21 501-32 Landbouw- en Visserijraad

Nr. 1038 BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN ECONOMISCHE ZAKEN

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 25 augustus 2017

Met deze brief informeer ik u over de agenda van de informele Landbouwraad die van 3 tot 5 september aanstaande plaatsvindt in Tallinn (Estland) en over een wijziging van de Basisverordening Gemeenschappelijk Visserijbeleid.

Informele Landbouwraad

Achtergronddocument

Het onderwerp van deze informele Landbouwraad is de plaats van risicobeheer in het toekomstige Gemeenschappelijk Landbouwbeleid (GLB). Ter voorbereiding op de informele Raad heeft het Ests voorzitterschap een werkdocument opgesteld, getiteld «Empowering our farmers with effective tools to manage risks post-2020».

Het voorzitterschap wijst in dit document op de relevantie van risicobeheersmaatregelen om de negatieve effecten van de toegenomen marktoriëntatie van het GLB, de volatiliteit van opbrengstprijzen van landbouwproducten op de wereldmarkt en de effecten van klimaatverandering op het inkomen van de boer te beperken. Het document is gericht op de specifieke risico’s waarmee de landbouwsector te maken heeft, die kunnen worden onderverdeeld in productierisico’s (hoeveelheid en kwaliteit) en marktrisico’s (prijzen), die nauw met elkaar verbonden zijn. Deze risico’s kunnen volgens het raamwerk van de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO) worden ingedeeld in normale bedrijfsrisico’s, via de markt af te dekken risico’s, en calamiteiten en catastrofes. Hierbij vraagt elk risiconiveau een andere rol van de overheid. Het voorzitterschap reflecteert vervolgens op de huidige risicobeheersmaatregelen binnen het GLB en het gebruik daarvan.

Het voorzitterschap concludeert dat het huidige GLB niet in staat is om effectief en adequaat om te gaan met crises. Het voorzitterschap vindt dat een holistische benadering nodig is waarmee de agrarische sector veerkrachtiger wordt en meer verantwoordelijkheid neemt voor het aanpakken van risico’s. Het GLB zou kunnen voorzien in instrumenten hiervoor. Ook stelt het voorzitterschap dat het belangrijk is verhoging van de organisatiegraad van producenten te stimuleren, zodat de positie van de landbouwer in de voedselketen verbetert. Verder vindt het voorzitterschap dat onderzoek en innovatie meer aandacht verdienen en dat markttransparantie van alle schakels in de keten verbeterd kan worden. Volgens het voorzitterschap zou er een sterker risicobeheerselement kunnen worden geïntegreerd in de directe betalingen. Het voorzitterschap is van mening dat binnen de EU-geharmoniseerde directe betalingen kunnen bijdragen aan het stabiliseren van het inkomen van de boer. De crisisreserve zou volgens het voorzitterschap van meerwaarde kunnen zijn wanneer de reserve accumuleert over de jaren heen, waarmee de omvang van de crisisreserve wordt vergroot.

Tijdens de informele Landbouwraad zal aan de hand van het werkdocument van gedachten worden gewisseld over de volgende vragen:

  • 1. Een van hoofdboodschappen van de GLB-hervorming van 2003 was «vrijheid voor de landbouwer». Hebben onze landbouwers hun verantwoordelijkheid genomen bij het risicobeheer en geeft het GLB hun hiervoor efficiënte instrumenten?

  • 2. Zou de omvang van de crisisreserve moeten worden verhoogd en zou deze reserve over de jaren moeten worden gecumuleerd, zodat een crisis hiermee echt kan worden aangepakt? Zou deze reservering op EU- of lidstaatniveau moeten plaatsvinden?

  • 3. Beschouwt u directe betalingen als een risicobeheersinstrument? Deelt u de mening dat de directe betalingen verder geharmoniseerd dienen te worden om als echte risicobescherming te kunnen dienen? Zou een specifiek deel van de directe betalingen in een risicobeheerfonds moeten worden gestort en zou dat vrijwillig of verplicht moeten zijn voor de boeren?

Nederlands standpunt

Ik waardeer het initiatief van Estland om de rol van risicobeheer in het toekomstige GLB op de agenda van de informele Landbouwraad te zetten.

Zoals ik ook in Kamerbrief van 3 jul. jl. (Kamerstuk 28 625, nr. 247) heb aangegeven, dient het vertrekpunt te zijn dat agrarisch ondernemers zelf maatregelen nemen om risico’s te verkleinen (preventie, gebruik van termijnmarkten, verzekeren), te spreiden (diversificatie van gewassen en activiteiten) en te bufferen (opbouw reserves). Hier ligt ook een rol voor de hand van de private financiers van agrarische bedrijven zoals banken, die immers belang hebben bij de continuïteit van de bedrijven. Wel kan de overheid de ontwikkeling en het gebruik van verzekeringen (verplaatsing van risico’s naar derden) en fondsen (onderling delen van risico’s) waar nodig ondersteunen. Private instrumenten hebben hierbij mijn voorkeur, maar in bepaalde gevallen is publieke steun denkbaar mits dit niet leidt tot ongewenst risicovol gedrag van agrarisch ondernemers en verdringing van private verzekeringen. Bovendien kunnen publieke oplossingen nodig zijn bij rampen die onverzekerbaar zijn.

Met betrekking tot de drie vragen die de voorzitter in het werkdocument heeft gesteld, merk ik het volgende op:

  • 1. Ik ondersteun de marktoriëntatie die sinds 2003 is ingezet. Zoals ik hierboven aangaf, vind ik dat de agrarisch ondernemer primair verantwoordelijk is voor het zelf nemen van maatregelen om risico’s te verkleinen, te spreiden en te bufferen. Het GLB heeft eraan bijgedragen dat er in Nederland een jaarlijkse stijging van de deelname aan de brede weersverzekering wordt gerealiseerd. Op dit punt nemen de Nederlandse landbouwers dus inderdaad meer verantwoordelijkheid. Onder andere door klimaatverandering zullen de komende jaren de schommelingen in opbrengsten toenemen. Het is noodzakelijk het risicobeheerinstrumentarium van het GLB op deze ontwikkelingen aan te laten sluiten.

  • 2. Ik sta kritisch tegenover de huidige invulling van de crisisreserve, die mijns inziens te complex is en geen meerwaarde biedt. Er zou daarom eerst moeten worden gekeken welke mogelijkheden er zijn voor een verbeterd crisisbeheersingsinstrumentarium. Pas daarna kan de vraag van het voorzitterschap over verhoging en cumulatie van de crisisreserve beantwoord worden. Met betrekking tot de vraag of een eventuele cumulatieve crisisreserve EU-breed of per lidstaat ingevuld dient te worden, vind ik dat waar mogelijk een grotere mate van ruimte voor de lidstaten bij de beleidsuitwerking het leidende principe dient te zijn, in lijn met de in mijn eerdere brief geciteerde Verklaring van Rome van de regeringsleiders: Europees wat moet, nationaal wat kan.

  • 3. Voortzetting van de directe betalingen in hun huidige vorm vind ik onwenselijk. De betalingen zouden moeten worden omgebogen naar doelgerichte betalingen. Ik steun het voorzitterschap wel in het voorstel om een deel van de directe betalingen om te buigen naar risicobeheer.

    Dat geldt niet voor gelijktrekking van de hectarepremie binnen de EU, waar het voorzitterschap voor pleit. Een dergelijke gelijktrekking doet geen recht aan de verschillen tussen de lidstaten, bijvoorbeeld in de grondprijs. Directe betalingen gebaseerd op areaal hebben Europees gezien daarnaast een ongewenst opdrijvend effect op de grondprijs. Dit belemmert de toegang tot de grondmarkt voor jonge boeren en kan een rem vormen op innovatie en structuurverbetering. Ik zie de directe betalingen als stabiel inkomensbestandsdeel juist als een belemmering voor landbouwers om risicobeheermaatregelen te nemen. Bovendien zie ik geen bijdrage van het gelijktrekken van de hectarepremie binnen de EU aan risicobeheer.

    Net als bij de vorige vraag kan de vraag van het voorzitterschap over de financiële kaders pas beantwoord worden wanneer er voorstellen op tafel liggen voor een verbeterd instrumentarium voor crisisbeheer.

Commissaris Andriukaitis zal tijdens de informele Landbouwraad ook informatie geven over de situatie rond met fipronil besmette eieren. Naar verwachting zal hij verder ingaan op de voorbereiding van de aangekondigde high level-bijeenkomst op 26 september aanstaande. Er zal vervolgens kort ruimte zijn voor lidstaten om te reageren.

Het is inmiddels gebleken dat de fipronilcrisis een Europese en internationale dimensie heeft en de Europese Commissie aan zet is om te coördineren tussen de lidstaten. De lidstaten hanteren immers dezelfde norm, maar de aanpak en de communicatie daarover is zeer verschillend. Harmonisatie van de aanpak vanuit de Europese Commissie kan hierbij behulpzaam zijn.

Nederland zal in Tallinn aangeven dat bedrijven, waar fipronil boven de norm in eieren is aangetroffen, zijn geblokkeerd en dat de besmette eieren van deze bedrijven van de markt zijn gehaald. Nederland zal tevens aandacht vragen voor het functioneren van het Rapid Alert System for Food en Feed (RASFF-systeem). Ook zal Nederland aanbieden expertise, bijvoorbeeld aangaande het schoonmaken van stallen, te delen met andere getroffen landen. Ik besprak de Nederlandse positie met betrekking tot dit onderwerp reeds met uw Kamer op 24 augustus jl.

Wijziging Basisverordening Gemeenschappelijk Visserijbeleid

De Europese Commissie heeft een voorstel ingediend, COM (2017) 424, tot wijziging van Verordening (EU) nr. 1380/2013 inzake het Gemeenschappelijk Visserijbeleid. Met de voorgestelde wijziging wordt verhelderd dat een teruggooiplan met een geldigheidsduur van initieel drie jaar, eenmalig met drie jaar kan worden verlengd. Volgens de juridische dienst van de Raad vloeide een mogelijkheid om te verlengen al impliciet voort uit de bestaande Verordeningstekst. Ik ben voornemens in te stemmen met dit voorstel.

De Staatssecretaris van Economische Zaken, M.H.P. van Dam

Naar boven