Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 20 maart 2014
Tijdens het Algemeen Overleg dat plaatsvond op 5 februari jl. heb ik toegezegd uw
Kamer, voorafgaand aan het Algemeen Overleg over de Post-Stockholmstrategie, een brief
te sturen waarin ik aangeef of er civiele onderwerpen zijn die gevrijwaard zouden
moeten blijven van Europeesrechtelijke invloeden. Door middel van deze brief, die
ik mede namens de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie verstuur, doe ik deze
toezegging gestand.
In de brief over mijn inzet in Europa heb ik aangegeven dat ik ieder Europees voorstel
op het gebied van het civiele recht steeds kritisch zal toetsen aan de uitgangspunten
die ik in deze brief heb geformuleerd (Kamerstuk 22 112, nr. 1708).
Een van de uitgangspunten is dat verdergaande Europese samenwerking op het terrein
van het civiele recht wenselijk is, wanneer dit daadwerkelijk toegevoegde waarde heeft
voor de Nederlandse burger en het bedrijfsleven. Een ander uitgangspunt is dat ik
steeds indringend toets of een regeling het best op Europees, nationaal of internationaal
niveau kan worden belegd. Een voorwaarde voor een eventueel optreden op Europees niveau
is altijd dat een bevoegdheid daartoe bestaat op grond van de toepasselijke EU-verdragen.
Dit betekent dat ik steeds per onderwerp een beoordeling maak en niet op voorhand
kan aangeven welke onderdelen van het civiele recht zich nimmer zullen lenen voor
Europese samenwerking. De inzet van Nederland op het civiele recht is steeds gericht
op de concrete behoeften van Nederlandse burgers en ondernemingen. Deze behoeften
kunnen veranderen naar aanleiding van maatschappelijke en technologische ontwikkelingen.
Deze ontwikkelingen zijn niet steeds op voorhand te voorzien. Denk bijvoorbeeld aan
de behoeften aan regels voor een recht op vergoeding bij een vertraagde vlucht, een
ontwikkeling die samenhangt met de opkomst van het vliegverkeer (Vo. 261/2004). Een
ander voorbeeld is de opkomst van het internet en de behoefte aan regelgeving voor
de koop op afstand van digitale producten (Richtlijn 2011/83/EU). Deze behoeften konden
bij de oprichting van de Europese Gemeenschappen eind jaren vijftig niet worden voorzien.
In mijn brief heb ik aangegeven dat bepaalde onderdelen van het civiele recht zich
niet of minder voor verdere integratie lenen, omdat de integratie op deze onderdelen
een verzadigingspunt heeft bereikt. Dit kan het gevolg zijn van het feit dat er reeds
sprake is van verregaande integratie, dan wel dat bestaande nationale regelingen voldoende
steun bieden aan bedrijven en burgers of omdat er door fundamentele verschillen in
nationale systemen onvoldoende basis is voor materiële harmonisatie.
Een voorbeeld van een dergelijke verschil in opvattingen is te vinden in het personen-
en familierecht. Dit betreft de opvattingen over de vraag of twee personen van hetzelfde
geslacht met elkaar in het huwelijk mogen treden binnen Europa verschillen. Hetzelfde
geldt voor de vraag of een geregistreerd partnerschap gelijkwaardig is aan een huwelijk.
Daarbij komt dat voor harmonisatie van het familierecht unanimiteit binnen de Raad
vereist is en de Europese Unie alleen een bevoegdheid heeft om op te treden, wanneer
er sprake is van grensoverschrijdende gevolgen.
In mijn brief heb ik reeds gewezen op het ondernemingsrecht als voorbeeld van een
terrein waar reeds veel regelgeving tot stand is gebracht en waarin de praktijk is
gebleken dat de behoefte aan Europese rechtsvormen voor ondernemingen gering is. Ook
voor het materiële consumentenrecht geldt dat de inzet is gericht op consolidatie
en herijking.
Ten slotte is de behoefte aan regelgeving soms beperkt, omdat er op mondiaal niveau
reeds afspraken worden gemaakt. In het vervoerrecht zien we bijvoorbeeld veel mondiale
afspraken bijvoorbeeld binnen de IMO, waarbij voor Nederland belangrijke handelspartners
als de Verenigde Staten, Canada of Singapore betrokken zijn.
Door de Europese inzet op de bovengenoemde onderdelen te beperken, kan Europa zich
richten op de onderdelen van het civiele recht die haar volle aandacht verdienen.
Ik denk daar bijvoorbeeld aan het vereenvoudigen van de grensoverschrijdende afwikkeling
van faillissementen of de modernisering van het auteursrecht.
De Minister van Veiligheid en Justitie,
I.W. Opstelten