28 199
Beleidsvernieuwing bodemsanering

30 015
Voortgang bodemsanering

nr. 15
BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN VOLKSHUISVESTING, RUIMTELIJKE ORDENING EN MILIEUBEHEER

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 27 juni 2006

Op 13 december 2005 heeft in de Eerste Kamer de mondelinge behandeling plaatsgevonden van het wetsvoorstel tot wijziging van de Wet bodembescherming in verband met wijzigingen in het beleid voor bodemsanering. Tijdens die behandeling heb ik aan de Eerste Kamer toegezegd een brief te sturen waarin de verantwoordelijkheid voor de normstelling voor bodemverontreiniging wordt uiteengezet, met name in relatie tot het vaststellen van de spoedeisendheid van de sanering in geval van onaanvaardbaar risico’s.

In deze brief wordt ingegaan op de wijze waarop de bodemnormen worden vastgesteld, en wie waarvoor verantwoordelijk is. Omdat dit een onderwerp is dat ook regelmatig aan de orde komt in de discussie die ik met u voer over het bodembeleid, stuur ik u deze brief in afschrift toe.

De boodschap van de brief is dat voorop staat dat het systeem van normstelling en de toepassing daarvan op grond van wettelijke voorschriften zo is ingericht, dat ik kan garanderen dat onaanvaardbare risico’s tengevolge van verontreinigde bodems worden aangepakt.

Relevant in dit verband is ook mijn brief aan de Tweede Kamer van 19 juni 2005 (TK 2004–2005, 28 199, nr. 13 betreffende hoofdlijnen prioritaire projecten uitvoeringsprogramma bodembeleid) en de brief van 13 april 2006 waarin het Plan van aanpak Maatschappelijke Kosten-Batenanalyse (TK 2005–2006, 30 015, nr. 7) is aangeboden aan de Tweede Kamer.

De Staatssecretaris van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer,

P. L. B. A. van Geel

Naar boven