Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 23 april 2019
Uw Kamer heeft mij op 28 maart 2019 gevraagd om een reactie op het bericht «Overheid
kan nauwelijks optreden tegen verboden motorclubs».1 Met deze brief voldoe ik, mede namens de Minister voor Rechtsbescherming, aan dit
verzoek.
Mede ter uitvoering van het regeerakkoord (bijlage bij Kamerstuk 34 700, nr. 34) streeft het kabinet naar een integrale aanpak van ondermijning en georganiseerde
criminaliteit. Als onderdeel van die aanpak zetten het Openbaar Ministerie (OM) en
de politie veel capaciteit in bij de voorbereiding van verzoeken aan de civiele rechter
om Outlaw Motorcycle Gangs (OMG’s) te verbieden en bij het opsporen en vervolgen van
leden van OMG’s voor door hen gepleegde strafbare feiten. Daarnaast wordt ingezet
op het sluiten van clubhuizen, het in beslag nemen van vermogensbestanddelen en het
verbieden van evenementen. In de voortgangsrapportage OMG’s over 2018 die ik uw Kamer
dit voorjaar zal toesturen, ga ik specifieker in op de genomen maatregelen. Hier wil
ik graag benadrukken dat, niettegenstaande de juridische bezwaren die de onderzoekers
van de Universiteit Groningen aanvoeren, in de praktijk nog geen van deze maatregelen
voor de rechter met succes is aangevochten. Ik zie dus geen reden voor een beleidswijziging.
Ter uitvoering van het regeerakkoord (bijlage bij Kamerstuk 34 700, nr. 34) bereidt de Minister voor Rechtsbescherming een wetsvoorstel voor tot wijziging van
de regeling over het huidige civielrechtelijke verbod van rechtspersonen in Boek 2
van het Burgerlijk Wetboek. De consultatie over dit wetsvoorstel is onlangs afgerond.
Dit kabinetsvoorstel beoogt de verbetering van de toepasbaarheid en doeltreffendheid
van de algemene regeling voor het ontbinden en verbieden van rechtspersonen en kan
daarmee ook helpen bij de aanpak van OMG’s.
Daarnaast is inmiddels ook een initiatiefwetsvoorstel aanhangig (Kamerstuk 35 079) waarin een bestuurlijk verbod wordt geïntroduceerd. Daarmee kunnen criminele motorbendes,
anders dan met een civielrechtelijk verbod, met onmiddellijke ingang verboden worden,
vanzelfsprekend op basis van een gedegen dossier. Ook bevat het wetsvoorstel op OMG’s
toegesneden criteria voor het toerekenen van individuele gedragingen aan de organisatie.
Beide wetsvoorstellen verhogen de strafbedreiging voor het voortzetten van de activiteiten
van een verboden organisatie en maken in zo’n geval voorlopige hechtenis mogelijk,
en daarmee ook de inzet van bijzondere opsporingsmiddelen zoals aanhouding buiten
heterdaad, inverzekeringstelling, doorzoeking door een (hulp)officier van justitie,
het onderzoek van telecommunicatie en de bevoegdheid om gegevens te vorderen.
Naast het al dan niet verbieden van een OMG is ook handhaving van de openbare orde
mogelijk op grond van de Politiewet 2012, de Gemeentewet en APV-bepalingen. Waar mogelijk
en noodzakelijk zal dit instrumentarium ingezet (blijven) worden.
Ik hecht eraan om in dit verband twee zaken te benadrukken. Ten eerste is het recht
van vereniging een belangrijk grondrecht dat alleen in uiterste gevallen beperkt mag
worden. In een democratische rechtsstaat hoort de overheid echter haar burgers te
beschermen tegen groeperingen die anderen geweld aan doen of in gevaar brengen.
Ten tweede merk ik op dat het OM over het algemeen terughoudend is in het gebruik
van zijn bevoegdheid om een civiel verbod te vragen van rechtspersonen. Dat het OM
dat nu wel doet, vloeit voort uit de genoemde taak om burgers te beschermen tegen
ondermijning en het geweld van OMG’s.
De Minister van Justitie en Veiligheid,
F.B.J. Grapperhaus