Vragen van de leden Van den Hul en Nijboer (beiden PvdA) aan de Minister voor Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media over Groningse basisschoolleraren die hun leerlingen vaker onderschatten dan hun collega’s in rest van Nederland (ingezonden 17 augustus 2018).

Antwoord van Minister Slob (Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media) (ontvangen 1 oktober 2018).

Vraag 1

Deelt u de mening dat de basisschooladviezen voor het voortgezet onderwijs ertoe moeten bijdragen dat elk kind zeker kan zijn dat hij of zij het beste uit zichzelf kan halen?

Antwoord 1

Ja, die mening deel ik.

Vraag 2

Klopt het dat basisschoolleraren in de provincie Groningen leerlingen vaker dan in de rest van het land een lager middelbare schooladvies meegeven, terwijl deze leerlingen mogelijk een hoger niveau aankunnen en zij ook minder dubbele schooladviezen geven?1

Antwoord 2

Ja, dat klopt. In Groningen moeten meer adviezen worden heroverwogen, omdat het gegeven schooladvies lager is dan de score op de eindtoets. Het percentage adviezen dat moest worden heroverwogen in Groningen lag in 2017 op 39,1%, landelijk op 34,7%. Dit aandeel daalde de afgelopen drie jaar wel.

Van het aantal adviezen dat moet worden heroverwogen, zien we dat het percentage adviezen dat ook wordt bijgesteld op het landelijk gemiddelde ligt. Wanneer het toetsadvies hoger uitvalt dan het schooladvies, zijn leerkrachten in Groningen dus even bereid tot het bijstellen van het advies. Bovendien lijkt het percentage bijstellingen in Groningen iets harder toe te nemen dan in de rest van Nederland.

Het klopt tevens dat het percentage Groningse dubbeladviezen met 18,5% in 2017 lager was dan het landelijk gemiddelde (24,9%), maar ook hier is een stijgende trend te zien. Dit wijst erop dat de eindtoets zijn rol als tweede onafhankelijke gegeven ook in Groningen goed vervuld.

Vraag 3

Hoe verklaart u dat men in Groningen structureel minder tegenkomt dat het toetsadvies lager is dan het schooladvies?

Antwoord 3

Er kunnen over de provincie Groningen geen onderbouwde uitspraken worden gedaan, aangezien er in die provincie nog geen onderzoek gedaan is naar de oorzaak van het verschil in schooladvies en toetsadvies.

Wel is er onderzoek in de provincie Drenthe gedaan2, waarin mogelijke verklaringen kunnen worden gevonden. Een eerste mogelijke oorzaak is dat er sprake is van een minder ambitieuze leercultuur, die zich uit in lagere verwachtingen van ouders. Daarnaast is het mogelijk dat het beschikbare aanbod van vo scholen in een regio van invloed is op de schooladvisering. Tenslotte kunnen leerlingenkenmerken, zoals werkhouding en motivatie, een rol spelen bij de in Groningen iets lagere schooladvisering.

Vraag 4

Wat betekent dit voor de kansen van betrokken kinderen, die pas later kunnen laten zien dat zij méér in hun mars hebben, in het onderwijs en op de arbeidsmarkt?

Antwoord 4

De cijfers bij vraag twee laten zien dat de eindtoets goed zijn functie als tweede onafhankelijk gegeven vervult in Groningen. Ik vertrouw erop dat de leerkracht zelf, samen met de IB’er en de directeur, heel goed in staat is om op een gefundeerde manier tot een schooladvies te komen. De Inspectie van het Onderwijs ontwikkelt daarnaast een serious game die de leerkracht kan ondersteunen bij het geven van een onbevooroordeeld schooladvies en eventuele heroverweging. Hierdoor krijgen leerlingen ook in Groningen de mogelijkheid om hun talenten te ontplooien.

Vraag 5

Wat klopt er van de overweging van Roel Bosker, hoogleraar Onderwijskunde aan de Rijksuniversiteit Groningen, dat een kleine overschatting juist vaak gunstig zou zijn voor de schoolloopbaan van leerlingen?

Antwoord 5

Uit onderzoek van Bosker3 blijkt dat een positieve verwachting van de leraar van een kind, een positief effect heeft op de (lange-termijn)resultaten van een kind. Uit meer recent onderzoek van Timmermans4 blijkt ook dat leerlingen van wie het advies naar boven bijgesteld wordt, dit niveau vaak redden. Wel blijven ze vaker zitten.

Vraag 6

Klopt de analyse dat in steden hoogopgeleide ouders de leerkrachten vaker onder druk zetten om een hoger schooladvies te geven, maar daarom in minder stedelijke provincies zoals Groningen behoudender wordt geadviseerd?

Antwoord 6

Uit de tussenevaluatie5 bleek dat adviezen vaker worden bijgesteld in Noord- en Zuid-Holland, waarbij de gegevens per gemeente sterk verschillen. Daarnaast bleek dat leerkrachten in de G4 en G33 een iets hogere druk van ouders ervaren dan in de rest van Nederland. Positief is dat volgens 88% van de leerkrachten de druk die zij ervaarden van ouders in 2016 gelijk was gebleven of zelfs gedaald was, vergeleken met de drie jaar daarvoor. Ik vind de invloed van ouders op de schooladvisering een belangrijk onderwerp. Om die reden zal hieraan in de eindevaluatie van de Wet Eindtoetsing PO aandacht worden besteed.

Vraag 7

Welke rol spelen in Groningen afspraken tussen basisscholen om ter wille van een soepele klasse-indeling in het voortgezet onderwijs maar één schoolniveau te adviseren?

Antwoord 7

In het verleden zijn in enkele regio’s afspraken gemaakt tussen po- en vo-scholen om maar één schoolniveau te adviseren. In de eerste tussentijdse evaluatie van de wetswijziging eindtoets PO6 heeft mijn voorganger in 2015 aangegeven dat dit niet wenselijk is, aangezien dubbele adviezen leerlingen meer kansen geven om zich in het voorgezet onderwijs te bewijzen. Hierop zijn gesprekken gevoerd met scholen en samenwerkingsverbanden om hen te wijzen op het belang van dubbele schooladviezen. Ook is de manier waarop de Inspectie van het Onderwijs onderbouwrendement berekent, gewijzigd. Leerlingen die eindigen op het laagste niveau van hun dubbeladvies hebben nu geen negatieve invloed meer op de beoordeling van de inspectie en kinderen die op het hoogste niveau eindigen leveren juist pluspunten op. Het percentage meervoudige adviezen is de daaropvolgende jaren gemonitord en neemt zowel landelijk, als in Groningen, steeds toe.

Vraag 8

Wat gaat u ondernemen met de bevindingen van dit onderzoek van de Rijksuniversiteit Groningen?

Antwoord 8

In Groningen is een positieve dalende trend te zien in het percentage adviezen dat moet worden heroverwogen en een positieve stijgende trend in het percentage adviezen dat daarvan wordt bijgesteld. Evenwel neem ik het thema van regionale verschillen in de advisering serieus. Ik vind het belangrijk dat besturen en samenwerkingsverbanden van po en vo weloverwogen omgaan met hun schooladvisering. Hierbij haal ik graag het goede voorbeeld aan van de provincie Drenthe, die succesvol aan de slag is gegaan met soortgelijke signalen als in Groningen. Drenthe is de relevante variabelen gaan monitoren in de Drentse Onderwijsmonitor en is in gesprek gegaan met betrokkenen, waarvan de resultaten zijn gepubliceerd in een aanvullend rapport7.

Ik kom op dit onderwerp terug in de jaarlijkse rapportage over de eindtoetsresultaten 2018 en bij de eindevaluatie van de wet eindtoetsing.


X Noot
1

«Groningse basisschoolleraren onderschatten leerlingen vaker dan in rest van Nederland» in: RTV Noord, 16 augustus 2018 (https://www.rtvnoord.nl/nieuws/197746/Groningse-basisschoolleraren-onderschatten-leerlingen-vaker-dan-in-rest-van-Nederland).

X Noot
2

Kruijer, J., Oosting, I., Drentse onderwijsmonitor 2016. Trendbureau Drenthe – CMO STAMM, januari 2017.

X Noot
3

Ritzema, E. S., Deunk, M. I., Bosker, R. J., en van Kuijk, M. F. (2016). The relation between teacher-set performance goals and students» mathematical achievement. Studies in Educational Evaluation, 51, 17-28

X Noot
4

Timmermans, A.C., De Boer, H., Amsing H.T.A. en Van der Werf, M.P.C., Track recommendation bias: Gender, migration background and SES bias over a 20-year period in the Dutch context. British Educational Research Journal 2018.

X Noot
5

Oomens, M., Scholten, F. en Luyten, H., Evaluatie Wet Eindtoetsing PO – tussenrapportage 2017. Oberon, januari 2017.

X Noot
6

Kamerstuk 31 289, nr. 272.

X Noot
7

Oosting, I., Kruijer, J. en Spruit, R., Van basisschool naar voortgezet onderwijs. In gesprek met onderwijs en ouders. Trendbureau Drenthe – CMO STAMM, januari 2018.

Naar boven