21 501-07 Raad voor Economische en Financiële Zaken

Nr. 903 VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG

Vastgesteld 3 april 2012

De vaste commissie voor Financiën heeft een aantal vragen voorgelegd aan de minister van Financiën naar aanleiding van de brief van 18 januari 2012 inzake een voorstel voor de behandelprocedure ter invulling van de parlementaire betrokkenheid bij EFSF/ESM-besluiten (Kamerstuk 21 501-07, nr. 877).

De minister heeft deze vragen beantwoord bij brief van 2 april 2012.

Vragen en antwoorden zijn hierna afgedrukt.

De voorzitter van de commissie, Aptroot

De adjunct-griffier van de commissie, Giezen

I VRAGEN EN OPMERKINGEN VANUIT DE FRACTIES

Vragen en opmerkingen van de leden van de fractie van de VVD

De leden van de VVD-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de brief.

Vooruitlopend op de vragen en opmerkingen naar aanleiding van deze brief, willen deze leden graag weten of de recente uitspraak van het Duitse Constitutionele Hof dat besluiten in Duitsland inzake het ESM alleen door de voltallige Bondsdag of de voltallige commissie Financiën van de Bondsdag mogen worden genomen, invloed heeft op de stellingname van de minister. Immers, de leden van de VVD-fractie kunnen zich voorstellen dat er in de praktijk meer tijdsruimte ontstaat dan de minister schetst, omdat Duitsland mogelijk ook meer tijd nodig heeft om tot een besluit te kunnen komen.

Naar aanleiding van de brief hebben de leden van de VVD-fractie de volgende vragen en opmerkingen.

In het algemeen vinden deze leden dat het overleg tussen de commissie en de minister zoveel mogelijk in het openbaar plaats dient te vinden. Wat deze leden betreft kan slechts onder bijzondere omstandigheden hiervan worden afgeweken. De leden van de VVD-fractie stellen het op prijs om vooraf van de minister te vernemen wat de redenen zijn om eventueel in beslotenheid te overleggen en welk onderdeel van de besluitvorming het dan betreft. Vanzelfsprekend behoort een besloten technische briefing wel tot de mogelijkheden. Hoe kijkt de minister hier tegenaan? In hoeverre ziet de minister ruimte om, indien het voeren van een openbaar overleg voorafgaand niet mogelijk is, achteraf verantwoording af te leggen in een openbaar overleg?

Voorts stellen de leden van de VVD-fractie het op prijs als het overleg met de minister zoveel mogelijk wordt gevoerd aan de hand van openbare stukken. Indien toch vertrouwelijke stukken aan de Kamer worden gestuurd, dan wordt het op prijs gesteld als nauwgezet wordt aangegeven welke (onderdelen van) stukken als vertrouwelijk worden aangemerkt, en zonodig delen van stukken die openbaar gemaakt kunnen worden ook openbaar gemaakt worden. Voorts stellen de leden van de VVD-fractie het op prijs als de minister bij omvangrijke en/of technische stukken een leeswijzer toevoegt. En tenslotte wordt het op prijs gesteld als het vertrouwelijke karakter van vertrouwelijke stukken, zodra dat mogelijk is, wordt opgeheven en de minister daar zelf het initiatief toe neemt. Hoe kijkt de minister hier tegenaan?

Voorts willen de leden van de VVD-fractie graag weten van de minister hoe wordt omgegaan met een situatie waarin als gevolg van inzet van EFSF- of ESM-instrumenten het risico op verplichtingen of garanties verandert. Legt de minister dan voorafgaand een besluitvorming een begrotingswijziging voor aan de Kamer? Hetzelfde geldt voor eventuele besluiten over verhoging van het EFSF of ESM en/of het Nederlandse aandeel erin. Worden dit soort besluiten altijd in de vorm van suppletoire begrotingswijziging voorgelegd?

Vragen en opmerkingen van de leden van de fractie van de PvdA

De leden van de PvdA-fractie hebben kennisgenomen van de brief van de minister.

Sinds de bankencrisis neemt Europa herhaaldelijk belangrijke besluiten over steun aan landen en banken met als doel de stabiliteit van het financieel stelsel te herstellen en te vergroten. Het budget daarvoor komt uit het Europees Steunfonds (EFSF, binnenkort omgebouwd tot ESM). Omdat besluiten vaak op korte termijn moeten worden genomen en de stukken veelal vertrouwelijk zijn, doet de minister procedurevoorstellen over de parlementaire betrokkenheid. De leden van de PvdA-fractie waarderen dit initiatief van de minister. Temeer omdat het bij Europese steun gaat om veel geld, vaak voor lange perioden, waarbij Nederland risico’s loopt die kostbaar kunnen uitvallen. Dat vraagt om maximale parlementaire betrokkenheid, aldus deze leden. Tegelijkertijd gaat het – de leden van de PvdA-fractie zijn het op dit punt eens met de minister – om snelheid van handelen en korte deadlines. Daarbovenop komt nog het feit dat niet de regering beslist, maar de Europese Raad. De Tweede Kamer controleert wel de Nederlandse regering, maar niet de uitvoerende macht van de Europese Unie. Het zijn die bijzondere factoren die bijzondere procedures noodzakelijk maken. Maar er is nog een verschil met normale – in de zin van gebruikelijke Nederlandse – procedures. Niet alleen de beslissingen over het wel of niet verlenen van financiële steun hebben effect, zelfs informatie over het onderwerp en het debat over wel of niet steun verlenen kan marktreacties uitlokken die het beoogde effect bij voorbaat onderuit halen. Dat leidt ertoe dat informatie vaak vertrouwelijk zal zijn. Waar vertrouwelijk overleg tussen Kamer en regering een uitzondering is, en in een democratisch stelsel ook behoort te zijn, dreigt vertrouwelijkheid een steeds terugkerend aspect te worden als het gaat om Europese financiële steunverlening. Dat is principieel problematisch, zo stellen de leden van de PvdA-fractie.

De praktische voorstellen van de minister zijn pragmatisch en begrijpelijk vanuit zijn standpunt. Voordat de leden van de PvdA-fractie daarover nog enkele vragen stellen willen deze leden uitvoeriger ingaan op de meer principiële vraagstukken. Dat gebeurt in het besef dat antwoorden niet alleen van de kant van de minister gewenst zijn, maar evenzeer van de Kamer zelf: die bepaalt immers zelf haar procedures. Het onderstaande commentaar op de voorstellen van de minister is op dit moment ook nog geen definitieve stellingname, maar een bijdrage aan het noodzakelijke debat dat aan die stellingname vooraf moet gaan.

Uit de voorstellen, zo constateren de leden van de PvdA-fractie, blijkt dat de minister een parallel heeft gezocht met de procedures in Duitsland. Het is niet verkeerd te kijken naar een ander land – integendeel – maar de Duitse staatsstructuur is volkomen anders. Een Duits bewindspersoon heeft per sé vóóraf een mandaat nodig. In Nederland is dat tot nu toe niet zo. De brief van de minister geeft geen aanwijzingen dat hij naar een dergelijk verplicht mandaat vóóraf wil. De leden van de PvdA-fractie achten het ook niet verstandig in Nederland een structuur te creëren die tussen de Nederlandse en de Duitse in hangt, omdat dan de bestaande Nederlandse verhoudingen onduidelijk worden en dus aan gezag inboeten.

Kijkend naar het buitenland is ook een ander model mogelijk een bron van inspiratie. In Finland kent het parlement een Groot Comité, bestaande uit leden van dat parlement. Zij komen frequent bij elkaar om EU-voorstellen te behandelen. Het is aan de Kamer zelf om dat te beoordelen, maar de leden van de PvdA-fractie zijn zeker geïnteresseerd in de mening van de minister over een dergelijk model.

Over het vraagstuk van geheimhouding en openbaarheid merken de leden van de PvdA-fractie het volgende op. Informatie over steunverlening zal vaak vertrouwelijk zijn gelet op het risico dat de markt al reageert op de aankondiging van plannen, waardoor de maatregelen ineffectief en/of kostbaar worden. Dat brengt de uitzonderingsbepaling voor de informatieplicht, zoals geregeld in de Grondwet, veel sneller in beeld dan bij veel andere onderwerpen. Artikel 68 van de Grondwet bepaalt namelijk dat ministers en staatssecretarissen «de kamers de verlangde inlichtingen geven waarvan het verstrekken niet in strijd is met het belang van de staat». De leden van de PvdA-fractie vragen de minister of het voorstelbaar is dat in het kader van de informatie over steunverlening vaker een beroep zal worden gedaan op «strijd met het belang van de staat». De vraag is ook, zo voegen de leden van de PvdA-fractie daaraan toe, of het belang van de staat altijd wel samenvalt met het belang van de Eurozone of specifieke landen in die zone. De kans bestaat dat het «belang van de staat» wordt verbreed tot «het belang van de eurozone»of het «belang van de Europese Unie». Daar kunnen goede argumenten voor zijn, maar deze leden vernemen graag de mening van de minister over dit vraagstuk.

Vertrouwelijke vergaderingen en vertrouwelijke informatie, zo stellen de leden van de PvdA, hebben als nadeel dat een Kamerlid buiten de vergaderruimte niets met die informatie kan doen. Voor de rol die parlementariërs hebben en voor het democratische proces is dat absoluut onwenselijk. Altijd moet worden gestreefd naar maximale openheid. Zou, zo vragen deze leden, naar de mening van de minister de spanning tussen vertrouwelijkheid en openbaarheid kunnen worden verminderd indien iedere keer na een vertrouwelijk overleg met de regering in de eerstvolgende procedurevergadering wordt afgesproken wanneer het (verslag van het) overleg openbaar kan worden gemaakt?

Bij alle vier de EFSF-instrumenten (macro-economische aanpassingsprogramma’s, kredietlijnen, interventies op de markt voor staatsobligaties en herkapitalisatie van financiële instellingen via leningen aan overheden) is sprake van besluiten die gevolgen kunnen hebben voor het Nederlandse budget, zo stellen de leden van de PvdA-fractie. De staatsrechtelijke verhoudingen en de procedures daarbij zijn helder. De regering regeert, de Kamer controleert. Geld (en garantie) mag alleen worden (uit)gegeven en inkomsten alleen worden geïnd op basis van een begrotingswet. Elke begrotingswet voor een bepaald jaar wordt vier keer behandeld (primaire begroting, 1e, 2e en 3e suppletoire).

Gewoonlijk is dat voldoende. Maar een tussentijdse suppletoire begroting is óók mogelijk en recent ook aan de orde geweest na het aantreden van het huidige kabinet. En als zich tussendoor een onvoorzien financieel feit voordoet, kan de minister in principe wel degelijk geld uitgeven. Wel moet hij dan achteraf de instemming van de Kamer krijgen. Krijgt hij die niet, dan is de minister persoonlijk aansprakelijk voor de budgetoverschrijding. Staatsrechtelijk hoeft het doen van uitgaven of toezeggingen namens Nederland formeel dus geen probleem op te leveren. Feitelijk is een persoonlijke aansprakelijkheid natuurlijk zonder materiële inhoud: de bedragen zijn daarvoor te groot. Dat geldt a forteriori voor Europese steun: dan gaat het om zeer grote bedragen voor gewoonlijk lange periodes. Bovendien is dan vaak een snel besluit nodig waarvoor de normale parlementaire route (suppletoire begroting, advies Raad van State, goedkeuring door de Tweede Kamer en de Eerste Kamer) te lang duurt en de noodzakelijke vertrouwelijkheid niet mogelijk is. Om die reden is het goed dat een afspraak wordt gemaakt over de procedure voor overleg met de Kamer bij Europese besluiten over steun aan landen of instellingen. Maar, zo menen de leden van de PvdA-fractie, dat kan toch niets afdoen aan de formele positie van Kamer en regering. Overleg met de Kamer zoals de minister voorstelt in zijn brief van 18 januari 2012 kan dus nooit in de plaats komen van formele goedkeuringsprocedures van de begroting. Het overleg met de Kamer geeft de minister inzicht in de gedachten die in de Kamer leven, géén instemming voor de daaraan verbonden uitgaven. Als de minister dat anders ziet, kan de Kamer beter de eis van een parlementair voorbehoud stellen aan de stellingname van de minister in het Europees overleg.

Vanzelfsprekend is het anders indien de minister door het vaststellen van de Rijksbegroting geautoriseerd is. Als de Kamer heeft ingestemd met steun aan het EFSF, behoeft de minister geen instemming meer van de Kamer bij besluiten die binnen de grenzen van die steunverlening blijven. De Kamer kan vanzelfsprekend wel de uitvoering controleren en de minister daarover bevragen. Het is dus zaak, zo vinden de leden van de PvdA-fractie, dat bij elk verzoek om steun voor een lidstaat duidelijk wordt of dat wel of niet past binnen de grenzen van de Rijksbegroting.

Een garantiestelling, zo vervolgen de leden van de PvdA-fractie, gaat over budget en moet dus bij begrotingswet worden geaccordeerd. Daarbij is, zo menen deze leden, behalve de omvang van de garantie ook het profiel relevant. Een garantie op een schuld is wat anders dan een verzekering, ook al gaat het om hetzelfde bedrag. Het is als met begrotingsposten: € 100 mln. voor een onderzeeër is wat anders dan € 100 mln. voor helikopters. Als het garantieprofiel verandert, moet dat, zo menen de leden van de PvdA-fractie, dus bij begrotingswijziging vooraf of achteraf ter goedkeuring aan de Kamer worden voorgelegd. Hetzelfde geldt voor zaken als de rente op leningen: verlaging van de rente die een land moet betalen op een lening verlaagt de inkomsten voor Nederland en is dus een begrotingsbesluit. Deze leden vragen hierop de reactie van de minister.

Op pagina 2 van de brief lezen de leden van de PvdA-fractie over macro-economische aanpassingsprogramma’s en preventieve programma’s. De voorstellen van de minister impliceren dat de Kamer op zeer korte termijn een oordeel moet kunnen geven op de voorstellen die op de Europese agenda staan. Van de minister mag worden verwacht – hij zegt dat ook toe – dat hij de Kamer zo snel mogelijk in voldoende mate informeert. De Kamer zelf zal moeten kunnen beschikken over de financieel-technische capaciteit om de voorstellen goed te kunnen beoordelen.

Bijlage

Herkapitalisatie financiële instellingen door EFSF via leningen aan lidstaten

In de procedure is opgenomen dat de Eurogroep Working Group (EWG) en EFSF beslissen over de uitkering van tranches van goedgekeurde leningen. Waarom, zo vragen de leden van de PvdA-fractie, beslissen twee organisaties (voor zover de Europese werkgroep een organisatie is). Leidt dit niet tot spanningen bij verschillen van inzicht tussen EWG en EFSF-bestuur?

Secundaire marktinterventies EFSF

In de beschreven procedure wordt gesproken over «fast-track»goedkeuringsprocedure door nationale parlementen. Hoe zien die procedures er in de andere betrokken landen uit, zo vragen de leden van de PvdA-fractie. Gaat dat inderdaad steeds om goedkeuring of om een peiling van de meningen?

Wordt voor Nederland gedoeld op de procedure die in de brief van 18 januari 2012 wordt beschreven?

Vragen en opmerkingen van de leden van de fractie van de PVV

De leden van de PVV-fractie kunnen niet instemmen met de voorgestelde behandelprocedures. De Algemene Rekenkamer heeft op maandag 27 februari 2012 via een brief alarm geslagen over het gebrek aan verantwoording, externe controle en transparantie van het ESM en pleit voor een «verbetering van de publieke externe controle» en openbaarmaking. Voor de leden van de PVV-fractie is een deugdelijke verantwoording over de bestedingen uit het noodfonds essentieel.

Volgens de voorgestelde procedure wordt vooraf onvoldoende mandaat gevraagd voor uitgiftes vanuit het noodfonds en bij secundaire marktinterventies wordt onder bepaalde voorwaarden geen mandaat gevraagd. Bij secundaire marktinterventies tot 2% van het BBP van de ontvangende lidstaat, wordt alleen achteraf verantwoording afgelegd. Dit is voor de leden van de PVV-fractie onacceptabel. Het noodfonds zou een uitgave van maximaal € 49,5 miljard, gebaseerd op het Duitse BBP, kunnen doen zonder dit vooraf aan het Nederlandse parlement voor te leggen?!

De leden van de PVV-fractie vragen hoe het mandaat van het parlement in Duitsland is geregeld, dit in het licht van de uitspraak van het Bundesverfassungsgericht van 28 februari 2012.

Dan zijn er de aanpassings- en preventieve programma’s. Hierbij is het procedurevoorstel om vooraf met de Kamer «van gedachten te wisselen» of om te werken met een parlementair voorbehoud. De leden van de PVV-fractie vragen of de mogelijkheid bestaat dat de minister bij besluitvorming in EFSF/ESM verband, een ander standpunt in kan nemen dan het standpunt van een Kamermeerderheid. Dit zou volgens de leden van de PVV-fractie nooit het geval mogen zijn. Deze leden vragen de minister dan ook zich uit te spreken om bij besluitvorming in EFSF/ESM verband altijd het standpunt van een Kamermeerderheid in te nemen.

Dan is er nog de tijdsspanne; drie werkdagen is wel erg weinig. Kan deze termijn worden verlengd, zo vragen de leden van de PVV-fractie.

De leden van de PVV-fractie zijn zoals bekend tegen de noodfondsen EFSF/ESM. Echter, als deze fondsen er dan toch komen is het van belang dat de rol en inspraak met het oog op het budgetrecht van het nationale parlement wordt gerespecteerd.

Vragen en opmerkingen van de leden van de fractie van het CDA

De leden van de CDA-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de voorgestelde invulling van de behandelprocedures inzake EFSF/ESM-besluiten. Het is verstandig om hierover goede afspraken te maken, omdat eventuele beslissingen vaak onder grote tijdsdruk genomen zullen moeten worden. Hierbij gaat het bovendien om aanzienlijke bedragen, zodat betrokkenheid van de Kamer nadrukkelijk gewenst is. Er dient een duidelijk afweging te worden gemaakt tussen slagvaardigheid en daadkracht door het EFSF/ESM en het controlerecht van de Kamer. Tegen deze achtergrond willen de leden van de CDA-fractie dan ook enkele vragen stellen.

Deze leden hechten er aan dat het budgetrecht van de Tweede Kamer volledig gerespecteerd wordt bij de invulling van de behandelprocedures. De leden van de CDA-fractie hebben de indruk dat hier nu onvoldoende rekening mee wordt gehouden. Op welke wijze is rekening gehouden met het budgetrecht van de Kamer? Op welke wijze zou deze betrokkenheid nog kunnen worden vergroot? Hoe groot is de kans dat door een van deze besluiten mogelijk de op dat moment beschikbare leencapaciteit wordt overschreden, zodat via de suppletoire begroting geen toestemming is gegeven? Op welke wijze wordt de Kamer hierover geïnformeerd indien daar sprake van zou zijn?

In de Duitse wet is voorzien in instemmingsrecht voor de gehele Bondsdag (in een aantal gevallen door middel van een panel). De leden van de CDA-fractie zouden de minister willen verzoeken nader in te gaan op dit Duitse voorbeeld, alsmede eventuele andere relevante interessante voorbeelden. Deze leden willen graag een nader overzicht van de internationale context. Op welke wijze wordt of is deze besluitvorming in andere Europese landen vormgegeven?

De leden van de CDA-fractie vragen in hoeverre de Algemene Rekenkamer betrokken kan zijn bij de behandelprocedure inzake EFSF/ESM besluiten. Kan de minister aangeven welke mogelijkheden er hiervoor zijn? Op welke wijze wordt in andere landen uit de eurozone rekening gehouden met de betrokkenheid van de Rekenkamers?

Er is sprake van wel erg korte termijnen, vooral bij (preventieve) macro-economische steunprogramma’s. Zo zou er besluitvorming kunnen zijn op een maandag in de Eurogroep. Vervolgens worden dan de relevante documenten ontvangen, bijvoorbeeld op de woensdag van die week. Vervolgens zou er die week ook nog een gedachtewisseling kunnen volgen, mogelijk in een besloten vergadering. Wat zijn de mogelijkheden om deze termijn toch wat te verruimen? Waarom is nu gekozen voor slechts drie dagen?

Het valt niet uit te sluiten dat documenten pas in een later stadium naar de Kamer kunnen worden gezonden. De leden van de CDA-fractie hechten er aan dat hiermee rekening wordt gehouden bij de vaststelling van de procedure. Graag een reactie van de minister.

Er zitten toch nog wel wat haken en ogen aan het vertrouwelijke aspect. De leden van de CDA-fractie zijn van mening dat er zo min mogelijk op vertrouwelijke wijze moet worden kennisgenomen van stukken. Het gaat om belangrijke beslissingen over mogelijk aanzienlijke bedragen. Hierover dient zoveel mogelijk openbaar verantwoording te worden afgelegd. Dit dreigt nu echter niet altijd te kunnen, mede door die termijn van slechts drie dagen. De kans bestaat dat de Kamer onvoldoende kennis zal nemen van de stukken. Kan de minister aangeven op welke wijze het verstrekken van vertrouwelijke stukken tot een minimum kan worden beperkt? Kan dit ook worden vastgelegd?

De leden van de CDA-fractie hechten eraan om voldoende tijd te hebben voor een plenaire afronding na afloop van een besloten overleg. Deze leden zijn van mening dat hiervoor ruimte moet zijn in de procedures.

De minister doet de suggestie om de EFSF afspraken te zijner tijd ook te laten gelden voor besluiten op basis van het ESM-Verdrag. Wat zijn de mogelijkheden om in het ratificatievoorstel van het ESM-Verdrag expliciet vast te leggen of de EFSF procedures ook daadwerkelijk op een vergelijkbare manier van toepassing zijn?

Bij de secundaire marktinterventies is afgesproken dat de omvang van de voorgestelde interventie beperkt blijft tot 2% van het BBP van de betreffende lidstaat. In de voetnoot op pagina 3 van de brief staat in aanvulling hierop vermeld dat de maximale omvang van de interventies gelijk is aan 2% van de Duitse economie, oftewel € 49,5 mld. Graag een bevestiging van de minister dat de maximale omvang direct afhangt van de desbetreffende economie. Dus indien er Griekse obligaties op de secundaire markt worden gekocht dit voor maximaal 2% van de Griekse economie het geval kan zijn.

Vragen en opmerkingen van de leden van de fractie van de SP

De leden van de SP-fractie hebben kennisgenomen van de voorstellen van de minister aangaande de parlementaire betrokkenheid bij EFSF/ESM-besluiten. Deze leden hebben daarover enkele vragen.

Wanneer de minister volgend op de aanvraag zijn positie met betrekking tot inhoud, omvang en financiële risico’s doet toekomen, kan de Kamer worden gevraagd vertrouwelijk met deze informatie om te gaan. Welke criteria zijn er om deze informatie slechts vertrouwelijk te verstrekken en strekt de noodzaak tot vertrouwelijkheid zich per definitie uit tot alle onderliggende stukken met betrekking tot een steunaanvraag, zo vragen de leden van de SP-fractie. Deze leden wijzen er op dat de Kamer ook zonder nu iets af te spreken de mogelijkheid heeft om de minister naar de Kamer te roepen om van gedachten te wisselen. Welke meerwaarde hebben de afspraken die de minister in de brief heeft vastgelegd boven de reeds bestaande gang van zaken?

In het kader van de vertrouwelijkheid en de snelheid van besluitvorming, vragen de leden van de SP-fractie welke mogelijkheden de minister ziet voor de Kamer om zich zo goed als mogelijk openbaar en zorgvuldig over deze kwesties te buigen met het behoud van de mogelijkheid om zich via een stemming uit te spreken.

Hebben deze leden het juist dat het behandelvoorbehoud wat de minister toezegt te maken, indien de documenten niet binnen de gestelde termijn beschikbaar zijn voor de Kamer, niet per definitie betekent dat de minister zijn uiteindelijke instemming onthoudt als blijkt dat de Kamer zich daartegen uitspreekt?

De leden van de SP-fractie vragen in welke vorm en binnen welke termijn de minister achteraf verantwoording aflegt over de inzet van secundaire marktinterventies. Worden adviezen van de ECB voor een interventie automatisch opgevolgd? Zo nee, welke redenen kunnen er zijn om zo’n advies van de ECB niet op te volgen?

Begrijpen de leden van de SP-fractie het juist dat de Kamer alleen via de begrotingsbehandeling instemming wordt gevraagd indien de wens er is om de maximale capaciteit van het ESM te verhogen? Is het juist dat die instemming betrekking heeft op het maximaal opvraagbaar kapitaal van Nederland, maar de Kamer niet wordt betrokken indien het ESM besluiten neemt die ervoor zorgen dát er een beroep wordt gedaan op de het door Nederland gegarandeerde kapitaal? Zo ja, is het juist dat dit betekent dat zonder instemming van de Kamer vanuit het ESM verplichtingen kunnen worden aangegaan met bijbehorende risico’s die ingeval ze bewaarheid worden budgettaire consequenties voor Nederland kunnen hebben?

Tot slot vragen de leden van de SP-fractie hoe de minister de Kamer gaat betrekken bij de vormgeving van de macro-economische en preventieve aanpassingprogramma’s. Deze leden constateren dat problemen in bepaalde landen vaak al in een vroeg stadium kunnen worden gesignaleerd en bediscussieerd. Is het niet wenselijk om te zorgen dat er niet pas hierover wordt gediscussieerd wanneer de aanvraag formeel is ingediend en de ontwerpprogramma’s vertrouwelijk naar de Kamer zijn gezonden?

II REACTIE VAN DE MINISTER

Inleiding

Met genoegen bied ik hierbij mijn reactie aan op de vragen en opmerkingen van de leden van de vaste commissie voor Financiën naar aanleiding van mijn voorstel voor de behandelprocedures aangaande EFSF/ESM-besluiten (Kamerstukken 2011–2012, 21501–07 nr. 877). Voordat ik hieronder inga op de vragen en opmerkingen hecht ik er aan drie algemene opmerkingen te maken.

Ten eerste heb ik getracht om met mijn voorstel voor behandelprocedures helderheid te verschaffen in de afspraken met de Kamer over de wijze waarop in de toekomst met EFSF/ESM-besluiten kan worden omgegaan. Het praktische doel daarbij is vaststelling vooraf van voor iedereen werkbare en heldere procedures die bijdragen aan een efficiënte besluitvorming. De tijdsdruk en de (vertrouwelijke) informatie die bij EFSF/ESM- besluiten aan de orde zijn, stellen speciale eisen aan de manier waarop de Kamer haar controlerende taak op een effectieve manier kan uitoefenen. Om hierin te voorzien stelt de regering in dit voorstel een aantal verplichtingen voor ten aanzien van de snelheid en de omvang van de informatievoorziening, het in acht nemen van tijdslimieten bij het formuleren van zijn positie en het instellen van een parlementair voorbehoud indien vooroverleg niet mogelijk is gebleken. Het spreekt voor zich dat de Kamer uiteindelijk zelf haar procedures bepaalt.

Ten tweede hecht ik er aan op te merken dat ik met dit voorstel op geen enkele wijze wil raken aan het budgetrecht van de Kamer. Besluiten over de maximale garantieverlening door Nederland op de begroting voor EFSF of ESM blijven gescheiden van het overleg met de Kamer over individuele aanvragen.

Mijn derde opmerking heeft betrekking op de omstandigheden waaronder een besloten overleg aan de orde kan zijn. Voor de helderheid is het goed op te merken dat deze situatie zich met name zal voordoen bij het gebruik van het EFSF/ESM-instrument secundaire marktinterventies. Juist hier kan openbaarheid van informatie eenvoudig tot ongewenste marktbeïnvloeding leiden die de beoogde stabilisatie ondergraven. De kernbegrippen «besloten en snel met een selectieve groep» die als gevolg daarvan de besluitvorming kenmerken, dragen echter het risico de controlerende taak van de Kamer en het individuele mandaat van haar leden te schaden. Dit is ook de kern van het recente arrest van het Duitse Hooggerechtshof, dat de hiertoe ingestelde negenkoppige Kamercommissie buiten werking heeft gesteld. Als consequentie moet de gehele Bondsdag in de meeste gevallen beslissen over financiële steun aan de eurozone, waarbij uitzonderingen mogelijk zijn als snel handelen vereist is, of wanneer vertrouwelijkheid van belang is voor het slagen van een reddingsoperatie. In dat licht stel ik in de brief de «2% BBP»-regel voor. Tegenover een discretionaire ruimte (binnen de geaccordeerde begroting) vooraf staat dan een expliciete verantwoording achteraf. In alle andere gevallen zal de Kamer vooraf worden geraadpleegd en is het ook aan de Kamer om in te stemmen met de aard en snelheid van het overleg. In voorkomende gevallen zal ik uiteraard de overwegingen geven die nopen tot een vertrouwelijke en/of snelle behandeling en de Europese verplichtingen waaraan ik in dit opzicht gebonden ben.

Vragen en opmerkingen van de leden van de fractie van de VVD

In antwoord op de vraag van de leden van de VVD-fractie of het recente arrest van het Duitse Hooggerechtshof invloed heeft op de stellingname van de minister, kan ik ontkennend antwoorden. In hoeverre dit arrest tot meer ruimte in de procedure kan leiden, kan ik thans niet overzien. De opzet van de door mij voorgestelde behandelprocedure is echter zodanig dat daar waar een grotere ruimte ontstaat deze ook aan de Kamer ter beschikking wordt gesteld. Immers, het kabinet bindt zich aan een reactietermijn van 7 dagen (of nog korter indien de documenten laat zijn) en zegt toe besluitvormingsdocumenten direct door te sturen. Ik verwijs voor de praktische implicaties van het arrest van het Duitse Hooggerechtshof ook naar de beantwoording van de vragen van leden van de PVV-fractie.

Voor wat betreft de redenen om in beslotenheid te overleggen is het aan de Kamer om al dan niet akkoord te gaan met een dergelijk verzoek. Vanzelfsprekend zal ik in de richting van de Kamer de overwegingen voor een dergelijk verzoek uiteenzetten. Bij secundaire marktinterventies kan openbaarheid van informatie tot directe marktbeïnvloeding leiden. Vandaar dat in dit geval in een aparte procedure is voorzien (tot een bovengrens van 2% BBP van het land in kwestie). In het daarbij voeren van een verantwoordingsdebat achteraf is in de voorstellen expliciet voorzien.

De leden van de VVD-fractie verzoeken daarnaast om zo veel mogelijk op basis van openbare stukken te werken, daar waar vertrouwelijke stukken (of delen van stukken) aan de orde zijn deze als zodanig te merken, een leeswijzer op te stellen, en de vertrouwelijke status van stukken op te heffen zodra daartoe gelegenheid is. In de aanduiding van de stukken zal conform deze wens worden gehandeld en ook in een korte duiding van de stukken zal worden voorzien. De vertrouwelijkheid van stukken heeft de regering niet in de hand, maar ik ben bereid om gevolg te geven aan een eventuele opheffing daarvan.

Voorts willen de leden van de VVD-fractie graag weten hoe wordt omgegaan met een situatie waarin als gevolg van de inzet van EFSF- of ESM-instrumenten het risico op verplichtingen of garanties verandert. Legt de minister dan voorafgaand een begrotingswijziging voor aan de Kamer? Een gelijke vraag wordt gesteld voor eventuele besluiten over verhoging van het EFSF of ESM en/of het Nederlandse aandeel. Worden dit soort besluiten altijd in de vorm van een suppletoire begrotingswijziging voorgelegd? In de begroting wordt steeds het maximale garantie-plafond opgenomen. Het daadwerkelijke risico daarop laat zich ex ante moeilijk berekenen. Indien het risico op verstrekte garanties verandert dan is geen begrotingswijziging noodzakelijk. Een verandering in het risico beinvloedt immers niet het maximale garantieplafond zoals de Kamer heeft geautoriseerd. Een begrotingswijziging is wel noodzakelijk als, om welke reden dan ook, sprake is van een verandering van het Nederlandse aandeel in EFSF of ESM, danwel de omvang van deze fondsen verandert. Indien zo’n verhoging onder grote tijdsdruk plaats moet vinden, is het reguliere traject van een suppletoire begrotingswet (Voorjaarsnota of de Najaarsnota) niet haalbaar; een dergelijke procedure neemt in de praktijk al snel een half jaar in beslag. Gekozen kan dan worden voor een brief aan de beide Kamers, waarin gevraagd wordt om de facto in te stemmen met een voorgestelde verhoging, waarna de formele autorisatie later bij de reguliere suppletoire begroting kan plaatsvinden. Een alternatief is de indiening van een Incidentele Suppletoire Begroting (ISB). In dat geval kunnen beide Kamers formeel vooraf via een begrotingswet hun goedkeuring verlenen, waarmee het budgetrecht ten volle wordt gerespecteerd. Op zich kan een ISB, als die slechts betrekking heeft op één begrotingspost, bijv. op het EFSF, op korte termijn bij de Tweede Kamer worden ingediend (voor suppletoire begrotingen is het advies van de Raad van State niet nodig). Maar ook dan zullen er aparte afspraken met de Kamers gemaakt moeten, die ertoe leiden dat zo’n ISB direct of binnen enkele dagen plenair door de Tweede Kamer wordt behandeld en aansluitend in de week erop door de Eerste Kamer (één en ander afhankelijk van de concrete tijdsdruk).

Vragen en opmerkingen van de leden van de fractie van de PvdA

In reactie op vragen en opmerkingen van de leden van de PvdA-fractie met betrekking tot de parallellen met de Duitse EFSF wet bevestig ik dat de regering niet zoekt naar een expliciet mandaat vooraf zonder enige handelingsruimte. Dit is in de Nederlandse situatie op de eerste plaats niet aan de orde omdat besluiten over garantieverlening aan steunfondsen gescheiden worden behandeld van steunaanvragen door individuele lidstaten. Op de tweede plaats zou dit, zoals ik eerder aangaf en ook deze leden van mening zijn, ook niet passen in de Nederlandse staatsstructuur, waarbij de regering regeert en de Kamer controleert. Wel wil ik, in die gevallen waarbij vooroverleg niet praktisch mogelijk is, door middel van een parlementair voorbehoud recht doen aan de rol van de Kamer.

De leden van de PvdA-fractie opperen dat het Finse voorbeeld van een Groot-Comité dat regelmatig bijeenkomt om EU-voorstellen te behandelen een bron van inspiratie voor de behandelprocedure kan zijn. Het is aan de Kamer of zij behoefte heeft aan een periodieke, geïntegreerde behandeling van Europese voorstellen. Gegeven het feit dat de timing van individuele steunaanvragen voor EFSF en de ontvangst van de besluitvormingsdocumenten niet goed voorspelbaar is en korte deadlines kent, zou dit overleg op korte termijn tot stand moeten kunnen komen. Bovendien meen ik dat, gezien het feit dat steunaanvragen ook nu al met een deel van de Kamer worden bediscussieerd, bij de inzet van de de Europese noodfondsen de Finse opzet met de gedane voorstellen reeds benaderd wordt. Op het punt van informatievoorziening, de verplichte reactietermijn van het kabinet en het maken van een parlementair voorbehoud is het Duitse voorbeeld gevolgd.

De leden van de PvdA-fractie vragen of het voorstelbaar is dat in het kader van de informatie over de steunverlening vaker een beroep zal worden gedaan op «strijd met het belang van de staat.» Het is van belang hier op te merken dat de voorstellen de noodzaak voor besloten overleg juist beperken tot alleen die gevallen waarbij sprake is van een secundaire marktinterventie groter dan 2% BBP of er onvoorziene redenen zijn die nopen tot vertrouwelijkheid bij de inzet van andere EFSF instrumenten. Alleen in die gevallen is het denkbaar dat de belangen van de staat (financieel, macroeconomische stabiliteit) vertrouwelijkheid noodzakelijk maken. Dat belang kan, zoals deze leden terecht suggereren, daarbij bovendien breder zijn dan dat van Nederland alleen op de korte termijn. Openbaarheid van informatie kan de belangen van andere landen of van de EMU als geheel schaden, ook zonder dat de informatie betrekking heeft op directe Nederlandse belangen. Zonder af te doen aan de staatsrechtelijke overwegingen die aan de voorwaardelijkheid van artikel 68 ten grondslag liggen, meen ik dan ook dat de toenemende internationale vervlechting van beleid en de noodzaak tot wederkerigheid (ook Nederland kan gebaat zijn bij beslotenheid in andere parlementen) maken dat er inderdaad sprake kan zijn van een verbrede duiding van het begrip «belang van de staat».

De leden van de PvdA-fractie vragen of de spanning tussen vertrouwelijkheid en openbaarheid kan worden verminderd indien iedere keer na een vertrouwelijk overleg met de regering in de eerstvolgende procedurevergadering wordt afgesproken wanneer het verslag van dit overleg openbaar kan worden gemaakt. In reactie hierop benadruk ik nogmaals dat de noodzaak voor vertrouwelijk overleg vooral aan de orde is in het geval van interventies op de secundaire markt en dat om de nadelen van de dan ontstane situatie te ontgaan de 2% BBP regel wordt voorgesteld. Vertrouwelijk overleg (onder tijdsdruk) zal zich dus voordoen ofwel bij grotere secundaire interventies, of onder niet voorziene omstandigheden bij overige aanvragen. Met deze nuance ten aanzien van de noodzaak voor deze vorm van overleg, kan ik de Kamer de gevraagde toezegging doen, zij het dat ik een voorbehoud maak voor de vraag of openbaarheid op een afzienbare termijn aan de orde kan zijn. Dit zal afhangen van aard en omvang van de gedane interventie en de eventuele noodzaak voor een vervolg. Het bezien van de vraag of, en zo ja wanneer, openbaarheid mogelijk is acht echter ook de regering van belang.

Over de mogelijkheid van spanningen tussen EWG en het EFSF-bestuur als gevolg van het feit dat beide besluiten over aanpassingsprogramma’s, is op te merken dat het hier in belangrijke mate om dezelfde personen gaat die in een verschillend format en in een specifieke volgorde bijeenkomen. De leden van de EWG beslissen daarbij in politieke zin over vorm en inhoud , terwijl het EFSF bestuur de besluiten juridisch afdekt en de feitelijke garanties stelt. In de besluitvormingsstukken schuiven deze verantwoordelijkheden in elkaar. In de praktijk heeft deze tweedeling dan ook niet tot spanningen geleid.

De «fast-track» procedures voor secundaire marktinterventies die in de EFSF richtlijnen worden genoemd verwijzen niet specifiek naar de «2% BBP» procedure zoals die in mijn brief voor Nederland wordt voorgesteld. De voorgestelde procedure is een nationale invulling van deze algemene regel. De precieze status van deze «fast tracks» verschillen per land. Met name in Duitsland is sinds de EFSF wet van eind september 2011 steeds een expliciet mandaat vooraf nodig -ook voor secundaire interventies. Wel is daarbij voorzien in een snelle en vertrouwelijke vorm van het overleg (zie ook het antwoord op dit punt aan de leden van de PVV-fractie).

Voor het antwoord op de vraag van de leden van de fractie van de PvdA naar de noodzaak van een begrotingswijziging indien het garantieprofiel verandert, verwijs ik naar het antwoord op deze vraag van de leden van de VVD-fractie. Verder vragen deze leden naar de procedurele effecten van veranderingen in de rente op leningen: verlaging daarvan zou, zo menen deze leden, de inkomsten voor Nederland verlagen en daarmee een begrotingsbesluit zijn. Een lagere rente voor een lidstaat dat steun ontvangt, heeft als zodanig geen invloed op de begroting. Pas als het EFSF of ESM zou besluiten om de marge tussen de geleende en uitgeleende gelden uit te keren aan de aandeelhoudende lidstaten kan sprake zijn van een kaseffect op de Nederlandse begroting. Voor dergelijke ontvangsten is geen voorafgaande begrotingswijziging vereist.

Vragen en opmerkingen van de leden van de fractie van de PVV

De leden van de PVV-fractie stellen dat de voorstellen voor een behandelprocedure bij secundaire marktinterventies door EFSF kan leiden tot een situatie waarin het noodfonds een uitgave van maximaal 49,5 miljard euro kan doen zonder dit vooraf aan het Nederlandse parlement voor te leggen. Dit is inderdaad juist waarbij evenwel de kanttekening past dat dit bedrag tot op zekere hoogte theoretisch is, aangezien het maximum van 49,5 mld euro bepaald wordt door de omvang van de grootste en meest kredietwaardige economie van de eurozone t.w. Duitsland. Daarbij is verder relevant dat het Nederlands aandeel in de hoofdsomgaranties van EFSF 6.1% bedraagt. Met andere woorden, de Nederlandse blootstelling is circa 1/20 deel hiervan.

Met de leden van de PVV-fractie ben ik van mening dat een deugdelijke verantwoording van de ESM-bestedingen van groot belang is, maar ik zie de brief van de Algemene Rekenkamer van 27 februari jl. hieromtrent, in tegenstelling tot deze leden, los staan van mijn voorstel voor een behandelprocedure voor EFSF/ESM-besluiten.

Op de vraag van deze leden op welke wijze het mandaat van de Bondsdag is geregeld in het licht van het arrest van het Duitse Hooggerechtshof van 28 februari kan ik antwoorden dat dit arrest aan het benodigde mandaat zoals dit bij wet geregeld is niet afdoet. De Duitse wet verplicht de eigen regering tot het verkrijgen van een expliciet mandaat vooraf, bij gebrek waaraan deze noch mag instemmen met een besluit over de inzet van EFSF, noch zich mag onthouden van stemming. Het Nederlandse onderscheid tussen begrotingsbehandeling over het garantieplafond enerzijds en een politiek inhoudelijk overleg over steunaanvragen vooraf anderzijds wijkt daarvan af. Het arrest van het Duitse Hooggerechtshof ziet slechts op het gremium dat voor de besluitvorming over de door de EFSF wet gedefinieerde onderwerpen nodig is. Daar waar de wet voorzag in de raadpleging van een negenkoppig deel van de vaste commissie voor financiën (de minimale omvang waarbij iedere fractie vertegenwoordigd was en de meerderheidsverhouding op partijniveau gewaarborgd), heeft het Hooggerechtshof in reactie op de klacht van twee SPD leden bepaalt dat deze vorm in strijd is met het individuele mandaat van Bondsdagleden. Bij gevolg dient in de meeste gevallen de gehele Bondsdag te worden geraadpleegd. Dit is een rechtstreeks gevolg van het in Duitsland noodzakelijke mandaat.

In relatie tot aanpassingsprogramma’s en preventieve programma’s vragen de leden van de PVV- fractie of het mogelijk is dat de minister bij EFSF principebesluiten een ander standpunt zal innemen dan de meerderheid van de Kamer. In het geval van een parlementair voorbehoud (aan de orde indien stukken later dan drie werkdagen voor het besluit binnenkomen) is dit logisch uitgesloten omdat er achteraf expliciet om instemming voor het besluit wordt gevraagd. Is een vooroverleg wel tot stand gekomen dan is in formele zin de positie van de minister gedekt binnen het budgetrecht, maar zal deze binnen de vertrouwensregel handelen.

De leden van de PVV-fractie informeren verder of de periode van drie werkdagen verruimd kan worden daar deze te zeer beperkingen aan de Kamer zou opleggen voor een afgewogen besluit («erg weinig»). Voorop dient hier te staan dat het steeds de Kamer zelf is die uiteindelijk over de te volgen procedures gaat. De voorstellen zijn een praktische handreiking om rekening te houden met de omstandigheden zoals die bij EFSF besluiten aan de orde kunnen zijn en in het verlengde daarvan recht te doen aan de controlerende taak van de Kamer. In de brief is tweemaal sprake van drie werkdagen als de termijn op grond waarvan de behandelprocedure kan wijzigen. De eerste keer betreft dit de afweging om ofwel tevoren een overleg met de Kamer aan te gaan, dan wel een parlementair voorbehoud te hanteren. De drie werkdagen hebben hier betrekking op de ontvangst van de stukken. Het voorstel is om in het geval waarbij deze later dan drie werkdagen vóór een Europees principebesluit arriveren een parlementair voorbehoud aan te houden. Dit strekt dus niet tot een beperking in de besluitvormingstermijn van de Kamer, maar doet een voorstel voor de wijze waarop de Kamer haar controlerende taak kan vervullen. Daar bovenuit zegt de regering de Kamer toe besluitvormingsdocumenten direct door te sturen en bindt deze zich aan een reactietermijn van 7 dagen. De tweede passage waarin naar een termijn van drie werkdagen wordt verwezen betreft de tijd na een Europees (principe-) besluit in het geval waarbij van een parlementair voorbehoud sprake is. De drie werkdagen bepalen dan de termijn waarbinnen de Kamer te kennen kan geven over het besluit te willen debatteren. De Kamer heeft dan vervolgens een week om tot een feitelijk debat te komen. Het stellen van enige limieten op dit punt komt voort uit het feit dat een Europees principebesluit op korte termijn in feitelijke steunoperaties moet kunnen worden omgezet.

Vragen en opmerkingen van de leden van de fractie van het CDA

In antwoord op de vragen van de leden van de CDA-fractie stel ik vast dat de voorstellen voor een EFSF/ESM behandelprocedure niet raken aan het budgetrecht van de Kamer. De besluitvorming over de (maximale) garantieverlening valt geheel onder het begrotingsrecht van de Kamer en blijft gescheiden van het vooraf willen betrekken van de Kamer bij individuele aanvragen voor steunoperaties uit het noodfonds. Door middel van een maximale en directe informatievoorziening, de aan het kabinet opgelegde tijdslimiet voor het innemen van een standpunt, de toezegging om tot drie werkdagen voor het besluit tot vooroverleg te komen, en het in acht nemen van een parlementair voorbehoud indien dit niet mogelijk blijkt, wordt een maximale invulling aan de betrokkenheid van de Kamer gegeven die uitgaat boven het budgetrecht. Bij een eventuele ophoging van het garantieplafond is het budgetrecht wel in het geding. De interventie enveloppe voor secundaire markt aankopen van EFSF en ESM wordt daarnaast begrenst door de onbenutte capaciteit van dat moment. De geschetste situatie waarin een eerder besluit leidt tot feitelijke overschrijdingen kan zich binnen de regels dus niet voordoen. Er is geen sprake van eventueel verhoogde aanspraken buiten een suppletoire begrotingswijziging. In het geval van een noodzaak tot begrotingswijziging wordt de Kamer op de gebruikelijke manier betrokken.

Op de vraag naar de werking van de Duitse EFSF wet en de implicaties van het arrest van het Duitse Hooggerechtshof van 28 februari jl. ben ik hierboven reeds ingegaan. De leden van de CDA-fractie vragen voorts naar de vormgeving van de besluitvorming in andere Europese landen. Deze loopt sterk uiteen tussen de verschillende lidstaten van de eurozone: naast Duitsland bestaat ook in Finland, Estland en Slovenië de noodzaak van formele goedkeuring door- of consultatie van het parlement voor EFSF-besluiten. In Ierland, Cyprus en Malta is geen consultatie noodzakelijk zolang de relevante besluiten binnen het «Framework Agreement» van het EFSF (en het daarin opgenomen maximale bedrag aan garanties) vallen. In onder meer België, Frankrijk, Italië of Portugal is parlementaire betrokkenheid bij EFSF-besluiten niet noodzakelijk. In Oostenrijk vindt nog discussie plaats over de vormgeving van de parlementaire betrokkenheid. Over de vormgeving van parlementaire betrokkenheid bij het instrument van secundaire marktinterventies is mij alleen gedetailleerde informatie bekend voor Duitsland.

De leden van de CDA-fractie vragen naar de mogelijkheden van betrokkenheid van de Algemene Rekenkamer bij de behandelprocedure inzake EFSF/ESM-besluiten. Verder vragen deze leden op welke wijze met deze betrokkenheid in andere landen van de eurozone rekening wordt gehouden. Er zijn mij geen gevallen van andere landen bekend waarbij de Rekenkamer vooraf op enigerlei wijze betrokken is bij besluiten over steunverlening. Ik ben ook geen voorstander van een dergelijke betrokkenheid aangezien de rol en taken van de Rekenkamer nu juist liggen in de controle achteraf op de rechtmatigheid en doelmatigheid van uitgaven. Zoals ik de Kamer eerder heb toegezegd zal ik mij inspannen om zowel de betrokkenheid van de Europese als van de nationale Rekenkamers bij de controle op de leningverstrekking vanuit het ESM te versterken.

Voor wat betreft de termijn van drie dagen verwijs ik naar het antwoord op de gelijkluidende vraag van de leden van de PVV-fractie. Met betrekking tot de mogelijkheid van een vertraging in de toezending van de stukken merk ik het volgende op. De voorgestelde procedures voorzien in de mogelijkheid dat documenten pas in een later stadium beschikbaar zijn. Vindt verzending tot drie werkdagen voor het voorgenomen Europese besluit plaats dan zal de regering op de kortst mogelijke termijn met een reactie komen en wordt alsnog gepoogd een vooroverleg te organiseren. Indien de regering pas later over deze stukken beschikt zal worden gewerkt met een parlementair voorbehoud. Voor de vragen over de vertrouwelijkheid van overleggen verwijs ik naar de antwoorden op de vragen van de leden van de PvdA-fractie. Vertrouwelijke stukken zullen als zodanig worden gemerkt (zie de antwoorden aan de leden van de VVD-fractie); uiteraard zo beperkt als verantwoord is. De vraag of er voldoende tijd is om in voorkomende gevallen plenair afronding te geven aan een besloten overleg is moeilijk te beantwoorden. De voorgestelde procedures beperken de noodzaak voor een besloten overleg tot secundaire interventies groter dan 2% BBP en onvoorziene omstandigheden bij de inzet van één van de andere EFSF of ESM instrumenten. Met name in het eerste geval zal in de regel sprake zijn van tijdsdruk, maar tevoren is niet te zeggen in welke mate dit het geval zal zijn.

De leden van de CDA-fractie vragen wat de mogelijkheden zijn om in het ratificatievoorstel van het ESM-Verdrag expliciet vast te leggen dat EFSF procedures ook daadwerkelijk op een vergelijkbare manier van toepassing zullen zijn. Nogmaals wil ik hier benadrukken dat de Kamer uiteindelijk zelf haar procedures bepaalt en de gedane voorstellen beogen een handreiking te zijn om te anticiperen op de druk die de omstandigheden rond steunoperaties aan de controlerende taak van de Kamer kan opleggen. In het verlengde hiervan is het is in principe mogelijk afspraken met de Kamer over behandelprocedures ten aanzien van het EFSF in de Goedkeuringswet voor de ratificatie van het ESM-Verdrag vast te leggen, maar ik zou hier geen voorstander van zijn. Vastlegging in de Goedkeuringswet zou de flexibiliteit in ernstige mate beperken terwijl ik mijn voorstel voor behandelprocedures meer zie in de context van helderheid bieden en duidelijkheid scheppen. Er dient evenwel voldoende flexibiliteit te bestaan om eventueel als daar aanleiding toe is, ook weer hiervan af te wijken. Graag ga ik in het verdere ratificatie proces van het ESM hier verder op in, zodra ik met de Kamer de behandelprocedures voor EFSF ben overeengekomen.

Conform de wens van de leden van de CDA-fractie bevestig ik dat de maximale omvang van interventies op de secundaire markt voor overheidsobligaties waarbij de beschreven procedure geldt (tot 2%BBP) direct afhangt van de omvang van de desbetreffende economie.

Vragen en opmerkingen van de leden van de fractie van de SP

De leden van de SP-fractie informeren naar de criteria om de Kamer te vragen om op een vertrouwelijke wijze met verstrekte stukken om te gaan en vraagt of de vertrouwelijke status zich daarbij per definitie uitstrekt tot alle onderliggende stukken. Voor de laatste vraag verwijs ik naar het antwoord aan de leden van de VVD-fractie: dit is niet het geval en vertrouwelijke stukken zullen afzonderlijk worden aangegeven. Ook de regering streeft naar maximale openheid van het debat. Voor wat betreft de eerste vraag is het uiteindelijk aan de Kamer om al dan niet akkoord te gaan met een vertrouwelijke behandeling maar ben ik als minister gebonden aan Europese afspraken die verband houden met de belangen van andere landen. Ik verwijs ook naar mijn antwoord op dit punt aan de leden van de PvdA-fractie.

De leden van de SP-fractie wijzen er terecht op dat de Kamer ook zonder de voorstellen de mogelijkheid heeft om de minister naar de Kamer te roepen en zij vragen vanuit dit perspectief welke meerwaarde de in de brief opgenomen afspraken hebben. In antwoord hierop verwijs ik naar mijn inleidende opmerkingen. Het doel is om de huidige impliciete werkafspraken te bestendigen en in toevoeging hierop door het scheppen van helderheid vooraf niet alleen een efficiente besluitvorming te bevorderen, maar bovendien ook de controlerende rol van de Kamer te borgen in die situaties waarin tijdsdruk en de noodzaak voor vertrouwelijkheid deze onder druk kunnen plaatsen. De regering wenst daartoe werkafspraken te maken ten aanzien van de snelheid en de omvang van de informatievoorziening, het in acht nemen van tijdslimieten en het instellen van een parlementair voorbehoud indien vooroverleg niet mogelijk is.

De leden van de SP-fractie vragen ook welke mogelijkheden de minister ziet voor de Kamer om zich zo goed als mogelijk openbaar en zorgvuldig over EFSF kwesties te buigen met het behoud om zich via een stemming uit te spreken. Ook op deze vraag hoop ik met mijn eerdere opmerkingen reeds een antwoord te hebben gegeven: de voorstellen beogen (naast duidelijkheid vooraf en een efficiënte besluitvorming) in een situatie van tijdsdruk de rol van de Kamer overeind te houden. Ze laten elke mogelijke ruimte voor een zo volledig mogelijk geïnformeerd overleg of een stemming: bij voldoende tijd vooraf (waarbij vooral de regering aan limieten moet voldoen: binnen 7 dagen of nog korter) en bij onvoldoende tijd achteraf. Dit om te voorkomen dat de omstandigheden te zeer de controlerende rol van de Kamer zouden beperken. Met dit doel wordt een expliciet parlementair voorbehoud ingebouwd.

Verder vragen de leden van de SP-fractie of zij het juist zien dat in een situatie waarin de benodigde documenten niet binnen de gestelde termijn beschikbaar zijn het niet per definitie zo is dat de minister in het debat achteraf zijn instemming onthoudt als een meerderheid zich daar tegen uitspreekt. De procedure waarbij een parlementair voorbehoud geldt, regelt dat principebesluiten niet onomkeerbaar zijn en de Kamer de gelegenheid wordt geboden om zich binnen een termijn van maximaal 3 (wens te kennen geven) plus 7 (feitelijk debat) dagen hierover uit te spreken. Het is aan de minister (en de Kamer) om hierin binnen de vertrouwensregel een opstelling te kiezen.

De leden van de SP fractie vragen zich af in welke vorm en binnen welke termijn de minister achteraf verantwoording aflegt over de inzet van secundaire marktinterventies en of de adviezen van de ECB voor dit type interventie automatisch worden opgevolgd. Dat laatste is niet het geval. De regering maakt een zelfstandige afweging. Om deze reden is er in de EFSF richtlijnen ook sprake van een apart EWG besluit dat in onderlinge overeenstemming wordt genomen. Op het eerste punt constateren de leden van de SP fractie terecht dat de voorstellen geen vorm en termijn voor de verantwoording van secundaire marktinterventies benoemen. Mijn voorstel aan de Kamer zou zijn om hier het normale reglement van orde toe te passen, waarbij een vierde van de Kamercommissie het verzoek om een verantwoordingsdebat binnen een redelijke termijn ondersteund (RvO hoofdstuk 7, paragraaf 7, artikel 33, lid 2). Wel merk ik op dat juist in het geval van secundaire marktinterventies het dan nog zo kan zijn dat de informatie over land en omvang waarover gedebatteerd wordt marktgevoelig blijft (bijvoorbeeld met het oog op vervolgacties) en een afweging die leidt tot een uitgesteld debat aan de orde kan zijn. Ik ben in dit opzicht niet alleen gebonden aan het Nederlandse (financiële) belang maar ook aan Europese afspraken die voortvloeien uit de belangen van andere landen (zie ook mijn eerdere beantwoording van vragen van leden van de PvdA fractie). Tot slot merk ik op dat de beschreven situatie alleen aan de orde is in de context van de 2% BBP regel. Bij grotere interventies of onvoorziene omstandigheden moeten al deze problemen vooraf tot een oplossing worden gebracht en kan de controlerende taak van de Kamer onder druk komen. Dit is één van de redenen om te pleiten voor de in de brief beschreven behandelprocedures.

Vervolgens stellen de leden van de SP-fractie enkele vragen over de (toekomstige) procedure rond het ESM. Aangezien mijn voorstel is om in principe EFSF-procedures ook van toepassing te verklaren op het ESM, is de veronderstelling van deze leden juist dat via de begrotingsbehandeling de Kamer alleen instemt met eventuele aanpassing in het maximale garantieplafond voor het ESM. Het is echter niet zo, zoals de leden lijken te veronderstellen, dat de Kamer niet betrokken is bij besluitvorming over een beroep op het ESM. Zoals ook op dit moment bij het EFSF het geval is, zal ik de Kamer nauw bij alle besluiten in de eurozone over feitelijke steunoperaties betrekken. Voorafgaande aan mijn uiteindelijke instemming met eventuele ESM-steunaanvragen zal altijd overleg met de Kamer plaatsvinden, met uitzondering van de besluitvorming over secundaire marktinterventies.

Tot slot vragen de leden van de SP-fractie zich af op welke wijze de Kamer kan worden betrokken bij de vormgeving van de macro-economische en preventieve aanpassingsprogramma’s. Deze leden achten het wenselijk dat problemen in bepaalde landen al in een vroeg stadium worden bediscussieerd en niet pas als de steunaanvraag is ingediend. Ik deel de mening van deze leden dat steunaanvragen voor EFSF/ESM gezien kunnen worden als het eindstadium van een veel langer proces. Juist om tijdig structurele economische problemen te signaleren is als onderdeel van de versterking van het economisch bestuur in de eurozone besloten tot de instelling van de macro-economische onevenwichtigheden procedure. De bedoeling hiervan is om in een vroegtijdig stadium de lidstaat in kwestie aan te sporen tot corrigerende actie. Naast deze procedure verdient ook de aanscherping van het Stabiliteits- en Groeipact alsmede het Verdrag voor stabiliteit, coördinatie en bestuur in de EMU vermelding, gelet op het belang van houdbare overheidsfinanciën voor een evenwichtige economische ontwikkeling.

Naar boven