21 501-33 Raad voor Vervoer, Telecommunicatie en Energie

Nr. 587 VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG

Vastgesteld 7 april 2016

De vaste commissie voor Economische Zaken heeft een aantal vragen en opmerkingen voorgelegd aan de Minister van Economische Zaken over het verslag van een schriftelijk overleg van 24 november 2015 over de geannoteerde agenda van de Energieraad op 26 november te Brussel (Kamerstuk 21 501-33, nr. 567), over de brief van 17 december 2015 over het verslag van de Energieraad op 26 november 2015 (Kamerstuk 21 501-33, nr. 572), over de brief van 18 december 2015 over het fiche: Verordening betreffende Europese statistieken over de prijzen van aardgas en elektriciteit (Kamerstuk 22 112, nr. 2042), over de brief van 14 januari 2016 over de aanbieding kwartaaloverzicht van de reacties op consultaties van de Europese Commissie (Kamerstuk 22 112, nr. 2050), over de brief van 25 januari 2016 over de stand van zaken bij de implementatie van EU-richtlijnen in de Nederlandse wet- en regelgeving aan het einde van het vierde kwartaal van 2015 (Kamerstuk 21 109, nr. 222), over de brief van 24 maart 2016 over het fiche: Mededeling Strategie voor vloeibaar aardgas en gasopslag (Kamerstuk 22 112, nr. 2102), over de brief van 24 maart 2016 over het fiche: Mededeling EU Strategie betreffende verwarming en koeling (Kamerstuk 22 112, nr. 2103) en over de brief van 24 maart 2016 over de geannoteerde agenda informele Energieraad 10 en 11 april 2016 (Kamerstuk 21 501-33, nr. 579).

De vragen en opmerkingen zijn op 1 april 2016 aan de Minister van Economische Zaken voorgelegd. Bij brief van 6 april zijn de vragen, voorzien van een inleiding, beantwoord.

De voorzitter van de commissie, Vermeij

De adjunct-griffier van de commissie, Thomassen

Inhoudsopgave

 

blz.

     

I

Vragen en opmerkingen vanuit de fracties

2

     
 

Vragen en opmerkingen van de leden van de VVD-fractie

2

 

Vragen en opmerkingen van de leden van de PvdA-fractie

3

 

Vragen en opmerkingen van de leden van de CDA-fractie

3

 

Vragen en opmerkingen van de leden van de D66-fractie

4

 

Vragen en opmerkingen van de leden van de GroenLinks-fractie

4

     

II

Antwoord / Reactie van de Minister

5

I Vragen en opmerkingen vanuit de fracties

Vragen en opmerkingen van de leden van de VVD-fractie

De leden van de VVD-fractie hebben kennisgenomen van de geannoteerde agenda van de, door Nederland voorgezeten, informele Energieraad die op 10 en 11 april 2016 plaatsvindt in Amsterdam. Zij lezen dat het Luxemburgse voorzitterschap concludeerde dat coördinatie tussen lidstaten nodig is tot de activiteiten van netbeheerders. Hoe gaat deze stroomlijning in Nederland vorm gegeven worden? Het Luxemburgse voorzitterschap benadrukte het belang van nieuwe technieken gericht op participatie van consumenten en eigen productie. De leden van de VVD-fractie vinden innovatie en marktwerking van belang. Kan de Minister hierop reflecteren? Hoe ziet de Minister de samenwerking tussen het gereguleerd domein en de markt? Hoe zit dat in andere lidstaten? In de geannoteerde agenda van deze informele Energieraad lezen deze leden dat er veel lidstaten voorstander zijn van regionale en Europese samenwerking bij het verbeteren van de elektriciteitsmarkt. Deze leden delen de mening dat samenwerking in Europa op het gebied van energie essentieel is maar maken zich zorgen over de grote versnippering van beleid en de marktverstoringen binnen Europa. Dit is voor de leden van de VVD-fractie een belangrijk onderwerp. Zij zien «interconnectie» als een belangrijk middel voor een goede Europese samenwerking op het gebied van energie. Maar deze leden willen hier wel ruimte voor de markt in. Graag een reactie hierop. Op de agenda van de informele energieraad zien deze leden dat er gesproken zal gaan worden over de marktintegratie van hernieuwbare energie, leveringszekerheid, vraagzijderespons en de rol van consumenten. Een betrouwbare, betaalbare en schone energievoorziening is voor deze leden essentieel, waarbij zij het begrip «schoon» zien als geen uitstoot van CO2 in de open lucht. Deze leden willen graag samenwerking in Europa op energiegebied maar dit mag niet ten koste gaan van onze leveringszekerheid. De leden ontvangen graag een reflectie hierop van de Minister. Tijdens de Energieraad van 6 juni aanstaande wordt het onderwerp elektriciteitsmarkt opnieuw geagendeerd door het Nederlandse voorzitterschap, zo lezen deze leden in de geannoteerde agenda. Zij lezen ook dat de uitkomsten van deze informele Energieraad worden samengevat in een korte notitie. Graag zouden de leden van de VVD-fractie deze notitie toegestuurd krijgen. Deze leden zien betrouwbaar, betaalbaar en schoon als de kaders voor onze energievoorziening. De markt is het middel. Zij wensen de Minister veel succes bij het voorzitterschap van de Energieraad.

Vragen en opmerkingen van de leden van de PvdA-fractie

De leden van de PvdA-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de geannoteerde agenda. Deze leden hebben nog enkele vragen en opmerkingen.

Wil de Minister tijdens de Energieraad refereren aan de interparlementaire themabijeenkomst over Energie, die op 3 en 4 april 2016 door het Nederlandse parlement wordt georganiseerd in het kader van het EU-voorzitterschap? De Minister zal op 4 april tijdens de plenaire ochtendsessie een bijdrage leveren aan deze conferentie.

De Verordening betreffende Europese statistieken over de prijzen van aardgas en elektriciteit (COM (2015) 496) beoogt energiestatistieken verder te harmoniseren in het kader van de «governance» van de Energie-Unie. Nederland beoordeelt de proportionaliteit gedeeltelijk negatief. De negatieve beoordeling heeft betrekking op de bevoegdhedenoverdracht van lidstaten naar de Europese Commissie voor onbepaalde tijd met betrekking tot het vaststellen van de drempelwaarde van de gegevens over aardgastarieven voor de huishoudelijke sector. Is er reeds meer bekend ten aanzien van het krachtenveld in de Raad en het EP met betrekking tot het proportionaliteitscriterium en, meer specifiek, artikel 10 uit het voorstel dat betrekking heeft op de bevoegdhedendelegatie? Hoe verhoudt de mogelijke uitbreiding van de informatieverzameling op dit terrein zich tot de wens van het kabinet en de Europese Commissie om te komen tot reductie van administratieve lasten voor het bedrijfsleven? Welke consequenties heeft de niet-tijdige implementatie van richtlijn 2013/30/EU voor de veiligheid van de offshore olie- en gasactiviteiten? Klopt het dat de uiterste implementatiedatum van 19 juli 2015 door Nederland inmiddels met ruim driekwart jaar is overschreden?

In het kader van (CO2)-emissievrij rijden vragen de leden van de PvdA-fractie de Minister of er een grens is voor de heffing van belasting van personenauto’s en motorrijwielen (BPM). Klopt het dat artikel 110 uit het Treaty on the functioning of the European Union (TFEU) niet betekent dat er grenzen zijn aan de mogelijke verhoging van de BPM als deze gebaseerd is op de uitstoot van CO2? Kan er een onderzoek worden gedaan naar de minimale financiële prikkel die nodig is om mensen elektrische auto’s te laten kopen?

Klopt het dat in de VS per staat strengere emissienormen voor auto’s kunnen worden opgelegd (California Clause)? Is dit in EU-verband ook mogelijk (dus lidstaten die strengere normen opleggen)? Welke Europese wet- en regelgeving zou veranderd moeten worden om dit wel mogelijk te maken?

Hoe staat de Minister tegenover capaciteitsmechanismen? Klopt het dat deze de markt verstoren? Zouden deze capaciteitsmechanismen niet uitgesloten moeten worden op EU-niveau, als er binnen vijf of zes jaar geen capaciteitsproblemen zijn te verwachten?

Hoe kan er gekomen worden tot meer regionale samenwerking op klimaat gebied? Op welke manier kan het Emission Trading System (ETS) verbeterd worden? Wat zijn de voor- en nadelen van een carbon floor price van 22,50 euro per ton CO2, zoals in Groot-Brittannië? Wat zijn de voor- en nadelen van een Emissie Performance Standard (EPS), waarbij elektriciteitscentrales een heffing betalen als hun CO2-uitstoot boven een bepaalde norm uitkomt? Klopt het dat de energiesector geen last heeft van «carbon leakage», en niet in een internationaal krachtenveld opereert, waardoor additionele maatregelen mogelijk zijn?

Vragen en opmerkingen van de leden van de CDA-fractie

De leden van de CDA fractie hebben op het moment geen vragen over de agenda van de informele energieraad.

Vragen en opmerkingen van de leden van de D66-fractie

De leden van de D66-fractie hebben met interesse de stukken voor de informele energieraad van 5 april gelezen en hebben daarover nog een aantal vragen. Zij lezen in de Raadconclusies van 26 november 2015 is aangegeven dat de lidstaten uiterlijk in 2019 een nationaal energie- en klimaatplan voor de periode 2021–2030 moeten hebben opgesteld. Deze leden vragen de Minister of hij de voorbereidingen hiervoor al heeft gestart en wat er volgens hem in ieder geval voor Nederland in het nationale energie- en klimaatplan moet zijn opgenomen. Ook vragen deze leden of de nationale energie- en klimaatplannen alleen de CO2 doelstelling of ook de doelstellingen voor energiebesparing en duurzame energie zullen bevatten.

Welke instrumenten zal de Europese Commissie hebben wanneer blijkt dat sommige landen te weinig voortgang gaan maken op hun nationale energie- en klimaatplannen? Ook vragen deze leden of het inmiddels duidelijk is of er wel of geen wettelijk kader voor de governance van de Energie Unie zal komen. De leden van de D66-fractie delen de analyse van de Minister dat het vanuit leveringszekerheid oogpunt van belang is dat men niet te afhankelijk is van een beperkt aantal leveranciers en dat Liquefied/liquid natural gas (LNG) toegang kan geven tot een veel groter aanbod van leveranciers. Deze leden merken op dat op dit moment Russisch gas vrijwel altijd goedkoper is dan LNG, waardoor de markt voor LNG nog steeds maar slecht tot stand komt. Op welke manier kan de interne markt zodanig versterkt en vervolmaakt worden, dat de LNG-stromen alsnog los komen?

Vragen en opmerkingen van de leden van de GroenLinks-fractie

De leden van de GroenLinks-fractie hebben kennisgenomen van de stukken ter voorbereiding van het informele Energie Raad. Deze leden vinden dat er in de Energie Unie zeer veel aandacht aan aardgas wordt gegeven, terwijl het behalen van de doelstellingen van het klimaatakkoord van Parijs vergt dat ook de gasvoorraden voor een groot deel in de grond blijven, bij investeringen in infrastructuur voor gas dient het risico op zogenaamde «stranded assets» en op «lock-in’s» serieus meegenomen te worden. Zij vinden dan ook dat er veel meer inzet nodig is voor de vergroening van de Europese energievoorziening in plaats van op de inzet op gas als tussenoplossing. Deelt de Minister deze mening? Zo nee, waarom niet?

Meer specifiek vragen de leden van de GroenLinks-fractie hoe de inzet op meer transportcapaciteit en meer LNG terminals in de strategie voor vloeibaar aardgas en gasopslag zich verhoudt tot de dalende vraag naar gas in de EU. Met de uitbreidingsplannen kunnen LNG terminals in de toekomst in 100% van de Europese gasimport van 2014 voorzien. Momenteel kunnen ze in theorie in 50% van de import voorzien, maar de huidige LNG terminals kenden in 2014 een gebruiksgraad van 14%. Is het in tijden van beperkte economische groei en dalend gasverbruik niet logischer om deze middelen op andere wijze in te zetten? Bijvoorbeeld voor de transitie naar een duurzaam energiesyteem? Is de Minister bereidt om op Europees niveau aan te dringen op onderzoek naar de risico’s van lock-in door investeringen in de energieinfrastructuur? Zo nee, waarom niet? Wordt de zware inzet op gas heroverwogen nu uit Amerikaans onderzoek blijkt dat de methaanemissies die gepaard gaan met gaswinning dusdanig groot zijn dat ze de voordelen ten opzichte van kolen te niet doen?

Naar de mening van de leden van de GroenLinks-fractie behoren vraagvermindering en vergroening een centrale plaats in te nemen bij de strategie voor vloeibaar aardgas en gasopslag en bij de strategie betreffende verwarming en koeling. Deelt de Minister deze mening? Zo nee, waarom niet? De geannoteerde agenda stelt «De groei van duurzame energie leidt tot grotere fluctuaties in het elektriciteitsaanbod. Om aanbod en vraag op de markt in evenwicht te houden moet het elektriciteitssysteem flexibeler worden. Dit vereist dat marktpartijen de gewenste prijsprikkels krijgen om hun bijdrage te kunnen leveren aan het bewaren van evenwicht in het systeem. Daarnaast is het van belang dat er een gelijk speelveld komt voor energieproducenten, waarin ook aanbieders van hernieuwbare elektriciteit een volwaardige rol gaan spelen.» Naar de mening van deze leden mist deze geannoteerde agenda aandacht voor vernieuwing en innovatie. Het gaat daarbij vaak om relatief nieuwe innovaties, die de komende jaren naar verwachting van de leden van de GroenLinks fractie in kosten zullen dalen en in mogelijkheden zullen groeien. Denk daarbij aan energieopslag, demand side management, uitwisseling en balancering met andere landen, gebruik maken elektrische auto’s en buffering door de energie-intensieve industrie. Voor dit laatste werd in 2011 al een Green Deal gesloten tussen uw ministerie en Akzo Nobel en Nyrstar Budel. Kan de Minister toezeggen zich op Europees niveau in te zetten voor een gelijk speelveld tussen dergelijke nieuwe oplossingen en ouderwetse capaciteitsbetalingen aan bestaande centrales?

In Europees verband is CO2-beprijzing via ETS een van de belangrijke manieren om het bedrijfsleven tot een lagere CO2-emissie aan te zetten. De huidige prijs en de verwachte prijs is onvoldoende hoog om bedrijven aan te zetten tot investeringen in CO2 reductie. Ook de aanscherpingen van ETS hebben vooralsnog weinig effect op de prijs van CO2-emissie in het ETS systeem. Deelt de Minister de mening dat de elektriciteitssector niet of nauwelijks aan concurrentie met producten buiten de EU is blootgesteld? Zo nee, waarom niet? Zo ja, is de Minister bereidt om in EU verband of op regionaal niveau in te zetten op maatregelen die de decarbonisatie van de elektriciteitssector versnellen? Is de Minister bijvoorbeeld bereid om te pleiten voor een CO2-bodemprijs in ETS voor de elektriciteitssector? Of voor het stellen aan emissie-eisen aan nieuwe en bestaande elektriciteitscentrales om op die wijze centrales met hoge CO2-emissie uit de markt te drukken? Zo nee, waarom niet?

2015 was een recordjaar voor de wereldwijde investeringen in duurzame energie. In de EU vielen de investeringen volgens Bloomberg New Energy Finance juist terug en staan ze op het laagste punt sinds 2006. Deelt de Minister de zorg van de leden van de GroenLinks fractie hierover? Zo nee, waarom niet? En zo ja, is de Minister bereidt om deze zorgen met zijn Europese collega’s te delen tijdens de informele Energie Raad en te pleiten voor maatregelen om deze trend te keren?

II Antwoord / Reactie van de Minister

Inleiding

Hierbij stuur ik uw Kamer de antwoorden op de vragen die zijn gesteld naar aanleiding van het Schriftelijk Overleg over de Informele Energieraad van 10 en 11 april a.s. in Amsterdam.

Ook wil ik de Kamer informeren dat de Europese conferentie van de SER over het Energieakkoord van 11 april a.s. niet door zal gaan, vanwege een te beperkt Europees deelnemersveld. In mijn brief van 13 juli jl.1 heb ik aangegeven dat de SER deze conferentie wilde organiseren om het Nederlandse Energieakkoord voor het voetlicht te brengen bij de lidstaten en te leren van de wijze waarop in andere lidstaten maatschappelijke betrokkenheid bij de energietransitie wordt georganiseerd. Ik betreur het zeer dat de SER zich genoodzaakt voelt om de conferentie te annuleren, maar respecteer deze beslissing. De SER heeft mij laten weten alle discussiestukken en informatiemiddelen die zij hebben ontwikkeld voor deze conferentie met hun internationale contacten te delen en digitaal beschikbaar te stellen. Overigens zal ik tijdens het avondprogramma van de Informele Energieraad op 10 april ingaan op het Energieakkoord, conform mijn toezegging om het Energieakkoord tijdens het Nederlandse EU-voorzitterschap op Europees niveau onder de aandacht te brengen.

Daarnaast wil ik uw Kamer melden dat u middels het verslag van de Energieraad van 26 november 20152 een appreciatie heeft ontvangen van de Staat van de Energie Unie en dat er sindsdien geen nieuwe ontwikkelingen hebben plaatsgevonden.

Vragen en opmerkingen van de leden van de VVD-fractie

De leden van de VVD-fractie vragen hoe de stroomlijning van activiteiten van netbeheerders tussen lidstaten vormgegeven gaat worden.

In de afgelopen jaren zijn de nationale transmissienetbeheerders (TSO’s) in Europees verband steeds nauwer gaan samenwerken. Deze samenwerking vindt plaats binnen de Europese koepelorganisatie ENTSO-E, die bijvoorbeeld verantwoordelijk is voor het opstellen van een tienjarenplan voor de ontwikkeling van de Europese netwerken. Ook wordt binnen ENTSO-E gewerkt aan een gezamenlijke methode voor het analyseren van leveringszekerheid binnen de EU. De TSO’s in de pentalaterale regio3 hebben in 2015 al een gezamenlijke analyse van leveringszekerheid in de regio opgesteld. Deze analyse zal in 2017 opnieuw worden uitgevoerd.

Daarnaast werken Europese TSO’s in regionaal verband op het vlak van leveringszekerheid nauw samen binnen de zogeheten »regional security cooperation initiatives» (RSCI’s). Daarbij gaat het vooral om afstemming over het operationele beheer van de netwerken om de veiligheid van de netwerken en de leveringszekerheid beter te kunnen waarborgen. Deze regionale afstemming tussen nationale TSO’s zal de komende jaren verder worden versterkt. Deze versterkte samenwerking tussen TSO’s zal naar verwachting onderdeel uitmaken van het nieuwe marktontwerp voor de elektriciteitsmarkt die de Europese Commissie eind 2016 zal uitbrengen.

De leden van de fractie van de VVD vragen mij te reflecteren op het belang van innovatie en marktwerking, in het bijzonder in het licht van de participatie van consumenten op de elektriciteitsmarkt.

De groei van het aandeel duurzaam opgewekte elektriciteit in onze stroomvoorziening alsmede de verwachte groei van het elektrisch vervoer, elektrische warmtepompen en zonnepanelen zullen de komende decennia veel vragen van onze elektriciteitsnetten. Niet alleen van de hoogspanningsnetten, maar ook van de midden- en laagspanningsnetten. De gebruikelijke oplossing is het verzwaren van de netten. Dit vergt echter aanzienlijke maatschappelijke kosten die gedeeltelijk vermeden kunnen worden door onze netten slimmer in te richten. Dit kan door gebruik te maken van de aanwezige flexibiliteit bij aangeslotenen, bijvoorbeeld door de afname van het net of de invoeding op het net in de tijd te verschuiven en zo de netten te ontlasten. Experimenten op basis van de Elektriciteitswet 1998, diverse proeftuinen en verschillende programma’s vanuit de Topsector Energie bieden hier al inzichten in. In de Energiedialoog wordt dit vraagstuk verder verkend. Het gaat hierbij aan de ene kant om de inzet van nieuwe slimme technieken, bijvoorbeeld met behulp van ICT en de slimme meter, en aan de andere kant om een aangepast marktmodel waarin ook plaats is voor partijen die de economische waarde van de aanwezige flexibiliteit bij verschillende aangeslotenen weten te ontsluiten (zogenaamde aggregators). Op die manier kunnen aangeslotenen meer dan nu een rol spelen op de elektriciteitsmarkt.

De leden van de VVD-fractie vragen naar de samenwerking tussen het gereguleerde domein en de markt, zowel in Nederland als in andere lidstaten.

Samenwerking tussen alle partijen is van groot belang voor het slagen van de energietransitie. In Nederland is de samenwerking tussen het gereguleerde domein en de markt goed. Doordat netbeheerders onafhankelijk zijn van productie, handel en levering kunnen zij vanuit deze onafhankelijke positie de markt goed faciliteren. In Europees verband is er toenemende mate aandacht voor het belang van neutrale marktfaciliterende netbeheerders. Andere lidstaten hebben daar meer stappen in te zetten dan Nederland, met name ten aanzien van regionale netbeheerders.

Ook in Nederland is er nog verbetering mogelijk. De onafhankelijkheid van netbeheerders biedt een goed klimaat voor samenwerking in de energietransitie. Dat neemt niet weg dat er discussies zijn over de afbakening van activiteiten van netbeheerders en netwerkbedrijven enerzijds en marktpartijen anderzijds. In het wetsvoorstel STROOM was om die reden een verduidelijking van die afbakening opgenomen, zodat vast zou staan dat een netbeheerder alleen wettelijke taken uitvoert en welke infrastructurele activiteiten een netwerkbedrijf zou mogen verrichten. Na het afstemmen van het wetsvoorstel STROOM door de Eerste Kamer ben ik voornemens de genoemde verduidelijking opnieuw voor te stellen in het wetsvoorstel dat dit najaar bij uw Kamer zal worden ingediend.

Naast verduidelijking van de wettelijke afbakening is het vooral van belang dat partijen met elkaar in gesprek zijn over hoe zij samen op kunnen trekken en wat zij daarin van elkaar verwachten. Ik zie dat partijen in de praktijk hier voortvarend mee aan de slag zijn. De Energiedialoog kan dit verder versterken.

De leden van de VVD-fractie maken zich zorgen over versnippering van beleid en marktverstoring binnen Europa en wijzen op het belang van interconnecties voor een goede Europese samenwerking, waarbij er voldoende ruimte is voor de markt.

Ik deel de zorgen van de VVD-fractie over de fragmentatie als gevolg van verschillen in het nationale energiebeleid van lidstaten en de marktverstoringen die dit met zich meebrengt. De Europese Commissie heeft in de afgelopen jaren herhaaldelijk op dit probleem gewezen. Met haar voorstellen voor het nieuwe marktontwerp voor de elektriciteitsmarkt, dat de Commissie eind 2016 wil uitbrengen, wil zij oplossingen op tafel leggen om dit probleem te adresseren. Een belangrijk doel van deze voorstellen zal zijn om de Europese elektriciteitsmarkt beter te laten functioneren. Daarvoor is ook van belang dat er voldoende interconnecties zijn en dat deze efficiënt worden benut. Ook op dit punt deel ik daarom de mening van de VVD-fractie. Regionale samenwerking kan een belangrijke bijdrage leveren aan marktintegratie en een betere werking van elektriciteitsmarkten. Deze boodschap proberen wij ook onder de aandacht te brengen tijdens ons EU-voorzitterschap, in het bijzonder tijdens de Informele Energieraad op 10 en 11 april.

De leden van de VVD-fractie wijzen op het belang van samenwerking in Europa op energieterrein en geven aan dat deze niet ten koste mag gaan van leveringszekerheid.

Ik hecht evenals de VVD-fractie sterke waarde aan energiesamenwerking in Europa. Deze sterkere samenwerking zal er juist op gericht moeten zijn om de leveringszekerheid van elektriciteit beter te waarborgen. Versterkte samenwerking op het terrein van leveringszekerheid zal ook één van de hoofddoelstellingen zijn van de nieuwe wetgevingsvoorstellen die de Europese Commissie eind 2016 zal uitbrengen. Dit doel wordt door Nederland volledig gesteund. Er is betere coördinatie nodig van leveringszekerheidsbeleid zowel in Europees als in regionaal verband. Binnen het pentalaterale energieforum werkt Nederland al nauw samen met buurlanden op het terrein van leveringszekerheid. Bij deze samenwerking in Noordwest-Europees verband zijn niet alleen overheden, maar ook toezichthouders, TSO’s, marktpartijen en de elektriciteitsbeurzen betrokken.

De leden van de VVD-fractie vragen of zij de notitie met de uitkomsten van de Informele Energieraad, die de Minister op 6 juni tijdens de Energieraad zal toelichten, toegestuurd kunnen krijgen.

Zoals gebruikelijk zal ik uw Kamer met een verslag informeren over de uitkomsten van de Informele Energieraad van 11 april jl. Nederland wil vervolgens op de Energieraad van 6 juni a.s. rapporteren over het nieuwe ontwerp voor de elektriciteitsmarkt middels een notitie van het voorzitterschap. De documenten voor de Energieraad worden zodra ze openbaar zijn op Extranet geplaatst (online databank voor Raadsdocumenten), waartoe u toegang heeft.

Vragen en opmerkingen van de leden van de PvdA-fractie

De leden van de PvdA-fractie vragen of de Minister tijdens de Informele Energieraad wil refereren aan de interparlementaire themabijeenkomst over Energie die op 3 en 4 april 2016 door het Nederlandse parlement werd georganiseerd.

Ik zal de interparlementaire themabijeenkomst over energie onder de aandacht brengen tijdens het avondprogramma van de Informele Energieraad op 10 april a.s.

De leden van de PvdA fractie vragen of er reeds meer bekend is ten aanzien van het krachtenveld in de Raad en het Europees Parlement met betrekking tot het proportionaliteitscriterium van de Verordening betreffende Europese statistieken over de prijzen van aardgas en elektriciteit (COM(2015)496) en, meer specifiek, artikel 10 uit het voorstel dat betrekking heeft op de bevoegdhedendelegatie.

De onderhandelingen over het voorstel lopen momenteel in de vakinhoudelijke raadswerkgroep. Het blijkt dat een meerderheid van de lidstaten kritisch staat tegenover een bevoegdheidsdelegatie voor onbepaalde tijd, zoals door de Commissie voorgesteld. Ten aanzien van artikel 10 is een voorstel voorgelegd door het Nederlands voorzitterschap om de bevoegdheidsdelegatie te beperken tot een periode van vijf jaar. Deze bevoegdheidsdelegatie wordt na de periode van vijf jaar stilzwijgend met dezelfde duur verlengd, tenzij het Europees Parlement of de Raad zich uiterlijk drie maanden voor het einde van elke termijn tegen deze verlenging verzet. Dit is conform een van de standaardbepalingen, zoals opgenomen in het interinstitutioneel akkoord tussen Europese Commissie, Raad en Europees Parlement over betere wetgeving. Bovengenoemd voorstel kan rekenen op brede steun.

De leden van de PvdA-fractie vragen hoe mogelijke uitbreiding van de informatieverzameling op dit terrein zich verhoudt tot de wens van het kabinet en de Europese Commissie om te komen tot reductie van administratieve lasten voor het bedrijfsleven.

In het BNC fiche4 dat op 18 december 2015 naar uw Kamer is gestuurd, is aangegeven dat op basis van het onderhavige voorstel de administratieve lasten gelijk blijven. De mogelijke uitbreiding van de informatieverzameling heeft betrekking op de toekomstige gedelegeerde handelingen. Een gekwalificeerde meerderheid van de lidstaten steunt de Nederlandse inzet dat de toekomstige gedelegeerde handelingen niet mogen leiden tot een toename van de administratieve lastendruk voor het bedrijfsleven. In de verordening wordt een paragraaf opgenomen dat de Commissie dient te garanderen dat de toekomstige gedelegeerde handelingen niet mogen leiden tot additionele lastendruk voor het bedrijfsleven.

De leden van de PvdA-fractie vragen of het klopt dat de implementatiedatum van richtlijn 2013/30/EU voor de veiligheid van offshore olie- en gasactiviteiten (19 juli 2015) inderdaad is overschreden en welke consequenties dit heeft.

De implementatie geschiedt door wijziging van de Mijnbouwwet, de Wet milieubeheer, de Wet op de economische delicten, het Mijnbouwbesluit, het Arbeidsomstandighedenbesluit, de Mijnbouwregeling en de Arbeidsomstandighedenregeling.

De implementatie duurt langer dan voorzien vanwege de samenloop van dit dossier met de kabinetsreactie op het rapport van de Onderzoeksraad voor Veiligheid inzake Aardbevingsrisico’s in Groningen. Uw Kamer heeft naar aanleiding van dit dossier het wetsvoorstel tot wijziging van de Mijnbouwwet, de Wet milieubeheer en de Wet op de economische delicten ter implementatie van richtlijn 2013/30/EU geamendeerd5. Het wetsvoorstel is op 28 april 2015 inclusief een aantal amendementen door uw Kamer aangenomen.

Over deze amendementen heb ik voorlichting gevraagd aan de Raad van State. De Eerste Kamer heeft de behandeling van het wetsvoorstel ter implementatie van de offshore veiligheidsrichtlijn om die reden uitgesteld. De voorlichting van de Raad van State is 16 november 2015 aan uw Kamer en de Eerste Kamer toegezonden. Daarbij is een aanpassing aangekondigd van het in de Eerste Kamer aanhangige wetsvoorstel ter implementatie van de offshore veiligheidsrichtlijn (novelle). De novelle, de Wet bewijsvermoeden gaswinning Groningen6, is begin dit jaar naar uw Kamer gestuurd. Wanneer de behandeling is afgerond zal de Eerste Kamer de novelle en het wetsvoorstel ter implementatie van de offshore veiligheidsrichtlijn in behandeling nemen en kan de implementatie van de richtlijn worden voltooid.

Omdat Nederland de implementatiedatum van de richtlijn niet heeft gehaald is de Europese Commissie een infractieprocedure gestart tegen Nederland. Deze procedure loopt nog en kan er toe leiden dat Nederland een boete wordt opgelegd.

De leden van de PvdA-fractie vragen de Minister of er een grens is voor de heffing van belasting van personenauto’s en motorrijwielen (BPM) in het kader van CO2-emissievrij rijden en of het klopt dat artikel 110 uit het Treaty on the functioning of the European Union (TFEU) niet betekent dat er grenzen zijn aan de mogelijke verhoging van de BPM als deze gebaseerd is op de uitstoot van CO2.

De belasting van personenauto’s en motorrijwielen (BPM) is een registratiebelasting die in het grensoverschrijdende verkeer een belemmering van het vrij verkeer van goederen met zich kan brengen. Het Verdrag van de Werking van de Europese Unie dwingt lidstaten er dan ook toe te waarborgen dat de belasting die verschuldigd is, het bedrag van de belasting dat nog rust op de waarde van vergelijkbare voertuigen die reeds op het nationale grondgebied is geregistreerd, niet, zelfs niet in een klein aantal gevallen, overschrijdt. Indien hier niet aan wordt voldaan is de regeling onverbindend. In zoverre kent het Verdrag van de Werking van de Europese Unie, en de jurisprudentie van het Europese Hof van Justitie die gebaseerd is op dat verdrag, een aantal beperkingen toe aan een registratiebelasting. Op dit moment wordt in uw Kamer het wetsvoorstel Wet uitwerking Autobrief II besproken. In dat wetsvoorstel en in de daaraan ten grondslag liggende Autobrief II wordt uitgebreid ingegaan op de importproblematiek rondom de BPM (Kamerstuk 34 391). Daarnaast gaat Autobrief II uitgebreid in op de grondslagerosie in de BPM als gevolg van het fiscale stimuleringsbeleid in de periode 2008–2014. Organisaties zoals de OESO, de Algemene Rekenkamer, het Planbureau voor de Leefomgeving en experts van het onderzoeksconsortium van Policy Research Corporation en TNO hebben aangetoond dat het fiscaal stimuleren van CO2-reductie via de BPM zeer kosteninefficiënt is en vanwege de overlap met het Europese beleid als gevolg van het waterbedeffect weinig tot geen milieueffect kent.

De leden van de PvdA-fractie vragen tevens of er een onderzoek kan worden gedaan naar de minimale financiële prikkel die nodig is om mensen elektrische auto’s te laten kopen.

Ik zal voor de zomer reageren op de motie Groot7, waarin wordt gevraagd naar een gezamenlijke aanpak van het Formule E-Team en het Rijk op het gebied van bereikbaarheid en aantrekkelijkheid van een elektrisch voertuig voor de consument. Ik zal bovenstaande vraag hierbij betrekken.

De leden van de PvdA-fractie hebben vernomen dat in de VS per staat strengere emissienormen voor auto’s kunnen worden opgelegd (California Clause) en vragen of dat klopt. Tevens vragen zij of dit in EU-verband ook mogelijk is en welke Europese wet- en regelgeving eventueel veranderd zou moeten worden om dit mogelijk te maken.

Nederland kan ten opzichte van de Europese verordening geen strengere emissiegrenswaarden opleggen voor auto’s. De emissiegrenswaarden van lichte personen- en bedrijfsvoertuigen (Euro 5 en Euro 6) zijn uitputtend vastgelegd in Verordening (EG) 715/2007. Uitvoering van deze grenswaarden vindt plaats in het kader van EU- en nationale-typegoedkeuring. Dit betekent dat indien voertuigen voldoen aan de betreffende grenswaarden, lidstaten aanvragen van fabrikanten om EG-typegoedkeuring of nationale typegoedkeuring voor een nieuw voertuigtype niet mogen weigeren om redenen die verband houden met emissies. Evenmin mogen lidstaten de registratie, de verkoop of het in het verkeer brengen van een nieuw voertuig verbieden indien het voertuig voldoet aan de verordening en in de verordening gestelde emissiegrenswaarden. Om het voor lidstaten alsnog mogelijk te maken om strengere grenswaarden te mogen opleggen, zal derhalve de verordening moeten worden gewijzigd.

De leden van de PvdA-fractie vragen hoe de Minister aankijkt tegen capaciteitsmechanismen, of het klopt dat deze de markt verstoren en of deze mechanismen niet uitgesloten moeten worden op EU-niveau, indien er binnen vijf of zes jaar geen capaciteitsproblemen zijn te verwachten.

Het kabinet staat kritisch tegenover nationale maatregelen in de vorm van capaciteitsmechanismen. Voordat gekozen wordt voor de inzet van een capaciteitsmechanisme moet eerst maximaal gewerkt worden aan verbeterde marktwerking en verdere marktintegratie zodat de bestaande productiecapaciteit efficiënter kan worden ingezet. Dit kan gebeuren door een optimale benutting van bestaande interconnecties en waar nodig verdere uitbreiding van deze grensoverschrijdende verbindingen. Daarnaast is er winst te behalen door de ontwikkeling van vraagzijderespons.

De inzet van nationale capaciteitsmechanismen leidt tot verstoring van de elektriciteitsmarkt, draagt bij aan versnippering van de Europese elektriciteitsmarkt en heeft vaak grensoverschrijdende effecten. Nederland heeft daarop zowel in Europees als regionaal verband herhaaldelijk gewezen en heeft daarbij gepleit voor marktconforme oplossingen om de leveringszekerheid te waarborgen, bijvoorbeeld door regionaal nauwer samen te werken. In pentalateraal verband hebben TSO’s vorig jaar een gezamenlijke leveringszekerheidsanalyse voor de regio opgesteld en aangetoond dat interconnecties een belangrijke bijdrage kunnen leveren aan de versterking van leveringszekerheid in de regio.

Ook de Commissie heeft er in de afgelopen jaren op gewezen dat nationale capaciteitsmechanismen de interne energiemarkt kunnen ondermijnen. Om die reden heeft de Commissie in 2014 nieuwe staatssteunrichtsnoeren voor energie en milieu8 opgesteld waarin voorwaarden worden neergelegd voor de inzet van capaciteitsmechanismen. Naar verwachting zal de Commissie deze voorwaarden willen aanscherpen via het nieuwe marktontwerp voor de elektriciteitsmarkt waarvoor eind 2016 voorstellen worden uitgebracht. De Commissie zal zich hiermee niet richten op uitsluiting van capaciteitsmechanismen. Lidstaten blijven bevoegd tot het nemen van nationale maatregelen om de leveringszekerheid te waarborgen. Wel hecht ik er belang aan dat er strenge eisen worden gesteld zodat deze mechanismen de markt zo min mogelijk verstoren.

De leden van de PvdA-fractie vragen hoe er gekomen kan worden tot meer regionale samenwerking op klimaatgebied.

De Europese Energie Unie vormt het kader waarbinnen het toekomstige EU-energiebeleid zal worden vormgegeven. Kernelement binnen deze Energie Unie is een ambitieus klimaatbeleid, waarbij onder meer wordt ingezet op het realiseren van energie-efficiëntie om de energievraag te beperken en het koolstofarm maken van de economie, door onder andere het realiseren van duurzame energie productie.

De Energie Unie zet in op een versterkte regionale samenwerking binnen een gemeenschappelijk EU-kader. Er zijn al goede voorbeelden van regionale samenwerking zoals het pentalaterale energieforum, waarin Nederland, Duitsland, Oostenrijk, Zwitserland, Frankrijk, Luxemburg en België versterkt samenwerken. Mede hierop geïnspireerd willen de Noordzeelanden, onder Nederlands EU-voorzitterschap, een verdere impuls geven aan samenwerking op gebied van duurzame energie en infrastructuur op de Noordzee. De Europese Commissie zal naar verwachting dit najaar tegelijkertijd met de voorstellen voor een governance systeem ook met een «guidance» komen voor regionale samenwerking voor de Energie Unie.

De leden van de PvdA-fractie vragen op welke manier het Emission Trading System (ETS) verbeterd kan worden en wat de voor- en nadelen zijn van een carbon floor price van 22,50 euro per ton CO2 zoals in Groot-Brittannië.

De mogelijkheden voor verbetering van het ETS benoem ik samen met de Staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu in een bredere brief over het ETS, die binnenkort naar uw Kamer zal worden gestuurd.

De carbon price floor (bodemprijs) van Groot-Brittannië is een op nationaal niveau genomen maatregel die bestaat naast het ETS. Deze maatregel zorgt ervoor dat er op nationaal niveau meer zekerheid is over de minimale kosten van emissies. Belangrijke nadelen van deze maatregel zijn echter dat het leidt tot een hogere nationale prijs voor afnemers van elektriciteit en een ongelijk speelveld voor bedrijven. Door de verhoging van de nationale prijs kunnen groothandelsprijsverschillen tussen lidstaten toenemen, waardoor een interne markt voor elektriciteit minder snel tot stand komt en daarmee het Europees speelveld voor afnemers van elektriciteit verslechtert. Dit terwijl de nationale bodemprijs op Europees niveau, als gevolg van het waterbedeffect in het ETS, per saldo niet of nauwelijks bijdraagt aan het doel: namelijk het reduceren van CO₂-reductie. Dit benadrukt het belang van een gezamenlijke, Europese inzet op de reductie van CO₂-uitstoot.

De leden van de PvdA-fractie vragen wat de voor- en nadelen van een Emissie Performance Standard (EPS) zijn, waarbij elektriciteitscentrales een heffing betalen als hun CO2-uitstoot boven een bepaalde norm uitkomt.

Het instellen van een Emissie Performance Standard is niet toegestaan op basis van de Richtlijn Industriële Emissies, zoals ook is geconstateerd in het kader van het traject om te komen tot een alternatief voor de afspraak over kolencentrales in het Energieakkoord9.

Deze leden vragen of het klopt dat de energiesector geen last heeft van «carbon leakage», en niet in een internationaal krachtenveld opereert, waardoor additionele maatregelen mogelijk zijn.

De energiesector heeft inderdaad geen last van carbon leakage, dit is het risico op het verdwijnen van productie naar landen buiten Europa waar koolstof niet of in mindere mate is beprijsd. De Nederlandse energiesector opereert echter wel degelijk in een internationaal krachtenveld. De Noordwest Europese elektriciteitsmarkten en netwerken zijn nauw met elkaar verbonden en binnen de EU wordt hard gewerkt om deze verbondenheid verder te versterken onder meer door investeringen in interconnecties. Bovendien opereert de energiesector in de EU onder het ETS.

De CO2-uitstoot blijft in dit systeem onder het plafond zoals dat is vastgelegd. Binnen dit systeem leiden nationale maatregelen voor CO2-reductie in sectoren die onder het ETS vallen tot extra emissieruimte in andere landen die onderdeel zijn van het systeem («waterbedeffect»). Nationale maatregelen voor CO2-reductie in ETS-sectoren leiden dan ook niet automatisch tot extra CO2-reductie in de EU. In de regel wordt het effect van nationale maatregelen in de ETS-sectoren hierdoor ongedaan gemaakt en is de uiteindelijke CO₂-reductie op Europees niveau nagenoeg nihil.

Vragen en opmerkingen van de leden van de D66-fractie

De leden van de D66-fractie vragen of de Minister reeds is gestart met de voorbereiding voor de nationaal energie- en klimaatplannen voor de periode 2021–2030 die uiterlijk in 2019 ingediend dienen te worden.

De Europese Commissie werkt momenteel haar plannen voor de governance van de Energie Unie uit en zal naar verwachting eind dit jaar met een wetgevend voorstel komen. De nationale energie- en klimaatplannen zijn daarin een belangrijk element. De Europese Commissie heeft tot op heden slechts op hoofdlijnen ideeën gedeeld over de toekomstige inhoud van de nationale plannen. Nederland ziet een concreet voorstel van de Europese Commissie dan ook graag tegemoet.

Inhoudelijk ligt Nederland goed op koers, ook voor de invulling van de nationale energie- en klimaatplannen. Met het uitbrengen van het Energierapport 2015 heeft het kabinet de kaders gegeven voor de energietransitie richting 2050. Op 7 april a.s. start de Energiedialoog, die in het najaar van 2016 zal uitmonden in een beleidsagenda voor de energietransitie.

Ook vragen deze leden wat er volgens de Minister in het nationale energie- en klimaatplan moet worden opgenomen en of de nationale energie- en klimaatplannen alleen de CO2 doelstelling of ook de doelstellingen voor energiebesparing en duurzame energie zullen bevatten.

Nederland heeft vanwege de sterke vervlechting van het energie- en klimaatbeleid gepleit voor een integraal governancesysteem voor alle vijf dimensies van de Energie Unie. Dat betekent dat in de nationale plannen en in de tweejaarlijkse rapportages robuuste indicatoren opgenomen dienen te worden voor zowel de voorzieningszekerheid, de interne energiemarkt, vermindering van de energievraag, CO2-reductie als energie innovatie.

In het Energierapport 2015 geeft het kabinet aan primair te sturen op CO2-reductie. Lidstaten hoeven conform de raadsconclusies over de governance van de Energie Unie in de nationale energie- en klimaatplannen geen nationale doelen voor energiebesparing en hernieuwbare energie op te nemen. Wel dienen lidstaten de beleidsmaatregelen te beschrijven die het Europees bindende streefcijfer voor hernieuwbare energie en het Europees indicatieve streefcijfer voor energiebesparing ondersteunen. Daarnaast dienen lidstaten projecties op te nemen voor de ontwikkeling van hernieuwbare energie en energiebesparing in de periode 2021–2030. Nederland is van mening dat deze elementen bijdragen aan een robuuste en transparante monitoring van de voortgang op weg naar 2030.

De leden van de D66-fractie vragen welke instrumenten de Europese Commissie heeft wanneer blijkt dat sommige landen te weinig voortgang gaan maken op hun nationale energie- en klimaatplannen en of het inmiddels duidelijk is of er wel of geen wettelijk kader voor de governance van de Energie Unie zal komen.

Conform de raadsconclusies over de governance van de Energie Unie10 zal de voortgang en de eventuele bijsturing op de realisatie van de nationale energie- en klimaatplannen plaatsvinden door middel van een politieke dialoog tussen lidstaten en Commissie en lidstaten onderling. Een robuuste en transparante monitoring is daarbij van groot belang. Rond 2025 zal worden geëvalueerd of het governance-systeem de gewenste resultaten oplevert. Naar verwachting zal de Europese Commissie eind dit jaar met een wetgevend voorstel komen voor de governance van de Energie Unie.

De leden van de D66-fractie merken op dat op dit moment Russisch gas vrijwel altijd goedkoper is dan LNG, waardoor de markt voor LNG nog steeds maar slecht tot stand komt. Zij vragen op welke manier de interne markt zodanig versterkt en vervolmaakt kan worden dat de LNG-stromen alsnog los komen.

De interne markt kan het beste worden versterkt door volledige implementatie van het derde Energiepakket, inclusief de op basis daarvan ontwikkelde netcodes. Als overal dezelfde spelregels worden gehanteerd en de toegang tot en het functioneren van de markt open en transparant is, worden markten beter met elkaar verbonden en dat maakt het voor marktpartijen (veel) gemakkelijker om gas grensoverschrijdend te verhandelen en te transporteren. Daardoor wordt het voor LNG dat in aan de kust gelegen lidstaten arriveert gemakkelijk(er) om ook de inlands gelegen lidstaten te bereiken. Dit alles neemt overigens niet weg dat de markt voor LNG eerst en vooral een wereldmarkt is en dat LNG daar wordt afgeleverd waar de hoogste prijs wordt betaald.

Vragen en opmerkingen van de leden van de GroenLinks-fractie

De leden van de GroenLinks-fractie vinden dat er in de Energie Unie zeer veel aandacht aan aardgas wordt gegeven en dat bij investeringen in infrastructuur voor gas het risico op zogenaamde «stranded assets» en op «lock-in’s» serieus meegenomen dient te worden. Zij vinden dan ook dat er veel meer inzet nodig is voor de vergroening van de Europese energievoorziening in plaats van op de inzet op gas als tussenoplossing en vragen of de Minister deze mening deelt.

De Commissie heeft in de mededeling over de Energie Unie een integrale, evenwichtige strategie opgesteld voor Europa. De strategie en voorgestelde maatregelen van de Energie Unie zijn opgebouwd rond vijf dimensies, die onderling samenhangen en elkaar wederzijds versterken: de energievoorzieningszekerheid, interne energiemarkt, verminderen van de energievraag, CO₂-arm maken van de Europese economie en onderzoek en innovatie in de energiesector.

Ik constateer dat Europa een duidelijke koers heeft uitgezet voor de transitie naar een CO2-arme energievoorziening in 2050, die veilig, betrouwbaar en betaalbaar is. Vergroening van het energiesysteem neemt daarin een belangrijke plaats in. In Europees verband zijn er doelstellingen voor klimaat- en energie overeengekomen voor 2020, 2030 en een lange termijn CO2-reductiedoel voor 2050. Het klimaatakkoord van Parijs is door de Europese Raad verwelkomd. In 2016 nog worden er door de Commissie onder de vlag van de Energie Unie, diverse wetgevende voorstellen gepubliceerd die de energietransitie en de vergroening van het energiesysteem versterken. Zoals de herziening van de richtlijnen Energie-efficiëntie en energieprestaties gebouwen, de herziening van de richtlijn hernieuwbare energie en het niet-ETS besluit11 en voorstellen over de governance van de Energie Unie. Maar zeker ook het nieuwe marktontwerp voor elektriciteit, wat de inpassing van grote hoeveelheden hernieuwbare energie moet vergemakkelijken. Dat neemt echter niet weg dat fossiele brandstoffen een rol blijven spelen in de Europese energievoorziening, maar het belang ervan neemt af. Bedrijven in de fossiele sector zullen bij investeringsbeslissingen rekening moeten houden met dit afnemende belang. De markt bepaalt grotendeels zelf of het investeringen in gasinfrastructuur doet, zoals bij gasopslagen. Als het gaat om gereguleerde infrastructuur, toetst de toezichthouder nut en noodzaak van de investering.

De leden van de GroenLinks-fractie vragen hoe de inzet op meer transportcapaciteit en meer LNG terminals in de strategie voor vloeibaar aardgas en gasopslag zich verhoudt tot de dalende vraag naar gas in de EU. De leden vragen ook of het in tijden van beperkte economische groei en dalend gasverbruik niet logischer is om deze middelen op andere wijze in te zetten, bijvoorbeeld voor de transitie naar een duurzaam energiesysteem.

De strategie voor LNG en gasopslag is eerst en vooral gericht op een betere, efficiëntere benutting van bestaande faciliteiten en niet op het aanleggen van nieuwe LNG-terminals en gasopslagen. Wel is er aandacht voor verdere verbetering van het transportsysteem voor zover dat nodig is om lidstaten die (vrijwel) uitsluitend afhankelijk zijn van één leveringsbron beter te ontsluiten zodat ook daar marktwerking ontstaat en de leveranciersafhankelijkheid wordt verminderd. Dit kan worden gerealiseerd door grensoverschrijdende toegang tot (bestaande) gasopslagen en door het beter ontsluiten van aan de kust gelegen LNG-terminals in de richting van door land omsloten lidstaten. Dit diversifieert de gasaanvoer naar deze lidstaten, hetgeen zorgt voor een grotere keuzevrijheid voor consumenten.

Verder staat het commerciële partijen uiteraard vrij om nieuwe LNG-terminals en gasopslagen tot ontwikkeling te brengen als zij dat bedrijfseconomisch rendabel achten. Slechts in incidentele gevallen wordt daaraan een bijdrage geleverd vanuit de Unie, namelijk wanneer dergelijke nieuwe infrastructuur zeer substantieel bijdraagt aan het verbeteren van de leveringszekerheid en de marktwerking, maar marktpartijen desondanks de investering niet weten te realiseren. De regels hiervoor zijn vastgelegd in het Infrastructuurpakket van de Unie (de TEN-E Verordening) en de daaraan gekoppelde middelen van de Connecting Europe Facility.

De leden van de GroenLinks-fractie vragen of de Minister bereid is om op Europees niveau aan te dringen op onderzoek naar de risico’s van lock-in door investeringen in de energie infrastructuur.

Ik zie daarvoor geen aanleiding. Zoals aangegeven in mijn antwoord op de eerste vraag van de Groen Links-fractie, is in het energiebeleid van de Unie volop aandacht voor alle vormen van energie en ook voor de infrastructuur die nodig is om die energie van de bron naar de gebruiker te brengen. Investeringen in de infrastructuur worden veelal gedaan door marktpartijen die daarbij ook het (commerciële) risico nemen. In het geval dat het gaat om gereguleerde infrastructuur, zoals bij investeringen in het transportsysteem veelal het geval is, zijn het de toezichthouders voor energie die nut en noodzaak beoordelen.

De leden van de GroenLinks-fractie vragen of de zware inzet op gas wordt heroverwogen nu uit Amerikaans onderzoek blijkt dat de methaanemissies die gepaard gaan met gaswinning dusdanig groot zijn dat ze de voordelen ten opzichte van kolen te niet doen.

Ik wil voorop stellen dat er van een zware inzet op gas geen sprake is, zoals ik ook heb aangegeven in mijn antwoord op de eerste vraag van de Groen Links-fractie. Verder lijken de methaanemissies zich vooral voor te doen bij de winning van gas uit schalielagen en bij het transport van gas. De Amerikaanse overheid heeft dan ook, samen met de Canadese overheid, inmiddels maatregelen aangekondigd om de uitstoot van methaan bij de winning en het transport van olie en gas sterk te reduceren12. Dit in aanvulling op reeds eerdere initiatieven op dat gebied, zoals het STAR programma van de Amerikaans Environmental Protection Agency13.

De Amerikaanse situatie is echter maar beperkt vergelijkbaar met de Europese situatie. Winning van gas uit schalies vindt in Europa nauwelijks plaats. Bovendien gelden er in Europa strenge emissienormen, waardoor vrijwel alle methaan dat bij het winningsproces vrij komt, wordt teruggevoerd in het productiesysteem.

Naar de mening van de leden van de GroenLinks-fractie behoren vraagvermindering en vergroening een centrale plaats in te nemen bij de strategie voor vloeibaar aardgas en gasopslag en bij de strategie betreffende verwarming en koeling. De leden vragen of de Minister deze mening deelt.

Vraagvermindering en vergroening nemen een centrale plaats in binnen het algemene energiebeleid van de Unie en dat geldt dus ook voor onderdelen van dat beleid, zoals nu voor gas en warmte uiteen zijn gezet in de strategieën voor respectievelijk LNG en gasopslag en verwarming en koeling.

Naar de mening van de leden van de GroenLinks-fractie mist de geannoteerde agenda aandacht voor vernieuwing en innovatie (zoals energieopslag, demand side management en buffering door de energie-intensieve industrie) en de leden vragen of de Minister kan toezeggen zich op Europees niveau in te zetten voor een gelijk speelveld tussen dergelijke nieuwe oplossingen en ouderwetse capaciteitsbetalingen aan bestaande centrales.

Een dergelijke toezegging doe ik graag en sluit aan bij mijn huidige inzet. We zullen in de toekomst, bij een verdere groei van het aandeel duurzaam en de verdere elektrificatie van onze economie, meerdere bronnen van flexibiliteit, zoals opslag en vraagzijdesturing, en uitwisseling met andere landen nodig hebben. Deze bronnen moeten de ruimte krijgen zich te ontwikkelen en een gelijk speelveld met gelijke regels voor toegang tot de elektriciteitsmarkt draagt daaraan bij. Tussen deze bronnen moet naar mijn mening niet gediscrimineerd worden. De elektriciteitsmarkt moet zo ingericht worden dat nieuwe spelers en nieuwe technieken op basis van de juiste prijssignalen kunnen toetreden zodat de flexibiliteitsopties marktgebaseerd zijn.

De leden van de GroenLinks-fractie vragen of de Minister hun mening deelt dat de elektriciteitssector niet of nauwelijks aan concurrentie met producten buiten de EU is blootgesteld. De leden vragen tevens of de Minister bereid is om in EU verband of op regionaal niveau zich in te zetten op maatregelen die de decarbonisatie van de elektriciteitssector versnellen, door bijvoorbeeld te pleiten voor een CO2-bodemprijs in ETS voor de elektriciteitssector of voor het stellen aan emissie-eisen aan nieuwe en bestaande elektriciteitscentrales om op die wijze centrales met hoge CO2-emissie uit de markt te drukken.

Zie mijn beantwoording van de vragen van de leden van de PvdA-fractie over dit onderwerp.

De leden van de GroenLinks-fractie wijzen erop dat volgens Bloomberg Energy Finance investeringen in de EU in 2015 terug vielen en op het laagste punt sinds 2006 staan. De leden vragen of de Minister hun zorgen hierover deelt en of de Minister bereid is om deze zorgen met zijn Europese collega’s te delen tijdens de Informele Energieraad en te pleiten voor maatregelen om deze trend te keren.

Volgens Bloomberg New Energy Finance zijn de EU-investeringen in 2015 inderdaad lager dan in voorgaande jaren. Dit heeft echter ook te maken met het feit dat de investeringen in eerdere jaren juist relatief hoog waren en de EU de duurzame energie transitie eerder in gang heeft gezet dan veel andere landen. Zo blijkt uit Bloomberg New Energy Finance dat China bijvoorbeeld op dit moment een behoorlijke inhaalslag aan het maken is op het gebied van investeringen in duurzame energie. Het ligt voor de hand dat de investeringen in Europa op termijn ook weer zullen aantrekken om invulling te geven aan de langetermijndoelstelling voor CO₂-reductie. Dit zien we bijvoorbeeld in Nederland bij hernieuwbare energie, waarbij het SDE+ budget dit jaar meer dan verdubbeld is en er tevens tenders worden opengesteld voor wind op zee.


X Noot
1

Kamerstuk 34 000 XIII, nr. 153.

X Noot
2

Kamerstuk 21 501-33, nr. 572, 17 december 2015.

X Noot
3

Nederland, België, Luxemburg, Frankrijk, Duitsland, Oostenrijk en Zwitserland.

X Noot
4

Kamerstuk 22 112, 18 december 2015.

X Noot
5

Kamerstukken I, 2014/15, nr. 34 041, A.

X Noot
6

Kamerstukken II, 34 390.

X Noot
7

Kamerstuk 32 800, nr. 37.

X Noot
8

Richtsnoeren staatssteun ten behoeve van milieubescherming en energie 2014–2020, 2014/C 200/01, Mededeling van de Europese Commissie.

X Noot
9

Kamerstuk 30 196, nr. 252.

X Noot
11

Vorig jaar is de herziening van de ETS-richtlijn gepubliceerd.

Naar boven