28 676 NAVO

Nr. 187 BRIEF VAN DE MINISTER VAN DEFENSIE

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 1 oktober 2013

Op 5 en 6 september jl. kwamen de EU-ministers van Defensie bijeen in Vilnius. In dit verslag treft u een samenvatting van de beraadslagingen aan. De bijeenkomst stond vooral in het teken van de voorbereiding van het debat over defensieaspecten van het Gemeenschappelijk Veiligheids- en Defensiebeleid in de Europese Raad van december a.s.

EU Battlegroups

Voorafgaand aan de EU-bijeenkomst overlegden de landen die momenteel bijdragen leveren aan de door het Verenigd Koninkrijk geleide EU Battlegroup (EUBG), mede in het licht van de actuele discussie over het EUBG-concept. De landen (naast het Verenigd Koninkrijk: Letland, Litouwen, Nederland en Zweden) waren het erover eens dat het momentum dit jaar moet worden gebruikt om het perspectief op de inzet van de snelle reactiecapaciteit te verbeteren. Ik heb onze partners erop gewezen dat het onderwerp niet mag ontbreken in de conclusies van de Europese Raad in december. In deze context spraken de landen de intentie uit om de aankomende periode een gezamenlijk standpunt te formuleren. In het bijzonder heb ik de noodzaak van snelle besluitvorming, een flexibele toepassing van het EUBG-concept en een optimale gebruikmaking van Navo-structuren en capaciteiten (zoals het NATO Support and Procurement Agency) bepleit.

De huidige besluitvormingsprocedures over inzet vormen een belangrijk aandachtspunt. Het werd niet waarschijnlijk geacht dat alle 28 lidstaten binnen enkele dagen eensgezind zullen instemmen met de inzet van een EUBG. Dit verhoudt zich slecht tot de moeite die lidstaten doen om permanent twee battlegroups gereed te houden voor snelle inzet op alle geweldsniveaus. In de discussie werd onder meer geopperd om de landen die samen een battlegroup leveren zelf het voortouw voor inzet te laten nemen, dus zonder de instemming van de gehele EU af te wachten. In een later stadium zou de inzet alsnog onder de vlag van de EU kunnen worden uitgevoerd. Dit vergt uiteraard nauwe en vroegtijdige betrokkenheid van de nationale parlementen en derhalve een goede onderlinge verstandhouding tussen de parlementen. De vijf landen concludeerden voorts dat de regelmatige ambtelijke en politieke consultaties in de afgelopen periode van toegevoegde waarde zijn gebleken. Zo ontstaat beter inzicht in de prioriteiten van de landen en in de afwegingen voor de deelneming aan missies en operaties. Tot slot werd geopperd om op basis van een realistisch inzetscenario een EUBG-oefening op politiek niveau te houden, waarbij de EU-besluitvorming wordt betrokken. Een dergelijke oefening kan helpen bij het scherper definiëren van de voorwaarden waaronder een besluit tot inzet sneller tot stand komt.

interim- Report van de Hoge Vertegenwoordiger

De lidstaten spraken steun uit voor het interim- Report on CSDP van Hoge Vertegenwoordiger Ashton en de mededeling van de Europese Commissie over de defensiemarkt en -industrie. Het rapport en de Commissiemededeling vormen daarmee een solide basis voor de uitwerking van een strategische boodschap en deliverables voor het debat in de Europese Raad in december a.s. De discussies spitsten zich vooral toe op de clusters twee en drie (respectievelijk capaciteitenversterking en defensiemarkt en -industrie). Van zowel EU-zijde als door secretaris-generaal van de Navo Rasmussen werden de lidstaten dringend opgeroepen vorderingen te boeken op terreinen zoals gezamenlijke investeringen, onderzoek en projecten. In de discussie werden Air to Air Refueling en Remotely Piloted Air Systems het meest genoemd als kansrijke samenwerkingsgebieden waarop resultaten moeten worden geboekt. Daarnaast werd de aandacht gevestigd op cyber security, satellietcommunicatie en maritieme veiligheid.

De meeste lidstaten onderstreepten de noodzaak van een stapsgewijze, pragmatische aanpak en een beter gebruik van bestaande structuren en instrumenten. Voorts werden vergroting van transparantie in de capaciteitsplanning en nauwere samenwerking met de Navo als belangrijke succesfactoren genoemd. Er bleek brede steun te zijn voor herziening of een beter gebruik van het EUBG-concept. Dit mede met het oog op conclusies over het onderwerp in de Europese Raad. Daarbij werd aangetekend dat de EU sneller moet kunnen besluiten tot inzet van instrumenten van het Gemeenschappelijk Veiligheids- en Defensiebeleid. Enkele lidstaten bepleitten een nieuw strategisch document over veiligheid en defensie (herziening EU Veiligheidsstrategie) of aanpassing van de EU crisismanagementstructuur (oprichting van een permanente planning and conduct capability). Nederland ziet hiervan momenteel niet de toegevoegde waarde en steunt de door de Hoge Vertegenwoordiger gekozen pragmatische benadering.

In de discussie over het interim- Report heb ik het belang kenbaar gemaakt dat Nederland hecht aan vergaande stappen op het terrein van internationale defensiesamenwerking. De Europese landen kunnen niet langer louter op basis van nationale overwegingen hun krijgsmacht inrichten en inzetten. Ik sprak in dit verband eerder over doorbreking van de «splendid national isolation». Ik heb de Hoge Vertegenwoordiger opgeroepen in haar eindrapport meer aandacht te schenken aan een hedendaagse interpretatie van soevereiniteit en aan de implicaties van verdieping van defensiesamenwerking voor de nationale besluitvorming en parlementaire betrokkenheid. Verdieping van defensiesamenwerking wordt primair gedreven door de wil van landen om concreet meer samen te doen en hun beleid te coördineren. De multilaterale verbanden zoals de Navo en de EU verschaffen daarbij belangrijke kaders. Het partnerschap tussen beide organisaties moet sterker tot uitdrukking komen en er kan geen sprake zijn van duplicering van activiteiten. Afspraken over intensivering van defensiesamenwerking zijn niet vrijblijvend en moeten gepaard gaan met bewaking van de vooruitgang en het elkaar kunnen aanspreken op gedrag.

Defensiemarkt en -industrie

Europees commissaris voor de Interne Markt en Diensten, de heer Barnier, lichtte de mededeling toe over de defensiemarkt en -industrie. Hij beklemtoonde, met verwijzing naar het interim- Report van de Hoge Vertegenwoordiger Ashton, een noodzakelijke omwenteling in het denken en handelen van de Europese lidstaten. Er waren volgens hem geen nieuwe regels of instituties nodig, mits de lidstaten de reeds gemaakte afspraken werkelijk naleefden en beter gebruik maakten van de bestaande instrumenten. De mogelijkheid om door de EU gefinancierd onderzoek te gaan benutten voor defensie- en dual use toepassingen vormde een doorbraak. Om versplintering van de defensiemarkt tegen te gaan, moeten de lidstaten transparanter worden en moeten zij de praktijk van compensaties bij defensieaanbestedingen beëindigen en meer marktwerking toelaten.

Veel lidstaten omarmden de voorstellen uit de Commissiemededeling en onderkenden dat de Commissie een positieve rol kon spelen op dit terrein. Sommigen stelden dat uiteindelijk alleen marktwerking kon leiden tot een gezonde, mondiaal competitieve sector. Anderen bleken terughoudender en onderstreepten het primaire belang van security of supply, of wezen op de negatieve gevolgen voor hun industrie als de praktijk van offsets abrupt zou worden beëindigd. Ik heb in de discussie over de defensiemarkt bepleit dat de Commissie spoedig, voor december, beziet hoe toepassing van de defensierichtlijn 2009/81 kan worden verbeterd. Dit moet leiden tot voorstellen ter verzekering van de toegang tot internationale toeleveringsketens voor het midden- en kleinbedrijf (mkb). Het verbeteren van marktwerking in de defensiesector moet zich niet beperken tot de grote industrieën, maar juist ook gericht zijn op concurrentie bij onderaanneming.

Er bleek brede steun voor de verwezenlijking van een betere toegang van het mkb tot de internationale toeleveringsketens. Ook onderschreven veel landen de noodzaak van een gezamenlijke aanpak om dual use onderzoek (geïntegreerde EU-onderzoeksstrategie) te optimaliseren, en van vergaande afspraken op het terrein van standaardisering en certificering. Hoge Vertegenwoordiger Ashton concludeerde dat politieke wil essentieel is voor werkelijke verdieping van de samenwerking op het gebied van veiligheid en defensie. De staatshoofden en regeringsleiders zouden zich in december moeten verbinden aan de belangrijkste conclusies en vervolgens de vooruitgang moeten bewaken door middel van periodieke agendering.

Werkdiner

Tijdens het werkdiner stonden de ontwikkelingen in Syrië centraal. In de discussie maakten de lidstaten hun afwegingen kenbaar in reactie op de berichtgeving over gebruik van chemische wapens. De noodzaak van een eensgezind Europees standpunt werd bepleit. De lidstaten waren het in vergaande mate met elkaar eens dat alle mogelijkheden moesten worden benut om een politieke oplossing te vinden. Hoge Vertegenwoordiger Ashton meldde verslag te zullen doen van de discussie in het Gymnich-overleg van de Ministers van Buitenlandse Zaken. Het verslag van dit overleg heeft u afzonderlijk ontvangen (brief Minister van Buitenlandse Zaken van 10 september jl., Kamerstuk 21 501 02, nr. 1289).

Naast de ontwikkelingen in Syrië werden de lopende operaties besproken, aan de hand van rapportages door de operationele commandanten. Bij de bespreking van de vooruitgang van de EU trainingsmissie (EUTM) Mali beklemtoonden de commandant en verschillende lidstaten de eigen verantwoordelijkheid van de Malinese autoriteiten en strijdkrachten. De eerste trainingsresultaten zijn bereikt, maar een duurzaam resultaat vergt Malinees ownership. Nederland heeft een senior analist toegevoegd aan de Joint Mission Analysis Cell (JMAC) van de VN-missie MINUSMA in Bamako. Deze eenheid adviseert de Special Representative of the Secretary General over de vooruitgang van de missie. De operatiecommandant van EUNAVFOR Atalanta sprak zijn tevredenheid uit over het verloop van de piraterijbestrijding en de geïntegreerde aanpak door de EU ten aanzien van Somalië. Piraten konden echter nog altijd op land acties voorbereiden. Tot slot bepleitten enkele lidstaten de verlenging van het executieve mandaat van EUFOR Althea. Deze interventies leidden niet tot discussie. Het Oostelijk Partnerschap kwam tijdens het werkdiner niet aan bod.

De Minister van Defensie, J.A. Hennis-Plasschaert

Naar boven