28 089 Gezondheid en milieu

Nr. 35 BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN INFRASTRUCTUUR EN MILIEU

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 14 december 2016

Door middel van deze brief geef ik invulling aan diverse eerder dit jaar gedane toezeggingen. Het betreft toezeggingen op het gebied van perfluoroctaanzuur (PFOA), GenX en zeer zorgwekkende stoffen.

1. PFOA

Op 24 maart jl. heb ik u geïnformeerd1 over de uitkomsten van het onderzoek dat het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) had uitgevoerd naar de gevolgen van de emissie van PFOA door DuPont (tegenwoordig: Chemours) in Dordrecht. Het RIVM deed daarbij een viertal aanbevelingen voor nader onderzoek, die ik overgenomen heb:

  • 1. een onderzoek naar concentraties PFOA in drinkwater,

  • 2. een evaluatie van de beschikbare gezondheidskundige literatuur,

  • 3. een steekproef onder omwonenden en

  • 4. een onderzoek naar risico’s die werknemers hebben gelopen.

De resultaten van de onderdelen 2 en 3 worden in april 2017 verwacht. Op 9 november jl. heeft de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid u bericht dat hij de Kamer in het voorjaar zal informeren over de bevindingen van het eenmalig diepgaand onderzoek naar de feiten, met het oog op de te leren lessen voor de toekomst.2

Via deze brief wil ik u, mede namens de Minister van Infrastructuur en Milieu, de resultaten aanbieden van het onder 1 vermelde onderzoek. Naast metingen door drinkwaterbedrijf Oasen is door het RIVM ook een risicoduiding opgesteld. Beide documenten vindt u als bijlage bij deze brief3.

Op 5 december jl. heeft het RIVM mij bericht dat op geen enkel moment de gezondheidskundige grenswaarde voor PFOA in drinkwater overschreden is.

Ter uitvoering van de aan u gedane toezegging heb ik drinkwaterbedrijf Oasen gevraagd onderzoek uit te voeren naar de aanwezigheid van PFOA in waterwinputten. Hierbij is zowel gebruik gemaakt van metingen als van berekeningen om een beeld te krijgen van de historische, de huidige en de voor de toekomst verwachte concentraties.

Resultaten

Uit dit onderzoek blijkt dat de lozing van PFOA er toe heeft geleid dat circa veertig jaar lang concentraties PFOA aanwezig zijn geweest die hoger zijn dan de concentratie die nu wordt aangetroffen. Het betreft hier zowel het rivierwater van de Lek als van de Noord en de Nieuwe Maas. Deze verhoogde concentraties PFOA in het rivierwater hebben geleid tot verhoogde concentraties PFOA in het onttrokken water. Hierbij lag de piek in de periode 2000–2010. In die periode konden, afhankelijk van de winlocatie, concentraties tussen 66 en 220 nanogram per liter (ng/L) gevonden worden. De huidige concentratie PFOA in het onttrokken water is circa 20 ng/L, waaraan te zien is dat de lozingen ten einde zijn, en er sprake is van een na-ijleffect.

Door het RIVM is een richtwaarde afgeleid voor PFOA in drinkwater van 87,5 ng/L. Indien het drinkwater deze concentratie niet overschrijdt, zal ook de eerder door RIVM vastgestelde gezondheidskundige grenswaarde voor PFOA in bloed (89 ng/milliliter bloedserum) niet overschreden worden.

Omdat de concentraties PFOA in het onttrokken water op sommige locaties enige tijd boven de richtwaarde hebben gelegen, heeft het RIVM onderzocht of dit geleid kan hebben tot overschrijding van de gezondheidskundige grenswaarde. Hiervoor is onder meer gekeken naar het effect van het zuiveringsproces op de concentraties PFOA.

Met name het gebruik van filters met actief kool, vanaf het begin van de jaren negentig, heeft geleid tot een aanmerkelijke verlaging van de concentratie PFOA in het uiteindelijk geleverde drinkwater. Metingen naar de huidige effectiviteit van deze filters, welke in 2016 door Oasen zijn uitgevoerd, bevestigen dit.

Dit brengt het RIVM tot de conclusie dat de concentraties PFOA in drinkwater wel verhoogd zijn geweest, maar dat op geen enkel moment de gezondheidskundige grenswaarde overschreden is en er geen sprake is geweest van een risico voor de volksgezondheid. Deze conclusie geldt ook voor het beperkte gebied waar sprake is geweest van blootstelling via zowel lucht als water.

2. GenX-techniek

Begin juli dit jaar ontstond er discussie over de veiligheid van de GenX-techniek die Chemours nu gebruikt in plaats van PFOA. Diverse leden van uw Kamer hebben mij hier vragen over gesteld.4 Doel van substitutie van een stof is immers dat het alternatief veiliger is.

In vervolg daarop heb ik, ter ondersteuning van de Provincie Zuid-Holland (Wabo-bevoegd gezag voor deze fabriek), het RIVM verzocht om te rapporteren wat er bekend is over de stoffen die vrijkomen bij deze techniek en over de gezondheidseffecten die omwonenden kunnen ondervinden als gevolg van de emissie van deze stoffen.

Hierbij is het belangrijk om te vermelden dat «GenX» geen stof is, maar een naam voor een techniek waarbij meerdere stoffen gebruikt worden.

Het RIVM-rapport heb ik recent ontvangen en vindt u als bijlage bij deze brief5.

Resultaten

Het RIVM meldt mij dat naar zijn verwachting de uitstoot naar de lucht van deze stoffen door de fabriek geen risico voor de gezondheid van omwonenden met zich meebrengt. Op basis van de beschikbare informatie blijkt het echter niet mogelijk om voor alle stoffen tot een definitieve conclusie te komen. Daarom heeft het RIVM enkele suggesties gedaan voor testen die met deze stoffen uitgevoerd kunnen worden om alsnog tot een definitief oordeel te komen.

Deze conclusie is besproken met de provincie Zuid-Holland en met Chemours, waarbij afspraken zijn gemaakt om de volgende acties op korte termijn uit te voeren:

  • Het RIVM zal de informatie die het verzameld heeft overdragen aan de Duitse collega’s. Deze gaan in 2017 een aantal van de GenX-stoffen nader beoordelen via de instrumenten die de Europese REACH-verordening biedt.

  • Er zal een revisievergunning worden aangevraagd door Chemours, waardoor alle activiteiten van het bedrijf in samenhang nogmaals beoordeeld kunnen worden. Dit proces kan naar verwachting in de tweede helft van 2017 afgerond worden. Chemours zal daarnaast haar milieu en veiligheidssysteem door een externe partij laten controleren.

  • Begin 2017, in afwachting van de integrale beoordeling in het kader van de revisievergunning, en in afwachting van lopende nadere onderzoeken naar de GenX technologie, zal de vergunde emissieruimte van GenX-stoffen door het bevoegd gezag worden beperkt zodat deze niet hoger is dan strikt noodzakelijk. Ook zal de provincie het bedrijf vragen een onderzoek uit te voeren en te rapporteren over de mogelijkheden om de uitstoot naar lucht en water van de GenX-stoffen verder te beperken.

  • Voor een van de GenX-stoffen (aangeduid met «E1») biedt de REACH-verordening geen mogelijkheden om verdere gegevens op te vragen. Het gaat hier namelijk om een stof die in het bedrijfsproces ontstaat en uitgestoten wordt. Het RIVM zet stappen om, met Chemours, de eigenschappen van deze stof verder te verhelderen, indien nodig door daarmee testen uit te voeren.

GenX-techniek en drinkwater

Bij de onder punt 1 vermelde metingen in waterwinputten is ook gekeken of de stoffen die gebruikt worden bij de GenX-techniek aangetroffen worden. De stof FRD-903 werd inderdaad aangetroffen in het onttrokken water. De gevonden concentraties zijn laag en geven volgens het RIVM geen aanleiding tot zorg.

Om uit te sluiten dat de lozing van deze stof in de toekomst een gezondheidsrisico met zich mee zou kunnen brengen voor gebruikers van het hiermee bereide drinkwater heb ik het RIVM gevraagd hiervoor ook een richtwaarde af te leiden. Dit rapport wordt in het voorjaar van 2017 verwacht.

3. Beleid rond zeer zorgwekkende stoffen

Zoals ik heb aangegeven in mijn brief van 31 oktober6 vind ik het belangrijk dat mogelijke risico’s van stoffen sneller in beeld komen. Recent heeft het RIVM het rapport «Zeer zorgwekkende stoffen: prioriteringsopties voor beleid» opgesteld. Dit rapport, dat als bijlage bij deze brief is gevoegd7, past in de aanpak zoals ik die voor ogen heb. In de hiervoor genoemde brief heb ik aangekondigd om het RIVM te vragen in 2017 een aantal stoffen voor te dragen die nog niet de kwalificatie van zeer zorgwekkende stof (ZZS) hebben maar waar toch zorgen over bestaan, bijvoorbeeld vanwege analogie met vergelijkbare stoffen. Vervolgens kan per stof worden bezien of er voor vergunningverlener en bedrijf aanleiding is tot extra beschermingsmaatregelen.

Het RIVM constateert dat eenvoudig toegankelijke informatie over gebruik en emissies van veel ZZS in de specifiek Nederlandse situatie ontbreekt. Milieukwaliteitsmetingen en landelijke gegevens uit de Emissieregistratie beslaan slechts een deel van de stoffen. Daarom heb ik inmiddels opdracht gegeven tot een onderzoek om aanvullende informatie over productie, gebruik en emissie te verkrijgen uit vergunningen. Verder onderzoek ik of de rapportageverplichtingen via het elektronisch milieujaarverslag (e-MJV) afdoende informatie opleveren, waarbij ik uiteraard ook rekening houd met de noodzaak om de administratieve lasten voor bedrijven te beperken.

De Staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu, S.A.M. Dijksma


X Noot
1

Kamerstuk 28 089, nr. 32

X Noot
2

Kamerstuk 25 883, nr. 282

X Noot
3

Raadpleegbaar via www.tweedekamer.nl

X Noot
4

Aanhangsel Handelingen II 2015/16, nrs. 3335 t/m 3337

X Noot
5

Raadpleegbaar via www.tweedekamer.nl

X Noot
6

Kamerstuk 28 663, nr. 66

X Noot
7

Raadpleegbaar via www.tweedekamer.nl

Naar boven