Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 15 februari 2017
In de periode 2014 tot en met 2016 is door de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ)
in het kader van het toezicht op ambulante heroïne- en methadonbehandeling onderzoek
uitgevoerd naar risico’s op onverantwoorde zorg. Dit als vervolg op het onderzoek
dat ik u op 22 november 2012 heb toegezonden.1
Voor de resultaten van dit «Vervolgonderzoek ambulante heroïne- en methadonbehandeling
2014–2016» verwijs ik naar de factsheet en instellingsrapportages die te vinden zijn
op de website van de IGZ (www.igz.nl).
Het vervolgonderzoek bestond uit verschillende toezichtsrondes. Bovendien is in deze
periode door verslavingszorginstellingen een systeem van inter-institutionele audits
opgezet en zijn de te toetsen veldnormen aangepast aan geactualiseerde richtlijnen.
Afhankelijk van de geconstateerde risico’s zijn door instellingen verbeteringen gerealiseerd,
zodanig, dat eind 2016 de conclusie kon worden getrokken dat alle instellingen er
in zijn geslaagd verantwoorde zorg te leveren.
Tijdens de inspectieronde in het eerste kwartaal van 2016 voldeden twee instellingen
op één onderdeel nog niet (volledig) aan de gestelde veldnorm. In de loop van 2016
hebben deze instellingen de gevraagde verbeteringen doorgevoerd waardoor eind 2016
alle instellingen volledig voldeden aan alle normen voor verantwoorde zorg.
Ik ben content met de wijze waarop de IGZ in deze het toezicht heeft uitgeoefend en
vanzelfsprekend met het resultaat van het vervolgonderzoek.
Ik vind het van belang dat de IGZ het toezicht op opiaatonderhoudsbehandeling continueert
en indien nodig maatregelen treft. Gelet op de resultaten van het vervolgonderzoek
wordt het toezicht op deze ambulante behandeling op basis van risicosturing ingericht.
Ik vertrouw erop u hiermee voldoende te hebben geïnformeerd.
De Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport,
M.J. van Rijn