28 625 Herziening van het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid

Nr. 220 BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN ECONOMISCHE ZAKEN

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 18 december 2014

Tijdens het Algemeen Overleg over het natuurbeleid van 2 oktober jongstleden (Kamerstuk 33 576, nr. 20) heb ik op verzoek van het lid Dik-Faber uw Kamer toegezegd in te gaan op de aansluiting tussen de vergroening van de directe betalingen onder het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid (GLB) en het agrarisch natuur- en landschapsbeheer. Met deze brief kom ik die toezegging na. Daarnaast geef ik in deze brief invulling aan de motie Jacobi/Dik-Faber naar aanleiding van het Algemeen Overleg over het GLB op 2 juli jongstleden (Kamerstuk 28 625, nr. 217), waarin uw Kamer mij verzoekt het jaar 2015 te gebruiken als een overgangsjaar en te benutten voor het testen van het equivalente pakket, afstemming met provincies over complementariteit van de eerste en tweede pijler en afstemming over invulling van de voorwaarden voor collectieven (Kamerstuk 28 625, nr. 213).

Met deze brief sluit ik aan op de brieven over de invulling van de vergroening van het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid van 5 juni en 29 juli 2014 (Kamerstuk 28 625, nrs. 194 en 216) en de brief over het nieuwe stelsel van het agrarisch natuur- en landschapsbeheer van 30 juni 2014 (Kamerstuk 33 576, nr. 17).

Inleiding

In het eerder genoemde Algemeen Overleg over het natuurbeleid heeft uw Kamer aandacht gevraagd voor de aansluiting tussen de vergroening van het GLB en het agrarisch natuurbeheer. Het nieuwe agrarisch natuurbeheer is onderdeel van het duurzaamheidsbeleid dat ik nastreef. De effectiviteit van agrarisch natuurbeheer en de vergroeningsmaatregelen uit pijler 1 van het GLB kan wederzijds toenemen als ze complementair aan elkaar zijn. Dan liggen er kansen om een grotere winst op het gebied van biodiversiteit te behalen dan met beide instrumenten afzonderlijk behaald kan worden. Ik vind het daarom belangrijk om de vergroening van de eerste pijler en de mogelijkheden die agrarisch natuurbeheer biedt goed met elkaar te verbinden.

Uit gesprekken met de landbouwsector en NGO’s blijkt dat het nieuwe GLB en het nieuwe stelsel voor agrarisch natuurbeheer voldoende mogelijkheden voor vergroening bieden. Die mogelijkheden zijn echter nog niet alom bekend.

De eerste inventarisaties van keuzes die boeren gaan maken, gedaan in Oost-Groningen, laten dat ook zien: veel boeren kiezen voor een invulling met een groot aandeel vanggewas, maar hebben ook behoefte aan informatie over andere mogelijkheden die meer natuurrendement opleveren.

Vergroening is in ontwikkeling

De invulling van de vergroeningseisen vanuit het GLB en de ontwikkeling van het nieuwe stelsel van agrarisch natuur- en landschapsbeheer spelen zich af binnen de context van drie grotere ontwikkelingen:

  • In de besteding van middelen kiest het kabinet voor focus en massa: de middelen daar inzetten waar ze het meest effectief kunnen zijn. Voor de inzet van de middelen voor agrarisch natuurbeheer betekent dat dat ze op aangeven van de provincies gericht worden ingezet op plekken waar de kansen voor biodiversiteitswinst liggen.

  • De eigen verantwoordelijkheid van de ondernemer staat centraal. Niet alleen de verantwoordelijkheid voor zijn bedrijfsresultaat, maar ook die voor de effecten van zijn bedrijfsvoering op milieu, natuur en maatschappij.

  • Met de herziening van het GLB en de vergroening van de eerste pijler koppelt de Europese Unie inkomensondersteuning van agrarisch ondernemers aan het leveren van maatschappelijke prestaties op het gebied van biodiversiteit en milieu. Dit is in lijn met de ontwikkelingen ten aanzien van de 1e pijler van het GLB over de laatste 2 decennia.

Tegen deze achtergrond bestaat het perspectief op een effectieve combinatie van vergroening en agrarisch natuurbeheer uit twee onderdelen:

  • 1. Slim combineren op de korte termijn: Ik wil – binnen de mogelijkheden van het huidige instrumentarium – de invulling van de vergroeningseisen en die van het agrarisch natuurbeheer zo goed mogelijk op elkaar laten aansluiten. Dat wil ik in nauwe samenwerking met de sector en betrokken organisaties doen.

  • 2. Verder met vergroening op de langere termijn: Ik verwacht dat de koppeling van inkomensondersteuning aan maatschappelijke prestaties binnen het GLB zal doorzetten. Mijn doel is een vergroening van het GLB die effectief is op het gebied van biodiversiteitsprestaties en tegelijk goed hanteerbaar voor ondernemers.

Ad 1. Slim combineren, samen met de sector

De kansen voor een geslaagde combinatie van agrarisch natuurbeheer met de invulling van de vergroening liggen vooral op het terrein van de Ecologische Aandachtsgebieden (EFA’s) in akkerbouwgebieden.

Met de vergroeningsmaatregelen kan een basisniveau van biodiversiteit in landbouwgebieden worden geborgd. Door collectief agrarisch natuurbeheer in kerngebieden toe te passen kan de al jaren neergaande trend van natuurwaarden op landbouwgrond op termijn positief worden omgebogen.

Willen vergroening en agrarisch natuurbeheer elkaar kunnen versterken, dan is een eerste voorwaarde dat de EFA-verplichting samenvalt met of aansluit op een kerngebied voor agrarisch natuurbeheer. Vervolgens is een goede lokalisering van de EFA’s cruciaal. De collectieven die gevormd worden in het kader van het agrarisch natuurbeheer kunnen daarin een belangrijke regisserende rol spelen.

De mogelijkheden die de combinatie van EFA en agrarisch natuurbeheer biedt, moeten nog verder worden uitgewerkt. Dat doe ik graag samen met ondernemers, collectieven en vertegenwoordigers van de sector en natuurorganisaties. Daarin kunnen die partijen elkaar ook inspireren. Om u een beeld te geven van de mogelijkheden, geef ik hieronder enkele voorbeelden van slimme combinaties tussen EFA’s en agrarisch natuurbeheer.

Voorbeelden van slimme combinaties

  • Binnen de kerngebieden van het agrarisch natuurbeheer kunnen boeren in onderling overleg en onder regie van het collectief de ligging van de EFA’s zodanig kiezen dat betere leefgebieden voor soorten ontstaan. Toepassing van het equivalente pakket kan ook de landschapselementen in het kerngebied versterken.

  • De combinatie van een onbeheerde EFA akkerrand met inzaaien van een bloemrijk zaadmengsel, vergoed uit pijler 2 of door andere overheden (waterschappen of provinciaal), is goed mogelijk.

  • Een groep ondernemers (maximaal 10 binnen de regelgeving van pijler 1 van het GLB) kan onderling afspraken maken over de ligging van hun EFA’s en de invulling van de EFA’s onderling afstemmen.

  • In het agrarisch landschap rondom de kerngebieden voor agrarisch natuurbeheer kunnen de EFA’s van de gezamenlijke ondernemers een groenblauwe dooradering vormen, die passagemogelijkheden voor fauna en kleinere, tijdelijke leefgebieden voor soorten kan bieden. Daarmee kunnen de EFA’s bijdragen aan de natuurwaarden in de kerngebieden. Eenzelfde functie kunnen EFA’s in agrarisch gebied in de nabijheid van natuurgebieden vervullen.

  • In Groningen zijn goede ervaringen opgedaan met vogelakkers. Naast een ingezaaide bloemrijke akkerrand wordt luzerne geteeld met als doel schuilplaatsen te creëren voor akkervogels, met name veldleeuweriken.

Ondernemers centraal

De overheid kan inspireren en stimuleren om vergroening en agrarisch natuurbeheer effectief te combineren, maar het is de ondernemer die uiteindelijk met zijn keuzes bepaalt of de volle potentie uit de combinatie gehaald kan worden. Er ligt dus een belangrijke verantwoordelijkheid voor de ondernemers zelf – individueel, in collectief verband en als sector, maar ook bij ketenpartijen – om de vergroening van het GLB tot een succes te maken. Daar hebben ze ook belang bij. Een ondernemer die een maatschappelijke prestatie levert, draagt daarmee bij aan zijn eigen «license to produce». Wanneer de sector helpt de vergroening van het GLB tot een succes te maken, helpt hij daarmee de EU-landbouwuitgaven maatschappelijk verdedigbaar te houden. De collectieven die gevormd worden in het kader van agrarisch natuurbeheer zijn bij uitstek in de positie om hier op gebiedsniveau een regierol te vervullen.

In gesprekken met vertegenwoordigers van de sector, blijkt dat de sector zijn verantwoordelijkheid wil nemen. De GLB-pilots zijn inmiddels beëindigd, maar de collectieven die aan die pilots hebben deelgenomen, denken nog steeds actief mee over de mogelijkheden die de vergroening, het agrarisch natuurbeheer en de combinatie van die twee bieden. Ik ben blij met hun positief-kritische bijdrage aan de ideevorming. De brief die zij mij hierover onlangs hebben gestuurd, wil ik dan ook betrekken bij de verdere uitwerking van de combinatie van vergroening en agrarisch natuurbeheer. Ik steun ook van harte het streven van de koepels van agrarische natuurverenigingen, LTO Nederland, LTO Noord en ZLTO naar een grotere integratie van biodiversiteit in de agrarische bedrijfsvoering.

Acties 2015

Om de mogelijkheden van slimme combinaties van EFA’s en agrarisch natuurbeheer volledig te kunnen benutten, moeten ze nader verkend en uitgewerkt worden. Daartoe benut ik het jaar 2015 als overgangsjaar – zoals de Kamer mij in de motie Jacobi/Dik-Faber (Kamerstuk 28 625, nr. 213) heeft verzocht – en onderneem ik in samenspraak met sectorpartijen, provincies, waterschappen en natuurorganisaties de volgende acties.

  • Begin 2015 organiseer ik samen met de provincies een bijeenkomst voor boeren, vertegenwoordigers van de 38 collectieven, vertegenwoordigers van koepels van agrarische natuurverenigingen en andere direct betrokkenen waarin dieper wordt ingegaan op de combinatie van vergroening en agrarisch natuurbeheer.

  • Ik wil het hierboven beschreven experiment met vogelakkers ook in andere akkerbouwgebieden ondersteunen. Daarom lanceer ik in overleg met de Vogelbescherming en LTO een demoproject vogelakkers en -akkerranden. Ik nodig andere partijen uit om ook deel te nemen in dit demoproject.

  • Er blijkt behoefte aan ondersteuning en hulpmiddelen om de maatregelen eenvoudig in de bedrijfsvoering in te passen. Hiertoe zijn ook al initiatieven ontwikkeld, zoals het project «biodiverse weide». Ik ondersteun de verdere ontwikkeling van dergelijke initiatieven.

  • Ik zal de ervaringen in het overgangsjaar 2015 monitoren en in gesprekken met ondernemers de inzet voor de evaluatie van de vergroening en de inzet voor nader onderzoek bepalen.

Ad 2. Verder met vergroening

De Europese Commissie heeft aangekondigd om in 2016 de vergroening via EFA’s te evalueren. De ervaringen die we in Nederland in 2015 opdoen met de effectiviteit van de invulling van EFA’s en met de aansluiting tussen EFA’s en agrarisch natuurbeheer, wil ik inbrengen in die evaluatie.

De evaluatie is voor mij bovendien aanleiding de Rijksadviseur voor Landschap en Water te vragen om advies uit te brengen over de effecten van de vergroening op de kwaliteit van het regionale cultuurlandschap.

Voor de zomer van 2015 leg ik u mijn inhoudelijke agenda voor de evaluatie van de vergroeningsmaatregelen voor.

De Staatssecretaris van Economische Zaken, S.A.M. Dijksma

Naar boven