25 295 Infectieziektenbestrijding

Nr. 1517 LIJST VAN VRAGEN EN ANTWOORDEN

Vastgesteld 9 november 2021

De vaste commissie voor Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit heeft een aantal vragen voorgelegd aan de Ministers van Volksgezondheid, Welzijn en Sport en van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit over de brief van 6 juli 2021 inzake het rapport Bekedam «Zoönosen in het vizier» (Kamerstuk 25 295, nr. 1357).

De Ministers hebben deze vragen beantwoord bij brief van 8 november 2021. Vragen en antwoorden zijn hierna afgedrukt.

De fungerend voorzitter van de commissie, Kuiken

De adjunct-griffier van de commissie, Nouse

1.

Kunt u toelichten hoe u om zult gaan met levende slachtoffers (vogels) die vogelgriepverschijnselen vertonen? Is inmiddels verduidelijkt welke taak ligt bij de lokale overheden en de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA)? Is er een officieel protocol?

Antwoord:

Zieke wilde vogels worden soms opgevangen door vogelopvangcentra. Een houder of beheerder van een opvanglocatie kan zelf, waar nodig in samenspraak met een dierenarts, bepalen wat de beste behandeling is voor een zieke vogel. Op de website van DierenLot.nl zijn handvatten voor de omgang met vogelgriep aangereikt om dit op een veilige manier te doen. Indien een beheerder of medewerker van een dergelijke locatie het vermoeden heeft dat een vogel besmet is met hoogpathogene aviaire influenzavirus, is deze verplicht dit te melden bij de NVWA. Als dit vermoeden met laboratoriumonderzoek is bevestigd, worden maatregelen genomen zoals verplicht gesteld in verordening (EU) 2020/687. Het opleggen van maatregelen wordt uitgevoerd door de NVWA. Verder is op de website van de NVWA een protocol gepubliceerd hoe dode wilde vogels en dode aaseters/zoogdieren veilig kunnen worden afgevoerd van de vindplek.

2.

Welke zoönosen zijn de afgelopen jaren aangetroffen in Nederland (van 2015 tot en met 2021)? Hoeveel van deze zoönosen zijn te herleiden naar de veehouderij? Hoeveel van deze zoönosen zijn terug te herleiden naar de handel in wilde dieren?

Antwoord:

Mensen kunnen worden besmet met ziekteverwekkers afkomstig van dieren. Dit kan gaan om alimentaire zoönosen, overgedragen door voedsel, of non-alimentaire zoönosen, overgedragen door direct of indirect contact met dieren. Dit omvat zowel bacteriën, parasieten als virussen. Binnen de context van het rapport van de expertgroep zoönosen vallen enkel de non-alimentaire zoönosen.

Er is een aantal zoönosen meldingsplichtig bij mens en/of dier, en een aantal zoönosen is niet meldingsplichtig. Voor meldingsplichtige zoönosen bestaan registratiesystemen en bij dieren is een aantal zoönosen daarnaast bestrijdingsplichtig, zoals aviaire influenza, brucellose en tuberculose.

Voorbeelden van non-alimentaire zoönosen zijn Q-koorts, de ziekte van Lyme, de ziekte van Weil, papegaaienziekte via gehouden vogels, ringworm (schimmelinfectie) bij runderen, vlekziekte bij varkens, listeriose, spoelwormen van honden en katten of kattenkrabziekte. Een aantal daarvan is meldingsplichtig op grond van de Wet dier en/of de Wet publieke gezondheid, een groot aantal ook niet. Ook op veel niet-meldingsplichtige ziekten wordt door het RIVM surveillance uitgevoerd. Jaarlijks wordt het rapport «Staat van Zoönosen» opgeleverd. Daarin staan de infecties die zich in een jaar hebben voorgedaan met zoönosen in Nederland. De informatie wordt bijgehouden door het RIVM (https://www.rivm.nl/zo-nosen https://www.rivm.nl/zo-onosen). Ook op de site van de NVWA zijn de rapporten over zoönosen te vinden (https://www.nvwa.nl/onderwerpen/dierziekten/staat-van-zoonosen).

De internationale legale handel in uit het wild afkomstige dieren is gereguleerd, waarbij gezondheidsverklaringen overlegd moeten worden. Daarnaast gelden er regels met betrekking tot de internationale handel in beschermde soorten (CITES). De illegale handel is een aandachtspunt, omdat deze dieren niet gecontroleerd worden. Het is onder andere daarom niet of nauwelijks te zeggen hoeveel zoönotische infecties te herleiden zijn naar de handel in uit het wild afkomstige dieren.

3.

Hoe vaak heeft de NVWA in 2018, 2019, 2020 en 2021 gecontroleerd of wilde (beschermde) dieren worden gebruikt in traditionele medicijnen die in Nederland worden verkocht?

Antwoord:

De NVWA houdt hiervan geen registratie bij.

4.

Wat is de status van de positieflijst?

Antwoord:

Op 8 januari 2020 heeft de Minister van LNV uw Kamer de beoordelingssystematiek voor de huis- en hobbydierenlijst toegestuurd (Kamerstuk 28 286, nr. 1085). Het Adviescollege huis- en hobbydierenlijst beoordeelt momenteel een lijst van zo’n 315 zoogdiersoorten die in Nederland worden gehouden aan de hand van deze systematiek.

De zoogdiersoorten worden beoordeeld op risicofactoren voor dierenwelzijn en gevaar voor de mens (letsel- en zoönoserisico). De wetenschappelijke beoordeling van al deze dieren is bijna afgerond. Zodra deze beoordelingen en het advies is afgerond, wordt uw Kamer geïnformeerd over het vervolg.

5.

Hoeveel geiten zijn er in 2020 en 2021 bijgekomen in Nederland? Kunt u uiteenzetten hoeveel dit er zijn per provincie?

Antwoord:

Het totaal aantal geiten in Nederland, per provincie en de toe- dan wel afname in de jaren 2019–2021 is weergegeven in de onderstaande tabel.

Tabel 1: Aantal geiten per provincie en toe-/afname per jaar. Cijfers over 2021 zijn voorlopig (bron: CBS).

Provincie

2019

toe-/afname

2020

toe-/afname2

2021

Groningen

11.801

– 312

11.489

– 281

11.208

Friesland

25.101

– 655

24.446

2.383

26.829

Drenthe

20.241

970

21.211

1.795

23.006

Overijssel

85.695

2.983

88.678

4.830

93.508

Flevoland

9.001

696

9.697

– 426

9.271

Gelderland

148.351

1.968

150.319

180

150.499

Utrecht

31.797

2.253

34.050

299

34.349

Noord-Holland

18.731

494

19.225

2.820

22.045

Zuid-Holland

23.720

1.556

25.276

361

25.637

Zeeland

4.231

347

4.578

584

5.162

Noord-Brabant

175.179

7.235

182.414

– 1.108

181.306

Limburg

60.797

436

61.233

– 2.503

58.730

Totaal

614.645

17.971

632.616

8.934

641.550

6.

Heeft u nagedacht over de mogelijkheid van een door de mens gecreëerde zoönose die doelbewust de wereld in wordt gebracht, aangezien dit ontbreekt in het rapport?

Antwoord:

Ja. De verspreiding en inzet van biologische «wapens», waar dit onder kan worden geschaard, is een thema dat aandacht krijgt in de geïntegreerde risicobeoordeling nationale veiligheid en de nationale veiligheidsstrategie. De potentiële impact van CBRN (chemische, biologische, radiologische en nucleaire) conflicten of incidenten op de Nederlandse nationale veiligheidsbelangen is groot. Daarom heeft deze dreiging de onverminderde aandacht van het kabinet.

7.

Welke rol ziet u voor plaagdierbestrijding, aangezien in het rapport daar weinig aandacht aan wordt besteed?

Antwoord:

Plaagdierbestrijding kan noodzakelijk zijn in het kader van de volksgezondheid. Zo wordt de eikenprocessierups bestreden vanwege allergische klachten; knaagdieren worden bestreden omdat zij een rol kunnen spelen bij verspreiding van dierziekten of zoönosen tussen dieren en tussen locaties met dieren, en exotische muggen, zoals de tijgermug worden bestreden om de vestiging in Nederland zo lang als mogelijk uit te stellen. Uiteenlopende partijen spelen hierin een rol, van burger tot rijksoverheid, en daarnaast zijn de interventies heel divers, deze variëren van het geven van voorlichting om rattenoverlast te beperken, hygiënemaatregelen op bedrijven tot het inzetten van chemische bestrijdingsmiddelen.

Vanuit de overheid wordt gewerkt aan geïntegreerd plaagdierbeheersing (Integrated Pest Management, IPM), een duurzame methode van met elkaar samenhangende maatregelen om ziekten en plagen te voorkomen en te beheersen. Zo werken de Ministeries van I&W, LNV en BZK vanuit IPM aan een duurzame en effectieve knaagdierbeheersing, waarmee onder andere wordt bijgedragen aan het verkleinen van het risico op verspreiding van zoönosen. U bent over deze aanpak geïnformeerd bij brief (Kamerstuk 28 286, nr. 1129).

8.

Hoe verhoudt de kans op een pandemie die in Nederland ontstaat, vanuit een Nederlandse bron, zich tot pandemieën die ontstaan vanuit het buitenland en/of contact van mens op mens?

Antwoord:

De expertgroep zoönosen geeft in haar rapport aan dat Nederland een potentiële hotspot kan zijn voor zoönotische uitbraken, omwille van het feit dat er relatief veel dieren en mensen op een klein oppervlak leven en de mate van verstedelijking hoog is. Daarnaast kent Nederland veel reis- en dierbewegingen als exportland, doorvoerland en handelsland. Potentiële zoönotische ziekteverwekkers kunnen daarom relatief gemakkelijk van dier op mens overgaan én daarna eenvoudig tussen mensen onderling verder verspreiden. Tegelijk stelt de expertgroep dat de kans veel groter is dat een volgende grote zoönotische uitbraak buiten Nederland ontstaat, dan binnen Nederland. In Nederland woont namelijk minder dan 1% van de mondiaal gehouden (landbouw)huisdieren, leven weinig wilde diersoorten en woont minder dan 3 promille van alle mensen ter wereld. Risicofactoren die in andere delen van de wereld spelen, maar niet in Nederland, zijn ontbossing voor landgebruik, en daarmee binnendringen van de mens in de habitat van wilde diersoorten, en transport en (voedsel)markten met levende uit het wild afkomstige dieren. Daarnaast is in Nederland de bioveiligheid op veehouderijen en het vroeg ontdekken tot en met de beheersing van zoönosen van goede kwaliteit.

Het overgaan van een infectie van dier op mens leidt niet direct tot een pandemie. Daarvoor is het nodig dat deze ziekteverwekker ook eenvoudig en snel kan spreiden tussen mensen onderling. Naast de eigenschappen van de ziekteverwekker zelf zijn bijvoorbeeld contacten tussen mensen (verstedelijking en reisgedrag) belangrijke factoren.

9.

Wat is de rol van de hobbydierhouderij?

Antwoord:

Het houden van dieren betekent een potentieel risico voor zoönosen. Ziekteverwekkers beperken zich niet allemaal tot eenzelfde diersoort (of de mens) en daarom kan contact tussen mens en dier een bepaald risico inhouden. In de hobbydierhouderij worden zeer veel verschillende diersoorten gehouden, van schapen, geiten, honden en katten tot reptielen, amfibieën en vogels. Voor verschillende diersoorten kunnen de type risico’s met betrekking tot zoönosen anders zijn. Belangrijk om te weten is dat voor vrijwel de meeste zoönosen geldt dat deze van dier op mens kunnen worden overgedragen maar vervolgens zelden (eenvoudig) overdraagbaar zijn van mens op mens. Het gaat vaak om incidentele overdracht en daarmee een beperkt risico voor de volksgezondheid, en vooral een risico voor de houder van het dier zelf. Het is belangrijk dat houders van dieren zich goed informeren over mogelijke zoönoserisico’s die komen kijken bij het houden van de door hem gehouden diersoort. Er zijn veel informatiebronnen te raadplegen, en voor hobbydierhouders is met name de website https://www.licg.nl/ van belang waarop verschillende huisdierbijsluiters staan.

10.

Is de veronderstelling juist dat op basis van de jarenlange historie waarin landbouwhuisdieren onderdeel uitmaken van onze samenleving, op basis van de analyse van pandemieën in de afgelopen decennia en op basis van de hoogwaardige zoönosestructuur, de veedichtheid een ondergeschikte rol speelt als het gaat om de verspreiding van zoönosen?

Antwoord:

Onze historie van het houden van dieren heeft ons geleerd dat monitoring en bestrijding van (zoönotische) dierziekten lonend is. Zo is begin 20e eeuw de bestrijding van tuberculose in dieren van groot belang geweest voor de volksgezondheid. De basismonitoring diergezondheid en de zoönosenstructuur maken dat mogelijke signalen voor een zoönotische uitbraak vroegtijdig onderkend worden en vervolgens worden beheerst. De expertgroep wijst erop dat de verspreiding tussen bedrijven met landbouwhuisdieren gemakkelijker gaat wanneer deze dicht bij elkaar liggen en dat, zelfs na vroege detectie, een potentieel zoönotische ziekteverwekker al verder verspreid kan zijn. De expertgroep heeft daarom aanbevolen om modellen te ontwikkelen die helpen om te bepalen hoe deze kans op effectieve transmissie tussen bedrijven verkleind kan worden.

11.

Hoe vaak is een zoönose ontstaan door de Nederlandse landbouwhuisdieren?

Antwoord:

Er zijn enkele non-alimentaire besmettingen geweest met bekende pathogenen. Jaarlijks wordt het rapport «staat van zoönosen» opgeleverd. Daarin staan de infecties die zich in een jaar hebben voorgedaan met zoönosen in Nederland. De informatie wordt bijgehouden door het RIVM (https://www.rivm.nl/zoonosen). Ook op de site van de NVWA zijn de rapporten over zoönosen te vinden (https://www.nvwa.nl/onderwerpen/dierziekten/staat-van-zoonosen). Daarnaast is het natuurlijk altijd mogelijk dat mensen wel besmet zijn maar dat een infectie subklinisch, zonder verschijnselen, is verlopen of dat deze vanzelf weer is overgegaan en dat mensen zijn hersteld zonder een arts te hebben geraadpleegd.

12.

Hoeveel besmettingen met zoönosen zijn de afgelopen tien jaar vastgesteld bij wilde dieren en hobbymatig gehouden landbouwhuisdieren?

Antwoord:

Bij in het wild levende dieren zijn de afgelopen jaren besmettingen vastgesteld met pathogenen die ook mensen kunnen besmetten. Het gaat dan bijvoorbeeld om besmettingen van wilde vogels met vogelgriep of westnijl-virus, hazen met tularemie (hazenpest) of recent een vos die besmet was met vogelgriep. Bij hobbymatig gehouden landbouwhuisdieren, zoals pluimvee, herkauwers, varkens en paarden, zijn ook besmettingen vastgesteld met potentieel zoönotische pathogenen. Een voorbeeld hiervan is vogelgriep bij pluimvee, wat we de afgelopen jaren met regelmaat hebben gezien. Van andere ziekten zijn alleen data als houders besmet zijn geraakt en wanneer het gaat om een op grond van de Wet dieren en/of de Wet Publieke Gezondheid meldingsplichtige ziekten.

Er is geen 10-jaarlijks overzicht beschikbaar, dit wordt niet als zodanig bijgehouden. Wel wordt jaarlijks het rapport «staat van zoönosen» opgeleverd. Daarin staan de bekende infecties met zoönotische pathogenen die zich in een jaar hebben voorgedaan in Nederland. De informatie wordt bijgehouden door het RIVM (https://www.rivm.nl/zoonosen). Ook op de site van de NVWA zijn de rapporten over zoönosen te vinden (https://www.nvwa.nl/onderwerpen/dierziekten/staat-van-zoonosen). De rapporten geven een overzicht van alle zoönosen die zijn gemeld. Daarnaast is het natuurlijk altijd mogelijk dat mensen wel besmet zijn maar dat een infectie subklinisch, zonder verschijnselen, is verlopen of dat deze vanzelf weer is overgegaan en dat mensen zijn hersteld zonder een arts te hebben geraadpleegd.

13.

Hoe is de monitoring bij hobbymatig gehouden landbouwhuisdieren geregeld?

Antwoord:

Voor geregistreerde locaties met > 250 stuks pluimvee gelden regels voor monitoring op aviaire influenza en Salmonella soorten. Elke houder van pluimvee (kippen, kalkoenen, parelhoenders, eenden, ganzen, kwartels, duiven, fazanten, patrijzen of loopvogels) moet zich registreren bij de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO) als deze 250 of meer stuks pluimvee houdt, ongeacht met welk doel pluimvee wordt gehouden (hobbymatig of professioneel). Deze vallen dan vrijwel allemaal in de bestaande monitoringsprogramma’s. Pluimveelocaties met minder dan 250 stuks pluimvee worden niet gemonitord. Alle houders, ook die met <250 stuks pluimvee, hebben een meldplicht voor het melden van een verdenking van aviaire influenza of Newcastle disease. Ik verwijs ook naar de brief van de Minister van LNV van 6 oktober jl. met antwoorden op vragen over hobbypluimveehouderijen (Aanhangsel Handelingen II 2021/22, nr. 211).

Voor kleine herkauwers is een monitoringsprogramma voor Brucella melitensis. Daarvoor wordt elk jaar een steekproef van 1475 locaties met kleine herkauwers geselecteerd onder alle houders van schapen en geiten. Deelname is verplicht, dus ook voor hobbyhouders (https://www.gddiergezondheid.nl/nl/Producten-en-diensten/Producten/Schaap-Geit/Monitoring-Brucella-melitensis). Alle melkschapen- en melkgeitenbedrijven met meer dan 50 dieren worden maandelijks onderzocht in de Q-koorts tankmelkmonitoring door middel van een PCR-test. Dit zijn meestal geen hobbyhouders.

Bij rundvee wordt een monitoringsprogramma uitgevoerd voor brucella abortus. Daarvoor moeten houders van runderen bloedmonsters insturen van dieren die geaborteerd hebben tussen de 100 en 250 dagen dracht (artikel 2.46a van het Besluit houders van dieren). Deze plicht geldt ook voor hobbyhouders. Daarnaast wordt elk rund, ook hobbydieren, dat wordt aangeboden voor de slacht, in het slachthuis gecontroleerd op tekenen van tuberculose.

Verder bestaat de reguliere basismonitoring voor runderen, varkens, kleine herkauwers en pluimvee, waarbij signalen van bekende en mogelijk nieuwe, opkomende dierziekten of zoönosen worden onderzocht. Ook signalen uit de hobbysector worden hierin meegenomen. Ten slotte is er de meldplicht voor houders van dieren: bij een verdenking van een bestrijdingsplichtige ziekte dient de houder onverwijld de NVWA te informeren. Binnen het signaleringsoverleg zoönosen worden al deze signalen besproken.

14.

Kan in beeld worden gebracht wat de risico's zijn van vernatting van natuur en het ontstaan van zoönosen, daar vernatting bijvoorbeeld aan muggen meer nestelmogelijkheden geeft?

Antwoord:

Door vernatting van de natuur komen er mogelijk meer wilde watervogels in een bepaald gebied voor. De kans bestaat dat die besmet zijn met aviaire influenza en daarmee lokaal een risico vormen voor de pluimveehouderij. Daarom nemen pluimveehouders bioveiligheidsmaatregelen en stelt de Minister van LNV extra preventieve maatregelen in als daar reden toe is.

Voor de risico’s van muggen door vernatting verwijs ik naar de antwoorden op schriftelijke vragen (Aanhangsel Handelingen II 2014/15, nr. 1453), waarin wordt aangegeven dat vernatting van natuur leidt tot extra broedplaatsen voor muggen, maar niet direct tot extra volksgezondheids-risico’s.

15.

Welke initiatieven heeft u genomen of bent u voornemens te nemen met betrekking tot de zoönosestructuur en het beleid om de risico's van zoönose introductie door «rewilding» te voorkomen dan wel te beperken?

Antwoord:

Signalen over zoönosen vanuit wilde dieren maken een integraal onderdeel uit van de zoönosenstructuur. Deze worden onder andere gemonitord via het Dutch Wildlife Health Centre (DWHC, www.dwhc.nl).

Rewilding is een vorm van natuurontwikkeling. De provincies zijn verantwoordelijk voor het natuurbeleid, waaronder natuurontwikkeling. Naar aanleiding van de aanbevelingen van het rapport Bekedam is het kabinet met het IPO in gesprek om te bezien hoe er bij provincies aandacht gevraagd kan worden voor bewustwording en handelingsperspectief als het gaat om zoönoserisico in relatie tot natuurontwikkeling. Dit zal in het meerjarig actieplan zoönosen terugkomen.

16.

Bent u bekend met de beweringen van hoogleraren virologie zoals Marion Koopmans, Ron Fouchier en Peter Rottier dat de Nederlandse vee-industrie een risicofactor is als het gaat om zoönosen?

Antwoord:

Ja, daar ben ik mee bekend.

17.

Deelt u de mening dat de huidige omvang van de Nederlandse bioindustrie een risico vormt als het gaat om zoönosen?

Antwoord:

Het houden van dieren betekent een potentieel risico voor zoönosen. Ziekteverwekkers beperken zich niet allemaal tot eenzelfde diersoort (of de mens) en daarom kan contact tussen mens en dier een bepaald risico inhouden. De opgave op het gebied van voorkomen van zoönosen zit in het verminderen en beheersen van de risico's en niet het wegnemen ervan. De expertgroep zoönosen doet geen uitspraken over de omvang van de Nederlandse veehouderij en het risico op zoönosen. Wel doet de expertgroep aanbevelingen over de dichtheid en omvang van bedrijven in relatie tot de risico’s op verspreiding van zoönosen en worden aanbevelingen gedaan ten aanzien van zo vroeg mogelijke detectie van potentiële zoönosen. Zoals ook in de brief van 6 juli jl. (Kamerstuk 25 295, nr. 1357) aan uw Kamer is aangegeven, zal het risico op zoönosen worden meegenomen in de transitie van de landbouw naar een toekomstbestendige veehouderij.

18.

Welke rol ziet u in de omvang van de vee-industrie en het risico op een zoönose-uitbraak in Nederland?

Antwoord:

Zie hiervoor mijn antwoord op vraag 17.

19.

Deelt u de mening dat markten met dieren in elke vorm een risico vormen als het gaat om zoönosen?

Antwoord:

Het bijeenbrengen van dieren op markten, beurzen of andere plaatsen betekent een bepaald risico voor de verspreiding van dierziekten en zoönosen, doordat dieren van verschillende herkomst bijeen worden gebracht. In de EU zijn daarom regels gesteld aan het bijeen brengen van dieren op bijvoorbeeld tentoonstellingen en verzamelplaatsen voor handel om deze risico’s te beperken.

Contact met dieren op beurzen betekent dus een potentieel risico op zoönosen. Ziekteverwekkers beperken zich niet allemaal tot eenzelfde diersoort (of de mens) en daarom kan contact tussen mens en dier een bepaald risico inhouden. Het belangrijkste risico zit in het overgaan van een infectie van dier op mens. Dit leidt echter niet automatisch tot grootschalige verspreiding tussen mensen. Als na contact met dieren de juiste hygiëne-maatregelen, zoals handen wassen, worden nageleefd, is de kans op een zoönotische infectie beheersbaar.

20.

Deelt u de mening dat actieve preventie de voorkeur heeft in beleidskeuzes?

Antwoord:

Ja, waar dit mogelijk is heeft dit de voorkeur. Preventie staat voorop in beleid, want voorkomen is altijd beter dan genezen. In de afgelopen decennia zijn grote stappen gezet in preventiemaatregelen. Denk bijvoorbeeld aan hygiënemaatregelen bij vogelgriep op bedrijven voor zowel dieren als mensen, vaccinatie van geiten en schapen bij Q-koorts, publieksvoorlichting over rabiës voor reizigers en over de ziekte van Lyme, maar ook onderzoek naar hoe je via natuurbeheer risico’s kunt verkleinen.

21.

Waarom zijn er geen aanbevelingen op het onderwerp van internationale reizen als risicofactor voor overbrenging van zoönose?

Antwoord:

De opdracht aan de expertgroep, zoals ook per brief van 12 februari 2021 met uw Kamer gedeeld (Kamerstuk 25 295, nr. 990), was breed. De expertgroep is gevraagd om binnen een tijdsbestek van een paar maanden aanbevelingen te doen om de risico’s op toekomstige zoönotische uitbraken te verkleinen en in beeld te brengen wat hiervoor nodig is in de breedte van volksgezondheid, diergezondheid en milieu. Vanwege het tijdsbestek heeft de expertgroep zich beperkt tot hoofdlijnen.

Een van de kernaanbevelingen is om de «zoönosegeletterdheid» onder de bevolking te verbeteren, dus het bewustzijn van risico’s op zoönosen. Als specifieke doelgroep wordt hierbij ook «internationale reizigers» genoemd. Zie ook antwoord 56 en 57 voor wat er nu al gebeurt aan voorlichting voor wat betreft internationale reizen en het risico op zoönosen.

22.

Kunt u uiteenzetten welke beleidsinstrumenten u precies gaat inzetten om de zoönosegeletterdheid in de maatschappij te vergroten?

Antwoord:

Ik omarm de aanbevelingen om de zoönosegeletterdheid in de maatschappij te vergroten. De betrokkenheid van het brede publiek bij het voorkomen van zoönosen (en andere infectieziekten) is essentieel. De kennis over preventie van zoönosen hoort een integraal onderdeel te zijn van gezondheidsvaardigheden, zoals nu bijvoorbeeld al adviezen gelden voor handen wassen na het bezoek aan een kinderboerderij of het niet verschonen van een kattenbak door zwangere vrouwen in verband met het risico op toxoplasmose.

Deze kennis verkrijgen mensen nu op diverse manierenen via uiteenlopende kanalen. Vanwege de diversiteit van de doelgroepen (leeftijd, culturele achtergrond, opleidings- en kennisniveau) en de boodschap over specifieke risico’s moet voor het ontwikkelen van het concept van zoönosegeletterdheid – conform de aanbeveling in het rapport Bekedam – eerst worden onderzocht welke doelgroepen en werkzame methodes er zijn, waar gezondheidswinst valt te behalen, welke instrumenten op dit moment worden ingezet en wat aanvullend moet worden ontwikkeld. Daarna kunnen we u informeren over concrete beleidsinstrumenten, die extra ingezet kunnen worden.

23.

Wat is de cijfermatige onderbouwing bij het feit dat in sommige regio’s in Nederland het zoönoserisico kan worden teruggedrongen door de dichtheid van bedrijven en het aantal aanwezige dieren te verlagen, waardoor de kans op verspreiding tussen bedrijven wordt gereduceerd?

Antwoord:

De expertgroep zoönosen heeft de aanbeveling gedaan om modellen te ontwikkelen om het risico op uitgebreide verspreiding van zoönosen te voorspellen. Zo'n model zou vervolgens gebruikt moeten worden om te bepalen hoe de kans op verspreiding van zoönotische infecties tussen bedrijven te verkleinen valt. Zoals in de brief van 6 juli (Kamerstuk 25 295, nr. 1357) is geschreven zal het kabinet bestaande modellen en kennis laten analyseren en bezien hoe deze bruikbaar zijn of verder ontwikkeld moeten worden om deze aanbevelingen op te kunnen volgen. Hiervoor zal het kabinet een vraagstelling uitwerken en voorleggen aan experts. De uitwerking hiervan loopt momenteel, verwacht wordt dat u in het eerste kwartaal van het volgende jaar nader geïnformeerd wordt over de uitkomsten hiervan.

24.

Is er, als het gaat om het advies om de dichtheid van verspreiding van bedrijven tegen te gaan, gekeken naar aantallen gesloten bedrijven of bedrijven met een hoog niveau van biosecurity?

Antwoord:

De genoemde aspecten in deze vraag maken onderdeel uit van de modellen en analyse die het kabinet laat uitvoeren.

25.

Wat is de achterliggende reden van de dichtheid van verspreiding van bedrijven als risicofactor? Is dit bezoek van mens tot mens tussen de bedrijven? Is dit transport van dieren? Of bijvoorbeeld ratten die tussen bedrijven lopen? Kortom: hoe wordt dit veroorzaakt?

Antwoord:

Ziekteverwekkers hebben alle een eigen wijze van spreiden. Verspreiding door de lucht is een belangrijke route, omdat hierbij eenvoudig verspreiding over grotere afstanden mogelijk is. Maar verspreiding kan ook via vectoren (insecten, muizen en ratten, vogels en ook mensen) die al dan niet zelf ook ziek kunnen worden. Ten slotte is verspreiding mogelijk via kleding, schoeisel, voertuigen of het verplaatsen van besmette dieren. Het hangt van de ziekteverwekker af welke route of routes het grootste risico inhouden en hoe preventieve maatregelen er in dat geval uit moeten zien.

26.

Klopt het dat er verschillende gevallen bekend zijn van een besmetting (met soms een dodelijke afloop) van papegaaienziekte na het bezoeken van Nederlandse vogelmarkten? Zo ja, hoeveel gevallen zijn hiervan bekend over de afgelopen tien jaar?

Antwoord:

Psittacose (papegaaienziekte) is meldingsplichtig bij mensen en vogels. Jaarlijks worden er zo’n 41–81 humane meldingen van psittacose gedaan. In totaal zijn er in de jaren 2011–2019 524 gevallen van psittaccose bij de mens gemeld. In 2019 werden 91 gevallen van psittacose gerapporteerd, wat flink hoger was dan voorgaande jaren (gemiddeld 53 in de afgelopen 5 jaar). Dit werd veroorzaakt door een cluster dat startte in het oosten van het land en zich uitbreide naar het midden en zuiden (zie staat van Zoönosen 2019). Data van 2020 zullen eind dit jaar worden gepubliceerd. Van deze gevallen (524) zijn er in de afgelopen tien jaar in totaal vijf personen aan de gevolgen van psittacose overleden.

De GGD doet bij humane gevallen altijd onderzoek naar de mogelijke besmettingsbron. Het woonhuis was in 2019 net als in voorgaande jaren de meest gerapporteerde mogelijke bron van besmetting (81%). Deze locatie werd in 2019 aanzienlijk vaker gerapporteerd dan in 2018 (55% in 2018 versus 81% in 2019). Vogel- en dierenwinkels werden juist minder vaak gerapporteerd als mogelijke bron van besmetting vergeleken met 2018 (20% in 2018 versus 14% in 2019). In het najaar en de winter van 2019/2020 was er sprake van een verheffing van het aantal meldingen, in eerste instantie vooral in het oosten van het land. Later breidde dit uit naar het midden en zuiden van het land. Meer hierover kunt u teruglezen in hoofdstuk 3.1.1 in de Staat van Zoönosen 2019.

Bij een verdenking of vastgestelde besmetting bij vogels moet dit gemeld worden bij de NVWA. Deze zal de locatie bezoeken en kan maatregelen nemen om verspreiding van de ziekteverwekker te voorkomen. Ook geeft de NVWA adviezen aan de houder of handelaar hoe zij zelf verspreiding kunnen voorkomen. Bij vastgestelde besmetting moeten de vogels behandeld worden en moeten de vogelverblijven gereinigd en ontsmet worden. De locatie wordt geblokkeerd totdat is vastgesteld dat de vogels niet meer besmet zijn.

Vogelbeurzen krijgen het advies van GGD en NVWA om preventieve maatregelen te treffen tegen psittacose om ziektegevallen te voorkomen. Naast het benadrukken van het naleven van de huidige regelgeving en hun bezoekers van risicocommunicatie te voorzien, wordt het advies gegeven om de vogels vooraf te laten testen op Chlamydia psittaci en uiteraard alleen negatief geteste vogels toe te laten. Bij een aantal vogelshows is de GGD en NVWA actief aanwezig (geweest) om bezoekers te wijzen op psittacose. Advies is goede hygiënemaatregelen te treffen tijdens de beurs (schoonmaken en desinfectie van de vogelverblijven), genoeg handenwasgelegenheden en ventilatie en om stofvorming te vermijden.

27.

Waarom wordt papegaaienziekte in de meeste gevallen niet gedetecteerd?

Antwoord:

Een infectie met psittacose (C. psittaci) bij mensen uit zich als een respiratoire infectie met een variabele presentatie. De infectie kan symptoomloos verlopen, maar kan zich ook uiten als griepachtig ziektebeeld met koorts, hevige hoofdpijn, spierpijn, hoesten, rillerigheid en zweten. Ook kan het zich presenteren in ernstige vorm als pneumonie of als een septisch ziektebeeld met multi-orgaanfalen, waarvoor ziekenhuisopname noodzakelijk is.

Er wordt aangenomen dat er een sterke onderdiagnostiek is van de minder ernstig verlopende infecties. Dit hangt samen met het feit dat doorgaans alleen in meer ernstige zieke patiënten gestreefd wordt naar het vaststellen van een verwekker (met laboratoriumdiagnostiek) en/of wanneer de empirische behandeling niet aanslaat. De gemelde patiënten zijn wat betreft ernst dus een selectieve groep (uit Staat van Zoönosen 2019).

28.

Kunt u de weging waarover wordt gesproken op pagina 9 aan de Kamer verstrekken, aangezien deze weging niet zichtbaar is in het rapport?

Antwoord:

De expertgroep is gevraagd om naast het in kaart brengen van de risicofactoren die het ontstaan, de verspreiding en de ernst van zoönosen beïnvloeden, ook een kwalitatieve weging te maken van de bijdrage van deze factoren. De factoren, die bijdragen aan zoönotische risico’s, zijn zorgvuldig beschreven en op hoofdlijnen door de expertgroep gewogen. Daarnaast is gevraagd welke instrumenten en strategieën de kans op het ontstaan en de verspreiding van zoönosen verkleinen, en ook deze kwalitatief te wegen. Zoals de expertgroep zelf schrijft in haar inleiding, beschikte ze niet over de tijd en menskracht om alle bestaande instrumenten (in Nederland en wereldwijd) in detail te beschrijven en de bijdrage daarvan te evalueren; deze analyse en de weging beperken zich in het rapport dan ook tot de hoofdlijnen. Er is dus nog een slag te slaan in de weging van zowel risicofactoren als bestaande instrumenten. Het kabinet werkt momenteel, in samenwerking met verschillende belanghebbende partijen, aan de waardering van de aanbevelingen ten opzichte van al bestaande instrumenten, om zo te bepalen welke acties in het meerjarige actieplan zoönosen voor de versterking van het huidige zoönosenbeleid een plek moeten krijgen.

29.

Is de definitie van efficiënte overdracht zoals genoemd op pagina 10 een bestaand criterium?

Antwoord:

De expertgroep heeft de term efficiënte overdracht uitgelegd met behulp van deze definitie. De term reproductie ratio, ofwel de R-waarde is, zoals we inmiddels vanuit de Corona-pandemie weten, een bestaand criterium. In de dierhouderij wordt gebruik gemaakt van de Rh-waarde, wat verwijst naar de transmissie tussen (veehouderij)bedrijven in plaats van tussen individuele dieren. Een Rh-waarde >1 betekent dat een besmet bedrijf meer dan 1 ander bedrijf met vatbare dieren zal besmetten en daarmee zal leiden tot een grote uitbraak. Een Rh-waarde <1 betekent dat een besmet bedrijf maximaal 1 ander bedrijf zal besmetten en een uitbraak trager verloopt en eenvoudiger te bestrijden is.

30.

Is de reproductiefactor die wordt genoemd toepasbaar op elke zoönose?

Antwoord:

Ja.

De reproductie-ratio is gedefinieerd als het gemiddeld aantal nieuwe besmettingen (secundaire besmettingen) veroorzaakt door één besmet individu (R0) of bedrijf (Rh). Dit principe is voor alle infectieziekten van toepassing.

31.

Hoe vaak is er in Nederland een zoönose binnengebracht via transport van landbouwhuisdieren en wanneer was dat?

Antwoord:

In de periode 2016 t/m september 2021 zijn er 62 meldingen over mogelijke zoönosen nader onderzocht bij dieren uit andere lidstaten. Hierbij is in november 2019 bij 1 rund uit Ierland tuberculose vastgesteld.

32.

Waar is de weging die in de opdracht aan de expertgroep nadrukkelijk is gevraagd?

Antwoord:

De expertgroep is gevraagd om naast het in kaart brengen van de risicofactoren die het ontstaan, de verspreiding en de ernst van zoönosen beïnvloeden, ook een kwalitatieve weging te maken van de bijdrage van deze factoren. De factoren, die bijdragen aan zoönotische risico’s, zijn zorgvuldig beschreven en op hoofdlijnen door de expertgroep gewogen. Daarnaast is gevraagd welke instrumenten en strategieën de kans op het ontstaan en de verspreiding van zoönosen verkleinen, en ook deze kwalitatief te wegen. Zoals de expertgroep zelf schrijft in haar inleiding, beschikte ze niet over de tijd en menskracht om alle bestaande instrumenten (in Nederland en wereldwijd) in detail te beschrijven en de bijdrage daarvan te evalueren; deze analyse en de weging beperken zich in het rapport dan ook tot de hoofdlijnen. Er is dus nog een slag te slaan in de weging van zowel risicofactoren als bestaande instrumenten. Het kabinet werkt momenteel, in samenwerking met verschillende belanghebbende partijen, aan de waardering van de aanbevelingen ten opzichte van al bestaande instrumenten, om zo te bepalen welke acties in het meerjarige actieplan zoönosen voor de versterking van het huidige zoönosenbeleid een plek moeten krijgen.

33.

Wat is het verwachte effect van de maatregel om dichtheid van boerderijen te verminderen, gekwantificeerd naar minder risico’s voor de mens om met nieuwe zoönose besmet te raken?

Antwoord:

Het effect van een vermindering van de dichtheid van bedrijven is volgens de expertgroep dat de Rh-waarde <1 blijft en de verspreiding van een zoönotische ziekteverwekker niet leidt tot een grote uitbraak in de dierpopulatie. Daarmee wordt ook de kans kleiner dat een infectie van dier op mens kan overgaan. Een kwantificering van de vermindering van het risico voor mensen om met een nieuwe zoönose besmet te raken is niet te geven.

Het reduceren van de kans op effectieve verspreiding tussen bedrijven hangt echter niet alleen af van de dichtheid en omvang van die bedrijven. Ook aspecten als bioveiligheid, contacten tussen dieren en mensen en goede monitoring dragen bij aan het verkleinen van de kans op effectieve transmissie.

34.

Wat is het verwachte effect van het doorontwikkelen van een early warning system zoönose?

Antwoord:

Inspanningen, die gericht zijn op het verbeteren van early warning, beogen om een eventuele zoönose snel te detecteren en op die manier te voorkomen dat verdere verspreiding van de infectieziekte van dier op mens plaatsvindt en/of dat deze van mens op mens overdraagbaar wordt.

35.

Welke rol gaat dit rapport krijgen bij de totstandkoming van de positieflijst?

Antwoord:

De beoordelingssystematiek was al klaar en het zoönoserisico is meegenomen in deze systematiek. De beoordelingen van de dierensoorten waren al in volle gang voordat het rapport Bekedam werd opgeleverd in juli van dit jaar. Desalniettemin sluit de beoordeling van de zoogdiersoorten aan bij de aanbeveling die de expertgroep doet.

36.

Welke rol speelt de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport bij de totstandkoming van de positieflijst? Kijkt en denkt die Minister als eindverantwoordelijke voor het zoönosebeleid mee?

Antwoord:

Op het gebied van zoönosen heb ik nauw contact met mijn collega van LNV. Zo is er een gezamenlijk projectstructuur opgericht tussen VWS en LNV, welke wordt voorgezeten door VWS. Zo ben ik als het gaat om zoönose-risico’s ook betrokken bij de totstandkoming van de positieflijst.

37.

Wordt op basis van dit onderzoek een snelle totstandkoming van een positieflijst voor amfibieën, vogels en reptielen aanbevolen?

Antwoord:

Momenteel vindt de opstelling van de positieflijst voor zoogdieren plaats. Dit complexe proces wordt eerst afgerond, alvorens een keuze wordt gemaakt voor het vervolg van het ontwikkelen van andere positieflijsten. Het Adviescollege huis- en hobbydierenlijst heeft veel ervaring opgedaan met het toetsingskader om zoogdiersoorten te beoordelen. Het Adviescollege is wel alvast gestart met een eerste verkenning of het toetsingskader geschikt is voor vogels.

38.

Is het mogelijk dat vogelgriep via gezelschapsdieren bij mensen geïntroduceerd wordt, waarbij gedacht kan worden aan een kat of hond die besmet raakt door een vogel en de ziekte weer doorgeeft aan mensen? Zo ja, welke maatregelen worden er getroffen om te zorgen dat dieren die buiten lopen niet in aanmerking komen met een besmet vogelkarkas?

Antwoord:

Sporadisch kan vogelgriepvirus vanuit vogels worden overgedragen op wilde zoogdieren zoals vossen en zeehonden en op gezelschapsdieren zoals honden. Dit is echter zeer uitzonderlijk en na directe intensieve blootstelling. Bij vossen en honden is dit vaak als gevolg van bijtcontact met besmette kadavers van vogels. Overdracht van hond naar mensen is nog nooit vastgesteld.

39.

Welke vaccinaties, naast de verplichte vaccinatie tegen rabiës, zouden in het kader van zoönosebestrijding verplicht moeten worden bij de import, export of doorvoer van levende dieren? En welke vaccinaties zouden raadzaam zijn?

Antwoord:

In zijn algemeenheid is deze vraag eigenlijk niet te beantwoorden. Waar het zin heeft bestaat al een vaccinatieplicht, zoals bij rabiës. Verder mogen dieren niet worden geïmporteerd uit landen waar gereguleerde zoönosen, zoals vogelgriep, endemisch voorkomen. We weten van alle importen uit welke landen ze komen, wat de gezondheidsstatus is van die landen ten aanzien van EU-gereguleerde dierziekten, en of dieren tegen deze ziekten zijn gevaccineerd. Als er vermoedens zijn dat de dieren niet aan de hoge eisen van de EU voldoen, worden ze niet geïmporteerd.

40.

Welke risico’s zijn er bij kwekers/fokkers van wilde en exotische dieren in het licht van het ontbreken van registratie van de gekweekte/gefokte dieren?

Antwoord:

Het houden van dieren betekent een potentieel risico voor zoönosen. Ziekteverwekkers beperken zich niet allemaal tot eenzelfde diersoort (of de mens) en daarom kan contact tussen mens en dier een bepaald risico inhouden. Ook bij het fokken van uit het wild afkomstige dieren geldt dat het risico op een zoönotische infectie vooral voor de houder van het dier zelf is. Het is daarom belangrijk dat houders van dieren zich goed informeren over mogelijke zoönoserisico’s die komen kijken bij het houden van de door hem gehouden diersoort. Er zijn veel informatiebronnen te raadplegen, en voor hobbydierhouders is met name de website https://www.licg.nl van belang waarop verschillende huisdierbijsluiters staan. Een nadere inventarisatie van deze risico’s zal zeker onderdeel zijn van de opvolging van de aanbevelingen in het rapport Bekedam.

41.

Hoeveel (exotische) wilde dieren worden er jaarlijks in Nederland verkocht?

Antwoord:

Hiervan wordt geen registratie bijgehouden.

42.

Kunt u aangeven hoeveel geregistreerde gevallen er zijn van zoönosen en van uitbraken in relatie tot het houden van exotische huisdieren?

Antwoord:

Jaarlijks wordt het rapport «staat van zoönosen» opgeleverd. Daarin staan de bekende infecties die zich in een jaar hebben voorgedaan met zoönosen in Nederland. De informatie wordt bijgehouden door het RIVM (https://www.rivm.nl/zoonosen). Ook op de site van de NVWA zijn de rapporten over zoönosen te vinden (https://www.nvwa.nl/onderwerpen/dierziekten/staat-van-zoonosen).

43.

Hoeveel personen die beroepshalve zijn blootgesteld aan (wilde) dieren, zoals jagers, laboratoriummedewerkers, dierenartsen, onderzoekers, natuurbeheerders, dierentuin- en wildopvangpersoneel zijn afgelopen jaar in Nederland ziek geworden door een ziekte met zoönotische oorsprong (COVID-19 uitgezonderd)? Kunt u dit uitsplitsen naar de hier genoemde beroepsgroepen?

Antwoord:

Dit is heel moeilijk te bepalen, dit wordt namelijk zelden verzameld in surveillances.

Zo is bijvoorbeeld de ziekte van Weil (leptospirose) wel meldingsplichtig en wordt onderscheid gemaakt in binnenlandse en buitenlandse infecties, maar voor binnenlandse besmettingen is het heel lastig vast te stellen hoe de infectie is opgelopen.

44.

Zijn er meldingen van transmissie van ziekte tussen dieren en mensen in het Dolfinarium? Wordt hier actief op gemonitord?

Antwoord:

Bij het RIVM zijn geen meldingen bekend van transmissie van ziekteverwekkers tussen dieren en mensen in het Dolfinarium. De dieren, die in het dolfinarium sterven, gaan naar de Faculteit Diergeneeskunde van de Universiteit Utrecht (FD) voor autopsie. Als de FD iets vindt wat op een zoönose lijkt, schakelt zij altijd de NVWA in en kan materiaal voor verdere diagnostiek worden aangeleverd bij het veterinaire laboratorium (WBVR). De uitslagen worden besproken in het Signaleringsoverleg zoönosen, dat wordt voorgezeten door het RIVM, en indien daartoe aanleiding is wordt er binnen de zoönosenstructuur opgeschaald.

45.

Bestaat er een cijfermatige onderbouwing van de stelling dat veehouderijen vaak dichtbij woonkernen zijn gevestigd? Zo ja, kan deze worden opgesplitst naar diersoort en zoönoserisico ervan?

Antwoord:

In 2016 is het rapport «Afstand tussen veehouderij en woningen» (Van Os, Smidt en Jorissen) gepubliceerd. Uit dit onderzoek is gebleken dat in 2013 de meeste veehouderijlocaties (87%) zich op een afstand van minder dan 250 meter van woningen bevinden. Uit het onderzoek bleek dat 1% van de veehouderijlocaties zich in 2013 binnen een woonkern bevond en dat 7% van de veehouderijlocaties zich op minder dan 250 meter van een woonkern bevond. Van de woningen in de woonkernen lag gemiddeld ca. 3% op minder dan 250 meter van een veehouderijlocatie. Het gaat daarbij vooral om woningen in de rand van de kernen. In het buitengebied gaat het om een veel groter aandeel: in 2013 om 28%. In het onderzoek is ook per regio per diersoort beschreven hoeveel bedrijven er op meer of minder dan 250 meter van woningen liggen.

In het onderzoeksprogramma Veehouderij, Gezondheid en Omwonenden (VGO) is onderzoek gedaan naar de effecten op de gezondheid van omwonenden van veehouderijen. Hieruit zijn zowel positieve als negatieve effecten gebleken. Mensen die in een plattelandsgemeente met veel intensieve veehouderij wonen krijgen vaker longontsteking dan mensen die in een plattelandsgemeente met weinig of geen intensieve veehouderij wonen. Uitsplitsing naar diersoorten levert over de jaren, in verschillende onderzoeksgebieden en met verschillende onderzoeksmethoden, een consistente, significante associatie op tussen het wonen in de nabijheid van een geitenhouderij en een verhoogde kans op longontsteking. Ook rondom pluimveehouderijen worden vaker longontstekingen gezien, hoewel die associatie niet elk jaar significant is. Voor andere diersoorten wordt geen specifieke significante associatie gevonden met gezondheidseffecten bij omwonenden.

46.

Kunt u via een analyse van uitbraken van dierziekten uit de afgelopen tien jaar duidelijk maken of er een causaal verband is tussen bedrijfsgrootte en het feit dat bedrijven besmet zijn geraakt?

Antwoord:

Bedrijfsgrootte is een risicofactor voor het binnen krijgen van een besmetting. Dit wordt bijvoorbeeld verklaard door het grotere aantal contacten dat een groot bedrijf heeft ten opzichte van een «kleintje». De relatie is echter niet eenduidig, omdat grote bedrijven vaak professioneler worden gemanaged en vaak betere hygiënemaatregelen hebben dan heel kleine bedrijven. Als een bedrijf eenmaal besmet is met een aandoening waarvoor geen maatregelen vanuit de overheid worden opgelegd is het mogelijk dat een groot bedrijf besmettelijker is naar de omgeving dan een klein bedrijf, omdat er op ieder moment mogelijk meer dieren besmettelijk zijn. Echter ook daar is geen eenduidige relatie, mede weer vanwege onder andere maatregelen om uitstoot te verminderen.

In de brief van 25 mei 2016 (Aanhangsel Handelingen II 2015/16, nr. 2641) van de toenmalig Minister van VWS is daarover het volgende geschreven. «De risico’s van verspreiding van dierziekten zijn afhankelijk van veel meer factoren dan bedrijfsgrootte alleen. Of een ziekte op een bedrijf aanwezig blijft zoals met bijvoorbeeld BVD zal mede afhankelijk zijn van de bedrijfsgrootte, maar vooral van andere factoren. Het huisvestingssysteem, het niveau van biosecurity en het management spelen een belangrijkere rol. Zoals aangegeven kan bestrijding meer tijd en aandacht vragen van de veehouder. Een eenduidige relatie tussen bedrijfsgrootte en het voorkomen van bepaalde dierziekten is er niet. Wel dient een veehouder rekening te houden met de diergezondheidsstatus bij de groei van het bedrijf.»

47.

Is er een cijfermatige onderbouwing beschikbaar van hoe vaak een besmetting tussen veehouderijen heeft plaatsgevonden in Nederland?

Antwoord:

Wij analyseren elke uitbraak van bestrijdingsplichtige dierziekten en traceren de mogelijke route van infectie. Grote uitbraken bij evenhoevigen hebben zich de laatste jaren niet voorgedaan. De uitbraken van klassieke varkenspest (KVP) en mond-en-klauwzeer (MKZ) zijn uitgebreid geanalyseerd. Deze vonden evenwel plaats in 1997 resp. 2001. Eenduidige tusssenbedrijfstransmissie is niet gevonden, maar wel zijn er bepaalde bronnen gevonden die waarschijnlijk lijken. Analyses van de KVP uitbraak hebben laten zien dat de kans op besmetting groter wordt als een bedrijf op minder dan 1 km ligt van een besmette locatie. Sindsdien zijn er veel maatregelen genomen om de kans op tussenbedrijfstransmissie en de kans op introductie te verkleinen.

Aan de uitbraak met hoogpathogene aviaire influenza (HPAI) in 2003 is veel onderzoek gedaan. Daar leek een belangrijke route de ei-transporten te zijn. De uitbraken die zich hebben voorgedaan sinds 2014 laten een ander patroon zien. Er zijn uitbraken geweest met aviaire influenza, maar op een uitzondering na is er de laatste jaren geen bewijs gevonden dat er tussenbedrijfstransmissie heeft plaats gevonden. Wat betreft de verspreiding van SARS-CoV-2 bij nertsen is ook gekeken naar verspreidingsroutes. Een eenduidige transmissieroute kon niet worden vastgesteld. Wel lijkt er een afstandscomponent te zijn geweest, wat betekent dat bedrijven die dicht naast elkaar lagen een grotere kans liepen op een besmetting. De wijze waarop is echter niet achterhaald.

48.

Hoeveel soja werd in 2020, 2019, 2018 en 2017 geïmporteerd in Nederland, en uit welke landen?

Antwoord:

2017: 7.0 miljoen ton

2018: 7.2 miljoen ton

2019: 6.9 miljoen ton

2020: 7.2 miljoen ton

NB. Hoeveelheden zijn geaggregeerd over alle productcategorieën soja die worden geïmporteerd, zoals bonen, meel, olie en perskoeken.

De top 3 importlanden zijn Brazilië, VS en Canada. Daarnaast vinden importen plaats uit ruim 20 andere landen. Bron: Comext en Wageningen ER

49.

Kunt u inzicht geven in de rol die dichtheid van bedrijven de afgelopen 30 jaar zou hebben gespeeld bij verspreiding van zoönosen, waarbij niet duidelijk is hoe die besmetting plaatsvond en ook niet duidelijk is of die situatie nog gelijk is, gezien de grote afname van veehouderijen in de afgelopen 30 jaar?

Antwoord:

De afgelopen 30 jaar hebben in Nederland enkele grote dierziekte-uitbraken plaatsgevonden, waaronder ook (potentiële) zoönotische infecties, zoals aviaire influenza (AI) in 2003 en Q-koorts in 2007–2009. Van die uitbraken zijn epidemiologische gegevens en modellen beschikbaar. Zoals ook in het antwoord van vraag 47 is aangegeven is in de meeste gevallen niet eenduidig vastgesteld wat de exacte route van besmetting tussen bedrijven was. Het is deel van de opdracht die het kabinet heeft aangekondigd, ten aanzien van de aanbeveling over bedrijfsdichtheid en – grootte, om deze epidemiologische gegevens te combineren met de huidige situatie in de veehouderij ten aanzien van aantallen, grootte en dichtheid van bedrijven.

50.

Welke stappen worden er nu ondernomen om de handel in wilde dieren terug te dringen?

Antwoord:

Handel in uit het wild afkomstige dieren op zich is niet verboden. Er gelden wel regels met betrekking tot bijvoorbeeld de internationale handel in beschermde soorten (CITES) en ten aanzien van diergezondheid (zie vraag 74). In de Wet natuurbescherming is bovendien geregeld dat handel in inheemse soorten en in grote katachtigen en primaten verboden is (ook gefokte exemplaren). Op dit moment geldt een importverbod in de EU voor uit het wild gevangen vogels in verband met vogelgriep.

Illegale handel in uit het wild afkomstige (beschermde) dieren is strafbaar. Hier wordt streng op gehandhaafd. Nederland werkt samen met de Europese partners op het gebied van het opsporen van de illegale handel in bedreigde dieren. Dit gebeurt onder meer op grond van het EU Action Plan against Wildlife Trafficking1. Ook participeert Nederland actief in het door Europol gecoördineerde EMPACT2/Envi-crime-programma op het gebied van wildlife-criminaliteit, bijvoorbeeld in de actie gericht op de aanpak van cybercrime. Daarnaast werkt Nederland breder internationaal samen, zoals tijdens de Interpolactie Thunderball in 20193 en Operatie Cactus in 20204, maar ook bilateraal bij strafrechtelijke onderzoeken.

51.

Hoeveel wildmarkten zijn er in Nederland? En bij hoeveel worden er exoten verkocht of tentoongesteld?

Antwoord:

In Nederland vinden geen wildmarkten plaats in de zin van «wetmarkets», waar uit het wild afkomstige dieren worden verhandeld als voedsel. Wel kunnen op beurzen met dieren uit het wild afkomstige dieren voorkomen. De herkomst van deze dieren moet altijd verifieerbaar zijn en het is aan de eigenaar van de dieren om de legaliteit aan te tonen. Handel in uit het wild afkomstige dieren op zich is niet verboden. Er gelden wel regels met betrekking tot bijvoorbeeld de internationale handel in beschermde soorten (CITES) en ten aanzien van diergezondheid bij de import van uit het wild afkomstige dieren. In de Wet natuurbescherming is bovendien geregeld dat handel in inheemse soorten en in grote katachtigen en primaten verboden is (ook gefokte exemplaren). Op dit moment geldt een importverbod in de EU voor uit het wild gevangen vogels in verband met vogelgriep.

52.

Is er bij markten met levende dieren te allen tijde een onafhankelijke dierenarts aanwezig? Zo niet, wat is de redenatie dat dit niet nodig zou zijn?

Antwoord:

Beurzen met dieren moeten voldoen aan de eisen die worden gesteld in het Besluit houders van dieren. Dit Besluit voorziet in voorschriften ten aanzien van diergezondheid. Het Besluit vereist niet de continue aanwezigheid van een dierenarts, maar wel dat alle aanwezige dieren vooraf door een dierenarts zijn gezien. Daarnaast moeten dieren, die tijdens de beurs ziekteverschijnselen gaan vertonen, afgezonderd worden, zodat contact met andere dieren en mensen voorkomen wordt en moet, indien nodig, een dierenarts geraadpleegd worden. De continue aanwezigheid van een dierenarts is niet noodzakelijk.

53.

Hoe vaak is het afgelopen jaar voorgekomen dat handelaren hebben geprobeerd zieke dieren aan te bieden op markten?

Antwoord:

De NVWA houdt toezicht op beurzen met dieren, maar houdt geen gegevens bij van aanwezige zieke dieren. Zie ook mijn antwoord op vraag 55.

54.

Welke risico’s gaan gepaard met de verkoop van wilde en exotische dieren op markten in Nederland, mede in het licht van de ruim 83 miljoen levende wilde en exotische dieren die in de afgelopen jaren naar Nederland zijn getransporteerd, zonder enige vorm van screening op pathogenen en zoönoserisico?

Antwoord:

Het houden van dieren betekent een potentieel risico voor zoönosen. Ziekteverwekkers beperken zich niet allemaal tot eenzelfde diersoort (of de mens) en daarom kan contact tussen mens en dier een bepaald risico inhouden. De voorschriften in het Besluit houders van dieren zijn bedoeld om zieke dieren te weren van beurzen en te zorgen dat dieren die ziek worden tijdens het verblijf op de beurs worden geïsoleerd. Deze voorschriften zorgen ervoor dat het risico op de aanwezigheid en verspreiding van dierziekten en zoönosen op een beurs wordt beperkt. Ten slotte geldt ook hier het advies om na contact met dieren algemene hygiënevoorschriften te volgen, zoals het wassen van je handen, om de kans op een infectie met een zoönose nog verder te verkleinen.

55.

Hoe worden Nederlandse wilde dierenmarkten gecontroleerd en hoe verloopt de registratie van dierziekten bij Nederlandse wildmarkten?

Antwoord:

De NVWA controleert een aantal maal per jaar op beurzen met bijvoorbeeld reptielen of vogels. Dit doet de NVWA onder meer naar aanleiding van signalen over handel in illegale dieren. De controles richten zich op legaliteit van beschermde dieren en welzijn van de te koop aangeboden dieren. Alle dierenbeurzen moeten zich vooraf registreren bij de NVWA. De organisatoren van de beurs en de deelnemers dienen er voor te zorgen dat enkel gezonde dieren op een beurs te koop worden aangeboden. De organisator draagt zorg voor een veterinaire gezondheidscontrole voordat dieren mogen worden toegelaten. Er wordt geen aparte registratie van dierziektes op beurzen bijgehouden.

56.

Wat zijn de risico’s van reizigers die in het buitenland op excursie gaan en daarbij in nauwe interactie komen met wilde en exotische dieren?

Antwoord:

Nauwe interactie met onbekende dieren geeft altijd een zeker risico. Het algemene advies is daarom ook om contact met dieren in het buitenland te voorkomen. Het bekendste risico is een besmetting met hondsdolheid door een beet van een hond, kat of aap. Een ander risico wordt gevormd door ziekten als ebola en Marburg, die door contact met wild of het eten van vlees van wild (bushmeat) overgedragen kunnen worden.

57.

Hoe beoordeelt u de voorlichting over de risico’s van interactie met wilde en exotische dieren aan reizigers die in het buitenland deelnemen aan excursies met wilde en exotische dieren?

Antwoord:

Er is op zowel de website van het Ministerie van Buitenlandse Zaken (https://www.nederlandwereldwijd.nl/reizen), als op de website van de GGD (https://www.ggdreisvaccinaties.nl/ggd-reist-mee) en die van het landelijk coördinatiecentrum reizigersvaccinatie (Informatie voor de reiziger www.lcr.nl), en in diverse apps, zoals de app «wijs op reis» van de rijksoverheid en de app «GGD reist mee» van de GGD, algemene informatie te vinden over interactie met dieren. Deze informatie wordt zo nodig geactualiseerd en vormt een breed en afdoende pakket aan beschikbare communicatie. De algemene aanbeveling is om contact met dieren in het buitenland te voorkomen. Tijdens het spreekuur, waar veel mensen naar toe gaan voor b.v. vaccinaties of malaria-profylaxe, wordt ook aandacht besteed aan de omgang met dieren. Ten slotte zal ook de reisorganisatie of de organisator van de excursie aandacht besteden aan eventuele risico’s en hoe die te voorkomen.

58.

Hoeveel speurhonden heeft Schiphol om illegale wilde dieren en planten op te sporen?

Antwoord:

De Douane maakt geen gebruik van speurhonden voor de controles op beschermde dieren en planten, veterinaire producten en/of fytosanitaire producten.

Bij deze controles wordt wel regelmatig een scan ingezet.

Voor specifieke producten van planten die illegaal zouden kunnen zijn, zoals bijvoorbeeld tabak of opiaten, wordt de speurhond wel als hulpmiddel tijdens de controle ingezet.

59.

Hoeveel levende runderen heeft Nederland per jaar geëxporteerd in de periode 2017–2021, naar welke landen en met welk doel (fok, slacht of anders)?

Antwoord:

In 2021 (t/m september 2021) heeft Nederland ongeveer 189.000 levende runderen geëxporteerd. Ongeveer 5,3% hiervan betrof export naar landen buiten de EU. Binnen de EU ontvingen België, Polen en Spanje het grootste aantal. Buiten de EU waren dat Rusland en Groot Brittannië, hoofdzakelijk met de fokkerij als doel.

In 2020 heeft Nederland ongeveer 242.000 levende runderen geëxporteerd. Ongeveer 4% hiervan betrof export naar landen buiten de EU. Binnen de EU ontvingen België, Spanje, Polen en Italië het grootste aantal. Buiten de EU waren dat Rusland en Oezbekistan.

In 2019 heeft Nederland ongeveer 238.000 levende runderen geëxporteerd. Ongeveer 7% hiervan betrof export naar landen buiten de EU. Binnen de EU ontvingen België, Polen en Spanje het grootste aantal. Buiten de EU waren dat Rusland en Oezbekistan, hoofdzakelijk met de fokkerij als doel.

In 2018 heeft Nederland ongeveer 286.000 levende runderen geëxporteerd. Ongeveer 3,5% hiervan betrof export naar landen buiten de EU. Binnen de EU ontvingen België, Duitsland, Polen en Spanje het grootste aantal. Buiten de EU waren dat Rusland, Kazachstan en Pakistan, hoofdzakelijk met de fokkerij als doel.

In 2017 heeft Nederland ongeveer 342.000 levende runderen geëxporteerd. Ongeveer 0,8% hiervan betrof export naar landen buiten de EU. Binnen de Europese Unie ontvingen België, Duitsland, Polen en Spanje het grootste aantal. Buiten de EU waren dat Rusland en Pakistan, hoofdzakelijk met de fokkerij als doel.5

Deze runderen zijn geëxporteerd om te worden gehouden als fok- of gebruiksdier of voor de slacht. Het overgrote deel van de levende runderen heeft een bestemming binnen de Europese Unie (EU). Het betreft cijfers over exportcertificering op basis van het systeem TRACES. In dit systeem wordt geen onderscheid gemaakt naar leeftijd van runderen, dus de gegevens zijn inclusief kalveren.

60.

Hoeveel levende kalveren heeft Nederland per jaar geëxporteerd in de periode 2017–2021, naar welke landen en met welk doel (fok, slacht of anders)?

Antwoord:

In 2021 (t/m september 2021) heeft Nederland ruim 9.000 kalveren geëxporteerd

In 2020 heeft Nederland ruim 21.000 levende kalveren geëxporteerd.

In 2019 heeft Nederland ruim 10.000 levende kalveren geëxporteerd.

Voor 2017 en 2018 is geen informatie.6

Deze kalveren zijn voornamelijk binnen de EU geëxporteerd voor de slacht. Er zijn geen gegevens beschikbaar in de brongegevens van RVO over de landen waarnaar deze kalveren zijn geëxporteerd. En in het Traces systeem wordt er geen onderscheid gemaakt in de leeftijd van de runderen. Daarom is het niet mogelijk om aan te geven naar welke landen de kalveren worden geëxporteerd.

61.

Hoeveel levende varkens heeft Nederland per jaar geëxporteerd in de periode 2017–2021, naar welke landen en met welk doel (fok, slacht of anders)?

Antwoord:

In 2021 (t/m september 2021) heeft Nederland ongeveer 5,9 miljoen levende varkens geëxporteerd. Ongeveer 1,2% hiervan betrof export naar landen buiten de EU. Binnen de EU ontvingen Duitsland en Spanje het grootste aantal. Buiten de EU waren dat Rusland, Servië en Albanië.

In 2020 heeft Nederland ruim 9 miljoen levende varkens geëxporteerd. Ongeveer 1,5% hiervan betrof export naar landen buiten de EU. Binnen de EU ontvingen Duitsland, Spanje en België het grootste aantal. Buiten de EU waren dat Albanië, Servië, Rusland, Moldavië.

In 2019 heeft Nederland ongeveer 9,4 miljoen levende varkens geëxporteerd. Ongeveer 0,3% hiervan betrof export naar landen buiten de EU. Binnen de EU ontvingen Duitsland, Spanje en België het grootste aantal. Buiten de EU waren dat naar Albanië, Rusland, Moldavië en Israël.

In 2018 heeft Nederland ongeveer 10,1 miljoen levende varkens geëxporteerd. Ongeveer 0,2% hiervan betrof export naar landen buiten de EU. Binnen de EU ontvingen Duitsland, Spanje en België het grootste deel. Buiten de EU waren dat Albanië en Servië.

In 2017 heeft Nederland ongeveer 10,9 miljoen levende varkens geëxporteerd. Ongeveer 0,1% hiervan betrof export naar landen buiten de EU. Binnen de EU ontvingen Duitsland, Spanje en België het grootste aantal. Buiten de Europese Unie waren dat Albanië, Moldavië en Israël.7

Deze varkens zijn geëxporteerd om te worden gehouden als fok- of gebruiksdier of voor de slacht. Het overgrote deel van de levende varkens had een bestemming binnen de Europese Unie.

62.

Hoeveel levende kippen heeft Nederland per jaar geëxporteerd in de periode 2017–2021, naar welke landen en met welk doel (fok, slacht of anders)?

Antwoord:

In 2021 heeft Nederland ongeveer 32 miljoen levende kippen geëxporteerd (peildatum 1 oktober 2021). Minder dan 0,1% hiervan betrof export naar landen buiten de EU. Binnen de EU ontvingen Duitsland en Polen het grootste aantal.

In 2020 heeft Nederland 37 miljoen levende kippen geëxporteerd. Minder dan 0,1% hiervan betrof export naar landen buiten de EU. Binnen de EU ontvingen Duitsland, Polen en België het grootste aantal.

In 2019 heeft Nederland ongeveer 42 miljoen levende kippen geëxporteerd. Minder dan 0,1% hiervan betrof export naar landen buiten de EU. Binnen de EU ontvingen Duitsland, Polen en België het grootste aantal.

In 2018 heeft Nederland ongeveer 44 miljoen levende miljoen kippen geëxporteerd. Minder dan 0,1% betrof export naar landen buiten de EU. Binnen de EU ontvingen Duitsland, Polen en België het grootste aantal.

In 2017 heeft Nederland ongeveer 47 miljoen levende kippen geëxporteerd. Er was geen export naar landen buiten de EU. Binnen de EU ontvingen Duitsland, Polen en België het grootste deel.8

Deze kippen zijn geëxporteerd om te worden gehouden als fok- of gebruiksdier of voor de slacht. Het overgrote deel van de levende kippen had een bestemming binnen de Europese Unie.

63.

Hoeveel levende eendagskuikens heeft Nederland per jaar geëxporteerd in de periode 2017–2021, naar welke landen en met welk doel (fok, slacht of anders)?

Antwoord:

In 2021 (t/m september 2021) heeft Nederland ongeveer 147 miljoen levende eendagskuikens geëxporteerd. Ongeveer 4,5% hiervan betrof export naar landen buiten de EU. Binnen de EU ontvingen Duitsland, België en Polen het grootste aantal. Buiten de EU waren dat Ghana en Burkina Faso.

In 2020 heeft Nederland ongeveer 186 miljoen levende eendagskuikens geëxporteerd. Ongeveer 10% hiervan betrof export naar landen buiten de EU. Binnen de EU ontvingen Duitsland, België en Polen het grootste aantal. Buiten de EU waren dat Ghana, Oeganda en Rusland.

In 2019 heeft Nederland ongeveer 200 miljoen levende eendagskuikens geëxporteerd. Ongeveer 12,5 procent hiervan betrof export naar landen buiten de EU. Binnen de EU ontvingen Duitsland, België en Polen het grootste aantal. Buiten de EU waren dat Rusland, Mali, Ivoorkust en Georgië.

In 2018 heeft Nederland ongeveer 197 miljoen levende eendagskuikens geëxporteerd. Ongeveer 2,7 procent hiervan betrof export naar landen buiten de EU. Binnen de EU ontvingen Duitsland, België, het Verenigd Koninkrijk en Polen het grootste aantal. Buiten de EU waren dat Ghana, Rusland en de Filipijnen.

In 2017 heeft Nederland ongeveer 225 miljoen levende eendagskuikens geëxporteerd. Ongeveer 0,3% procent hiervan betrof export naar landen buiten de EU. Binnen de EU ontvingen Duitsland, België, het Verenigd Koninkrijk en Polen het grootste aantal. Buiten de EU waren dat Rusland Mali en Kazachstan.9

Deze eendagskuikens zijn geëxporteerd om te worden gehouden als leghen of in een fok- en vermeerderingsbedrijf voor leghennen of vleeskuikens. Het overgrote deel van de levende eendagskuikens had een bestemming binnen de Europese Unie.

64.

Hoeveel levende geiten heeft Nederland per jaar geëxporteerd in de periode 2017–2021, naar welke landen en met welk doel (fok, slacht of anders)?

Antwoord:

In 2021 (t/m september 2021) heeft Nederland ongeveer 10.000 levende geiten geëxporteerd. Ongeveer 20% hiervan betrof export naar landen buiten de EU. Binnen de EU ontvingen Duitsland en België het grootste aantal. Buiten de EU was dat Rusland.

In 2020 heeft Nederland ongeveer 8.500 levende geiten geëxporteerd. Ongeveer 25% hiervan betrof export naar landen buiten de EU. Binnen de EU ontvingen België en Duitsland het grootste aantal. Buiten de EU waren dat Rusland en Montenegro.

In 2019 heeft Nederland ongeveer 10.000 levende geiten geëxporteerd. Ongeveer 13% hiervan betrof export naar landen buiten de EU. Binnen de EU ontvingen België en Bulgarije het grootste aantal. Buiten de EU was dat Rusland.

In 2018 heeft Nederland ongeveer 11.000 levende geiten geëxporteerd. Ongeveer 9% hiervan betrof export naar landen buiten de EU. Binnen de EU ontvingen België en Duitsland het grootste aantal. Buiten de EU was dat Rusland.

In 2017 heeft Nederland ongeveer 7500 levende geiten geëxporteerd. Minder dan 0,1% hiervan betrof export naar landen buiten de EU. Binnen de EU ontving België het grootste aantal. Buiten de EU waren dat Kazachstan en Rusland.10

Deze geiten zijn geëxporteerd om te worden gehouden als fok- of gebruiksdier of voor de slacht. Het overgrote deel van de levende geiten had een bestemming binnen de EU.

65.

Hoeveel levende schapen heeft Nederland per jaar geëxporteerd in de periode 2017–2021, naar welke landen en met welk doel (fok, slacht of anders)?

Antwoord:

In 2021 (t/m september 2021) heeft Nederland ruim 78.000 levende schapen geëxporteerd. Ongeveer 0,5% hiervan betrof export naar landen buiten de EU. Binnen de EU ontvingen België, Duitsland en Frankrijk het grootste aantal. Buiten de EU was dat Rusland.

In 2020 heeft Nederland ongeveer 137.000 levende schapen geëxporteerd. Ongeveer 0,5% hiervan betrof export naar landen buiten de EU. Binnen de EU ontvingen België, Duitsland en Frankrijk het grootste aantal. Buiten de EU waren dat Vietnam, Rusland en Montenegro.

In 2019 heeft Nederland ongeveer 140.000 levende schapen geëxporteerd. Minder dan 0,1% betrof export naar landen buiten de EU. Binnen de EU ontvingen België, Duitsland en Frankrijk het grootste aantal. Buiten de EU was dat Rusland.

In 2018 heeft Nederland ongeveer 148.500 levende schapen geëxporteerd. Ongeveer 0,1% hiervan betrof export naar landen buiten de EU. Binnen de EU ontvingen België, Duitsland en Frankrijk het grootste aantal. Buiten de EU was dat Rusland.

In 2017 heeft Nederland ongeveer 173.500 levende schapen geëxporteerd. Ongeveer 0,1% hiervan betrof export naar landen buiten de EU. Binnen de EU ontvingen België, Duitsland en Frankrijk het grootste aantal. Buiten de EU was dat Rusland.11

Deze schapen zijn geëxporteerd om te worden gehouden als fok- of gebruiksdier of voor de slacht. In deze periode had het overgrote deel van de levende schapen een bestemming binnen de Europese Unie (EU).

66.

Hoeveel levende runderen heeft Nederland per jaar geïmporteerd in de periode 2017–2021, vanuit welke landen en met welk doel (fok, slacht of anders)?

Antwoord:

In 2021 heeft Nederland ruim 695.000 levende runderen geïmporteerd (peildatum 1 oktober 2021). Er zijn geen levende runderen geïmporteerd vanuit landen buiten de EU. Het grootste aantal was afkomstig uit Duitsland en België.

In 2020 heeft Nederland ruim 940.000 levende runderen geïmporteerd. Er zijn geen levende runderen geïmporteerd vanuit landen buiten de EU. Het grootste aantal was afkomstig uit Duitsland.

In 2019 heeft Nederland ruim 1 miljoen levende runderen geïmporteerd. Er zijn geen levende runderen geïmporteerd vanuit landen buiten de EU. Het grootste aantal was afkomstig uit Duitsland.

In 2018 heeft Nederland ruim 920.000 levende runderen geïmporteerd. Er zijn geen levende runderen geïmporteerd vanuit landen buiten de EU. Het grootste aantal was afkomstig uit Duitsland en België.

In 2017 heeft Nederland ruim 869.000 runderen geïmporteerd. Er zijn geen levende runderen geïmporteerd vanuit landen buiten de EU. Het grootste aantal was afkomstig uit Duitsland en België.12

Deze runderen zijn geïmporteerd om te worden gehouden als fok- of gebruiksdier of voor de slacht. In het systeem TRACES wordt geen onderscheid gemaakt naar leeftijd van runderen, dus de gegevens zijn inclusief kalveren.

67.

Hoeveel levende kalveren heeft Nederland per jaar geïmporteerd in de periode 2017–2021, vanuit welke landen en met welk doel (fok, slacht of anders)?

Antwoord:

In 2021 (t/m september 2021) heeft Nederland ruim 560.000 levende kalveren geïmporteerd. Het grootste aantal was afkomstig uit Duitsland.

In 2020 heeft Nederland ruim 760.000 levende kalveren geïmporteerd. Het grootste aantal was afkomstig uit Duitsland en Ierland.

In 2019 heeft Nederland ruim 860.000 levende kalveren geïmporteerd. Het grootste aantal was afkomstig uit Duitsland en Ierland.

In 2018 heeft Nederland ruim 540.000 levende kalveren geïmporteerd. Het grootste aantal was afkomstig uit Duitsland en België.

In 2017 heeft Nederland ruim 690.000 levende kalveren geïmporteerd. Het grootste aantal was afkomstig uit Duitsland en België.13

Deze kalveren zijn voornamelijk geïmporteerd voor de slacht. In de periode 2017 t/m september 2021 zijn geen levende kalveren geïmporteerd vanuit landen buiten de EU.

68.

Hoeveel levende varkens heeft Nederland per jaar geïmporteerd in de periode 2017–2021, vanuit welke landen en met welk doel (fok, slacht of anders)?

Antwoord:

In 2021 (t/m september 2021) heeft Nederland ruim 73.000 levende varkens geïmporteerd. Er zijn geen levende varkens geïmporteerd vanuit landen buiten de EU.

In 2020 heeft Nederland ruim 100.000 levende varkens geïmporteerd. Minder dan 0,1% was afkomstig uit landen buiten de EU.

In 2019 heeft Nederland ongeveer 80.000 levende varkens geïmporteerd. Minder dan 0,1% was afkomstig uit landen buiten de EU.

In 2018 heeft Nederland ongeveer 320.000 levende varkens geïmporteerd en in 2017 ongeveer 639.000. In beide jaren zijn er geen varkens geïmporteerd uit landen buiten de EU. 14

Deze varkens zijn geïmporteerd om te worden gehouden als fok- of gebruiksdier of voor de slacht. Het overgrote deel van de levende varkens had een herkomst binnen de Europese Unie (EU), waarvan het grootste aantal afkomstig uit Duitsland en België.

69.

Hoeveel levende kippen heeft Nederland per jaar geïmporteerd in de periode 2017–2021, vanuit welke landen en met welk doel (fok, slacht of anders)?

Antwoord:

In 2021 (t/m september 2021) heeft Nederland ruim 155 miljoen levende kippen geïmporteerd. Het grootste aantal was afkomstig uit Duitsland en België.

In 2020 heeft Nederland ongeveer 246 miljoen levende kippen geïmporteerd. Het grootste aantal was afkomstig uit Duitsland, België, Denemarken en Frankrijk.

In 2019 heeft Nederland ongeveer 263 miljoen levende kippen geïmporteerd. Het grootste aantal was afkomstig uit Duitsland, België, Denemarken en Frankrijk.

In 2018 heeft Nederland ongeveer 263 miljoen levende kippen geïmporteerd. Het grootste aantal was afkomstig uit Duitsland, België, Denemarken en Frankrijk.

In 2017 heeft Nederland ongeveer 288 miljoen levende kippen geïmporteerd. Het grootste aantal was afkomstig uit Duitsland, België, Denemarken en Frankrijk.15

Deze kippen zijn geïmporteerd om te worden gehouden als fok- of gebruiksdier of voor de slacht. Er zijn in de periode 2017 t/m september 2021 geen levende kippen geïmporteerd vanuit landen buiten de EU.

70.

Hoeveel levende eendagskuikens heeft Nederland per jaar geïmporteerd in de periode 2017–2021, vanuit welke landen en met welk doel (fok, slacht of anders)?

Antwoord:

In 2021 (t/m september 2021) heeft Nederland ruim 48 miljoen levende eendagskuikens geïmporteerd. Minder dan 10% was afkomstig uit landen buiten de EU, deze waren afkomstig uit het Verenigd Koninkrijk.

In 2020 heeft Nederland ongeveer 62 miljoen levende eendagskuikens geïmporteerd. Minder dan 0,1% was afkomstig uit landen buiten de EU.

In 2019 heeft Nederland ongeveer 68 miljoen levende eendagskuikens geïmporteerd. Minder dan 0,1% was afkomstig uit landen buiten de EU.

In 2018 heeft Nederland ongeveer 70 miljoen levende eendagskuikens geïmporteerd. Minder dan 0,1% was afkomstig uit landen buiten de EU.

In 2017 heeft Nederland ongeveer 71 miljoen levende eendagskuikens geïmporteerd. Er was geen import uit landen buiten de EU.16

Deze eendagskuikens zijn geïmporteerd om te worden gehouden als leghen of in een fok- en vermeerderingsbedrijf voor leghennen of vleeskuikens. Het overgrote deel van de levende eendagskuikens had een herkomst binnen de Europese Unie (EU), waarvan het grootste aantal afkomstig uit Duitsland en België.

71.

Hoeveel levende geiten heeft Nederland per jaar geïmporteerd in de periode 2017–2021, vanuit welke landen en met welk doel (fok, slacht of anders)?

Antwoord:

In 2021 (t/m september 2021) heeft Nederland ruim 1.600 levende geiten geïmporteerd. Het grootste aantal was afkomstig uit Duitsland en Luxemburg.

In 2020 heeft Nederland ongeveer 2.900 levende geiten geïmporteerd. Het grootste aantal was afkomstig uit Duitsland en België.

In 2019 heeft Nederland ruim 4.100 levende geiten geïmporteerd. Het grootste aantal was afkomstig uit België.

In 2018 heeft Nederland ruim 800 levende geiten geïmporteerd. Het grootste aantal was afkomstig uit Luxemburg en Ierland.

In 2017 heeft Nederland ruim 1.200 levende geiten geïmporteerd. Het grootste aantal was afkomstig uit Duitsland en Luxemburg.17

Deze geiten zijn geïmporteerd om te worden gehouden als fok- of gebruiksdier of voor de slacht. In de periode 2017 t/m september 2021 zijn er geen levende geiten geïmporteerd vanuit landen buiten de EU.

72.

Hoeveel levende schapen heeft Nederland per jaar geïmporteerd in de periode 2017–2021, vanuit welke landen en met welk doel (fok, slacht of anders)?

Antwoord:

In 2021 (t/m september 2021) heeft Nederland ruim 46.000 levende schapen geïmporteerd. Het grootste aantal was afkomstig uit Duitsland, Spanje, België en Tsjechië.

In 2020 heeft Nederland ruim 64.000 levende schapen geïmporteerd. Het grootste aantal was afkomstig uit Duitsland en het Verenigd Koninkrijk.

In 2019 heeft Nederland ruim levende 58.000 schapen geïmporteerd Het grootste aantal was afkomstig uit Duitsland en het Verenigd Koninkrijk.

In 2018 heeft Nederland ruim 54.000 levende schapen geïmporteerd in Nederland. Het grootste aantal was afkomstig uit Duitsland, Estland en Tsjechië.

In 2017 heeft Nederland ruim 54.000 levende schapen geïmporteerd in Nederland. Het grootste aantal was afkomstig uit Duitsland, Estland, Polen en Tsjechië.18

Deze schapen zijn geïmporteerd om te worden gehouden als fok- of gebruiksdier of voor de slacht. In 2017 t/m september 2012 zijn er geen levende geiten geïmporteerd vanuit landen buiten de EU.

73.

Heeft Nederland of hebben Nederlandse bedrijven op enige manier een rol gespeeld in het opnieuw opbouwen van de varkenshouderij in China in de afgelopen jaren? Zo ja, op welke wijze (bijvoorbeeld door middel van financiële ondersteuning, leveren van huisvestingssystemen, leveren van kennis, leveren van varkens of uitgangsmaterialen)?

Antwoord:

Ja, de afgelopen jaren zijn Nederlandse bedrijven op dit terrein actief geweest en zijn dat ook nu. Ook zijn er projecten waarin de Nederlandse overheid deelneemt. Met deze activiteiten wordt bijgedragen aan meer duurzame oplossingen en toepassingen in de varkenshouderij in China, bijvoorbeeld ten aanzien van antibioticagebruik, milieu, management en dierenwelzijn. Het betreft veelal het leveren van kennis, huisvesting- en managementsystemen en kennis over diermanagement. Er zijn in de afgelopen jaren geen veterinaire exportcertificaten afgegeven voor de export vanuit Nederland naar China van varkens of genetisch uitgangsmateriaal daarvan.

74.

Hoe houdt u rekening met zoönotische ziekterisico's in de internationale handel in wilde dieren, gezien diergezondheid niet is opgenomen in de Convention on International Trade in Endangered Species of wild flora and fauna (CITES)? Bestaat er een overzicht van de zoönotische ziekterisico’s?

Antwoord:

Het CITES-verdrag is een biodiversiteitsverdrag dat toeziet op de bescherming van de mondiale biodiversiteit en de rol die internationale handel in bedreigde plant- en diersoorten daarin speelt. Het CITES-verdrag reguleert niet de internationale handel in alle uit het wild afkomstige dieren. Dieren en producten van dierlijke oorsprong die vanuit derde landen in de Europese Unie worden geïmporteerd, dienen te voldoen aan de voorwaarden m.b.t. diergezondheid, voedselveiligheid en etikettering. Hiertoe worden alle zendingen van levende dieren en producten van dierlijke oorsprong conform Verordening (EU) 2017/625 in grenscontroleposten gecontroleerd.

Verder gelden in de Europese wetgeving eisen ten aanzien dierziekten en zoönosen bij import en intrahandel in levende dieren en dierlijke producten. Ook zijn lidstaten volgens de diergezondheidsverordening verplicht om te monitoren op «emerging diseases», inclusief zoönosen.

In opdracht van het UN Environment Programme World Conservation Monitoring Centre (UNEP-WCMC) is een rapport opgesteld over het zoönotisch potentieel van de internationale handel in CITES-soorten. Jaarlijks wordt het rapport «staat van zoönosen» opgeleverd. Daarin staan de bekende infecties met zoönotische pathogenen die zich in een jaar hebben voorgedaan in Nederland. De informatie wordt bijgehouden door het RIVM (https://www.rivm.nl/zoonosen). Deze rapporten geven een overzicht van alle zoönosen die zijn gemeld. Ons zijn geen besmettingen bekend van infecties bij mensen als gevolg van contact met uit het wild afkomstige dieren die werden verhandeld.

75.

Hoe vaak is in 2020 en 2021 bushmeat aangetroffen in Nederland?

Antwoord:

Dit is niet bekend. De NVWA controleert niet specifiek winkels op de aanwezigheid van bushmeat. Bedrijven die in vlees of vleesproducten handelen dienen dit te doen volgens de wettelijke regels waaronder verplichte traceerbaarheid van het vlees. Indien er specifieke signalen of verdenkingen op het verhandelen van bushmeat zijn, zullen winkels of bedrijven worden gecontroleerd.

De veterinaire wetgeving kent tevens verplichtingen voor de invoer van vlees, maar maakt daarbij geen onderscheid tussen zogenaamd «bushmeat» en ander vlees. Bushmeat wordt daarom ook niet als zodanig door de douane geregistreerd. Producten die niet voldoen aan veterinaire wetgeving worden direct in daartoe bestemde afvalcontainers gedeponeerd waarvan de inhoud wordt vernietigd. Deze procedure is gekozen om de kans op verspreiding van mogelijke ziekteverwekkers zo klein mogelijk te maken. Indien bij het aantreffen van vlees er een duidelijke indicatie is dat het om een beschermde diersoort gaat zal ook voor deze wetgeving worden opgetreden. Dat dergelijk vlees herkenbaar is als beschermd soort komt slechts zeer sporadisch voor.

76.

Hoeveel en welke dier(-soorten) worden er jaarlijks onderschept in de haven van Rotterdam? Wat is, zover dit bekend is, het land van herkomst?

Antwoord:

De NVWA heeft in de periode 2017 tot en met september 2021 in de grenscontrolepost Rotterdam Haven geen dieren onderschept.

De Douane heeft sinds oktober 2018, vijf bevindingen gehad van (CITES) beschermde dieren en dierproducten in de haven van Rotterdam.

  • 1 jachttrofee van een stekelvarken uit Zuid-Afrika,

  • 4 leer producten van Siamese krokodil uit Thailand

  • 64 leer producten van netpython uit Turkije

  • 1.638 zakken vlees van de kortvinmakreelhaai uit Namibië

  • 2 handtassen van breedsnuitkaaiman uit Argentinië

77.

Worden dieren die (illegaal) het land inkomen via de haven van Rotterdam gecontroleerd op mogelijke zoönosen of dierziektes? Wat gebeurt er met de dieren als zij hier positief op testen?

Antwoord:

Via de grenscontrolepost Rotterdam Haven mogen sinds de Brexit alleen paarden, gezelschapsdieren, eendagskuikens en ongewervelden de EU inkomen. De NVWA controleert deze dieren op diergezondheidseisen conform de EU-regelgeving. Levende dieren dienen vergezeld te gaan van een diergezondheidscertificaat, waarin door de bevoegde autoriteit van het land van verzending dierziektegaranties worden afgegeven. Deze garanties betreffen ook zoönosen. Bij levende dieren wordt altijd een documenten-, overeenstemmings- en fysieke controle uitgevoerd. Dieren die niet voldoen, of illegaal worden aangetroffen, worden altijd in bewaring genomen. Afhankelijk van de soort en de herkomst worden dieren opgevangen of gaan direct retour naar het land van herkomst.

De NVWA voert geen tests uit op zoönosen of dierziekten tenzij de NVWA een sterk vermoeden van een zoönose heeft bij een verdacht dier.

78.

Hoe vindt het toezicht plaats op wilde dieren die via Schiphol Nederland binnen komen?

Antwoord:

De NVWA controleert alle levende dieren die legaal via de grenscontrolepost Schiphol de EU binnenkomen op diergezondheidseisen conform de EU-regelgeving. Levende dieren dienen vergezeld te gaan van een diergezondheidscertificaat, waarin door de bevoegde autoriteit van het land van verzending dierziektegaranties worden afgegeven. Deze garanties betreffen ook zoönosen. Bij levende dieren wordt altijd een documenten-, overeenstemmings- en fysieke controle uitgevoerd. Tevens houdt de Douane toezicht op gerelateerde wetgeving en met name Cites beschermde soorten. Hierbij wordt de legale stroom gefaciliteerd en de illegale stroom bestreden.

79.

Hoe vindt het toezicht plaats op zoönosen bij dieren die via Schiphol Nederland binnen komen?

Antwoord:

Zie antwoord vraag 78.

80.

Bij hoeveel dieren die zijn binnengekomen via Nederlandse luchthavens zijn zoönosen geconstateerd? Kunt u dit uitsplitsen per luchthaven in de afgelopen vijf jaar?

Antwoord:

In de periode 2017 t/m september 2021 heeft de NVWA geen zoönosen geconstateerd bij dieren die zijn binnengekomen via de Nederlandse luchthavens.

81.

Hoeveel dieren die via luchthavens Nederland zijn binnengekomen zijn er de afgelopen vijf jaar gedood? En hoeveel hiervan vanwege een bewezen, of vermeende zoönotische dreiging?

Antwoord:

In de periode 2017 t/m september 2021 zijn 6.800 eendagskuikens en 3 kittens gedood die Nederland zijn binnengekomen via luchthavens. Bij de 3 kittens was een vermeend zoönotische risico geconstateerd.

82.

Hoeveel dieren die in de afgelopen vijf jaar via luchthavens Nederland zijn binnengekomen, zijn hier dood aangekomen? Kunt u dit uitsplitsen per diersoort?

Antwoord:

In de periode 2017 t/m september 2021 zijn 1 paard, 2 honden, 3 maraboes, 1 tapir, 51 reptielen (hagedissen), 19 siervissen en 14.000 eendagskuikens die Nederland zijn binnengekomen via luchthavens dood aangekomen.

83.

Hoeveel Nederlandse bedrijven, die een actieve rol spelen bij projecten die rechtstreeks bijdragen aan ontbossing, worden gesteund door de Nederlandse overheid? Op welke manier worden deze bedrijven gesteund en waarvoor? Hoeveel euro wordt door de Nederlandse overheid verstrekt per jaar? En hoeveel was dat in de afgelopen vijf jaar?

Antwoord:

Het verlenen van steun aan Nederlandse bedrijven die een actieve rol spelen bij ontbossing is niet verenigbaar met de (inter)nationale beleidsinzet van het kabinet (Kamerstuk 30 196, nr. 708) met betrekking tot het voorkomen van ontbossing. Het kabinet verwacht juist van bedrijven dat zij gepaste zorgvuldigheid toepassen en de risico’s voor mens en milieu, zoals ontbossing, in hun keten identificeren, voorkomen, aanpakken en daarover transparant zijn in lijn met de OESO richtlijnen en UNGPs. Eén van de stappen van gepaste zorgvuldigheid betreft communicatie over hoe de negatieve gevolgen, zoals ontbossing, worden aangepakt. Het kabinet draagt via onze diplomatieke posten en de uitvoerende organisatie RVO, het IMVO-beleid actief uit en wijst Nederlandse bedrijven op mogelijke risico’s. Tevens dienen bedrijven zich te houden aan de nationale wet- en regelgeving in de landen waar zij actief zijn, waar de nationale overheid op toeziet. Het is bij de regering niet bekend of er steun wordt verleend aan Nederlandse bedrijven die desondanks toch betrokken zijn bij ontbossing. Nederlandse bedrijven zijn niet verplicht om aan de Nederlandse overheid te melden welke zaken zij in het buitenland doen.

84.

Hoeveel palmolie (ruwe palmolie, palmoliefracties en palmpitolie) werd in 2020, 2019, 2018 en 2017 geïmporteerd in Nederland en uit welke landen?

Antwoord:

2017: 4.1 miljoen ton

2018: 4.4 miljoen ton

2019: 4.4 miljoen ton

2020: 4.0 miljoen ton

De top 3 landen van waaruit geïmporteerd wordt zijn Indonesië, Maleisië en Papoea-Nieuw-Guinea. Daarnaast vinden nog importen plaats uit ruim 20 andere landen.

Bron: Comext en Wageningen ER

85.

Hoeveel hout uit tropische bossen werd in 2020, 2019, 2018 en 2017 geïmporteerd in Nederland en uit welke landen?

Antwoord:

Onderstaand het overzicht van de hoeveelheid geïmporteerd tropisch hout naar productgroep, jaar en herkomstland.

Productgroep

2017

2018

2019

2020

Belangrijkste herkomstlanden

Gezaagd tropisch hout (1.000 m3)

167

255

181

164

Maleisië, Brazilië, Indonesië, Kameroen

Tropisch plaat-materiaal (1.000 m3)

106

101

96

109

Indonesië, Frankrijk (veel tropisch plaatmateriaal wordt via Frankrijk geïmporteerd; oorsprongland wordt in statistieken niet meegenomen)

Opgemerkt zij dat een deel van het geïmporteerde hout weer wordt geëxporteerd en dat niet alle producten waarin tropisch hout is verwerkt, konden worden meegenomen, omdat het bijvoorbeeld verwerkt is in producten zoals meubelen. Genoemde productgroepen in de tabel vormen wel het merendeel van de import.

Hout maakt al heel lang deel uit van producten die moeten voldoen aan de voorwaarden van het rijksinkoopbeleid op gebied van duurzaamheid. Sinds maart 2013 moet hout dat voor de eerste keer op de interne markt wordt gebracht (dus ook hout uit bossen in de EU) voldoen aan de eisen van de EU Houtverordening. Tezamen met inspanningen van het bedrijfsleven is momenteel meer dan 90% van al het hout op de Nederlandse markt afkomstig uit duurzaam beheerd bos. Alleen met betrekking tot tropische hout blijft dit achter; bijna 68% van de hoeveelheid tropisch hout die Nederland importeert, is afkomstig uit duurzaam beheerd bos. Nederland, met Frankrijk en België de belangrijkste importeurs van tropisch hout in de EU, neemt een koppositie in als het om het aandeel duurzaam tropisch hout op de nationale markt gaat, namelijk 67,5%. Daarna volgt Duitsland met 32,5% (bron IDH, 202019).

86.

Welke concrete, meetbare en afrekenbare doelstellingen heeft u geformuleerd ten aanzien van het minimaliseren van de import van producten die schadelijke invloed hebben op bossen wereldwijd en welke maatregelen zijn hiervoor genomen in de afgelopen vijf jaar?

Antwoord:

Het minimaliseren van import van producten is primair een bevoegdheid van de EU en mede om die reden heeft Nederland al in 2015, vlak voor zijn EU-voorzitterschap het initiatief genomen om samen met andere landen te komen tot verduurzaming van een aantal agrarische grondstofketens als palmolie en soja om zo de schadelijk invloed op bossen te beperken. Dat heeft geleid tot de Amsterdam Declarations en Amsterdam Declarations Partnership20, een samenwerkingsverband van landen. Nederland heeft samen met deze landen bij de Europese Commissie erop aangedrongen met een plan van aanpak te komen om ontbossing te stoppen, omdat juist een aanpak op EU-niveau het meest effectief is. In juli 2019 presenteerde de Commissie de Mededeling Bescherming en herstel van bossen wereldwijd: de actie van de EU opvoeren. De EU-lidstaten, inclusief Nederland, hebben de Europese Commissie eind 2019 in Raadsconclusies over deze Mededeling opgeroepen om zo spoedig mogelijk een ambitieus wetgevend voorstel en andere maatregelen te presenteren, die gericht zijn op het vermijden dan wel het minimaliseren van het op de interne markt brengen van producten die gerelateerd zijn aan ontbossing of bosdegradatie.

In een brief aan uw Kamer d.d. 19 maart 2020 heeft de Minister van LNV u samen met de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking geïnformeerd over onze internationale inzet voor bosbehoud en bosherstel. In EU-verband en vanuit Nederland willen wij ontbossingsvrije landbouwgrondstoffenketens en houtproductie stimuleren, met als doel het stoppen van alle wereldwijde ontbossing, uiterlijk in 2030 (Kamerstukken 30 196 en 31 793, nr. 708). Op deze manier kan Nederland zijn voetafdruk verkleinen. Tijdens de Milieuraad van december 2020 heeft Nederland de oproep aan de Commissie herhaald om spoedig met ambitieuze voorstellen te komen om het EU wettelijk kader te versterken, met als doel het vermijden of minimaliseren van geïmporteerde ontbossing door middel van effectieve maatregelen. In april 2021 spraken vertegenwoordigers van ADP landen, op initiatief van Nederland, met de Europese Commissie over de aangekondigde EU-maatregelen. Tijdens dat gesprek bepleitte Nederland, mede namens de ADP landen, dat de Commissie met een mix van effectieve en ambitieuze maatregelen komt, inclusief wetgeving, die bijdragen aan het voorkomen van ontbossing. Het kabinet geeft daarmee ook uitvoering aan de motie van het lid Bouali c.s. (Kamerstuk 35 570 XVII, nr. 28) om tot effectieve EU-maatregelen te komen die gericht zijn op het vermijden dan wel het minimaliseren van het op de interne markt brengen van producten die gerelateerd zijn aan ontbossing of bosdegradatie. Het wetsvoorstel van de Commissie wordt in november verwacht.

Naast bovengenoemde inzet ondersteunt Nederland verschillende landschapsprogramma’s, waarbij in productielanden wordt samengewerkt met lokale boeren, het maatschappelijk middenveld, overheden en het bedrijfsleven, aan bosbescherming en duurzame landbouw.

87.

Welke concrete, meetbare en afrekenbare doelstellingen heeft u geformuleerd ten aanzien van het verkleinen van de ecologische voetafdruk van Nederland en welke maatregelen zijn hiervoor genomen in de afgelopen vijf jaar?

Antwoord:

In de kabinetsreactie op het rapport van het Intergouvernementele Platform voor Biodiversiteit en Ecosysteemdiensten (IPBES) over de toestand van de wereldwijde biodiversiteit (Kamerstuk 26 407, nr. 130) hebben we voor de lange termijn als streefdoel de halvering van de ecologische voetafdruk geformuleerd. We hebben vervolgens het Planbureau voor de Leefomgeving (PBL) gevraagd om te reflecteren op dit nieuwe beleidsvoornemen en op de bruikbaarheid ervan bij het meten van de voortgang in ons natuurbeleid. Het PBL heeft in april 2021 zijn bevindingen gepresenteerd: Halveren van de Nederlandse voetafdruk | PBL Planbureau voor de Leefomgeving Het PBL concludeert dat het concept goed bruikbaar is om de bewustwording te stimuleren over de directe en indirecte effecten van ons consumptiepatroon op het mondiale landgebruik. Voor het formuleren en evalueren van nationaal en internationaal beleid is de ecologische voetafdruk volgens het PBL minder geschikt, onder andere omdat niet alle vormen van grondstofgebruik (zoals water, mineralen en metalen) worden meegenomen, en omdat de indicator geen compleet beeld geeft over de milieueffecten van consumptie. Het PBL geeft er daarom de voorkeur aan om naar een set van samenhangende voetafdrukindicatoren te kijken, waaronder de landvoetafdruk, broeikasgasvoetafdruk, watervoetafdruk, materialenvoetafdruk en de doorwerking daarvan op onder andere biodiversiteit.

Mede op basis van het PBL-advies zullen we bezien hoe het verkleinen van de ecologische voetafdruk kunnen opnemen in het stelsel van indicatoren voor ons natuurbeleid. Daarbij kijken we ook naar internationale ontwikkelingen, zoals de onderhandelingen over een nieuw wereldwijd raamwerk voor biodiversiteit, in het kader van het Biodiversiteitsverdrag (CBD), die in april 2022 tot nieuwe meerjarige afspraken moeten leiden, waaraan ook Nederland invulling zal moeten geven.

Het kabinet heeft de afgelopen jaren stappen gezet die moeten leiden tot een kleinere ecologische voetafdruk. Denk hierbij aan mijn visie «Waardevol en verbonden», die een forse omslag van de landbouw beoogt in de richting van een kringlooplandbouw.

88.

Moeten de onderwerpen, respectievelijk «traditionele medicijnen» en «bushmeat» onderdeel worden in de zoönosegeletterdheid in het kader van preventie van zoönosen? En hoe kan dit met betrekking tot traditionele medicijnen vorm worden gegeven?

Antwoord:

Zoönosegeletterdheid is een concept dat breed ingezet kan worden. Zoals benoemd in antwoord op vraag 22, moet voor het ontwikkelen van het concept van zoönosegeletterdheid eerst worden onderzocht welke doelgroepen en werkzame methodes er zijn, welke instrumenten op dit moment worden ingezet en wat aanvullend moet worden ontwikkeld. Ik kan mij voorstellen dat deze onderwerpen onderdeel zijn van een brede bewustwording van consumenten.

89.

Hoe worden de risico’s van medicijnen met ingrediënten afkomstig van wilde dieren (traditionele medicijnen) beoordeeld, mede in het licht van de illegale handel en het gebrek aan transparantie in deze keten?

Antwoord:

Alle geneesmiddelen die in Europa op de markt als geneesmiddel komen, moeten geregistreerd worden. Als producten worden aangeprezen met een medische claim en deze niet als geneesmiddelen zijn geregistreerd zijn, dan zijn ze illegaal. Op illegale handel in bedreigde dieren- en plantensoorten wordt in Nederland streng gehandhaafd, zie hiervoor de brief van de voormalige Minister voor Medische Zorg en Sport gestuurd aan de Kamer op 1 juni 2021 (Aanhangsel Handelingen II 2020/21, nr. 2991).

Producten die als traditionele geneesmiddelen buiten Europa worden geproduceerd (met allerhande ingrediënten, kruiden, maar ook dierlijk materiaal) worden in Europa niet altijd als geneesmiddel op de markt gebracht. In de meeste gevallen zal het producten betreffen die de status «levensmiddel» hebben (tenminste, als het voor oraal gebruik is) en onder de Warenwet vallen. Voor geneesmiddelen is een beoordeling vooraf noodzakelijk om een handelsvergunning te kunnen krijgen, levensmiddelen kunnen zonder controle vooraf worden verkocht. Voor levensmiddelen geldt dat deze veilig moeten zijn voor consumptie en dit moet door de bedrijven die deze producten produceren en verhandelen worden geborgd (Artikel 14 van de Algemene Levensmiddelenverordening EG nr. 178/2002).

90.

Hoe leidend moet de rol van zoönosegeletterdheid zijn in de preventie van een volgende pandemie?

Antwoord:

Gezondheidsvaardigheden, inclusief kennis over het voorkomen van zoönosen, zijn relevant voor de individuele en volksgezondheid. Denk daarbij aan kennis van de risico’s van eten van bepaalde voedingsmiddelen (rauw vlees), risico’s van import gezelschapsdieren uit verschillende landen (rabiës, brucellose) en bezoek aan bijvoorbeeld vleermuisgrotten in het buitenland (Marburgvirus). Daarnaast wordt de verspreiding van zoönosen wereldwijd ook gefaciliteerd door risicofactoren zoals globalisering, klimaatveranderingen etc. Dit laat de complexiteit zien van preventie.

Door alleen in te zetten op zoönosegeletterdheid kan een pandemie niet worden voorkomen. Zeker niet als deze zijn oorsprong vindt in het buitenland. Een brede aanpak, inclusief systemen voor snelle detectie, signalen delen en diagnostiek e.d. blijft evenzeer noodzakelijk.

91.

Wat kan de rol van niet-gouvernementele organisaties in zoönosegeletterdheid en community management zijn?

Antwoord:

Zoals geantwoord op vraag 22, wil ik eerst nader onderzoeken welke doelgroepen en welke werkzame methodes er zijn, waar gezondheidswinst te behalen valt, welke instrumenten op dit moment worden ingezet en wat aanvullend moet worden ontwikkeld. Zodra deze aspecten in beeld zijn, wil ik bezien welke organisaties een rol spelen in het versterken van de zoönosegeletterdheid. Ik kan mij goed voorstellen dat niet-gouvernementele organisaties daarin een rol kunnen spelen.

92.

Wat kan de rol van gemeenten in zoönosegeletterdheid en community management zijn?

Antwoord:

Het is belangrijk dat communicatie voor en naar burgers is afgestemd op de lokale context, ontwikkeld voor de diverse doelgroepen en daarnaast ook effectief en duurzaam is. Gemeenten en hun GGD’en kunnen bijdragen aan het identificeren van doelgroepen, deze betrekken bij de ontwikkeling en het uitrollen van interventies. Uiteraard communiceren gemeenten en/of hun GGD al over (preventie van) zoönosen en voeren interventies uit. Zo maakt het geven van voorlichting door gemeenten aan inwoners over het voorkomen van rattenoverlast onderdeel uit van de rattenbestrijding en draagt bij aan de preventie van zoönosen. Over de precieze invulling van de rol van beide partijen gaat het kabinet in gesprek met de VNG en GGD GHOR NL in het kader van de verdere uitwerking van de aanbevelingen van de expertgroep.

93.

Hoeveel pluimveebedrijven bevinden zich in gebieden waar ook watervogels leven en hoeveel dieren worden daar gehouden?

Antwoord:

Nederland is ten algemene een waterrijk gebied. De kans dat er watervogels in de nabijheid van een pluimveebedrijf leven is dan ook groot. Het aantal pluimveebedrijven per provincie geeft een goede indicatie over het aantal bedrijven dat zich in waterrijke gebieden bevindt.

Provincie

Aantal opfok-bedrijven

Aantal leghennen-bedrijven

Aantal vrije uitloop leghennen-bedrijven

Aantal kalkoeken-bedrijven

Aantal vleeseenden-bedrijven

Aantal eenden- opfok-bedrijven

Groningen

9

18

21

2

1

0

Friesland

21

13

14

0

1

0

Drenthe

12

26

34

2

3

0

Overijssel

84

53

55

1

6

0

Gelderland

77

179

202

3

17

10

Flevoland

17

13

19

3

13

0

Utrecht

12

26

39

0

1

0

Noord-Holland

2

5

1

0

0

0

Zuid-Holland

0

4

4

0

0

0

Zeeland

3

11

13

0

0

0

Noord-Brabant

111

109

43

6

2

0

Limburg

21

121

37

 

2

0

94.

Hoeveel varkensbedrijven bevinden zich in gebieden waar ook wilde zwijnen leven en hoeveel dieren worden daar gehouden?

Antwoord:

De provincies hebben via de faunabeheereenheden inzicht in waar wilde zwijnen voorkomen, en kunnen tevens over locaties van varkenshouderijen beschikken. Op basis van deze gegevens hebben de provincies een risicobeoordeling gedaan en zetten ze in op risicogebaseerd beheer van de wilde zwijnenpopulaties.

Wilde zwijnen leven vooral in Gelderland, Overijssel, Noord Brabant en Limburg. In afbeelding 1 is te zien waar wilde zwijnen zijn waargenomen in 2021:

Afbeelding 1: waarnemingen van wilde zwijnen (bron: waarnemingen.nl)

Afbeelding 1: waarnemingen van wilde zwijnen (bron: waarnemingen.nl)

In tabel 1 is te zien hoeveel varkensbedrijven zich in deze provincies bevinden en hoeveel varkens op deze bedrijven gehouden worden.

Provincie

Varkensbedrijven (aantal)

Varkens (aantal)

Gelderland

773

1,7 miljoen

Overijssel

532

1,5 miljoen

Noord-Brabant

1.131

5,4 miljoen

Limburg

332

1,7 miljoen

(bron: cbs.nl, gegevens uit 2021)

95.

Hoe hoog is het percentage van veehouderijbedrijven in Nederland dat op minder dan 250 meter van een burgerwoning ligt op dit moment, gezien het feit dat uit onderzoek van Alterra Wageningen University & Research blijkt dat dit in 2016 87% was?

Antwoord:

Er zijn geen recentere cijfers bekend over het percentage van veehouderijbedrijven in Nederland dat op minder dan 250 meter van een burgerwoning ligt. Het rapport van Alterra (WUR) uit 2016 waar naar gerefereerd wordt geeft aan dat (in 2011–2013) ca. 70–90% van de veehouderijen op minder dan 250 meter van een woning lag. Het percentage woningen dat op minder dan 250 m van een veehouderij ligt was 30–40% in het buitengebied en voor woningen in bevolkingskernen was dat 3%. Binnen Nederland zijn er aanzienlijke verschillen tussen regio’s, vooral veroorzaakt door verschillen in dichtheid van veehouderijen en woningen. In het rapport is een onderscheid gemaakt tussen de woning van de veehouders en «reguliere» woonhuizen. De woningen op agrarische erven zijn in dit onderzoek niet meegeteld in het aantal woningen in een straal van 250 meter van een veehouderij.

96.

Op welke manier wordt zoönosepreventie op dit moment meegewogen in beslissingen rond ruimtelijke ordening en het verlenen van vergunningen? Gaat het hierbij om vrijblijvende richtlijnen of bindende toetsingscriteria?

Antwoord:

De vergunningverlening voor uitbreiding of het bouwen van een nieuwe stal betreft een provinciale/lokale bevoegdheid. De «Handreiking Veehouderij en Gezondheid Omwonenden» is bedoeld om het bevoegd gezag te ondersteunen in de besluitvorming over veehouderijen in relatie tot de gezondheid van omwonenden. De GGD heeft, in gevallen dat er mogelijk een verhoogd risico voor de volksgezondheid bestaat, een rol als adviseur naar het bevoegd gezag. De handreiking bevat een stroomschema, waaruit volgt in welke gevallen er een GGD-advies moet worden opgevraagd. In het geval van de ontwikkeling van een geitenhouderij, waarbij zich binnen een straal van 2 kilometer woon- en verblijfsruimten van derden bevinden, moet door het bevoegd gezag een GGD-advies worden opgevraagd. Dit advies wordt door het bevoegd gezag vervolgens meegenomen in haar afwegingen.

Het risico op zoönosen zal verder als relevante factor worden meegenomen in de transitie van de landbouw en de inpassing van de veehouderij in het landelijk gebied.

97.

Wat is er gedaan met het advies van het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) om minimaal 1 tot 2 kilometer afstand te houden tussen pluimveebedrijven en varkensbedrijven om overdracht van verschillende typen influenza te voorkomen? In hoeverre wordt dit meegewogen in beslissingen rond ruimtelijke ordening en het verlenen van vergunningen? Gaat het hierbij om vrijblijvende richtlijnen of bindende toetsingscriteria?

Antwoord:

Het advies waar naar verwezen wordt staat in een RIVM-rapport uit 2008, getiteld «Volksgezondheidsaspecten van veehouderij-megabedrijven in Nederland – zoönosen en antibioticum-resistentie», waarin aanbevelingen werden gedaan over veehouderijen met varkens en pluimvee. Het huisvesten van grote aantallen pluimvee en varkens op één bedrijf werd sterk ontraden en een afstandsadvies van 1 á 2 km tussen bedrijven werd geformuleerd.

Dit afstandsadvies was uitsluitend gebaseerd op onderzoek naar de overdracht van specifieke typen influenza (HPAI) tussen pluimveebedrijven en geeft onvoldoende onderbouwing voor een advies over zoönosenoverdracht in bredere zin tussen andere diersoorten. In een rapport uit 2012 van het RIVM, getiteld «Infectierisico’s van de veehouderij voor omwonenden», is op basis van literatuurstudie dit advies herzien. Vanwege het risico op vermenging van influenza-stammen bij pluimvee met die van varkens, wat kan leiden tot een voor de mens besmettelijk influenzavirus, wordt nog steeds geadviseerd geen grote aantallen varkens en pluimvee op één bedrijfslocatie te huisvesten. Over de afstand tussen bedrijven met verschillende diersoorten wordt geen advies gegeven. In het algemeen geldt dat, naast afstanden, de bedrijfsdichtheid van belang is en andere factoren een rol spelen (bedrijfstype en grootte, huisvesting, bioveiligheidsniveau, diersoort, ziekteverwekker, etc).

De implementatie van deze rapporten en adviezen ligt op gemeenteniveau. In de handreiking «Veehouderij en Volksgezondheid 2.0» uit 2018 staat een stappenplan voor gemeentelijke besluitvorming op ruimtelijke ordening waarmee kan worden bepaald of het wenselijk is om advies in te winnen bij de GGD. Hierin wordt benoemd dat voor het houden van meerdere diersoorten op één bedrijf advies van de GGD noodzakelijk is. Uitgangspunt is dat er op bedrijfsmatig niveau geen varkens en pluimvee op één bedrijf samen gehouden worden in verband met het risico op transmissie en vermenging van influenzavirussen. In hoeverre dit wordt nageleefd is niet bekend. Het betreft een handreiking en geen verplichting.

98.

Hoeveel locaties zijn er nog waarbij varkens- en pluimveebedrijven zich op minder dan 2 kilometer afstand van elkaar bevinden?

Antwoord:

Er zijn momenteel 4087 geregistreerde locaties waar bedrijfsmatig varkens gehouden worden. Bij 2536 van deze locaties bevindt zich één of meer pluimveebedrijven binnen een straal van twee kilometer.

Er zijn momenteel 1839 geregistreerde locaties waar bedrijfsmatig pluimvee gehouden wordt. Bij 1465 van deze locaties bevindt zich één of meer varkensbedrijven binnen een straal van twee kilometer.

Het aantal bedrijven binnen de genoemde straal van twee kilometer varieert van 1 tot maximaal 29.

99.

Wanneer zullen de door u aangekondigde epidemiologische modellen om de mate van transmissie van zoönosen te berekenen bij verschillende bedrijfsdichtheden en groottes van bedrijven zijn ontwikkeld en naar de Kamer worden gestuurd?

Antwoord:

De uitwerking hiervan loopt momenteel. De eerste stap die het kabinet neemt is de bestaande dierziektemodellen en kennis over overdracht van zoönosen, bijvoorbeeld uit de Q-koorts en de corona-besmettingen in nertsen, bij elkaar te brengen, om te kunnen bepalen waar de gaten in de kennis zitten en of en hoe modellen doorontwikkeld moeten worden. Uw Kamer wordt naar verwachting in het eerste kwartaal van het volgende jaar geïnformeerd over de uitkomsten van dit onderzoek.

100.

Wanneer wordt de evaluatie van de aanpak van de uitbraken van SARS-Cov-2 op nertsenbedrijven naar de Kamer gestuurd?

Antwoord:

U kunt deze evaluatie voor het kerstreces verwachten

101.

Hoeveel subsidies verstrekt Nederland voor de export van industriële lineaire landbouwsystemen?

Antwoord:

De overheid verstrekt sec geen subsidie voor de export van (lineaire) landbouwsystemen. Wel vindt exportondersteuning van NL MKB ondernemers plaats via onder meer demonstratieprojecten, vouchers, financieringsinstrumenten, handelsmissies en de inzet van het NL postennetwerk wereldwijd ter bevordering van de handel.

Vanuit de overheid wordt in haar ondersteuning van meerjarige trajecten met name ingezet op het ondersteunen van de verduurzaming van de landbouw wereldwijd. In een groot aantal landen wordt bijgedragen aan de integrale transitie van voedselsystemen, vaak in nauwe samenwerking met internationale partners. Hieraan wordt bijvoorbeeld gewerkt via meerjarige strategische marktbewerkingen, private sector development programma’s en door het ondersteunen van clusters/consortia van bedrijven in handels- en ontwikkelingslanden.

102.

Welke risico’s gaan gepaard met de legale handel van wilde en exotische dieren, mede in het licht van het gebrek aan transparantie in deze keten?

Antwoord:

Het houden van dieren betekent een potentieel risico voor zoönosen. Ziekteverwekkers beperken zich niet allemaal tot eenzelfde diersoort (of de mens) en daarom kan contact tussen mens en dier een bepaald risico inhouden. Als het gaat om de internationale handel wordt er bij de import van dieren en dierlijke producten vanuit derde landen geen onderscheid gemaakt tussen uit het wild afkomstige en gefokte dieren. Alle dieren en dierlijke producten dienen te voldoen aan de voorwaarden m.b.t. diergezondheid, voedselveiligheid en etikettering (zie ook het antwoord op vraag 74). Zoals ook in onze brief van 6 juli jl. (Kamerstuk 25 295, nr. 1357) aangegeven, wil het kabinet voor Nederland en de EU verdere stappen zetten om de risico’s op zoönosen bij de handel in uit het wild afkomstige dieren te verkleinen. Het kabinet zal zich daarom sterk maken om te komen tot een verbod op de import en het aanwezig zijn op markten en beurzen van uit het wild gevangen niet-gedomesticeerde dieren van buiten Europa, zoals hiervoor binnen de EU al langer een verbod geldt op wildvang.

Wat betreft de handel binnen Nederland op beurzen zijn er voorschriften in het Besluit houders van dieren die bedoeld zijn om zieke dieren te weren van beurzen in Nederland en ervoor te zorgen dat dieren die na aanvoer op een beurs ziekteverschijnselen vertonen worden geïsoleerd. Deze voorschriften zorgen ervoor dat het risico op de aanwezigheid van dierziekten en zoönosen op een beurs wordt beperkt (zie ook het antwoord op vraag 54).

103.

Hoeveel euro gaat er jaarlijks via de Nederlandse overheid naar investeringen, subsidies of verzekeringen bedoeld om internationale activiteiten van Nederlandse bedrijven te stimuleren? Hoeveel is er de afgelopen vijf jaar uitgegeven?

Antwoord:

Voor het antwoord op deze vraag verwijzen wij naar het subsidieoverzicht in bijlage 3 van de begroting voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking 2022.

104.

Welke concrete maatregelen zullen genomen worden om de import van producten die schadelijke invloed hebben op bossen wereldwijd te minimaliseren? Welke concrete maatregelen zijn er in de afgelopen tien jaar genomen?

Antwoord:

Het stoppen van mondiale ontbossing en bosdegradatie is één van de hoofddoelen van het internationaal bosbeleid van het kabinet (Kamerstukken 30 196 en 31 793, nr. 708). Om dit doel te bereiken werkt het kabinet aan diplomatieke inspanningen en financiering van relevante programma’s en interventies. Nederland zet zich bijvoorbeeld met gelijkgezinde landen in voor effectieve maatregelen die gericht zijn op het vermijden dan wel het minimaliseren van het op de interne markt brengen van producten die gerelateerd zijn aan ontbossing of bosdegradatie conform de motie van het lid Bouali (Kamerstuk 35 570 XVII, nr. 28). Verder verwijs ik u naar mijn antwoord op vraag 86.

Met betrekking tot het op de markt brengen van hout en het gebruik van hout door de rijksoverheid gelden al langer concrete maatregelen. Zie daarvoor ook het antwoord op vraag 85.

105.

Worden op dit moment nertsen gehouden in Nederland?

Antwoord:

Er worden in Nederland bedrijfsmatig geen nertsen meer gehouden.

106.

Hoeveel gevallen van vogelgriep zijn er in het afgelopen vogelgriepseizoen (2020/2021) geconstateerd in Europa en hoeveel waren dit er in de voorgaande drie seizoenen?

Antwoord:

Aviaire influenza is een meldingsplichtige dierziekte bij de Wereldorganisatie voor Diergezondheid (OIE), zowel voor besmettingen bij gehouden vogels en pluimvee als bij wilde vogels. Op de website van de OIE (https://wahis.oie.int/#/home) worden alle uitbraken bijgehouden. Uitgesplitst naar uitbraken met hoogpathogene AI (HPAI) bij pluimvee in Europa gaat het daarbij in totaal om de volgende aantallen: in 2017 939 uitbraken, in 2018 113 uitbraken, in 2019 11 uitbraken, in 2020 538 uitbraken en in de eerste helft van 2021 378 uitbraken. Voor laagpathogene AI (LPAI) uitbraken bij pluimvee in Europa gaat het in totaal om de volgende aantallen: in 2017 39 uitbraken, in 2018 31 uitbraken, in 2019 6 uitbraken, in 2020 7 uitbraken en in de eerste helft van 2021 4 uitbraken. Voor uitbraken bij niet-pluimvee (inclusief wilde vogels) in Europa gaat het om de volgende aantallen: 540 uitbraken in 2017, 80 uitbraken in 2018, 1 uitbraak in 2019, 747 uitbraken in 2019 en 251 uitbraken in de eerste helft van 2021.


X Noot
2

European Multidisciplinary Platform Against Criminal Threats.

X Noot
5

Bron voor de jaren 2017–2021: TRACES en eCert.

X Noot
6

Bron voor de jaren 2017–2021: RVO.nl.

X Noot
7

Bron voor de jaren 2017–2021: TRACES en eCert.

X Noot
8

Bron voor de jaren 2017–2021: TRACES en eCert.

X Noot
9

Bron voor de jaren 2017–2021: TRACES en eCert.

X Noot
10

Bron voor de jaren 2017–2021: TRACES en eCert.

X Noot
11

Bron voor de jaren 2017–2021: TRACES en eCert.

X Noot
12

Bron voor de jaren 2017–2021: TRACES en VGC-systeem.

X Noot
13

Bron voor de jaren 2017–2021: RVO.

X Noot
14

Bron voor de jaren 2017–2021: TRACES en VGC-systeem.

X Noot
15

Bron voor de jaren 2017–2021: TRACES en VGC-systeem.

X Noot
16

Bron voor de jaren 2017–2021: TRACES en VGC-systeem.

X Noot
17

Bron voor de jaren 2017–2021: TRACES en VGC-systeem.

X Noot
18

Bron voor de jaren 2017–2021: TRACES en VGC-systeem.

Naar boven