21 501-34 Raad voor Onderwijs, Jeugd, Cultuur en Sport

Nr. 283 BRIEF VAN DE MINISTER VAN ONDERWIJS, CULTUUR EN WETENSCHAP

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 30 januari 2018

Hierbij zend ik u, mede namens de Minister van Basis-, Voortgezet Onderwijs en Media de geannoteerde agenda van de Onderwijs-, Jeugd-, Cultuur- en Sportraad (OJCS-raad) die op 15 februari 2018 zal plaatsvinden onder Bulgaars Voorzitterschap van de Raad van de Europese Unie.

In de bijlage worden de onderwerpen van deze OJCS-raad (enkel Onderwijsdeel) nader toegelicht en treft u per onderwerp het doel van de Raadsbehandeling, de inhoud van het betreffende onderwerp, de inzet van Nederland en een indicatie van het krachtenveld aan.

Daarnaast treft u ook een eerste beschouwing op mijn inzet op het gebied van onderwijs binnen de Europese Unie aan, met aandacht voor subsidiariteit en proportionaliteit. Hiermee kom ik tegemoet gekomen aan mijn toezegging aan uw Kamer tijdens het Algemeen Overleg OJCS-raad van 15 november 2017 jl. (Kamerstuk 21 501-34, nr. 281).

Ik wijs u erop dat, zoals gebruikelijk, over de definitieve standpuntbepaling van Nederland nog afstemming in de ministerraad zal plaatsvinden.

De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, I.K. van Engelshoven

BIJLAGE 1: GEANNOTEERDE AGENDA OJCS-RAAD 15 FEBRUARI

Tijdens het onderwijsdeel van deze OJCS-raad staan de volgende onderwerpen geagendeerd:

  • Beleidsdebat tussentijdse evaluatie Erasmus+-programma en toekomst Erasmus+-programma (post 2020);

  • Beleidsdebat follow-up van de conclusies in de Europese Raad over onderwijs;

  • Informele lunchbespreking over versterkte samenwerking op het terrein van onderwijs voor inclusieve, cohesieve en innoverende maatschappijen.

Beleidsdebat tussentijdse evaluatie Erasmus+-programma en toekomst Erasmus+-programma

Doel Raadsbehandeling

Het Bulgaarse voorzitterschap organiseert een politiek debat over de toekomst van het Erasmus+-programma. Ter voorbereiding van dit debat heeft het voorzitterschap een discussiedocument opgesteld (extranetnummer 5388/18).

De discussie zal gericht zijn op het geven van input aan de Commissie voor het opstellen van het Commissievoorstel voor het volgende Erasmus+-programma (na 2020) dat begin van komende zomer wordt verwacht.

Inhoud

In het voorliggende discussiedocument geeft het Bulgaarse voorzitterschap een overzicht van de belangrijkste boodschappen uit de Europese tussentijdse evaluatie van het Erasmus+-programma, die door de Commissie op 31 januari a.s. wordt gepubliceerd. Tevens stelt het Bulgaarse voorzitterschap, onder andere op basis van deze tussentijdse evaluatie, een brede waaier aan vragen voor aan de Ministers over verdere vergroting en verbreding van de deelname aan het programma, over het verbeteren van de disseminatie en toepassing van kennis, en over de koppeling van het programma met de innovatiecapaciteit en het concurrentievermogen van Europa alsook met andere Europese financieringsprogramma’s.

Over de Europese tussentijdse evaluatie wordt in het discussiedocument aangegeven dat Erasmus+ een zeer gewaardeerd en succesvol EU-programma onder stakeholders is. Deze tussentijdse evaluatie zou laten zien dat Erasmus+ zeer effectief is en dat de Europese toegevoegde waarde duidelijk naar voren komt. De meerwaarde en impact zou bijvoorbeeld goed te zien zijn in de ontwikkeling van vaardigheden en persoonlijke ontwikkeling van deelnemers, en de organisatieontwikkeling en internationale samenwerking van organisaties. Het programma zou meer coherent, relevant en efficiënt zijn dan de voorgaande lichtingen van het programma. Deze bevindingen lijken in lijn met de conclusies uit de Nederlandse tussentijdse evaluatie Erasmus+.1

Tegelijkertijd wordt aangegeven dat de Europese tussentijdse evaluatie enkele aanbevelingen zal bevatten ter verbetering of verdere versterking van het Erasmus+-programma, die ook kunnen worden besproken in het licht van het toekomstige Erasmus+-programma. Het betreft het verbeteren van de impact van Erasmus+ projecten, de inclusiviteit en toegankelijkheid van het programma, het versterken van Erasmus+ als instrument voor innovatie in het onderwijs, en het verder openen van het financieringsprogramma naar de rest van de wereld.

Inzet Nederland

Nederland kan tijdens de OJCS-raad kennis nemen van de publicatie van de tussentijdse evaluatie van het Erasmus+-programma en zal in de discussie een aantal prioriteiten voor het onderwijsdeel van het programma naar voren brengen, langs de lijnen van het huidige regeerakkoord. Ten eerste zal Nederland inzetten op een Erasmus+-programma met focus op kwaliteit om de bijdrage aan kennis, innovatie, slimme groei, én de toekomst van de EU te behouden. Ten tweede zet Nederland in op toegankelijkheid voor alle «lerenden» om sociale inclusie te bevorderen. Het gaat daarbij zowel om formeel als non-formeel leren in de sectoren onderwijs, jeugd en sport. Hiervoor zouden huidige administratieve lasten verder verlaagd kunnen worden zodat iedereen gelijke kansen heeft om aan het programma deel te nemen, inclusief kleinere én nieuwe organisaties alsook jongeren met minder mogelijkheden. Ten derde zal Nederland pleiten voor behoud van de huidige structuur van het programma en inzetten op een geïntegreerd programma voor alle onderwijssectoren, jeugd en sport.

Indicatie krachtenveld Raad en Europees parlement

De thematiek van het geagendeerde beleidsdebat is positief ontvangen door de lidstaten. Het Europees parlement heeft aangegeven continuering en versterking van het Erasmus+-programma te steunen.

Beleidsdebat follow-up van de conclusies in de Europese Raad over onderwijs

Doel Raadsbehandeling

Het Bulgaarse voorzitterschap organiseert een politiek debat over de follow-up van de Europese Raadsconclusies van 14-15 december 2017 over onderwijs. Doel is de acties in de OJCS-raad te prioriteren. Ter voorbereiding van dit debat heeft het voorzitterschap een discussiedocument opgesteld (extranetnummer 5391/18).

Over de uitkomsten van de Europese Raad bent u door de Minister van Buitenlandse Zaken geïnformeerd.2

Inhoud

Het belang van onderwijs (en cultuur) voor de Europese kenniseconomie en de inclusieve samenleving werd door de Europese Raad onderstreept. Lidstaten en Europese Commissie werden opgeroepen om de mobiliteit en uitwisseling van de studenten te bevorderen, onder andere door het Erasmus+-programma, en door het leren van vreemde talen en onder andere een Europese Studentenkaart. Ook werd de samenwerking tussen universiteiten aangemoedigd, alsmede de opkomst van een twintigtal «Europese universiteiten» bestaand uit vrijwillige netwerken van universiteiten in de Europese Unie. Samenwerking tussen lidstaten op het gebied van wederzijdse erkenning van diploma’s in hoger en middelbaar onderwijs zal in het gepaste kader worden aangemoedigd. Lidstaten en Commissie werden opgeroepen, indien relevant, mogelijke maatregelen te bestuderen om de vaardigheden op gebied van digitaal, cyberveiligheid, media geletterdheid en kunstmatige intelligentie te vergroten. Daarnaast moet aandacht besteed worden aan inclusieve en innovatie-gedreven benadering van leven-lang-leren.

In het voorliggende discussiedocument geeft het Bulgaarse voorzitterschap een indicatie van de drie thema’s die het in dit eerste debat willen bespreken. Het betreft het versterken van mobiliteit en de samenwerking tussen lidstaten op het gebied van diploma-erkenning, het optimaliseren van de kwaliteit en inclusiviteit van het onderwijs en de implementatie van een ambitieus Europees digitaal actieplan. In het verlengde van de toenemende digitalisering zal ook het effect op de verandering of zelfs verdwijnen van banen worden besproken, en het gebruik van digitale mogelijkheden in het onderwijs.

Inzet Nederland

Nederland zal conform inbreng in de Europese Raad van 14 en 15 december 2017 (Kamerstuk 21 501-20, nr. 1281) ten eerste het belang van investeren in menselijk kapitaal bevorderen.

In dit kader ondersteunt Nederland continuering van het Erasmus+-programma vanuit de gedachte dat het bevorderen van mobiliteit, met aandacht voor kwaliteit in het onderwijs, hiermee gepaard gaat. Zowel voor leerlingen als studenten, binnen onderwijsinstellingen en bij docenten, als op het niveau van vaardigheden en inzetbaarheid van lerenden. Ook biedt het Erasmus+-programma goede mogelijkheden voor partnerschappen tussen onderwijsinstellingen.

Wat betreft samenwerking tussen lidstaten op het gebied van wederzijdse diploma-erkenning, zet het kabinet in op het wegnemen van belemmeringen voor mobiliteit. In dat kader, ziet het kabinet de meerwaarde van wederzijdse diploma-erkenning ten bate van Europese mobiliteit. Het kabinet ziet de noodzaak eerst een goed overzicht van reeds bestaande processen en netwerken binnen de EU op dit gebied op te stellen, en een goede probleemanalyse van openstaande belemmeringen, voordat de rol van de EU op dit punt kan worden gedefinieerd. Van belang wordt geacht op kleine schaal stap voor stap op dit punt te werk te gaan. Initiatieven ten behoeve van deze inventarisatie kan het kabinet ondersteunen. De samenwerking in Beneluxverband op het gebied van wederzijdse erkenning van diploma’s in het hoger onderwijs kan als goed voorbeeld dienen. Een directe vertaling van het Bolognaproces naar het middelbaar en voortgezet onderwijs zoals door de Commissie is gesuggereerd («Sorbonne proces») lijkt niet realistisch onder meer met het oog op het waarborgen van de onderwijskwaliteit.

Nederland zal dit beleidsdebat benutten om ook op de noodzaak van verdergaande implementatie van het lopende Bolognaproces voor het hoger onderwijs te wijzen. Immers, door gezamenlijk te werken aan transparantie en kwaliteitszorg- en borging, komt er dan ruimte voor wederzijdse erkenning van diploma’s.

Het kabinet zet in op het aanmoedigen van samenwerking en partnerschappen tussen hoger onderwijsinstellingen in Europa. In dat kader zal Nederland wijzen op een zo goed mogelijk gebruik van alle instrumenten die beschikbaar zijn op EU niveau om bottom-up initiatieven van universitaire netwerken te ondersteunen, die bijdragen aan zowel excellentie in onderwijs en onderzoek als grotere mogelijkheden voor internationale studiemobiliteit. Tijdens de lunch zal over dit onderwerp verder informeel van gedachten kunnen worden gewisseld.

Ten tweede, wat betreft het optimaliseren van de kwaliteit en inclusiviteit van het onderwijs erkent het kabinet dat goed onderwijs zowel bijdraagt aan een goed functionerende kenniseconomie als aan kansengelijkheid en volwaardige participatie van burgers in de samenleving. Opleiden voor een vak en toekomstig werk vormt een cruciale opdracht voor het onderwijs, maar kwalificatie is niet de hele opdracht van het onderwijs. Juist om voorbereid te zijn op de economie en samenleving van de toekomst gaat onderwijs ook over burgerschap en persoonsvorming. Onderwijs moet niet alleen opleiden tot goede vakmensen, maar ook tot kritische burgers en weerbare en veerkrachtige mensen.

Wat betreft de uitvoering van een actieplan voor digitaal onderwijs zal Nederland zich uitspreken langs de lijnen die zijn opgenomen in de kabinetsreactie op de mededeling van de Europese Commissie «De Europese identiteit versterken via onderwijs en cultuur» van 14 november 2017.3 Op 17 januari jl. heeft de Europese Commissie als onderdeel van een breder pakket van maatregelen op onderwijsterrein ook een Digitaal Onderwijs Actieplan gepubliceerd.4 De hierin opgenomen voorstellen worden nog door het kabinet bestudeerd. De kabinetsreactie zal u binnenkort in een BNC-fiche toekomen.

Indicatie krachtenveld Raad en Europees parlement

De agendering van deze thematiek tijdens het beleidsdebat vloeit logischerwijs voort uit de Europese Raadsconclusies. Opvolging in de eerstvolgende OJCS-raad is vanzelfsprekend. Lidstaten hebben positief gereageerd op de agendering.

Informeel lunchdebat

Ter afsluiting van het onderwijsdeel van de Raad vindt er voor de Ministers van onderwijs een informeel lunchdebat plaats. Dit informeel lunchdebat staat in het teken het versterken van samenwerking op het terrein van onderwijs voor inclusieve, cohesieve en innoverende maatschappijen. Ministers worden daarbij uitgenodigd om informeel ideeën uit te wisselen.

BIJLAGE 2 BESCHOUWING INZET OP ONDERWIJS BINNEN DE EUROPESE UNIE

In het algemeen overleg op 15 november 2017 over de OJCS-raad van 20 november 2017, vroeg Kamerlid Becker mij om aan te geven wat mijn inzet wordt op onderwijsterrein binnen de Europese Unie. Hierbij kom ik aan dit verzoek tegemoet en ga ik graag met u in debat.

Over de uitwerking van de ambities en de gevolgen voor instellingen en het nationale onderwijsbeleid overleg ik graag met u, mede op basis van de nadere uitwerking van de internationaliserings-aanpak later dit jaar. In bovenstaande inzet voor de OJCS-raad van 15 februari 2017 heb ik hierop reeds geanticipeerd.

Introductie

De voornaamste ambities van dit kabinet zijn, zoals aangegeven in het regeerakkoord «Vertrouwen in de toekomst», de stimulering van talent, het bevorderen van de kansengelijkheid, van goede docenten met een sterke positie, van toponderzoek en van een krachtig beroepsonderwijs. Daarnaast zet het kabinet ook nadrukkelijk in op een doorbraak op een leven lang leren, zodat werkenden een productief en gezond leven kunnen leiden.

Onderwijs bereidt mensen voor op de maatschappij van morgen. Het draagt bij aan de opleiding tot toekomstige burgers, arbeidskrachten en kenniswerkers. Globalisering en technologische ontwikkelingen hebben ervoor gezorgd dat de maatschappij in rap tempo verandert. Leerlingen, studenten, staf en instellingen moeten hierop optimaal voorbereid zijn. De toekomstige burgers zullen immers hun werk straks verrichten in een internationale context in binnen- en buitenland. Met de toenemende digitalisering van onze samenleving voltrekt zich ook een digitale revolutie in het onderwijs zelf. Nederland acht het van belang dat alle betrokkenen hierop inspelen, te weten burgers, het onderwijs, werkgevers en sociale partners.

Daarbij is internationale en Europese samenwerking in de actuele context onmisbaar. Het opdoen van vaardigheden die burgers en de beroepsbevolking toerusten om te functioneren in een sterk veranderende maatschappij én op een veranderende arbeidsmarkt is noodzakelijk voor een toekomstbestendig en concurrerend Europa. Nederland wil hierover meepraten op ambitie en inhoud, en om de randvoorwaarden voor Nederlandse onderwijsinstellingen in Europa te optimaliseren. Daarnaast wil Nederland meepraten, gegeven de veranderende omstandigheden en verhoudingen in Europa, om de toekomstige Europese samenwerking verder vorm te geven. Nederland zal hiervoor, in het licht van het vertrek van het Verenigd Koninkrijk uit de Europese Unie, ook nieuwe coalities smeden.

Europa kan volgens het kabinet een belangrijke rol vervullen door allereerst het debat te stimuleren op dit terrein. Verder kan het de samenwerking tussen overheden en tussen onderwijsinstellingen stimuleren, door de mobiliteit voor leerlingen, studenten en staf te bevorderen én door de kwaliteit van het onderwijs te verbeteren.

Het kabinet ziet daarnaast de tendens dat Europa onderwijs steeds meer positioneert als een element om bij te dragen aan sociale inclusie in de maatschappij. In de afgelopen jaren is vooral ingezet op onderwijs en opleiding, en kennis en innovatie in het algemeen, als motor van de Europese kenniseconomie.

Nu komt daar meer nadrukkelijk de functie van onderwijs als bijdrage aan burgerschap bij. Hoewel het kabinet – gegeven de autonomie van instellingen bij hun curriculumontwikkeling – rechtstreeks beleid vanuit Europa niet wenselijk vindt, is het waardevol om op Europees niveau het debat hierover aan te moedigen. Het kabinet wil de burgerschapsopdracht in het onderwijs versterken, zodat scholen en leerlingen en studenten in al hun uitingen handelen in lijn met de democratische rechtstaat. Uit de tussentijdse evaluatie van het Erasmus+-programma blijkt namelijk dat onderwijs bijdraagt aan sociale inclusie in Europa, maar dat dit beter kan.

1. Stimuleren van het debat en toekomstvisie

Nederland wil bijdragen aan het debat over de Europese ambities en een toekomstvisie voor de Europese Unie. Nu de regeringsleiders in het licht van de discussie over de toekomst van de Europese Unie ook over onderwijs hebben gesproken en hierover conclusies hebben aangenomen, zullen de Ministers van Onderwijs in Europa, mede op basis van een breed palet aan voorstellen van de Europese Commissie en consultatie van het onderwijsveld, het debat over de toekomst van onderwijssamenwerking in Europa verder voeren. Het is van belang dit debat vanuit een breed perspectief te blijven benaderen omdat in de komende twee jaar, naast de follow-up van deze conclusies van de Europese Raad, ook het Europese beleidskader «Education and Training 2020» in de Raad zal worden herzien, én de opvolger van het financieringsinstrument Erasmus+ zal worden voorgesteld.

Het Europese debat kan ook helpen om ons nationale onderwijsstelsel op tijd te laten inspelen op maatschappelijke veranderingen. Verbetering van afzonderlijke onderwijsstelsels is ook in het belang van de EU. De benchmarks voor voortijdig schoolverlaten, met nadruk op het beroepsonderwijs en deelname aan het hoger onderwijs, vormen hiervan goede voorbeelden.

Daarnaast zijn de conclusies en aanbevelingen van de raad inspiratie voor het aanpakken van actuele beleidsvraagstukken, zoals kansengelijkheid en mediawijsheid. Het gaat hier in alle gevallen om niet-bindende instrumenten. Ze beperken de nationale beleidsvrijheid dus niet, maar zijn wel een middel om het nationale beleid te toetsen.

Nederland wil zich constructief opstellen in dit debat, en in het gesprek over zaken die aan onderwijs raken, zoals arbeidsmarktbeleid en concurrentievermogen. Zo kan ons land de koers van de Europese Commissie en de Europese Unie blijven beïnvloeden. Bovendien kweken we goede wil bij andere lidstaten, doordat we de lessen van de eigen goede (en minder goede) praktijken delen.

2. Het bevorderen van samenwerking tussen overheden en tussen onderwijsinstellingen

De internationalisering in het onderwijs biedt Europa én Nederland kansen. Een Europese aanpak op dit gebied is noodzakelijk. Dat is het gevolg van de genoemde mondiale aspecten, de relatie tussen hoger onderwijs en beroepsonderwijs en innovatie (ook in regionaal verband) en mobiliteitsvraagstukken, waaronder de open Europese arbeidsmarkt en de toegankelijkheid voor kenniswerkers van buiten de EU.

Het kabinet hecht veel waarde aan het leren van de ervaringen van andere lidstaten. Een goed voorbeeld van geslaagde kennisdeling zijn de samenwerkingsprocessen onder regie van de OJCS-raad. Ze zijn gericht op wederzijds leren, benchmarks5 en monitoring binnen het strategische kader «Onderwijs en opleiding 2020».

Het kabinet stimuleert verbetering van de onderwijskwaliteit via het Europees Semester en de Europa2020-strategie. De aanbevelingen uit het Europees Semester moedigen nationale onderwijshervormingen en -investeringen aan. Daarnaast ziet het kabinet de vruchten van de lopende samenwerking op het terrein van hoger onderwijs in Bologna-verband, ook ten aanzien van de kwaliteitszorg en-borging. Verdere implementatie van de Bologna-afspraken wordt echter momenteel beperkt door het grote aantal deelnemende lidstaten met verschillende uitgangssituaties en daarmee samenhangende beleidsagenda’s. Onderwijsministers uit de landen van het Bologna-proces zullen in mei in Parijs de gewenste focus voor het behalen van de doelstellingen bespreken. Aanvullende initiatieven vanuit de EU kunnen nationale hervormingen en samenwerking tussen de EU-lidstaten stimuleren.

Nederland wil via het onderwijs bijdragen aan het Europese project. Het Nederlandse onderwijsstelsel is goed, toegankelijk en doelmatig, zo constateren de OECD en de Europese Commissie iedere keer opnieuw. Andere lidstaten, vooral relatieve nieuwkomers, staan vaak nog voor grote opgaven om de toegankelijkheid, kwaliteit en doelmatigheid van hun onderwijs te versterken. Ze zijn geïnteresseerd in het Nederlandse voorbeeld, en we helpen ze graag. Dat is goed voor onze positie en we hebben er belang bij dat andere landen goed onderwijs hebben, bijvoorbeeld om een onevenwichtige toestroom van studenten en «brain drain» te voorkomen.

De Europese financieringsprogramma’s Erasmus+ en Horizon 2020 bevorderen mobiliteit door Nederlands talent te stimuleren zich ook in het buitenland te ontwikkelen en buitenlands talent aan te trekken. Verder stimuleren ze internationaal burgerschap en partnerschappen tussen instellingen om met elkaar te innoveren. Ook dragen de programma’s bij aan «evidence based» onderwijsbeleid van nationale overheden.

3. Het bevorderen van mobiliteit voor leerlingen, studenten en staf

Grensoverschrijdende mobiliteit van studenten en medewerkers draagt bij aan persoonlijke ontwikkeling en internationaal burgerschap, tolerantie, het leren van vreemde talen, het opdoen van een kritische geest en open blik, aan het overdragen van fundamentele waarden en het verminderen van kansenongelijkheid en uiteindelijk ook aan de inzetbaarheid op de arbeidsmarkt in alle levensfasen, ook in andere landen.

Een groeiend aantal buitenlandse kinderen en jongeren beleeft een deel van zijn schoolcarrière in Nederland. Het Nederlandse onderwijs moet in deze ontwikkeling meebewegen en internationaler worden, in alle onderwijssectoren.

Het kabinet zet nadrukkelijk ook in op behoud van Nederlands talent en het aantrekken van internationaal talent. De nadruk in het nationale beleid voor internationalisering lag op hoger onderwijs. In de krapper wordende arbeidsmarkt is het echter ook van belang te kijken naar het middelbaar beroepsonderwijs. In het regeerakkoord «Vertrouwen in de toekomst» kondigt het kabinet aan dat het een internationaliseringsaanpak zal voorstellen die het voor zoveel mogelijk studenten mogelijk maakt internationale leerervaring op te doen. Het kabinet wil ook de aantrekkelijkheid van het Nederlands onderwijs voor buitenlandse studenten vergroten, met behoud van de toegankelijkheid van het onderwijs voor Nederlandse studenten.

Het kabinet is voorstander van het leren van vreemde talen. Het oriënteert jongeren en toekomstige burgers op een internationale maatschappij en kan bijdragen aan begrip voor andere culturen. Mobiliteit draagt daar zoals gezegd aan bij. Het kabinet vindt het niet wenselijk dat het aantal te leren vreemde talen door Europese beleidsvorming wordt opgenomen in nationale curricula. Nederlandse leerlingen scoren internationaal zeer goed in de beheersing van vreemde talen. Tegelijkertijd vergt de kennis van het Duits in het middelbaar en beroepsonderwijs in grensgebieden aandacht.6 Initiatieven van de Europese Commissie om buurttaalkennis te bevorderen zullen worden beoordeeld binnen het gepaste kader.7

De EU kan belemmeringen voor grensoverschrijdende mobiliteit van lerenden en werkenden wegnemen. Het meest vergaande voorbeeld hiervan is de richtlijn voor erkenning van beroepskwalificaties om de interne markt te stimuleren. Op onderwijsgebied zijn er verschillende niet-bindende instrumenten en initiatieven voor onder meer loopbaanbegeleiding, aansluiting van het onderwijs op de arbeidsmarkt (zoals de recente aanbeveling over het volgen van afgestudeerden8) en het vergroten van transparantie van kwalificaties en onderwijskwaliteit. Voorbeelden van voor dat laatste zijn het European Qualifications Framework (EQF) en «Europass» voor ho en mbo. Het kabinet maakt ook een afweging tussen de inzet van mobiliteitsinstrumenten in Europees verband, en afspraken in bilateraal, intergouvernementeel of Beneluxverband.

Niet alleen de Europese Unie is immers een relevante speler op dit terrein. Over erkenning van academische kwalificaties zijn ook afspraken gemaakt in de Raad van Europa (Lissabonconventie) en in het Bolognaproces. Daarnaast is het ook van belang om bilateraal en in Benelux-verband te werken aan de wederzijdse erkenning van diploma’s in het hoger onderwijs en beroepskwalificaties. Om in Nederland geschoolde studenten ook op arbeidsmarkten van aangrenzende buurlanden kansen te geven is transparantie van en kwaliteit in de desbetreffende systemen eerst noodzakelijk. Hierdoor kan het vertrouwen in het onderwijs van buurlanden door nationale overheden worden vergroot en kan wederzijdse erkenning van diploma’s overwogen en mogelijk gemaakt worden.

Het kabinet wil het Erasmus+-programma voortzetten, omdat het streven naar mobiliteit onderdeel is van een hoogwaardig onderwijsbeleid. Of het programma verder kan worden uitgebouwd hangt af van de volgende EU-begroting na 2020. Het kabinet wil dat leerlingen uit het mbo en het hbo intensiever gebruik kunnen maken van het programma. Daarnaast wil het kabinet dat het programma toegankelijk is voor jongeren met minder mogelijkheden. De groep studenten die van het programma gebruikt maakt, is nu te eenzijdig.

Bestaand instrumentarium dat verder ingezet kan worden ter bevordering van mobiliteit is (bilaterale) samenwerking tussen lidstaten op het gebied van erkenning van diploma’s en beroepskwalificaties, het Europese netwerk van ENIC-NARIC, loopbaanbegeleiding (Euroguidance) en het volgen van afgestudeerden uit het MBO en HO in het licht van de aansluiting aansluiting van onderwijs op de arbeidsmarkt, en instrumenten voor onderwijskwaliteit (Europass, EQF).

4. Het bevorderen van kwaliteit van het onderwijs

Europa heeft veel toegevoegde waarde voor de bevordering van onderwijskwaliteit in de verschillende sectoren. Nederland werkt daarom aan de realisatie van de Bolognadoelstellingen voor het hoger onderwijs. We doen dat door nadere en periodieke intergouvernementele afspraken te maken (zoals we dat willen doen op de ministersconferentie in Parijs in mei 2018) en met samenwerking voor andere onderwijssectoren (bijvoorbeeld het Kopenhagenproces voor het beroepsonderwijs).

Bestaande instrumenten hiervoor zijn het Erasmus+-programma, Europese standaarden voor kwaliteitszorg en Europese kwalificatieraamwerken. Hoewel het gebruik van deze instrumenten vrijwillig is, benadrukt het kabinet het belang van het gebruik door alle lidstaten, onder meer voor de realisering van de Europese hogeronderwijsruimte. Alleen zo wordt mobiliteit een reële mogelijkheid voor alle Nederlandse studenten.

Samenwerking tussen onderwijsinstellingen, met bedrijven en met andere maatschappelijke partners, plus de verbreding van de ervaring van schoolleiders en docenten, dragen ook bij aan de onderwijskwaliteit in de lidstaten. Nederland stimuleert die samenwerking de komende jaren verder, onder meer via regionale programma’s. We staan open voor het uitwisselen van de op dit vlak opgedane kennis.

Het kabinet wil het Erasmus+-programma voortzetten, omdat de tussentijdse evaluatie positief is.9 Ook het huidige financieringsprogramma van de Europese Unie voor onderzoek en innovatie, Horizon 2020, bevordert mobiliteit van PhD-studenten en onderzoekers en de aansluiting bij de kennis elders.

Tot slot

Nederland wil blijven investeren in onderwijs, onderzoek en innovatie, aan een duurzame inzet op de arbeidsmarkt en in de maatschappij, en aan een betere aansluiting tussen onderwijs en arbeidsmarkt. Het kabinet wil de bestaande onderwijs- en onderzoeksprogramma’s daarom continueren in een moderne EU-begroting.10 Die toekomstige meerjarige Europese begroting is echter afhankelijk van een groot aantal partijen: de Europese Commissie, de Raad en het Europees parlement. Het draagvlak voor voorstellen in een Europese Unie van 28, straks 27, lidstaten is moeilijk te voorspellen. Ik zal mij echter volledig inzetten voor het verkrijgen van draagvlak.

Bij bovenstaande geldt, zoals eerder gezegd, als randvoorwaarde dat onderwijs een aangelegenheid is van nationale bevoegdheid en dat autonomie van instellingen geldt. Op grond van het EU-Werkingsverdrag is de Unie bevoegd de lidstaten te ondersteunen, te coördineren of aan te vullen op het terrein van onderwijs en cultuur (art. 6, sub c en e, VWEU). Meer specifiek is dit uitgewerkt in artikel 165 VWEU (onderwijs algemeen) en 166 VWEU (beroepsonderwijs). Het kabinet vindt het belangrijk om te onderstrepen dat de EU de onderwijsactiviteiten van de lidstaten alleen kan ondersteunen of aanvullen met volledige eerbiediging van de verantwoordelijkheid van de lidstaten voor de inhoud van het onderwijs en de opzet van het onderwijsstelsel en van hun culturele en taalkundige verscheidenheid.

U bent eerder geïnformeerd over de aangekondigde aanbevelingen voor sleutelvaardigheden en voor sociale inclusie en gedeelde waarden in het onderwijs.11 12 Daarbij plaatste Nederland de kanttekening dat aanbevelingen strijdig zouden kunnen zijn met de principes van subsidiariteit en proportionaliteit. De Europese Commissie heeft op 17 januari 2018 een mededeling en twee aanbevelingen voorgesteld, mede op basis van deze consultaties. Bovendien heeft de Commissie meerdere voorstellen voor het tweede trimester van 2018 aangekondigd. De gepubliceerde voorstellen zullen op korte termijn door het kabinet worden beoordeeld in de vorm van BNC-fiches.


X Noot
1

Kamerstuk 22 452, nr. 51

X Noot
2

Kamerstuk 21 501-20, nr. 1281

X Noot
3

Kamerstuk 22 112, nr. 2443

X Noot
4

(COM(2018)22 final)

X Noot
5

Omdat deze benchmarks ook aanleiding kunnen zijn voor landenspecifieke aanbevelingen in het kader van het Europees Semester, konden zij slechts unaniem worden aangenomen door de Raad.

X Noot
6

In het rapport «Actieteam grensoverschrijdende economie en arbeid» (Kamerstuk 32 581, nr. 33) geeft het kabinet invulling aan de wijze waarop buurtaalkennis kan worden gestimuleerd.

X Noot
7

Kamerstuk 22 112, nr. 2421

X Noot
8

Kamerstuk 21 501-34, nr. 282

X Noot
9

Kamerstuk 22 452, nr. 51

X Noot
10

«Vertrouwen in de toekomst», regeerakkoord 2017–2021. Bijlage bij Kamerstuk 34 700, nr. 34

X Noot
11

Kamerstuk 22 112, nr. 2347

X Noot
12

Kamerstuk 22 112, nr. 2380

Naar boven