Kamerstuk
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer | Datum brief |
---|---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 1995-1996 | 24036 nr. 20 |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer | Datum brief |
---|---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 1995-1996 | 24036 nr. 20 |
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
's-Gravenhage, 19 juli 1996
Hierbij doen we u een voortgangsnotitie toekomen over de operatie Marktwerking, deregulering en wetgevingskwaliteit (MDW). In de notitie wordt ingegaan op de voortgang van de projecten van de eerste tranche MDW, wordt de uitkomst van de tweede tranche toegelicht en worden de onderwerpen gepresenteerd die zijn geselecteerd voor de derde tranche.
VOORTGANGSNOTITIE MARKTWERKING, DEREGULERING EN WETGEVINGSKWALITEIT
Anderhalf jaar na de start heeft de MDW-operatie een flinke omvang gekregen. In de 17 projecten die thans zijn afgerond is alles bij elkaar een fors pakket voorstellen ontwikkeld. Daarbij komen de activiteiten op het terrein van de administratieve lasten en «voorgenomen regelgeving» die inmiddels in het gewenste tempo zijn gebracht. Nu de tweede tranche is afgerond en de derde tranche op het punt staat te beginnen, is er alle aanleiding de Tweede Kamer weer over de voortgang van de activiteiten te informeren.
Deel 1 van de rapportage schetst de voortgang van de implementatie van de in de eerste tranche ontwikkelde voorstellen en presenteert de uitkomsten van de tweede tranche. Voorts wordt ingegaan op de scherpere toetsing van voorgenomen regelgeving en het terugdringen van de administratieve lasten. Ten slotte wordt in par. 1.5 een blik over de grens geworpen. Deel 2 van deze notitie licht de selectie van onderwerpen voor de derde tranche toe.
1.1. Implementatie eerste tranche projecten
Juli 1995 is de Tweede Kamer geïnformeerd over de uitkomsten van de eerste groep MDW-projecten. Inmiddels zijn belangrijke stappen gezet om de toen door het kabinet genomen besluiten ten uitvoer te brengen. Er worden wetsvoorstellen voorbereid, er wordt overleg gevoerd met betrokken bestuurlijke instanties en met sectoren in het bedrijfsleven, er zijn adviezen gevraagd aan de SER. De stand van zaken bij het eerste tranche project is als volgt.
Begin juni is de nieuwe Winkeltijdenwet in werking getreden. De eerste indruk is dat veel bedrijven gebruik maken van de ruimere mogelijkheden. Supermarkten en een aantal doe-het-zelf zaken zijn nu bijvoorbeeld van 8.00 tot 20.00 uur open. Alles wijst erop dat het publiek tevreden is over de ruimere openingstijden, een gegeven dat wordt bevestigd door het succes van de «koopzondagen» in een aantal steden.
De voorstellen die zijn ontwikkeld in het project taxivervoer zullen bevorderen dat van de taxi als onderdeel van de vervoersketen meer gebruik wordt gemaakt. De voorstellen houden een sterke vermindering van de regulering in de sector in, waardoor toetredingsbelemmeringen worden weggenomen, de prijs-kwaliteitsverhouding verbetert en op den duur ook meer omzet en meer arbeidsplaatsen in de sector zullen ontstaan. De Minister van Verkeer en Waterstaat voert overleg met de branche en met bestuurders van de grote steden over de voorstellen, waarbij o.a. het aspect van de handhaving en van te treffen flankerende maatregelen aan de orde is. Deze besprekingen worden binnenkort afgerond. Het kabinet zal september a.s. een definitief besluit over de voorstellen aan de Tweede Kamer toezenden.
Kern van de voornemens van het kabinet inzake het Inrichtingen- en vergunningenbesluit wet milieubeheer (Ivb) is dat meer bedrijven en inrichtingen onder de werking van algemene regels worden gebracht. De administratieve lasten kunnen daardoor dalen, terwijl aan de milieudoelstellingen naar verwachting beter zal kunnen worden voldaan. De werkzaamheden ter uitvoering van deze voornemens verlopen redelijk volgens planning. Momenteel wordt gewerkt aan een aanpassing van het Ivb, die nog deze zomer in het Staatsblad zal worden gepubliceerd. Ten aanzien van de Wet milieubeheer worden de mogelijkheden nagegaan voor een wijziging van het meldingssysteem bij vergunningen. Twee amvb's zijn aangewezen om als eerste in een reeks van (voorlopig) negentien amvb's te worden herzien. De ervaringen die ermee worden opgedaan, zullen worden benut bij het opstellen van de andere amvb's. Het betreft de amvb's «Detailhandel en ambachtsbedrijven» en «Horeca-, sport- en recreatie-inrichtingen». Met deze besluiten, waarvan de ontwerpen binnen enkele weken zullen kunnen worden gepubliceerd in de Staatscourant, zal ca. 40% van de bedrijven in deze sectoren buiten de vergunningsplicht kunnen worden gebracht. De overige 17 amvb's zullen in de periode 1996–1999 worden gerealiseerd
Begin april heeft het kabinet de Sociaal Economische Raad advies gevraagd over een heroriëntatie op het arbobeleid en de Arbowet. De adviesaanvrage, waarvoor het in MDW-kader opgestelde advies «Ruimte voor maatwerk» een bouwsteen vormt, kiest voor de versterking van de verantwoordelijkheid van werkgevers en werknemers en geeft conform het MDW-advies de richting aan naar een meer decentraal, zelfwerkend systeem voor goede arbeidsomstandigheden. De planning is erop gericht het wijzigingsvoorstel van de Arbowet, waarin het aangepaste beleid zal neerslaan, medio 1997 aan de Tweede Kamer te kunnen voorleggen.
Het kabinet heeft maart '96 een nader standpunt vastgesteld over het Rijtijdenbesluit. Dit naar aanleiding van de door de Sociaal Economische Raad en de Overlegorganen van Verkeer en Waterstaat over het in MDW-verband ontwikkelde voorstel uitgebrachte adviezen. Het kabinet heeft in de adviezen aanleiding gezien de in de adviesaanvrage neergelegde voorstellen te wijzigen door alsnog over te gaan tot de wettelijke regeling van de chauffeursvakbekwaamheid. De bestaande regels op dit punt zullen goeddeels worden gehandhaafd. Het nieuwe arbeidstijdenbesluit vervoer, waar de nieuwe regelingen in worden opgenomen, zal op korte termijn aan de Tweede Kamer worden voorgelegd. De planning is dat het besluit januari/februari 1997 in werking treedt.
Door de werkgroep Cohen zijn in het project domeinmonopolie advocatuur aanbevelingen gedaan teneinde – met behoud van de kwaliteit van de rechtspleging – de mededinging tussen de aanbieders van rechtsbijstand te bevorderen. Belangrijke winstpunten zijn dat de differentiatie en de kwaliteit van het aanbod van rechtshulp daardoor kunnen toenemen, terwijl de kosten ervan kunnen dalen. Inmiddels zijn diverse activiteiten in gang gezet ter implementatie van de aanbevelingen:
– november '96 zal onderzoek zijn afgerond naar de mogelijkheden tot herijking van de omvang van de verplichte procesvertegenwoordiging;
– na de zomer zal de Orde van Advocaten de verordening op de advocaat in dienstbetrekking zodanig herzien dat het voor juristen in dienstverband mogelijk wordt zich als advocaat te laten inschrijven;
– medio 1997 zullen de bepalingen omtrent de procureur komen te vervallen en zal worden bepaald dat de thans aan de procureur toekomende bevoegdheden door iedere advocaat in het gehele land zullen kunnen worden uitgeoefend;
– de Orde van Advocaten ontwikkelt samen met de nieuwe toetreders voorstellen voor verordeningen ter vervanging van de bestaande beroepsreglementering; deze zullen worden getoetst aan de criteria die in het werkgroeprapport zijn opgenomen. Een tijdschema is daarvoor vastgesteld;
– de Orde van Advocaten trekt per 1 januari 1997 het calculatieschema voor tariefstelling in. Er is vanaf dan slechts sprake van een adviestarief, waardoor er aanzienlijk meer vrijheid voor tarieven zal bestaan.
De voorstellen van de commissie-Koopmans over de Kwaliteit van de EG-regelgeving zijn op verzoek van het kabinet op ambtelijk niveau besproken met een aantal lidstaten. Over het geheel genomen lijkt er voldoende draagvlak te zijn om deze voorstellen op Europees niveau te bevorderen. Besloten is dit in eerste instantie te doen in de vergaderingen van de Intergouvernementele conferentie. Daartoe is een concept-protocol ontwikkeld dat ertoe moet leiden dat wordt besloten tot het tot stand brengen van richtsnoeren voor de regelgeving die gelden voor de Europese instellingen gezamenlijk en dat een voorziening wordt getroffen om de naleving daarvan te bevorderen. Dit protocol, dat eerder is aangekondigd in het Memorandum dat door de Nederlandse regering is ingediend, zal worden ingediend bij de IGC, zodat het deel uitmaakt van de besluitvorming.
Over de uitkomsten van het project normalisatie en certificatie is het bedrijfsleven, de Raad voor Accreditatie, het Nederlands Normalisatie-Instituut, de Consumentenbond en andere belanghebbende partijen advies gevraagd. Met name heeft het kabinet de vraag gesteld op welke terreinen normalisatie en certificatie een bredere toepassing zou kunnen krijgen. Ook wil het kabinet weten op welke wijze de mogelijkheden die normalisatie en certificatie bieden onder de aandacht kunnen worden gebracht van degenen – in het bedrijfsleven en bij de overheid – die bij de toepassing ervan in de praktijk een rol spelen. De Tweede Kamer zal na de zomer worden geïnformeerd over de uitkomsten van de adviesronde.
Het kabinet zal één of meer onderwerpen selecteren waarbij certificatie en normalisatie concreet als alternatief voor bestaande regelgeving kunnen worden toegepast. Onder verantwoordelijkheid van de minister van Justitie wordt nagegaan in hoeverre meer zekerheid kan worden geboden over de toepassing van het ontwikkelde stappenplan. Ook wordt nagegaan of algemene wettelijke voorwaarden kunnen worden geformuleerd waaronder het gebruik van normalisatie en certificering de plaats kan innemen van wetgeving, of als alternatief kan dienen voor het voldoen aan wettelijke voorschriften.
De Tweede Kamer is onlangs geïnformeerd over de uitkomst van het project eigen betalingen en de wijze waarop het kabinet gevolg zal geven aan de aanbevelingen van de werkgroep. De algemene aanbevelingen, die betrekking hebben op regelingen waarbij eigen bijdragen kunnen worden ingesteld voor semi-collectieve voorzieningen, zullen als aandachtspunten meewegen bij de totstandbrenging van nieuwe regelingen. Meer concreet zal daaraan gestalte worden gegeven door voorlichting en studie in interdepartementaal verband en door toepassing van wetgevingstoetsing. De specifieke aanbevelingen inzake de getoetste regelingen zullen in het eigen besluitvormingstraject van deze regelingen worden meegenomen.
1.2. Uitkomst projecten tweede tranche
In deze paragraaf worden de uitkomst van de tweede tranche projecten en de consequenties die het kabinet aan de projecten verbindt in het kort weergegeven. Gelijktijdig met deze voortgangsnotitie wordt de Tweede Kamer hierover door de eerstverantwoordelijke ministers separaat uitvoeriger geïnformeerd.
Het rapport van de MDW-werkgroep levensmiddelenwetgeving schetst – en herbevestigt – een beeld van complexe, gedetailleerde en versnipperde regels. De verantwoordelijkheden van de overheid en het bedrijfsleven zijn niet voldoende op elkaar afgestemd. Het wettelijk kader zet niet voldoende aan tot innovatie, hetgeen de concurrentiepositie van het Nederlandse bedrijfsleven op de langere termijn kan benadelen. De diffuse verantwoordelijkheden voor opstelling en handhaving van de levensmiddelenregels leiden tot sub-optimale naleving en onnodige belasting van het levensmiddelenbedrijfsleven. Door herziening van de wetgeving zullen de met het stelsel beoogde doelstellingen (bescherming van de volksgezondheid, goede voorlichting omtrent waren, eerlijkheid in de handel en afzetbevordering) beter kunnen worden bereikt. Als ideaal voor de lange termijn en als richtpunt voor concrete maatregelen op korte termijn ziet het kabinet een op basis van een integrale afweging van alle belangen opgeschoonde en vereenvoudigde wetgeving, waarbij zoveel als mogelijk gebruik wordt gemaakt van gelijkgerichte initiatieven in de markt, zoals branche-afspraken (hygiëne-codes bijvoorbeeld), kwaliteitszorg en certificatie. Het behoud van het huidige niveau van gezondheidsbescherming staat hierbij te allen tijde voorop. Voor wat betreft de voorschriften die betrekking hebben op meer economische aspecten kan de overheid evenwel aanzienlijk terugtreden.
In de eerste plaats zal het kabinet de nationale regelgeving langs deze lijn opschonen en vereenvoudigen. In het hanteren van het wettelijk instrumentarium zal terughoudendheid worden betracht en zullen op basis van geformuleerde uitgangspunten en aanbevelingen de vele besluiten, regelingen en PBO-verordeningen worden doorgelicht. De haalbaarheid van één levensmiddelenwet zal worden onderzocht. Op het terrein van normalisatie en certificatie gaat het kabinet op korte termijn een groot aantal acties in gang zetten om de ontwikkeling en het gebruik van kwaliteitszorg en certificatie in de wetgeving en de handhaving daarvan te maximaliseren. De ruimte die de EG-regelgeving voor dit soort vormen van zelfregulering biedt, zal in kaart worden gebracht. De geformuleerde uitgangspunten en aanbevelingen gelden ook voor de Nederlandse opstelling in internationale kaders, zoals de EU en de Benelux. Zo zal Nederland ook op internationaal vlak streven naar toepassing van normalisatie en certificatie. Ook hier geldt dat een hoog niveau van gezondheidsbescherming uitgangspunt blijft.
De te ondernemen activiteiten op nationaal en internationaal terrein vergen een grote inzet van het kabinet. Overleg met de maatschappelijke organisaties over deze activiteiten is gewenst en zal deel uit maken van een in september 1996 aan de Tweede Kamer voor te leggen plan van aanpak voor de implementatie. De planning is erop gericht de gewijzigde regelgeving 1 januari 1998 in werking te laten treden.
Het kabinet heeft al verscheidene stappen gezet om meer verantwoordelijkheid voor de kostenontwikkeling in de gezondheidszorg bij de partijen «in het veld» te leggen, hen de ruimte daarvoor te geven en prikkels daarvoor te introduceren. In het MDW-project ziekenhuiszorg is in lijn met deze initiatieven geïnventariseerd welke belemmeringen er zijn voor marktwerking in de ziekenhuissector en hoe deze kunnen worden weggenomen. Onderzocht is welke vormen van samenwerking tussen zorgaanbieders uit een oogpunt van algemeen belang strikt noodzakelijk zijn. De werkgroep heeft de veelheid aan regelgeving op het terrein van de ziekenhuiszorg in kaart gebracht en getoetst. Conclusie is dat de geleidelijke invoering van marktwerking zal leiden tot een doelmatiger gebruik van de schaarse middelen, zonder dat dit afbreuk doet aan de hoge kwaliteit van de Nederlandse gezondheidszorg. Op de lange termijn kan uiteindelijk worden volstaan met regelgeving voor de kwaliteit van de zorg, de solidariteit en toegankelijkheid, de Europeesrechtelijke verplichtingen en de omvang van de collectief gefinancierde lasten. Voor de korte en middellange termijn zal nog met name regelgeving nodig blijven op het gebied van de bekostiging van de kapitaallasten van ziekenhuizen en van de topklinische zorg.
De werkgroep doet een groot aantal aanbevelingen om stapsgewijs te komen tot meer marktwerking. De aanbevelingen zijn er onder andere op gericht de toetreding tot de markt te vergemakkelijken, de prijsvorming meer op bedrijfseconomische leest te schoeien en op de invoering van contracteervrijheid voor ziekenfondsen alsmede het beëindigen van het verbod voor ziekenfondsen om eigen instellingen te exploiteren. Het kabinet neemt stappen om deze maatregelen binnen de randvoorwaarden van kwaliteit, toegankelijkheid en kostenbeheersing, in onderlinge afstemming te implementeren.
Gezien de specifieke kenmerken van deze sector bestaat het risico van kartelvorming en economische machtsposities. Het alert volgen van de ontwikkelingen door de mededingingsautoriteiten is dan ook noodzakelijk. Met betrekking tot de noodzakelijke vormen van samenwerking tussen de zorgaanbieders concludeert de werkgroep dat geen specifieke regelgeving noodzakelijk is. Zowel de huidige Wet economische mededinging als het wetsvoorstel Mededingingswet bieden voldoende ruimte om nuttige vormen van samenwerking mogelijk te maken.
De Wet geluidhinder heeft een belangrijke bijdrage geleverd aan de ontwikkeling van het geluidhinderbeleid. Dankzij deze wet en de daarbij behorende uitvoeringsvoorschriften is de afgelopen vijftien jaar veel expertise ontstaan bij de lagere overheden en akoestische adviesbureaus. De diverse voorschriften zijn naar aanleiding van actuele ontwikkelingen regelmatig aangepast en aangevuld. Niettemin zijn er knelpunten in de uitvoeringspraktijk van de wet. De wet is ingewikkeld en gedetailleerd en biedt onvoldoende mogelijkheden voor het realiseren van maatwerkoplossingen. De in de wet neergelegde bevoegdheidsverdeling is niet meer afgestemd op de nieuwe inzichten op het gebied van de bevoegdheidsverdeling tussen overheden bij het beleid voor de leefomgeving.
De kern van het MDW-advies is een verschuiving van bevoegdheden en verantwoordelijkheden die nu berusten bij het Rijk en de provincie naar de gemeenten, waardoor bundeling van de procedures in het kader van het geluidhinderbeleid en de ruimtelijke ordening in één proces van integrale besluitvorming mogelijk wordt. Gemeenten krijgen de bevoegdheid zelf geluidhinderbeleid te ontwikkelen onder de voorwaarde dat zij gebiedsgerichte geluidnormen vaststellen en een meerjarige geluidhinderdoelstelling vastleggen. De provincie krijgt in het model een beperkte goedkeuringsbevoegdheid voor de inhoud van het gemeentelijk geluidbeleid en kan via haar goedkeuringsbevoegdheid in het kader van de ruimtelijke ordening de concrete uitwerking van het gemeentelijk geluidbeleid in bestemmingsplannen toetsen. Voor projecten van bovenprovinciaal c.q. nationaal belang (rijkswegen, spoorwegen, luchthavens, defensieterreinen en landaanwinningsprojecten) behoudt het Rijk de bevoegdheid om geluidnormen te stellen.
Het advies wordt door het kabinet in principe ondersteund. In het project Modernisering Instrumentarium Geluidbeleid (MIG) zal de uitwerking van het model ter hand worden genomen. Het model houdt een ingrijpende en vergaande wijziging in van de bestaande verantwoordelijkheden. Niet alle consequenties van deze keuze kunnen thans goed worden overzien. Ook dient er nog veel uitgewerkt te worden voordat het model kan worden uitgevoerd. Bovendien dient de maatschappelijke discussie over het model nog verder te worden gevoerd. De komende tijd zal een nadere verdiepingsslag worden gemaakt, waarin nader overleg plaats kan hebben met betrokken actoren en waarin via experimenten ervaring kan worden opgedaan. Mede op basis hiervan zal nog deze kabinetsperiode een definitief kabinetsbesluit over de wijze van uitvoering worden genomen, en aan de Kamer worden voorgelegd.
Dit project heeft geleid tot een samenhangend pakket van maatregelen om de uitgangsposities van de verschillende aanbieders van hoger onderwijs – bekostigde respectievelijk aangewezen instellingen – op de markt zoveel mogelijk gelijkwaardig te maken, gegeven de taak en de verantwoordelijkheid van de overheid op het gebied van het hoger onderwijs. Doel van de maatregelen is te komen tot vergroting van de transparantie in het opleidingenaanbod en tot vergroting van de flexibiliteit en slagvaardigheid van de instellingen. Deze beweging sluit aan op een reeds bestaande beweging naar meer autonomie van de onderwijsinstellingen (vergelijk recente wetgeving van OC en W).
Met het oog op het vergroten van de transparantie wil het kabinet komen tot een gewijzigde systematiek voor de registratie van opleidingen. Belangrijk onderdeel hiervan is de toets van opleidingen aan de door de bekostigde en aangewezen instellingen gezamenlijk te maken onderwijsafspraken. Deze afspraken richten zich op een structurering van het onderwijsaanbod. Voorts zal het kabinet, teneinde eventuele structurele kruissubsidiëring tegen te gaan, maatregelen treffen om de boekhouding voor reguliere onderwijsactiviteiten en contractonderwijsactiviteiten van bekostigde instellingen strikt te scheiden. Verder zal de minister van onderwijs bevorderen dat in 1997 een stelsel van kwaliteitszorg zal zijn ingevoerd in het aangewezen onderwijs.
De werkgroep pleit voor op korte termijn te starten onderzoeken naar de mogelijkheden (inbegrepen het versterken van de vraagfinanciering) om de consumentenkeuze te versterken en voor een overgang op den duur van een publiekrechtelijke naar een privaatrechtelijk regime voor openbare bekostigde instellingen. De minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen zal het initiatief tot deze studies nemen.
Doorberekening van handhavingskosten
In het project doorberekening handhavingskosten zijn ca. 40 regelingen geïnventariseerd waar vormen van kostendoorberekening in voorkomen die samenhangen met overheidsactiviteiten gericht op het (doen) naleven van wet- en regelgeving. Daarnaast is onderzocht welke motieven ten grondslag liggen aan het doorberekenen van kosten en is onderzoek uitgevoerd naar de praktijk van het doorberekenen van handhavingskosten in een viertal ons omringende landen.
Uit het verrichte onderzoek zijn geen eenduidige antwoorden voortgekomen op de vraag in welke gevallen doorberekening van handhavingskosten gerechtvaardigd is en wanneer niet. Op grond van overwegingen van enerzijds rechtstatelijke en anderzijds financieel-theoretische aard, komt de werkgroep evenwel tot de formulering van een aantal uitgangspunten, waarbij onderscheid wordt gemaakt tussen «toelatingskosten» en «handhavingskosten». Kosten die verband houden met «toelating» (bijvoorbeeld het verkrijgen van een vergunning) zouden in beginsel moeten worden doorberekend. Handhavingskosten zouden daarentegen in beginsel niet moeten worden doorberekend aan degenen tot wie de handhaving is gericht. Deze uitgangspunten en de uitzonderingen daarop, zijn neergelegd in een tweetal checklists die kunnen worden gebruikt bij het opstellen en beoordelen van nieuwe en wijziging van bestaande regelgeving indien daarin sprake is van toelating en/of handhaving.
Het kabinet kan zich vinden in de door de werkgroep geformuleerde uitgangspunten en stelt zich op het standpunt dat deze van belang zijn uit een oogpunt van consistentie en helderheid van wet- en regelgeving. Het kabinet zal de in de werkgroep ontwikkelde checklists toepassen bij alle nieuwe wet- en regelgeving waarin sprake is van toelatings- en handhavingsactiviteiten. Over een jaar zullen de ervaringen met het toepassen van de checklists worden geëvalueerd.
De Wet assurantiebemiddelingsbedrijf regelt kort gezegd de rechten en de plichten van assurantietussenpersonen en gevolmachtigde agenten. Het MDW-project was gericht op het doen van onderzoek naar de marktwerkingsaspecten van de wet, met name op het gebied van de wettelijke toetredingseisen (vakbekwaamheidseisen en registersysteem) en het effect op de markt van de overige gedragsregels (beloningsregels). De werkgroep heeft de argumenten vóór en tegen deze regulering in kaart gebracht. In het kader van het onderzoek zijn ook hoorzittingen gehouden. Het kabinet zal eind augustus een besluit naar aanleiding van het rapport nemen.
Doel van het project Beroepspensioenregeling is te onderzoeken of de Wet betreffende verplichte deelneming in een beroepspensioenregeling (tot stand gekomen in 1972) in zijn huidige vorm nog steeds als een nuttig en noodzakelijk instrument voor sociaal beleid kan worden gezien. Er zijn thans elf verplichtgestelde beroepspensioenregelingen (bijv. voor medische en paramedische beroepen, loodsen en actuarissen), terwijl ook de pensioenregeling voor notarissen die is vastgelegd in de Wet op het notarisambt als zodanig kan worden beschouwd. Het balanstotaal van de desbetreffende fondsen bedraagt f 16 miljard. In het project zijn de argumenten voor en tegen een dergelijke verplichtstelling onderzocht. Ook hebben hoorzittingen plaatsgevonden waarin vertegenwoordigers van beroepsorganisaties, pensioenfondsen, verzekeraars en Verzekeringskamer zijn gehoord. De gevestigde beroepsorganisaties en de pensioenfondsen willen de verplichtstelling handhaven. De voor- en nadelen van de mogelijkheid tot verplichtstelling afwegend is de werkgroep tot de conclusie gekomen dat de wet in zijn huidige vorm in ieder geval dient te worden aangepast om de individuele keuzevrijheid te vergroten, om marktconforme prikkels te introduceren en om de concurrentie te vergroten, waardoor de pensioenvoorziening efficiënter kan worden. Hiertoe zijn twee opties gepresenteerd.
Het kabinet heeft gekozen voor de optie waarin de mogelijke verplichtstelling blijft gehandhaafd, maar de voorwaarden waaronder de verplichtstelling wordt verleend, worden verscherpt. Met de keuze voor deze optie worden, met behoud van een aantal voordelen van de huidige beroepspensioenregelingen, nadelen die daaraan zijn verbonden verminderd. Zo zal het in praktijk brengen van de wijzigingen die deze optie in zich bergt, ervoor zorgen dat de betrokkenheid van de individuele deelnemers bij de beroepspensioenregelingen wordt vergroot. Er ontstaat verder een grotere individuele keuzevrijheid en er worden meer markconforme prikkels geïntroduceerd, die een efficiënte pensioenvoorziening voor beroepsbeoefenaren bevorderen. Voorts worden de criteria ter beoordeling van de representativiteit geobjectiveerd en openbaar gemaakt.
Preventief toezicht vennootschappen
Aanleiding voor het project is het risico van wachttijden dat bij de huidige opzet van het toezicht bestaat. Het project heeft geleid tot een aantal voorstellen tot wijzigingen in het toezicht waardoor, met behoud van de waarborgfunctie die het toezicht heeft in de criminaliteitsbestrijding, de wachttijden worden teruggebracht:
– een wetswijziging zal worden bevorderd die ertoe leidt dat Justitie niet langer de juridisch-technische inhoud controleert van notariële akten op het gebied van het vennootschapsrecht. De notaris krijgt hier een volledige, zelfstandige verantwoordelijkheid;
– de preventieve misbruiktoets richt zich nog uitsluitend op financiële en criminele antecedenten. Justitie voert deze zo uit dat er voor bonafide ondernemers geen wachttijden meer zijn. Andere gegevens die voor de misbruikbestrijding van belang zijn, mogen achteraf worden verstrekt.
Het (internationale) bedrijfsleven heeft toenemende behoefte aan bijzondere statutaire bepalingen. Voor zover daarin niet kan worden voorzien door flexibele uitvoeringsregelingen, zal een ontheffingsbevoegdheid van de minister van Justitie kunnen worden ingevoerd.
Projecten die (nog) niet zijn afgerond
Eerder, in de vorige voortgangsrapportage, is de Kamer meegedeeld dat een project «Elektriciteitswet» zal worden uitgevoerd. Het kabinet is op dit voornemen teruggekomen. De toekomstige structuur van de elektriciteitsvoorziening is inmiddels in het overleg tussen de Minister van Economische Zaken en de Tweede Kamer al zover uitgekristalliseerd dat een exercitie in MDW-verband niet veel toegevoegde waarde meer zou hebben. Thans wordt in het verlengde van het overleg met de Kamer gewerkt aan de wijziging van de Elektriciteitswet 1989. In de gewijzigde Elektriciteitswet zal een voorzieningsmodel worden neergelegd waarin meer ruimte zal bestaan voor concurrentie en marktwerking.
De MDW-werkgroep «specifieke uitkeringen» heeft een toetsingskader ontwikkeld om bij specifieke uitkeringen te komen tot een vermindering van de administratieve lasten en heeft de bruikbaarheid ervan nagegaan door het toe te passen op een aantal regelingen. Voordat de rapportage wordt afgerond, zullen de ontwikkelde voorstellen worden voorgelegd aan enkele interdepartementale adviesorganen. De Tweede Kamer zal begin oktober over de uitkomsten worden geïnformeerd.
In het project «Markt en overheid» wordt een analyse gemaakt van de oorzaken en kenmerken van concurrentie tussen overheidsondernemers en particuliere ondernemers. Kernvraag is welke ongelijke concurrentieverhoudingen zich kunnen voordoen en op welke wijze deze kunnen worden opgelost. Op basis van deze analyse zal een aantal praktijkgevallen worden doorgelicht, waarbij de in de analysefase te formuleren uitgangspunten worden getoetst. De Tweede Kamer zal na de zomer een tussenrapportage ontvangen waarin de uitkomsten van de analysefase zullen worden uiteengezet.
Het tweede onderdeel van de MDW-operatie, naast de specifieke projecten, is de scherpere toetsing van voorgenomen regelgeving. Bij die toetsing wordt extra aandacht gegeven aan bedrijfseffecten, milieu-effecten en de uitvoerbaarheid en handhaafbaarheid van de regelingen. De interdepartementale «Werkgroep voorgenomen regelgeving» heeft hierbij een sturende rol. De werkgroep zorgt ervoor dat de informatie die nodig is voor de afweging van de genoemde effecten van de regeling tijdig op tafel komt. De werkgroep maakt deze afweging niet zelf; dit gebeurt in het verdere voorbereidingstraject van de wet, uiteindelijk in het kabinet en in laatste instantie de Tweede Kamer. De informatie wordt opgenomen in de memorie van toelichting of de nota van toelichting bij het voorstel voor de nieuwe regeling, of in een ander passend document.
Een belangrijke taak van de werkgroep is het selecteren van de regelingen waarvoor de effecten in kaart moeten worden gebracht. Dit gebeurt alleen indien substantiële effecten worden verwacht. Op de meest recente versie van het zogenoemde regelgevingsoverzicht, waarin deze activiteit neerslaat, staan 78 regelingen. Het gaat om nieuwe of gewijzigde wetten, amvb's en ministeriële regelingen. Per regeling is op het regelgevingsoverzicht concreet aangegeven welke vragen beantwoord moeten worden. Het eerste regelgevingsoverzicht is de Tweede Kamer eind vorig jaar toegezonden.1
De departementen zijn zelf verantwoordelijk voor de beantwoording van de vragen van de drie toetsen (bedrijfseffecten, milieu en effectmeting uitvoerbaarheid en handhaafbaarheid). Het gezamenlijk steunpunt Voorgenomen regelgeving (ingesteld door VROM en EZ) verleent hierbij ondersteuning. Justitie verleent ondersteuning bij de effectinventarisatie over handhaafbaarheid en de belasting van de rechterlijke macht.
Voor de effectinventarisatie van grote of ingewikkelde regelingen kan een speciale werkgroep in het leven worden geroepen. Onlangs is voor het eerst zo'n speciale werkgroep gevormd in verband met de wijziging van de Drank- en horecawet. Tot nu toe zijn alleen nationale dossiers bekeken. In de toekomst zal ook aandacht worden besteed aan ontwerp-EU-regelgeving. Voor een beperkt aantal zware Brusselse dossiers zal een toetsing op MDW-aspecten worden uitgevoerd. Om daar uitvoering aan te geven, zijn werkafspraken gemaakt.
De activiteiten hebben er toe geleid dat van bepaalde regelgeving is afgezien en dat andere regelgeving is aangepast. Eind 1996 zal een evaluatie van de procedure plaatsvinden, mede aan de hand van daartoe aan te besteden extern onderzoek.
Het derde onderdeel van de MDW-operatie wordt gevormd door de activiteiten die zijn gericht op het terugdringen van administratieve lasten voor het bedrijfsleven. Het afgelopen jaar is door de ministeries gewerkt aan de uitvoering van de in de brief «Naar minder administratieve lasten» genoemde maatregelen om de administratieve lasten van bedrijven terug te dringen2. Voor een globaal beeld van de voortgang wordt verwezen naar de brief van de Staatssecretaris van Economische Zaken3. In de memories van toelichting bij de begroting doen de ministeries uitvoeriger verslag van hun acties. De conclusie is dat op een aantal terreinen administratieve lasten zijn verminderd. Andere voorstellen zijn nader geconcretiseerd en er zijn ook nieuwe voornemens geformuleerd die moeten leiden tot minder ballast voor het bedrijfsleven.
Het kabinet zet zich ervoor in het onderwerp bij andere overheden en bij de Europese Commissie onder de aandacht te brengen. Het ministerie van Economische Zaken heeft samen met de VNG onderzoek laten verrichten naar de omvang en samenstelling van de administratieve lasten die worden veroorzaakt door gemeentelijke overheden.
Om met ondernemers zelf over de aanpak van de administratieve lasten goed contact te kunnen houden, is een ondernemerspanel ingesteld. In mei heeft de tweede bijeenkomst van dit panel plaatsgevonden. Het panel heeft vooral aandacht besteed aan de administratieve lasten op het terrein van ARBO en sociale zekerheid.
1.5. MDW in internationaal perspectief
Niet alleen Nederland, maar vele andere landen, binnen en buiten de EU, hebben een kritische beschouwing van hun regelgeving en verbetering van de marktwerking (weer) op de agenda staan. Internationale organisaties zoals de OESO en het IMF bevelen Nederland, maar ook andere landen, systematisch aan om ter verbetering van de economische prestaties de marktwerking in economieën te bevorderen. Deze aanbevelingen zijn gebaseerd op de ervaring dat meer concurrentie goed is voor de produktiviteit, kan leiden tot lagere prijzen, meer produktdifferentiatie, innovatie en op termijn gunstig uitwerkt op de produktie en werkgelegenheid.
Landen als Duitsland, Zweden, Nieuw Zeeland en Japan voeren hervormingsprogramma's op het terrein van de economische regelgeving uit of hebben deze uitgevoerd. Verder is van belang dat ook instituties zoals de EG en de OESO zelf initiatieven hebben genomen om te komen tot minder en betere regulering. De OESO legt de verbinding met het mededingingsbeleid en is van mening dat bij goede mededinging terughoudende regulering hoort. In het voorjaar van 1997 zal men een studie presenteren naar de activiteiten van de lidstaten op het gebied van «regulatory reform» en ook de belangrijkste factoren voor succesvolle en effectieve deregulering aangeven.
Voor Nederland zijn verder de activiteiten gericht op de herziening van EU-regelgeving zeer relevant. Recent is bijvoorbeeld het SLIM-initiatief (Simplification of Legislation in the Internal Market) gelanceerd, dat beoogt per sector na te gaan wat de oorzaken zijn van het niet optimaal functioneren van de interne markt. Dit moet leiden tot voorstellen voor passende maatregelen, waaronder opschoning en vereenvoudiging van wetgeving. Nederland ondersteunt dit voorstel, juist ook omdat de Europese commissie een praktische aanpak voor ogen staat. Verder ziet de commissie mogelijkheden voor een ruimer gebruik van moderne instrumenten als normalisatie in de communautaire wetgeving.
Tot slot wordt in herinnering gebracht dat diverse MDW-projecten een internationale dimensie kennen. Voorbeelden zijn het arbo-project uit de eerste tranche en het levensmiddelenproject dat zojuist is afgerond. Eén van de MDW-projecten is geheel aan de EG-regelgeving gewijd: het project Kwaliteit van EG regelgeving.
2. Keuze onderwerpen derde tranche
Evenals vorig jaar is aan een flink aantal instanties binnen en buiten de overheid de vraag voorgelegd suggesties te doen voor onderwerpen die als onderdeel van de derde tranche MDW kunnen worden onderzocht. Tot de aangeschreven instellingen en instanties behoren de sociale partners, de consumentenbond en VNG en IPO. De inventarisatie heeft tot een brede groep voorstellen geleid. Het kabinet heeft hieruit met behulp van selectiecriteria uit de vorige voortgangsnota een keuze gemaakt. De criteria zijn:
– de economische betekenis van het onderwerp (waaronder het belang voor de consument en het bedrijfsleven) of de bijdrage ervan aan de verbetering van de wetgevingskwaliteit;
– de kans om daadwerkelijk tot minder regelgeving en zodoende tot economische prikkels en meer werkgelegenheid te komen;
– de vraag of de behandeling van het onderwerp in MDW-kader toegevoegde waarde heeft, mede in relatie tot de eerder geschetste programma's die op de departementen reeds gaande zijn;
– praktische overwegingen, zoals de vraag of het project in een jaar kan worden afgerond;
– overwegingen ten aanzien van de evenwichtigheid en representativiteit van het totale pakket.
Niet alle geïnventariseerde suggesties hebben tot een projectvoorstel geleid. De inzet van de MDW-operatie is erop gericht een aantal goed afgebakende, concrete onderwerpen op te pakken, die zich ervoor lenen in MDW-kader binnen het tijdsbestek van een jaar tot een oplossing te worden gebracht. Indien ook projecten worden opgevoerd die minder goed in dit profiel passen, zou de inzet teveel worden versnipperd. Het bestand met ingebrachte voorstellen zal later opnieuw worden gebruikt, bij de samenstelling van de vierde tranche.
2.2. Toelichting van de geselecteerde onderwerpen
Onderstaand zijn de voor de derde tranche gekozen onderwerpen toegelicht. Het is de bedoeling dat de projecten – tenzij anders is aangegeven – medio 1997 zullen worden afgerond en dat de Tweede Kamer dan zal worden geïnformeerd over de uitkomsten.
De wet regelt en beperkt in art. 1637x BW de bevoegdheid van de werkgever om in de arbeidsovereenkomst een beding op te nemen waarbij de werknemer zich verbindt na de beëindiging van de dienstbetrekking de werkgever geen concurrentie aan te doen. Het BW bepaalt dat zo'n beding kan worden getroffen, echter alleen met een meerderjarige werknemer en bij schriftelijke overeenkomst of reglement. Op overtreding kan een boete worden bedongen en kan werkgever schadevergoeding vorderen in geval van niet-nakoming.
De wet noopt tot een afweging in de rechtspraak tussen contractsvrijheid en het recht op vrije keuze van arbeid. Het concurrentiebeding kan belemmerend werken voor de flexibiliteit en mobiliteit van werknemers op de arbeidsmarkt, de mogelijkheid een bedrijf te starten en voor de concurrentie tussen bedrijven. Anderzijds speelt het belang dat de werkgever heeft bij bescherming van zijn goodwill, know-how en in de werknemer geïnvesteerde opleiding. De rechtspraak is niet eenduidig en geeft aanleiding tot de vraag of de rechtspraktijk niet te belemmerend uitwerkt voor het recht op de vrije keuze van arbeid.
In de nota «Flexibiliteit en zekerheid»1 heeft het kabinet aangekondigd dat onderzoek zal worden gedaan naar de toepassing in de praktijk van het concurrentiebeding en de daaruit voortkomende belemmeringen voor mobiliteit en flexibiliteit. Op basis daarvan zal volgens de nota worden bezien of aanleiding bestaat voor verdere actie. De Stichting van de Arbeid heeft het kabinet verzocht dit onderzoek voortvarend ter hand te nemen.
Dit onderzoek zal in MDW-verband worden uitgevoerd. Nagegaan zal worden welke consequenties het concurrentiebeding heeft op de flexibiliteit en mobiliteit van werknemers. Hierbij zullen zowel de juridische als de praktische belemmeringen (empirisch) worden onderzocht. Het belang van de werkgever dat is gelegen in de bescherming van zijn concurrentiepositie, zal erbij worden betrokken. Het onderzoek zal antwoord geven op de vraag of de huidige regeling nog wel voldoet, dan wel hoe op een andere wijze dan door het aanpassen van de regeling, belemmeringen op flexibiliteit en mobiliteit kunnen worden opgeheven.
In de eerste tranche van de MDW-operatie zijn door de werkgroep Cohen in het kader van het MDW-project advocatuur toetsingspunten ontwikkeld met betrekking tot het domeinmonopolie, de verordenende taak en bevoegdheid van de beroepsorganisatie alsmede de interne beroepsregels in de vrije beroepen. In het project accountancy zullen ditmaal deze toetsingspunten worden toegepast op de accountancy.
Onderzocht zal worden of de verplichte inschakeling van de accountant zoals deze thans is vastgelegd in diverse regelingen gehandhaafd dient te blijven of dat andere oplossingen mogelijk zijn. In de tweede plaats zal worden bezien in hoeverre de taken en de regelgevende bevoegdheden van de NIVRA en de NOvAA overeenstemmen met de huidige – door de werkgroep Cohen geformuleerde – opvatting, dat de reikwijdte van de verordenende bevoegdheid van de PBO's nadrukkelijk dient te zijn afgebakend en gelimiteerd. In de derde plaats zal worden nagegaan welke effecten de reglementering van het beroep heeft op het functioneren van de accountant in de markt van de zakelijke dienstverlening en of in de dienstverlening die is gecombineerd met de wettelijke taakuitoefening van de accountant, voldoende marktwerking is gewaarborgd. In dit verband is o.a. de vraag aan de orde of de gedrags- en beroepsregels nog wel alle van deze tijd zijn; of de regels inzake het domeinmonopolie noodzakelijk en proportioneel zijn; op welke wijze belemmeringen voor samenwerking met andere vrije beroepen zouden kunnen worden weggenomen en hoe de positie is t.o.v. andere (gereglementeerde) beroepen in de markt van de zakelijke dienstverlening.
In het project zal rekening worden gehouden met de wens van de Tweede Kamer dat de implementatie van de EG-richtlijn inzake het vennootschapsrecht en de stroomlijning van de accountantsberoepen die met de Accountantswet van 6 augustus 1993 tot stand is gebracht, in 1999 zal worden geëvalueerd en dat tot die tijd met betrekking tot deze onderwerpen een «stand still» zal gelden. De implementatie van de EG-regelgeving en de stroomlijning van de beroepen zullen in het MDW-project daarom geen centrale aandachtspunten vormen. Het is bijvoorbeeld uitgesloten dat de wettelijke taken van de accountant voorzover deze bij of krachtens de relevante EG-regelgeving zijn vastgelegd, ter discussie zullen worden gesteld. Wel zullen bevindingen die mede op deze onderwerpen betrekking hebben, in de wetsevaluatie kunnen worden ingebracht. De Kamer zal eind december over de uitkomsten worden geïnformeerd.
Concurrentie en prijsvorming in de gezondheidszorg
Bij alle vrije medische beroepen is in meerdere of mindere mate sprake van erkenningsregels, opleidings- en vestigingseisen. Deze regulering beperkt de toetreding, werkt ineffiencies in de hand (hoge lonen en winsten) en kan leiden tot druk op de geleverde kwaliteit. In dit project wordt gekeken naar formele en informele regelingen die de marktwerking bij vrije beroepsbeoefenaren belemmeren, in het bijzonder bij de tandartsen en de fysiotherapeuten.
Ook wordt gekeken naar de prijsvorming. Tussen tarieven en werkelijke kosten bestaat in de gezondheidszorg geen direct verband. Doelstelling van de overheid met de Wet tarieven gezondheidszorg is in de eerste plaats het bevorderen van macro-kostenbeheersing op korte termijn en niet de kosteneffectiviteit op micro-niveau. Lange termijn doelstelling is dat bij het aantreden van het volgende kabinet, mits sprake is van voldoende marktwerking, voor tweede compartiment verstrekkingen (cure, verplichte ziektekostenverzekering, Zfw of particulier) de Wtg niet meer van toepassing zal zijn en de prijs gebaseerd zal zijn op de gemaakte kosten. Bij voldoende marktwerking zal de prijsregulering in het derde compartiment (vrije keus) op basis van de Wtg al in deze kabinetsperiode (voor een deel) worden afgeschaft1
In dit project zal worden bezien op welke manier op een verantwoorde wijze (tijdpad en marktcondities) een overgang kan plaatsvinden van grotendeels door overheid gereguleerde prijzen naar vrijere prijsvorming van de diensten van tandartsen en fysiotherapeuten. De uitkomsten kunnen mede bruikbaar zijn ten aanzien van de overgang van gereguleerde prijzen naar vrijere prijsvorming in het 2e en 3e compartiment in het algemeen.
Vergunningverlening Wet verontreiniging oppervlaktewater
De lozingsvergunning, de milieuvergunning in de sfeer van het oppervlaktewater, wordt verleend krachtens de Wet verontreiniging oppervlaktewater. In dit project zal worden bezien of het mogelijk is het vergunningenstelsel te vereenvoudigen, in de zin dat de vergunningplicht voor verdere categorieën lozingen of lozers kan worden omgezet in algemene regels. In het kader van de Wet Milieubeheer is een soortgelijke aanpak in een MDW-project met succes uitgewerkt. Naar verwachting zal dit ook in dit geval voordelen opleveren. Ook de algemene regels zelf zullen worden bezien, met name zal worden onderzocht of de mate van detaillering kan worden teruggebracht. Daarnaast zal worden onderzocht of normalisatie en certificatie in het waterkwaliteitsbeheer een rol kunnen spelen.
In Nederland worden in meer dan 25 wetten eisen gesteld aan produkten. Het gaat om eisen in de produktie-, handels-, gebruiks- en afvalfase van (soorten) produkten en deze eisen liggen op het gebied van milieu, kwaliteit, veiligheid en arbeidsomstandigheden. Een en ander is geregeld in wetten als de Warenwet, Wet Milieubeheer, Elektriciteitswet, Bestrijdingsmiddelenwet, Wegen Verkeerswet, Wet milieugevaarlijke stoffen, Wet op de gevaarlijke werktuigen etc. Het feit dat produkteisen in verschillende wetten zijn geregeld, leidt tot een aantal problemen, vooral in de gevallen waarin verschillende wetten over hetzelfde produkt gaan.
De werkgroep heeft tot taak te bezien welke overwegingen er zijn om de diverse bestaande regelingen hetzij apart te handhaven, hetzij deze onder te brengen in een integraal produktkader (één Kaderwet). Voorts dient de werkgroep aanbevelingen te doen zowel over de te onderzoeken regelingen als over het te voeren wetgevingsbeleid in het algemeen.
Daarbij gaat het om de mate van detaillering van de eisen aan de produkten. Er worden in de huidige regelgeving vaak zeer gedetailleerde eisen gesteld. Bezien wordt of niet volstaan kan worden met globalere eisen, waarbij de invulling meer aan vormen als (marktconforme) certificering en normalisatie kan worden overgelaten. Meer principieel wordt de vraag gesteld wat de rol van de overheid dient te zijn in het produktenbeleid.
Voorts dient aandacht te worden geschonken aan het knelpunt dat door de versnipperde regelgeving vaak verschillende overheidsdiensten verantwoordelijk zijn voor afzonderlijke delen van de handhaving. Hoe zijn de verschillende eisen die aan een produkt worden gesteld het best te handhaven, en op welke wijze kan de handhaving worden versterkt? Verder zal het probleem worden onderzocht dat door de verschillende regels soms verschillende eisen ten aanzien van keuring en certificering van hetzelfde produkt gesteld. De verschillen hebben onder andere betrekking op de periodiciteit en de aard van de keuring. De werkgroep zal bezien of doublures ongedaan kunnen worden gemaakt en of keuringen in de verschillenden fasen kunnen worden geharmoniseerd.
Ten slotte zal aandacht worden gegeven aan de sterk uiteenlopende verantwoordelijkheidsstelling bij produkten. Soms is het de handelaar, soms zijn het de werkgevers of de werknemers en in ander gevallen weer de vervaardigers, de gebruikers, de beheerders, etc. De werkgroep zal bezien of in een meer integrale benadering een duidelijker verantwoordelijkheidstoedeling gemaakt zou kunnen worden.
Het is duidelijk dat produktwetgeving een omvangrijk en gecompliceerd terrein behelst. Daarom is een zekere inperking van het onderzoeksterrein noodzakelijk. De werkgroep zal zich daarom dienen te beperken tot de eisen ten aanzien van veiligheid, gezondheid, milieu en kwaliteitseisen. De werkgroep zal zich richten op algemeen voorkomende machines, apparaten, consumentenprodukten en arbeidsmiddelen, zal de regelingen ter zake inventariseren en zal dan tot een afbakening komen.
Bij de Tweede Kamer is een voorstel ingediend voor nieuwe wetgeving ten aanzien van de gerechtsdeurwaarders. Bij het opstellen van de memorie van antwoord zijn enkele principiële vragen gerezen. In dit project zal het domein van de wettelijke bepaalde exclusieve bevoegdheden van de gerechtsdeurwaarder worden geïnventariseerd. Ook zal worden onderzocht in hoeverre het zinvol is de marktwerking in de uitoefening van het beroep van gerechtsdeurwaarder te bevorderen. Voorzover hiervoor mogelijkheden worden gevonden, zal worden nagegaan welke de consequenties daarvan kunnen zijn voor de wettelijke geregelde beroepsuitoefening van de gerechtsdeurwaarder.
In het kader van het domeinonderzoek zal de werkgroep ook aandacht besteden aan de combinatie van de ambtelijke en niet-ambtelijke werkzaamheden van de gerechtsdeurwaarder. Ook de tariefstructuur van de ambtelijke en de niet-ambtelijke werkzaamheden zal onder de loep worden genomen en komt de relatie van de gerechtsdeurwaarder met zijn cliënt aan de orde. In dit opzicht is ook relevant dat aan gerechtsdeurwaarders bepaalde exclusieve bevoegdheden zijn toegekend waarvoor zich hedentendage alternatieven laten denken. Tenslotte zal de werkgroep advies uitbrengen over een wettelijke regeling van de organisatie van het beroep van gerechtsdeurwaarder.
Wat de aanpak betreft kiest de werkgroep een opzet zoals die ook gevolgd is bij het MDW-project naar het domeinmonopolie advocatuur uit de eerste tranche MDW. In verband met de voortgang van de behandeling van de gerechtsdeurwaarderswet rapporteert de werkgroep uiterlijk in oktober 1996.
Het kabinet zal nog dit jaar de Tweede Kamer verslag doen van een evaluatie van de herziene Woningwet en Bouwbesluit. In het MDW-project zullen de volgende onderwerpen aan de orde komen.
Op het departement van VROM wordt op dit moment een zogenoemde «nuloptie» in het bouwbesluit onderzocht. Deze nuloptie houdt in dat de regelgeving in het bouwbesluit wordt beperkt tot het absoluut noodzakelijke. Nog dit jaar zal aan de Tweede Kamer verslag worden gedaan over de resultaten van dit onderzoek. In het MDW-project zal aandacht worden besteed aan deze «nuloptie» (inclusief beleidsvoornemens).
Voorts zal worden bezien of kan worden gekomen tot een betere inrichting en verdere stroomlijning van het proces van vergunningverlening, inspelend op het proces van besluitvorming door het bedrijfsleven. Meer specifiek zullen de voorschriften die gelden omtrent de wijze van inrichting en indiening van een aanvraag om bouwvergunning aan de orde komen. Het gaat hierbij om administratieve voorschriften en de afstemming met vereisten en procedures van andere vergunningen zoals milieu- en watervergunningen.
In dit MDW-project zal worden nagegaan of zich op het gebied van de gemeentelijke bouwverordeningen knelpunten voordoen. Meer concreet zal worden bezien of er aanleiding is, en of er mogelijkheden zijn, om aanvullende eisen die krachtens de Woningwet in gemeentelijke bouwverordeningen worden gesteld, te vereenvoudigen respectievelijk meer te unifomeren.
Tot slot zal in dit MDW-project ook worden gekeken naar de mogelijkheden voor een vereenvoudiging respectievelijk uniformering van de procedurevoorschriften welstandcommissie.
Er is in MDW-kader een breed palet aan activiteiten gestart. Het kabinet stelt vast dat in de projecten in korte tijd vaak complexe vraagstukken tot een oplossingsrichting zijn gebracht, in verband waarmee soms grote belangen zijn gemoeid. Nu de voorstellen zijn ontwikkeld, komt naar voren dat het in de praktijk effectueren van de voorstellen minstens zo moeilijk is als het ontwikkelen ervan. Het kabinet heeft stappen gezet om te bereiken dat de projecten ook in de implementatiefase vanuit de MDW-structuur zichtbaar blijven zodat snelle en goed gecoördineerde acties mogelijk zijn bij tegenslag. Het kabinet gaan er dan ook vanuit dat het welslagen van de MDW-operatie niet alleen gaat blijken uit de ontwikkelde voorstellen, maar meer en meer ook uit de voortvarende realisatie van de voorstellen in de praktijk.
Brief van de ministers van EZ, Justitie en VROM van 22 december 1995, TK 1995–1996, 24 036 nr. 13.
Brief van de Staatssecretaris van Economische Zaken d.d. 27 juni 1995, TK 1995–1996, 24 036 nr. 5.
Handelingen TK 1995–1996, 24 543 nr. 1; brief van de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid d.d. 4 december 1995.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-24036-20.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.