27 062 Alleenstaande minderjarige asielzoekers

Nr. 86 BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN VEILIGHEID EN JUSTITIE

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 20 december 2012

Inleiding

Bij brief van 10 maart 20111 bent u door de toemalige minister voor Immigratie, Integratie en Asiel geïnformeerd over het nieuwe beleid inzake het beperken van vreemdelingenbewaring van alleenstaande minderjarige vreemdelingen (hierna: amv’s). Tijdens het algemeen overleg van 24 mei 20112 met uw Kamer over amv’s is u toegezegd om de effecten van deze nieuwe aanpak in kaart te brengen en u daarover te informeren. Met deze brief kom ik deze toezegging na.

De kern van dit nieuwe beleid is dat bij het in vreemdelingenbewaring stellen van alleenstaande minderjarigen uiterste terughoudendheid past. Nog meer dan bij volwassenen het geval is, geldt dat bewaring alleen in uiterste gevallen mag worden toegepast en voor een zo kort mogelijke duur. Bij de afweging tussen het belang van de amv om diens vrijheid te behouden en het belang van de overheid om door toepassing van detentie diens beschikbaarheid te garanderen wordt nog meer dan voorheen grote waarde toegekend aan het eerstgenoemde belang. Daarom is vreemdelingenbewaring van amv’s alleen nog mogelijk als de overheid zwaarwegende belangen heeft om de beschikbaarheid van de minderjarige vreemdeling volledig te garanderen. Er dient daartoe sprake te zijn van één of meer van onderstaande omstandigheden:

  • de alleenstaande minderjarige vreemdeling is verdacht van of veroordeeld wegens een misdrijf;

  • het vertrek van de alleenstaande minderjarige vreemdeling uit Nederland kan binnen veertien dagen gerealiseerd worden;

  • de alleenstaande minderjarige vreemdeling is eerder met onbekende bestemming vertrokken uit de opvang of heeft zich niet gehouden aan een opgelegde meldplicht of vrijheidsbeperkende maatregel; of

  • aan de alleenstaande vreemdeling is de toegang geweigerd aan de buitengrens, en de minderjarigheid is nog niet vastgesteld.

Bij het ontbreken van bovenstaande zwaarwegende omstandigheden wordt, in het belang van de amv, op andere wijze voorzien in de beschikbaarheid van de amv voor het vreemdelingenproces, zoals geschetst in de brief van maart 2011.

Sinds de invoering van het nieuwe beleid zijn de effecten van het nieuwe beleid op het aantal inbewaringstellingen, alsook de duur van de inbewaringstelling gemonitord.

Effecten

Er is sinds de invoering van deze nieuwe aanpak een sterke daling zichtbaar in het aantal amv’s dat nog in vreemdelingenbewaring wordt gesteld. Zoals in de tabel hieronder is weergegeven, waren er in 2010 ongeveer 220 amv’s in bewaring gesteld, en is dit onder invloed van de beschreven beleidswijziging teruggelopen naar 90 amv’s in 2011 en 20 amv’s in de eerste helft van 2012. De gemiddelde verblijfsduur van een amv in bewaring blijft ongeveer 50 dagen.

Totaal amv in vreemdelingenbewaring in een JJI:
 

2010

2011

2012 t/m juni

amv in vreemdelingenbewaring

220

90

20

Gemiddelde verblijfsduur in dagen

50

40

50

Bron DJI peildatum 1 juli 2012, aantallen zijn afgerond op tientallen.

De amv’s waarvan na individuele toetsing (aan het beschreven nieuwe beleid) wordt vastgesteld dat inbewaringstelling is aangewezen, worden zoveel mogelijk gezamenlijk ondergebracht in een Justitiële Jeugdinrichting (JJI). Binnen deze inrichtingen zijn 10 plaatsen beschikbaar voor deze groep. In beginsel gaat het daarbij om plaatsing van amv’s die verdacht zijn van of veroordeeld zijn wegens een misdrijf en amv’s die zich eerder aan een toezichtsmaatregel hebben ontrokken.

De amv’s die in bewaring worden gesteld omdat het vertrek uit Nederland binnen veertien dagen gerealiseerd kan worden, worden in beginsel in een uitzetcentrum geplaatst. In 2011 waren dit ongeveer 20 amv’s en in 2012 t/m juni ongeveer 10 amv’s. De maatregel voor deze groep amv’s zonder criminele achtergrond duurt niet langer dan 14 dagen. In de praktijk komt dit neer op een gemiddelde detentieduur van ongeveer 4 dagen in 2011 en ongeveer 6 dagen in 2012. Dit is ruim onder de maximale termijn van 14 dagen.

Het is niet mogelijk gebleken om in de periode ná de beschreven beleidsaanpassing een categorie of groep minderjarige vreemdelingen aan te wijzen of te volgen die voorheen wel in bewaring zou zijn gesteld, maar onder het gewijzigde beleid niet. Of vreemdelingenbewaring is aangewezen is immers een individuele afweging, waarbij niet enkel wordt gekeken naar de criteria in het beleid, maar daarbinnen ook naar de individuele omstandigheden van de vreemdeling. Bewaring vond en vindt niet categorisch plaats.

Het is om die reden evenmin mogelijk aan te geven wat het effect is van de beschreven beleidswijziging op individuen waarvoor de beleidsaanpassing heeft betekend dat geen detentie wordt toegepast terwijl dat eerder wel zou hebben plaatsgevonden. Wel kan ik uw Kamer meegeven dat de uitvoerende partijen in de vreemdelingenketen geen signalen hebben dat de beleidswijziging heeft geleid tot ongewenste effecten die zouden moeten leiden tot heroverweging van genoemde beleidswijziging.

Conclusie

Op basis van bovenstaande acht ik het aannemelijk dat de in 2011 doorgevoerde beleidswijziging heeft geleid tot het beoogde effect van een significante beperking van de vreemdelingendetentie van amv’s, zonder dat zich ongewenste effecten hebben voorgedaan die tot heroverweging van dit beleid nopen. Ik meen daarom dat continuering van genoemd beleid in de rede ligt. Wel zal ik ook voor de toekomst de organisaties in de vreemdelingenketen vragen alert te blijven op ontwikkelingen met betrekking tot onttrekkingen aan het toezicht van amv’s die niet worden gedetineerd en waarvoor in goed overleg tussen het COA en de voogdijinstelling Nidos de plaatsing is bepaald.

De staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, F. Teeven


X Noot
1

Tweede Kamer, vergaderjaar 2010–2011, 27 062, nr. 68

X Noot
2

Tweede Kamer, vergaderjaar 2010–2011, 27 062, nr. 70

Naar boven