26 643 Informatie- en communicatietechnologie (ICT)

Nr. 439 BRIEF VAN DE MINISTER VOOR WONEN EN RIJKSDIENST

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 16 januari 2017

De algemene commissie voor Wonen en Rijksdienst heeft bij brief d.d. 30 november 2016 vragen gesteld naar aanleiding van de eerste periodieke rapportage van de Toezichtsraad BIT, die ik uw Kamer bij brief d.d. 8 november jl. heb aangeboden (Kamerstuk 26 643, nr. 424). Met deze brief beantwoord ik de gestelde vragen.

Vraag 1

Kunt u aangeven in hoeverre u het risico aangaande de effectiviteit van het BIT op de langere termijn en het functioneren van de Toezichtsraad BIT onderschrijft, zoals de Toezichtsraad dat aangeeft met betrekking tot de opvolging van de BIT-adviezen?

Vraag 2

Op welke wijze kunt u de opvolging van de BIT-adviezen borgen, mede gelet op dat risico dat de Toezichtsraad aangeeft?

Vraag 3

Bent u bereid om structureel onderzoek te doen naar de opvolging van de BIT-adviezen, nu u aangeeft dat dat niet aan het BIT zelf is?

Antwoord op vraag 1, 2 en 3

In mijn brief bij de aanbieding van de rapportage heb ik uiteengezet dat het niet in de geest is van het Instellingsbesluit BIT dat het BIT de afwikkeling van een advies actief volgt en dat dientengevolge de personele bezetting daar ook niet op is ingericht. De verantwoordelijkheid voor het wel of niet overnemen van een BIT-advies en de opvolging van adviezen ligt primair bij het voor het project verantwoordelijke departement. Op grond van de bevoegdheid van het BIT om te adviseren over lopende ICT-projecten, kan het BIT besluiten een project waarover het eerder heeft geadviseerd opnieuw te toetsen. In een enkel geval heeft het BIT dat ook gedaan, zoals bij het project BLIK op NVWA, dat nu voor de tweede keer getoetst wordt. Ook is bijvoorbeeld bij het programma Grensverleggende IT van het Ministerie van Defensie aangegeven dat het BIT terugkomt voor het moment van belangrijke besluitvorming over het programma.

Aanvullend bespreekt de CIO Rijk met de departementale CIO’s de opvolging van de uitgebrachte adviezen van het BIT in zijn halfjaarlijks bilateraal overleg. Op basis daarvan kan hij, in zijn rol als hoofd van het BIT, besluiten tot een nieuwe toetsing door het BIT.

Vraag 4

In hoeverre herkent u de door de Toezichtsraad genoemde risico's van eiland-automatisering of eiland-informatisering? Welke activiteiten onderneemt u om genoemde risico's te voorkomen?

Antwoord

Zoals in mijn brief gesteld, beziet het BIT bij de advisering over een project de ICT-voorzieningen van een ministerie of zbo in den brede wanneer dat noodzakelijk is. Het BIT herkent daarmee niet de door de Toezichtsraad gesignaleerde risico’s. Ik constateer dat de werkwijze van het BIT dusdanig is ingericht dat de genoemde risico’s voldoende beheerst worden.

Vraag 5

In hoeverre bent u voornemens om de suggestie van de Toezichtsraad voor het vaststellen van een visie op de geautomatiseerde informatieverstrekking van de overheid als geheel over te nemen?

Vraag 6

In hoeverre wordt daadwerkelijk getoetst door de ministeries of een project past in de visie van het kabinet, zoals u aangeeft dat dat een taak is van de ministeries zelf en niet van het BIT?

Vraag 7

In hoeverre heeft u voor de overige ministeries een coördinerende rol hierin? Kunt u de toetsresultaten hiervan naar de Kamer sturen?

Antwoord op vraag 5,6 en 7

De Toezichtsraad doet de suggestie voor een visie op de geautomatiseerde informatieverstrekking van de overheid als geheel vanuit de gedachte dat het BIT kan toetsen of een project past in deze visie. Recent heb ik de Strategische I-agenda Rijksdienst aan de Kamer aangeboden (Kamerstuk 31 490, nr. 221). Deze is voorwaardenscheppend en kaderstellend voor de departementale I-plannen, en de daarmee beoogde verbetering van primaire en secundaire processen. Het BIT zal deze Strategische I-agenda als zodanig ook hanteren bij de toetsing van projecten.

Daarnaast heeft het kabinet op 11 november jl. een studiegroep Informatiesamenleving en overheid ingesteld onder voorzitterschap van de secretaris-generaal van BZK. Deze werkt aan een advies over (een verbetering van) het functioneren van de digitale overheid wat betreft de doorontwikkeling, financiering en governance van de generieke digitale voorzieningen, alsmede de doorontwikkeling en de benodigde kennis en kunde voor het leveren van digitale overheidsdiensten voor burgers en bedrijven. Het BIT zal uiteraard ook de uitkomsten hiervan in haar toetsen betrekken.

Zoals ik in mijn brief heb gesteld, vind ik het verder niet een taak voor het BIT om te toetsen of een project past in de visie van het kabinet. Dat is immers een taak van de ministeries zelf. De vraag of een project past in de visie van het kabinet is aan de orde bij de (interdepartementale) ambtelijke voorbereiding van een project en, wanneer dat aan de orde is, ook in de ministerraad. Ik zie daarbij geen bijzondere rol voor de Minister voor Wonen en Rijksdienst.

Vraag 8

Heeft u de suggestie overgenomen van de Toezichtsraad om bovenstaande kwesties (het toetsen of een project past in de visie van het kabinet, het risico van eiland-automatisering en eiland-informatisering, en voorkomen dat door verschillende departementen projecten worden ontwikkeld zonder gebruik te maken van al binnen andere departementen ontwikkelde oplossingen) te bespreken met de Nationaal Commissaris Digitale Overheid en/of CIO Rijk? Kunt u uw antwoord toelichten?

Antwoord

De Digicommissaris is aangesteld om als overheidsbrede regisseur regie te voeren op de (door)ontwikkeling van de generieke digitale infrastructuur (GDI). Wanneer het BIT projecten toetst die deel (zullen) uitmaken van de GDI wordt gekeken naar de relatie met de GDI. In andere gevallen is de relatie met de taak van de Digicommissaris niet aan de orde.

In voorkomende gevallen bekijkt de CIO-Rijk, en ook de departementale CIO, de mogelijkheid gebruik te maken van al binnen andere ministeries ontwikkelde oplossingen. Dit is een van de taken van het CIO-beraad.

De Minister voor Wonen en Rijksdienst, S.A. Blok

Naar boven