21 501-03 Begrotingsraad

Nr. 82 BRIEF VAN DE MINISTER VAN FINANCIËN

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 24 november 2014

Hierbij zend ik u het verslag van de Begrotingsraad van 14 en 17 november 2014 te Brussel.

De Minister van Financiën, J.R.V.A. Dijsselbloem

Verslag Begrotingsraad 14 november 2014 (voortgezet op 17 november 2014)

Op vrijdag 14 en maandag 17 november 2014 zijn de Raad van Ministers van de Europese Unie en het Europees parlement er niet in geslaagd een akkoord te bereiken over aanpassingen van de EU-begroting voor 2014 en over de EU-begroting voor 2015. Daarmee is de periode van conciliatie tussen de Raad en het Europees parlement afgesloten zonder akkoord. Met deze brief informeer ik u over de achtergronden en over het verdere proces. Daarnaast ga ik in op de aanpassing van de uitvoeringsverordening in verband met de betalingsregeling voor de naheffingen als gevolg van de BNI-revisies. Over de uitgangspunten hiervoor werd eerder politiek akkoord bereikt in de Ecofinraad. Daarmee wordt voldaan aan het verzoek van het lid Merkies van woensdag 19 november jl. om een brief hierover.

De Nederlandse inzet voor deze Begrotingsraad heb ik toegelicht in de geannoteerde agenda, die ik 11 november jongstleden aan uw kamer heb verzonden.1 In lijn met die inzet is op zaterdag 15 november jongstleden in het comité van permanente vertegenwoordigers (Coreper) een Raadspositie overeengekomen, waarmee op maandag 17 november de onderhandelingen met het Europees parlement zijn gestart. Daarin bleken ook aan het einde van de dag de posities nog te ver uit elkaar te liggen. Met het uitblijven van een akkoord tijdens conciliatie, zal de Commissie een nieuw voorstel moeten presenteren voor de begroting 2015, waarbij het mogelijk ook de aanvullende begrotingen voor 2014 zal betrekken. Op basis hiervan zullen de onderhandelingen tussen de Raad en het Europees parlement kunnen worden hervat. De Nederlandse inzet ten aanzien van dit nieuwe voorstel is ongewijzigd.

Raadspositie aanvullende begrotingen 2014

Een akkoord met het Europees parlement op de aanvullende begrotingen 2014 vereiste eerst een akkoord in de Raad. De discussie in de Raad ging over twee elementen:

  • Ten eerste ging het over de financiering van de zogenoemde speciale instrumenten2 onder het meerjarig betalingenplafond. Voor het jaar 2014 stelt de Commissie voor om in totaal 477 miljoen euro aan speciale instrumenten boven het betalingenplafond te financieren (350 miljoen euro was al opgenomen in de begroting voor 2014 en cumulatief 127 miljoen euro in de vijfde en de zevende aanvullende begroting). De groep van met Nederland gelijkgestemde lidstaten3 acht dit in strijd met de afspraken over het Meerjarig Financieel Kader 2014–2020 en wenst, met uitzondering van het gebruik van de marge voor onvoorziene uitgaven (contingency margin), alle uitgaven onder het plafond te financieren.

  • Ten tweede ging het over het gebruik van de contingency margin in de derde aanvullende begroting. De contingency margin is een instrument dat als laatste redmiddel voor onvoorziene uitgaven de mogelijkheid biedt het betalingenplafond in een jaar (met maximaal 0,03% van het Europees BNI) te verhogen, onder gelijktijdige verlaging in latere jaren. In de derde aanvullende begroting voor 2014 stelt de Commissie voor de contingency margin volledig in te zetten (4.027 mln euro). De gelijkgestemde lidstaten wilden gebruik van de contingency margin beperken tot een laatste redmiddel voor onvoorziene uitgaven en zijn van mening dat veel van de uitgaven zoals voorgesteld door de Commissie voor financiering met de contingency margin niet als zodanig zijn te kwalificeren.

Op zaterdag 12 november 2014 is in Coreper een akkoord bereikt over een Raadspositie ten aanzien van de aanvullende begrotingen voor 2014. Deze positie doet recht aan de Nederlandse inzet door financiering van alle speciale instrumenten onder het betalingenplafond en een veel beperktere inzet van de contingency margin. Deze positie vormt de basis voor verdere onderhandelingen met het Europees parlement.

Verloop onderhandelingen Raad en Europees parlement

Op maandag 17 november jongstleden is gezocht naar mogelijkheden voor een akkoord over de aanvullende begrotingen 2014 en de begroting 2015. Echter, gedurende de dag bleven beide posities te ver van elkaar verwijderd. Vooral ten aanzien van de inzet van de speciale instrumenten en de contingency margin in 2014 lagen de onderlinge posities nog ver uit elkaar. Een akkoord is uitgebleven, waardoor rond middernacht een einde kwam aan de conciliatieperiode.

Verdere procedure

Conform de procedure geschetst in artikel 314 VWEU liep op 17 november 2014 de conciliatieperiode af, waarin Raad en Europees parlement een akkoord dienden te bereiken over de EU-begroting 2015. Ditzelfde artikel schrijft voor dat indien binnen de conciliatieperiode geen overeenstemming is bereikt, de Commissie een nieuw voorstel moet indienen. Naar verwachting zal eind november de Commissie met een nieuw voorstel komen voor de begroting 2015. In de loop van december zal dan een nieuwe poging gedaan kunnen worden te komen tot een akkoord. Daarbij zullen ook de aanvullende begrotingen voor 2014 worden betrokken. Een politiek akkoord kan dan nog voor het einde van het jaar worden geformaliseerd.

Betalingsregeling naheffing als gevolg van revisies BNI

Het mislukken van de onderhandelingen tussen Raad en Europees parlement heeft geen gevolgen voor de wijziging van uitvoeringsverordening 1150/2000. Deze aanpassing is noodzakelijk om een betalingsregeling voor de naheffing mogelijk te maken. Over de uitgangspunten is in de Ecofinraad van 7 november overeenstemming bereikt. Deze zijn daarna uitgewerkt door de Commissie in een wijziging van de verordening. Inmiddels is over de tekst overeenstemming in Coreper. Concreet wordt het mogelijk om een verzoek aan de Commissie te richten om betaling uit te kunnen stellen tot uiterlijk de eerste werkdag in september van het volgend jaar als aan één van de twee onderstaande voorwaarden is voldaan:

  • De naheffing van een lidstaat is hoger dan 2/12e van de totale BTW- en BNI-afdrachten van die lidstaat in een jaar.

  • De totale naheffing van alle lidstaten is hoger dan 1/24e van de totale BTW- en BNI-inkomsten van de EU in een jaar.

Over deze wijziging dienen het Europees parlement en de Europese Rekenkamer nu binnen een redelijke termijn advies te geven, waarna de Raad formeel over de wijziging kan besluiten. Bij het betalingsverzoek aan de lidstaten als gevolg van de naheffing, zal de Commissie anticiperen op de in Coreper overeengekomen wijziging van de verordening. Daardoor zal het voor alle lidstaten mogelijk worden tijdig voor 1 december een betalingsregeling af te spreken met de Commissie. De verordening zal een terugwerkendekrachtbepaling krijgen voor het geval een formeel besluit over de verordening pas na 1 december kan worden genomen. Wanneer de Commissie inzicht heeft in de voornemens van de lidstaten omtrent de betaling van de naheffing zal na 1 december een gewijzigde zesde aanvullende begroting voor 2014 worden voorgesteld, waarin de teruggave van de middelen wordt voorgesteld voor zover er op 1 december middelen zijn betaald samenhangende met de naheffingen.


X Noot
1

Zie Kamerstuk 21 501-03 nr. 81

X Noot
2

Solidariteitsfonds, Globaliseringsfonds, Noodhulpreserve en Flexibiliteitsinstrument.

X Noot
3

Frankrijk, Duitsland, Verenigd Koninkrijk, Oostenrijk, Zweden, Finland, Denemarken.

Naar boven