25 074 Ministeriële Conferentie van de Wereldhandelsorganisatie (WTO)

Nr. 168 VERSLAG VAN EEN ALGEMEEN OVERLEG

Vastgesteld 20 april 2010

De vaste commissie voor Economische Zaken1 heeft op 24 maart 2010 overleg gevoerd met minister Van der Hoeven van Economische Zaken over:

  • de brief van de minister van Economische Zaken d.d. 26 januari 2010 over overplaatsing van de productie van scheepsschroeven en -motoronderdelen (het betreft hier activiteiten van het bedrijf Wärtsilä) naar China (29 826, nr. 37);

  • de brief van de minister van Economische Zaken d.d. 21 december 2009 inzake de definitie van protectionisme (31 371, nr. 298);

  • de brief van de staatssecretaris van Economische Zaken d.d. 1 februari 2010 over de invoer van cosmeticaproducten uit Israël/Bezette Gebieden (23 432, nr. 318);

  • de brief van de staatssecretaris van Economische Zaken d.d. 9 februari 2010 inzake aanbieding van het verslag van de zevende Ministeriële Bijeenkomst van de WTO (25 074, nr. 166);

  • de brief van de staatssecretaris van Economische Zaken d.d. 19 februari 2010 bevattende de reactie op het verzoek van de commissie voor Economische Zaken over Nederlandse ondernemers in Zimbabwe (2010Z03499);

  • de brief van de minister van Economische Zaken d.d. 11 maart 2010 betreffende de voortgang in de lopende onderhandelingen van de Doharonde (DDA) in de WTO (25 074, nr. 167);

  • de brief van de minister van Economische Zaken d.d. 23 maart 2010 over het Crashteam Oneerlijke Concurrentie (2010Z05175).

Van het overleg brengt de commissie bijgaand stenografisch verslag uit.

De voorzitter van de vaste commissie voor Economische Zaken,

Timmer

De griffier van de vaste commissie voor Economische Zaken,

Franke

Voorzitter: Timmer

Griffier: Van der Velden

Aanwezig zijn acht leden der Kamer, te weten: Elias, Gesthuizen, Ten Hoopen, Smeets, Wiegman-van Meppelen Scheppink, Vendrik en Timmer,

en minister Van der Hoeven van Economische Zaken, die vergezeld is van enkele ambtenaren van haar ministerie.

De voorzitter: Ik verwelkom de minister, degenen die haar ambtelijk ondersteunen en het publiek op de publieke tribune. Ik stel mijn collega's een spreektijd voor van vijf à zes minuten. Als eerste geef ik graag het woord aan de heer Ten Hoopen.

De heer Ten Hoopen (CDA): Voorzitter. Vandaag praten wij onder andere over de voortgang van het handelsoverleg binnen de WTO. Het hoeft geen betoog dat daar helaas weinig schot in zit. De minister heeft dat gisteren ook in de media naar buiten gebracht. De Verenigde Staten blijven het grootste struikelblok voor succesvolle WTO-onderhandelingen. Misschien is er echter een nieuw momentum nu president Obama zijn belangrijkste verkiezingsbelofte heeft ingelost. De CDA-fractie kijkt met spanning naar de ontwikkelingen rond de VS. Deelt de minister de mening van de CDA-fractie dat er nu een nieuw momentum is ontstaan voor de herstart van de WTO-onderhandelingen? Welke initiatieven om het voortouw te nemen in de onderhandelingen zijn nu van Europa te verwachten?

De CDA-fractie blijft inzetten op liberalisering van de wereldhandel door multilaterale handelsafspraken. Juist in tijden van financiële en economische crisis is dat van groot belang. Dit levert de meeste welvaart op voor Nederland en de minste regels voor de Nederlandse bedrijven. Ook blijft een WTO-handelsakkoord de beste bescherming tegen protectionisme dat hier en daar de kop opsteekt. Daar is de Nederlandse economie, die open en afhankelijk van export is, zeer bij gebaat. Helaas zien wij ook dat een WTO-handelsakkoord op korte termijn moeilijk te realiseren is. De noodzaak van onderhandelingen over regionale en bilaterale akkoorden is daarom nog steeds aanwezig. Toch roepen de recentelijk afgesloten bilaterale akkoorden met Colombia, Peru en Zuid-Korea een aantal vragen op. Kan de minister aangeven op welke manier non-trade concerns, arbeidsnormen en duurzaamheid in deze bilaterale akkoorden een plek hebben gekregen? In hoeverre verkleinen deze regionale en bilaterale onderhandelingen de kansen op een succesvol WTO-akkoord? Voor het bedrijfsleven en zeker voor het internationaal werkende midden- en kleinbedrijf hebben bilaterale handelsakkoorden een groot nadeel. Door de veelheid aan verschillende vrijhandelsakkoorden ontstaat een wirwar aan regels die ingewikkeld zijn voor het Nederlandse bedrijfsleven en over het algemeen kostenverhogend werken. Hoe wil de minister dit probleem oplossen voor het Nederlandse bedrijfsleven? Welke initiatieven gaat zij daarin nemen?

Een van de bilaterale vrijhandelsakkoorden die Europa in het najaar van 2009 heeft gesloten, is het akkoord met Zuid-Korea. Dit vrijhandelsakkoord draagt bij aan de welvaart in Nederland en versterkt de marktpositie van Nederlandse bedrijven in Zuid-Korea. De CDA-fractie ziet dan ook graag een snelle ratificatie in EU-verband. Daarbij vragen een scherpe controle op de uitvoering van het akkoord en daadwerkelijke uitvoering van de afgesproken vrijwaringsmechanismen voor de Nederlandse bedrijven bijzondere aandacht van de Nederlandse regering. Wat gaat de minister ondernemen om in Brussel deze belangen voor het Nederlandse bedrijfsleven te realiseren?

Eind vorig jaar heeft een aantal Nederlandse ondernemers in Zimbabwe een beroep gedaan op de steun van de Nederlandse regering. Diverse ondernemers hebben flinke schade opgelopen omdat de autoriteiten in Zimbabwe hun land onteigend hebben. Helaas is Zimbabwe zijn verplichtingen tot financiële compensatie voor de geleden schade aan Nederlandse ondernemers tot op heden niet nagekomen. Een oplossing is, zoals het er nu naar uitziet, niet nabij. De CDA-fractie vraagt de minister doortastend en creatief te handelen. De Nederlandse Staat is niet voor niets partij bij een verdrag met Zimbabwe om de buitenlandse investeringen te beschermen. Dat geldt uiteraard ook voor andere landen waar Nederland partij is. Bovendien is de onteigening van deze kleine ondernemers een drama. Het is goed dat het kabinet de internationale druk wil verhogen en mogelijkerwijs een gezant wil aanstellen. Maar misschien zijn er ook andere oplossingen, bijvoorbeeld een overbruggingskrediet. Graag een reactie van de minister.

De oorspronkelijke reden voor dit AO was niet de voortgang van de WTO-onderhandelingen, maar de plannen van de Finse scheepsbouwer Wärtsilä om de productie van scheepsschroeven te verplaatsen. De CDA-fractie betreurt de beslissing van Wärtsilä om de productie naar China te verplaatsen. Dat is slecht nieuws voor de Nederlandse maakindustrie en voor de werknemers in Zwolle en Drunen. De berichtgeving in de media over de voorgenomen verplaatsing was nogal tegenstrijdig en daardoor niet altijd even duidelijk. Kan de minister daar helderheid over geven? Zijn er aanwijzingen dat hier sprake is van protectionisme door de Chinese overheid? Zo ja, welke stappen gaat de minister daartegen ondernemen? Zo nee, hoe verhoudt zich dat dan tot een uitspraak van de directeur, de heer Van Beers? Ik citeer: «De Chinezen hebben ons duidelijk gemaakt dat ze met lokale producenten willen werken.» Het is dus de taak van de Nederlandse overheid om een zo gunstig mogelijk vestigingsklimaat te scheppen voor bedrijven die zich in Nederland vestigen. Wat hebben de regering en de verantwoordelijke provincies en gemeenten ondernomen om een zo gunstig mogelijk vestigingsklimaat te creëren voor buitenlandse bedrijven als Wärtsilä?

De keuze die de scheepsbouwer Wärtsilä heeft gemaakt, is voor de CDA-fractie aanleiding om een meer fundamentele vraag aan de minister voor te leggen. Weet Nederland eigenlijk wel voldoende over de kern van het internationaal economisch beleid van China? Zijn de strategie en de manier waarop Nederland daarmee moet omgaan, voldoende scherp? De CDA-fractie zou het een goede zaak vinden als de minister samen met haar collega van Buitenlandse Zaken de internationale economische strategie van China in kaart probeert te brengen en bekijkt hoe Nederland daarop het beste kan reageren. Daarbij gaat het vooral om het beleid van de Chinese regering inzake uitgaande investeringen naar Europa, het aantrekken van investeringen naar China, het handelsbeleid, het optreden van China in Afrika – dat economisch wordt gekoloniseerd – en het wisselkoersbeleid van China. De economische kracht en de potentie van China zijn een geval apart. Daarvoor vragen wij specifieke aandacht. Welke initiatieven en acties zet de minister in gang?

In een vorig overleg heeft de CDA-fractie aandacht gevraagd voor de signalen van protectionisme van diverse bedrijven. De concurrentiestrijd met andere landen in Europa verloopt gewoon niet eerlijk. Het is nog steeds een zorgwekkende ontwikkeling. Met name de Nederlandse bouwbedrijven en de scheepswerven dreigen opdrachten mis te lopen en banen te verliezen. Scheepswerven zitten daarmee als gevolg van protectionisme via belastingmaatregelen door Spanje. Bouwbedrijven hebben recentelijk opdrachten in Polen misgelopen als gevolg van protectionistisch gedrag van de Chinese overheid. Wat doet het kabinet om hiertegen op te treden en de Nederlandse bedrijven te helpen, al dan niet in Europees verband? Het Crash Team Oneerlijke Concurrentie is prima, de brief is goed. Het is heel goed dat dit aangepakt wordt, maar voor Nederland als exportland dat voor 60% tot 70% zijn brood in het buitenland verdient, moet er een tandje worden bijgezet. Ik hoor graag welke initiatieven de minister neemt.

Mevrouw Smeets (PvdA): Voorzitter. Vandaag staat een zestal brieven op de agenda die alle te maken hebben met wereldhandel en protectionisme. Op dit moment is de sluiting van Wärtsilä natuurlijk het meest in het oog springend. De aankondiging van de sluiting van de fabriek waarmee honderden banen verloren gaan, is een schok, niet in de laatste plaats voor de werknemers en hun gezinnen. De Drunense regio, maar ook Zwolle en Schiedam worden zwaar getroffen. De scheepsbouwsector is van oudsher zeer gevoelig voor recessies en de scheepsbouw kent dus ook grote wisselingen in de vraag. Nu China sterk opkomt in de wereldeconomie worden daar steeds meer schepen gebouwd. Wärtsilä heeft gemeend aan te moeten sluiten bij de trend om de productie te verplaatsen. Mondiale krachten zijn vaak lastig te keren. Wij moeten onder ogen zien dat China een economische wereldmacht wordt. De vragen die mijn CDA-collega gesteld heeft, zijn interessant. Hoe denken wij daarin te handelen? Het is wrang dat twee jaar geleden in Drunen nog een nieuwe assemblagehal werd geopend door minister Van der Hoeven omdat de vraag naar scheepsschroeven enorm was. Wij hebben een aantal concrete vragen aan de minister. Het Brabantse Drunen wordt het zwaarst getroffen; er vervallen zo'n 400 banen. De productie wordt dus overgeheveld naar Italië en China. Ook verdwijnen kleinere productieactiviteiten naar Noorwegen en Spanje. Wij vragen ons af welke invloed de Spaanse tax-leaseconstructie heeft op de verplaatsingen van Wärtsilä en andere bedrijven in de scheepsbouw naar Spanje. De sector mag echt niet verder onder druk komen te staan. In een recente brief schrijft de minister dat uit onderzoek blijkt dat die fiscale Spaanse constructie voldoet aan Europese wet- en regelgeving. De sector denkt daar echter anders over. Heeft de minister al overleg gehad over deze onderzoeksresultaten?

De Drunense regio wordt zwaar getroffen door sluiting, maar ook buren en toeleveranciers zijn toe aan reorganisaties. Welke speciale of extra maatregelen worden nu getroffen om die werknemers te helpen? Wat is de voortgang van het mobiliteitscentrum? Ziet de minister toe op een goede samenwerking met andere regio's? Wat zijn de mogelijkheden en middelen voor omscholing? Het is ook erg belangrijk dat de bedrijfsscholen hun werk blijven doen en dat daarop wordt ingezet. Welke hulp kan de regio daarbij gebruiken van ons?

De algemene mondiale trend van verplaatsing van de productie naar China wordt steeds duidelijker zichtbaar. Wij moeten onze concurrentiekracht behouden en uitbouwen door nog meer in te zetten op onze technologische kennis en onderzoekscapaciteiten. Die zes zogenaamde sleutelgebieden, de «parels van de Nederlandse economie» zoals het Innovatieplatform dat noemt, onderscheiden zich door hoogwaardige kennis en technologie. In dit kader is de PvdA-fractie wel positief over het bericht dat de afdeling research en development van Wärtsilä behouden wordt. Past dat in het sleutelgebied high-tech systemen en materialen?

Dan heb ik nog een aantal specifieke opmerkingen over het Crash Team Oneerlijke Concurrentie. Protectionisme en andere verstoringen van het speelveld worden actief gemonitord met het Crash Team Oneerlijke Concurrentie van het ministerie van EZ. Dat functioneert goed en daar zijn wij blij om. Er valt natuurlijk nog wel wat te verbeteren wat betreft de toegankelijkheid voor bedrijven. De bekendheid moet worden vergroot, successen moeten worden gemeld en bedrijven moeten op de hoogte zijn en blijven van de inspanningen van het team. Graag krijg ik van de minister nog eens toegelicht wat zij gaat doen om de public relations van het crashteam te verbeteren. Wij horen van het bedrijfsleven dat niet de volledige bewijslast van zaken altijd bij het bedrijfsleven kan worden neergelegd. Graag krijg ik hierop een reactie.

Dan kom ik op de voortgang, of liever gezegd de stagnatie, van de WTO-onderhandelingen. Met de minister vinden wij dat de EU na de inwerkingtreding van het Verdrag van Lissabon een actievere rol moet spelen om de onderhandelingen weer op gang te brengen. De EU moet in elk geval duidelijk laten zien waar zij staat. De economische crisis zou die politieke druk moeten vergroten om echt tot resultaat te komen. Bilaterale handelsakkoorden kunnen helpen, maar zijn natuurlijk uiteindelijk niet de oplossing. Overigens wil ik in dit kader ook nog opmerken dat het van groot belang is dat de ontwikkelingslanden uiteindelijk niet de rekening gepresenteerd krijgen van de crisis en het niet vlot trekken van de WTO-onderhandelingen.

Dan kom ik op een vorm van staatssteun binnen de grenzen van de EU waarop ik graag een reactie van de minister krijg. Het gaat om een bericht in de Belgische krant De Tijd van 5 maart jl. waarin melding wordt gemaakt van aankopen door de Waalse overheid van 12 miljoen ton quota CO2 voor het staatsbedrijf ArcelorMittal in Luik. Klopt dit bericht? Zo ja, is er dan sprake van het overtreden van de staatssteunregeling van de EU?

Afsluitend kan de PvdA alleen maar benadrukken dat het voor een open economie zoals die van ons enorm belangrijk is dat er een krachtige overheid is die het internationale speelveld bewaakt en het bedrijfsleven helpt om alle marktkansen te benutten.

Mevrouw Gesthuizen (SP): Voorzitter. Voor mijn eigen gemak en voor een goed verloop van de vergaderorde kan ik mij voor een groot deel aansluiten bij de woorden van de vorige sprekers over de toestand bij Wärtsilä en de vraag of er sprake is van Chinees protectionisme. Ik kon me geheel en al vinden in hun bijdragen en hun vragen. Hun vragen zijn de mijne en dat scheelt weer anderhalf kantje tekst. Ik zou de minister nog wel het volgende willen vragen. Zij herinnert zich ongetwijfeld dat in 2002 de voormalig minister van EZ, mevrouw Jorritsma, zich persoonlijk heeft ingespannen om groot banenverlies bij de Wärtsilävestiging in Zwolle te voorkomen. Zij heeft gesprekken gevoerd met de directie om te bekijken of de beslissing om productie over te hevelen werkelijk op feiten was gebaseerd. Wij weten allemaal dat Wärtsilä het afgelopen jaar goed heeft gedraaid. De voorvorige minister ging als een leeuw voor de Nederlandse vestiging liggen en heeft daarmee 180 arbeidsplaatsen behouden. Wil deze minister zich op dezelfde manier inspannen om deze activiteiten in Nederland te behouden?

Dat brengt me bij een meer algemeen punt. Natuurlijk is het van groot belang om protectionisme op te sporen en om de bedreigingen voor je eigen export aan te pakken. Het is echter misschien nog wel belangrijker om ervoor te zorgen dat je je juist concentreert op je eigen kansen om de Nederlandse export groot en goed te houden. Dat is zoals wij weten de schone taak van de minister van Economische Zaken. Ik wil het daarom daarover kort met haar hebben. Waar liggen de ambities van Nederland op dit terrein? Is het nu wij door de economische crisis recentelijk met onze neus op een aantal onplezierige feiten zijn gedrukt, niet een kans om afspraken te maken over hoe wij beter zicht kunnen krijgen op de balans van onze export, om diverse doelgroepen te definiëren, om bezig te gaan met het onderscheid tussen bestaande en nieuwe exporteurs, om doelstellingen van de diverse doelgroepen te formuleren, om in kaart te brengen welke bedrijven bijvoorbeeld voor meer dan 1 mln. op jaarbasis exporteren en welke minder, om in kaart te brengen hoeveel menskracht en middelen er nodig bleken te zijn om nieuwe exporteurs van start te laten gaan, om uit te zoeken welk deel made in Holland is en welk deel doorvoer is en om te bezien wat de voorbeelden en best practices zijn? Mij lijkt het goed om dit als commissie voor Economische Zaken vaker te agenderen. Daarom zou ik de minister willen vragen of zij bereid is ons te informeren. Wellicht kunnen wij in dit overleg een begin maken met afspraken over de wijze van informatievoorziening van het kabinet richting de Kamer. Nederland leeft van de export, zoals collega's al zeiden. Laten wij ons er dus meer mee bezighouden dan wij tot dusver deden.

Dan kom ik op een paar opmerkingen naar aanleiding van de definitie van protectionisme. Ik wil die koppelen aan het optreden van de EU in het verdrag met de Andeslanden. Bij een vorig debat over protectionisme werd de theorie van het comparatieve voordeel van Ricardo van stal gehaald. Volgens die theorie is ieder land beter af bij vrijhandel. Die theorie stamt uit 1817! Sindsdien heeft de economische wetenschap niet stilgestaan. De theorie gaat dan ook uit van allerlei achterhaalde veronderstellingen. Zo kennen wij namelijk inmiddels het begrip «infant industry». Veel ondernemingen in ontwikkelingslanden hebben nog niet de schaal en afzetmarkt voor het toepassen en ontwikkelen van concurrerende technologie. Zonder bescherming van de thuismarkt bereiken ze die schaal ook nooit. Bovendien weten wij ook dat de Westerse industrielanden hun welvaart hebben bereikt door hun koloniën en het opwerpen van tolmuren in het verleden. Het antiprotectionismebeleid van de WTO en de EU komt dan ook vaak neer op het weghalen van de ladder die de ontwikkelde landen zelf hebben beklommen. Het is mijns inziens dan ook veel te simpel als het kabinet stelt dat het beschermen van binnenlandse producenten van goederen, diensten en markten tegen buitenlandse concurrentie door verhoging van tarifaire en non-tarifaire belemmeringen veelal onder de noemer «protectionisme» valt. Bescherming van de eigen infant industries lijkt essentieel voor de weg naar welvaart van ontwikkelingslanden. Deelt de minister deze visie?

Het akkoord van de Andeslanden voorziet in de onmiddellijke opening van 80% van de Peruaanse industriële markt. Het akkoord laat niet toe dat de regering bepaalde markten kan beschermen. De Peruaanse economie is vooral gebaseerd op landbouw en de verwerking van primaire grondstoffen als staal en koper. Het openen van 80% van de markt maakt de Peruaanse economie zeer kwetsbaar voor schommelingen in de wereldmarktprijs van een aantal cruciale sectoren. De voedselcrisis van 2008 heeft duidelijk aangetoond hoe schadelijk een te grote afhankelijkheid van de wereldmarkt voor ontwikkelingslanden kan zijn. Ziet de minister dit gevaar eveneens? Ecuador heeft zich eerder uit de onderhandelingen teruggetrokken om een te grote afhankelijkheid van de wereldmarkt te voorkomen. Het land overweegt terug te komen aan de onderhandelingstafel op voorwaarde dat diverse sectoren zoals overheidsaanbestedingen, diensten- en kapitaalverkeer buiten het handelsakkoord worden gehouden. Kan de minister zich er namens Nederland in EU-verband sterk voor maken aan de positie van Ecuador tegemoet te komen?

Dan heb ik nog een aantal losse vragen. Kloppen de berichten van Corus over vermeende staatssteun van de Waalse overheid aan haar eigen staalindustrie? Wat is de visie van de minister op de Amerikaanse pogingen om met zeroing de eigen markt te beschermen? Hoe zal Nederland duidelijk maken dat wij niet gediend zijn van een Amerikaanse speurtocht naar trucjes om het voor bedrijven die hun goederen of diensten in de VS willen verkopen zo moeilijk mogelijk te maken?

Ten slotte nog iets over de invoer van schoonheidsproducten uit de bezette gebieden en Israël. Vindt de minister het moreel verantwoord dat onze overheid toelaat dat er in Nederland producten worden verkocht die gemaakt zijn met uitbuiting? Cosmeticaproducten die in bezet gebied zijn gemaakt stinken. Het Israëlische cosmeticabedrijf Ahava exporteert naar Nederland. Het zou in principe recht hebben op handelspreferenties, maar die vraagt het bedrijf niet aan. Waarom is zo'n bedrijf een dief van de eigen portemonnee? Het bedrijf laadt hiermee de verdenking op zich dat het grondstoffen uit bezet gebied gebruikt, want het krijgt problemen als bij preferentieonderzoek blijkt dat een deel van de productie in bezet gebied plaatsvindt. Ook Nederland heeft geen schone handen zolang wij niet met zekerheid kunnen stellen dat deze producten niet uit bezet gebied komen. Hoe verhoudt het eventueel toelaten van producten die zijn vervaardigd in door Israël bezet gebied, zich in de ogen van de minister tot het Nederlandse beleid betreffende het bevorderen van maatschappelijk verantwoord ondernemen? Is de minister bereid een deugdelijk diepgaand onderzoek in te stellen naar de herkomst van deze producten zodat zij kan uitsluiten dat die uit bezet gebied komen en dat Nederland vuile handen maakt?

De heer Elias (VVD): Voorzitter. Met betrekking tot Wärtsilä sluit ik mij aan bij de vorige sprekers, om tijd te winnen. Ik teken daar wel bij aan dat ik het gevoel heb dat er wel degelijk sprake is geweest van protectionistisch optreden van China, maar dat de directie van het bedrijf toen zij erachter kwam hoe gevoelig die materie lag als een haas wegkroop en heeft vastgesteld dat het allemaal in goed overleg en volgens nette protocollen en regeltjes is gegaan. Misschien kan de minister daar iets meer feitelijk op antwoorden. Als het bedrijf zegt dat het dit in goed overleg met de Chinese partners heeft besloten, is voor de Kamer niet meer zo'n sterke rol weggelegd. Dat is volgens mij ook de reden waarom wij er nu pas over praten. Ik sluit me dus aan bij de eerder gestelde vragen.

In relatie daarmee heb ik een punt over de crashteams. Mijn fractie heeft bij de begrotingsbehandeling van Economische Zaken een motie ingediend waarin wij hebben gevraagd om een actievere rol voor die crashteams. Zij zouden ook zelf op zoek moeten gaan naar vormen van protectionisme en ook zelf zaken aanhangig moeten kunnen maken in Europa. Die motie is toen verworpen – dat is jammer – maar misschien is er toch na wat er vandaag over de crashteams door de collega's van het CDA en de PvdA is gezegd aanleiding om te bekijken of die crashteams wat meer moeten worden opgetuigd.

Dan kom ik op de Dohaonderhandelingen. Wij zouden toch niet moeten willen meemaken dat deze onderhandelingsronde zijn tienjarige jubileum haalt. In 2001 is men in Doha in Qatar begonnen met onderhandelingen. Wij dreigen nu volkomen stil te vallen. Op 3 maart 2009 schreef het kabinet aan de Kamer dat het heel positief was over het verloop van de Dohaonderhandelingen. Zelfs de recente brief van de inmiddels vertrokken staatssecretaris Heemskerk van 9 februari is nog redelijk optimistisch. Men heeft het over de systeemwaarde van de WTO die juist in deze economisch zware tijden haar belang heeft bewezen. De WTO zou ook de zware stresstest goed hebben doorstaan en effectief hebben bijgedragen aan het monitoren en tegengaan van protectionisme. Dit staat in schril contrast met de recente mededelingen van de minister in de pers dat de Doharonde dood ligt door de crisis en dat er weinig ontwikkelingen te verwachten zijn. Hoe moet ik dit zien? Ik kan er niet zo goed een lijn in ontdekken. Hoe kijkt het kabinet hiernaar? Het is bovendien van groot belang dat er alles aan wordt gedaan om snel te komen tot afspraken die de Doharonde kunnen afronden. Voor Nederland als handelsnatie is het van essentieel belang dat deze ronde tot een goed einde wordt gebracht. Alles wat wij daaraan kunnen bijdragen, is meegenomen. De minister zou er alles aan moeten doen om dat te stimuleren. Welke mogelijkheden ziet de minister? Daar zit ook het dilemma. Hoe meer bilaterale afspraken, die nuttig en nodig zijn, er tussen landen worden gemaakt, hoe minder de algemene ronde vooruit wordt gebracht omdat er hier en daar al bilaterale afspraken zijn gemaakt. Moet Nederland actiever worden in Europees verband? Moet Europa actiever worden? Wat ziet de minister als mogelijkheid voor zichzelf of voor Nederland om dit proces vlot te trekken? Als die mogelijkheden er niet of amper zijn, is het misschien goed om dat te realiseren en ook uit te spreken.

Ik sluit me in verband met Zimbabwe en de vraag of wij voldoende weten van het beleid van China aan bij de heer Ten Hoopen.

Dan kom ik op het gelijke speelveld. Begin deze maand is in het Europees Parlement besloten dat Nederland en andere EU-landen kleine bedrijven mogen vrijstellen van de plicht om een jaarrekening op te stellen. Het gaat dan bijvoorbeeld om bloemenwinkels, bakkers of andere bedrijven die minder dan tien werknemers in dienst hebben en een balanstotaal hebben dat lager is dan een half miljoen. Drie kwart van de ruim 7 miljoen ondernemingen in de EU valt in deze categorie. Dat zijn in Nederland vermoedelijk zo'n honderdduizend middenstanders of kleine ondernemers. Kan de minister aangeven om hoeveel Nederlandse bedrijven het zou gaan? Is zij van plan om deze vrijstelling snel in te voeren in Nederland? Er wordt hier en daar vanuit België gezegd dat er geen uitzondering tussen Europese landen onderling zou moeten zijn. Trekken de landen gelijk op en wat gaat Nederland ondernemen? Volgens de VVD-fractie zou het goed zijn voor kleine ondernemers als dit snel wordt aangepakt.

De heer Vendrik (GroenLinks): Voorzitter. Met de begrotingsbehandeling van Economische Zaken nog in het achterhoofd dacht ik even dat de heer Ten Hoopen zei dat het CDA de globalisering misschien zou afschaffen vandaag, maar dat is nog net niet gebeurd, begrijp ik uit zijn bijdrage. Ik begrijp in ieder geval wel dat hij nogal wat in kritische zin heeft opgemerkt tegen zijn partijgenote van EZ. Dat maken wij mee.

Wat betreft Wärtsilä sluit ik me aan bij de vragen van de collega's. Als ik het goed begrijp, heeft dat bedrijf een besluit genomen om eigenlijk dichter bij zijn eigen afzetmarkt te gaan zitten. Dit is niet zozeer een proces van verdergaande globalisering als wel van lokalisering. Ook dat kan vandaag de dag kennelijk gebeuren. Daar valt niet zo ontzettend veel aan te doen. Ik kan het een bedrijf niet kwalijk nemen dat het dichter bij de afzetmarkt gaat zitten, tenzij de Chinezen weer allerlei machinaties hebben uitgehaald, maar die vraag is al gesteld. Het roept wel vragen op. Er is nogal wat werkloosheid in de metaalindustrie. Wij weten echter ook dat er gezien de projecties voor de komende jaren in die sector een gierend tekort aan goed geschoolde vakmensen is. Er is dus een goede kans om mensen die mogelijk niet aan het werk komen bij Wärtsilä of die straks onverhoopt hun baan verliezen, meteen een doorstart te laten maken met het oog op de dreigende tekorten in de sector. het ministerie van EZ heeft zich daar al eerder hard voor gemaakt. Het speelde ook rond NedCar. Je kunt er bovenop gaan zitten en met alle partijen bekijken of je iets in elkaar kunt timmeren om de overgang van werk naar werk te versoepelen. Graag krijg ik van de minister een positieve reactie, want ik neem aan dat zij er bovenop zit.

In de brief staat een prachtige definitie van protectionisme. Ik heb daar niet zo veel aan toe te voegen. Het blijft voor mijn fractie evident dat Nederland straks gouden kansen heeft als wij werkelijk een doorstart en doorbraak maken naar een duurzame economie. Wij zullen ook met een nieuw kabinet weer eens heel stevig een fundamenteel debat over de positie van Nederland in de wereld moeten voeren. Er liggen heel veel kansen voor groene technologie. Daar zal de wereldmarkt straks om schreeuwen. Je ziet al aan andere landen in Europa dat ze met groene kennis en de maakindustrie die daar achteraan komt een steeds groter deel van hun export verdienen. Dat zou het nieuwe globaliseringsproject voor Nederland moeten worden. Maar dat gaat dit gesprek met een demissionair minister waarschijnlijk iets te buiten.

Wat Israël betreft zijn de meeste vragen van mijn fractie al gesteld door collega Gesthuizen. Het is natuurlijk onbestaanbaar dat wij via import van producten uit Israël feitelijk meewerken aan wat wij allemaal illegaal vinden, namelijk nederzettingen in bezet gebied. De producten die daarvandaan komen, zijn dus per definitie illegaal. Ik vind de brief van de staatssecretaris die de minister hier zal verdedigen, eigenlijk te slap. Het zou ons wat waard moeten zijn. Israël krijgt via het associatieakkoord met de Europese Unie gemakkelijk toegang tot de Europese markt. Wij moeten niet meewerken aan het verder legaliseren van wat internationaal als illegaal wordt beschouwd, namelijk de uitbreiding van nederzettingen in bezet gebied. Producten die daarvandaan komen, moeten gewoon van de Europese markt geweerd worden. Dat zou de inzet van Nederland moeten zijn. Dat vraagt actieve inspanning. Het zou ook in Europees verband elke keer weer bepleit moeten worden. Ik krijg graag een harde toezegging op dit punt, want ik vond de brief te relaxed. Ik geloof dat de staatssecretaris van plan was hierop verder geen actie te ondernemen.

De Doharonde is een grote herhaling van zetten en dat schiet niet op. Wij doen niet mee, de VS willen niet en er is wel wat bilateraal geknuffel met andere landen, maar daarin speelt Europa weer geen hoofdrol. Ik herhaal het maar even voor de zekerheid, hoewel ik denk dat het bekend is: voor mijn fractie is het ontwikkelingsaspect van deze Doharonde cruciaal. Dat betekent niet dat de rijke Westerse landen hun markten opengooien voor de armsten der wereld. Dat betekent wel dat wij buitengewoon terughoudend moeten zijn met het opleggen van wederzijdse verplichtingen. Gun de arme landen hun traject om deel te nemen aan de globalisering. Wij kunnen deelname aan een ruige wereldmarkt hebben. Voor die landen kan het faliekant verkeerd uitpakken. Zelfs de rijkere vrienden – ik denk aan IJsland – hebben gemerkt hoe stom je af en toe bezig kunt zijn in een tijdperk van globalisering. Gun die arme landen de ruimte om hun eigen ontwikkelingsprogramma op te zetten. Dat ontbreekt nu. Mijn zorg neemt toe dat vanuit de rijke landen, ook vanuit Europa, de bilaterale handelsverdragen een steeds prominentere plek krijgen en dat daar steeds meer politieke energie in wordt gestoken nu de WTO-onderhandelingen stilliggen. Dat betekent dat die verdragen een-op-een of met groepjes ontwikkelingslanden worden afgesloten. Daarmee wordt hun onderhandelingspositie nog verder verzwakt. Ook met het opleggen van wederzijdse eisen aan die landen weet Europa niet altijd maat te houden. Ik vraag de minister voor dit moment om terughoudend te zijn met het ondergraven van het WTO-traject door steeds dieper in die bilaterale handelstrajecten terecht te komen. Wees zeer terughoudend met het stellen van eisen. Gun die landen hun eigen deelname aan de globalisering. Ik lees wel iets over schadelijke katoensubsidies in de Verenigde Staten, maar ik lees weer niets over de Europese landbouwsubsidies. Ik neem toch aan de minister van EZ, want zo kennen wij het ministerie, daar een opinie over heeft, ook al zijn de vrienden van LNV het daar niet altijd mee eens. Zouden wij die opinie vandaag mogen horen?

De voorzitter: Wilt u afronden?

De heer Vendrik (GroenLinks): Ja. Tot slot ik wil ik ingaan op de crashteams. Dat is een mooi idee. Vorige week spraken wij met deze minister over de mvo-agenda. Zou het een idee zijn om die crashteams ook in te zetten in verband met activiteiten van multinationals die in Nederland gevestigd zijn en die hun ketenverantwoordelijkheid niet optimaal serieus nemen? Dan kunnen die crashteams ook gevoelige overtredingen van het internationaal recht zoals vastgelegd in ILO-verdragen en mensenrechtenverdragen, op het spoor komen. Dan slaan wij twee vliegen in een klap. Wij gaan op voor een goede globalisering en deelname van Nederland daaraan en wij nemen het op voor het Nederlandse bedrijfsleven. Als deze bedrijven hun maatschappelijke verantwoordelijkheid niet nemen, blijkt dat dit ook consequenties heeft. Zo zouden wij kunnen werken aan eerlijke en faire globalisering. Graag krijg ik een positieve reactie van de minister.

Mevrouw Wiegman-van Meppelen Scheppink (ChristenUnie): Voorzitter. Ik vervang vandaag mijn collega Ortega die normaal gesproken over deze onderwerpen het woord voert.

Nog te vaak ontbreekt voor bedrijven in de Europese Unie een gelijk speelveld door overtreding van concurrentie- en staatssteunregels. Nederlandse bedrijven en de Nederlandse werkgelegenheid zijn daarvan de dupe. Het is daarom goed dat de minister het probleem van oneerlijke concurrentie in Europa wil aanpakken en bijvoorbeeld via de crashteams actie wil ondernemen. Ik ben wel benieuwd op welke manier deze crashteams daadwerkelijk tot resultaat gaan leiden. Misschien kan de minister daar wat op ingaan. De voorbeelden van oneerlijke concurrentie zijn ons inmiddels wel bekend. Eerder stelde mijn collega Ortega vragen over de Spaanse tax lease, waarvan de Nederlandse scheepsbouw concurrentienadeel ondervindt. De Spaanse overheid zorgt er via belastingmaatregelen voor dat de prijs van schepen 20% tot 30% lager kan uitvallen. De Europese Commissie heeft in een uitspraak aangegeven dat de regeling ook open is voor niet-Spaanse werven. In de praktijk blijkt dit niet te kloppen. Welke concrete actie heeft de Nederlandse overheid ondernomen? Ik heb begrepen dat het probleem nog steeds niet is opgelost. Gaat de minister verdere actie ondernemen?

Ook in de staal- en zinkindustrie bestaan grote zorgen. Dat geldt bijvoorbeeld voor het toepassen van anti-dumping in de VS. Dat bleef tot nu toe zonder consequenties. Ook binnen Europa bestaan voor de staalindustrie en andere industrietakken grote zorgen over het gelijke speelveld. Met name de staatssteunregels lijken met enige regelmaat te worden overtreden. Over de voordelen die Duitsland en Frankrijk bieden aan de energie-intensieve industrie hebben de fracties van SP, CDA en ChristenUnie onlangs schriftelijke vragen gesteld. Wat doet de minister richting deze landen en de Europese Commissie?

Dan kom ik op Wärtsilä. Ik heb begrepen dat collega's daarover al mooie dingen hebben gezegd. Ik heb dat zelf niet meegekregen, maar laat ik als Zwollenaar op dit onderwerp ingaan. De overplaatsing van productieactiviteiten door Wärtsilä is zorgelijk voor de Nederlandse werknemers. Het besluit om de productie over te plaatsen, kunnen wij niet tegenhouden. Er ligt echter wel een taak bij de overheid om de ontslagen werknemers snel aan ander werk te helpen. Hoe zorgen wij dat deze kostbare technici en kenniswerkers snel weer worden ingezet? Hoe wordt de aansluiting tussen technisch onderwijs en de arbeidsmarkt behouden in de regio Zwolle? Op dit moment is dit goed vormgegeven, maar dat wordt nu aangetast. Wij kunnen hiervan bovendien leren hoe in ons industriebeleid kan worden geanticipeerd. In de Industriebrief wordt vooral gerept over maatregelen om een aantrekkelijk vestigingsklimaat te creëren, maar het is ook goed om te bedenken hoe wij in ons industriebeleid in de toekomst meer kunnen anticiperen op situaties als deze. Graag krijg ik hierop een reactie van de minister.

Het uitblijven van een multilateraal akkoord in WTO-verband is nadelig voor het Nederlandse bedrijfsleven. De noodzaak van een akkoord is er ook voor ontwikkelingslanden, mits er voldoende aandacht is voor fundamentele internationale normen en voor opkomende bedrijven en industrieën in ontwikkelingslanden. Ontwikkelingslanden ondervinden nadeel van een semivrije markt waarbij afspraken eenzijdig door het Westen worden opgelegd. Dat gebeurt bijvoorbeeld ook door koppelingseisen van het IMF aan vrijemarkthandel als er leningen worden verstrekt. De ChristenUnie-fractie vindt dat de armste landen in staat moeten zijn om toegevoegde waarde in eigen land te realiseren.

Vorig jaar heeft het kabinet uiteengezet wat de inzet is van Nederland met betrekking tot non-trade concerns. Ook bij de laatste ministeriële conferentie heeft Nederland hiervoor aandacht gevraagd. De ChristenUnie-fractie vindt dat zaken op sociaal gebied en op het gebied van duurzaamheid en dierenwelzijn onderdeel moeten zijn van de handelsverdragen van de EU met ontwikkelingslanden, zeker bilateraal, maar ook bij multilaterale verdragen. Ik heb begrepen dat non-trade concerns nagenoeg geen aandacht hebben gekregen bij de laatste WTO-onderhandelingen. Hoe zorgt de minister ervoor dat dit soort zaken wel stevig op de agenda staan? Bovendien moeten ontwikkelingslanden voldoende ruimte behouden om opkomende bedrijfstakken met beschermende maatregelen tijdelijk te helpen om deze te kunnen laten concurreren met de EU. Te lage prijzen voor kleine boeren, voedselonzekerheid of belemmeringen om klimaatveranderingen tegen te gaan, moeten wij mede via de handelsakkoorden aanpakken. Dat kan bijvoorbeeld door bescherming van zuidelijke economieën tegen dumping van overschotten. Is de minister dat met mij eens?

Minister Van der Hoeven: Voorzitter. Dank voor alle opmerkingen en het commentaar. Er zijn ook heel veel vragen gesteld. Ik hoop dat ik in de mij bemeten tijd alle feitelijke vragen beantwoord krijg. Ik zal mijn best doen. Ik begin met een aantal algemene onderwerpen. Daarna ga ik over op Europa en het gelijke speelveld, de WTO, de Doharonde, de bilaterale handelsakkoorden, Zimbabwe, Israël en de bezette gebieden, Wärtsilä en dan op wat zaken die ik niet kan onderbrengen in deze rubricering.

Ik krijg de indruk dat de Kamer in grote meerderheid onderschrijft dat het belang van handel en het tegengaan van protectionisme groot is, zeker in een tijd van crisis. Laten wij ons niets wijsmaken: export is nog steeds de kurk waarop Nederland drijft. De eerste lichtpuntjes zien wij dankzij het aantrekken van de economie in Azië. Met name de uitvoer zorgt ervoor dat het CPB de bbp-groei in 2010 en 2011 op 1,5% en 2% raamt. De binnenlandse bestedingen zullen slechts een heel bescheiden positieve bijdrage aan de groei geven. Kortom, ondernemerschap moet worden bevorderd. Daar doen wij ook het een en ander aan. Ambassades zijn echt zeer alert op eventuele protectionistische maatregelen. Men kan terecht bij het Agentschap NL EVD Internationaal en het Crash Team Oneerlijke Concurrentie. Wij maken gebruik van bilaterale kanalen. De Europese Commissie ziet toe op de naleving van de Europese regels van de interne markt en staatssteun. Als landen niet binnen die Europese kaders opereren, dan worden ze daarop aangesproken. Ik ben het daarmee eens.

De WTO gaat over veel meer dan alleen onderhandelingen over vrijhandel zoals de Doharonde. Het zorgt ook voor een rechtbank. Er is een panel waarvoor landen elkaar tot de orde kunnen roepen als een land zijn verplichtingen schendt. De Doharonde en vrijhandel zijn één ding, maar de WTO is natuurlijk meer. In het verleden hebben wij elkaar sterk beconcurreerd door wisselkoersen te verlagen en handelsmaatregelen te treffen. Het heeft veel jaren en energie gekost om het handelssysteem weer vrij te maken van dat soort ongewenste praktijken.

Ik ben het zeer eens met degenen die zeggen dat wat betreft het Europese speelveld de landen binnen de EU-kaders voor steun moeten opereren en zich daaraan moeten houden. Het is terecht dat men daarop wordt aangesproken als men dat niet doet. Eind vorig jaar is ingegrepen bij het stellen van eisen door de Franse overheid aan leningen aan de auto-industrie. Je ziet dat de Commissie alert blijft op de ontwikkelingen bij Opel General Motors. Staatssteun is niet verboden, maar beslissingen over fabriekssluitingen of ontslagen moeten op bedrijfseconomische gronden worden genomen en niet op basis van politieke druk of op basis van het feit dat een overheid met wat leningen bijspringt. Staatssteun mag dus, maar je moet je wel aan de spelregels houden. Die spelregels zijn tijdelijk verruimd, maar het gaat mij wel om die tijdelijkheid. Als de crisis voorbij is, moeten wij terug naar de striktere regels. De vraag is welke mogelijkheden het kabinet heeft om Nederlandse bedrijven te helpen, al dan niet in Europees verband. Als bedrijven klachten hebben over oneerlijke concurrentie, dan kunnen ze naar de Europese Commissie of het crashteam. Wij moeten ons wel realiseren dat de mate waarin en de manier waarop landen hun bedrijven helpen, verschilt. Zolang die andere landen zich aan de Europese regels voor staatssteun houden, kun je ze daarop niet aanspreken, want men blijft dan binnen de marges van het regelgevend kader. Je moet dan wel zorgen voor een sterke concurrentiepositie. Ik ben eigenlijk ook wel blij dat er ruimte is voor nationale invulling, anders kun je niet tot maatwerk komen en vanuit je eigen opvatting je beleidsinzet bepalen. Ik wil in ieder geval geen Europese Unie die de speelruimte voor lidstaten helemaal wegneemt en al het beleid harmoniseert. Dan hebben wij namelijk weer een ander probleem.

Vaak wordt gezegd: kijk eens naar wat andere landen doen en kunnen wij dat niet ook doen? Wij zitten echt niet stil. Wij hebben een aantal maatregelen genomen. Die zijn bekend, bijvoorbeeld maatregelen rond krediet en de deeltijd-WW. Wij zijn altijd zeer alert op wat andere landen doen. Als de acties van andere landen een wezenlijk effect hebben op onze algemene concurrentiepositie moet je daar een antwoord op geven. Als voorbeeld noem ik de verlaging van de vennootschapsbelasting. Die hadden wij nodig om de Nederlandse concurrentiepositie voor de toekomst te verzekeren.

Mevrouw Smeets vroeg wat wij kunnen doen om het crashteam te verbeteren en te versterken. Als wij direct contact hebben met het bedrijfsleven, benadrukken wij de mogelijkheid om problemen via het crashteam op te lossen. Wij gaan in ieder geval dit jaar samen met VNO-NCW en MKB Nederland een seminar beleggen om internationale problemen aan te pakken. Het crashteam zal daar prominent aanwezig zijn. Verder is er de website van Agentschap NL internationaal. Er wordt gewerkt aan het verbeteren van de zichtbaarheid, want mensen moeten natuurlijk wel de weg weten te vinden naar het crashteam.

De heer Vendrik vroeg naar de rol van het crashteam bij de aanpak van de ketenverantwoordelijkheid bij het mvo-beleid. Ik denk dat wij dit niet met elkaar moeten vermengen. Het is de taak van het crashteam om problemen waar het bedrijfsleven tegen aanloopt, op te lossen. De heer Vendrik vindt dat bedrijven ook op hun mvo-verantwoordelijkheid moeten worden aangesproken. Daar ben ik het 100% mee eens, maar daar hebben wij het mvo-beleid en het NCP voor. Je moet het uit elkaar halen. Met name de mvo-ketenverantwoordelijkheid is al een voldoende grote uitdaging voor het NCP. Voor het crashteam ligt er een andere verantwoordelijkheid in het oplossen van problemen waartegen bedrijven aanlopen. Ik zou die taken echt niet met elkaar willen vermengen, ook niet vanwege de helderheid en zichtbaarheid van het NCP en het crashteam.

Onder anderen mevrouw Wiegman heeft gevraagd wat er in Duitsland is gebeurd en of het waar is dat de Duitse overheid in 2009 financiële compensatie heeft gegeven aan de nationale non-ferro-industrie ter compensatie van de hoge elektriciteitsprijzen. Het ging met name om de energie-intensieve bedrijven. Het klopt dat er voor de verkiezingen beloften zijn gedaan. Er is beloofd dat de energie-intensieve industrie, met name de non-ferro, zou worden gesteund. De argumenten daarvoor waren de economisch moeilijke situatie en de CO2-kosten die de elektriciteitsbedrijven doorberekenen in de elektriciteitsprijs. Dat voorstel is nog niet in praktijk gebracht. Het is de vraag of dit, als het wel zou gebeuren, toegestane staatssteun is. De Europese Commissie heeft hierover veel vragen gesteld aan Duitsland. Wij hebben het DG Competition laten weten dat deze staatssteun ons inziens niet conform de regels daarvoor is. De Commissie heeft bevestigd dat zij daar kritisch tegenover staat en heeft tot op dit moment de regeling nog niet goedgekeurd. Ik zeg graag toe dat wij zullen doorgaan met wat wij doen richting de DG Competition, want het is volgens mij een vorm van staatssteun die niet geoorloofd is.

De heer Vendrik (GroenLinks): Ik snap het antwoord van de minister over het functioneren van de crashteams. Je zou het ook anders kunnen beredeneren. De crashteams gaan eropuit wanneer er een melding binnenkomt van oneerlijke concurrentie, in het bijzonder als die ontstaat doordat landen binnen of buiten de EU op welke manier dan ook concurrenten aan het subsidiëren zijn of een ander oneigenlijk voordeel geven. Dat geldt voor mvo ook. Ik kan me voorstellen dat maatschappelijk verantwoorde ondernemers heel graag zien dat concurrenten die zich eigenlijk niet houden aan de spelregels van maatschappelijk verantwoord ondernemen, gewoon een keer aangepakt worden. Dat is ook een level playing field. In de filosofie van die crashteams zou dat mvo-aspect heel goed kunnen passen. Zou de minister daar nog eens over willen nadenken?

Minister Van der Hoeven: U kiest nu een andere aanvliegroute. Als er een probleem is dat te maken heeft met de oneerlijke concurrentiepositie waar bedrijven tegen aanlopen, kan een bedrijf dat aankaarten bij het crashteam. Waardoor die oneerlijke concurrentie of dat ongelijke speelveld ontstaat, laat ik in het midden. Het probleem moet te maken hebben met oneerlijke concurrentie. Als daar een mvo-aspect aan zit waardoor die oneerlijke concurrentie eigenlijk een feit wordt, kan ik me daar nog iets bij voorstellen. Als het echter gaat over de ketenaansprakelijkheid binnen het mvo hoort het echt thuis op een andere route. Ik wil dat niet vermengen. Het gaat mij erom dat bedrijven tegen iets aanlopen en daar wil ik het bij houden. Dat kan zich op verschillende manieren voordoen. Ik sluit ook niet uit dat er een mvo-aspect bij kan zitten. Het is echter een andere aanvliegroute dan de aanvliegroute die u in eerste instantie koos.

Mevrouw Wiegman-van Meppelen Scheppink (ChristenUnie): De minister heeft duidelijk aangegeven dat de crashteams er zijn. De term spreekt me aan en het is belangrijk dat ze toegankelijk zijn voor bedrijven die tegen problemen aanlopen. Kan zij ook iets meer vertellen over de werkwijze en de resultaten die wij uiteindelijk mogen verwachten? Ik denk dat het voor het bedrijfsleven goed is om te weten wat er te verwachten valt als het aanklopt bij het crashteam.

Minister Van der Hoeven: Daarover heb ik een brief met voorbeelden gestuurd. Daar staat ook in hoeveel werk er nog is, hoeveel klachten er geuit zijn, hoeveel klachten er zijn opgelost en een aantal praktische voorbeelden van het soort klachten waarover het ging.

De heer Elias (VVD): Komt u op een later moment nog met antwoorden op mijn vragen over de crashteams?

Minister Van der Hoeven: Nee, ik dacht dat ik alle vragen had beantwoord.

De heer Elias (VVD): Ik heb gesproken over de motie die ik heb ingediend bij de begrotingsbehandeling van EZ, en heb gevraagd of het handiger is die crashteams meer bevoegdheden te geven en actief zelf te laten opsporen.

Minister Van der Hoeven: Maar die motie is niet aangenomen.

De heer Elias (VVD): Nu blijkt dat bij de kwestie-Wärtsilä onvoldoende proactief geopereerd is kunnen worden. Mijn vraag was of het handiger zou kunnen zijn om die crashteams meer bevoegdheden te geven en actief te laten opsporen.

Minister Van der Hoeven: Het antwoord daarop is nee. De motie waarop u doelt, is niet aangenomen door de Kamer. Ik heb dus ook geen opdracht van de Kamer gekregen om dat te doen. Op de kwestie-Wärtsilä kom ik zo.

Dat brengt mij bij de afronding van de Doharonde. Dan hebben wij het dus eigenlijk over de verdere vrijmaking van de handel. Ik vind het echt ongelooflijk belangrijk. Het beperkt namelijk de ruimte om protectionistische maatregelen te nemen. Als landen hun tarieven zover mogelijk zouden ophogen, praten wij over zo'n 350 mld. meerkosten per jaar. Het gaat erom dat er eindelijk lagere douanetarieven komen en dat er meer en betere markttoegang komt voor goederen en diensten. Dan praat je toch over zo'n 160 mld. per jaar. Het baant ook de weg voor het oppakken van de toekomstige handelsagenda inclusief de overheidsaanbestedingen en mededinging. Het is ook voor ons bedrijfsleven van belang. Het is lastig en ik heb niet zoveel reden tot optimisme, moet ik eerlijk zeggen. Ik vind het echt nodig dat er een soort re-engagement komt van de Verenigde Staten. Tot op dit moment is daarvan nog geen sprake. Eind deze maand is er een inventarisatiebijeenkomst voor de hoofdonderhandelaars in Genève. Ik hoop dat het Congres heel snel zijn hoofdonderhandelaar aanwijst en daarmee bevestigt. Ik hoop ook dat wij voor de volgende G20-top nog een bijeenkomst hebben op ministerieel niveau.

Ik ben het eens met de heer Ten Hoopen: juist in een tijd als deze is het van belang om te blijven inzetten op goede multilaterale afspraken. Op dit moment liggen die onderhandelingen vrijwel stil. Ligt dat aan de EU? Deze keer helemaal niet. Dat is ook wel eens fijn om te melden. De bal ligt bij de Verenigde Staten omdat men daar meer markttoegang wil hebben in de opkomende economieën Brazilië, China en India. De sleutel tot vooruitgang ligt in de handen van die vier landen. De EU staat eigenlijk een beetje aan de zijlijn. Dat zijn de vier landen waar het om draait. Ik ben blij dat in de Verenigde Staten nu een akkoord is bereikt over het gezondheidszorgplan, want dan komt er hopelijk meer politieke energie vrij voor dit probleem. De Europese Unie treedt, waar dat kan, als mediator op. Dat is voorlopig ook de enige manier waarop de EU kan bijdragen aan het doorbreken van de impasse. Wij benadrukken dat ook. Nederland benadrukt dat overal en altijd, evenals het overal en altijd benadrukt dat deze onderhandelingen van groot belang zijn voor economisch herstel en ontwikkeling wereldwijd. Wij dragen dit ook consequent uit.

De Verenigde Staten willen iets anders, zij willen meer. Zij blijven echter vaag over de goederen en de sectoren waarvoor zij meer markttoegang willen. Die vaagheid moet verdwijnen. Bij het sluiten van een handelsakkoord, zeker als de Doharonde wordt afgesloten, is het ook een kwestie van geven en nemen. Een land, zoals de Verenigde Staten, kan niet zeggen dat het de export met een bepaald percentage wil verhogen, zonder bereid te zijn om zich open te stellen voor goederen uit een ander land. Het moet van twee kanten komen. De zaken worden op z'n vroegst in 2011 afgerond. De leden weten overigens net zo goed als ik dat wij al tien jaar bezig zijn. Het is vooral van belang dat deze onderhandelingen niet terechtkomen in de ijskast, want dat helpt ons echt niet.

De heer Ten Hoopen vroeg naar de relatie tussen de Doharonde in de WTO en de vrijhandelsakkoorden. Het ene is niet hetzelfde als het andere, het ene kan ook niet in de plaats komen van het andere. De vrijhandelsakkoorden zijn eigenlijk een aanvulling. Zij betreffen een heel ambitieuze afschaffing van invoertarieven. Daarin worden regels vastgelegd voor investeringen, non-tarifaire belemmeringen, duurzame ontwikkeling, mededinging en handhaving van intellectuele eigendomsrechten. Die zaken komen in de WTO nog niet goed uit de verf. Enerzijds is er de multilaterale WTO-agenda, anderzijds is de bilaterale agenda tussen de Europese Unie en derden urgenter geworden. Het is ook een signaal. De net afgeronde onderhandelingen van de EU met Zuid-Korea, Peru en Colombia zijn een signaal dat Nederland en de Europese Unie ook in zwaar weer openstaan voor handel met de rest van de wereld.

Idealiter zijn de bilaterale akkoorden een opmaat naar multilaterale afspraken. Ik rond echter liever de WTO-onderhandelingen af. Dat heeft een groter effect, omdat meer dan 150 landen meedoen. Multilateraal is beter dan bilateraal. De WTO is ook het forum waarop de afspraken moeten worden gemaakt. Dat systeem is onvervangbaar en van onschatbare waarde. Bilaterale afspraken vormen daarop een aanvulling. Overigens zie ik ook wel dat bilaterale afspraken een risico meebrengen. Ik heb ze wel eens een kom spaghetti van onderlinge afspraken genoemd, omdat afspraken in het ene akkoord vaak net iets anders zijn dan in het andere akkoord. Zij zijn wat dat betreft ook second best.

Bij de afzonderlijke handelsakkoorden moeten wij wel goed voor ogen hebben wat de Nederlandse belangen zijn. Daarom moet je aan het begin van het traject, aan de voorkant, weten wat er speelt binnen het bedrijfsleven. Dat is ook de reden dat wij in het geval van Zuid-Korea – en nu ook van India – voordat een mandaat werd vastgesteld, met VNO-NCW en het midden- en kleinbedrijf een soort van hearings hebben georganiseerd. Wij willen namelijk weten waar bedrijven tegen aanlopen in de betreffende landen en wat zij willen. Die input nemen wij mee naar Brussel. Een van de zaken die voor Zuid-Korea belangrijk waren, betrof varkensvlees. Die is ook geregeld in het akkoord met Zuid-Korea. Je moet dus aan de voorkant weten wat het bedrijfsleven wil, zodat je dat kunt meenemen in het mandaat.

Een aantal leden hebben terecht opmerkingen gemaakt over arbeidsrecht- en duurzaamheidsclausules in bijvoorbeeld de akkoorden met Zuid-Korea, Peru en Colombia. Gevraagd is hoe wij toezien op de naleving. Het akkoord met Peru en Colombia – ik laat Zuid-Korea even erbuiten – bevat een hoofdstuk over duurzaamheid. Daarin wordt expliciet verwezen naar verschillende APS-plusconventies, waaronder de essentiële ILO-conventie. Het akkoord voorziet ook in een raad voor duurzame ontwikkeling die toeziet op de implementatie van al die conventies. De vraag is dus hoe wij toezien op de naleving. De raad voor duurzame ontwikkeling organiseert jaarlijks een congres met de civil society, eigenlijk met de ngo's, om te zien hoe de implementatie verloopt. Het akkoord voorziet ook in een dialoog tussen verdragspartijen als men vermoedt dat er een probleem is op het gebied van één van de conventies. Als die niet voldoende helderheid verschaft, kan een panel van onafhankelijke experts bijeen worden geroepen dat rapporteert over het probleem. Naar aanleiding van het rapport kunnen dan passende maatregelen worden genomen.

Het akkoord met Zuid-Korea moet zo snel mogelijk in Brussel geaccepteerd worden. Dat ben ik met de heer Ten Hoopen eens. De bal ligt nu bij het Europees Parlement; dat is aan zet. Ik ben het wel met hem eens dat het van belang is om de voordelen van het akkoord bij de leden van het Europees Parlement over het voetlicht te brengen. Ik zou zeggen: doe uw best, van volksvertegenwoordiger naar volksvertegenwoordiger. De Europese Commissie doet dat ook. Ook VNO-NCW doet zijn best. Ik doe dat zelf ook. Waar mogelijk of waar nodig, spreek ik of zelf of ambtelijk of via de ambassade, dus via de permanente vertegenwoordiging, met leden van het Europees Parlement. Men heeft echter wel zijn eigen verantwoordelijkheid. Ik hoop en ga ervan uit dat men die verantwoordelijkheid neemt.

Mevrouw Gesthuizen heeft over Peru en Colombia nog een aantal heel specifieke vragen gesteld, in het bijzonder of het wel ontwikkelingsvriendelijk is. Het is van belang dat rekening wordt gehouden met de ontwikkelingsverschillen tussen de Europese Unie aan de ene kant en Peru en Colombia aan de andere kant. Het verdrag is asymmetrisch van aard. Dat is van belang. Het is nodig – ook de heer Vendrik maakte daar een opmerking over – dat landen als Peru en Colombia overgangstijd krijgen voor liberalisatie van hun producten. Dat gaat niet van vandaag op morgen. Het akkoord voorziet ook in een cumulatie met alle Latijns-Amerikaanse landen, van Mexico tot Argentinië. Daarmee draagt het akkoord dus ook bij aan een regionale integratie. Het akkoord staat ook een duty drawback toe, dus het teruggeven van bepaalde importheffingen, in dit geval aan Peru en Colombia. En laten wij eerlijk zijn: dat is natuurlijk een vorm van oneerlijke concurrentie. Als wij dat niet zouden doen, zouden wij echter geen rekening houden met de ontwikkelingsverschillen.

Het akkoord bevat ook een samenwerkingshoofdstuk dat is gericht op het bevorderen van concurrentievermogen, innovatie, modernisering van de productie, vergemakkelijken van handel en de overdracht van technologie tussen partijen.

Laten wij ook een ding niet vergeten: Peru en Colombia willen dit akkoord. Zij willen het, omdat zij de voordelen ervan zien en omdat zij erdoor vooruit kunnen. Andere landen kunnen toetreden als er verder geen problemen zijn. Het is dus mogelijk dat andere landen in Latijns-Amerika toetreden.

Mevrouw Gesthuizen vroeg ook naar de bescherming van de kleine industrie, van de infant industry. Het is waar dat die van groot belang is voor de ontwikkelingslanden. Ontwikkelingslanden hebben de mogelijkheid om binnen de vrijhandelsakkoorden delen van sectoren uit te sluiten. Dat moet al onderhandelende gebeuren. Je kunt dat zien als een bescherming van infant industry. De mogelijkheid is er dus. Veel landen willen echter graag zelf vérgaande afspraken maken. De suggestie werd gewekt dat zij dat moeten doen. Nee, zij willen het doen. Zij hebben er zelf voordeel van. Zij zien ook zelf dat zij er economisch belang bij hebben. Het doel is om de economie en de regionale integratie te bevorderen. Dat willen zij en daarvoor is een vrijhandelsakkoord een goede opmaat.

Mevrouw Gesthuizen (SP): De minister geeft in ieder geval met haar antwoorden aan dat zij meevoelt met mijn pleidooi. Zij begrijpt het. Wij hebben de discussie al vaker gevoerd met voormalig staatssecretaris Heemskerk en ik wil het hier nogmaals onder de aandacht brengen: er is natuurlijk geen gelijke beginsituatie. De minister zegt dat de landen de akkoorden graag willen. Natuurlijk, de landen willen heel graag kunnen handelen. Ieder land heeft handel nodig, anders is geen ontwikkeling nodig. Ze beginnen echter op ongelijke voet. Dat kan betekenen dat landen die graag iets willen, zich gedwongen voelen om aan eisen te voldoen die eigenlijk net iets te hoog zijn. Ik heb het voorbeeld van Peru niet voor niets genoemd. Als 80% van de markt opengesteld moet worden, waardoor het land extreem kwetsbaar wordt voor schommelingen in marktprijzen, dan helpt geen duty drawback of cumulatie. Daarom heb ik ook specifiek aandacht gevraagd voor een land als Ecuador, dat niet wil meedoen omdat het dat land gewoon te ver gaat. Peru en Colombia zijn misschien over de streep getrokken omdat zij menen dat de voordelen opwegen tegen de nadelen. Ik zet daar zo mijn vraagtekens bij, maar de toekomst zal het leren. Ecuador heeft nadrukkelijk gezegd dat het een aantal sectoren wil uitsluiten. Ik zeg niet dat wij alle eisen moeten inwilligen, maar wil de minister zich namens Nederland in EU-verband sterk maken om tegemoet te komen aan de eisen van Ecuador?

Minister Van der Hoeven: Mevrouw Gesthuizen zou gelijk hebben als geen rekening werd gehouden met ontwikkelingsverschillen. Dan zou het namelijk een symmetrisch verdrag zijn. Er is echter sprake van een asymmetrisch verdrag, omdat rekening moet worden gehouden met de ontwikkelingsverschillen. Mevrouw Gesthuizen zou gelijk hebben als er geen sprake zou zijn van overgangstermijnen voor liberalisatie van producten. Met die 80% zou zij gelijk hebben, als het 80% van de omzet was in plaats van 80% van de douanelijnen. Het is dus iets anders dan mevrouw Gesthuizen zojuist zei. Dat neemt overigens niet weg dat een land als Ecuador het op dit moment niet doet, maar dat al onderhandelende gekeken kan worden wat daar wel kan gebeuren en dat het op termijn kan toetreden. Er is ook geen verbod op toetreden. Het is erg belangrijk dat dit akkoord met Peru en Colombia op deze manier wordt neergezet, omdat het ook een mogelijkheid biedt om de regionale ontwikkeling goed van de grond te krijgen. Mevrouw Gesthuizen zegt zelf dat handel nodig is. Import en export zijn nodig, anders lukt het niet. Ik ben het echter met mevrouw Gesthuizen eens dat de toekomst moet uitwijzen of uitkomt wat wij hebben afgesproken. Het is ook goed dat wij dit blijven volgen, want wij hebben natuurlijk ook onze doelstellingen hierbij. In Europees verband zullen wij met de Europese Unie erop toezien dat de gemaakte afspraken worden nagekomen.

Mevrouw Gesthuizen (SP): In hoeverre zal de minister binnen de EU aangeven op welke wijze volgens Nederland aan Ecuador tegemoet moet worden gekomen?

Minister Van der Hoeven: Nee, dat gaat mij te ver. Zo ver zijn wij nog niet. Op dit moment gaat het om Peru en Colombia. Niet voor niets zijn vangnetten gecreëerd in het akkoord. Neem de raad voor duurzame ontwikkeling, waarin de dialoog met de ngo's een rol kan spelen. Er is ook een procedure afgesproken voor het geval dat er een probleem is op een van de conventies. Als goed zichtbaar wordt gemaakt op welke manier met de arbeidsrechten- en duurzaamheidsclausules in dit akkoord wordt omgegaan, kan dit voor Ecuador ook betekenis hebben. Dat komt later aan de orde en niet nu. Ik wil daarop echt niet vooruitlopen.

De heer Vendrik (GroenLinks): Ik heb nog een vraag over de voortgang bij de WTO, of liever: het gebrek daaraan. De ironie wil dat eind dit jaar de klimaattop plaatsvindt in Cancún, die hotelzone waar in 2003 ook al een WTO-top crashte. Wordt het zo langzamerhand geen tijd, als wij nadenken over een andere positie van de Europese Unie op het punt van zowel klimaat als handel, om te bekijken of die twee dossiers met elkaar te verbinden zijn? Op het gebied van zowel de WTO als het klimaat zijn het dezelfde hoofdrolspelers die met elkaar vechten. Er is ook een patstelling. De Verenigde Staten zijn defensief op klimaat omdat zij bang zijn voor concurrentie uit landen die geen klimaatverplichtingen hebben, maar zijn offensief, zij het niet specifiek, op de handelsagenda. Wij kijken allen met vrees uit naar de klimaattop in Cancún, of die überhaupt goed komt. Bij de WTO weten wij al tien jaar dat het voorlopig niet goed dreigt te komen. Zou op dat punt een verbinding kunnen worden gemaakt? Zou dat niet de positie van de Europese Unie kunnen zijn?

Minister Van der Hoeven: Als wij doen wat de heer Vendrik voorstelt, ploft het helemaal uit elkaar. Laten wij dat dus niet doen. De opmerking over de positie van de Verenigde Staten begrijp ik wel. Als ik echter zie welke afspraken in Kopenhagen zijn gemaakt, wat op dat gebied nog moet gebeuren en wat binnen de Europese Unie nog moet gebeuren op weg naar Cancún, lijkt het mij niet handig om deze twee onderhandelingen geheel met elkaar te verbinden. Bij de WTO-onderhandelingen doen meer dan 150 landen mee. Dat zijn niet altijd dezelfde landen als die welke betrokken zijn bij de klimaattop in Cancún. Ik ben het wel met de heer Vendrik eens dat in het overleg van de G20, dat binnenkort plaatsvindt, over beide onderwerpen gesproken moet worden. Daarin moet wel degelijk bekeken worden in hoeverre het een het ander belemmert. Dat is echter iets anders dan wat hij voorstelt, om het bij elkaar te zetten en in Cancún uit te komen.

Ik kom vervolgens bij Zimbabwe. Men kent de situatie. Ongeveer twintig jaar of langer geleden is een aantal Nederlandse industriëlen naar Zimbabwe gegaan. Zij zijn begin deze eeuw gedupeerd door landonteigening en zij zijn onrechtmatig behandeld. Zij hebben een succesvol beroep gedaan op de investeringsbeschermingsovereenkomst om geld te krijgen. Die claim, gesteld door het International Centre for Settlement of Investment Disputes, wordt erkend door Zimbabwe, maar Zimbabwe betaalt niet. Daar komt het grofweg op neer. De Nederlandse inzet verloopt langs drie lijnen: ten eerste diplomatie, ten tweede internationale inzet en ten derde dialoog, en zodoende een bijdrage aan de onderhandelingen. De Nederlandse Staat is geen directe partij en dus ook niet in de positie om de schuld over te nemen of schuldeiser te worden in de richting van Zimbabwe. Er was indertijd bijvoorbeeld geen sprake van een exportkredietverzekering. Die wilde men niet, er is geen premie voor betaald. De situatie is dus een heel andere dan die rond Dubai, die te maken heeft met de exportkredietverzekering, of van de spaarders bij Icesave. Daarin had de overheid een andere rol. Het kan ook niet zo zijn – en dat gaat ook niet gebeuren – dat Nederland overgaat tot betaling van de claim van het arbitragetribunaal. Dat is aan de Zimbabwaanse overheid. Wij hebben aangegeven dat wij het van belang vinden dat de problemen worden opgelost, maar dat de overheid geen eigenaar van het probleem is en dus geen partij is. Wij hebben ook aangegeven dat wel de mogelijkheid bestaat om, evenals dat is gebeurd toen de problemen met onder andere G-Star in India zich voordeden, een onafhankelijk onderhandelaar af te vaardigen om samen met Zimbabwe te kijken of men tot een oplossing kan komen. Daartoe ben ik zeer bereid. Toentertijd heeft de heer Lubbers het voor ons opgelost. Ik weet niet of hij nu de goede persoon zou zijn; daar ga ik niet over. De bereidheid spreek ik echter uit. Daar hangt ook een prijskaartje aan en die prijs wil ik ook betalen. Maar dat is het.

De heer Ten Hoopen (CDA): Nederland is in die zin wel partij dat het gaat om Nederlandse ondernemers. Het gaat er dus ook om dat de Nederlandse overheid haar verantwoordelijkheid kent ten opzichte van dat wat Nederlandse burgers overkomt. Het gaat ook over eigendommen, die een overheid in die zin toch niet kan onteigenen. Het gaat dus ook over een rechtvaardigheidsclaim, over een rechtvaardigheidsgevoel. Daarom nodig ik de minister uit om een zekere verantwoordelijkheid in dat proces te nemen.

Minister Van der Hoeven: Drie vragen, drie antwoorden. De Nederlandse overheid is geen partij in een conflict met individuele investeerders in een ander land. Dat moeten wij ook niet willen. Als er sprake is van een exportkredietverzekering, is de situatie anders. Dat is echter niet het geval. Nederland is zeker bereid om via de ambassade, daar waar mogelijk, te helpen en te ondersteunen. Ik ben het met de heer Ten Hoopen eens dat een overheid niet zomaar kan onteigenen. Niet voor niets hebben de gedupeerde investeerders gelijk gekregen. Er moet echter betaald worden. Ik ga niet om de uitbetaling te bevorderen de claim van de investeerders overnemen. Dat ben ik niet van plan. Ik ben wel van plan om ze een handje te helpen door een onafhankelijke mediator sturen. Ik vind dat ik dan, als deel van de Nederlandse overheid, op een nette manier mijn verantwoordelijkheid neem.

Wat Israël en de bezette gebieden betreft ben ik het eens met de oproep om er bovenop te zitten. Laat ik dat vooropstellen. Voor de producten uit de gebieden die sinds 1967 onder Israëlisch bestuur zijn gebracht, kan men geen aanspraak doen op de preferentiële tarieven onder het associatieakkoord tussen de Europese Unie en Israël. Dat geldt dus ook voor Israëlische nederzettingen op de Westoever, in de Gazastrook, in Oost-Jeruzalem en op de Golanhoogte. De Nederlandse douane controleert op de oorsprongcertificaten. Die vormen het enige tastbare middel. Als daarover twijfel is, wordt actie ondernomen, eventueel strafrechtelijk, of worden de handelsvoordelen teruggevorderd. Ik zeg graag toe dat wij daarop zeer actief blijven interveniëren.

Ik heb een brief gestuurd over de relatie met mvo en het onderzoek naar de herkomst van de producten. De heer Vendrik vroeg naar een onderzoek op dat punt. Er wordt al onderzoek gedaan door de douane. Ik zal blijven entameren dat dit verder gebeurt. Op dit moment hebben wij niet de overtuiging dat er onregelmatigheden zijn zoals de heer Vendrik zojuist beschreef. Het gaat erom of producten preferentieel binnenkomen op de Europese markt. Dat is niet het geval. Er is echter geen handelsverbod op producten uit de bezette gebieden. De vraag is of zij onder het associatieakkoord preferentieel mogen binnenkomen. Het antwoord op die vraag is nee.

Over Wärtsilä zijn veel vragen gesteld. Het is een voorbeeld van een bedrijf dat behoorlijk wat verantwoordelijkheden neemt om de continuïteit van het concern te garanderen. Laat ik vooropstellen dat ik het erg jammer vind en betreur dat de productie verplaatst wordt, waardoor mensen hun baan verliezen. Ik vind dat ook erg, samen met de woordvoerders hier. Het is echter wel een strategische beslissing van een bedrijf. Daarin kun je je niet mengen. Je moet wel zorgen voor randvoorwaarden, een gelijk speelveld en dergelijke. De scheepsbouw ervaart behoorlijk wat gevolgen van de crisis. Wärtsilä geeft aan, zijn klanten te volgen en dicht bij de markt te willen produceren. De heer Elias wees daar terecht op. Het bedrijf richt zich op de relevante groeimarkten en die liggen in het Verre Oosten. Dat doen de concurrenten ook. De productie voor de schroeven wordt gestopt en voor een deel verplaatst naar China.

Het bedrijf gaat wel een Europees distributiecentrum in Kampen bouwen. Daarover zijn ook uitvoerige gesprekken met het ministerie van Economische Zaken gevoerd. Dit komt er dus voor in de plaats. Research and development op het gebied van voortstuwingen in Drunen, evenals service en opleiding voor de klanten blijft in Drunen. Dat gebeurt omdat de kennisinfrastructuur en het aanwezige metaalcluster in Nederland bepalend zijn geweest voor de keuze. Wij spannen ons dus zeker daarvoor in. Al die zaken zijn in de gesprekken met Wärtsilä aan de orde geweest.

Wij hebben ook zaken gedaan rond het maritieme cluster. Voor het maritieme innovatieprogramma is zo'n 40 mln. beschikbaar. Wij hebben de Subsidieregeling Innovatieve Zeescheepsbouw (SIZ), het programma World Class Maintenance en de scheepsbouwgarantieregeling, die voor goedkeuring bij de Commissie ligt. De collega van mevrouw Wiegman heeft daar vaak naar gevraagd.

Wij doen wel iets extra op het gebied van zorg en actie in de richting van de werknemers. Ik ben het zeer eens met de opmerkingen die daarover zijn gemaakt. Er is een aantal zaken in gang gezet. Er is een gesprek met Sociale Zaken over een globaliseringsfonds, de mobiliteitscentra zijn geactiveerd en het wordt gecoördineerd door Zwolle. Er vinden gesprekken plaats met gemeenten en de provincie over de plannen voor Metal Valley. Ik ben het met de heer Vendrik eens dat waar nu in de metaalsector op een aantal plekken en op deze plek werkloosheid ontstaat, er in de toekomst, die niet zo verschrikkelijk ver weg ligt, tekorten ontstaan.

Mevrouw Smeets vroeg of het plan voor de R&D-afdeling van Wärtsilä wel past binnen de sleutelgebiedenaanpak. Ja, dat past daar prima in. In dit geval gaat het om het sleutelgebied Water. Daarvoor bestaat het maritieme innovatieprogramma. Daar hoort Wärtsilä in thuis. Wij willen dat het maritieme cluster verder wordt ontwikkeld. Dat is een goed cluster waarmee wij de nodige zaken kunnen realiseren. Het gaat echter ook om andere zaken rondom onderhoud. Wärtsilä neemt wel deel aan het World Class Maintenance programma en het andere project dat ik zojuist noemde.

Mevrouw Smeets en mevrouw Gesthuizen vroegen wat men verder gaat doen. Men verwacht rond de zomer te kunnen starten met de verplaatsing van de productie. Eind 2010 moet die afgerond zijn. Dat betekent dat Wärtsilä de formele adviesprocedure volgt voor de ontslagen, waarbij werknemers worden geholpen bij het zoeken naar een andere baan. De plannen moeten nader onderbouwd worden. Er is goed overleg met FNV, CNV en De Unie en met de ondernemingsraad. De bedoeling en de verwachting is dat de ondernemingsraad in april advies zal uitbrengen over de voorgelegde plannen. Ik zei al dat men met Sociale Zaken in gesprek is over de mogelijkheden van het Europees Globaliseringsfonds. Zwolle coördineert ten slotte de activiteiten van de verschillende mobiliteitscentra.

De vraag die blijft hangen, is die over de druk vanuit China. Op 19 januari bracht Wärtsilä het persbericht uit waarin het aangaf, de productiefootprint in Europa te willen terugbrengen en een deel ervan te willen overplaatsen naar China. De heer Van Beers gaf toen in het Achtuurjournaal aan dat sprake zou zijn van druk vanuit China om de productie te verplaatsen. Dat bericht heeft heel wat aandacht gekregen. Vervolgens heeft Wärtsilä consistent aangegeven dat de keuze niet het gevolg was van druk van de Chinese overheid. Dat is ook per brief aan mij bevestigd. De reden voor het besluit ligt in de veranderende marktsituatie. Uiteraard blijf ik alert op gevallen waarin wel sprake zou zijn van protectionistische maatregelen. Die stel ik ook aan de kaak bij zowel de WTO als de Europese Commissie.

Ten slotte de overige punten. De heer Ten Hoopen vroeg in hoeverre wij kennis hebben van het Chinese economische beleid. Nederland heeft een behoorlijk sterke ambassade in China, die ook constant rapporteert over het Chinese beleid. De volgende week gaat de directeur-generaal van BEB, de heer Van Schreven, naar Peking voor een groot Chinaoverleg. Tijdens dat overleg met de ambassade en de Nederlandse consulaten wordt uitgebreid ingegaan op alles wat het Chinese beleid betreft, ook op mogelijk protectionisme, de kansen in Afrika, de kansen en de bedreigingen in het algemeen en vooral ook op de vraag hoe Nederland daarop moet inspelen.

Het probleem rond zeroing is aangekaart door de minister-president, toen de heer Bush er nog zat. Ik heb het zelf naar voren gebracht bij mijn eigen collega’s. Ik ben het ermee eens dat het gaat om veel geld en grote belangen. Met de Europese Commissie zijn wij bezig om hiervoor een oplossing te vinden. Men weet dat de Verenigde Staten keer op keer zijn veroordeeld door de WTO. Het is een kwestie van frappez, frappez toujours, van aandacht blijven vragen voor dit probleem.

Mevrouw Smeets sprak over de Spaanse tax-leaseconstructie. Wij hebben daarnaar een onderzoek gedaan. Daaruit bleek dat de concurrentieverhoudingen niet op ongeoorloofde wijze werden beïnvloed. Er lijkt dus geen strijdigheid met de EU-regelgeving. De studie is vervolgens overgelegd aan de sector, waar de klachten vandaan komen. Er heeft ook een eerste gesprek plaatsgevonden tussen vertegenwoordigers van de ministeries van Financiën en Economische Zaken en van de sector. Aan de sector is gevraagd om aan te tonen waar het volgens de sector fout zit, waar volgens de sector de regeling niet in overeenstemming is met het EU-recht. Ik moet namelijk een poot hebben om op te staan. Ik moet ook informatie hebben om de zaak te kunnen aankaarten. Dat loopt op dit moment. Op basis van de informatie die daar uitkomt, moeten wij bezien of, en zo ja, welke stappen in de richting van de EU moeten worden gezet.

Mevrouw Gesthuizen vroeg of ik de Kamer kan informeren over feiten, cijfers en prioriteiten van de Nederlandse export. Men weet dat wij inzetten op kansrijke sectoren waar Nederland sterk in is, onder andere bagger, sierteelt, water, creatieve industrie, research and development en wat dies meer zij. Uit onderzoeken blijkt ook dat wij daar succesvol in zijn. Ik zeg graag toe dat ik dit in een volgende brief op dit punt nader toelicht en dat ik daarin actuele gegevens zal opnemen.

De heer Vendrik sprak over de landbouwsubsidies. Hij weet wat de inzet van de Doharonde is. Die is helder. Dat betekent dat het ambitieus en ontwikkelingsvriendelijk moet zijn. De Europese Commissie heeft best een ambitieus bod op tafel gelegd, inclusief de substantiële afbouw van handelsverstorende subsidiëring en exportsubsidies en een verdere opening van de Europese markt. Wat verder gebeurt in de WTO-onderhandelingen wanneer wij het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid herzien, moeten wij tegen die tijd bezien. De landbouwsector in Nederland is in totaliteit best een competitieve sector die baat heeft bij open markten. Laten wij wel zijn: Nederland is één van de grootste landbouwexporteurs ter wereld. Als het gaat over het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid, reikt die vraag verder dan hetgeen op dit moment aan de orde is.

Er ligt nog een vraag van de heer Elias over de vrijstelling van de verplichte jaarrekening voor kleine bedrijven. Daarbij gaat het om drie kwart van de Nederlandse bedrijven. Het voorstel klinkt sympathiek. Het heeft zeer zeker voordelen, maar wij moeten het effect niet overschatten. Een bedrijf moet toch netjes zijn boekhouding bijhouden en aan zijn verplichtingen, zoals de belastingverplichting, voldoen. Het Europees Parlement heeft voorgestemd. Het is nu aan de Europese Raad en daar is vooralsnog sprake van een blokkerende minderheid. In Nederland hebben wij al een aantal zaken geregeld en daardoor dat resultaat rondom de vrijstelling al bereikt. Het belang voor Nederlandse bedrijven zit nu vooral in het buitenland. Ik zal mij ervoor blijven inzetten. De vraag is natuurlijk hoe je die blokkerende minderheid weg krijgt. Op dit moment is daarover niet echt uitsluitsel te geven. Ik ben het er echter mee eens dat het zeer zeker de moeite waard is om ons daarvoor te blijven inspannen.

De heer Ten Hoopen (CDA): Voorzitter. Dank aan de minister. Ik ben blij dat zij inderdaad de visie deelt dat de WTO belangrijk is bij het weer op gang brengen van de handel. Ik zou zeggen: geen reden tot optimisme. Probeer het dan ook op eigen initiatief en vanuit eigen overtuiging te doorbreken. Als er een akkoord in de WTO komt, maken de bilaterale akkoorden daarvan dan integraal deel uit of blijven zij als kom spaghetti bestaan?

Dank voor de steun op het punt van Zimbabwe. Daarmee erkent de minister ook dat de overheid op zichzelf daar partij in is.

Minister Van der Hoeven: Nee, dat wil ik meteen van tafel hebben. De Nederlandse overheid is geen partij in dit conflict. De heer Ten Hoopen moet niet proberen dat op slinkse wijze aan te kaarten, want ik verzet mij daar ten principale tegen.

De heer Ten Hoopen (CDA): Dat is uw goed recht, maar de Kamer heeft daar ook een eigen visie op.

Begrijp ik over Wärtsilä goed dat voor de ontslagen werknemers ook gebruikgemaakt kan worden van het Europees Globaliseringsfonds? Dat zou goed nieuws zijn.

Wat China betreft begrijp ik alle activiteiten die de minister noemde. Dat is ook prima, maar bewustwording, alertheid, is nodig. Er ontstaat een domino-effect rondom China en straks zitten Europa en Nederland alleen nog maar in een defensieve positie.

Tot slot over protectionisme en Europa. Ja, maar in het kader van de steunmaatregelen allemaal wel in dezelfde afbouwfase en op hetzelfde momentum. In de kwestie van de Franse steun en de banken hebben wij uiteindelijk gezien dat de ING als internationale bank voor de Nederlandse exportpositie in een achtergestelde rol kwam ten opzichte van de Franse banken. Dat moeten wij voor het Nederlandse bedrijfsleven echt zien te voorkomen.

Mevrouw Smeets (PvdA): Voorzitter. Ik dank de minister voor de beantwoording. Ik krijg over de Spaanse tax lease graag een toezegging dat in een korte brief wordt aangegeven wat het overleg met de sector heeft opgeleverd, althans als de sector heeft aangegeven waar de pijn zit.

Ik heb nog een vraag gesteld over de crashteams. De minister hoeft daar nu geen antwoord op te geven, maar het is misschien wel interessant voor het congres in het najaar. Bedrijven hebben moeite met het aanbrengen van de volledige bewijslast. Wellicht kan tijdens het congres over dit onderwerp nader van gedachten worden gewisseld.

Ten slotte is er geen antwoord gegeven op mijn vraag over het bericht in De Tijd van 5 maart over het aankopen van 12 mln. ton quota CO2 voor het staalbedrijf ArcelorMittal in Luik.

Mevrouw Gesthuizen (SP): Voorzitter. Dank aan de minister voor de beantwoording.

Over Israël en de producten uit de bezette gebieden is mijn vraag hoe de douane dat precies controleert. Op dit moment lijkt het mij dat er alleen maar controle is op basis van documenten. Ik pleit wel voor desnoods een tijdelijk invoerverbod van producten uit bezet gebied, omdat er gewoon mee wordt gerommeld. Er wordt verkeerd geëtiketteerd. Ik zou een duidelijk signaal aan Israël willen afgeven dat dit zo niet kan.

Over Wärtsilä hebben de collega's al vragen gesteld. Ik wil de minister de volgende vraag stellen. Zegt de minister dat er geen protectionisme te constateren valt of zegt zij dat het er daadwerkelijk niet was?

Hartelijk dank aan de minister voor de toezegging over de brief met nadere data over de export. Wellicht kan zij nog een termijn noemen waarop wij die kunnen verwachten.

Ten slotte blijft de SP-fractie hameren op het belang van een gelijk startpunt en veel ruimte voor zich ontwikkelende industrieën en ontwikkelingslanden om de eigen industrie tijdelijk te beschermen. De minister heeft zelf al aangeven waar het schip strandt wat betreft Colombia en Peru.

De heer Elias (VVD): Ik wil alsnog een inhoudelijk antwoord op de vraag waarom de minister niet wenst dat de werkzaamheden van de crashteams worden uitgebreid. Zij zegt dat daarover door de VVD een motie is ingediend, dat die niet is aangenomen en dat daarmee het verhaal is afgelopen. Ik wil graag een inhoudelijk antwoord. Wat heeft zij er eigenlijk tegen?

Dat brengt mij bij de mededeling van de minister over steun aan energie-intensieve bedrijven en de wijze waarop Europa daarmee omgaat. Via de telefoon heb ik net zeer recente informatie binnengekregen. Het lijkt erop dat de minister over Frankrijk de werkelijkheid niet juist weergeeft, omdat daar het overgangstarief tot 2011 zou worden voortgezet. Daarmee zou sprake zijn van oneerlijke concurrentie jegens Nederlandse energie-intensieve bedrijven. Ik hoor daarop graag de reactie van de minister.

Het heeft er sterk de schijn van dat de directie van Wärtsilä in eerste instantie de waarheid heeft gesproken toen zij naar buiten bracht dat zij onder druk was gezet door China, en dat zij zich daarna zo ongelooflijk het apezuur is geschrokken dat zij die verklaring heeft ingetrokken en consequent heeft gezegd dat het allemaal wel meeviel en dat het eigen policy en beleid was. Ook daarop hoor ik graag de reactie van de minister.

Ten slotte doe ik wat betreft de jaarregeling kleine bedrijven de oproep namens de VVD-fractie om te proberen die blokkerende minderheid echt weg te krijgen.

De heer Vendrik (GroenLinks): Met het oog op een mogelijk nieuw kabinet is het misschien goed om in de richting van ambtelijk EZ de boodschap af te geven dat wat ons betreft dat nieuwe kabinet werk gaat maken van de uitvoering van het WRR-rapport. Dat betekent dat een nieuw kabinet, als het aan GroenLinks ligt, met een brede globaliseringsagenda gaat werken waarin handel, landbouw, maatschappelijk verantwoord ondernemen, klimaat enzovoorts in samenhang tot politieke keuzen leiden. Daar hoort ook een kleine departementale verbouwing bij, maar daar spreken wij later over door.

Het volgende punt betreft Israël. De praktijk is dat veel bedrijven die gebruik willen maken van de preferentiële voordelen op grond van het associatieakkoord, een postcode in Tel Aviv of Haifa hebben en via die route formeel geen producten exporteren vanuit de bezette gebieden, maar dat de facto wel doen. Dit moet volledig opgehelderd worden. Ik wil het omdraaien. Ik wil dat Nederland zelf, ook in de Europese Unie, bepleit dat het aan Israëlische bedrijven is om aan te tonen dat de productie niet uit de bezette gebieden komt. Wij moeten er nu achteraan, terwijl administratieve controle overduidelijk niet werkt. Dan check je namelijk niet achter de postcode. Dit is nou ketenverantwoordelijkheid, dit is maatschappelijke verantwoordelijkheid serieus nemen. Ik pleit echt voor een stevige inzet.

Bij mijn opmerking over de verbinding van WTO met klimaat ging het er uiteraard niet om dat in Cancún twee conferenties tegelijkertijd plaatsvinden. Maar dat had de minister ook wel begrepen. Er zijn drie overeenkomsten: het gaat over economie, het gaat over dezelfde partijen die matten en de Europese Unie speelt geen rol, nog niet. Zowel in het WTO- als in het klimaatdebat valt het mij op dat het de Europese Unie grote moeite kost – het is ook lastig, dat geef ik onmiddellijk toe – om weer in positie te komen om te kijken of er aan de WTO-tafel en aan de klimaattafel doorbraken kunnen worden gerealiseerd. Er zat een lichte opening in de beantwoording van de minister in de richting van de G20, waar die dossiers bij elkaar worden genomen om te kijken of er in samenhang een doorbraak kan komen. Misschien wil de minister daar nog eens verder over denken. Zoals het nu gaat, speelt Europa namelijk gewoon geen rol op het wereldtoneel. En dat willen wij toch allemaal niet?

Mevrouw Wiegman-van Meppelen Scheppink (ChristenUnie): Dank aan de minister voor alle antwoorden en opmerkingen. Ik wil nog twee kleine punten naar voren brengen.

Wat Wärtsilä betreft is duidelijk wat er gebeurt. De verschillende kanten van het verhaal zijn duidelijk. Misschien kan de minister nader ingaan op de brief die vanuit Zwolle en de regio is gestuurd, waarin de minister wordt gevraagd om meer te anticiperen op situaties die zich kunnen voordoen. In het industriebeleid is er veel aandacht voor het vestigingsklimaat in het algemeen. Er zijn mooie arrangementen op het gebied van sociale zekerheid op het moment dat er ontslagen vallen. Anticiperen in een vroeg stadium lijkt mij echter ook een mooie suggestie die nadere uitwerking behoeft.

Over de WTO zegt de minister dat er voor de ontwikkelingslanden ruimte is om delen uit te sluiten van vrijhandelsakkoorden. Ondanks al het goede dat inmiddels gebeurt, vraag ik graag aandacht voor de toekomst. Ik maak mij namelijk wel zorgen hoe groot de vrijheid en de ruimte voor de ontwikkelingslanden is. Ik vraag mij af of niet vaak, bijvoorbeeld onder druk van het IMF, zaken verknoopt worden en of ontwikkelingslanden soms geen andere keuzen kunnen maken dan zij nu maken.

Minister Van der Hoeven: Voorzitter. Laat ik beginnen bij de heer Ten Hoopen. Op het moment dat er een WTO-akkoord is, zullen de vrijhandelsakkoorden, de bilaterale free trade agreements, niet verdwijnen. Die blijven intact. Wij hebben daar ook belang bij. De WTO-regels en -afspraken zijn natuurlijk wel ongelooflijk belangrijk. Wij zouden ook graag zien dat op termijn de FTA's overbodig worden. Zo ver is het echter nog lang niet. Gezien multilaterale oplossingen voor meer problemen, die er nu nog niet in zitten, zoals de investeringen, de non-tarifaire belemmeringen, duurzame ontwikkeling en wat dies meer zij, kan het wel in die richting gaan. Op dit moment gaat een aantal free trade agreements echt verder dan de WTO en de Doharonde, die in feite alleen over de handelsbelemmeringen als zodanig gaat. Het is dus niet «of, of", maar «en, en».

Tegen mevrouw Wiegman zeg ik dat het bij onderhandelingen natuurlijk van belang is om de zaken goed in het oog te houden, om het verschil te zien tussen hetgeen ontwikkelingslanden kunnen enerzijds en wat Europa wil anderzijds. Wij moeten inderdaad aandacht voor de toekomst hebben. Daarom is het van belang dat in de free trade arrangements de mogelijkheid bestaat van asymmetrische overeenkomst, waarbij rekening wordt gehouden met het verschil in ontwikkelingssituatie tussen de partners in de vrijhandelsovereenkomst. Ik hecht daar zeer aan.

Ik ga terug naar de heer Ten Hoopen en Zimbabwe. De Kamer kan uitspraken doen, dat is haar goed recht. Dat wil echter nog niet zeggen dat een land, een regering, een overheid, partij is en partij moet worden in een conflict tussen een andere overheid en een aantal particuliere investeerders, zeker waar er geen relatie is in de vorm van een exportkredietverzekering of iets dergelijks. Ik heb aangegeven welke mogelijkheden ik zie om een steun in de rug te bieden. Ik wil het daar, eerlijk gezegd, bij laten.

Dat brengt mij bij Wärtsilä. De heer Ten Hoopen vroeg naar het Europees Globaliseringsfonds. De gesprekken daarover lopen op dit moment. Ik hoop dat die snel worden afgerond. Ik zeg dat ook in de richting van mevrouw Smeets. Het gaat over de mogelijkheden. Op dit moment is er nog geen uitsluitsel. Het is wel verstandig dat ik de gevoelens hier overbreng aan de minister van SZW, met daarbij vooral de vraag om eens te kijken naar de timing van de verplaatsing van de productie en om ervoor te zorgen dat op tijd uitsluitsel wordt gegeven op dit punt. Ik zal dat graag doen.

Ik kom vervolgens bij de ietwat suggestieve opmerking van onder anderen de heer Elias en mevrouw Wiegman. Wat het bedrijf gezegd heeft en aan mij geschreven heeft, getekend door de heer Van Beers van Wärtsilä, is het volgende: Helaas is in de media, meer specifiek in het NOS Journaal van 19 januari, de door mij verwoorde ontwikkeling van de Chinese scheepsbouw- en maakindustrie in algemene zin geïnterpreteerd als protectionisme en gekoppeld aan het voorgenomen besluit van Wärtsilä. Consistent hebben wij uitgelegd dat de reden voor dit besluit de veranderde marktsituatie is en zeker niet de in de media geïnsinueerde dwang of gestelde eis door de Chinese overheid.

Als men hem niet gelooft, moet men hem zelf op een gegeven moment aanspreken. Zo simpel is het. Ik geloof die man. Ik heb dat ook hier verteld.

Ik ben het wel eens met de heer Ten Hoopen dat wij alert moeten zijn op hetgeen zich in China afspeelt en op de ontwikkelingen die daar gaande zijn. Vandaar ook dat overleg tussen de consulaten, de ambassade en EZ om te kijken hoe de ontwikkeling in China verloopt en wat wij daaraan zouden moeten doen. Ik ben het ook eens met de opmerking over de exitprocedure rondom de financiële steunverlening binnen Europa. Dit zal gezamenlijk moeten gebeuren en niet te lang op zich moeten laten wachten. Anders consolideer je een scheve situatie. En dat is niet goed.

Mevrouw Smeets wil worden geïnformeerd op het moment dat er meer helderheid is over de opvatting van de sector over de scheepsbouwkwestie, over de tax lease in Spanje. Dat zeg ik graag toe.

Zij maakte een opmerking over de crashteams en de volledige bewijslast. Het lijkt mij verstandig dat wij dit onderwerp in ieder geval agenderen op het congres. Erover praten kan nooit kwaad. Het is het bekijken waard of er inderdaad een probleem is of dat een of twee bedrijven een probleem opwerpen omdat zij iets niet willen zeggen wat zij eigenlijk zouden moeten zeggen. Maar dat zien wij dan wel.

De heer Elias sprak over de bevoegdheden van de crashteams. Wij hebben de crashteams al uitgebreid. Wij hebben met de Europese Commissie de handelsbarrières in kaart gebracht. Er is een beperkte capaciteit. Wij hebben de focus van de crashteams gericht op direct effectief ondersteunen van bedrijven en ze dus niet een te breed mandaat gegeven. Die zaken zijn op dit moment in gang gezet. Zo wil ik het verder doen met de crashteams. Overigens weet men dat wij worden geconfronteerd met behoorlijke bezuinigingen. Die moeten wij op dit departement oplossen en aanpakken. Het is goed dat op het congres in het najaar sowieso wordt gekeken hoe de functionaliteit en effectiviteit van de crashteams verbeterd kan worden.

Het onderwerp van de staatssteun in België was inderdaad blijven liggen. Ik heb begrepen dat het gaat om het opstarten van een tweede hoogoven, die ArcelorMittal in het verleden had stilgelegd. Daarvoor zijn CO2-rechten toegekend door België. Dat is gebeurd vanuit de vrije ruimte die de overheid beschikbaar heeft voor nieuwkomers. Daarmee lijkt het – ik zeg het voorzichtig – niet om staatssteun te gaan, maar ik laat mij daarover nader informeren. Ik zal de Kamer informeren over de informatie die ik krijg.

Mevrouw Gesthuizen en de heer Vendrik spraken over Israël. De heer Vendrik wil de bewijslast omdraaien en Israël zelf laten aantonen dat producten niet uit bezette gebieden komen. Ik kan dat niet eigenmachtig beslissen. Ik zeg graag toe dat ik dit zowel bij minister Verhagen als binnen de Europese Unie aan de orde stel. Het is natuurlijk niet een probleem van Nederland alleen, het is een probleem van de Europese Unie. Die opdracht neem ik dus graag mee.

Wat betreft de Franse situatie en de energiebedrijven weet ik niet waar de heer Elias dit vandaan heeft gehaald. Ik kan er dus geen ja of nee op zeggen. Laat ik dat vooropstellen. Ik houd het dus bij mijn antwoorden in eerste termijn. De heer Elias heeft mij wel iets meegegeven. Ik ga daar uiteraard achteraan. De Kamervragen worden binnenkort beantwoord. Ik zal dan de signalen die de heer Elias gaf, extra laten checken, want ik heb geen enkele behoefte aan een ongelijk speelveld op dit punt.

Hoe controleert de douane? De douane controleert op basis van documenten.

De voorzitter: Er is al gebeld voor het VAO. De minister moet nu naar de plenaire vergadering.

Ik heb drie toezeggingen genoteerd.

De minister zal in een volgende brief over protectionisme en de WTO nadere informatie geven over actuele cijfers voor de Nederlandse export. Ik zou van de minister graag een termijn horen.

Minister Van der Hoeven: Ik krijg die informatie regelmatig. Ik zou zeggen: rond de zomer. Kunt u zich daarin vinden?

De voorzitter: De minister zal de Kamer informeren over het gesprek met het bedrijfsleven over de Spaanse tax lease.

De minister zal kijken naar de functionaliteit van de crashteams, of en hoe deze eventueel nog beter kunnen worden ingezet en zij zal de Kamer daarover informeren.

Minister Van der Hoeven: Een vierde toezegging was dat ik het omdraaien van de bewijslast ga bespreken binnen de Europese Unie en met collega Verhagen.

Mevrouw Smeets (PvdA): De commissie krijgt nog een bericht over de staalindustrie in Wallonië.

Minister Van der Hoeven: Dat klopt.

De heer Vendrik (GroenLinks): De minister zei zojuist toe dat zij de kwestie van Israël en de postcodes opneemt met de minister van Buitenlandse Zaken en dat zij dit zal bespreken in Europa. Het zou fijn zijn als wij ergens zien «landen» wat dit oplevert.

Minister Van der Hoeven: De Kamer vergadert regelmatig met mij over de agenda en het verslag van de Raad Concurrentievermogen. Dat biedt een mogelijkheid om daarover verder te spreken.

De voorzitter: Voor de duidelijkheid: ik heb zo veel mogelijk de toezeggingen genoemd op punten waarover een brief of stuk naar de Kamer komt, naast alle andere zaken die ook verwoord zijn.

Ik dank de minister, haar ambtelijke ondersteuning, de mensen op de publieke tribune en de collega's. Voor het VAO wordt nu gewacht op de woordvoerders ICT en op de minister.


XNoot
1

Samenstelling:

Leden: Van der Vlies (SGP), Schreijer-Pierik (CDA), Vendrik (GroenLinks), Ten Hoopen (CDA), Spies (CDA), Van der Ham (D66), Van Velzen (SP), Aptroot (VVD), Smeets (PvdA), Samsom (PvdA), Timmer (PvdA), voorzitter, Irrgang (SP), Jansen (SP), Biskop (CDA), ondervoorzitter, Ortega-Martijn (ChristenUnie), Blanksma-van den Heuvel (CDA), Van der Burg (VVD), Graus (PVV), Zijlstra (VVD), Besselink (PvdA), Gesthuizen (SP), Ouwehand (PvdD), Vos (PvdA), De Rouwe (CDA) en Elias (VVD).

Plv. leden: Van der Staaij (SGP), Jan Jacob van Dijk (CDA), Sap (GroenLinks), Van Vroonhoven-Kok (CDA), Aasted Madsen-van Stiphout (CDA), Koşer Kaya (D66), Ulenbelt (SP), Blok (VVD), Boelhouwer (PvdA), Kalma (PvdA), Kraneveldt-van der Veen (PvdA), Karabulut (SP), Luijben (SP), De Nerée tot Babberich (CDA), Wiegman-van Meppelen Scheppink (ChristenUnie), Atsma (CDA), Dezentjé Hamming-Bluemink (VVD), Bosma (PVV), Meeuwis (VVD), Van Dam (PvdA), Gerkens (SP), Thieme (PvdD), Heerts (PvdA), Algra (CDA) en Weekers (VVD).

Naar boven