22 112 Nieuwe Commissievoorstellen en initiatieven van de lidstaten van de Europese Unie

Nr. 3137 VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG

Vastgesteld 18 juni 2021

De vaste commissie voor Financiën heeft een aantal vragen en opmerkingen voorgelegd aan de Staatssecretaris van Financiën – Fiscaliteit en Belastingdienst over de brief van 12 mei 2021 over het Fiche: Richtlijnvoorstel btw-vrijstelling voor EU-organen t.b.v. doorlevering aan derden (Kamerstuk 22 112, nr. 3107).

De vragen en opmerkingen zijn op 20 mei 2021 aan de Staatssecretaris van Financiën voorgelegd. Bij brief van 14 juni 2021 zijn de vragen beantwoord.

De fungerend voorzitter van de commissie, Tielen

De adjunct-griffier van de commissie, Freriks

I. Vragen en opmerkingen vanuit de fracties

Vragen en opmerkingen van de leden van de fractie van de VVD

De leden van de VVD-fractie hebben kennisgenomen van het Fiche «Richtlijnvoorstel btw-vrijstelling voor EU-organen ten behoeve van doorlevering aan derden» en hebben nog een aantal vragen en opmerkingen.

De leden van de VVD-fractie zijn het eens met het oordeel van het kabinet dat op dit moment het voorstel erg algemeen en ruim geformuleerd is.

De leden van de VVD-fractie zijn het eens met het kabinet dat er een langere implementatietijd nodig is ten behoeve van dit voorstel. Zij vragen zich af of hierdoor het voorstel, namelijk het helpen bij de bestrijding van de COVID 19-pandemie, niet voor dat doel (grotendeels) te laat komt. Indien dit voorstel ook kijkt naar bijvoorbeeld andere acute rampen zoals een natuurramp of een terroristische aanval, hoe helpt dit voorstel dan in zo’n situatie aan een snellere/efficiëntere bestrijding daarvan? Wordt gewaarborgd dat het criterium «nood» duidelijk omlijnd/gedefinieerd wordt?

De leden van de VVD-fractie vragen of de Staatssecretaris een, al dan niet een erg ruime, inschatting kan geven van de eventuele financiële consequenties. Zij zouden namelijk graag inzicht hebben in de potentiële derving van btw-inkomsten. Hoe worden de effecten gemonitord voor ondernemers? En is de eventuele toename in regeldruk en administratieve lasten besproken met ondernemers? Hoe kijken ondernemers naar dit voorstel en naar de mogelijke gevolgen hiervoor voor hun bedrijfsvoering? Als dit nog niet met hen is besproken, dan vernemen de leden van de VVD-fractie graag waarom niet en vragen zij of dit alsnog zal gebeuren.

De leden van de VVD-fractie zijn kritisch over de implicaties voor de uitvoering/handhaving door de Belastingdienst ten behoeve van dit Commissievoorstel. De Algemene Rekenkamer heeft op 19 mei 2021 aangegeven dat het parlement de Belastingdienst niet moet overvragen. Daarom vragen de leden van de VVD-fractie zich af of de Staatssecretaris hierop een reflectie kan geven?

Tot slot vragen de leden van de VVD-fractie of de Staatssecretaris kan toezeggen dat de Kamer op de hoogte wordt gehouden over ontwikkelingen en de voortgang in dezen. Wanneer verwacht de Staatssecretaris meer duidelijkheid op dit dossier en (ontwikkelingen) in het krachtenveld hieromheen?

Vragen en opmerkingen van de leden van de fractie van D66

De leden van de fractie van D66 hebben met belangstelling kennisgenomen van de inzet van het kabinet ten aanzien van het richtlijnvoorstel btw-vrijstelling voor EU-organen ten behoeve van doorlevering aan derden. De beschreven btw-vrijstelling kan nuttig en nodig zijn bij nood- en/of spoedsituaties, zoals rampen. Tegelijkertijd zijn de reikwijdte en de gevolgen van het voorstel niet heel duidelijk. Deze leden hebben een paar vragen.

De leden van de fractie van D66 vragen hoe het proces rondom het afgeven van een mandaat in het algemeen belang eruit zou moeten zijn. Hoe wordt het algemeen belang in EU-verband gedefinieerd? Wanneer verwacht het kabinet duidelijkheid over het proces rondom dit mandaat?

De leden van de fractie van D66 vragen voorts per wanneer het elektrisch laten verlopen van de procedure rondom het vrijstellingscertificaat uitvoerbaar zou zijn voor de Belastingdienst.

Vragen en opmerkingen van de leden van de fractie van de SGP

De leden van de SGP-fractie hebben kennisgenomen van het voorliggende fiche. Zij kritisch over het daarin besproken richtlijnvoorstel en zij hebben vragen over onder andere de (financiële) gevolgen voor de overheid en het bedrijfsleven en over de proportionaliteit van het voorstel.

De leden van de SGP-fractie vragen, naar aanleiding van de paragraaf over de essentie van het voorstel, waarom er geen effectbeoordeling door de Commissie is uitgevoerd en of het kabinet bereid is deze alsnog uit te laten voeren.

De leden van de SGP-fractie merken op, naar aanleiding van de beschrijving van de beoordeling en de inzet van het kabinet ten aanzien van het voorstel, dat zij zeer kritisch zijn over de potentieel ruime reikwijdte van het voorstel. Het feit dat er sprake moet zijn van een mandaat dat is afgegeven in het algemeen belang kan potentieel verregaande gevolgen hebben. Deze leden staan dan ook positief tegenover de inzet van het kabinet om hierover verduidelijking te vragen en zien deze verduidelijking ook graag tegemoet. Daarnaast vragen de leden van de SGP-fractie of het kabinet bereid is voor te stellen om de reikwijdte van het voorstel in te perken. En zo ja, welke stappen neemt de Staatssecretaris om de reikwijdte van het voorstel in te perken, gezien de zorgen die er bij het kabinet hieromtrent zijn?

De leden van de SGP-fractie vragen of het kabinet inzicht kan geven in de beweegredenen van de Commissie om de uiterste datum van implementatie van de richtlijn op 30 april 2021 te stellen, nog geen drie weken na ontvangst van het Commissiedocument.

De leden van de SGP-fractie vragen, naar aanleiding van de paragraaf met een eerste inschatting van het krachtenveld, hoeveel lidstaten de richtlijn reeds hebben geïmplementeerd? Kan het kabinet inzicht geven in de positie van andere lidstaten ten opzichte van dit voorstel?

De leden van de SGP-fractie constateren, naar aanleiding van de paragraaf over de beoordeling van bevoegdheid, subsidiariteit en proportionaliteit, dat het kabinet «positief» oordeelt over de bevoegdheid van de Commissie is, en dat de Commissie zich baseert op artikel 113 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie. In genoemd artikel worden voorwaarden genoemd (voor zover deze harmonisatie noodzakelijk is om de instelling en de werking van de interne markt te bewerkstelligen en concurrentieverstoringen te voorkomen). In hoeverre worden middels dit voorstel concurrentieverstoringen voorkomen? Worden er niet juist concurrentieverstoringen opgewekt door het voorstel, omdat EU-organen in bepaalde situaties te maken krijgen met een btw-vrijstelling, die andere entiteiten niet hebben?

De leden van de SGP-fractie vragen met betrekking tot de beoordeling van de proportionaliteit van het voorstel, of het klopt dat het voorstel in de richtlijn ook nu al middels tijdelijke regelingen geregeld kan worden? Is de Staatssecretaris het ermee eens dat de doelen van het voorstel (kort gezegd: procedures rond btw-heffing in uitzonderlijke situaties, zoals rampen, efficiënter inrichten) in essentie om tijdelijke regelingen vragen, gezien de diverse aard van rampen e.d.?

Tevens vragen de leden van de SGP-fractie naar de concrete voordelen van de richtlijn voor Nederland, met inachtneming van snelheid waarmee in de coronacrisis middels een tijdelijke regeling bijvoorbeeld een nultarief voor mondkapjes ingevoerd is. Wat is de toegevoegde waarde ten opzichte van de huidige mogelijkheden?

De leden van de SGP-fractie vragen, naar aanleiding van de paragraaf over financiële implicaties, gevolgen voor regeldruk en administratieve lasten, of het klopt dat het voorstel geen financiële gevolgen heeft voor de inkomsten van de Commissie gezien de relatie met de bni-bijdragen van lidstaten, maar mogelijk wel voor Nederland zelf, omdat er minder btw afgedragen wordt dat niet gecompenseerd wordt, omdat daar hogere bni-afdrachten tegenover staan. Wat is het oordeel van de Staatssecretaris over de financiële gevolgen voor Nederland?

Het voorstel kan financiële gevolgen hebben voor het bedrijfsleven, zo lezen de leden van de SGP-fractie. Kan de Staatssecretaris een inschatting geven van deze gevolgen, met inachtneming van de potentiele ruime reikwijdte van het voorstel?

De leden van de SGP-fractie hebben voorts enkele vragen over de uitvoering en handhaving van het voorstel door de Belastingdienst. Is de Staatssecretaris voornemers de impact op de uitvoering en handhaving te onderzoeken als de precieze reikwijdte van het voorstel bekend is? Welke stappen zet de Staatssecretaris om, mocht deze richtlijn geïmplementeerd worden, de uitvoering en de handhaving goed te regelen? En ten slotte, wat is de inzet van de Staatssecretaris om het voorstel uitvoerbaar en handhaafbaar te maken?

II. Reactie van de Staatssecretaris van Financiën

Vragen en opmerkingen van de leden van de fractie van de VVD

Vraag 1

De leden van de VVD-fractie zijn het eens met het kabinet dat er een langere implementatietijd nodig is ten behoeve van dit voorstel. Zij vragen zich af of hierdoor het voorstel, namelijk het helpen bij de bestrijding van de COVID 19-pandemie, niet voor dat doel (grotendeels) te laat komt.

Antwoord 1

De COVID-19 pandemie is voor de Europese Commissie aanleiding geweest voor het indienen van het richtlijnvoorstel. De huidige pandemie laat zien dat een goede voorbereiding en de mogelijkheid tot snel handelen gebaseerd op een gestructureerde, coherente en gecentraliseerde aanpak op EU niveau van belang is. Daarbij maakt toepassing van een btw-nultarief het mogelijk om beschikbare budgetten maximaal in te zetten voor de aankoop van hulpgoederen en -diensten. In hoeverre een latere implementatiedatum zou kunnen betekenen dat de voorgestelde maatregel te laat komt voor de bestrijding van de COVID-19 pandemie, hangt af van de aankopen die de Commissie onder deze maatregel beoogt te doen/heeft gedaan en hoe deze belast worden in de desbetreffende lidstaten van levering of invoer. Er gelden in diverse lidstaten al tijdelijke nultarieven, zoals in Nederland voor de levering van mondkapjes, vaccins en testkits. Daarnaast kan de terugwerkende kracht van de maatregel ook een rol spelen. Met de terugwerkende kracht kunnen de inkopen vanaf 1 januari 2021 – dus ook die voor de bestrijding van de COVID-19-pandemie – onder de voorgestelde maatregel vallen.

Vraag 2

Indien dit voorstel ook kijkt naar bijvoorbeeld andere acute rampen zoals een natuurramp of een terroristische aanval, hoe helpt dit voorstel dan in zo’n situatie aan een snellere/efficiëntere bestrijding daarvan?

Antwoord 2

Het voorstel kan bijdragen aan een snelle en efficiënte aanpak bij andere acute rampen die in de toekomst plaats kunnen gaan vinden. De reden hiervan is dat de Europese Commissie niet bij elk incident opnieuw een procedure moet doorlopen of afhankelijk is van implementatie van een geboden mogelijkheid van nultarief door de lidstaten om hulpgoederen of diensten vrij van btw in te kopen, wat veel tijd kan kosten. In principe maakt het voorstel zelf geen verschil in de aanpak bij en bestrijding van rampen, maar zorgt het ervoor dat de Europese Commissie met eenzelfde budget, meer goederen en diensten kan inkopen om te verstrekken daar waar het nodig is.

Vraag 3

Wordt gewaarborgd dat het criterium «nood» duidelijk omlijnd/gedefinieerd wordt?

Antwoord 3

De maatregelen in dit voorstel zijn gericht op de preventie van, de voorbereiding op of de reactie op noodsituaties in de context van huidige of toekomstige crises en rampen. In de toelichting bij het voorstel wordt door de Commissie verwezen naar crises met een grote impact gezien de mogelijke verstoring van onze economieën en samenlevingen. Een voorbeeld waar in dit voorstel logischerwijs meermaals naar verwezen wordt is de huidige COVID 19-pandemie. Volgens de Europese Commissie is het dringend nodig om onmiddellijk maatregelen te treffen om de huidige COVID-19-pandemie te bestrijden en om voorbereidingen te treffen met het oog op vergelijkbare toekomstige maatregelen op Unieniveau in het algemeen belang. Het richtlijnvoorstel biedt echter nog geen duidelijke omlijning of definitie van het criterium «nood». Het kabinet is voorstander voor een verdere verduidelijking van het voorstel, inclusief het criterium «nood».

Vraag 4

De leden van de VVD-fractie vragen of de Staatssecretaris een, al dan niet een erg ruime, inschatting kan geven van de eventuele financiële consequenties. Zij zouden namelijk graag inzicht hebben in de potentiële derving van btw-inkomsten.

Antwoord 4

In het geval dat het EU-orgaan in Nederland goederen en diensten inkoopt of invoert, kan dit leiden tot een derving van btw-inkomsten voor de Nederlandse overheid ten behoeve van levering aan (instellingen in) andere landen. Een inschatting van een eventuele derving is op voorhand niet te maken, aangezien dit afhangt van de vraag of in een dergelijke situatie door een EU orgaan goederen en diensten worden inkoopt of invoert.

Vraag 5

Hoe worden de effecten gemonitord voor ondernemers?

Antwoord 5

Dit voorstel kan gevolgen hebben voor de marktwerking en daardoor effect hebben op de financiële positie van het bedrijfsleven, afhankelijk van de precieze invulling/het gebruik van de maatregel. Het is mogelijk dat de door de EU-organen geselecteerde partijen zullen worden bevoordeeld boven andere marktpartijen. Dit is alleen gerechtvaardigd als er sprake is van nood. Op dit moment is er nog geen aanleiding om de effecten te monitoren. In hoeverre voorgenoemde effecten optreden is afhankelijk van de uiteindelijke reikwijdte van het voorstel.

Vragen 6 en 7

En is de eventuele toename in regeldruk en administratieve lasten besproken met ondernemers? Hoe kijken ondernemers naar dit voorstel en naar de mogelijke gevolgen hiervoor voor hun bedrijfsvoering? Als dit nog niet met hen is besproken, dan vernemen de leden van de VVD-fractie graag waarom niet en vragen zij of dit alsnog zal gebeuren.

Antwoorden 6 en 7

De eventuele toename in regeldruk en administratieve lasten is op dit moment nog niet besproken met ondernemers. Hierover is contact gelegd met VNO/NCW. De voorgestelde terugwerkende kracht maakt dat bedrijven die goederen en diensten hebben verkocht aan het EU-orgaan hun facturen en administratie mogelijk alsnog moeten aanpassen.

Vraag 8

De leden van de fractie van de VVD zijn kritisch over de implicaties voor de uitvoering/handhaving door de Belastingdienst ten behoeve van dit Commissievoorstel en vragen om een reflectie over de implicaties voor de uitvoering/handhaving door de Belastingdienst, mede gelet op de Algemene Rekenkamer die op 19 mei 2021 heeft aangegeven dat het parlement de Belastingdienst niet moet overvragen.

Antwoord 8

Het kabinet deelt de zorgen van de fractie van de VVD en de Algemene Rekenkamer en betrekt de gevolgen voor de uitvoering/handhaving in de beoordeling van het voorstel. Het lastige is dat op dit moment de precieze reikwijdte van het voorstel en daarmee deze effecten niet zijn in te schatten. Een specifiek onderdeel uit het voorstel heeft daarbij extra aandacht te weten de elektronische procedure voor uitgifte van het vrijstellingscertificaat. Uit eerder onderzoek naar aanleiding van vragen van de Commissie is al duidelijk geworden dat de omzetting van een papieren naar een elektronisch uitgifteproces van vrijstellingscertificaten niet uitvoerbaar is voor de Nederlandse Belastingdienst binnen de voorgestelde termijn. Op welke termijn dit voor de Belastingdienst wel mogelijk is- wordt onderzocht.

Gelet op het bovenstaande zet het kabinet in op het zo spoedig mogelijk verkrijgen van meer duidelijkheid over de reikwijdte van het voorstel en over de elektronische procedures en specificaties voor uitgifte van vrijstellingscertificaten. Tevens is de Nederlandse inzet gericht op het verkrijgen van een aanzienlijk latere invoeringsdatum, mede gelet op de bredere reikwijdte van dit onderdeel, en op het voorlopig mogen continueren van de papieren uitgifteprocedure. Het lijkt erop dat de Commissie deze ruimte ook wil geven. Ook onderzoekt het kabinet de gevolgen van de voorgestelde terugwerkende kracht in verband met mogelijke (teruggaaf)correcties voor leveringen, diensten en invoeren die reeds met btw zijn afgehandeld.

Vraag 9

Tot slot vragen de leden van de VVD-fractie of de Staatssecretaris kan toezeggen dat de Kamer op de hoogte wordt gehouden over ontwikkelingen en de voortgang in dezen. Wanneer verwacht de Staatssecretaris meer duidelijkheid op dit dossier en (ontwikkelingen) in het krachtenveld hieromheen?

Antwoord 9

Het voorzitterschap heeft aangegeven voornemens te zijn dit dossier te agenderen op de Ecofinraad van 18 juni 2021. Uiteraard houd ik uw Kamer op de hoogte over ontwikkelingen en de voortgang en zal dit, indien het dossier daadwerkelijk wordt geagendeerd voor de Ecofinraad van 18 juni 2021, ook doen in de geannoteerde agenda die voorafgaand aan deze Raad wordt verstuurd.

Vragen en opmerkingen van de leden van de fractie van D66

Vraag 10

De leden van de fractie van D66 vragen hoe het proces rondom het afgeven van een mandaat in het algemeen belang eruit zou moeten zijn. Hoe wordt het algemeen belang in EU-verband gedefinieerd?

Antwoord 10

De Europese Commissie wil een zo ruim mogelijk mandaat om bij huidige of toekomstige crises en rampen goederen en diensten zonder btw aan te schaffen om deze te verdelen onder de lidstaten en derden naar gelang van hun behoeften in noodsituaties.

De term algemeen belang is (nog) erg ruim maar beoogt een reikwijdte van noodhulp in bijzondere situaties zoals de Covid-pandemie. Een goede afbakening van de reikwijdte is onderdeel van de onderhandelingen. Het voorstel beperkt zich niet tot de vrijstellingen voor bepaalde activiteiten in het algemeen belang die zijn genoemd in de Btw-richtlijn1.

De procedure rondom dit mandaat is niet helder voor het kabinet en hierover wordt in de onderhandelingen om verduidelijking gevraagd. Het kabinet is van mening dat een inperking van het voorstel via bijvoorbeeld het afgeven van een mandaat per gebeurtenis, koppeling aan bepaalde EU budgetten en/of uitsluitend voor goederen en diensten die gratis ter beschikking worden gesteld aan derden geschikter is. Een inperking kan ook vorm krijgen door de regelingen tijdelijk te maken.

Vraag 11

Wanneer verwacht het kabinet duidelijkheid over het proces rondom dit mandaat?

Antwoord 11

Het is niet duidelijk op welk moment meer duidelijkheid komt over het proces rondom het mandaat. Momenteel bevindt dit voorstel zich in de onderhandelingsfase, waarbij over alle onderdelen – en dus ook het mandaat – van het voorstel wordt gesproken. Het voorzitterschap heeft aangegeven voornemens te zijn dit dossier te agenderen op de Ecofinraad van 18 juni 2021, zodat hierover ook op ministerieel niveau verder kan worden gesproken.

Vraag 12

De leden van de fractie van D66 vragen per wanneer het elektronische vrijstellingscertificaat uitvoerbaar zou zijn voor de Belastingdienst.

Antwoord 12

Hoe en wanneer het elektronische vrijstellingscertificaat uitvoerbaar is voor de belastingdienst, rekening houdend met het IV-portfolio van de Belastingdienst, hangt van verschillende factoren af, zoals de vereiste IT-voorzieningen en specificaties. Deze zijn nog niet duidelijk.

Vragen en opmerkingen van de leden van de fractie van SGP

Vraag 13

De leden van de SGP-fractie vragen, naar aanleiding van de paragraaf over de essentie van het voorstel, waarom er geen effectbeoordeling door de Commissie is uitgevoerd en of het kabinet bereid is deze alsnog uit te laten voeren.

Antwoord 13

De Commissie heeft aangegeven dat geen effectbeoordeling heeft plaatsgevonden vanwege de spoedeisendheid van dit voorstel. Nederland en enkele andere lidstaten hebben tijdens de onderhandelingen aangegeven graag te zien dat alsnog een effectbeoordeling wordt uitgevoerd door de Commissie, maar hier lijkt vooralsnog niet voldoende steun voor onder de lidstaten en bij de Commissie.

Vraag 14

De leden van de SGP-fractie merken op, naar aanleiding van de beschrijving van de beoordeling en de inzet van het kabinet ten aanzien van het voorstel, dat zij zeer kritisch zijn over de potentieel ruime reikwijdte van het voorstel. Het feit dat er sprake moet zijn van een mandaat dat is afgegeven in het algemeen belang kan potentieel verregaande gevolgen hebben. Deze leden staan dan ook positief tegenover de inzet van het kabinet om hierover verduidelijking te vragen en zien deze verduidelijking ook graag tegemoet. Daarnaast vragen de leden van de SGP-fractie of het kabinet bereid is voor te stellen om de reikwijdte van het voorstel in te perken. En zo ja, welke stappen neemt de Staatssecretaris om de reikwijdte van het voorstel in te perken, gezien de zorgen die er bij het kabinet hieromtrent zijn?

Antwoord 14

Momenteel bevindt het voorstel zich in de onderhandelingsfase waarbij zowel schriftelijk als mondeling inbreng wordt gegeven. Het kabinet stelt daarbij onder andere voor de reikwijdte van het voorstel in te perken.

Vraag 15

De leden van de SGP-fractie vragen of het kabinet inzicht kan geven in de beweegredenen van de Commissie om de uiterste datum van implementatie van de richtlijn op 30 april 2021 te stellen, nog geen drie weken na ontvangst van het Commissiedocument.

Antwoord 15

De urgentie is hoog voor de Europese Commissie om ook voor goederen en diensten die ingekocht worden in het kader van de huidige COVID-pandemie gebruik te kunnen maken van het nultarief. Om die reden is ook de terugwerkende kracht ingebouwd. Inmiddels lijkt de Commissie in te zien dat de implementatiedatum moet worden verzet naar een latere datum. Met de handhaving van de terugwerkende kracht tot 1 januari 2021, zal deze langer van toepassing zijn. Wel ontstaat op die manier meer tijd voor het wetgevingsproces ten behoeve van implementatie van de richtlijn.

Vraag 16

De leden van de SGP-fractie vragen, naar aanleiding van de paragraaf met een eerste inschatting van het krachtenveld, hoeveel lidstaten de richtlijn reeds hebben geïmplementeerd?

Antwoord 16

Er is nog geen lidstaat die de richtlijn reeds heeft geïmplementeerd. De richtlijn is nog niet vastgesteld door de Raad van de Europese Unie en een implementatie door de lidstaten is daarom nog niet mogelijk.

Vraag 17

Kan het kabinet inzicht geven in de positie van andere lidstaten ten opzichte van dit voorstel?

Antwoord 17

Momenteel bevindt het voorstel zich in de onderhandelingsfase. Verschillende lidstaten hebben bezwaren met betrekking tot de voorgestelde terugwerkende kracht, de reikwijdte, de budgettaire implicaties en de haast waarmee dit voorstel dient te worden afgerond, terwijl op onderdelen duidelijkheid ontbreekt over de precieze invulling. Andere lidstaten zijn inmiddels veel positiever en zijn voor spoedige afronding.

Vraag 18

De leden van de fractie van de SGP vragen of het voorstel concurrentieverstoring voorkomt, dan wel juist concurrentieverstoring veroorzaakt.

Antwoord 18

Vooropgesteld moet worden dat er reeds dergelijke vrijstellingen bestaan voor de levering van goederen en diensten voor eigen officieel gebruik aan Europese en internationale instellingen, EU- en NAVO-strijdkrachten, consulaire en diplomatieke vertegenwoordigingen. Het huidige voorstel breidt dit uit naar goederen en diensten die Europese instellingen niet voor hun eigen, officiële gebruik aankopen maar voor hulpverstrekking aan derden. Gelet op het doel van het voorstel gaat het hierbij in beginsel niet om commerciële of daarmee concurrerende verstrekkingen maar desondanks kan concurrentieverstoring in bepaalde gevallen niet volledig worden uitgesloten. Daarom plaatst het kabinet de kanttekening dat conform dit doel verdere afbakening van het wetsvoorstel noodzakelijk is. De maatregel zou hiervoor beperkt kunnen worden tot aankopen die worden gebruikt voor gratis hulpverstrekking in geval van bijzondere omstandigheden zoals de huidige Covid-19-pandemie. Daarbij kan ook gedacht worden aan een mandaatverstrekking per gebeurtenis en/of een koppeling aan bepaalde EU hulpbudgetten. Op die manier blijft er voor de lidstaten zicht op de btw-vrijgestelde inzet van de door hen gefinancierde budgetten. Verder is van belang om te letten op de concurrentieverhouding ten opzichte van lidstaten, die bij hulpvoorziening in bijzondere situaties ook te maken hebben met btw op hun aankopen. Dit kan ervoor pleiten om voor lidstaten te voorzien in eenzelfde permanente mogelijkheid, zodat zij voor noodhulp in bijzondere/dringende situaties ook zelf de mogelijkheid hebben om snel zonder btw te kunnen inkopen in plaats van het permanente nultarief enkel bij de Commissie te leggen.

Vraag 19

De leden van de SGP-fractie vragen met betrekking tot de beoordeling van de proportionaliteit van het voorstel, of het klopt dat het voorstel in de richtlijn ook nu al middels tijdelijke regelingen geregeld kan worden?

Antwoord 19

De huidige tijdelijke COVID-19-maatregelen zijn genomen in het kader van de COVID-19-pandemie en zijn daartoe beperkt. In het kader daarvan kennen we momenteel het btw-nultarief voor een beperkt aantal en specifiek genoemde producten, zoals mondkapjes, COVID-19-vaccins en -testkits. Bovendien geldt het nultarief voor de vaccins en testkits alleen in de lidstaten die het toenmalige richtlijnvoorstel in nationale wetgeving hebben geïmplementeerd. Nederland is daar één van, maar niet alle lidstaten hebben dit nultarief toegepast. Daarnaast heeft de Europese Commissie een Besluit vastgesteld op 3 april 2020 op grond waarvan essentiële goederen die nodig zijn om de gevolgen van de COVID-19-uitbraak te bestrijden tijdelijk zonder btw en invoerrechten kunnen worden ingevoerd. Net als het nultarief voor genoemde producten, is ook deze maatregel tijdelijk van aard. In tegenstelling tot het voorstel in de richtlijn, ziet de tijdelijke vrijstelling bij invoer niet op intra-EU en binnenlandse leveringen.

Vraag 20

Is de Staatssecretaris het ermee eens dat de doelen van het voorstel (kort gezegd: procedures rond btw-heffing in uitzonderlijke situaties, zoals rampen, efficiënter inrichten) in essentie om tijdelijke regelingen vragen, gezien de diverse aard van rampen e.d.?

Antwoord 20

Het voorstel van de Commissie geeft aan dat sprake moet zijn van een mandaat dat is afgegeven in het algemeen belang. De procedure rondom dit mandaat is nog niet helder voor het kabinet. Daarom vraagt Nederland in de onderhandelingen om verduidelijking. Het kabinet zet in op inperking van het voorstel. Mogelijkheden die het kabinet ziet zijn het afgeven van een mandaat per gebeurtenis, koppeling aan bepaalde EU budgetten en/of uitsluitend voor goederen en diensten die gratis ter beschikking worden gesteld aan derden. Deze inperkingen zorgen voor inkadering per specifieke situatie wat het optreden minder ingrijpend maakt. Een inperking kan ook vorm krijgen door de regelingen tijdelijk te maken, vergelijk de hiervoor genoemde invoermaatregel van 3 april 2020.

Vraag 21

Tevens vragen de leden van de SGP-fractie naar de concrete voordelen van de richtlijn voor Nederland, met inachtneming van snelheid waarmee in de coronacrisis middels een tijdelijke regeling bijvoorbeeld een nultarief voor mondkapjes ingevoerd is. Wat is de toegevoegde waarde ten opzichte van de huidige mogelijkheden?

Antwoord 21

De huidige btw-maatregelen die tijdens de coronacrisis zijn getroffen zijn voor een groot deel nationaal van aard, zoals het nultarief voor mondkapjes. Inkopen die door de Europese Commissie gedaan worden om te doneren daar waar het nodig is, zijn voor een groot deel nog belast met btw. Onder de huidige tijdelijke nationale regelingen kan de Europese Commissie in Nederland alleen mondkapjes, vaccins en testkits zonder btw inkopen om te doneren aan derden. De voorgestelde maatregel ziet juist op alle goederen en diensten die door de Europese Commissie worden ingekocht in de EU of worden ingevoerd voor zover het gebruik van deze goederen onder de reikwijdte van de maatregel valt.

Vraag 22

De leden van de SGP-fractie vragen, naar aanleiding van de paragraaf over financiële implicaties, gevolgen voor regeldruk en administratieve lasten, of het klopt dat het voorstel geen financiële gevolgen heeft voor de inkomsten van de Commissie gezien de relatie met de bni-bijdragen van lidstaten, maar mogelijk wel voor Nederland zelf, omdat er minder btw afgedragen wordt dat niet gecompenseerd wordt, omdat daar hogere bni-afdrachten tegenover staan. Wat is het oordeel van de Staatssecretaris over de financiële gevolgen voor Nederland?

Antwoord 22

Het voorstel van de Europese Commissie heeft geen gevolgen voor de totale begrotingsinkomsten van de Europese Commissie. Immers, een eventuele daling van de nationale btw-afdrachten aan de Europese Commissie worden gecompenseerd door hogere bni-bijdragen door de lidstaten.

In het voorstel van de Europese Commissie wordt de totale daling van btw-afdrachten door lidstaten aan de begroting van de Europese Unie voor het jaar 2021 geschat op 1,65 miljoen euro. Indien de lidstaten deze lagere btw-inkomsten voor de Unie moeten compenseren met de bni-bijdragen wordt dit berekend middels het relatieve aandeel van het bni van de lidstaten in het totale EU-bni. Het Nederlandse bni-aandeel is circa 5,9%, oftewel 96 duizend euro. Dit betreft een inschatting op basis van een raming van de Europese Commissie op basis van de situatie in 2021. Met de komst van nieuwe bevoegdheden voor de Commissie of andere (nog op te richten) EU-organen kan dit bedrag wijzigen.

Vraag 23

Het voorstel kan financiële gevolgen hebben voor het bedrijfsleven, zo lezen de leden van de SGP-fractie. Kan de Staatssecretaris een inschatting geven van deze gevolgen, met inachtneming van de potentiele ruime reikwijdte van het voorstel?

Antwoord 23

Dit voorstel kan gevolgen hebben voor de marktwerking en daardoor effect hebben op de financiële positie van het bedrijfsleven. De mogelijkheid bestaat dat de door de EU-organen geselecteerde partijen zullen worden bevoordeeld boven andere marktpartijen. Dit is alleen gerechtvaardigd als er sprake is van nood. Er kan nog geen inschatting worden gegeven van de grootte van voorgenoemde gevolgen, omdat de reikwijdte van het voorstel nog niet duidelijk is.

Vragen 24–26

De leden van de fractie van de SGP vragen of de impact op de uitvoering en handhaving wordt onderzocht, welke stappen worden gezet om uitvoering en handhaving bij de implementatie van de richtlijn goed te regelen en wat de inzet voor de onderhandelingen op dit punt is.

Antwoorden 24–26

De impact op de uitvoering en handhaving zullen al gedurende het onderhandelingsproces zoveel mogelijk worden onderzocht, waaronder de (on)mogelijkheden van de voorgestelde IT-voorzieningen. Hiervoor zet het kabinet in op een duidelijke afbakening van het wetsvoorstel, zowel qua reikwijdte als de terugwerkende kracht, en op het verkrijgen van meer inzicht in de voorgestelde procedures en specificaties.

Als de Raad deze richtlijn aanneemt, moet de richtlijn worden omgezet in de Nederlandse wetgeving. Daarbij zullen de gevolgen voor de uitvoering en handhaving zoveel mogelijk worden geadresseerd. Daarnaast zal dan op basis van de uitvoeringstoets worden bepaald waarin moet worden voorzien voor de uitvoering en handhaving en hoe dit ingepast kan worden in de organisatie en financiële kaders, waarbij met name ook de IT-capaciteit een punt van aandacht zal zijn.


X Noot
1

Titel IX, hoofdstuk 2, Btw-richtlijn.

Naar boven