Aanhangsel van de Handelingen

Vragen gesteld door de leden der Kamer, met de daarop door de regering gegeven antwoorden

1241

Vragen van de leden Van Velzen en De Wit (beiden SP) aan de staatssecretaris van Justitie over de vrijheid van meningsuiting van gevangenispersoneel. (Ingezonden 9 januari 2008)

1

Is het waar dat in bepaalde Penitentiaire Inrichtingen een «Protocol mediacontacten» geldt waarin staat dat over alle mediacontacten vooraf overleg plaats vindt met de Algemeen Directeur, en dat medewerkers, wanneer zij door de media worden benaderd, altijd zonder enig commentaar door moeten verwijzen naar de Locatiedirecteur? In welke justitiële inrichtingen geldt dit Protocol?

2

Waarom is voor deze medewerkers vooraf toestemming nodig om met de pers te spreken? Waarom mag de directeur bepalen, net als bij de mediacontacten van gedetineerden1, welke berichten wel en welke niet naar buiten gaan?

3

Deelt u de mening dat met het beperken van de vrijheid van meningsuiting, zoals verankerd in artikel 7 van de Grondwet, zo terughoudend mogelijk om moet worden gegaan?

4

Waarom kan het spreken met de pers de goede vervulling van de functie van de DJI-medewerker in de weg staan, of zou het functioneren van de justitiële inrichting «niet in redelijkheid zijn verzekerd», zoals geformuleerd in artikel 125a Ambtenarenwet? Hoe kunnen concreet de woorden van een medewerker het functioneren van de inrichting belemmeren?

5

Waarom zouden medewerkers van Penitentiaire Inrichtingen niet hun mening in de pers mogen geven over bepaalde ontwikkelingen in het gevangeniswezen?

6

Deelt u de mening dat de samenleving een goed beeld moet krijgen van wat er speelt in de gevangenis, en dat indien er al onjuistheden zouden worden verteld deze vervolgens weersproken kunnen worden?

7

Bent u bereid het Protocol mediacontacten in te trekken of zo aan te passen dat er meer ruimte komt voor het personeel om zich te uiten in de media?

Antwoord

Antwoord van staatssecretaris Albayrak (Justitie), mede namens de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties. (Ontvangen 7 februari 2008), zie ook Aanhangsel Handelingen nr. 1165, vergaderjaar 2007–2008

1

Voor alle penitentiaire inrichtingen geldt het Gedragsprotocol Integriteit, dat door een aantal directeuren voor hun inrichting in een aparte richtlijn is verwerkt. Daarin wordt, onder vooropstelling van de vrijheid van meningsuiting, aandacht besteed aan de beperkingen die daarvoor gelden. Deze beperkingen worden op wetsniveau geregeld in artikel 125a van de Ambtenarenwet. Dat bepaalt dat de ambtenaar zich dient te onthouden van het openbaren van gedachten of gevoelens of van de uitoefening van het recht tot vereniging, tot vergadering en tot betoging, indien door de uitoefening van deze rechten de goede vervulling van zijn functie of de goede functionering van de openbare dienst, voor zover deze in verband staat met zijn functievervulling, niet in redelijkheid zou zijn verzekerd (de zgn. «functioneringsnorm»). Verder bepaalt artikel 125a Ambtenarenwet dat de ambtenaar verplicht is tot geheimhouding van hetgeen hem in verband met zijn functie ter kennis is gekomen, voor zover die verplichting uit de aard der zaak volgt. Wat betreft contacten met de media is deze norm ingevuld in Aanwijzing 12 van de Aanwijzingen externe contacten rijksambtenaren1. Ik verwijs naar wat de toenmalige minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties heeft geantwoord op vragen van het toenmalige lid Vos (GroenLinks) over het grondwettelijk recht op vrijheid van meningsuiting voor ambtenaren2.

De Ambtenarenwet en genoemde aanwijzingen houden geen verbod vooraf in op uitoefening van de vrijheid van meningsuiting, maar kunnen – bij schending van de functioneringsnorm – leiden tot sancties achteraf.

2

Om te voorkomen dat ambtenaren de in het antwoord op vraag 1 besproken normen schenden geldt binnen de rijksoverheid algemeen de gedragslijn dat ambtenaren die door de pers worden benaderd daarover hun leidinggevende inlichten en doorverwijzen naar hun afdeling voorlichting. Daarbij dient te worden bedacht dat de ministeriële verantwoordelijkheid voor uitingen van ambtenaren voluit geldt.

Voorts wijs ik erop dat informatieverstrekking aan de pers een taak en deskundigheid van de voorlichtingsafdelingen is.

3

Ja. In deze vraag worden terecht de woorden «zo terughoudend mogelijk» gebruikt. Zoals eerder aangegeven in de antwoorden op de vragen 1 en 2 is de vrijheid van meningsuiting van de ambtenaar niet absoluut.

4

De normen, behandeld in het antwoord op vraag 1, hebben hun wortels in het staatsrechtelijk verankerde beginsel van de ministeriële verantwoordelijkheid. Zij gelden, wat betreft het rijk, niet alleen voor justitiële inrichtingen, maar voor de gehele rijksdienst. Een uiting van een ambtenaar die nauw betrokken is bij een bepaald beleidsterrein zal eerder in strijd komen met deze normen dan een uiting van een ambtenaar die ver van dat beleidsterrein afstaat. Voor andere factoren die hierbij een rol spelen verwijs ik hierbij wederom naar de in het antwoord op vraag 1 genoemde antwoorden van de toenmalige minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties naar aanleiding van vragen van het toenmalige lid Vos (GroenLinks).

5

Voor de beantwoording van deze vraag verwijs ik naar hetgeen ik hierover heb opgemerkt in antwoord op vraag 1.

6

Die mening deel ik; de in het antwoord op vraag 1 besproken normen staan hieraan niet in de weg. Bovendien zijn er verschillende manieren waarop de samenleving en het parlement worden geïnformeerd over de gang van zaken in gevangenissen en zich daarover een beeld kunnen vormen. Ik noem de rapporten van de Inspectie voor de Sanctietoepassing (ISt) en de jurisprudentie van de Raad voor Strafrechtstoepassing en Jeugdbescherming (RSJ) en de jaarlijkse open dagen die het gevangeniswezen organiseert.

7

Ik zal de beantwoording van deze kamervragen verspreiden binnen de Dienst Justitiële Inrichtingen.


XNoot
1

 Aanhangsel Handelingen, nr. 878, vergaderjaar 2007–2008.

XNoot
1

 Staatscourant 1998, 104.

XNoot
2

 Aanhangsel Handelingen, nr. 1435, vergaderjaar 2003–2004.

Naar boven