22 112 Nieuwe Commissievoorstellen en initiatieven van de lidstaten van de Europese Unie

Nr. 1473 BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN BUITENLANDSE ZAKEN

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 21 september 2012

Overeenkomstig de bestaande afspraken heb ik de eer u hierbij vijf fiches aan te bieden die werden opgesteld door de werkgroep Beoordeling Nieuwe Commissievoorstellen (BNC).

Fiche 1: Raadsbesluit landen en gebieden overzee («LGO-Besluit») (Kamerstuk 22 112, nr. 1469)

Fiche 2: Verordening klinisch geneesmiddelenonderzoek (Kamerstuk 22 112, nr. 1470)

Fiche 3: Verordening diepzeevisserij noordoostelijke deel Atlantische Oceaan (Kamerstuk 22 112, nr. 1471)

Fiche 4: Richtlijn Collectief beheer auteurs- en naburige rechten en

muziekrechten op internet (Kamerstuk 22 112, nr. 1472)

Fiche 5: Mededeling Europese Onderzoekruimte

De staatssecretaris van Buitenlandse Zaken, H. P. M. Knapen

Fiche : Mededeling Europese Onderzoekruimte

1. Algemene gegevens

Titel voorstel

Mededeling van de Commissie voor een versterkt partnerschap voor topkwaliteit en groei voor de Europese Onderzoekruimte.

Datum Commissiedocument

17 juli 2012

Nr. Commissiedocument

COM(2012) 392

Pre-lex

http://ec.europa.eu/prelex/detail_dossier_real.cfm?CL=nl&DosId=201831

Nr. impact assessment Commissie en Opinie Impact-assessment Board

SWD(2012) 211 en SWD(2012) 212

Behandelingstraject Raad

Raad voor Concurrentievermogen: presentatie in oktober 2012, Raadsconclusies in december 2012.

Eerstverantwoordelijk ministerie

Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap in nauwe samenwerking met het Ministerie van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie.

2. Essentie voorstel

Naar aanleiding van het verzoek van de EU-leiders tijdens de Europese Raad van 4 februari 2011 en 1 maart 2012 om de Europese Onderzoekruimte (ERA) tegen 2014 te realiseren, presenteert de Europese Commissie in deze Mededeling een versterkt ERA partnerschap aan de 27 Lidstaten.

Het doel is de onderzoeksstelsels van de lidstaten te versterken, hun concurrentiepositie te verbeteren en barrières weg te nemen om effectiever samen te werken m.n. op het gebied van grote maatschappelijke uitdagingen, zoals klimaatverandering, voedsel- en energiezekerheid en volksgezondheid. Om dit te bereiken zijn er vijf prioritaire aandachtsgebieden geïdentificeerd:

  • 1. verbeteren van de effectiviteit van de nationale onderzoekssystemen en verhogen van de publieke en private investeringen in R&D;

  • 2. vergroten van transnationale samenwerking in onderzoek gericht op grote maatschappelijke uitdagingen en de realisering en exploitatie van grootschalige onderzoeksinfrastructuren;

  • 3. realiseren van een open arbeidsmarkt voor onderzoekers door het wegnemen van belemmeringen voor grensoverschrijdende onderzoekloopbanen;

  • 4. bevorderen van gendergelijkheid en de integratie van de genderdimensie in onderzoek;

  • 5. stimuleren van optimale uitwisseling en overdracht van wetenschappelijke informatie, onder andere via digitale middelen en door middel van een bredere en snellere toegang tot wetenschappelijke publicaties en gegevens.

In plaats van wet- en regelgeving is vooralsnog gekozen voor de partnerschapsbenadering. Dit zal hervormingen en maatregelen vergen in de lidstaten, voor te bereiden door de nationale en/of regionale overheden. Lidstaten zullen ook een rol spelen in de bewaking van de voortgang en politieke bijsturing, mede in de context van de jaarlijkse cyclus van het Europees Semester. Daarnaast worden organisaties op onderzoeksgebied opgeroepen om invulling te geven aan bovenstaande onderwerpen waar dit binnen hun bevoegdheid ligt. Bij het uitbrengen van de mededeling hebben koepels van deze organisaties daartoe een Memorandum of Understanding met de Commissie getekend.

Ten slotte wil de Commissie een monitoringssysteem ontwikkelen, met als vertrekpunt een nog vast te stellen nulmeting («baseline») in 2012 en een evaluatie in 2014. Op basis van deze evaluatie, die aan de Raad voor Concurrentievermogen en het Europees Parlement zal worden voorgelegd, zal de Commissie opnieuw de noodzaak en mogelijkheid van wet- en regelgeving overwegen.

3. Wat is de Nederlandse grondhouding ten aanzien van de bevoegdheidsvaststelling, subsidiariteit en proportionaliteit van deze mededeling en de eventueel daarin aangekondigde concrete wet- en regelgeving? Hoe schat Nederland de financiële gevolgen in, alsmede de gevolgen op het gebied van regeldruk en administratieve lasten?

Ten aanzien van het onderzoeksbeleid kent de Commissie een gedeelde verantwoordelijkheid met de lidstaten. In de Mededeling benadrukt de Commissie het primaat van de lidstaten en regionale overheden bij het vormgeven van nationale onderzoeksstelsels die de basis van ERA vormen. Nederland beoordeelt de subsidiariteit dan ook positief. Overigens geeft de Commissie in deze Mededeling ook een expliciete rol aan de Europese organisaties in het onderzoek. Daartoe heeft de Commissie een gemeenschappelijke verklaring getekend met de onderzoeksfinanciers verenigd in de Europese koepels Science Europe, NordForsk, de universiteiten verenigd in European Universities Association (EUA) en de LERU (League of European Research Universities) en grote, meer toegepaste onderzoeks- en technologieorganisaties zoals in Nederland TNO via hun koepel EARTO. Bovendien heeft de Commissie met de EUA, LERU, NordForsk en EARTO separate overeenkomsten (MoU’s) getekend, waarin de leden van deze organisaties hun commitment uitspreken om de ERA te realiseren. Daarnaast heeft ook Science Europe een unilaterale verklaring opgesteld om de ERA te realiseren.

De Commissie doet haar voorstellen mede op basis van de uitkomsten van een consultatietraject over de ERA en een impact assessment. Binnen het nieuwe verdrag van Lissabon heeft de Commissie sinds 2009 de mogelijkheid om versterkte coördinatie voor te stellen op het gebied van het onderzoek- en innovatiebeleid door middel van nieuwe regelgeving. Dit kan de wet- en regeldruk vergroten. Op basis van de uitkomsten van de consultatie heeft de Commissie echter vooralsnog van deze mogelijkheid afgezien. Nederland beoordeelt de proportionaliteit dan ook positief.

Vooralsnog heeft deze mededeling geen nationale financiële gevolgen. Eventuele nationale financiële gevolgen dienen te worden ingepast op de begroting van de beleidsverantwoordelijke departementen conform de gangbare regels budgetdiscipline. Gevolgen voor de EU begroting zullen binnen het programma Horizon 2020 moeten worden opgevangen. Het programma voor Horizon 2020 maakt voor wat betreft de financiële aspecten integraal onderdeel uit van de onderhandelingen over het Meerjarig Financieel Kader (MFK) 2014–2020. Nederland hecht eraan dat besprekingen over het programma voor Horizon 2020 niet vooruitlopen op de integrale besluitvorming betreffende het MFK. De beleidsmatige inzet van Nederland bij de vormgeving van het programma zal ondersteunend moeten zijn aan de Nederlandse inzet in de MFK-onderhandelingen, te weten een substantiële vermindering van de Nederlandse afdrachten aan de EU en een hervormde begroting die is toegespitst op de prioriteiten van dit decennium. Binnen dit kader blijft vanzelfsprekend de ruimte bestaan om op de inhoud actief in te spelen op het verloop van de onderhandelingen. Nederland is van mening dat het door de Commissie voorgestelde monitoringssysteem niet mag leiden tot een onnodige administratieve lastendruk.

4. Nederlandse positie over de mededeling

De Nederlandse overheid onderschrijft het belang van kennis en innovatie voor het versterken van de concurrentiekracht en duurzame welvaartsgroei. Nederland is voorstander van de totstandkoming van de ERA, die vrij verkeer van kennis, onderzoekers en kenniswerkers en technologie tussen de lidstaten beoogt en daarmee groei stimuleert. Nederland is er ook voorstander van dat de barrières die dit vrije verkeer tussen de lidstaten belemmeren op pragmatische wijze worden weggenomen. Juridische maatregelen zijn voor Nederland alléén een laatste optie aangezien Nederland tegen onnodige administratieve lasten is en vóór minder en betere regelgeving. Nederland laat daarbij het subsidiariteitsprincipe zwaar wegen. Daarbij komt, dat ook de huidige, bijzonder grote verschillen tussen de onderzoeksstelsels van de EU-27, effectieve Europese wetgeving bemoeilijken.

In zijn algemeenheid heeft Nederland al veel gedaan om zelf een aantal belemmeringen weg te nemen. De ministeries van OCW en EL&I voeren overleg met de belangrijkste nationale onderzoeksorganisaties (NWO, KNAW, VSNU, NFU en TNO) over welke stappen Nederland nog verder kan zetten, welke verantwoordelijkheden de onderzoeksorganisaties en overheid hebben en op welke termijn vooruitgang kan worden gerealiseerd.

De Commissie beschouwt de ERA in eerste instantie gericht op het publieke onderzoekstelsel en daarbij zou de betrokkenheid van het bedrijfsleven niet direct nodig zijn. Nederland is echter van mening dat het bedrijfsleven eveneens een rol speelt bij de totstandkoming van de ERA. Dit vanwege het belang van publiek-private samenwerking in onderzoek, dat mede vanwege het complexe en multidisciplinaire karakter van onderzoek bij het aanpakken van grote maatschappelijke uitdagingen een steeds grotere rol speelt. Bovendien gaan er binnen Europa ook publieke middelen naar private partijen. Nederland verwijst ook naar de titel van de mededeling, dat de ERA zowel een bijdrage moet leveren aan excellentie als aan groei. Aan groei zal het bedrijfsleven een belangrijke bijdrage moeten leveren. Van een strikte scheiding tussen het publieke en private onderzoeksbestel kan daarom volgens Nederland geen sprake zijn.

Nederland is van mening dat de Europese Commissie via het zevende kaderprogramma en de opvolger daarvan, Horizon 2020, bij dient te dragen aan het tot stand komen van de Europese onderzoekruimte.

Meer in detail is de Nederlandse positie met betrekking tot de genoemde vijf hoofdlijnen in de Mededeling als volgt:

1. effectievere nationale onderzoekssystemen

Nederland acht het van belang dat ook binnen de nationale grenzen van de lidstaten competitieve financiering voor instellingen en projecten wordt bevorderd. In de Mededeling gaat het om:

  • competitieve onderzoeksfinanciering door open calls en

  • institutionele financiering op basis van kwaliteitsbeoordelingen door peer review.

In Nederland zelf is wat betreft de competitieve onderzoeksfinanciering de tweede geldstroom via NWO (en STW en KNAW) van groot belang om de kwaliteit en excellentie binnen het onderzoek te stimuleren. Ook kan zo, naast de versterking van het meer fundamentele onderzoek, worden ingespeeld op specifieke nationale prioriteiten, zoals onder meer de topsectoren. Bovendien wordt via deze competitie het fundament gelegd voor succesvolle participatie in internationale (Europese) competities. Met betrekking tot institutionele financiering heeft Nederland al sinds jaren de internationale visitaties, die mede richtinggevend zijn voor lange termijn-ontwikkelingen van universiteiten, GTI’s en TNO.

Ten slotte is Nederland van mening dat meer competitie in het onderzoek kan worden nagestreefd door gezamenlijke onderzoeksprogrammering tussen publieke en private partijen te bevorderen en door de versterking van de meer persoonsgerichte programma’s zoals de Vernieuwingsimpuls, waarin onderzoekers op basis van de kwaliteit van hun eigen onderzoeksvoorstel geld kunnen verwerven ter financiering van hun onderzoek.

2. Vergroten van transnationale samenwerking.

De Commissie nodigt de lidstaten uit om gezamenlijke onderzoeksagenda’s op te stellen om maatschappelijke uitdagingen te adresseren. Nederland steunt het streven naar meer coördinatie tussen nationale en regionale onderzoeksprogramma’s in de lidstaten en daarmee de grondgedachte van gezamenlijke onderzoeksprogrammering.

Nederland vindt het van belang dat bij gezamenlijk programmeren de lidstaatgedreven afstemming van nationale en regionale onderzoeksprogramma’s wordt gehandhaafd en bevorderd. Dit kan de efficiëntie van investeringen in kennis en innovatie duidelijk verhogen, met name door het voorkomen van duplicaties en door gebruik te maken van elkaars sterktes door middel van «smart specialisation». Transnationale afstemming en samenwerking kunnen tot een sterke efficiëntieverhoging van de ingezette middelen leiden. Dit effect kan door specialisatie tussen landen nog verder worden vergroot.

Sinds 2008 zijn tien Gezamenlijke Programmerings Initiatieven (GPI's – Joint Programming) gestart. Nederland is bij alle tien initiatieven betrokken en is coördinator van de initiatieven «Een gezond dieet voor een gezond leven» en «Wateruitdagingen in een veranderende wereld». Of Nederland op termijn ook daadwerkelijk financieel bij gaat dragen aan de initiatieven is afhankelijk van de vraag of de strategische samenwerkingsactiviteiten van de initiatieven daar om vragen en aansluiten bij nationale strategische onderzoeksagenda’s, waaronder die van de topsectoren.

Grote Onderzoeksinfrastructuren

Nederland ondersteunt het streven van de Commissie om circa 60% van de Europese roadmap voor Grootschalige Onderzoeksfaciliteiten te realiseren, zoals eerder in de Innovatie Unie mededeling (2010) voorgesteld. Daarom onderschrijft Nederland de voorstellen in deze mededeling. Ook streeft Nederland samenwerking na met andere landen in de realisering van de Nederlandse Roadmap voor Grootschalige onderzoeksfaciliteiten. De 28 hierin genoemde faciliteiten, die voor Nederland van belang zijn, zijn voor een belangrijk deel ook aangesloten op de ESFRI roadmap. Per jaar is voor de faciliteiten die onderdeel uitmaken van de Nederlandse roadmap 40 Miljoen euro beschikbaar via NWO. Het is de bedoeling dat de Nederlandse roadmap de komende jaren steeds beter aan gaat sluiten bij de onderzoeksvoornemens die in de Innovatiecontracten van de topsectoren door kennisinstellingen, bedrijfsleven en overheden worden vormgegeven om zo ook kansen voor het bedrijfsleven in de onderzoeksinfrastructuur te bevorderen. Een update van de roadmap vindt in de regel iedere vier jaar plaats waardoor nieuwe initiatieven een kans maken.

Nederland ondersteunt de voorstellen van de Commissie met betrekking tot flankerend beleid voor gebruik van en toegang tot internationale onderzoeksinfrastructuren. Nederland ondersteunt ook de gedachte om roadmaps voor onderzoeksinfrastructuren te koppelen aan de mogelijkheden die de Structuurfondsen bieden voor onderzoek en innovatie om op die manier regio’s te kunnen versterken. Onderzoeksinfrastructuren vergen grote investeringen in geld en menskracht. Daarom acht Nederland evaluatie van de onderzoeksinfrastructuren van belang. Daarbij is het van belang om naast de wetenschappelijke impact ook de impact op economie en maatschappij mee te nemen. Nederland is van mening dat het belangrijk is om uniforme evaluatieprincipes en evaluatiecriteria te ontwikkelen.

3. Open arbeidsmarkt voor onderzoekers

Nederland is van mening dat een open arbeidsmarkt voor onderzoekers een belangrijk element is voor de totstandkoming van de ERA. Daarom is het van groot belang dat de lidstaten die vertegenwoordigd zijn in de ERAC-werkgroep op het gebied van human resources gezamenlijk informatie uitwisselen en van elkaar leren hoe een en ander geoptimaliseerd kan worden.

Nederland kan daarin op een aantal terreinen een voorbeeldfunctie hebben doordat in het kader van de ERA al veel mobiliteitsbarrières zijn weggenomen. Zo kent Nederland in het wervings- en selectiebeleid geen discriminatie op grond van ras, geloof, geslacht, of leeftijd, worden alle vacatures binnen de wetenschappelijke wereld op de internationaal toegankelijke website Academic Transfer geplaatst (dat aan EURAXESS is gekoppeld) en zijn stappen gezet om het carrièreperspectief voor onderzoekers te verbeteren met o.m. de NWO-Vernieuwingsimpuls. Deze laatste regeling staat ook open voor buitenlandse onderzoekers.Ook de meeneembaarheid van onderzoeksbeurzen over de grens (portability of grants) is in sommige gevallen van toepassing volgens het Money Follows Researcher-principe. Verder sluiten in Nederland de onderzoekersopleidingen – waarin een intensieve samenwerkingsrelatie met het bedrijfsleven mogelijk is- goed aan op de voorstellen van de Commissie voor het Europese instrumentarium van innovatieve doctoraatsopleidingen. Nederland is van mening dat het van belang is om mobiliteit tussen publieke en private partijen via de Marie Curie mobiliteitsbeurzen te bevorderen. Daarnaast is het in dit verband nodig dat het vrijwillige karakter van de Code of conductfor recruitment of researchers en de European Charters for Researchers het uitgangspunt blijft.

Sinds de introductie van de Kennismigrantenregeling in 2004 en aanvullend beleid daarna beschikt ons land over een palet van soepele toelatingsregelingen om kennismigranten (inclusief buitenlandse studenten) te werven en behouden.

Wat betreft de sociale zekerheid en pensioenrechten lopen onderzoekers in Nederland niet tegen grote problemen aan. Wel worden Nederlandse onderzoekers die buiten de landsgrenzen werken veelal geconfronteerd met verschillen in sociale en fiscale wetgeving tussen EU-landen. Daarom ziet Nederland uit naar de Mededeling op dit terrein, die de Commissie voornemens is uit te brengen.

Nederland heeft geen bezwaar tegen de initiatieven van de Europese Commissie om de belanghebbenden binnen de lidstaten na te laten gaan of zij een Pan-Europees pensioenfonds voor onderzoekers haalbaar achten c.q. willen deelnemen aan een dergelijk pensioenfonds. In de Mededeling kondigt de Commissie ook ondersteuning aan voor de onderzoeksorganisaties die daadwerkelijk daartoe besluiten. Daarnaast wil de Commissie de werkzaamheden hervatten voor een richtlijn inzake de meeneembaarheid van pensioenen, waarin minimumnormen worden vastgesteld voor de verwerving en het behoud van aanvullende pensioenrechten. Nederland volgt op dit moment deze ontwikkelingen en zal in een later stadium zo nodig een aanvullende standpuntbepaling formuleren.

4. Gender

Nederland is van mening dat excellentie in de wetenschap belangrijk is voor de groei van welvaart en het oplossen van maatschappelijke uitdagingen in Nederland en Europa. Daarom is het streven om het volledige arbeidspotentieel en het volledige potentieel aan excellente onderzoekers, ook de vrouwen, te benutten. De ondervertegenwoordiging van vrouwen in de wetenschap is dan ook onwenselijk en zou tegen moeten worden gegaan. Nederland erkent daarnaast ook het belang van aandacht voor de genderdimensie in het onderzoek.

Gezien de bevoegde autonomie van de onderzoeksinstellingen in Nederland is het in eerste instantie aan de instellingen om op dit onderwerp invulling te geven aan de mededeling van de Commissie en de positie van vrouwen in de wetenschap en de aandacht voor de genderdimensie in onderzoek te verbeteren. Om de deelname van vrouwen in de wetenschap te versterken hebben het ministerie van OCW, NWO en het ministerie van EL&I al wel een reeks aanvullende maatregelen genomen om dit verder te stimuleren. Zo financieren de ministeries van OCW en EL&I de Stichting Talent naar de Top, dat, vooral aan de hand van het gelijknamige Charter, genderdiversiteit aan de top van bedrijven, organisaties en instellingen stimuleert. NWO, KNAW, TNO en een grote meerderheid van de Nederlandse universiteiten hebben dit charter getekend. NWO voert het Aspasia-programma uit dat is gericht op een adequate vertegenwoordiging van vrouwen in de hogere wetenschappelijke rangen. De Stichting Landelijk Netwerk Vrouwelijke Hoogleraren (LNVH) ontvangt voor de periode 2010–2014 subsidie van het ministerie van OCW om zich te professionaliseren en zich zo optimaal te kunnen richten op de bevordering van een evenredige vertegenwoordiging van vrouwen binnen de universitaire gemeenschap. Ook NWO ondersteunt dit netwerk financieel.

5. Open Access/ Kennis Overdracht

De Europese Commissie gaat in de mededeling in op de doelen en maatregelen om publiek gefinancierd wetenschappelijk onderzoek open – en waar mogelijk gemakkelijker – toegankelijk te maken en beter op te slaan. Tegelijkertijd heeft de Commissie een aparte mededeling gepubliceerd met een verdere uitwerking hiervan. Doel is dat de Commissie en de lidstaten open toegang tot onderzoekspublicaties van EU-gefinancierde projecten en van nationaal gefinancierd onderzoek sterker nastreven dan tot op heden het geval is, hoewel op het punt van open access geen bindende EU instrumenten voorgesteld worden, afgezien van het voorstel om voor de publicaties voortkomend uit Horizon 2020 open toegang het leidende principe te laten zijn.

Open toegang tot onderzoeksdata en publicaties is een onderwerp dat wereldwijd steeds meer aandacht krijgt. Open toegang tot de laatste wetenschappelijke publicaties en onderliggende data is van het grootste belang voor zowel de versnelling van innovatie, als de bevordering van wetenschappelijke samenwerking zonder duplicatie van onderzoek als ook voor het betrekken van burgers en de maatschappij bij onderzoek (transparantie van het onderzoeksproces). Ook Nederland vindt deze doelen (=kennisvalorisatie) van groot belang. Nederland steunt dan ook het streven van de Commissie om onderzoekssamenwerking en kennisvalorisatie in en buiten het kaderprogramma te faciliteren. De samenwerking tussen kennisinstellingen en bedrijfsleven speelt hierbij een bijzondere rol. Nederland pleit in het kader van Horizon 2020 voor open access, zolang daar ook oog is voor de belangen van het bedrijfsleven. Daarom zouden consortia van publieke en private partijen zelf afspraken moeten maken wanneer de onderzoeksdata vrij toegankelijk worden, zoals ook door de Commissie wordt voorgesteld in de Mededeling over betere toegang tot wetenschappelijke informatie.

Voor de uitwerking van het Nederlandse standpunt over open toegang tot wetenschappelijke informatie wordt verwezen naar het BNC fiche over de apart gepubliceerde mededeling, dat u eerder deze maand is toegezonden.

Monitoring

De Commissie stelt voor om een ERA Monitoring Mechanisme te introduceren, nauw afgestemd op bestaande monitoringsprocessen zoals het Europees Semester en Innovatie Unie. Daartoe zal de Commissie een nulmeting doen in 2012 en vervolgens het eerste ERA-voortgangsrapport in 2013 presenteren aan de Raad voor Concurrentievermogen en aan het Europees Parlement. Nederland plaatst de voortgang van de ERA tegen de achtergrond van de grote variatie die er in Europa bestaat tussen, en ook binnen, de nationale onderzoeksstelsels. Dit betekent dat dwe te nemen stappen voor de totstandkoming van de ERA aanmerkelijk kunnen verschillen per lidstaat.

Nederland is voorstander van een meer systematische en structurele voortgangsbewaking t.a.v. ERA en zal aandringen op snelle duidelijkheid over de wijze waarop de Commissie het initiatief voor nulmeting, monitoring en indicatoren wil aanpakken. Dat betreft zowel de monitoring van afzonderlijke lidstaten en de EU als geheel, als de voortgang bij de onderzoeksorganisaties. Nederland is daarbij van mening dat dit niet mag leiden tot onnodige administratieve lastendruk, ook omdat er al bijzonder veel informatie voorhanden is. Een nieuw monitoringssysteem zou zo moeten worden ingericht dat er maximaal kan worden geprofiteerd van bestaande nationale monitoringssystemen, zoals we die in Nederland op diverse aspecten kennen.

Het bestaande ERA Committee (ERAC), dat dit jaar zal worden geëvalueerd, vormt een geschikt forum voor dialoog en afstemming tussen de Commissie en lidstaten. Nederland zal aandringen op stroomlijning van dit comité en verschillende andere specifieke ERA-werkgroepen die kunnen bijdragen aan de monitoring. De monitoring van ERA zal nauw moeten worden afgestemd met de monitoring van de (effecten van de) uitvoering van Horizon 2020. Ook de betrokkenheid van niet-EU lidstaten, die een benchmark kunnen vormen voor de EU-27 (zoals Zwitserland), verdient nadere aandacht.

Naar boven