26 485 Maatschappelijk verantwoord ondernemen

Nr. 312 LIJST VAN VRAGEN EN ANTWOORDEN

Vastgesteld 24 juni 2019

De algemene commissie voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking heeft een aantal vragen voorgelegd aan de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking over de brief van 27 mei 2019 inzake Uitvoering gewijzigde motie van de leden Alkaya en Van den Hul over uitsluiten van deelname van bedrijven aan handelsmissies (Kamerstuk 26 485, nr. 302) (Kamerstuk 26 485, nr. 307).

De Minister heeft deze vragen beantwoord bij brief van 19 juni 2019. Vragen en antwoorden zijn hierna afgedrukt.

De voorzitter van de commissie, De Roon

Adjunct-griffier van de commissie, Meijers

1

Kunt u – aangezien in de brief slechts wordt ingegaan op het nieuwe toetsingskader – de verschillen tussen het oude en het nieuwe, aangescherpte toetsingskader onderdeel voor onderdeel inzichtelijk maken? Welke toetsingen vonden voorheen nog niet plaats?

Antwoord:

Het toetsingskader voor handelsmissies heeft zich altijd gericht op het verbeteren van de situatie en niet op het uitsluiten van bedrijven. Nieuw in het toetsingskader is de manier waarop de processtap bij redelijk vermoeden van niet-naleving van de OESO-richtlijnen voor multinationale ondernemingen (hierna: OESO-richtlijnen) is ingericht. Ook is om het bewustzijn bij bedrijven over maatschappelijk verantwoord ondernemen te vergroten een zelfscan toegevoegd.

2

Hoe draagt het nieuwe beleid inzake handelsmissies bij aan het halen van de ambities van de stuurgroep Buijink, waar ook u zich aan hebt gecommitteerd?

Antwoord:

Het rapport van Stuurgroep Buijink geeft aan dat Nederland in haar branding, de unieke kwaliteiten en toonaangevende innovatie van Nederlandse bedrijven in de etalage dient te zetten. Daarnaast wordt gesteld dat bedrijven de IMVO-standaarden dienen te hanteren. Ook in de lijn van het rapport Buijink is het dus van belang dat in de buitenlandse positionering, alsook bij handelsmissies waar bedrijven in de schijnwerpers staan, bedrijven op de IMVO-standaarden worden getoetst.

3

Waarom geeft u de richtlijnen voor multinationale ondernemingen van de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO) steeds vaker een verplichtend karakter? Past dit wel bij de geest van de richtlijnen, die in feite soft law zijn en bedoeld zijn als aanmoediging en niet als toetsingsgrond?

Antwoord:

Nederland heeft zich aan de OESO-richtlijnen gecommitteerd en verwacht van Nederlandse bedrijven dat zij de OESO-richtlijnen naleven. In 2013 sprak het kabinet de ambitie uit dat 90 procent van de grote bedrijven de OESO-richtlijnen expliciet onderschrijft. In 2018 is een tijdpad verbonden aan deze ambitie; het kabinet wil deze in 2023 gerealiseerd zien. Coherentie van beleid is een uitgangspunt van dit kabinet. Als bedrijven gebruik willen maken van het instrument handelsmissies, mag daarom verwacht worden dat zij commitment aan de OESO-richtlijnen laten zien. Het aangescherpte kader verandert niets aan het karakter van de OESO-richtlijnen, maar versterkt de beleidscoherentie.

4

Klopt het dat het Nationaal Contactpunt (NCP) al een rol heeft bij het bevorderen van naleving van de OESO-richtlijnen? Hoe verhoudt de nieuwe rol van de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO) zich tot die van het NCP?

Antwoord:

Ja, zoals in het Instellingsbesluit van het NCP 2014 (Staatscourant 2014 nr. 19014) is neergelegd, is een van de taken van het NCP het informeren over de OESO-richtlijnen en de bevordering van de (praktische) toepassing daarvan. De Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO) verstrekt ook informatie over de OESO-richtlijnen, dit is een belangrijk onderdeel van zijn IMVO-uitvoeringsbeleid. Dit is nader toegelicht in de Kamerbrief «Internationaal financieren in perspectief» van februari 2019 (Kamerstuk 34 952, nr. 44). De RVO verstrekt deze informatie binnen de kaders van zijn specifieke taken als uitvoerder van het internationaal bedrijfsleveninstrumentarium van het Ministerie van Buitenlandse Zaken. De informatieverstrekking van het NCP richt zich op alle bedrijven, en op andere bij internationaal maatschappelijk verantwoord ondernemen (IMVO) betrokken stakeholders.

5

Hoe gaat u de geheimhoudingsplicht, die goed gewaarborgd is binnen het NCP, waarborgen binnen de RVO, die onderworpen is aan de Wet openbaarheid van bestuur en geheimhouding derhalve helemaal niet kán waarborgen?

Antwoord:

Onder de Wet openbaarheid van bestuur is de RVO gebonden aan de stelregel dat informatie «openbaar is tenzij». Bedrijfsgevoelige informatie, waaronder informatie over bedrijfsprocessen, -financiën en product- en dienstinformatie, vallen onder de uitzonderingsgronden en hoeven niet openbaar gemaakt te worden.

6

Ondermijnt u met de nieuwe rol voor de RVO niet de rol van het NCP? Kunt u dit antwoord uitgebreid toelichten?

Antwoord:

De leden van het NCP functioneren onafhankelijk van de overheid in hun werkzaamheden. Het treedt op als bemiddelaar bij meldingen van schendingen van de OESO-richtlijnen en informeert over deze richtlijnen. De RVO is uitvoerder van instrumentarium van het Ministerie van Buitenlandse Zaken. Uit dien hoofde gaat de RVO na of een bedrijf aan de voorwaarden voor deelname aan een handelsmissie voldoet. IMVO is hier een onderdeel van. Het kader voor handelsmissies en de rol van de RVO hierin, tasten de werkingssfeer en het karakter van het NCP dan ook niet aan.

7

Welke bedrijven die in het verleden hebben deelgenomen aan handelsmissies, zouden onder de nieuwe regelgeving niet meer in aanmerking komen voor deelname?

Antwoord:

Het toetsten of een bedrijf mag deelnemen aan een handelsmissie vindt plaats door een zorgvuldige beoordeling door de RVO op basis van de actuele situatie. Bedrijven die in het verleden hebben deelgenomen aan handelsmissies nu aan deze toets te onderwerpen is niet wat met het toetsingskader wordt beoogd.

8

In hoeverre is de aanscherping gebenchmarkt? Welke andere OESO-landen hebben hun handelsmissiebeleid vergelijkbaar ingevuld? Kunt u de overeenkomsten opsommen?

Antwoord:

Het kabinet beschikt niet over een overzicht van het handelsmissiebeleid in andere landen. Uit het rapport «Strategies for responsible business conduct – supplementary research on specific government measures», dat uw Kamer op 11 juni 2019 ontving (Kamerstuk 26 485, nr. 311), blijkt wel dat Canada economische diplomatie ook koppelt aan de IMVO-praktijk van bedrijven. De Canadian Ombudsperson for Responsible Enterprises kan de overheid adviseren om bedrijven uit te sluiten van handelsmissies, maar bijvoorbeeld ook van financiering van Export Development Canada.

9

Waarom stelt u dat een bedrijf dat weigert een verbeteringstraject uit te voeren uitgesloten «kan» worden? Waarom is dit geen automatisme? In welke situaties acht u het denkbaar dat een bedrijf mee kan op handelsmissie, ondanks dat het weigert een verbetertraject uit te voeren?

Antwoord:

Als een bedrijf niet akkoord gaat met het voorgestelde verbetertraject is er ruimte voor dialoog hierover. Wanneer op basis van deze dialoog blijkt dat een bedrijf geen valide reden heeft om het verbetertraject niet uit te voeren, wordt het bedrijf uitgesloten van deelname aan de handelsmissie.

10

Hoe definieert u een «redelijk vermoeden»? Ontstaat als gevolg van het hanteren van het criterium een «redelijk vermoeden» niet het gevaar dat bedrijven op basis van een klacht bij een NCP, zonder dat de schending bewezen is, worden uitgesloten en het karakter van het NCP substantieel en in negatieve zin wordt gewijzigd? Hoe verhoudt het hanteren van een «redelijk vermoeden» zich tot de binnen het NCP vastgelegde waarborgen inzake hoor en wederhoor en teneinde te voorkomen dat een bedrijf onevenredig wordt beschadigd?

Antwoord:

Een redelijk vermoeden is een vermoeden waartoe men kan komen op grond van gebleken feiten en omstandigheden. Dit kan een NCP-aanbeveling aan een bedrijf zijn, maar bijvoorbeeld ook veelvuldige berichtgeving in verschillende mediabronnen over misstanden in de keten van een bedrijf. Een redelijk vermoeden biedt aanleiding tot een gesprek met het bedrijf. Daarmee wordt recht gedaan aan het beginsel van hoor en wederhoor. In het gesprek wordt niet beoordeeld of er al dan niet sprake is geweest van een schending van de OESO-richtlijnen, maar zal het bedrijf in de gelegenheid worden gesteld zijn IMVO-beleid toe te lichten. Basis voor het gesprek zijn de antwoorden op de zelfscan die het bedrijf in een eerder stadium van de aanmelding heeft ingevuld. Het plaatsvinden van dit gesprek betekent niet dat het bedrijf automatisch van deelname wordt uitgesloten. De RVO zal na het gesprek advies uitbrengen aan het Ministerie van Buitenlandse Zaken met betrekking tot deelname van het bedrijf aan een handelsmissie. Het ministerie zal vervolgens besluiten over de deelname van het bedrijf.

11

Waarom transformeert u de rol van het NCP als bemiddelaar tot stok om bedrijven mee te slaan? Welke landen met een nationaal contactpunt hebben hun NCP op vergelijkbare wijze getransformeerd?

Antwoord:

Het aangescherpte kader ziet op de IMVO-voorwaarden waaraan een bedrijf moet voldoen als het gebruik wil maken van het instrument handelsmissies. De RVO voert dit kader uit. De rol die het NCP speelt bij de naleving van de OESO-richtlijnen – als bemiddelaar en door het verstrekken van informatie – staat hier los van en verandert niet door het aangescherpte kader. Wel kunnen NCP-aanbevelingen aan een bedrijf of betrokkenheid van een bedrijf bij een NCP-melding voor de RVO aanleiding vormen om een gesprek te voeren met het bedrijf. Ook andere factoren, zoals veelvuldige berichtgeving in meerdere mediabronnen over misstanden, kunnen hiertoe aanleiding geven. Een gesprek heeft niet automatisch tot gevolg dat een bedrijf wordt uitgesloten van deelname aan een handelsmissie tot gevolg.

12

Bent u bereid een «redelijk vermoeden» beter te definiëren zodat het bedrijfsleven weet wat zij kan verwachten en hoe zij kan voorkomen dat ze onredelijk wordt benadeeld door de RVO?

Antwoord:

Zie het antwoord op vraag 10.

13

Hoe wordt getoetst aan de uitsluitingslijst van de Financieringsmaatschappij voor Ontwikkelingslanden (FMO)? Valt een bedrijf dat onderdelen voor de F-35 maakt of ontwikkelt onder de categorie «wapens en munitie», zoals opgenomen in de uitsluitingslijst? Zo ja, vindt u dat redelijk?

Antwoord:

Een bedrijf dat meer dan 10 procent van zijn omzet haalt uit de productie van of handel in wapens en/of munitie is op dit moment op grond van de FMO-Uitsluitingslijst uitgesloten van deelname aan handelsmissies. In het licht van de nieuwe Defensie Industrie Strategie beziet het kabinet momenteel op welke wijze de handelsinzet kan worden aangepast, inclusief de deelname van de defensiesector aan handelsmissies.

14

Hebt u de Stichting Nederlandse Industrie voor Defensie en Veiligheid (NIDV) geïnformeerd over uw voornemen, voor zover nieuw, om bedrijven binnen hun domein uit te sluiten van deelname aan handelsmissies? Zo ja, wanneer? Zo nee, waarom niet?

Antwoord:

Nee deze is hier niet van tevoren over geïnformeerd. Bij de uitwerking van de Defensie Industrie Strategie zal het kabinet dit aspect meenemen en in overleg treden met de NIDV.

15

Welke andere landen hebben reeds bedrijven die defensiegerelateerde goederen ontwikkelen uitgesloten van deelname aan handelsmissies? Kunt u dit inzichtelijk maken in een overzicht?

Antwoord:

Het is niet bekend welke andere landen bedrijven die defensiegerelateerde goederen ontwikkelen, uitsluit van deelname aan handelsmissies. In het licht van de nieuwe Defensie Industrie Strategie beziet het kabinet momenteel op welke wijze de handelsinzet kan worden aangepast, inclusief de deelname van de defensiesector aan handelsmissies.

16

Maakt het uit in welk land of onder welk rechtssysteem het bedrijf is veroordeeld voor corruptie?

Antwoord:

Corruptie is onderdeel van de OESO-richtlijnen, en tevens strafbaar onder de Nederlandse wet. Dat geldt ook als de corrupte handelingen in het buitenland plaatsvinden. Een bedrijf dat zich schuldig maakt aan corruptie overtreedt dus zowel de wet, als de OESO-richtlijnen. Ongeacht het rechtssysteem waaronder, of het land waarin een bedrijf voor corruptie is veroordeeld, is dit aanleiding om in gesprek te gaan met het bedrijf over de maatregelen die het bedrijf heeft genomen en hoe zijn huidige IMVO-beleid, inclusief anticorruptie, vormgegeven wordt. Op basis van dit gesprek zal besloten worden over deelname aan een handelsmissie worden uitgebracht.

Naar boven