Kamerstuk
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer |
---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2020-2021 | 21501-32 nr. 1252 |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer |
---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2020-2021 | 21501-32 nr. 1252 |
Vastgesteld 1 oktober 2020
De vaste commissie voor Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit heeft een aantal vragen en opmerkingen voorgelegd aan de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit over de brief van 10 september 2020 over de geannoteerde agenda van de Landbouw- en Visserijraad van 21 en 22 september 2020 (Kamerstuk 21 501-32, nr. 1248).
De vragen en opmerkingen zijn op 14 september 2020 aan de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit voorgelegd. Bij brief van 30 september 2020 zijn de vragen beantwoord.
De voorzitter van de commissie, Kuiken
Adjunct-griffier van de commissie, Goorden
Vragen en antwoorden
Vragen en opmerkingen van de leden van de VVD-fractie
De leden van de VVD-fractie hebben kennisgenomen van de stukken voor de Landbouw- en Visserijraad van 21 en 22 september. Deze leden hebben nog enkele vragen en opmerkingen.
Geannoteerde agenda
De leden van de VVD-fractie willen wederom aangeven ervan te balen dat er geen definitieve agenda beschikbaar is waarover uw Kamer vragen kan stellen. Dit komt de controlefunctie van uw Kamer niet ten goede. Zeker nu er gewerkt gaat worden aan een verdere invulling van het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid (GLB) is het belangrijk dat uw Kamer kan beschikken over een agenda en achterliggende documenten.
Antwoord:
Helaas zijn de agenda voor de Landbouw- en Visserijraad en de achtergrondstukken pas op 18 september jl. gepubliceerd op het delegates portal. Het was daarom niet mogelijk de geannoteerde agenda te baseren op de officiële stukken.
De leden van de VVD-fractie hebben verschillende vragen over het coronaherstelfonds. Deze leden hebben meerdere malen aandacht gevraagd voor specifieke sectoren die hard zijn geraakt door de coronacrisis. Zij erkennen dat het lastig is om een specifiek onderdeel binnen de Nederlandse agro- en foodsector hulp te bieden zonder anderen daarbij te kort te willen doen. Zij vragen van de Minister meer aandacht voor de Nederlandse kalver- en eendenhouderij. Beide sectoren hebben hun afzet zien verdampen als direct gevolg van de coronacrisis. Is de Minister voornemens zich in Europees verband in te zetten voor juist die agrarische sectoren in Nederland die zwaar onder de coronacrisis lijden? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe gaat de Minister zich in de EU sterk maken zodat ook Nederlandse boeren en tuinders aanspraak kunnen maken op het coronaherstelfonds?
De leden van de VVD-fractie vragen waarom de Minister een transitieperiode van twee jaar als onvermijdelijk ziet. Kan de Minister de verdeelsleutel toelichten op basis waarvan Nederland waarschijnlijk recht heeft op 0,65% van het totale bedrag van € 16,483 miljard van verhoging van het Europees Landbouwfonds voor Plattelandsontwikkeling (ELFPO)?
Antwoord:
Over de uitkomsten van de onderhandelingen omtrent het MFK en het herstelfonds is uw Kamer per brief geïnformeerd door de collega’s van Buitenlandse Zaken en Financiën d.d. 24 juli 2020. Het kabinet bekijkt momenteel op welke wijze Nederland een beroep zal doen op de middelen uit de zogeheten herstel- en veerkrachtfaciliteit (ofwel RRF), met € 672,5 miljard het omvangrijkste instrument uit het totale herstelfonds van € 750 miljard. Te zijner tijd zal uw Kamer ook daarover nader worden geïnformeerd.
In eerdergenoemde brief is uw Kamer ook geïnformeerd over het onderdeel binnen het herstelinstrument dat gereserveerd is voor plattelandsontwikkeling: € 7,5 miljard bovenop het MFK (en dus niet het door de vraagsteller genoemde bedrag van € 16,483 miljard). Voor Nederland vertaalt zich dat naar een enveloppe van € 53,3 miljoen. Over de jaren waarin het beschikbaar komt, wordt in Brussel nog gesproken. Mijn inzet is op de jaren 2021 en 2022. Hierbij is dezelfde verdeelsleutel gehanteerd als voor de tweede pijler uit het oorspronkelijke Commissievoorstel van juni 2018. Aan deze middelen is de voorwaarde verbonden dat deze worden besteed aan groen economisch herstel van het platteland. Dit betekent dat naast economisch herstel, een bepaald deel van de middelen ook ten goede moeten komen aan klimaat en leefomgeving. Hoe groot dit deel is, is nog onderwerp van onderhandeling in Brussel. De middelen worden toegevoegd aan het budget voor de plattelandsontwikkeling (POP3) binnen het GLB.
Ten aanzien van sectorspecifieke steun in het kader van Covid-19 zijn binnen de EU daarnaast algemene en sectorspecifieke markt en steunmaatregelen genomen waarover ik uw Kamer eerder heb geïnformeerd. Dit betreft onder meer aanpassing van de Verordening inzake de Gemeenschappelijke Marktordening (Vo. (EU) 1308/2013, de GMO-verordening). Uiteraard zijn er ook nationale maatregelen van kracht die deels sectorspecifiek maar grotendeels generiek van aard zijn. In de videoconferentie van de Landbouw- en Visserijministers van 13 mei jl. heb ik gepleit voor steun voor private opslag van kalfsvlees, onder de voorwaarde dat het dierenwelzijn in de sector verbetert. De Europese Commissie heeft laten weten op dit moment geen nieuwe marktmaatregelen te overwegen, maar dat zij de situatie goed zal monitoren.
Een transitieperiode van twee jaar acht ik aannemelijk gelet op het gegeven dat de Raad nog bezig is met het vaststellen van een Raadspositie. Nadat deze is vastgesteld en ook het Europees Parlement een eerste lezing heeft vastgesteld, zullen de trilogen volgen. Nadat een politiek akkoord in de triloog is bereikt, moet ook het pakket secundaire wetgeving worden vastgesteld. Pas dan kan ik het Nationaal Strategisch Plan indienen en zal het de Europese Commissie de nodige tijd vragen om het te beoordelen. Gelet op de tijd die deze activiteiten in beslag zullen nemen ga ik er van uit dat een periode van twee jaar een zeer aannemelijke inschatting betreft.
Verslag informele Landbouwraad van 1 september 2020
De leden van de VVD-fractie herkennen de rol van de boeren die het Duitse voorzitterschap benoemt. Boeren hebben een cruciale rol gespeeld tijdens de (eerste periode van de) coronacrisis. De flexibiliteit en de weerbaarheid van de boeren hebben er mede voor gezorgd dat er in heel Europa voldoende voedsel beschikbaar was en is. Deze leden benadrukken dat we als Nederland trotser mogen zijn op onze vooruitstrevende agro-foodsector: een innovatieve en creatieve sector, die als voorbeeld kan fungeren voor de rest van Europa en de wereld.
Het stemt de leden van de VVD-fractie tevreden dat de Minister in Europees verband aandacht heeft gevraagd voor het verdienvermogen van de boer. Deze leden maken zich hier al langer sterk voor. Zij constateren dat er de afgelopen jaren steeds meer maatschappelijke opgaven gevraagd zijn terwijl de betaling voor deze diensten is achtergebleven. Op welke manier ziet de Minister kansen om deze trend te keren?
Antwoord:
Ik hecht een groot belang aan versterking van het verdienvermogen van de boer, waarbij er naast eigen verantwoordelijkheid van de ondernemers en van alle partijen in de keten ook een belangrijke rol is weggelegd voor de overheid om dit te realiseren. Daar ben ik volop mee bezig en uw Kamer ontvangt hierover, conform eerdere toezegging, binnenkort een brief: de agrarische ondernemerschapsagenda. Die agenda bevat vele initiatieven langs de volgende vier pijlers: (i) het stimuleren van (nieuw) ondernemerschap, (ii) het belonen van publieke diensten, (iii) het versterken van de marktmacht van agrariërs en (iv) het bevorderen van een gelijker speelveld. Bij deze pijlers zullen we vaak ook Europese oplossingen moeten zoeken. Ik zal in Brussel dan ook aandacht blijven vragen voor de noodzaak van een goed verdienvermogen voor de boer.
De leden van de VVD-fractie vragen wat de Minister bedoelt met een «duurzame voedselproductie binnen de ecologische grenzen»? Deze leden vragen naar een verdere onderbouwing van de vier elementen en van de manier waarop de Minister voornemens is het ondernemerschap van de boer te versterken. Hoe is de Minister bijvoorbeeld voornemens meer aandacht te vragen in Europees verband voor technologische innovatie en een betere samenwerking in de keten? Punten waar de afgelopen jaren, zeker in EU-verband, weinig concrete stappen zijn gezet. Hoe gaat de Minister er samen met haar Europese collega’s voor zorgen dat er nu echt meer ruimte komt voor de boer om te experimenteren? Op welke manier krijgt het in de brief met de contouren van het toekomstig mestbeleid aangekondigde actieplan over kunstmestalternatieven hierin een rol?
Antwoord:
Met duurzame voedselproductie binnen de ecologische grenzen bedoel ik een voedselproductie waarbij er een gezond ecologisch systeem is en bijvoorbeeld de achteruitgang van de populaties insecten en weide- en akkervogels tot een einde komt. Zoals gemeld zal ik in de agrarische ondernemerschapsagenda uitgebreid ingaan op de initiatieven die ik ontplooi om het ondernemerschap van de boer te versterken. In het kader van de invulling van de experimenteergebieden, doe ik kleinschalig en wetenschappelijk geborgd experimenten, die wanneer zij slagen input kunnen zijn voor toekomstige ontwikkeling naar Kringlooplandbouw. Het is mijn inzet om hier in Europees verband meer ruimte voor te krijgen. Zoals ik in het realisatieplan van de visie (Kamerstuk 35 000 XIV, nr. 76) heb gemeld wil ik in dit verband bijvoorbeeld de mogelijkheid creëren om hoogwaardige meststoffen uit dierlijke mest in te zetten als kunstmestvervanger. Dit doe ik mede door twee proefprojecten op dit onderwerp te ondersteunen door het verstrekken van ontheffingen en met financiering voor onderzoek naar de landbouwkundige en milieukundige effecten. De resultaten uit deze proefprojecten vormen belangrijke inbreng in het Europese traject om binnen de Nitraatrichtlijn veilig gebruik van producten uit dierlijke mest in nitraat gevoelige gebieden boven de gebruiksnorm dierlijke mest mogelijk te maken. Ik streef er naar met andere Europese lidstaten gezamenlijk op te trekken om het belang van deze kunstmestvervanging te onderstrepen.
De leden van de VVD-fractie delen het standpunt van de Minister omtrent het dierenwelzijnslabel en het stapsgewijs opbouwen. De leden willen wel benadrukken dat, als er wordt overgegaan op een dierenwelzijnslabel in EU-verband, deze labels niet op vrijwillige basis kunnen worden ingevoerd. Nederland heeft een vooruitstrevende rol op het gebied van dierenwelzijn. Deze leden vinden het belangrijk dat dit niveau van dierenwelzijn, met het oog op een gelijk speelveld, ook in de rest van de Europa gaat gelden. Zij constateren dat boeren op het punt van dierenwelzijn in een ongelijke positie verkeren ten opzichte van collega’s in andere lidstaten, laat staan in vergelijking met landen buiten Europa. Deelt de Minister de mening dat een dierenwelzijnslabel niet op vrijwillige basis kan worden ingevoerd? Zo nee, waarom niet? Zo ja, dan ontvangen deze leden graag een toelichting. Waarom verwacht de Minister dat een hogere prijs naar aanleiding van een beter dierenwelzijnskader bij de boer terechtkomt? Hoe gaat de Minister waarborgen dat dit inderdaad het geval is? En is de Minister bereid om een nulmeting uit te voeren zodat dit ook daadwerkelijk het geval zal zijn? Welke wettelijke instrumenten heeft de Minister tot haar beschikking om in te grijpen als dat nodig is?
Antwoord:
In EU-verband zal nader moeten worden onderzocht in hoeverre een vrijwillig systeem tot het gewenste resultaat kan leiden of dat een verplichtend stelsel meer voor de hand ligt, in aanmerking nemende dat verschillende lidstaten hebben aangegeven dat een EU-label op vrijwillige basis zou moeten worden ingevoerd.
Overigens verandert een (eventueel verplicht) label niet direct de ondergrens aan dierenwelzijn in de EU; die ondergrens wordt bepaald door de Europese dierenwelzijnswetgeving, niet door eventuele regelgeving over labeling.
Daar waar een label leidt tot hogere dierenwelzijnsniveaus moeten boeren ook gewaardeerd worden voor de extra inzet die daarmee van hen verlangd wordt. Ik heb tijdens de informele Landbouwraad benadrukt dat een hogere productprijs bij de boer terecht moet komen. Ik vind dat in eerste instantie alle partijen in de keten hierbij een verantwoordelijkheid hebben en dienen te nemen om hogere dierwelzijnsniveaus op een passende wijze te belonen. Om de boer daarin te steunen én vanwege het belang dat ik hecht aan het feit dat de boer een eerlijke prijs voor zijn product ontvangt, werk ik langs verschillende lijnen aan betere mogelijkheden voor primaire producenten om hun boterham te verdienen – in een tijd waarin door allerlei ketenpartijen steeds meer van hen wordt verwacht, terwijl ze als individuele ondernemer soms weinig onderhandelingsmacht hebben. Mijn agenda richt zich daarbij onder andere op meer markttransparantie, meer samenwerking, minder marktmisbruik van ketenpartijen, en betere toegang tot financiering.
In het verlengde hiervan en reagerend op uw voorstel tot een nulmeting: het is goed om te noemen dat de Autoriteit Consument en Markt (ACM) binnenkort met de eerste resultaten van de Agro-nutrimonitor komt. Deze monitor moet inzicht geven in de vraag of producten die duurzamer en met meer kosten worden geproduceerd, ook meer opleveren voor de boeren en tuinders. De prijsontwikkeling van een zestal producten (tomaten, varkensvlees, uien, witte kool/zuurkool, melk en peren) is tot in detail onderzocht voor de periode 2017–2019, en zoomt in op de marges die boeren of tuinders, en tussenhandelaren, verwerkers en supermarkten ontvangen. De ACM zet dit onderzoek tenminste de komende twee jaar voort, waardoor er mogelijk ook inzicht wordt gekregen in prijsontwikkelingen over een langere tijdsperiode.
De monitor dient er enerzijds voor de transparantie in de keten te verbeteren en daarmee de dialoog over dit onderwerp te voeden. Anderzijds dient de monitor ervoor de problematiek inzichtelijk te maken en daarmee de overheid aanknopingspunten te bieden om eventueel gericht beleid te voeren. De eerste resultaten van de Agro-nutrimonitor zullen binnenkort door de ACM worden gepubliceerd.
De leden van de VVD-fractie hebben al eerder aangegeven voorstander te zijn van Europese regelgeving op het gebied van diertransport, mits deze regelgeving werkbaar is en voor alle lidstaten in gelijke mate zal gelden. De Minister schrijft dat de Europese Commissie voornemens is de transportverordening te herzien. Deze leden vragen op welke punten de Europese Commissie de transportverordening wil herzien en waarom specifiek op deze punten. Hoe gaat de Minister ervoor zorgen dat de regels die al gelden voor Nederlandse transporteurs in heel de EU gelden inclusief een internationale controle op naleving?
Antwoord:
Zoals aangekondigd in de Farm to Fork Strategy, voert de Europese Commissie een evaluatie (fitness check) van de bestaande EU-regelgeving inzake dierenwelzijn uit. In dit kader is ook een nieuw wetenschappelijk advies aan de EFSA (European Food Safety Authority) gevraagd over dierenwelzijn en transport. Aan de hand van de evaluatie en het advies van de EFSA zal de Europese Commissie herzieningen van de EU-transportverordening1 voorstellen.
Zowel de grens van 35 graden die is opgenomen in de Beleidsregel diertransport bij hoge temperaturen, als de grens van 30 graden die de NVWA hanteert voor lange transporten, zijn gebaseerd op (een combinatie van) voorschriften van de huidige EU transportverordening. Nederland heeft hiermee geen nieuwe wettelijke normen geïntroduceerd, maar wel gespecificeerd hoe de geldende Europese normen in de praktijk hun uitwerking hebben. Ook in dit dossier zet ik me in voor gelijk speelveld binnen de EU. Hiervoor vindt er intensieve afstemming plaats met andere EU-lidstaten en is mijn inzet voor de herziening van de transportverordening dat bepaalde voorschriften, zoals die voor transport bij extreme temperaturen, duidelijker zijn. De controles op naleving van de Europese eisen voor (onder meer) diertransporten vinden plaats overeenkomstig de EU-controleverordening.2 Deze geldt vanzelfsprekend voor alle EU-lidstaten.
Fiche: Europese Biodiversiteitsstrategie
De leden van de VVD-fractie hebben enkele vragen over de Nederlandse inzet bij de gesprekken over de Europese biodiversiteitsstrategie. Allereerst vragen zij of de Minister duidelijk kan maken wat de Nederlandse inzet is ten opzichte van de gehanteerde definitie van «strikt beschermd» in de strategie. Kan de Minister toelichten hoe zij «strikt beschermd» in de strategie terug wenst te zien? Kan zij uitleggen hoe deze inzet zich verhoudt tot de bescherming van natuurgebieden zoals wij die op dit moment al kennen? Kan de Minister toelichten op welke mogelijke «additionele maatregelen» gedoeld wordt op het moment dat de Commissie eventueel zou beoordelen dat de gestelde doelen niet gehaald zouden worden? Wordt vooraf over de invulling van deze maatregelen gesproken? Zo ja, wat is de inzet van de Minister hierbij?
Antwoord:
Zoals ook aangegeven in de beantwoording van de vragen in het kader van het SO Milieuraad, welke door de Minister van Economische Zaken en Klimaat zijn verzonden op 22 september jl., is nog niet duidelijk wat de Europese Commissie precies met de term «strikt beschermd» bedoelt en daarmee ook niet welke additionele maatregelen de Europese Commissie bedoelt, noch hoe dit zich verhoudt tot bestaande beschermingsregimes in Nederland. Op basis van de besluitvorming zal Nederland in een later stadium een definitief standpunt innemen. Nederland zal samen met andere lidstaten actief participeren in de uitwerking van de definitie, criteria en richtsnoeren hierover. De bescherming van natuurgebieden zoals we die op dit moment kennen houdt rekening met de multifunctionaliteit van natuurgebieden. Mijn inzet is dat in de uitwerking van de definitie strikt bescherm gebied rekening kan worden gehouden met de Nederlandse context, zonder afbreuk te doen aan het gezamenlijke Europese ambitieniveau en zonder duurzaam menselijk handelen systematisch uit te sluiten. Mijn uitgangspunt daarbij is het hoogste beschermingsniveau dat wij kennen: Natura 2000. Dat betekent dat menselijk handelen en duurzaam gebruik niet bij voorbaat uitgesloten zijn, mits deze in verhouding staan tot de te bereiken milieu en natuurdoelstellingen en aan strikte voorwaarden moeten voldoen (onder andere een vergunningplicht). Ook kunnen terreinbeheerders vanwege ecologische motieven delen van terreinen tijdelijk of voor langere tijd kunnen afsluiten, bijvoorbeeld als rust- of broedgebied van dieren of voor herstel van kwetsbare habitats.
De leden van de VVD-fractie delen de opvatting dat het belangrijk is dat bij het vertalen van Europese doelstellingen naar een nationale opgave rekening gehouden moet worden met nationale omstandigheden, zoals de bevolkingsdichtheid. Kan de Minister toelichten welke nationale omstandigheden naar haar mening nog meer betrokken zouden moeten worden bij het vertalen van Europese biodiversiteitsdoelstellingen naar nationale, Nederlandse doelstellingen? Kan zij toelichten op welk moment volgens haar beleidsmaatregelen en wetgeving niet langer proportioneel en uitvoerbaar zijn? Deelt de Minister de mening dat een algemene eis van 30% voor bescherming van areaal op land en zee voor iedere lidstaat afzonderlijk niet proportioneel en niet uitvoerbaar is? Deelt zij de mening dat het verder vergroten van beschermd areaal op land (in de vorm van Natura 2000-gebieden) niet proportioneel en niet uitvoerbaar is? Kan zij toezeggen dat wanneer de uitwerking van de biodiversiteitsstrategie zich vertaalt in dergelijke doelstellingen, geen sprake kan zijn van Nederlandse en er dus geen nieuwe Natura 2000-gebieden zullen worden aangewezen? Kan zij aangeven hoe andere lidstaten kijken naar deze 30%-eis en het aanwijzen van nieuwe beschermde arealen op land?
Antwoord:
Ik ben het met deze leden eens dat een 30%-doelstelling voor elke afzonderlijke lidstaat niet wenselijk zou zijn. Dit staat ook niet in de strategie. De Commissie heeft de doelstelling van 30% geformuleerd op Europese schaal, en niet voor elke lidstaat afzonderlijk. Bij de vertaling van de doelstellingen voor het areaal beschermd gebied moet immers rekening gehouden worden met de ruimte die een lidstaat beschikbaar heeft voor natuur. Voor sommige lidstaten is 30% voor bescherming van areaal op land of zee eenvoudig te bereiken, voor andere lidstaten niet. Nationale omstandigheden zoals bevolkingsdichtheid en intensiteit van het landgebruik spelen voor Nederland een rol.
De leden van de VVD-fractie lezen dat de ambitie om bescherming van biodiversiteit in regelgeving voor internationaal maatschappelijk verantwoord ondernemen (IMVO) op te nemen, wordt gewaardeerd. Deelt de Minister de mening dat het in het kader van de effectiviteit van dergelijke maatregelen zaak is dat Europese regelgeving op dit punt wordt afgewacht in plaats van dat nationale regelgeving wordt geïntroduceerd?
Antwoord:
Het kabinet verwelkomt Europese actie en kijkt uit naar dit aangekondigde initiatief. Momenteel wordt onder leiding van de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking (MBHOS) bezien of, en zo ja welke, (dwingende) IMVO-maatregelen in Nederland genomen kunnen worden. Ontwikkelingen en kansen op het gebied van Europese IMVO-maatregelen worden hierin meegenomen en hierover wordt gerapporteerd aan uw Kamer in het najaar.
In het kader van de bescherming van de biodiversiteit en de natuur op zee stellen de leden van de VVD-fractie vast dat vanuit de EU in de afgelopen jaren zowel duurzame vismethoden zoals pulsvisserij verboden zijn en niet-duurzame verplichtingen zoals de aanlandplicht zijn opgelegd. Zo is van pulsvisserij bijvoorbeeld bekend dat het leidt tot minder plastic in zee en dat vissen met pulskor op de meest relevante duurzaamheidsaspecten beter scoort dan «traditionele» visserij. Is de Minister bereid om bij de besprekingen over de wenselijkheid van het beschermen van biodiversiteit en natuurgebieden op zee dit punt ook duidelijk naar voren te brengen en daarbij te benadrukken dat het herzien van achterhaalde en niet-duurzame visserijregels zoals het pulsverbod en de aanlandplicht de eerste stap zouden moeten zijn?
Antwoord:
De aanlandplicht is ingevoerd om verspilling terug te dringen en selectiviteit in de visserij te verbeteren, doelstellingen die Nederland onderschrijft. Het pulstuig was een innovatie die hieraan voldeed: een selectiever tuig, met minder verspilling tot gevolg.
Zoals uw Kamer weet heb ik meermaals bij de Commissie en andere lidstaten aangegeven dat het pulsverbod niet past in de ambitie van verduurzaming van de visserij. Dat heeft helaas niet geleid tot het voorkomen of intrekken van het verbod. Ik blijf echter wel vasthouden aan het belang van selectiever vissen, waarbij innovatie de manier is om dat doel te bereiken. De aanlandplicht is hierbij een stok achter de deur. Hierbij is het wel belangrijk dat de aanlandplicht praktisch uitvoerbaar is. Zoals aangegeven in het verslag van de informele Landbouwraad van 1 september jl. (Kamerstuk 21 501-32, nr. 1249) zorgen de uitzonderingen op de aanlandplicht hiervoor, hoewel dit gepaard gaat met grote inspanningen.
Vragen en opmerkingen van de leden van de CDA-fractie
De leden van de CDA-fractie hebben kennisgenomen van de brief van de regering over de geannoteerde agenda voor de Landbouw- en Visserijraad van 21 en 22 september 2020 en willen de Minister nog enkele vragen voorleggen.
Biodiversiteitsstrategie
De leden van de CDA-fractie vragen of er inmiddels meer duidelijkheid is over de doorvertaling van de EU-doelstellingen en de mate waarin rekening wordt gehouden met specifieke nationale omstandigheden. Is inmiddels bekend wat voor gevolgen deze ambitieuze doelen zullen hebben voor de Nederlandse boeren. Zo ja, kan de Minister deze toelichten? Zo nee, wanneer verwacht de Minister deze gevolgen wel in beeld te hebben? In hoeverre vindt de Minister dat deze duurzaamheidsdoelen gefinancierd moeten worden met nog meer efficiëntie en het verlagen van de kostprijs? Is de Minister van mening dat boeren dan op een andere manier gecompenseerd moeten worden indien de markt hier niet voor betaalt?
Antwoord:
Voor het einde van het jaar zal de Commissie komen met specifieke aanbevelingen per lidstaat voor de Nationaal Strategische Plannen waarin een doorvertaling van een deel van de nationale bijdrage aan de EU doelstellingen in meegenomen zal worden, inclusief nationale differentiatie en omstandigheden. De praktische uitwerking van de doelen zal ook vertaald worden in de verschillende beleidsinitiatieven van de Commissie in de komende jaren. Het kabinet is van mening dat verduurzaming en toekomstbestendige landbouw hand in hand gaan, waarbij het verdien- en concurrentievermogen en een eerlijke prijs voor de boer uitgangspunten zijn. Daarbij hoort een prestatiegericht GLB, waardering voor voedsel en integraal beleid van producent tot consument, zoals de Kringlooplandbouwvisie en de BtB-strategie onderstrepen.
De leden van de CDA-fractie merken op dat de lidstaten verantwoordelijk zijn voor de aanwijzing van de aanvullende beschermde en strikt beschermde gebieden en dat deze aanwijzingen ofwel bij moeten dragen tot de voltooiing van het Natura 2000-netwerk, ofwel onder de nationale beschermingsregelingen vallen. Deze leden vragen de Minister toe te lichten wat er precies wordt bedoeld met deze nationale beschermingsregelingen. Hoe verhouden bijvoorbeeld de restricties die gelden voor gebieden die vallen onder nationale beschermingsregelingen zich tot de restricties die horen bij gebieden die onderdeel vormen van het Natura 2000-netwerk? Wat zijn daarbij de meest wezenlijke verschillen? Kan de Minister tevens toelichten om welke gebieden het in Nederland gaat als er wordt gesproken over de aanwijzing van de aanvullende beschermde en strikt beschermde gebieden en op welke wijze de Minister invulling zal geven aan deze aanwijzingen. Zal zij daarbij kiezen voor aanwijzingen die bijdragen tot de voltooiing van het Natura 2000-netwerk of voor gebieden die zullen vallen onder de nationale beschermingsregelingen?
Antwoord:
Voor een beantwoording van deze vragen verwijs ik ook naar de beantwoording van vragen van de leden van de VVD-fractie over biodiversiteit. In 2024 zal de Europese Commissie beoordelen of de lidstaten op koers liggen om de doelen op het vlak van een samenhangend Europees natuurnetwerk in 2030 te halen of dat hiervoor krachtigere maatregelen nodig zijn. Een optie die de Commissie daarbij oppert is het opstellen van aanvullende EU-wet of -regelgeving, om zo nodig de uitvoering van de strategie te versnellen. Mijn inzet is dat de strategie zodanig wordt ingevuld dat dergelijke aanvullende regelgeving voor Nederland niet nodig is. Dat zou mogelijk kunnen door het erkennen van lichtere beschermingsmaatregelen.
De leden van de CDA-fractie constateren dat het de ambitie is om 3 miljard bomen te planten in de EU. Deze leden vragen zich af hoe dit zich verhoudt tot de Nederlandse bossenstrategie.
Antwoord:
De ambitie om 3 miljard bomen aan te planten in de EU maakt deel uit van de Green Deal. In de EU Biodiversiteitsstrategie is de EU Bossenstrategie aangekondigd die een routekaart voor het planten van deze 3 miljard bomen zal bevatten. De EU Bossenstrategie zal naar verwachting in maart 2021 verschijnen. Deze ambitie sluit goed gaan bij mijn ambitie om het bosareaal in Nederland uit te breiden, zoals geschetst in de door het Rijk en provincies uitgebrachte nationale bossenstrategie (Kamerstuk 33 576, nr. 186). Overigens heeft de Landbouw- en Visserijraad van april 2019 al aangegeven dat er een nieuwe EU Bossenstrategie moet komen vanaf 2020. Het bosbeleid, waaronder de Nederlandse Bossenstrategie, is overigens primair een exclusieve nationale bevoegdheid van de lidstaten. De EU Bossenstrategie daarentegen streeft naar beleidscoherentie op Europees niveau voor het realiseren van duurzaam bosbeheer, zonder in de bevoegdheden van lidstaten te treden. Aangezien er grote uitdagingen zijn die het lidstaatniveau overstijgen, kan een EU Bossenstrategie toegevoegde waarde hebben. In het algemeen is er vanuit de lidstaten steun voor een EU Bossenstrategie. Ik zie de nationale bossenstrategie als een bijdrage aan de Europese ambities voor bossen. Vanuit dat oogpunt zal ik ook de EU Bossenstrategie beoordelen.
Afrikaanse Varkenspest
De leden van de CDA-fractie hebben bezorgd vastgesteld dat er officieel een eerste geval van Afrikaanse Varkenspest is vastgesteld in Duitsland. De leden roepen de Minister op om samen te werken met jagers, boeren en boswachters om verspreiding van het virus in te perken. Welke maatregelen gaat Nederland nu precies treffen? Komt er bijvoorbeeld een waarschuwing richting het Nederlandse publiek om deelstaat Brandenburg te vermijden? Welke waarschuwingscampagne richting arbeidsmigranten wordt er opgestart? Welke maatregelen worden samen met de varkenshouderij getroffen?
Antwoord:
Op 10 september jl. is een besmetting met Afrikaanse varkenspest vastgesteld bij een karkas van een wild zwijn in het oosten van Duitsland, dicht tegen de Poolse grens aan, in de deelstaat Brandenburg. Inmiddels zijn er nog vier besmette kadavers gevonden en is een wild zwijn geschoten dat eveneens besmet bleek.
LNV heeft hierover contact gehad met collega’s in Duitsland en heeft direct diverse sectorpartijen in Nederland geïnformeerd. Wij staan in nauw contact met veel belanghebbenden, onder andere vertegenwoordigd in het preventieteam dat is opgericht na de besmetting in België in september 2018, en met de provincies met wilde zwijnen. Het preventieteam, bestaande uit sectorpartijen zoals de Jagersvereniging, de producentenorganisatie varkenshouderij POV, vee en logistiek NL en de centrale organisatie voor de vleessector COV (Kamerstuk 29 683, nr. 245), is een dag na de geconstateerde besmetting bijeen geweest en stelt verdere acties op om door middel van onder andere communicatie mensen bewuster te maken van de risico’s en de mogelijkheden om die risico’s zoveel mogelijk te beperken. De belanghebbenden in de sectoren zijn zich terdege bewust van de risico’s. Sectorpartijen hebben hierin een eigen verantwoordelijkheid en zullen hun achterban informeren en nogmaals wijzen op de risico’s van verspreiding. De NVWA zal extra informatiecampagnes starten om reizigers over de besmetting en risico’s te informeren.
We hebben in Nederland veel gedaan om goed voorbereid te zijn op een besmetting met AVP (Kamerstuk 29 683, nr. 245).
Het dreigingsniveau is op dit moment niet toegenomen, de besmette zwijnen zijn dicht tegen de Poolse grens gevonden waar al veel besmettingen zijn vastgesteld. De NVWA heeft een risicoanalyse gedaan en er zijn geen riskante contacten geweest. De extra acties die we gaan uitvoeren naar aanleiding van de besmetting in Duitsland richten zich op intensivering van de communicatie en informatievoorziening. Tevens blijven betrokken partijen werken aan de uitvoering van de acties uit de Roadmap AVP om de kans op introductie van AVP in Nederland zoveel mogelijk verder te verkleinen (Kamerstuk 29 683, nr. 251).
Duitsland is verantwoordelijk om maatregelen te nemen om verspreiding van de ziekte te voorkomen. De Duitse overheid heeft een besmet gebied ingesteld en maatregelen ingesteld conform artikel 15 van de Richtlijn 2002/60. Dit betreft onder andere een verbod op transport van varkens uit het besmette gebied en zijn alle varkensbedrijven daar onder toezicht gesteld. De Duitse overheid zal naar verwachting ook toegangsbeperkende maatregelen opleggen. Duitsland doet de komende tijd onderzoek naar de verdere verspreiding in het gebied en zal lidstaten en de Europese Commissie hierover geregeld informeren.
Dierenwelzijnslabel
De leden van de CDA-fractie hebben kennisgenomen van het initiatief voor een EU-breed dierenwelzijnslabel. Zou de Minister kunnen aangeven wat de kansen en bedreigingen hiervan zijn voor de Nederlandse veehouderij? Maakt de invoering van zo’n label het mogelijk dat voedselproducten van buiten de EU aan dezelfde eisen moeten voldoen als in de EU gelden?
Antwoord:
Een overkoepelend EU-kader voor labeling kan door bij te dragen aan bewustwording, informatie en keuzefacilitatie voor de Europese consumenten en marktharmonisatie leiden tot vergroting van de kansen voor duurzaam en diervriendelijk geproduceerde levensmiddelen, zeker ook voor de Nederlandse veehouderij, die hierin al stappen heeft gezet.
Of en hoe eventuele labelingsvoorwaarden ook van toepassing kunnen worden op producten uit derde landen zal in EU-verband nader moeten worden onderzocht.
Coronaherstelfonds
De leden van de CDA-fractie vragen zich af hoe de Minister van plan is de 8 miljard euro uit het herstelfonds te besteden. Hoeveel hiervan streeft de Minister te kunnen benutten voor de Nederlandse agrarische sector?
Antwoord:
Voor de ontwikkelingen omtrent het herstelfonds verwijs ik naar de brief hierover van de Minister van Buitenlandse Zaken.
Het budget waaraan uw Kamer refereert, komt beschikbaar voor pijler 2 binnen het GLB, het plattelandsontwikkelingsbeleid. Op basis van de onlangs gepresenteerde voorstellen krijgt Nederland daarvoor in totaal € 53,3 miljoen. Er is in Brussel nog discussie gaande over de jaren waarin deze middelen beschikbaar komen en met welke voorwaarden, bijvoorbeeld ten aanzien van cofinanciering en de bijdrage aan klimaat en leefomgeving. Bij deze uitwerking streef ik er naar om deze middelen waar mogelijk op het boerenerf te laten landen.
Wolf
De leden van de CDA-fractie zijn nog steeds bezorgd over de aanwezigheid van de wolf in Nederland. In hoeverre heeft de Minister hierover contact met buitenlandse collega’s en in hoeverre ziet zij mogelijkheden om hier afspraken over te maken?
Antwoord:
Anticiperend op de hervestiging van de wolf in Nederland heb ik de samenwerking met buitenlandse collega’s opgezocht en gesprekken gevoerd. Dergelijke gesprekken zal ik blijven voeren om de toekomstige samenwerking te versterken (Aanhangsel Handelingen II 2019/20, nr. 3518). Zo zal ik onder andere de ervaringen met de aanpak van Duitse deelstaten op merites beoordelen en, waar aan de orde, verder benutten.
Belastingvrijstelling voor importvis
De leden van de CDA-fractie hebben kennisgenomen van het bericht dat de verwerkende industrie bij de EU pleit voor een uitzondering op importheffingen op de Pacifische schol. Dit zorgt er echter voor dat de Nederlandse vissers worden beconcurreerd en dat de markt voor schol wordt bedreigd. Deze leden zijn hier geen voorstander van en vragen wat de Minister hiervan vindt en of zij van plan is om met het voorstel in te stemmen.
Antwoord:
Ik ben niet door de verwerkende industrie van haar door uw Kamer aangehaalde verzoek bij de Europese Unie in kennis gesteld. De Europese Commissie heeft bij haar initiële voorstel meegewogen wat de markteffecten kunnen zijn. Een Europese studie uit 2015 toont aan dat destijds geen prijseffect merkbaar was. Nederland neemt een genuanceerd standpunt in gezien er tegengestelde belangen zijn in de visserijsector versus de visverwerkende industrie; beide partijen hebben het ministerie hun standpunten kenbaar gemaakt. Het besluit in Brussel zal uiteindelijk zoals gebruikelijk met gekwalificeerde meerderheid worden genomen. De inschatting is dat het besluit net als in voorgaande jaren een middenweg in deze discussie zal kiezen.
Vragen en opmerkingen van de leden van de D66-fractie
De leden van de D66-fractie hebben kennisgenomen van de geannoteerde agenda van de Landbouw- en Visserijraad op 21 en 22 september 2020 (Kamerstuk 21 501-32, nr. 1248) en het BNC-fiche over de Europese Biodiversiteitsstrategie (Kamerstuk 22 112, nr. 2897) en hebben hierover enkele vragen en opmerkingen.
Fiche: Europese Biodiversiteitsstrategie
Kabinetspositie
De leden van de D66-fractie zijn blij te vernemen dat het kabinet de brede en ambitieuze aanpak van de Green Deal steunt. Ook zijn deze leden verheugd te vernemen dat het kabinet positief is over de aangekondigde bossenstrategie, de ecologische corridors, de ambities op het herstel van zoetwaterecosystemen en het vergroenen van steden.
Doorvertaling doelstellingen en budgettaire consequenties
De leden van de D66-fractie zijn teleurgesteld te lezen dat het kabinet neutraal tegenover de biodiversiteitsstrategie staat. Deze leden lezen dat de Minister meer duidelijkheid wil over de doorvertaling van de EU-doelstellingen, over hoe deze rekening houdt met de specifieke nationale omstandigheden van een dichtbevolkt land en over de potentiële budgettaire consequenties om eventueel tot een positief oordeel te komen. Is inmiddels al meer duidelijkheid over hoe deze doorvertaling eruit zal zien? Zo ja, hoe staat de Minister hiertegenover? Is naar aanleiding van het akkoord van regeringsleiders over het Meerjarig Financieel Kader (MFK) al meer duidelijkheid ontstaan over de budgettaire consequenties voor de uitvoering van de biodiversiteitsstrategie? Zal de Minister de Kamer tijdig informeren over de totstandkoming van de te hanteren criteria en richtsnoeren voor aanvullende beschermde gebieden?
Antwoord:
Het kabinet stelt zich vooralsnog neutraal op over de Europese Biodiversiteitsstrategie, omdat de precieze uitwerking van de voorgestelde aanpak nog onduidelijk is. Het oordeel kan positief worden als de doorvertaling van de EU-doelstellingen rekening houdt met de specifieke nationale omstandigheden en als er meer duidelijkheid is over de potentiële budgettaire consequenties. Die duidelijkheid is er nu nog niet. Het kabinet zal uw Kamer op de hoogte houden over de voortgang van dit traject.
Streefdoelen in plaats van nieuwe afdwingbare doelen
De leden van de D66-fractie zijn ook teleurgesteld dat het kabinet inzet op streefdoelen in plaats van nieuwe afdwingbare doelen op EU-niveau op biodiversiteit. In hun brief over de inzet voor de Conventie inzake Biologische Diversiteit (CBD) van 9 april 2020 (Kamerstuk 26 407, nr. 134) schrijven Ministers Kaag en Schouten: «Nederland treedt in de CBD in EU-verband op. Het kabinet zal zich inzetten voor een ambitieus nieuw strategisch raamwerk voor het Biodiversiteits-verdrag met bindende doelen.» Deze leden constateren dat de ambitie van de Minister in CBD-context verschilt van die in EU-context. Hoe rijmt de Minister de «inzet op streefdoelen» met de eerder genoemde ambitie van bindende doelen in CBD-context? Waarom wordt gekozen om binnen de biodiversiteitsstrategie in te zetten op streefdoelen terwijl het kabinet reeds kenbaar heeft gemaakt zich bij de CBD in te zetten voor een Biodiversiteitsverdrag met bindende doelen? Zal de Minister zich bij de CBD nog steeds inzetten voor een ambitieus nieuw strategisch raamwerk voor het Biodiversiteitsverdrag met bindende doelen zoals de motie van de leden Jetten en De Groot (Kamerstuk 21 501–20, nr. 1440) vraagt? Zo nee, legt de Minister deze motie dan naast zich neer?
Antwoord:
Het kabinet streeft nog steeds naar ambitieuze, bindende doelen voor het Global Biodiversity Framework. Dat wil niet zeggen dat het kabinet automatisch ook streeft naar binden doelen in EU-verband. Voor doelen in EU-verband geldt dat de richtlijnen, definities en criteria waaraan moet worden voldaan door de Europese Commissie in overleg met de lidstaten zullen worden vastgesteld. Bindende doelen in VN-verband bieden Nederland meer keuzemogelijkheid over de wijze waarop aan de doelen wordt voldaan.
30%-doelstelling
De leden van de D66-fractie lezen verder dat het kabinet het niet noodzakelijk vindt dat de 30% automatisch moet gelden voor iedere Europese lidstaat. Is de Minister van mening dat deze 30% dus niet voor Nederland als lidstaat dient te gelden? Wat voor soort invulling zou de Minister graag zien van deze 30% in Europa en welke lidstaten zouden dan het areaal moeten opvangen als Nederland deze doelstelling niet wil hanteren? Welke rol en verantwoordelijkheid ziet de Minister weggelegd voor Nederland om deze doelstelling te halen op Europees niveau? Deze leden zijn van mening dat het belangrijk is om eendracht uit te stralen en dat iedere lidstaat moet streven naar 30% natuur, waarbij natuurgebieden door heel Europa moeten aansluiten op elkaar. Ook lezen zij dat het kabinet het verder vergroten van Natura 2000-areaal op land in Nederland niet als de gewenste oplossing ziet. Met welke nieuwe natuur wilt het kabinet de slechte staat van instandhouding van de Natura 2000-gebieden beschermen?
Antwoord:
Het kabinet ziet het verder vergroten van het areaal Natura 2000-gebieden op land in Nederland inderdaad niet als de gewenste oplossing voor het herstel van de biodiversiteit. Inzet op een natuurinclusieve ruimtelijke inrichting, waarbij in samenhang met andere ruimtelijke functies en opgaven, zoals infrastructuur, landbouw, energieopwekking, woningbouw, klimaatadaptatie, klimaatmitigatie en bodemdaling, natuurfunctionaliteit wordt gerealiseerd, is voor ons land urgenter. Het kabinet zal bepleiten dat in de doorvertaling van de EU-doelstellingen naar nationaal niveau rekening gehouden wordt met nationale context, zonder daarbij af te doen aan het ambitieniveau.
Reactie natuurorganisaties en groene bufferzones
De leden van de D66-fractie hebben vernomen dat natuurorganisaties de Minister een gezamenlijke reactie hebben gestuurd op de biodiversiteitsstrategie middels een position paper. Ten aanzien van de biodiversiteitsstrategie pleiten zij er niet alleen voor om voor meer beschermd natuurgebied te zorgen, maar ook om omliggende gebieden in te richten als groene bufferzones met extensieve natuurvriendelijke landbouw en recreatie voor hydrologisch herstel van de zone. Deze leden onderschrijven deze doelstellingen. Wat is de reactie van de Minister op deze position paper? Hoe staat de Minister tegenover het voorstel gebieden rondom natuurgebieden in te richten als groene bufferzones?
Antwoord:
Ik sta positief tegenover het inrichten van bufferzones (overgangszones) rondom Natura 2000-gebieden. Zoals gemeld in mijn brief over de structurele aanpak van de stikstofproblematiek van 24 april 2020 (Kamerstuk 35 334, nr. 82) en in mijn brief over de hoofdlijnen van het Programma Natuur van 10 juli 2020 heb ik aangekondigd dat dit een van de onderdelen is die ik mee zal nemen bij de uitwerking, samen met provincies, van de langjarig beschikbaar gestelde extra middelen voor natuurherstel en -ontwikkeling. De specifieke inrichting van zo’n overgangszone zal verschillen per gebied. Bij die uitwerking worden de natuurorganisaties en de partners in het gebied betrokken.
Behoud van weidevogels, waaronder de grutto
De leden van de D66-fractie zijn van mening dat het behoud van weidevogels zeer belangrijk is. Zo hebben deze leden hier meermaals aandacht voor gevraagd, onder andere door te wijzen op het belang van het verhogen van het waterpeil in veenweidegebieden. Momenteel gaat het slecht met de grutto in Nederland. Deze soort gaat al jarenlang achteruit in aantal, maar heeft geen gebied aangewezen in de Vogel- en Habitatrichtlijn. Een doelstelling van 40.000 broedparen in 2030 is noodzakelijk om onze nationale vogel te behouden en aan onze internationale verplichtingen te voldoen. Is de Minister bereid zich hiervoor in te zetten? Zo ja, welke stappen gaat zij zetten om de grutto te beschermen en welke stappen neemt zij al? Hoe staat het met de uitvoering van de motie van het lid De Groot c.s. over het mestbeleid weidevogelbestendig maken (Kamerstuk 26 407, nr. 121)? Wanneer kan de Kamer de herbezinning van het mestbeleid verwachten?
Antwoord:
Mijn beleid is, mede op aandringen van uw Kamer, gericht op behoud van de weidevogelpopulatie in Nederland. Het Agrarisch Natuur- en Landschapsbeheer is daarvoor een belangrijk instrument. Sinds 2016 functioneert het nieuwe stelsel Agrarisch Natuur- en Landschapsbeheer (ANLb). Kern van dit nieuwe stelsel is dat de deelnemende agrariërs via de agrarische collectieven in aanmerking kunnen komen voor een vergoeding als compensatie voor gederfde inkomsten. Op dit moment voert de WUR in opdracht van LNV en de provincies een evaluatie uit naar de effectiviteit van het stelsel. De uitkomsten hoop ik uw Kamer einde 2020 zoals toegezegd te kunnen toesturen.
Naast het agrarisch natuurbeheer stellen de provincies subsidies beschikbaar voor particuliere natuurbeheerders. Voor weidevogels zoals de grutto is vochtig weidevogelgrasland van belang. Het zorgdragen voor verhoogd waterpeil is een maatregel waarvoor subsidie kan worden aangevraagd.
Voor de korte termijn ben ik voornemens om de regeling «niet productieve investeringen weide- en akkervogels» met ruim € 1 miljoen te verhogen tot een totaalbedrag van ruim € 10 miljoen waarmee een substantiële bijdrage beschikbaar is die specifiek zijn bestemd voor investeringen ten behoeve van de bescherming van de weidevogels, waaronder de grutto.
In de uitvoering zoeken we samen met provincies naar de mogelijkheden om het weidevogelbeleid te koppelen aan bredere opgaven zoals transitie naar kringlooplandbouw, klimaatopgave, veenweide programma’s.
Tenslotte kan ik uw Kamer melden dat ik in gesprek ben met de weidevogelprovincies over de uitvoering van het Aanvalsplan Grutto, een uitstekend initiatief van de heer Pieter Winsemius, waarin in samenhang is beschreven welke maatregelen nodig zijn om de grutto te behouden.
In de brief van 8 september 2020 (Kamerstuk 33 037, nr. 374) heb ik uw Kamer geïnformeerd over de contouren van de herbezinning van het mestbeleid. Ter uitvoering van de motie van het lid De Groot (Kamerstuk 26 407, nr. 121), heb ik de Commissie Deskundigen Meststoffenwet gevraagd advies uit te brengen op basis van beschikbare literatuur. Met dit onderzoek verwacht ik meer inzicht te krijgen in de relatie tussen mesttoediening en de effecten voor de weidevogels. Dit onderzoek wordt vervolgd door een sessie met ervaringsdeskundigen, onder andere boeren en vertegenwoordigers van natuurbeschermingsorganisaties, om te bekijken of verder (praktijk)onderzoek nodig is. De resultaten van het onderzoek worden meegenomen in de uitwerking van het toekomstig mestbeleid.
World Wide Fund for Nature (WWF) Living Planet Report
Bent u het met de leden van D66-fractie eens dat het WWF Living Planet Report nogmaals bevestigt dat bindende doelstellingen op EU- en wereldwijd niveau noodzakelijk zijn om de achteruitgang van natuur en biodiversiteit te stoppen? Hoe beoordeelt u het WWF Living Planet rapport? Welke acties gaat u ondernemen naar aanleiding van dit rapport? In het rapport valt te lezen dat een belangrijke reden voor het verdwijnen van bossen het verbouwen van soja is. In de contouren van de Nationale Eiwitstrategie (Kamerstuk 31 532, nr. 253) valt te lezen dat de Minister zich wil «inzetten voor verduurzaming van de internationale keten en via onze inzet op adequate EU-maatregelen ten aanzien van de duurzaamheid van de import van agrogrondstoffen» Dit doel onderschrijven deze leden. Echter, de Minister geeft ook aan dat Nederland afhankelijk zal blijven van de import van soja. Hoe past deze mening bij de kringlooplandbouwvisie van de Minister? Op welke manier wil de Minister de afhankelijkheid van soja afbouwen en welke maatregelen worden er genomen? Daarnaast zijn deze leden van mening dat zo snel mogelijk stappen gezet moeten worden voor het terugdringen van soja in veevoer. Hoe is de Minister van plan om het gebruik van restromen in diervoer te bevorderen? Welke belemmeringen ziet zij hier in Europese regelgeving?
Antwoord:
Het kabinet streeft naar ambitieuze en bindende doelen voor het nieuwe strategisch plan voor het biodiversiteitsverdrag, zoals onder meer is aangegeven in de brief aan uw Kamer (Kamerstuk 26 407, nr. 134) over de versterkte kabinetsinzet voor internationale biodiversiteit.
Een appreciatie van het living planet report zal uw Kamer nog van mij ontvangen.
Zoals in de contouren van de Nationale Eiwitstrategie is toegelicht wil het kabinet meer inzetten op andere teelten, innovatie en het gebruik van reststromen om in de nationale eiwitbehoefte te voorzien om zodoende de afhankelijkheid van o.a. geïmporteerde soja te verminderen. De Nationale Eiwitstrategie zal eind 2020 aan uw Kamer worden toegestuurd.
Ten aanzien van de afhankelijkheid van de import van soja geef ik in mijn brief over de voortgang van de nationale eiwitstrategie (Kamerstuk 31 532, nr. 253) aan dat de afhankelijkheid van geïmporteerde soja uit derde landen in ieder geval voorlopig zal blijven bestaan. Met de maatregelen die in de Nationale Eiwitstrategie uiteengezet zullen worden zal de afhankelijkheid nu eenmaal niet binnen een jaar kunnen verdwijnen. Met wetgeving ten behoeven van eiwitten uit diermeel, keukenafval en insecten kunnen we in de EU op termijn wel veel zelfvoorzienender worden, maar dan is er eerst meer onderzoek en nieuwe EU-wetgeving nodig. Nederland draagt bij aan dit onderzoek en zet in Europees verband in op verruiming van regelgeving. Ook teelt van eiwitten in Nederland vergt bijvoorbeeld veredeling en ketenafspraken voor het zal leiden tot import-reductie.
Overig
Internationale context stoppersregeling nertsenhouderijen
De leden van de D66-fractie hebben via verschillende nieuwsberichten signalen vernomen dat sommige Nederlandse nertsenhouders overwegen hun bedrijf in Denemarken of elders voort te zetten. Denemarken is volgens onderzoek het grootste nertsenhoudende land van Europa en tweede grootste nertsenhoudende land ter wereld. Bovendien is er in tegenstelling tot veel andere Europese landen geen verbod ingesteld en zijn er ook geen plannen voor een verbod. Kent de Minister deze signalen ook? Is de Minister het met deze leden eens dat het onwenselijk zou zijn als nertsenhouders via de stoppersregeling met belastinggeld geholpen zouden worden hun onderneming naar het buitenland te verplaatsen? Hoe reëel acht de Minister de kans dat nertsenhouders die in Nederland hun onderneming moeten stoppen hun bedrijf in Denemarken of elders zullen voortzetten? Is de Minister bereid op de aanstaande Landbouw- en Visserijraad met Denemarken en andere EU-landen in gesprek te gaan over mogelijke maatregelen om hervestiging van Nederlandse nertsenhouders in andere EU-landen te voorkomen?
Antwoord:
Ik ken op dit moment geen concrete signalen over nertsenhouders die de komende maanden van plan zijn hun bedrijf te verplaatsen naar het buitenland. Er zijn wel Nederlandse nertsenhouders die op dit moment al vestigingen in Denemarken hebben. Binnen de EU kennen we vrij verkeer van goederen, diensten en personen. Verplaatsing van een onderneming naar een ander land is mogelijk, ondernemers zijn vrij zich te vestigen. Dit zijn individuele ondernemersbeslissingen. En de EU-lidstaten gaan zelf over de vraag of het is geoorloofd om nertsen op hun grondgebied te houden. Het besluit om vervroegd te stoppen met de nertsenhouderij in Nederland houdt in dat nertsenhouders daarvoor door de overheid gecompenseerd moeten worden (nadeelscompensatie). Ondernemers beslissen zelf op welke wijze en waaraan ze dit geld willen besteden.
Vragen en opmerkingen van de leden van de GroenLinks-fractie
De leden van de GroenLinks-fractie hebben met interesse kennisgenomen van de documenten ter voorbereiding op van de informele Landbouw- en Visserijraad die op 21 en 22 september zal worden gehouden. Deze leden zijn erg blij dat de Minister in het verslag van de vorige Landbouw- en Visserijraad toelicht dat zij voorstander is van de invoering van EU-brede dierenwelzijnlabels. Verder hebben zij nog wel wat kritische vragen over de documenten voor de Landbouw- en Visserijraad op 21 en 22 september.
Als eerst willen de leden van de GroenLinks-fractie wat zeggen over de ontwikkelingen rondom de totstandkoming van het bijenrichtsnoer. Zij hebben in eerdere schriftelijke overleggen en ook in schriftelijke vragen samen met andere fracties hun bezorgdheid gedeeld over de gang van zaken in combinatie met de ernstige insectensterfte en biodiversiteitscrisis die tegelijkertijd gaande is. Zoals aangegeven in het schriftelijke overleg Landbouw- en Visserijraad van 14 juli 2020 zijn deze leden zeer bezorgd over de brief die binnen is gekomen over de bijeenkomst van het Standing Committee on Plants, Animals, Food and Feed (SCoPAFF) en wat daarin ten aanzien van het bijenrichtsnoer beschreven wordt. Nederland lijkt hierbij te kiezen voor een afgezwakte versie van het bijenrichtsnoer uit 2013, namelijk optie 2. Deze leden hebben hier vragen over gesteld, maar die zijn volgens hen onvoldoende beantwoord. Kan de Minister ingaan op de overlap die bij optie 2 te zien is met het BEEHAVE-programma, dat gefinancierd is door onder andere Syngenta?
Antwoord:
De door EFSA voorgestelde optie 2 maakt gebruik van het BEEHAVE-model om met simulaties de natuurlijke variabiliteit van de omvang van een bijenkolonie te modelleren. Het uiteindelijke nog vast te stellen beschermdoel dient volgens deze optie binnen de marge van de natuurlijke variabiliteit te blijven. Dit model is opgesteld door wetenschappers van een Engels onderzoeksinstituut, in samenwerking met een Duitse onderzoeksinstituut en een onderzoeker van Syngenta. Het is in 2015 beoordeeld door een wetenschappelijk panel van EFSA. EFSA geeft aan dat het BEEHAVE-model geschikt is voor het voorgestelde doel en ik baseer me dan ook op het onafhankelijke oordeel van EFSA. In antwoorden op eerdere vragen van uw Kamer ben ik ingegaan op het BEEHAVE model (Kamerstuk 21 501-32, nr. 1181).
Op basis van het BEEHAVE-programma zou de acceptabele sterfte van een bijenkolonie wel 20% of soms zelfs hoger kunnen zijn. Vindt de Minister dit een acceptabele mortaliteit?
Antwoord:
Het getal van 20% komt voort uit een studie3 waarnaar wordt verwezen in een position paper van de European Crop Protection Association (ECPA). In deze studie werd uitgegaan van een eigen bepaald beschermdoel van gemiddeld 10% afname van de grootte van een bijenkolonie in drie opeenvolgende jaren. Dit eigen bepaald beschermdoel van de betreffende studie heeft geen enkele relatie met het werk dat EFSA momenteel uitvoert, namelijk het met BEEHAVE bepalen van de natuurlijke variatie in kolonies onder verschillende omstandigheden. Ik vind het daarnaast te vroeg om uitspraken te doen over het daadwerkelijke beschermdoel dat zal worden gehanteerd. Ik wacht hiervoor het voorstel van EFSA af en laat mij hierover adviseren door het Ctgb.
Deze leden vinden het antwoord van de Minister hierop van groot belang, juist omdat de andere lidstaten ook voor deze optie 2 lijken te kiezen. In haar antwoorden op de vragen van deze leden gaf zij regelmatig aan dat optie 2 de meest wetenschappelijk onderbouwde is van de vier opties. De Minister schrijft in haar antwoorden dat een expert van Syngenta heeft meegeschreven aan optie 2. Kan zij uitgebreid onderbouwen waarom de wetenschappelijke onderbouwing van de 7% veilige sterfte minder wetenschappelijk is terwijl die in 2013 nog wel als wetenschappelijk gezien werd?
Antwoord:
Op basis van expert judgement heeft EFSA destijds bepaald dat een verwaarloosbaar effect op de kolonie-omvang betekent dat de bijenkolonie niet meer dan 7% in omvang mag krimpen. EFSA geeft aan dat dit was gebaseerd op de beperkt beschikbare informatie over de natuurlijke achtergrondsterfte van bijen en ervaringen van imkers. Als onderdeel van het herzieningsproces heeft EFSA opnieuw gekeken naar de wetenschappelijke literatuur over bijensterfte en komt daarin tot de conclusie dat de destijds gehanteerde waarde voor de natuurlijke achtergrondsterfte van honingbijen zeer conservatief was ingeschat. Het destijds door EFSA gehanteerde acceptabele effect van 7% reductie in kolonie-omvang zal dus hoe dan ook worden herzien op basis van deze nieuwe wetenschappelijke inzichten. Zoals ik uw Kamer heb gemeld, heeft EFSA vier opties voorgesteld voor de wijze waarop het beschermdoel kan worden bepaald (Kamerstuk 21 501-32, nr. 1245). EFSA geeft daarbij zelf aan dat de aanpak die in 2013 is gevolgd (optie 3) onvoldoende gebaseerd was op wetenschappelijk onderbouwde biologische en ecologische overwegingen. Er zijn dus nieuwe inzichten over de wijze waarop het beschermdoel wetenschappelijk gezien het beste kan worden bepaald en de hoogte van het beschermdoel. De betreffende optie 2 biedt een betere onderbouwing van de wijze waarop het beschermdoel moet worden bepaald en is mede daarom door het Ctgb geadviseerd als voorkeursoptie.
Kan zij hierbij ook ingaan op waarom het volgens haar wel heel normaal is dat er een expert van Syngenta mee schrijft aan een programma waarin bijen beschermd moeten worden tegen producten die ditzelfde bedrijf produceert? Hoe ziet de Minister dit voor zich? Begrijpt de Minister dat deze leden moeite hebben met deze gang van zaken? Deelt zij de bezorgdheid over de inmenging van de chemische industrie bij het beschermen van onze ernstig bedreigde biodiversiteit, die ook afgelopen week weer bevestigd werd in het Living Planet Report?
Antwoord:
Het model is opgesteld door wetenschappers van een Engels onderzoeksinstituut, in samenwerking met een Duitse onderzoeksinstituut en een onderzoeker van Syngenta. Bij de eerste opzet van het model was er nog geen sprake dat deze door EFSA zou worden gebruikt voor het nu voorliggende doel. In 2015 4 heeft het Panel on Plant Protection Products and Residues (het PPR-panel) van EFSA het model geëvalueerd en geschikt bevonden om de dynamiek van de koloniegrootte van bijen te modeleren. Het feit dat een onderzoeker van Syngenta in het verleden betrokken is geweest bij de opzet van het BEEHAVE model betekent niet automatisch dat het model ongeschikt is. Het dient echter wel grondig door onafhankelijke instanties te worden beoordeeld op het beoogde doel. Dat is in het voorliggende geval ook gebeurd. Dat laatste is van groot belang, want ik begrijp dat betrokkenheid van een Syngenta expert bij de ontwikkeling van de eerste versie van het BEEHAVE model, tot vragen en ook tot bezorgdheid kan leiden. Inmenging van belanghebbenden in een proces dat tot beschermdoelen leidt, is onwenselijk. Ik ben echter niet van mening dat hier sprake is van inmenging. In zijn algemeenheid is het gewenst dat de wetenschap open staat en gebruik maakt van alle expertise die beschikbaar is in de maatschappij, dus ook de expertise van bedrijven en maatschappelijke organisaties. Daar waar die expertise relevant is voor randvoorwaarden die de overheid stelt om de veiligheid van mens, dier en milieu te borgen, is het belangrijk dat een onafhankelijke wetenschappelijk oordeel plaatsvindt. Ten aanzien van het bijenrichtsnoer borgt EFSA de onafhankelijke wetenschappelijke beoordeling en adviseert het Ctgb over de wetenschappelijke inbreng vanuit Nederland als lidstaat.
De leden van de GroenLinks-fractie hebben de kabinetsreactie op de biodiversiteitsstrategie gelezen maar hebben daar nog wel wat vragen over. Deze leden zijn blij dat het kabinet de brede en ambitieuze aanpak van de Green Deal steunt, maar lezen nu dat zij zich vooralsnog neutraal opstelt tegenover de biodiversiteitsstrategie. Kan de Minister uitleggen waarom dat is? Is er inmiddels al meer duidelijkheid over de doorvertaling van de EU-doelstellingen? Kunnen de leden uit de reactie van het kabinet opmaken dat het wacht op meer informatie vanuit de Europese Commissie over de mate waarin rekening wordt gehouden met specifieke nationale omstandigheden van dichtbevolkte landen? Het kabinet geeft aan het belangrijk te vinden dat de doelstelling om minimaal 30% van het landoppervlak van de EU en 30% van het zeegebied van de EU wettelijk te beschermen niet automatisch voor elke lidstaat geldt. Hoeveel procent van het land- en wateroppervlak denkt het kabinet in Nederland te kunnen beschermen? Waarom ziet het kabinet het vergroten van het areaal Natura 2000-gebieden op land in Nederland niet als de gewenste oplossing voor het herstel van de biodiversiteit? Welke alternatieve oplossingen zijn er om de biodiversiteitsdoelstellingen te behalen? Wat vindt de Minister van het voorstel van de Nederlandse organisaties om niet alleen voor beschermd natuurgebied te zorgen, maar ook omliggende gebieden in te richten als groene bufferzones met extensieve natuurinclusieve landbouw of recreatie voor het gebruik voor het gebruik van de zone voor hydrologisch herstel?
Antwoord:
Voor een antwoord op deze vragen verwijs ik ook naar de beantwoording van de vragen over biodiversiteit van de leden van de VVD fractie en van de leden van de D66 fractie.
Met voltooiing van het realiseren van het Natuurnetwerk Nederland zoals dat nu voorzien is, valt in 2027 26% van Nederland onder een nationaal beschermingsregiem en/of Natura 2000. Daarnaast valt de gehele Noordzee in het NNN. Natura 2000-gebieden van de kust en zee beslaan op dit moment 24% van het areaal deze wateren. Ik zal verkennen wat de mogelijkheden zijn om ook lichtere beschermingsregimes in Europees verband mee te tellen als beschermd gebied, in dat geval zou de 30% voor Nederland binnen bereik kunnen komen.
Naast het herstellen en goed beheren van bestaande beschermde natuurgebieden is het voor de biodiversiteit van belang dat de inrichting van de ruimte in Nederland bijdraagt aan leefcondities voor soorten. Het kabinet zet daarom in op een natuurinclusieve ruimtelijke inrichting waarbij in samenhang met andere ruimtelijke functies en opgaven, zoals infrastructuur, landbouw, energieopwekking, woningbouw, klimaatadaptatie, klimaatmitigatie en bodemdaling, natuurfunctionaliteit wordt gerealiseerd.
De leden van de GroenLinks-fractie lezen verder in de EU biodiversiteitsstrategie dat er geen speciale envelop komt voor de financiering die nodig is voor het behalen van de doelstellingen. De financiering komt onder andere voort uit het GLB en InvestEU. Is er al meer inzicht in de verhouding tussen nationale en Europese publieke middelen en private middelen? Deze leden zijn daarnaast ook benieuwd of er naar aanleiding van het akkoord van regeringsleiders over het MFK meer duidelijkheid is ontstaan over de budgettaire consequenties voor de uitvoering van de biodiversiteitsstrategie. Kan de Minister hier uitgebreid op ingaan?
Antwoord:
Er is naar aanleiding van het akkoord van de Europese Raad van 21 juli 2020 niet meer duidelijkheid ontstaan over de budgettaire consequenties van de biodiversiteitsstrategie. Immers, noch in het Meerjarig Financieel Kader 2021–2027, noch in het Next Generation EU fonds is hiervoor budget geoormerkt. Ook de biodiversiteitsstrategie is hier onduidelijk over. Om die reden heeft het kabinet in het BNC fiche over de biodiversiteitsstrategie aangegeven de Commissie te zullen vragen precies aan te geven wat het financieel beslag van de toekomstige voorstellen zal zijn. Wel heeft de Europese Commissie aangegeven dat het in de bestaande fondsen (waaronder GLB, Cohesiefondsen, EU Maritiem en Visserijfonds, LIFE en Horizon EU) gevonden moeten worden. De Commissie verwacht daarnaast de inzet van nationale en private middelen.
Over de bijdrage van het GLB aan de biodiversiteitsstrategie en de Boer-tot-Bordstrategie vindt het gesprek plaats in Brussel in een hoogambtelijke «gestructureerde dialoog». Eind 2020 zal de Commissie aanbevelingen gericht op de doelstellingen van de Van-Boer-tot-Bordstrategie en de Europese Biodiversiteitsstrategie publiceren. Aan lidstaten wordt gevraagd hier rekening mee te houden bij het opstellen van de Nationale Strategische Plannen voor het GLB.
Hoe dit zich verhoudt tot de verdeling van de middelen tussen de lidstaten is moeilijk in te schatten, omdat bovenstaande dialoog nog loopt, er nog geen besluit genomen is over het eventueel oormerken van interventies gericht op klimaat en leefomgeving in de Strategische Planverordening en de verhouding tussen de eerste en tweede pijler per lidstaat verschilt.
De leden van de GroenLinks-fractie hebben afgelopen week met grote zorg het Living Planet Report 2020 van het WWF gelezen. In het rapport staat dat de omvang van populaties gewervelde dieren blijft dalen en dat we op dit moment maar liefst 156% gebruiken van wat de aarde ons aan biocapaciteit kan geven. Dit laat zien dat de maatregelen van de biodiversiteitsstrategie ontzettend urgent zijn. Deelt de Minister de mening dat de maatregelen van de biodiversiteitsstrategie van groot belang zijn? Zo ja, wil de Minister inzetten op afdwingbare doelen op biodiversiteit in plaats van streefdoelen? In de inzet voor de internationale biodiversiteitstop, die volgend jaar in China gepland staat, geeft het kabinet aan een ambitieus verdrag te willen met bindende doelen, terwijl zij in de Europese biodiversiteitsstrategie aangeeft in te zetten op streefdoelen in plaats van nieuwe afdwingbare doelen. Waarom wil de Minister op internationaal niveau wel bindende doelen maar op Europees niveau niet? Kan de Minister hier uitgebreid op in gaan?
Antwoord:
Ja, ik deel uw mening dat de maatregelen urgent en van groot belang zijn.
Het kabinet streeft nog steeds naar ambitieuze, bindende doelen voor het Global Biodiversity Framework. Dat wil niet zeggen dat het kabinet automatisch ook streeft naar bindende doelen in EU-verband. Voor doelen in EU-verband geldt dat de richtlijnen, definities en criteria waaraan moet worden voldaan door de Europese Commissie in overleg met de lidstaten zullen worden vastgesteld. Bindende doelen in VN-verband bieden Nederland meer keuzemogelijkheid over de wijze waarop aan de doelen wordt voldaan.
De leden van de GroenLinks-fractie zijn tevreden met de verplichting in de biodiversiteitsstrategie dat er een vermindering is van 50% in het aantal soorten van de Rode lijst. Deze leden vinden dat ontzettend belangrijk. Hoe denkt de Minister deze vermindering in Nederland te bewerkstelligen? Deze leden zijn ook heel blij met de ambitieuze doelstelling inzake de landbouw van de Europese Commissie. Onderschrijft de Minister deze ambitie? Hoe denkt de Minister hier in Nederland invulling aan te geven? Hetzelfde geldt voor de aankondiging van de 10% groen-blauwe dooradering die in de biodiversiteitsstrategie wordt aangekondigd. Staat de Minister achter dit beleidsvoornemen en hoe denkt ze hier in Nederland invulling aan te geven? Wat voor rol kunnen de landschapselementen in ons land hierbij spelen?
Antwoord:
Het kabinet heeft zich vooralsnog neutraal opgesteld ten op zichtte van de commissiemededeling Europese Biodiversiteitsstrategie en zich nog niet achter de verschillende subdoelen geschaard.
Het Nederlands natuurbeleid is gericht op het keren van biodiversiteitsverlies en biodiversiteitsherstel, door de natuur en haar biodiversiteit te versterken, zo min mogelijk te belasten en duurzaam te benutten. De realisatie en de ontwikkeling van de natuur in Nederland is sinds 2011 grotendeels gedecentraliseerd naar de provincies. Rijk en provincies werken vanuit verschillende rollen aan dezelfde doelen, namelijk het minimaal halveren van de ecologische voetafdruk en het in gunstige staat van instandhouding brengen van in Europa beschermde soorten en habitattypen. Om deze doelen te bereiken beschermt en herstelt Nederland niet alleen natuur in natuurgebieden, maar ook daarbuiten. Het Nederlands natuurbeleid is daarom verbonden met de grote maatschappelijke opgaven van dit moment, zoals de landbouwtransitie, energietransitie, tegengaan van klimaatverandering, natuurlijke en weerbare bossen, vergroenen van de financiële sector, duurzame visserij en stedelijke ontwikkeling.
De landbouwdoelstellingen en -ambities uit de Farm to Fork en Europese Biodiversiteitsstrategie sluiten daarbij op hoofdlijnen goed aan op de kringloopvisie. Ik zie deze voorstellen dan ook als ondersteuning en aanmoediging van die kringloopvisie en de inzet die daarop wordt gepleegd. Zoals ook eerder aan de Kamer gemeld (Kamerstuk 22 112, nr. 2891) blijft het wel zorg om in de uitwerking van de voorstellen goed te kijken naar gemaakte keuzes rondom bijvoorbeeld een gekozen referentiejaar van een reductiedoelstelling of de samenhang met al bestaande (Europese) richtlijnen.
Met het oog op zowel landbouw- als natuurdoelstellingen zie ik ook het stimuleren van landschapselementen als een belangrijke manier om bij te dragen aan biodiversiteit, klimaatadaptatie en – mitigatie en aan versterking van de landschappelijke kwaliteit. Ik stimuleer daarom een toename van het aantal landschapselementen, en een betere bescherming van bestaande landschapselementen.
Zoals ik heb aangegeven in de brief aan uw Kamer over de Bossenstrategie (Kamerstuk 33 576, nr. 186) en zoals aangekondigd in het klimaatakkoord heb ik de partijen die verbonden zijn aan het Deltaplan biodiversiteitsherstel gevraagd om een «aanvalsplan versterking landschappelijke identiteit via landschapselementen» op te stellen. Deze partijen zijn momenteel bezig met het uitwerken van een ambitie voor landschapselementen. Op basis van deze ambitie stellen ze een uitvoeringsstrategie op voor uitbreiding, beter beheer en bescherming van landschapselementen. In de uitwerking van de Bossenstrategie betrek ik de resultaten van dit proces, en bekijken we vanuit Rijk en provincies hoe we met deze voorgestelde ambitie en realisatie hiervan omgaan.
Verder werk ik momenteel via verschillende sporen aan de bevordering van landschapselementen. Een spoor is een landelijke regeling voor het stimuleren van de aanleg van landschapselementen in het agrarisch gebied, waarvan dit najaar de eerste openstelling zal plaatsvinden Daarnaast ben ik voornemens om in het nieuwe GLB landschapselementen mee te nemen in de definitie van subsidiabele landbouwgrond, en verken ik momenteel hoe dit vorm is te geven. Dit wordt uitgewerkt in het Nationaal Strategisch Plan (NSP).
De leden van de GroenLinks-fractie willen het daarnaast hebben over het keurmerk voor duurzaam gevangen vis van de Marine Stewardship Council (MSC). De leden van de Partij voor de Dierenfractie hebben hier eerder ook al aandacht voor gevraagd, maar op hun vragen nog geen antwoord gekregen. De leden van de GroenLinks-fractie zijn bezorgd om het feit dat het MSC-keurmerk is toegekend aan een bedrijf dat op de Atlantische blauwvintonijn vist. Door overbevissing stond de Atlantische blauwvintonijn lang op het punt van uitsterven. Door strenge maatregelen en handhaving tegen illegale bevissing neemt het aantal blauwvintonijn weer toe, maar de soort blijft kwetsbaar. Deelt de Minister de zorgen van deze leden dat het toekennen van het MSC-keurmerk voor de blauwvintonijn ervoor kan zorgen dat de soort weer achteruit gaat? Wat vindt de Minister ervan dat er gevist mag worden op kwetsbare soorten?
Antwoord:
Het is nadrukkelijk niet zo dat de gehele mondiale visserij op blauwvintonijn nu als duurzaam is gecertificeerd. Er is recent een Japans schip met een klein quotum (< 50 ton) gecertificeerd, omdat het bedrijf voldeed aan de duurzaamheid-eisen van het MSC-keurmerk. Hierdoor zal geen explosieve groei van de vraag ontstaan.
Wel wil ik nogmaals aangeven dat ik de ontwikkelingen in de gehele mondiale tonijnvisserij en de hiervoor verantwoordelijke tonijn-beheerorganisaties (RFMO's) zeer kritisch blijf volgen. Tenslotte wil ik voor de volledigheid aangeven dat het MSC-keurmerk een privaat duurzaamheid-certificaat is, waar overheden -dus ook de Nederlandse overheid- geen betrokkenheid bij hebben.
Als laatste willen de leden van de GroenLinks-fractie aandacht vragen voor de keuze van de Commissie om de inwerkingtreding van nieuwe biologische wetgeving met een jaar te vertragen. De Commissie heeft besloten de inwerkingtreding uit te stellen tot 2022 en heeft tegelijkertijd een publieke consultatie op touw gezet. Wat vindt de Minister van deze keuze? Deelt zij de bezorgdheid van de leden van de GroenLinks-fractie dat het opzetten van een publieke consultatie zou kunnen leiden tot nog verdere vertraging? Wat is het doel van de Commissie om de consultatie te heropenen? In hoeverre kunnen de reacties op de consultatie de nieuwe biologische wetgeving tegenhouden of veranderen? Wat gaat de Minister doen om het doel van 25% biologische landbouw in 2030 te behalen?
Antwoord:
Er lopen verschillende consultaties: (1) reguliere publieksconsultaties met betrekking tot de uitvoerings- en gedelegeerde handelingen behorende bij de basisverordening 2018/848 die volgens verwacht schema verlopen. In verband met Covid-19 is de voorbereiding en implementatie van deze basisverordening 2018/848 bemoeilijkt, zowel de sector zelf als meerdere lidstaten hebben daarom om dit uitstel gevraagd. Het besluit hierover wordt naar verwachting in november door Raad en parlement goedgekeurd. De EC heeft benadrukt dat uitstel van implementatie géén aanleiding is om inhoudelijke discussies over de basisverordening te heropenen. (2) Een publieksconsultatie die gericht is op het invullen van het Biologische Actieplan. Met dit Biologische Actieplan (verwacht Q1) wil de EC invulling geven aan de streefdoelstelling van ten minste 25% biologisch landbouwareaal in de EU in 2030. Uiteindelijk is wijze waarop de EC invulling geeft dit actieprogramma en hoe men tot de berekening van en sturing op de 25% wil komen zeer bepalend voor de stappen die Nederland zal gaan zetten.
Vragen en opmerkingen van de leden van de SP-fractie
De leden van de SP-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de agenda en de onderliggen stukken voor de Landbouw- en Visserijraad op 21 en 22 september 2020. Deze leden hebben hierbij nog enkele vragen en opmerkingen
Verslag van de informele Landbouwraad van 1 september 2020
Dierenwelzijnslabel
De leden van de SP-fractie juichen de eventuele komst van een EU-breed dierenwelzijnslabel toe en steunen de inzet van de Minister op dit vlak. Deze leden roepen de Minister op om er voor te waken dat de komst van een internationaal geldend label leidt tot verlaging van de dierenwelzijnseisen in de Nederlandse veehouderij, dit gezien de lagere standaarden die in sommige andere lidstaten worden gehanteerd. Deze leden zijn van mening dat de Nederlandse veehouderij in alle opzichten zou moeten streven naar een internationale koploperspositie op het gebied van dierenwelzijn. De komst van een label dient dit alleen maar te bevorderen en niet te belemmeren. Zij hopen op inzet van de Minister op onder meer terreinen als verbetering van de handhaving en het verder verbeteren van de transportcondities voor vee, zowel in lengte als temperatuur. Een dier is meer dan een product en een concurrerende race naar de bodem wensen deze leden per definitie om te zetten in een race naar de top ten bate van de dieren. Verbetering van het dierenwelzijn in EU-brede zin is niet alleen goed voor de dieren, maar voorkomt ook dat dierenhouders met de hoogste welzijnsstandaarden zich geconfronteerd zien met oneerlijke concurrentie door veehouderijen elders.
Dierenwelzijn tijdens transport
De leden van de SP-fractie zijn verheugd om te constateren dat er urgentie wordt gevoeld bij het verbeteren van dierenwelzijn tijdens veetransport, zoals in de paragraaf over het dierenwelzijnslabel reeds is opgemerkt. Een specifieke wens van deze leden vormt het verder reduceren van de maximumtemperatuur waarbij veetransporten plaats mogen vinden. Op dit gebied heeft deze Minister reeds eerste stappen gezet en zij complimenteren de Minister voor haar inzet. Zij zouden op dit vlak echter nog verder willen gaan door de maximale temperatuureis verder terug te schroeven. Hittestress treedt bij dieren in de veehouderij reeds op bij buitentemperaturen vanaf 20 graden Celsius. Dit kan in de ogen van deze leden worden tegengegaan door meer eisen te stellen op het gebied van geklimatiseerde transportwagens, kortere transporttijden, lagere bezettingsnormen bij hogere temperaturen, aanpassing van pauzetijden en schaduw en koelvoorzieningen bij slachthuizen. Zeker met het oog op de steeds hetere en drogere zomers pleiten deze leden voor een ambitieus programma, waarbij het in Nederland altijd mogelijk dient te zijn om aanvullende welzijnseisen te formuleren. Tot slot merken zij op dat de normen in de Europese transportverordening vatbaar zijn voor verschil in interpretatie. Zij pleiten dan ook voor heldere en eenduidige criteria die leiden tot kwantificeerbare en afrekenbare normen.
Antwoord:
Zoals ik bij de beantwoording van de inbreng van de VVD-fractie reeds aangaf, zet ik mij in voor duidelijkere voorschriften in de transportverordening voor transporten bij hoge temperaturen. De grens van 35 graden die is opgenomen in de Beleidsregel diertransport bij hoge temperaturen, en de grens van 30 graden die de NVWA hanteert voor lange transporten, zijn beiden gebaseerd op (een combinatie van) voorschriften uit de EU-transportverordening. Inderdaad kunnen er ook bij lagere temperaturen al risico’s op dierenwelzijnsproblemen door hittestress optreden, daarom is mijn inzet om op EU niveau te pleiten voor betere meer specifieke regels gebaseerd op wetenschappelijk onderzoek. Bij lagere temperaturen is het echter niet altijd eenduidig te stellen dat de EU-voorschriften niet worden nageleefd. Hiervoor moeten de omstandigheden van het geval beoordeeld worden. De door de SP-fractie genoemde maatregelen om de risico’s voor hittestress bij het transport van dieren te beperken kunnen zeer effectief zijn en zijn ook opgenomen in de sectorprotocollen van het nationaal plan voor veetransport bij extreme temperaturen. De NVWA zet bij temperaturen vanaf 27 graden extra capaciteit in voor controles. De NVWA beoordeelt of de genomen maatregelen effectief zijn en treedt op als er sprake is van hittestress en lijden van dieren als gevolg van transport onder warme omstandigheden.
Fiche: Europese Biodiversiteitsstrategie
De leden van de SP-fractie ondersteunen de ambities van de Europese Commissie om te investeren in ecologische corridors. Het belang van een goede staat van de natuur in Nederland en Europa kan niet genoeg op waarde worden geschat voor het welzijn van zowel mens als dier. Deze leden hebben helaas recent nog kunnen vernemen dat tussen 1970 en 2016 wereldwijd de populaties wilde dieren met 68% zijn gekrompen. De voornaamste redenen die in het alarmerende Living Planet Report hiervoor werden aangevoerd zijn landbouw, ontbossing, overexploitatie en illegale dierenhandel. Deze leden zijn van mening dat er voor overheden een cruciale taak ligt om de nog aanwezige natuur en dierenstand te beschermen en weer op te bouwen. Een EU-breed plan voor het herstel van de natuur wordt door hen dan ook toegejuicht. Zij merken daarbij op dat ze weinig vertrouwen hebben in het opstellen van richtlijnen en geven de voorkeur aan bindende regelgeving die met aanvullende «nationale koppen» mogelijkheden biedt voor striktere bescherming. De ambitie om drie miljard extra bomen te planten is hen dan ook uit het hart gegrepen. Zij zijn zeer kritisch over het laten voortbestaan van energiewinning met behulp van biomassa. Dit zou volgens hen nooit mogen leiden tot kap en transport van bossen als doel op zich. Uit het eerder aangehaalde Living Planet Report blijkt onder meer dat de populatie zoetwaterdieren met 84% afnam. Het streven om mariene ecosystemen beter te beschermen is wat deze leden betreft dan ook een dure plicht, die niet mag stranden bij alleen goede intenties.
Nederlandse positie ten aanzien van de mededeling/aanbeveling
De leden van de SP-fractie benadrukken dat zij steun uitspreken voor de doelstelling om de ecologische voetafdruk minimaal te halveren. Het is daarbij volgens deze leden onvermijdelijk om de dieraantallen in veedichte regio’s verder te reduceren dan nu het geval is en bindende regelgeving is hiertoe noodzakelijk.
Een samenhangend netwerk van beschermde gebieden
De leden van de SP-fractie vragen de Minister of zij nader kan toelichten waarom zij van mening is dat het doel van de Commissie om 30% van het natuurareaal op land en zee te beschermen niet haalbaar is voor Nederland. In de ogen van deze leden is een dergelijke ambitie gebaat bij politieke moed en zij vinden het dan ook teleurstellend dat al bij aanvang wordt gesteld dat de norm van 30% niet haalbaar is. Hetzelfde geldt wat hen betreft voor de mededeling van de Minister dat het vergroten van het areaal Natura 2000-gebieden niet de gewenste oplossing vormt voor het herstellen van de biodiversiteit. Juist de Natura 2000-gebieden verkeren in slechte staat van instandhouding en dienen groter en weerbaarder te worden gemaakt. Zij achten het dan ook tegenstrijdig dat het kabinet tevens aangeeft positief te zijn over het opzetten van biologische corridors en of er voor dit laatste al concrete plannen zijn. Zo ja, om welke gebieden gaat dit? Tevens vragen deze leden of de Minister kan aangeven welk gedeelte van de binnenwateren van de Natura 2000-gebieden wordt gekenmerkt als «op land»?
Voorts hebben de leden van de SP-fractie in een naar de media gelekt advies vernomen dat adviesbureau Arcadis geen ruimte ziet om Natura 2000-gebieden in Nederland te verkleinen of te herverdelen. Hiervoor zouden in Nederland geen natuurgebieden geschikt zijn. Deze leden vragen de Minister of dit correct is en of zij bereid is om de volledige conclusie van Arcadis met spoed naar de Kamer te sturen. Daarnaast vernemen zij graag in hoeverre dit betekent dat de Minister en haar ambtscollega’s hun zoektocht gaan staken?
Antwoord:
Verbindingen tussen bestaande natuurgebieden zijn van essentieel belang voor behoud en herstel van de biodiversiteit in die natuurgebieden. Deze verbindingen hoeven niet aangewezen te worden onder Natura 2000. Wel zouden ze eventueel een nationaal beschermingsregime kunnen krijgen dat meetelt in het Europese percentage. Het Natuurnetwerk Nederland bevat dergelijke ecologische verbindingen.
In het kader van het Programma Natuur en de besteding van de aanvullende langjarige middelen voor natuurherstel en -ontwikkeling kijken we samen met provincies naar de noodzaak van extra ecologische verbindingen.
Alle binnenwateren vallen onder «land». De buitenwateren – Noordzee, Waddenzee, Oosterschelde en Westerschelde – vallen onder «zee».
Wanneer het rapport en de kabinetsreactie daarop beschikbaar zijn, zal ik deze aan de Kamer doen toekomen.
Vragen en opmerkingen van de leden van de PvdD-fractie
Bijenrichtsnoer
Naar aanleiding van het verslag van het schriftelijk overleg over de geannoteerde agenda voor de informele Landbouwraad van 1 september blijven de leden van de Partij voor de Dieren-fractie zich ernstige zorgen maken over de geheime Brusselse SCoPAFF-overleggen. Tijdens deze bijeenkomsten, waarvan wordt voorgehouden dat ze slechts van technische aard zijn, wordt beslist over het lot van de insecten in Europa. Hoeveel bijen, hommels en wilde bijen mogen er sterven door het gebruik van landbouwgif? Terwijl de burger zo min mogelijk bij deze vraag betrokken wordt, lijkt de chemische industrie een grote vinger in de pap te hebben.
De Minister verdedigt bij hoog en laag een computermodel, mede ontworpen door gifproducent Syngenta, waarmee de acceptabele sterfte van een bijenkolonie door een pesticide bepaald zou kunnen worden. Hoewel de Minister beweert dat dit model wetenschappelijk onderbouwd zou zijn, hebben deze leden grote twijfels over de onderbouwing van het model BEEHAVE, het concept «natuurlijke variabiliteit» en het nog te bepalen beschermingsniveau. Het heeft er alle schijn van dat vooral de pesticidefabrikanten hier beschermd worden, en niet de insecten.
Uit de beperkte informatie die de Minister de Kamer levert, kunnen de leden van de Partij voor de Dieren-fractie opmaken dat het computermodel BEEHAVE de acceptabele sterfte van een honingbijenkolonie berekent aan de hand van een vooraf vastgesteld beschermingsniveau. Dit zou gebeuren met behulp van simulaties van de «natuurlijke variabiliteit» van een bijenkolonie. Kan de Minister dit bevestigen? Ten eerste hebben deze leden grote vraagtekens bij de «natuurlijkheid» van die variabiliteit, omdat menselijke effecten hierin meegenomen worden.
Antwoord:
Ik informeer uw Kamer over de informatie die de Europese Commissie en EFSA ter beschikking hebben gesteld en het advies van het Ctgb over de voorliggende opties. Als onderdeel van de voorgestelde en nu door EFSA gevolgde optie 2 modelleert EFSA met het BEEHAVE-model de natuurlijke variabiliteit van de omvang van honingbijenkolonies gedurende de tijd. Het voorstel is om het beschermniveau vast te stellen aan de hand van de uitkomsten van die simulaties, waarbij het vooraf vastgestelde uitgangspunt is dat negatieve effecten van gewasbeschermingsmiddelen moeten blijven binnen die natuurlijke variabiliteit. De omvang van het nog acceptabele effect binnen die natuurlijke variabiliteit moet nog worden vastgesteld. Ik verwacht dat tijdens de door de Commissie aangekondigde bijeenkomst de uitkomsten van de simulaties worden besproken evenals voorstellen van de Commissie over hoe het maximaal acceptabele effect kan worden vastgesteld. Als ik hierover meer informatie ontvang, dan zal ik uw Kamer informeren.
Om een daadwerkelijk natuurlijke variabiliteit in de grootte van een bijenkolonie vast te stellen, zouden metingen gedaan moeten worden in een zuiver natuurlijke en stressvrije omgeving. Maar de Minister heeft aangegeven dat daarvan geen sprake is: de simulaties zijn gebaseerd op de Europese praktijk, waar een deken van landbouwgif over het land ligt en habitats op grote schaal vernietigd zijn. De Minister wijst erop dat er ook positieve effecten van mensen op bijen zijn, en dat deze ook meegenomen worden, maar studies laten ons keer op keer zien dat de insectenstand in Europa met alarmerende snelheid achteruit gaat: positieve en negatieve effecten heffen elkaar dus niet op. Deze leden vragen de Minister of zij de mening deelt dat de «natuurlijke variabiliteit» in het BEEHAVE-model feitelijk een illusie is – en zeker niet «natuurlijk». Gaat de Minister in het SCoPAFF-overleg pleiten voor een andere aanpak, waarbij reeds bestaande antropogene effecten niet weggemoffeld worden onder de term «natuurlijk»? Zo nee, waarom niet?
Antwoord:
Zoals ik in eerder antwoorden op vragen van uw Kamer heb gemeld, is de methodiek waarbij het BEEHAVE-model wordt gebruikt in staat om de omvang van een honingbijenkolonie te modelleren onder goede en slechte omstandigheden, waardoor deze juist zichtbaar worden. Binnen deze omstandigheden, wordt ook menselijk handelen meegenomen. EFSA heeft aangegeven de controledata uit veldstudies te zullen gebruiken om de uitkomsten van het model te toetsen. Ik vind het van groot belang dat de simulaties een goed beeld geven van de realiteit en zal EFSA oproepen dit goed te onderbouwen.
De Minister stelt in het verslag van het schriftelijk overleg over de geannoteerde agenda voor de informele Landbouwraad van 1 september: «Juist de gekozen werkwijze voor het vaststellen van het beschermdoel zorgt ervoor dat de omvang van een bijenkolonie binnen de natuurlijke variabiliteit blijft, waardoor verwacht kan worden dat de bestuivingsfunctie ook binnen de natuurlijke variabiliteit blijft.» Kan de Minister de wetenschappelijke onderbouwing met de Kamer delen dat de bestuivingsfunctie hiermee binnen de «natuurlijke» variabiliteit blijft? En beweert de Minister dat bijen met deze rekenmethode in de praktijk goed beschermd zijn? Waarmee onderbouwt de Minister deze overtuiging? Kan zij die onderbouwing de Kamer doen toekomen?
Antwoord:
Idealiter wordt het beschermdoel bepaald op het niveau van de ecosysteemdienst, in dit geval dus de bestuivingsfunctie van bijen. Dit is de door EFSA voorgestelde optie 4. EFSA geeft aan dat hiervoor wetenschappelijke informatie ontbreekt en deze optie kan dus niet worden uitgevoerd zonder veel extra wetenschappelijk onderzoek dat vele jaren in beslag zal nemen. In het bijenrichtsnoer uit 2013 is door EFSA aangenomen dat met het beschermen van de kolonieomvang ook de bestuivingsfunctie zou worden beschermd en men heeft het beschermdoel toen vastgesteld op het niveau van de kolonieomvang. Deze aanname ligt ook onder de drie andere door EFSA voorgestelde opties, aangezien deze alle drie uitgaan van een beschermdoel op het niveau van de kolonieomvang (of populatieomvang in het geval van solitaire bijen).
Ten tweede maken de leden van de Partij voor de Dieren-fractie zich zorgen over de relatie tussen het beschermingsniveau, het percentiel en de acceptabele sterfte. Een door de Minister gedeelde studie5, die aangehaald is door de Europese koepelorganisatie van pesticidefabrikanten (de ECPA), laat zien wat dit onderscheid tussen een beschermingsdoel en de acceptabele sterfte kan betekenen. Hoewel de Minister stelt dat deze studie geen verband houdt met het werk dat de European Food Safety Authority (EFSA) nu doet, geeft het wel inzicht in de reden waarom de pesticidefabrikanten zo enthousiast zijn over dit model. Wanneer als beschermingsdoel wordt gesteld dat een bijenkolonie in de winter gedurende drie opeenvolgende jaren niet meer dan 10% kleiner mag worden, werd met het BEEHAVE-model gesteld dat dat nog steeds het geval kon zijn met een werksterssterfte van 20%. Deze leden stellen dat dit laat zien dat een vooraf vastgesteld beschermingsdoel met het BEEHAVE-model dus opgerekt kan worden met een factor twee, waarbij volledig wordt geleund op de zogenaamde «natuurlijke» variabiliteit. Kan de Minister bevestigen dat in simulaties van het BEEHAVE-model honingbijkolonies ook (eventueel na enkele jaren) kunnen sterven, waarbij de «natuurlijke variabiliteit» dus feitelijk 100% is? Kan de Minister bevestigen dat wanneer zulke simulaties meegenomen worden, de acceptabele sterfte veel hoger zal worden, waardoor bijen helemaal niet meer beschermd worden tegen een gif? Op welke manier voorziet de Minister dit te voorkomen?
Antwoord:
EFSA zal een groot aantal simulaties onder verschillende omstandigheden uitvoeren. Daar zal ook een aantal resultaten tussen zitten waarbij een bijenkolonie op een gegeven moment geheel sterft. Dat komt overeen met de praktijk, waar bijenkolonies na korte of na lange tijd sterven. Zo zullen er ook simulaties tussen zitten waar geen of nauwelijks afname in koloniegrootte is. Het is van belang dat de natuurlijke variabiliteit (de resultante van een groot aantal simulaties) overeenkomt met de realiteit. Dat zal ook mijn inzet zijn in de Europese discussie. Wanneer de informatie over de uitkomsten van de simulaties die EFSA met het BEEHAVE-model zal uitvoeren beschikbaar komt, zal ik uw Kamer hierover informeren.
Daarnaast stellen de leden van de Partij voor de Dieren-fractie dat de Kamer nog geen wetenschappelijke onderbouwing heeft gezien voor het vaststellen van het beschermingsdoel. De Minister schrijft: «Ook ik pleit voor een vooraf vastgesteld beschermdoel op basis van onafhankelijke wetenschappelijke inzichten.» Maar zijn er wel wetenschappelijke inzichten voor de onderbouwing van het beschermingsdoel, niet zijnde de algoritmes van het BEEHAVE-model? Kan de Minister deze naar de Kamer sturen?
Antwoord:
Het daadwerkelijke beschermingsdoel dient nog te worden vastgesteld. Naar verwachting eind oktober zal hierover een technische bijeenkomst plaatsvinden tussen EFSA, de Commissie en de lidstaten. Wanneer ik meer informatie over de bijeenkomst zal ik uw Kamer hierover informeren.
Deze leden vrezen dat in het SCoPAFF-overleg niet gekozen zal worden voor een beschermingsniveau, maar voor een percentiel van de «natuurlijke variabiliteit» in het BEEHAVE-model. Wanneer het effect van een gif binnen dat percentiel blijft, zal dat als «acceptabele sterfte» gelden, daarbuiten niet. Kan de Minister bevestigen dat met de keuze voor een percentiel feitelijk het beschermingsniveau voor bijen wordt vastgelegd? Zo nee, hoe zit het dan? Op basis van welke wetenschappelijke inzichten zal de Minister een percentiel kiezen? Hoe verhoudt een gekozen percentiel zich met het niveau van bescherming voor bijen in de praktijk? Kan de Minister deze inzichten en onderbouwingen met de Kamer delen?
Antwoord:
Met de keuze van het percentiel wordt bepaald welk deel van de natuurlijke variabiliteit van de omvang van een bijenkolonie nog gezien wordt als een natuurlijk fenomeen en welk deel als een onacceptabel negatief effect van een gewasbeschermingsmiddel. Daarmee wordt dus het beschermingsniveau vastgesteld. Ik ben in afwachting van voorstellen van de Europese Commissie en EFSA over het te kiezen percentiel en zal hierover advies inwinnen bij het Ctgb. Hierover zal ik uw Kamer dan informeren.
Kan de Minister daarbij uitleggen in welke zin deze wetenschappelijke onderbouwing afwijkt – en beter zou zijn dan – het vasthouden aan een vooraf bepaald beschermingsdoel zoals dat in het originele bijenrichtsnoer uit 2013 was vastgesteld op een acceptabele sterfte van 7%?
Antwoord:
Zoals geantwoord op een vergelijkbare vraag van de GroenLinksfractie heeft EFSA destijds op basis van expert judgement bepaald dat een verwaarloosbaar effect op de kolonie-omvang betekent dat de bijenkolonie niet meer dan 7% in omvang mag krimpen. EFSA geeft aan dat dit was gebaseerd op de beperkt beschikbare informatie over de natuurlijke achtergrondsterfte van bijen en ervaringen van imkers. Als onderdeel van het herzieningsproces heeft EFSA opnieuw gekeken naar de wetenschappelijke literatuur over bijensterfte en komt daarin tot de conclusie dat de destijds gehanteerde waarde voor de natuurlijke achtergrondsterfte van honingbijen zeer conservatief was ingeschat. Het destijds door EFSA gehanteerde acceptabele effect van 7% reductie in kolonie-omvang zal dus hoe dan ook worden herzien op basis van deze nieuwe wetenschappelijke inzichten.
Zou de Minister bovendien de wetenschappelijke artikelen de Kamer doen toekomen, waaruit blijkt dat bijen in de praktijk goed beschermd zijn tegen pesticiden, wanneer met het BEEHAVE-model de acceptabele sterfte wordt opgerekt? Uit welke praktijkstudies blijkt dat?
Antwoord:
Wetenschappelijke artikelen over praktijksituaties waaruit een goede bescherming van bijen tegen gewasbeschermingsmiddelen met gebruikmaking van het BEEHAVE model zou blijken, zijn er nog niet omdat deze situatie zich nog niet heeft voorgedaan en het beschermdoel nog moet worden vastgesteld. Dat geldt ook indien gekozen zou worden voor één van de andere drie opties. EFSA heeft het BEEHAVE-model geëvalueerd en heeft aangegeven controledata uit veldstudies te zullen gebruiken om de uitkomsten van het BEEHAVE model te toetsen.
De leden van de Partij voor de Dieren-fractie vragen de Minister ook op welke manier zij van plan is wilde, solitaire bijen en hommels te beschermen. De Minister zal ervan op de hoogte zijn dat het BEEHAVE-model is ontwikkeld voor honingbijkolonies, en de EFSA vermeldt dat dit niet toepasbaar is op wilde bijen en hommels. In de Kamerbrief van 13 juli 2020 over het SCoPAFF-overleg van juli (Kamerstuk 27 858, nr. 513) stelt de Minister dat de «EFSA gebruik kan maken van de EFSA (2015) wetenschappelijke opinie over de risicobeoordeling van niet-doelwit arthropoden waar wilde bijen gezien hun biologie beter bij passen dan bij de sociale bijensoorten.» Kan de Minister bevestigen dat dit de facto betekent dat wilde bijen niet beschermd zullen worden tegen landbouwgif? Kan de Minister bevestigen dat het richtsnoer voor niet-doelwit arthropoden namelijk 100% sterfte van de insecten toestaat? Waarom kiest de Minister hiervoor?
Antwoord:
Het BEEHAVE-model is inderdaad gericht op honingbijen. EFSA geeft aan dat voor hommels een ander model is ontwikkeld, namelijk BumbleBEEHAVE. Ik vind het belangrijk dat EFSA dit model eerst evalueert voordat het wordt gebruikt voor het modelleren van de omvang van hommelkolonies en ik zal de Commissie en EFSA hiertoe ook oproepen.
In tegenstelling tot sociale bijen leven solitaire bijen niet in een kolonie. Er is nog veel onduidelijk over hoe EFSA voorstelt om te gaan met het vaststellen van de beschermdoelen voor solitaire bijen. In de technische workshop van 30 juni heeft Nederland opgeroepen tot een goede bescherming voor hommels en solitaire bijen en om meer informatie hierover. De opinie van EFSA uit 2015 betreft een wetenschappelijke verhandeling over de risicobeoordeling van niet-doelwit arthropoden. EFSA doet daarin suggesties over de wijze waarop beschermdoelen voor deze insecten kunnen worden vastgesteld. Aangezien solitaire bijen wetenschappelijk gezien meer op de overige arthropoden lijken dan op honingbijen of hommels, gaf het Ctgb aan dat het voor EFSA nuttig kan zijn om deze wetenschappelijke opinie te betrekken bij het ontwikkelen van specifieke beschermdoelen voor solitaire bijen. Het richtsnoer waar de PvdD-fractie naar verwijst betreft het richtsnoer voor terrestrische ecotoxicologie uit 2002. Dat richtsnoer laat negatieve effecten (sterfte) toe op niet-doelwit arthropoden die zich in het te behandelen veld bevinden op voorwaarde dat de effecten buiten het veld voldoende beperkt blijven zodat de populatie in het veld zich weer herstelt. De EFSA-opinie uit 2015 is een opmaat voor het herzien van dit richtsnoer. Dat moet leiden tot een betere bescherming van insecten wat ik van harte ondersteun.
De leden van de Partij voor de Dieren-fractie herinneren de Minister eraan dat een goede bescherming van wilde, solitaire bijen en hommels (tegen acute en chronische toxiciteit) een wens is van de Kamer, gezien de nader gewijzigd motie van het lid Ouwehand (Kamerstuk 21 501-32, nr. 1175). In het originele bijenrichtsnoer uit 2013 was die goede bescherming geborgd: waarom kiest de Minister er opnieuw voor om af te wijken van het originele bijenrichtsnoer en de bescherming te versoepelen (of zelfs teniet te doen)? Waarom blijft de Minister zich in allerlei bochten wringen om de motie van het lid Ouwehand niet uit te voeren?
Antwoord:
Ik heb binnen het SCoPAFF-overleg gehoor gegeven aan de motie van het lid Ouwehand om de Europese Commissie op te roepen om het bijenrichtsnoer als geheel in te voeren, inclusief de tests op het gebied van chronische toxiciteit en de gevolgen voor solitaire bijen en hommels, uiterlijk eind 2019. Dit bleek in de Europese context echter niet mogelijk. Ik heb uw Kamer hier verschillende malen over geïnformeerd (Kamerstuk 21 501-32, nrs. 1181 en 1245). De wetenschappelijke uitwerking van het bijenrichtsnoer door EFSA stond al gepland en dient los te worden gezien van de implementatie van het bijenrichtsnoer. Ook als het bijenrichtsnoer destijds na mijn aandringen was geïmplementeerd, zou het richtsnoer nu verder wetenschappelijk worden uitgewerkt.
Tot slot vragen de leden van de Partij voor de Dieren-fractie de Minister of het klopt dat eind september opnieuw vergaderd wordt over het bijenrichtsnoer en of dan besloten wordt over het vast te stellen percentiel (en daarmee zogenaamd over het beschermingsniveau). Kan de Minister de Kamer vroegtijdig en volledig informeren over de Nederlandse inzet en overwegingen bij het vaststellen van het beschermingsniveau? Wanneer de EFSA bijvoorbeeld nieuwe simulaties draait van het BEEHAVE-model, op basis waarvan mogelijk het beschermingsdoel gekozen wordt, kunnen deze ook met de Kamer gedeeld worden? Wordt er een impactassessment gemaakt van het daadwerkelijke beschermingsniveau van honingbijen, wilde bijen en hommels? Zo ja, kan de Minister deze met de Kamer delen? Zo nee, kan de Minister erop aandringen dat dit gebeurt? Kan de Minister bovendien inzetten op uitstel van de besluitvorming, zodat ecologen, onafhankelijke bijenexperts en bijvoorbeeld het Panel on Plant Protection Products and Residues van de EFSA (het PPR-panel) hier een inbreng over kunnen leveren? Deelt de Minister de mening dat een publieke discussie over dit onderwerp een positieve bijdrage kan leveren aan de besluitvorming en bovendien het democratische gehalte verhoogt? Zo nee, waarom niet? Zo ja, kan de Minister verklaren waarom deze besluiten dan in geheime overleggen buiten het oog en oor van het publiek worden genomen?
Antwoord:
Naar verwachting eind oktober zal een bijenkomst plaatsvinden tussen EFSA, de Europese Commissie en de lidstaten waar het beschermingsdoel nader zal worden besproken. Twee weken voor de vergadering zullen de stukken beschikbaar komen waarop het Ctgb mij zal adviseren. Ik zal uw Kamer vervolgens voor de bijeenkomst hierover infomeren. De Europese Commissie heeft mij inmiddels toegezegd dat de documenten van de vergadering vooraf openbaar worden gemaakt.
EFSA heeft het mandaat om het bijenrichtsnoer verder uit te werken, met een deadline van maart 2021. Het door uw Kamer genoemde Panel on Plant Protection Products and Residues (PPR panel) van EFSA staat vermeld in het EFSA werkplan voor herziening van het bijenrichtsnoer als te consulteren panel. Het PPR panel heeft destijds (2015) het BEEHAVE model beoordeeld. In het proces naar maart 2021 worden stakeholders nauw betrokken. Zo is een «stakeholder consultation group» actief waaraan diverse koepelorganisaties en NGO’s (waaronder PAN-Europe) deelnemen en zal er een publieke consultatie worden uitgevoerd voor het gehele bijenrichtsnoer. Vervolgens is het aan de Europese Commissie om het document aan de lidstaten voor te leggen voor uiteindelijke besluitvorming.
Biodiversiteitscrisis en ons voedselsysteem
Het gaat slecht met biodiversiteit in de wereld en in Nederland. In 2019 worden één miljoen van de ruim acht miljoen soorten dieren en planten in hun voortbestaan bedreigd en is driekwart van de natuurgebieden op land aangetast door mensen. Om biodiversiteit te beschermen, moeten mensen bereid zijn tot fundamentele veranderingen in hun manier van leven, aldus het rapport van IPBES (het wetenschappelijk biodiversiteitspanel van de Verenigde Naties). Afgelopen week kwam een recente update van de staat van biodiversiteit. Uit de vijfde editie van de Global Biodiversity Outlook blijkt dat geen van de twintig biodiversiteitsdoelstellingen6 volledig zijn gehaald, ook niet door Nederland, die zich hieraan had gecommitteerd in 2010. Ook het Wereld Natuur Fonds (WNF) vermeldde afgelopen week dat gemiddeld twee derde van de populatieomvang van zoogdieren, vogels, amfibieën, insecten en vissen in de afgelopen 50 jaar is verdwenen. Belangrijkste oorzaak van de neergang is het verlies van leefgebieden, die worden ontbost en opgeofferd voor landbouwgrond. In Nederland staat de natuur op land er slechter voor dan ooit, aldus het WNF. «Sinds 1990 zijn populaties wilde dieren in zowel open natuurgebieden zoals heide, als in het agrarisch landschap, gemiddeld gehalveerd.»7 Bovendien namen dierpopulaties, die karakteristiek zijn voor het agrarisch gebied en de heide met gemiddeld bijna 50% af. Van de boerenlandvogels behoren de veldleeuwerik, patrijs en kemphaan tot de soorten die de sterkste daling laten zien. De oorzaken van achteruitgang in agrarisch gebied zijn intensivering en schaalvergroting en in open natuurgebieden zijn de oorzaken verdroging en, vooral, een overmaat aan stikstof. Stikstof vermest en verzuurt de bodem; door verzuring raakt de bodem onomkeerbaar uitgeput. In aansluiting hierop vermeldt het rapport van het Planbureau voor de Leefomgeving (PBL), «Balans van de leefomgeving», dat ongeveer 38% van de Nederlandse soorten zoogdieren, broedvogels, reptielen, amfibieën, dagvlinders, libellen en hogere planten bedreigd is in 2019 en dat bijna alle habitattypen een matig tot zeer ongunstige staat van instandhouding hebben.8 Volgens het WNF kunnen we het tij alleen nog keren als we nu urgente en zeer ambitieuze natuurbeschermingsmaatregelen nemen en komen tot een transformatie van ons wereldwijde voedselsysteem. Volgens het PBL vormen klimaatverandering, het verlies van biodiversiteit en landdegradatie een steeds grotere bedreiging voor ons welzijn. De tijd begint te dringen om daar iets tegen te doen en «woorden in daden om te zetten», aldus het PBL.9
De leden van de Partij voor de Dieren-fractie vragen of de Minister erkent dat we ons midden in een biodiversiteitscrisis bevinden. Onderschrijft de Minister de noodzaak van biodiversiteit voor ons voortbestaan, zoals het feit dat biodiversiteit nodig is voor vruchtbare bodems en dus voor voedsel10 en het feit dat biodiversiteit de verspreiding van zoönosen, zoals het coronavirus, tegengaat?11 Beaamt de Minister dat we geen tijd te verliezen hebben? Beaamt de Minister tevens dat voor het behoud van biodiversiteit in zowel Nederland als de rest van de wereld een transformatie van ons voedselsysteem noodzakelijk is? Zo nee, waarom niet? Is de Minister bekend met het onlangs verschenen onderzoek in Nature waarin een consortium van onder meer het International Institute for Applied Systems Analysis, het PBL en Wageningen Economic Research concludeert dat 50% minder vlees eten én 50% minder voedsel verspillen nodig is om biodiversiteitsverlies op land als gevolg van habitatverlies aan de landbouw de komende 30 jaar tegen te gaan? Zo ja, onderschrijft de Minister de conclusie van dit onderzoek? Beaamt de Minister dat, gezien het feit dat in het rapport klimaatverandering, vervuiling van rivieren, meren en oceanen buiten beschouwing zijn gelaten, het nog belangrijker is om biodiversiteitverlies tegen te gaan? Hoe is de Minister voornemens om Nederlanders te stimuleren 50% minder vlees te eten?
Antwoord:
Voor het verbeteren en duurzaam in stand houden van biodiversiteit is een transitie nodig naar een natuurinclusievere samenleving, zoals onder andere betoogd in de kabinetsreactie op het IPBES-rapport over de toestand van de wereldwijde biodiversiteit (Kamerstuk 26 407, nr. 130). Veranderingen in de productie en consumptie van voedsel zijn onderdeel van de benodigde transitie. Ik zet me daarvoor in, onder meer via het programma versterken Biodiversiteit waarover uw Kamer is geïnformeerd met mijn brief (Kamerstuk 26 407, nr. 130) als reactie op het IPBES-rapport waarin ik ene programma versterken biodiversiteit aankondig.
Ik ben geen voorstander van het voorschrijven wat mensen wel en niet mogen eten, maar zet me wel in voor het stimuleren van duurzame leefpatronen en bewust consumentengedrag.
Europese Biodiversiteitsstrategie
De leden van de Partij voor de Dieren-fractie hebben kennisgenomen van de reactie van de Minister op de Europese Biodiversiteitsstrategie. Deze leden zijn teleurgesteld in de lauwe reactie van de Minister, die zich «vooralsnog neutraal opstelt over de Europese Biodiversiteitsstrategie». De Minister meldt dat ze zich niet inzet voor meer natuur. Zo schrijft ze: «Het kabinet vindt het belangrijk dat de 30% niet automatisch voor elke lidstaat geldt en is benieuwd naar de uitwerking op lidstaatniveau van deze doelstelling. Het kabinet ziet het verder vergroten van het areaal Natura 2000-gebieden op land in Nederland niet als de gewenste oplossing voor het herstel van de biodiversiteit.» Bovendien zet Nederland «daarbij ook eerder in op streefdoelen dan op nieuwe afdwingbare doelen op EU-niveau op biodiversiteit». Terwijl paradoxaal genoeg Nederland zich internationaal inzet voor ambitieuze en bindende doelstellingen op het gebied van biodiversiteitsverlies (naar aanleiding van de motie van de leden Jetten en De Groot, Kamerstuk 21 501-20, nr. 1440) zal Nederland op Europees niveau een tegenwerkende kracht zijn. Dit verbaast deze leden in hoge mate. Zoals gesteld gaat het heel slecht met de biodiversiteit in zowel Nederland als in de wereld. Deze leden willen daarom weten waarom de Minister geen bindende doelstellingen wil voor biodiversiteit.
Daarbij komt dat de Minister verwacht dat met de te nemen maatregelen in het Programma Natuur Nederland naar 70% doelrealisatie kan komen met specifiek aandacht voor stikstofgevoelige natuur voor 2030. Dit betekent dat voor 70% van de beschermde habitats en soorten de condities voor een gunstige staat van instandhouding geboden zijn. Voor de leden van de Partij voor de Dieren-fractie zou het werkelijk streven moeten zijn om 100% van de doelen te realiseren. Zij zien een doelrealisatie van 70% hooguit als een tussenstap op weg naar de 100%. Welke moeilijkheden voorziet de Minister in het behalen van de doelrealisatie van 70% en hoe is ze van plan deze te op te lossen? Deze leden roepen de Minister bij deze op om bindende doelen te stellen.
Antwoord:
De ambitie om in 2030 voor 70% van de beschermde habitats en soorten de condities voor een gunstige staat van instandhouding te realiseren, is een belangrijke stap in het streven om 100% van de doelen te realiseren. Hiervoor wordt momenteel samen met provincies, TBO’s en andere partners gewerkt aan een uitvoeringsprogramma. Hieronder valt ook een adequate inrichting van de monitoring en rapportage opdat er lopende het programma ook bijgestuurd kan worden, mochten maatregelen niet effectief blijken.
De Minister schrijft: «Het kabinet steunt het opzetten van een raamwerk om implementatie en monitoring te verbeteren, alsook een heroverweging hiervan in 2023 om te bezien of bindende regelgeving nodig is.» Waarom steunt de Minister pas in 2023 een heroverweging of bindende regelgeving nodig is gezien het feit dat noch Nederland, noch Europa haar biodiversiteitsdoelen (Aichi-doelen) heeft gehaald in de afgelopen tien jaar? Waarom overweegt ze wel bindende regelgeving in 2023, terwijl nu al duidelijk is dat de stand van de natuur in Nederland slecht is? Kan de Minister tevens specificeren welke concrete plannen per jaar en welke doelen en resultaten ze voor ogen heeft met de genoemde maatregelen in de hoofdlijnen van het Programma Natuur, zoals het versnellen van natuurherstel en verbeteren van de kwaliteit van bestaande natuurgebieden met soms de noodzaak van tijdelijk intensief herstelbeheer? Hoeveel bomen zullen onder deze maatregelen gekapt worden en hoe rijmen deze mogelijke maatregelen met de doelstelling om meer bomen te planten, zoals genoemd in de bossenstrategie? Welke concrete plannen per jaar en welke doelen en resultaten worden toegeschreven aan het onderdeel «verbeteren hydrologie»? Welke maatregelen worden getroffen om het kunstmatig verlagen van het waterpeil en het afwateren van water tegen te gaan, zowel rondom natte natuurgebieden als bij hoge en lage zandgronden? Hoe gaat de Minister monitoren welke provincies en waterschappen de doelen halen opdat 70% doelrealisatie gehaald kan worden, zoals opgetekend in het Programma Natuur?
Antwoord:
Het specificeren van plannen en maatregelen zal komende maanden plaatsvinden binnen het uitvoeringsprogramma van het programma Natuur. Hierin zal gebiedsgericht worden bezien welke maatregelen binnen een gebied nodig en effectief zijn om de condities op orde te krijgen. Ook een adequate monitoringssystematiek is hierin opgenomen. Daar waar het nodig is om bomen te kappen om andere kwetsbare habitats te realiseren zal het verdwenen areaal bos elders gecompenseerd worden.
Subsidies vleespromotie
De leden van de Partij voor de Dieren-fractie hebben tevens nog enkele vragen en opmerkingen over de Europese subsidies voor de promotie van vleesconsumptie. Deze zomer werd met subsidie van de Europese Commissie de campagne «Let’s talk about pork from Europe» gelanceerd. Deze is gericht op het stimuleren van de consumptie van varkensvlees onder (Zuid-Europese) jongeren. Jongeren die door berichten over de gevolgen voor het milieu, dierenwelzijn, voedselveiligheid en gezondheid juist minder vlees waren gaan eten. Hiervoor werd 7,5 miljoen euro uitgetrokken. Deze leden vragen de Minister of zij begrijpt dat er in Nederland flinke ophef ontstond over deze campagne en dat mensen zich afvragen waarom hier belastinggeld in wordt gestoken. En dit is niet de enige promotiecampagne voor vlees. Ook de Nederlandse pluimveesector (met de Vereniging van de Nederlandse Pluimveeverwerkende Industrie als vertegenwoordiger) neemt deel aan een campagne voor de promotie van Europees pluimveevlees, onder de slogan «Onze kip! Kip van hoge kwaliteit met Europese garanties». Gefinancierd uit de Europese subsidieregeling voor «voorlichting en afzetbevordering van agrarische producten». In totaal is er vanuit deze subsidieregeling ongeveer 200 miljoen euro per jaar beschikbaar, waarvan in de afgelopen jaren zeker 60 miljoen euro naar vleesreclames ging. Hoe beoordeelt de Minister dit Nederlandse aandeel, aangezien zij heeft aangegeven zelf ook geen voorstander te zijn van deze subsidies?
Antwoord:
Ik ben geen voorstander van deze subsidies. Ook het vorige kabinet heeft tegen de «Promotieverordening» 144/2014 gestemd, maar deze is alsnog aangenomen. De Promotieverordening heeft tot doel om de afzet van kwaliteit/ streekproducten, binnen en buiten de Europese Unie te bevorderen. De huidige promotieverordening maakt het echter mogelijk dat de Europese Commissie steun verleent, ook aan campagnes voor reguliere landbouwproducten en ook als individuele lidstaten daar geen voorstander van zijn. Nederland zal zich inzetten om zoveel mogelijk lidstaten voor de Nederlandse positie te winnen bij de stemming over het advies voor de single-programma’s.
De leden van de Partij voor de Dieren-fractie vinden het met het oog op het klimaat, de biodiversiteit, het milieu en dierenwelzijn volstrekt onverantwoord om subsidies te verstrekken voor het aanmoedigen van vleesconsumptie. Miljoenensubsidies weggeven terwijl er al te veel vlees wordt gegeten en de noodzaak van de eiwittransitie hoger is dan ooit. Campagnes starten om jongeren over te halen die zijn gestopt met het eten van vlees door bewustzijn over de gevolgen hiervan voor dieren, klimaat en gezondheid, is volgens deze leden bovendien regelrechte sabotage, gelet op de doelen uit het Nederlandse klimaatakkoord en preventieakkoord. Ziet de Minister dit ook zo? Erkent de Minister dat het verstrekken van miljoenensubsidies voor de promotie van vleesconsumptie en tegelijk ook nog onverminderd inzetten op vrijhandelsverdragen betekent dat de Green Deal net zo goed de prullenbak in kan?
Antwoord:
In de Green Deal en het daarop gebaseerde Europese ontwerpprogramma «Farm to Fork» staan duurzame, diervriendelijke landbouw, en een korte voedselketen gericht op gezonde producten, centraal. Zoals aangegeven is Nederland tegen dergelijke subsidies. Wanneer het niet lukt om subsidies te voorkomen, benadrukt Nederland in alle daarvoor bestemde Europese gremia dat Europese subsidie voor afzetbevordering voornamelijk op duurzame en diervriendelijke geproduceerde en gezonde producten gericht moet zijn.
Kan de Minister bevestigen dat de Europese Commissie in de komende twee maanden een besluit neemt over de goedkeuring van een nieuwe ronde campagnevoorstellen? Op welke wijze zal de Minister zich actief verzetten tegen het opnieuw verstrekken van promotiesubsidies, zoals de Kamer haar oproept in de aangenomen motie van de leden Wassenberg en Van Raan (Kamerstuk 21 501-20, nr. 1565)?
Antwoord:
Dit najaar zal de Europese Commissie inderdaad de selectie van de nieuwe campagnevoorstellen voor 2021 aan de lidstaten presenteren. Het gaat dan om de selectie voor zogenaamde «multi-programma’s» (georganiseerd vanuit meerdere lidstaten) en «single-promotieprogramma’s» (georganiseerd vanuit één lidstaat). Voor beide typen programma’s is de selectie nog niet bekend.
Nederland zal bij de bespreking van deze programma’s aangeven geen voorstander te zijn van EU-steun voor promotie van reguliere landbouwproducten, ook al is dat op grond van de huidige promotieverordening en het EU werkprogramma wel mogelijk. De Nederlandse positie is dat als er al EU-steun voor promotie gegeven wordt, dan moet deze zich beperken tot extra duurzame, diervriendelijke en gezonde producten. Gegeven de geldende bevoegdheden en procedure is het wel van belang om te weten dat de Europese Commissie bevoegd is om de multi-promotiecampagnes te selecteren; de lidstaten kunnen dat niet tegenhouden. Ik kan een vleesproducent uit Nederland ook niet beletten om zich aan te sluiten bij een multi-promotieprogramma. De Lidstaten hebben wel een adviserende stem bij de single programma’s. Nederland zal zich inzetten om zoveel mogelijk lidstaten voor de Nederlandse positie te winnen bij de stemming over het advies voor de single-programma’s.
Verder zie ik de aangekondigde herziening van het EU-promotiebeleid als een uitgelezen kans om de focus van EU-promotieregeling definitief te verleggen, opdat in ieder geval in de nabije toekomst kan worden voorkomen dat EU-steun voor generieke afzetbevordering wordt ingezet.
De leden van de Partij voor de Dieren-fractie vragen de Minister tevens wat zij gaat doen om de schadelijke effecten van deze promotiecampagnes te beperken. Erkent de Minister dat, zolang de verantwoordelijkheid voor de eiwittransitie volledig bij de consument wordt neergelegd en de consument vervolgens overspoeld wordt met eenzijdige, op winstbejag gestoelde promotie vanuit de vee- en vleessector, het behalen van de doelen nagenoeg onmogelijk wordt? Zo nee, dan ontvangen deze leden graag een toelichting. Zolang het niet lukt om de Europese subsidies tegen te houden, zal de Minister een tegencampagne moeten opzetten om haar eigen kabinetsdoelen die een verschuiving naar een meer plantaardig dieet beogen, niet verder in gevaar te brengen.
Tot slot vragen de leden van de Partij voor de Dieren-fractie de Minister of het klopt dat er op het gebied van de eiwittransitie voor circa 200.000 euro per jaar aan consumentenonderzoek wordt uitgevoerd. Kan de Minister uiteenzetten welke consumentenonderzoeken er in dit kader zijn uitgevoerd in de afgelopen tien jaar en wat voor onderzoeken er nog gepland staan in de komende jaren?
Antwoord:
Het is nog niet bekend of er in 2021 promotiecampagnes voor vlees voor Europese subsidie in aanmerking komen.
Binnen het Ministerie van LNV is er veel aandacht voor de verschuiving in de balans tussen dierlijke en plantaardige eiwitten. De voorlichting die het Voedingscentrum aan consumenten geeft over een gezond en duurzaam voedingspatroon, staat hierbij centraal.
Daarnaast loopt bij de WUR het kennisbasis-programma «The protein transition», en met financiering van het Ministerie van LNV wordt momenteel onderzoek door WEcR uitgevoerd naar het keuzegedrag van consumenten bij duurzame consumptie.
Binnen het kabinetsbrede innovatie- en topsectorenbeleid richt één van de programma’s zich op eiwitvoorziening voor humane consumptie. Op 6 december wordt het rapport voor de Nederlandse Eiwitstrategie gepresenteerd. Hierin zal uw Kamer geïnformeerd worden over alle consumentenonderzoeken die in het kader van de eiwittransitie zijn uitgevoerd en nog uitgevoerd zullen worden.
Vragen en opmerkingen van de leden van de SGP-fractie
Biodiversiteitsstrategie
De leden van de SGP-fractie maken zich grote zorgen over de potentiële gevolgen van de voorgestelde Europese Biodiversiteitsstrategie. Zo zou op land 4% extra wettelijk beschermd gebied moeten komen, terwijl de uitvoering van de huidige Natura 2000-richtlijnen in Nederland al voor grote problemen zorgt. Deze leden hebben daarom enkele vragen over de biodiversiteitsstrategie en de Nederlandse inzet daarbij. Zij horen graag of de Minister zich in alle gevallen gaat verzetten tegen nieuwe wettelijk afdwingbare Europese doelstellingen voor biodiversiteit.
De leden van de SGP-fractie lezen dat het kabinet van mening is dat de doelstellingen van voorgenomen optreden met betrekking tot biodiversiteitsherstel niet afzonderlijk door de lidstaten bereikt kunnen worden. In welke opzichten is dat het geval, los van het nationale ambitieniveau? Deze leden ontvangen graag een nadere duiding.
De leden van de SGP-fractie horen graag of de Minister zich gaat verzetten tegen de aanwijzing van nieuwe Natura 2000-gebieden op land en op zee.
De leden van de SGP-fractie constateren dat de Natura 2000-richtlijnen vanwege de strenge hantering van het voorzorgsprincipe in een dichtbevolkt land grote uitvoeringsvraagstukken oplevert, en de ogen van deze leden zelfs onwerkbaar zijn. Gaat de Minister zich inzetten voor versoepeling van de Natura 2000-richtlijnen?
Antwoord:
Voor behoud en herstel van de natuurlijke rijkdommen op onze planeet is internationale en Europese samenwerking nodig. Met gezamenlijke doelstellingen spreken landen de gezamenlijke ambitie uit. De doelstellingen uit de Europese biodiversiteitsstrategie zijn gesteld op het schaalniveau van de Europese Unie als geheel. Ik vind het van belang dat de doorvertaling van de EU-doelstellingen naar nationaal niveau rekening houdt met de specifieke nationale omstandigheden.
Het kabinet ziet het aanwijzen van meer Natura 2000-gebieden voor Nederland niet als de meest gewenste manier om de biodiversiteit te beschermen, ik zal dat ook aangeven indien van toepassing.
Ik blijf in overleg met de Europese Commissie over meer flexibiliteit in de toepassing van richtlijnen. Zoals gemeld in mijn brief van 17 april 2020 (Kamerstuk 33 576, nr. 189) wordt met de vervolgfase van de actualisatie van de doelensystematiek Natura 2000 en het Natuurwinstplan Grote Wateren in beeld gebracht waar doelen op gebiedsniveau en/of landelijk niveau concreet bijgesteld kunnen worden om een landelijk gunstige staat van instandhouding beter te realiseren.
De leden van de SGP-fractie lezen dat de Europese Commissie inzet op dan wel uitgaat van 20% vermindering van het gebruik van meststoffen. Wat gaat dit betekenen voor de mogelijkheden voor boeren om hun hoogproductieve gewassen op een goede manier te bemesten, zo vragen deze leden. En wat betekent dit voor de derogatieonderhandelingen? Zij vragen de Minister zich kritisch op te stellen ten aanzien van dit onderdeel van de biodiversiteitsstrategie.
Antwoord:
Het streven van de Europese Commissie naar een 20% reductie van het gebruik van meststoffen, die benoemd is zowel de Boer-tot-Boer-strategie als de Biodiversiteitsstrategie, is nog niet concreet uitgewerkt. Het is voor het kabinet van belang te weten langs welke meetlat de Europese Commissie de gekwantificeerde reductie-doelen wil afzetten (wat is bijvoorbeeld het referentiejaar, tellen reeds behaalde resultaten mee, wordt rekening gehouden met nationale geografische omstandigheden etc.). Daarnaast is nog niet duidelijk hoe de gestelde doelen zich verhouden tot bestaande verplichtingen uit o.a. de Kaderrichtlijn Water en de vernieuwde Drinkwaterrichtlijn. Dit zal deels duidelijk worden zodra de Europese Commissie specifieke voorstellen en/of maatregelen uitbrengt. Het kabinet zal de Europese Commissie verzoeken de voorstellen te voorzien van goed onderbouwde effectbeoordelingen, waarbij duidelijk wordt wat de gevolgen (ook financiële) zijn van de deze doelen op het niveau van de lidstaten.
Nederland zal de onderhandelingen over derogatie vanaf 2022 voeren op basis van het op te stellen 7e Actieprogramma Nitraatrichtlijn.
EU-herstelfonds
De leden van de SGP-fractie hebben een vraag naar aanleiding van het Europese herstelfonds in verband met de coronacrisis. Zet de Minister in op benutting van dit herstelfonds voor ondersteuning van getroffen landbouwsectoren als de (vrije) kalverhouderij en de eendenhouderij?
Antwoord:
De middelen uit het herstelfonds zijn bedoeld voor «groen economisch herstel». De besteding van de middelen zal aan dit doel moeten bijdragen. Daarnaast moet de besteding passen binnen het Europese kader waarbinnen de middelen besteed gaan worden. Voor de herstelfondsmiddelen die worden toegevoegd aan het Europees Landbouwfonds voor Plattelandsontwikkeling is dit mede afhankelijk van de nog lopende discussie over de jaren waarin deze middelen beschikbaar komen.
Verordening (EG) nr. 1/2005 van de Raad van 22 december 2004 inzake de bescherming van dieren tijdens het vervoer en daarmee samenhangende activiteiten en tot wijziging van de Richtlijnen 64/432/EEG en 93/119/EG en van Verordening (EG) nr. 1255/97 (PbEU 2005, L 3).
Verordening (EU) 2017/625 van het Europees Parlement en de Raad van 15 maart 2017 betreffende officiële controles en andere officiële activiteiten die worden uitgevoerd om de toepassing van de levensmiddelen- en diervoederwetgeving en van de voorschriften inzake diergezondheid, dierenwelzijn, plantgezondheid en gewasbeschermingsmiddelen te waarborgen, tot wijziging van de Verordeningen (EG) nr. 999/2001, (EG) nr. 396/2005, (EG) nr. 1069/2009, (EG) nr. 1107/2009, (EU) nr. 1151/2012, (EU) nr. 652/2014, (EU) 2016/429 en (EU) 2016/2031 van het Europees Parlement en de Raad, de Verordeningen (EG) nr. 1/2005 en (EG) nr. 1099/2009 van de Raad en de Richtlijnen 98/58/EG, 1999/74/EG, 2007/43/EG, 2008/119/EG en 2008/120/EG van de Raad, en tot intrekking van de Verordeningen (EG) nr. 854/2004 en (EG) nr. 882/2004 van het Europees Parlement en de Raad, de Richtlijnen 89/608/EEG, 89/662/EEG, 90/425/EEG, 91/496/EEG, 96/23/EG, 96/93/EG en 97/78/EG van de Raad en Besluit 92/438/EEG van de Raad (verordening officiële controles) (Pb EU 2017 L 95).
Thorbek, P, Campbell, PJ, Sweeney, PJ, Thompson, HM (2016) Using BEEHAVE to explore pesticide protection goals for European honey bee (Apis mellifera L.) worker losses at different forage qualities. Environmental Toxicology and Chemistry, Vol. 36, No. 1, pp. 254–264, 2017 http://onlinelibrary.wiley.com/doi/10.1002/etc.3504/epdf
European Food Safety Authority. 2015. Statement on the suitability of the BEEHAVE model for its potential use in a regulatory context and for the risk assessment of multiple stressors in honeybees at the landscape level. EFSA J13:4125.
Thorbek, P, Campbell, PJ, Sweeney, PJ, Thompson, HM (2016) Using BEEHAVE to explore pesticide protection goals for European honey bee (Apis mellifera L.) worker losses at different forage qualities. Environmental Toxicology and Chemistry, Vol. 36, No. 1, pp. 254–264, 2017 (http://onlinelibrary.wiley.com/doi/10.1002/etc.3504/epdf)
https://www.clo.nl/indicatoren/nl161501-beleidsrelevante-indicatoren-voor-provincies-en-rijk
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-21501-32-1252.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.