Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 3 juni 2013
Vrijdag 31 mei jl. heb ik u op de hoogte gebracht van het besluit van NMBS om niet
met het V250-materieel de treinverbindingen tussen België en Nederland te willen bedienen
(Kamerstuk 22 026, nr. 401). Vandaag heeft NS mij formeel op de hoogte gebracht van haar voornemen om niet meer
met het Fyra V250-materieel te willen rijden.
Dit is een voornemen, omdat er nog een nadere analyse moet plaatsvinden op de consequenties
voor de reizigers (samenhangend met de concessie), de juridische aspecten en de financiële
aspecten. Vanzelfsprekend moet dat beoordeeld worden in samenhang met het voorstel
voor een alternatieve invulling van het bedieningspatroon dat moet leiden tot een
structurele oplossing voor de reiziger. Bijgevoegd treft u de brieven die ik ontving
van NMBS en NS1. Dit is overeenkomstig de motie De Boer/Hoogland waarin is gevraagd om uitsluitsel
te geven over de technische gesteldheid van het V250-materieel2.
NS en NMBS hebben mij vandaag laten weten dat zij deze week de onderliggende technische
rapportages zullen afronden en naar mijn ministerie zullen sturen. Ik heb richting
de directie van NS tevens aangegeven dat ik deze week een voorstel wil ontvangen voor
een alternatieve invulling van de concessieafspraken ten behoeve van een structurele
oplossing voor de reiziger.
Op basis van de bijgevoegde brieven van NMBS en NS, de onderliggende technische rapportages,
alsmede het voorstel voor alternatieve oplossingen voor zowel de korte termijn als
de langere termijn, beoogt het kabinet besluitvorming eind deze week af te ronden.
Zoals eerder gemeld, ben ik in het belang van de reizigers bereid om in overleg met
NS en NMBS alternatieven in overweging te nemen. Ten aanzien van de concessie behoud
ik me echter alle rechten voor. Het is voor het kabinet belangrijk op de kortst mogelijke
termijn een volwaardig alternatief voor de reizigers te hebben.
De staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu,
W.J. Mansveld