28 606
Jeugdzorg 2003–2006

29 200 VI
Vaststelling van de begrotingsstaat van het Ministerie van Justitie (VI) voor het jaar 2004

nr. 19
BRIEF VAN DE MINISTER VAN JUSTITIE

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 30 juni 2004

I Inleiding

Met deze brief stel ik u, in aansluiting op mijn brieven van 19 december 2001 (Kamerstukken II 2001/02 28 000 VI nr. 46) en 4 december 2002 (Kamerstukken II 2002/03 28 600 VI nr. 105), op de hoogte van mijn voornemens om de knelpunten in de jeugdbescherming aan te pakken. Deze voornemens zijn samengebracht in Beter Beschermd, het beleidsprogramma voor een effectieve jeugdbescherming.

Beter Beschermd, gericht op de bescherming van minderjarigen die in hun ontwikkeling worden bedreigd, is onderdeel van het justitieel jeugdbeleid. Behalve Beter Beschermd omvat dit beleid Jeugd terecht, het kabinetsprogramma voor de aanpak van jeugdcriminaliteit gericht op jeugdigen die zich schuldig maken aan crimineel gedrag. Beide programma's passen in een bredere ontwikkeling die zich binnen het rijksbrede jeugdbeleid voordoet, waaronder de invoering per 1 januari 2005 van de Wet op de jeugdzorg en de Operatie Jong waarvan de startconferentie onlangs plaatsvond.

Hoe verschillend de aanleiding voor justitieel ingrijpen ook kan zijn, de scheidslijn tussen jongeren die bescherming nodig hebben en jongeren die als pleger van strafbare feiten aangepakt worden, is niet altijd even scherp te trekken: een problematische opvoedingssituatie is immers een risicofactor die de kans op latere criminaliteit vergroot. Maatregelen ter voorkoming van jeugdcriminaliteit richten zich dan ook vaak juist op de bescherming van kinderen. Die samenloop in de aanpak zit ook in het jeugdstrafrecht en de kinderbeschermingswetgeving. In beide stelsels is het doel het creëren van de voorwaarden voor een meer voorspoedige ontwikkeling van de minderjarige.

Samenloop zit ook in de uitvoeringsorganisatie bureau jeugdzorg die zowel taken in het kader van het jeugdstrafrecht als van de jeugdbescherming uitvoert. De verantwoordelijkheid voor de uitvoering van die taken ga ik met de inwerkingtreding van de Wet op de jeugdzorg delen met de provincies en grootstedelijke regio's.

Alvorens in te gaan op de inhoud van Beter Beschermd schets ik kort de inhoud en de stand van zaken van Jeugd terecht.

Veiligheid heeft binnen het kabinetsbeleid een hoge prioriteit. Het kabinet heeft u op 16 oktober 2002 (Kamerstukken II 2002/03 28 684 nr. 1) de nota «Naar een veiliger samenleving» aangeboden. Dit Veiligheidsprogramma heeft als doel een reductie van de criminaliteit van 20% tot 25%. Een van de speerpunten uit het Veiligheidsprogramma is de aanpak van jeugdcriminaliteit.

Deze aanpak is door het kabinet geconcretiseerd in het programma Jeugd terecht. De algemene doelstelling van dit programma is te voorkomen dat jongeren delicten gaan plegen door risicogedrag vroegtijdig te signaleren en opvoedingsondersteuning aan te bieden én recidive tegen te gaan door effectieve sancties en nazorg in te zetten met aandacht voor heropvoeding en resocialisatie.

In de voortgangsrapportages van het Veiligheidsprogramma wordt u tweejaarlijks (in mei en oktober) geïnformeerd over de voortgang van de activiteiten uit Jeugd terecht.

Bijzondere aandacht in Jeugd terecht is er voor «Jeugdsancties nieuwe stijl». In dit onderdeel van het programma vindt een herbezinning plaats op het jeugdsanctiestelsel. Nagegaan wordt hoe – met behoud van de pedagogische invalshoek – het systeem beter kan functioneren, wat de grenzen zijn van het sanctiestelsel en wat het antwoord kan zijn op de toenemende druk op dit stelsel.

Ik zal u over deze herbezinning komend najaar verder informeren.

Met Jeugd terecht wordt samenhang gebracht in de aanpak van jeugdcriminaliteit. Die samenhang ontbrak tot dusver in de tweede pijler van het justitieel jeugdbeleid, de jeugdbescherming. Met het beleidsprogramma Beter Beschermd zal ik hierin gaan voorzien. In deze brief informeer ik u over doel, inhoud en procedure van dit programma.

Tot slot ga ik in deze brief in op zorgen over stagnatie in de hulpverlening aan jongeren van 18 jaar en ouder, en geef ik mijn zienswijze op de aanbevelingen uit het rapport «Jongeren onder voogdij» van de Inspectie Jeugdzorg, zoals toegezegd in het Algemeen Overleg van 2 juni jl. over o.a. de voogdij.

II Beter Beschermd, het programma voor een effectieve jeugdbescherming

Doel

Jeugdbescherming komt in beeld wanneer een jeugdige in zijn ontwikkeling wordt geschaad, en de ouders er onvoldoende in slagen hun opvoedingsverantwoordelijkheid te nemen. Deze brief beperkt zich nadrukkelijk tot die situaties. Recente rapporten van wetenschappelijk onderzoek en van de Inspectie Jeugdzorg schetsen een aantal knelpunten in de jeugdbescherming die om een oplossing vragen.

Ik ben van mening dat de noodzakelijke verbeteringen kunnen worden bereikt door op het juiste moment de passende kinderbeschermingsmaatregel te treffen, en door een effectieve uitvoering van die maatregel. De inzet van mijn aanpak is dat in de jeugdbescherming, nadrukkelijker dan op dit moment het geval is, het accent komt te liggen op het recht van de minderjarige op een opvoedings- en leefsituatie die aan bepaalde minimumvoorwaarden voor zijn voorspoedige ontwikkeling voldoet.

In Beter Beschermd is de aanpak van de al bekende knelpunten in de jeugdbescherming vorm gegeven. Nieuwe ontwikkelingen en knelpunten in de jeugdbescherming kunnen aanleiding zijn voor aanvullende verbeteracties. Deze zullen dan aan het programma worden toegevoegd.

Inhoud

Op dit moment omvat het programma de volgende activiteiten.

1. Ontwikkelen van criteria en realiseren van effectiviteitmeting

Voor het treffen en uitvoeren van ots (ondertoezichtstelling), de meest toegepaste maatregel, hanteert de wetgeving open gronden en doelen. Beschikkingen van de kinderrechter waarbij deze maatregel wordt opgelegd, verwijzen in het algemeen onvoldoende naar concrete bedreigingen van rechten van de minderjarige. Om die reden is het ook moeilijk na te gaan of de uitvoering van de maatregel het gewenste effect heeft. De Raad voor de Kinderbescherming en de (gezins)voogdij-instelling hebben de taak in hun verzoekschriften de bouwstenen aan te dragen die de kinderrechter nodig heeft om zijn beschikkingen te motiveren.

Ik zal bevorderen dat deze organisaties criteria gaan ontwikkelen voor het opleggen of verlengen van een kinderbeschermingsmaatregel.

Daarnaast heb ik opdracht gegeven voor een vooronderzoek naar de haalbaarheid van een instrument voor het meten van de effectiviteit van de uitvoering van kinderbeschermingsmaatregelen. Dit onderzoek is begin 2004 gestart. Komend najaar verwacht ik de resultaten.

2. Aanpassing van de kinderbeschermingswetgeving

Het stelsel van kinderbeschermingsmaatregelen kent twee typen maatregelen: de ots die het gezag van de ouders beperkt, en de ontheffing of ontzetting waarbij de ouders het gezag wordt ontnomen. Bij de afweging tussen een gezagsbeperkende of een gezagsontnemende maatregel wordt veelal gekozen voor de meest lichte vorm. De nadruk lijkt daarbij te liggen op het recht en de plicht van de ouders hun kinderen op te voeden en hun recht op eerbiediging en bescherming van de persoonlijke levenssfeer. Het IVRK (Internationaal Verdrag voor de Rechten van het Kind) bepaalt echter dat bij de beslissing over de toe te passen maatregel het belang van het kind de eerste overweging moet zijn.

Ik zet een traject in om de kinderbeschermingswetgeving nader te bezien en, indien daartoe aanleiding is, zodanig te wijzigen dat daarin in voldoende mate tegemoet wordt gekomen aan deze bepaling van het IVRK. Daarnaast is de regeling van de rechtspositie van belanghebbenden bij een kinderbeschermingsmaatregel ondoorzichtig en onvolledig. Ook op dit punt zal ik de kinderbeschermingswetgeving bezien.

Ten slotte zijn er knelpunten in de uitvoering van de toetsende taak bij de ots en wordt de instellingsvoogdij zelden overgedragen aan pleegouders. Ook deze onderwerpen zal ik meenemen bij de aanpassing van de kinderbeschermingswetgeving.

3. Verbetering van de voogdij

Dit onderdeel van het programma komt aan de orde aan het slot van deze brief.

4. Verbetering van de gezinsvoogdij (ots)

Sinds de invoering van de gewijzigde ots-wetgeving in 1995 zijn er klachten over de uitvoering van de ots. Deze klachten zijn voor een groot deel te herleiden tot de geringe tijd van gezinsvoogdijwerkers voor direct contact met de cliënten. In het visiedocument «Leiding geven aan verandering» bepleiten de gezamenlijke (gezins)voogdij-instellingen een werkwijze voor de uitvoering van de ots waarbij het accent sterk komt te liggen bij de verbetering van de opvoedingsvaardigheden van de ouders.

Ik heb opdracht gegeven om te onderzoeken of een verlaging van de caseload van de gezinsvoogdijwerker, in combinatie met een verbeterde werkwijze, leidt tot een meer effectieve uitvoering van de ots. In het kader van het project «Deltaplan Gezinsvoogdij» wordt deze werkwijze bij vier (gezins)voogdij-instellingen beproefd. Dit project wordt eind 2004 afgerond. Aan de hand van de conclusies van het reeds gestarte evaluatie-onderzoek naar de resultaten van het project, zal ik een besluit nemen over de landelijke implementatie van de beproefde werkwijze.

5. Verbetering van de samenwerking in de keten

De ketenpartners in de kinderbescherming zijn de Raad voor de Kinderbescherming, de kinderrechter en de (gezins)voogdij-instellingen.

De Raad voor de Kinderbescherming verricht onderzoek naar meldingen van mogelijk beschermwaardige zaken, en legt een verzoek om een maatregel te treffen ter besluitvorming voor aan de kinderrechter. De (gezins)voogdij-instellingen voeren de opgelegde kinderbeschermingsmaatregelen uit.

Uit het in 2000 uitgevoerde evaluatie-onderzoek naar de herziene ots-wetgeving blijkt dat de werkwijze van de kinderrechters op sommige punten grote verschillen vertoont. Deze verschillen kunnen het efficiënt functioneren van de uitvoeringsorganisaties in de weg staan. Ik zal met de Raad voor de Rechtspraak in overleg treden om te bekijken of en in hoeverre meer overeenstemming kan worden bereikt bij de interpretatie van wetgeving en de daarbij te volgen werkwijze. In 2005 start het Landelijk Overleg Voorzitters Familiesectoren (LOVF) met het opstellen van een procesreglement om de werkzaamheden van de kinderrechters te harmoniseren.

Daarnaast behoeft de afstemming van werkzaamheden tussen de Raad voor de Kinderbescherming en de (gezins)voogdij-instellingen verbetering. De bestaande afstemmingsprotocollen blijken nog niet in alle regio's volledig te zijn ingevoerd. Ik zal erop toezien dat de Raad voor de Kinderbescherming en de (gezins)voogdij-instellingen de bestaande afstemmingsprotocollen (alsnog) in alle regio's invoeren.

6. Verbetering van de bezwaarprocedures in het bureau jeugdzorg

Belanghebbenden bij de uitvoering van een ots kunnen bezwaar aantekenen tegen bepaalde beslissingen van de (gezins)voogdij-instellingen. Echter, door de wijze waarop de bezwarencommissies bij deze instellingen zijn samengesteld en de gebrekkige communicatie over bezwaarprocedures, maken belanghebbenden onvoldoende gebruik van hun rechten.

Na 1 januari 2005 is de ots een van de taken van het bureau jeugdzorg. Met de invoering van de Wet op de jeugdzorg zijn er meer besluiten van het bureau jeugdzorg waar bezwaar tegen gemaakt kan worden.

De bezwaarprocedure is opgenomen in het referentiewerkmodel voor de bureaus jeugdzorg. Dit model wordt momenteel geïmplementeerd. Daarnaast wordt in het landelijk beleidskader jeugdzorg 2005 t/m 2008 opgenomen dat de provincies en grootstedelijke regio's erop toezien dat de bureaus jeugdzorg aandacht besteden aan de manier waarop de bezwaarprocedures zijn ingericht en aan de communicatie daarover.

7. Verbetering kwaliteit forensische diagnostiek

Er zijn klachten over de forensische persoonlijkheidsonderzoeken die op verzoek van de rechter, de Raad voor de Kinderbescherming of de (gezins)voogdij-instelingen door externe onderzoeksbureau's worden uitgevoerd. De klachten hebben betrekking op de kwaliteit van de rapportages en op de lange doorlooptijden. Bovendien is gebleken dat de gevraagde onderzoeken niet altijd nodig zijn; in die gevallen worden de beschikbare financiële middelen dus niet efficiënt aangewend.

Als antwoord op deze klachten is het Landelijk Kader Forensische Diagnostiek in de Jeugdzorg (FDJ) vastgesteld. Het kader geeft aan wat wordt verstaan onder forensische diagnostiek in de jeugdzorg, en hoe het proces van aanvragen, uitvoeren en toetsen van de rapportages – zowel voor het straf- als voor het civiele recht – is georganiseerd.

Het Landelijk Kader FDJ wordt momenteel ingevoerd bij de Raad voor de Kinderbescherming en bij de arrondissementsrechtbanken. Ik heb in het landelijk beleidskader jeugdzorg 2005 t/m 2008 opgenomen dat de provincies en grootstedelijke regio's bevorderen dat ook de bureaus jeugdzorg bij aanvragen voor extern forensisch onderzoek gebruik gaan maken van het kader. Ik streef ernaar dat in de loop van 2005 in het gehele land volgens het landelijk kader FDJ wordt gewerkt. Parallel aan de invoering van deze nieuwe werkwijze wordt met het oog op kwaliteitsborging een register van externe forensische gedragsdeskundigen opgezet.

Bovengenoemde verbeteringen zijn vooral ingegeven door aanbevelingen uit wetenschappelijk onderzoek. Enkele van die aanbevelingen zijn al verwerkt in de geldende regelgeving. In het Besluit Kwaliteit en Werkwijze bureau jeugdzorg bij de Wet op de jeugdzorg zijn namelijk de volgende eisen opgenomen voor de uitvoering van kinderbeschermingsmaatregelen:

• het opstellen van lange-termijnplannen voor ots-pupillen die langer dan achttien maanden buiten het ouderlijk gezin wonen,

• regelmatig bezien of voor een ots-pupil een ontheffing van de ouders uit het gezag overwogen moet worden,

• rekening houden met het belang van een voogdijpupil bij een overgang van het gezag naar de ouders, de pleegouders of een ander die in een nauwe persoonlijke betrekking staat tot de minderjarige,

• bevorderen dat een voogdijpupil contact heeft met een persoon die niet betrokken is bij het bureau jeugdzorg.

Deze eisen zijn ook opgenomen in het referentiewerkmodel bureaus jeugdzorg dat momenteel wordt geïmplementeerd als onderdeel van het implementatietraject Wet op de jeugdzorg.

Een andere ontwikkeling die van belang is voor de verbetering van de jeugdbescherming is het aandragen van alternatieve oplossingen voor de gesloten plaatsingen in justitiële inrichtingen van voogdij- en ots-pupillen. Samen met de staatssecretaris van VWS heb ik een plan van aanpak voorbereid met als doel het zorgaanbod voor jeugdigen met ernstige gedragsproblemen te optimaliseren. Een dezer dagen ontvangt u hierover een afzonderlijke brief.

Verdere procedure

De activiteiten van Beter Beschermd zijn afgestemd met de ketenpartners bij de uitvoering van jeugdbescherming (de Raad voor de Kinderbescherming, de Raad voor de Rechtspraak en de (gezins)voogdij-instellingen) en de bij de jeugdzorg betrokken overheden (de provincies en grootstedelijke regio's en het IPO). Hun reacties zijn verwerkt in het in deze brief gepresenteerde programma.

Ook is over het programma advies ingewonnen bij de RSJ. De RSJ onderschrijft de inhoud van Beter Beschermd en meent dat het programma een goede aanzet geeft tot verbetering van de jeugdbescherming. De door de RSJ geplaatste kanttekeningen bij het belang van een goede samenwerking in de jeugdzorg en de suggesties voor de inhoudelijke uitwerking van de activiteiten, neem ik mee bij de uitvoering van het programma.

Zoals ik hiervoor heb aangegeven is een aantal activiteiten voor de verbetering van de jeugdbescherming reeds in gang gezet, andere zullen uiterlijk dit najaar van start gaan.

Om de voortgang van de uitvoering van de activiteiten te bewaken en een goede samenhang tussen de activiteiten van het programma enerzijds en andere activiteiten in het justitieel jeugdbeleid en de jeugdzorg anderzijds te bereiken zal een Stuurgroep worden geformeerd met afgevaardigden uit de genoemde uitvoeringsorganisaties en overheden en vanuit de ministeries van Justitie en VWS. De Landelijke Cliëntentafel Jeugdzorg zal worden betrokken bij de uitvoering van de activiteiten.

Na het in werking treden van de Wet op de jeugdzorg op 1 januari 2005 zijn de provincies en grootstedelijke regio's verantwoordelijk voor de uitvoering van de jeugdzorg, waaronder de voogdij en de gezinsvoogdij. Het rijk blijft verantwoordelijkheid voor het gehele stelsel.

In verband hiermee worden de activiteiten van Beter Beschermd, voor zover deze betrekking hebben op de bureaus jeugdzorg, opgenomen in het landelijk beleidskader jeugdzorg 2005 t/m 2008. In dit kader staan alle belangrijke activiteiten voor de bureaus jeugdzorg voor de komende jaren.

III Voortgezette hulpverlening 18-plus

Voor sommige jongeren geldt dat zij ook na hun 18de jaar nog jeugdzorg nodig hebben omdat zij nog niet in staat zijn zich zelfstandig te handhaven, bijvoorbeeld omdat zij zwakbegaafd zijn of kampen met ernstige gedragsproblemen. Zij zijn zich daar soms zelf niet van bewust; in die gevallen zijn extra maatregelen nodig om voortzetting van de noodzakelijke jeugdzorg mogelijk te maken.

In een aantal situaties is voortgezette (jeugd)zorg reeds mogelijk. Jongeren die zwakbegaafd zijn of aan een psychische stoornis lijden en waarbij men kan spreken van een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van de geestvermogens, kunnen met een daartoe dienende machtiging worden opgenomen in een BOPZ-instelling. Ook voor een BOPZ-opname geldt de leeftijdsgrens van 18 jaar niet. De Wet op de jeugdzorg tenslotte voorziet in de mogelijkheid tot voortgezette jeugdzorg op vrijwillige basis tot 23 jaar.

Anders ligt het bij jongeren die op civielrechtelijke titel gesloten geplaatst zijn wegens ernstige gedragsproblemen. Deze gedwongen plaatsing geschiedt in het kader van een kinderbeschermingsmaatregel die stopt op het 18de levensjaar, het moment waarop het ouderlijk gezag of de voogdij over een minderjarige eindigt. In de diverse trajecten die ik samen met de staatssecretaris van VWS heb ingezet om de jeugdzorg te verbeteren zal ik bezien hoe een oplossing kan worden gevonden voor het probleem van voortgezette jeugdzorg in een gedwongen kader, en van de overgang van jeugdzorg naar volwassenenzorg in het algemeen. Ik zal u hierover nader informeren.

IV De voogdij

Eind 2003 heeft de Inspectie Jeugdzorg verslag gedaan van een onderzoek naar de uitvoering van de voogdij door (gezins)voogdij-instellingen. Dit onderzoek heb ik u aangeboden met mijn brief van 6 februari 2004 (Kamerstukken II 2003/04 28 606 nr. 14). Uit het rapport blijkt dat de uitvoering van instellingsvoogdijen een aantal tekorten vertoont. Zo ontbreekt een visie op de voogdij, en een van deze visie afgeleide werkwijze, procedures en protocollen. Ook de rapportage en dossiervorming voldoen niet aan de eisen van volledigheid en transparantie. Tot slot heerst er bij de voogdijwerkers onduidelijkheid over hun taken.

De Inspectie heeft, naast aanbevelingen aan de afzonderlijke instellingen, ook Justitie een aantal aanbevelingen gedaan.

Deze zijn:

• een visie te ontwikkelen op de voogdij als maatregel met eigen specifieke verantwoordelijkheden

• normen te formuleren voor de uitvoering van en de rapportage en verantwoording over de voogdij en

• een Plan van Aanpak op te stellen voor de implementatie van voogdijbeleid.

In het Algemeen Overleg van 2 juni jl. heb ik u toegezegd in deze brief mijn zienswijze op de aanbevelingen te geven. Deze is als volgt.

De rechter kan ouders bij gebleken onmacht of ongeschiktheid tot opvoeding, het gezag over hun kind ontnemen. Het gezag wordt vervolgens volledig uitgeoefend door een (gezins)voogdij-instelling. Deze instelling voert ook ots'en uit. Deze maatregel beperkt het gezag van de ouders. De Inspectie heeft geconstateerd, dat de instellingen onvoldoende onderscheid maken tussen de uitvoering van de voogdij en de ots. Dit is ook de achtergrond van de eerste aanbeveling.

Ik ben van oordeel dat het specifieke karakter van de voogdij beter tot uitdrukking komt als voor voogdijpupillen de voor kinderen gebruikelijke gezagsverhouding zo snel mogelijk gerealiseerd wordt. Onder die gebruikelijke gezagsverhouding versta ik: een situatie waarin het juridische en pedagogische gezag samengaan. Indien de ouders niet meer in staat zijn de opvoedingsverantwoordelijkheid weer op zich te nemen en sprake is van een plaatsing in een pleeggezin, moeten de pleegouders eerder dan nu het geval is in staat worden gesteld de voogdij over hun pleegkind te verwerven. De ouders van de minderjarige mogen daarbij niet buiten spel worden gezet. Per situatie moet de (gezins)voogdij-instelling nagaan welke rol zij in het leven van hun kind kunnen vervullen.

Om het streven naar de voor kinderen gebruikelijke gezagsverhoudingen kracht bij te zetten zal ik de kinderbeschermingswetgeving zo aanpassen dat (gezins)voogdij-instellingen op gezette tijden moeten motiveren waarom het niet mogelijk is het kind in een pleeggezin te plaatsen c.q. de voogdij aan pleegouders over te dragen. Dit voornemen, dat aansluit bij de tweede aanbeveling van de Inspectie, is onderdeel van activiteit 2 van Beter Beschermd: de aanpassing van de kinderbeschermingswetgeving.

Deze zienswijze op de specifieke verantwoordelijkheden van de voogdij heb ik omgezet in randvoorwaarden voor een document voor de uitvoering van de voogdij. In dit document moet ook aandacht zijn voor de verschillende taken bij de uitvoering van de voogdij: het houden van toezicht, het verlenen van hulp en steun, en de wettelijke vertegenwoordiging van de minderjarige.

Bij de uitwerking van dit document acht ik het van belang om, zoals ik u reeds in mijn brief van 24 mei 2004 (Kamerstukken II 28 606, nr. 16) liet weten, gebruik te maken van het initiatief van de MOgroep om een visie op de uitvoering van de voogdij te ontwikkelen.

Ik heb de MOgroep verzocht mij deze visie op korte termijn, doch uiterlijk najaar 2004 voor te leggen. Zodra ik het document heb vastgesteld zal ik dit, zoals ook bij de ots is gebeurd, samen met de instellingen vertalen in een werkwijze; als deze werkwijze succesvol blijkt zal ik erop toezien dat deze in de instellingen wordt ingevoerd. Omdat de verantwoordelijkheid daarvoor dan berust bij de provincies en grootstedelijke regio's, zal dit in nauwe samenspraak met deze overheden gebeuren

Met deze brief heb ik u op de hoogte gesteld van mijn aanpak van de bestaande knelpunten in de jeugdbescherming. Ook heb ik u de tijdens het Algemeen Overleg van 2 juni jl. toegezegde reactie gegeven op de aanbevelingen van het Inspectierapport «Jeugdigen onder voogdij». Over de voortgang van de verschillende in Beter Beschermd opgenomen activiteiten zal ik u nader informeren.

De Minister van Justitie,

J. P. H. Donner

Naar boven