Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 19 november 2012
In uw brief van 7 november 2012 verzoekt u mij de Kamer voor de begrotingsbehandeling
te informeren over de stand van zaken van de RUD-vorming en de witte vlekken. Met
deze brief voldoe ik aan uw verzoek.
Op basis van de informatie die ik recent van de provinciale regisseurs heb gekregen
kan de stand van zaken bij de RUD-vorming als volgt worden samengevat.
In 25 van de 28 regio’s is per 1 januari de gemeenschappelijke regeling voor de Regionale
Uitvoeringsdienst door de raden en de provinciale staten vastgesteld. Voor de drie
overige wordt de vaststelling kort na 1 januari a.s. voorzien.
In 17 van de 28 regio’s is de RUD per 1 januari 2013 of zeer kort daarna operationeel.
In zes regio’s wordt voorzien dat de RUD voor de zomer operationeel wordt; voor de
overige vijf zal dat kort na de zomer zijn.
Daar waar de datum van 1-1-2013 niet wordt gehaald, zijn het uiteenlopende oorzaken
die tot de vertraging hebben geleid. De belangrijkste zijn dat in verschillende regio’s
het verkrijgen van draagvlak bij de betrokken partijen meer tijd heeft gevergd dan
voorzien; datzelfde geldt voor het verkrijgen van instemming van alle afzonderlijke
Raden met de gemeenschappelijke regeling.
Ten aanzien van de zogenaamde witte vlekken geldt het volgende. Het aantal gemeenten
waarvan vrij zeker is dat zij zich niet aansluiten bij de RUD of die niet het volledige
takenpakket onderbrengen bij een RUD bedroeg volgens provinciale opgave van circa
twee maanden geleden, zes stuks te weten de gemeenten Opsterland, Weststellingwerf,
Ooststellingwerf, Katwijk, Noorwijkerhout en Houten. Daar zijn er sindsdien twee bijgekomen:
de gemeenten Purmerend en Beemster. Voor drie Friese gemeenten in deze categorie geldt
dat zij na een gesprek met mijn ambtsvoorganger opnieuw bekijken of onder nader te
bepalen condities, aansluiting mogelijk is.
Het aantal gemeenten waar nog geen bestuurlijk commitment voor aansluiting bij de
RUD is of waar nog discussie over de aansluitcondities is, is sinds de eerder genoemde
provinciale opgave sterk afgenomen van negen naar drie.
De staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu, W. J. Mansveld