27 925 Bestrijding internationaal terrorisme

Nr. 594 BRIEF VAN DE MINISTER VAN DEFENSIE

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 6 juli 2016

De vaste commissie voor Defensie heeft mij verzocht om een reactie op het NRC-artikel «Wat deden «onze» F-16’s tegen IS?» van 30 juni jl. (ingezonden op 30 juni 2016). In het bijzonder vraagt de commissie of de uitspraken van de Commandant van de Luchtstrijdkrachten, Luitenant-generaal Luyt, op een juiste wijze zijn weergegeven en wat ermee wordt bedoeld. Hierbij voldoe ik aan het commissieverzoek.

De uitspraken van Luitenant-generaal Luyt zijn correct weergegeven en ze stroken met mijn antwoorden op schriftelijke vragen naar aanleiding van het werkbezoek van 29 april tot 2 mei 2016 van een delegatie van de vaste commissie voor Buitenlandse Zaken van de Tweede Kamer aan de Air Task Force Middle East (van 12 mei 2016, Kamerstuk 27 925, nr. 591) en mijn antwoorden op aanvullende vragen (van 17 juni 2016, Kamerstuk 27 925, nr. 593). Ik onderstreep nogmaals dat Defensie zo transparant mogelijk wil zijn, maar dat er om veiligheidsredenen beperkingen kunnen gelden. Ook na afloop van een militaire missie kunnen er beperkingen zijn die in acht moeten worden genomen.

De uitspraken van Luitenant-generaal Luyt over de noodzaak vliegers breed te trainen om uiteenlopende dreigingen aan te kunnen, zijn eveneens correct weergegeven. Dit is een bekend gegeven. De uitspraak dat Kamerleden een eigen agenda hebben, was gericht op het feit dat Kamerleden vanuit hun eigen verantwoordelijkheid alles kunnen vragen. De uitspraak was in de context van het interview echter ongelukkig en onnodig.

De Minister van Defensie, J.A. Hennis-Plasschaert

Naar boven