Aanhangsel van de Handelingen

Vragen gesteld door de leden der Kamer, met de daarop door de regering gegeven antwoorden

1420

Vragen van de leden M. M. van der Burg (PvdA), Bremmer (CDA), Dittrich (D66), J. M. de Vries (VVD), Rabbae (GroenLinks), Schutte (GPV) en Van den Berg (SGP) over een adoptiehulpverlening. (Ingezonden 20 mei 1998)

1

Herinnert u zich het amendement dat bij de behandeling van de wetsvoorstellen in het kader van het Haags adoptieverdrag is aangenomen, dat de instelling van een landelijke onafhankelijke klachtencommissie wettelijk regelt1 en herinnert u zich tevens het verzoek tot een financiële bijdrage voor adoptiehulpverlening van enkele instanties?2

2

Op welke wijze is invulling gegeven aan het instellen van genoemde klachtencommissie? Met welke organisaties is overleg gevoerd? Wanneer is de AMvB terzake te verwachten?

3

Wat is de stand van zaken bij de afhandeling van het onder 1 genoemde subsidieverzoek?

4

Hoe verhoudt zich een en ander tot de Stichting «ROOTS» die onlangs in het leven is geroepen en de organisatie «ADRIN» (adoptiedriehoek voor geadopteerden, adoptiefouders en afstandmoeders)?

5

Waarom schort het op dit moment nog steeds ernstig aan adequate adoptiehulpverlening binnen de reguliere hulpverlening in het land, zowel voor adoptiekinderen en adoptiefouders? Waarom is de gerichte hulpverlening versnipperd en waarom zijn de (op zich goede) initiatieven ter verbetering van de situatie versnipperd? Kunt u uw mening uitvoerig toelichten?

6

Wat zijn de gevolgen van de opheffing van het adoptiecentrum van de universiteit Utrecht? Door welke organisaties en instanties zijn de werkzaamheden overgenomen?

7

Trekt u de conclusie uit de huidige situatie dat er dringend behoefte is aan een structurele verbetering op korte termijn? Zou het geen aanbeveling verdienen om, gezien de ingewikkelde psychologische problematiek van adoptiekinderen en hun ouders, te komen tot een landelijke hulpstructuur met regionale vestigingen? Zo ja, op welke wijze werkt u aan verbetering? Voert u terzake al overleg? Zo niet, kunt u dat dan uitvoerig beargumenteren met de minister en/of staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport?

8

Bent u op de hoogte van het initiatief van de heer A. Schoenmaker uit Almelo om, op basis van onderzoek naar de huidige situatie, te komen tot een gestructureerde aanpak met betrokken hulpverleningsinstellingen? Wat is uw mening terzake?

9

Is het waar dat gezondheidsinstellingen adoptiespecialisten niet kunnen en mogen financieren op grond van vigerende wetgeving?

Antwoord

Antwoord van staatssecretaris Schmitz (Justitie), mede namens de minister en staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport. (Ontvangen 26 juni 1998) Zie ook Aanhangsel Handelingen nr. 1362, vergaderjaar 1997–1998

1

Ja.

2

Het bij het amendement ingevoegde artikel 24a van de Wet opneming buitenlandse kinderen ter adoptie, zoals de wet luidt ingevolge de Wet van 12 mei 1998 tot invoering van het op 29 mei 1993 te 's-Gravenhage tot stand gekomen Verdrag inzake de bescherming van kinderen en de samenwerking op het gebied van interlandelijke adoptie en, in verband daarmee, wijziging in de Wet opneming buitenlandse pleegkinderen en enige andere wetten (Stb. 302), bepaalt dat er een klachtencommissie is voor klachten over gedragingen van vergunninghouders aan wie een vergunning is verleend om te bemiddelen inzake de opneming van een buitenlands pleegkind. Bij algemene maatregel van bestuur moeten nadere regels worden gegeven over benoeming, samenstelling en bevoegdheden alsmede over de klachtenprocedure. Omdat de in de wet bedoelde vergunninghouders zijn aan te merken als bestuursorgaan in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is bij het opstellen van deze amvb afstemming noodzakelijk op het bij de Tweede Kamer aanhangige wetsvoorstel tot aanvulling van de Awb met een regeling over de behandeling van klachten door bestuursorganen (Kamerstukken II 1997/98, 25 837, nrs. 1–3). Dit wetsvoorstel voorziet in de toevoeging van een nieuw hoofdstuk 9 aan de Awb met regels over het zgn. interne klachtrecht. Als zodanig vormt de in dit wetsvoorstel voorgestelde klachtenprocedure een voorfase alvorens eventueel een klacht kan worden ingediend bij een externe klachteninstantie, als regel de Nationale Ombudsman (het zgn. kenbaarheidsvereiste).

Het nieuwe hoofdstuk van de Awb voorziet in afdeling 9.3 in de mogelijkheid dat bij de daarin geregelde klachtenprocedure een zgn. klachtadviescommissie optreedt. De klachtbehandeling vindt dan plaats buiten de organisatie van het desbetreffende bestuursorgaan, door een onafhankelijke klachtinstantie, waarbij de eindverantwoordelijkheid voor de klachtafdoening berust bij het bestuursorgaan.

Wat de in artikel 24a geregelde klachtencommissie betreft staat ons een model voor ogen waarbij de klachtencommissie fungeert als klachtenadviescommissie in de zin van hoofdstuk 9 van de Awb. Na deze procedure bestaat dan de mogelijkheid tot het indienen van een klacht bij de Nationale Ombudsman.

Vanwege de genoemde samenloop met het nieuwe hoofdstuk 9 van de Awb zal de amvb waarin een en ander wordt geregeld, tegelijkertijd in werking moeten treden met het nieuwe hoofdstuk 9 van de Awb. Afhankelijk van het verloop van de parlementaire behandeling van wetsvoorstel 25 837, zal dit naar verwachting in de loop van 1999 zijn. Op hetzelfde tijdstip zal artikel 14, onderdeel R van de Wet van 12 mei 1998 in werking treden, waarin het nieuwe artikel 24a van de Wet opneming buitenlandse kinderen ter adoptie is opgenomen.

Het ontwerp van de amvb zal worden voorgelegd aan de vergunninghouders, de Belangenvereniging van zelfdoeners in adoptie en belangengroeperingen van adoptiefouders en ingevolge artikel 24a, tweede lid, worden voorgehangen bij de beide kamers der Staten-Generaal.

3

In de Memorie van Antwoord aan de Eerste Kamer van 23 april 1998 (Kamerstukken I 1997/98, 24 810, nr. 276a) heeft de Staatssecretaris van Justitie, naar aanleiding van het voorlopig verslag van de Vaste Commissie voor Justitie op de inmiddels aangenomen voorstellen van wet tot goedkeuring en uitvoering van het op 23 mei 1993 tot stand gekomen Verdrag inzake de bescherming van kinderen en de samenwerking op het gebied van interlandelijke adoptie, medegedeeld dat zij reeds overleg heeft gevoerd met vertegenwoordigers van Bureau Voorlichting Interlandelijke Adoptie (VIA), het Werkverband Adoptie Nazorg (WAN), vertegenwoordigers van de Federatie van Instellingen voor Therapeutische Gezinsverpleging en de William Schrikker Stichting om te bezien op welke wijze aan de beoogde nazorg gestalte zal kunnen worden gegeven. Op basis van hun praktijkervaringen adviseren deze instellingen over te gaan tot vroeghulp via een aanbod van video interaktiebegeleiding aan alle adoptiefouders bij de opneming van hun eerste adoptiefkind. Het Bureau VIA biedt reeds op bescheiden schaal deze vorm van preventieve begeleiding aan adoptiefouders. Daarnaast zou een landelijk aanbod van intensieve vroeghulp kunnen worden gedaan bij verhoogd risicodragende plaatsingen (te weten meerlingplaatsingen, oudere adoptiefkinderen, kinderen met een lichamelijke en/of geestelijke handicap), uit te voeren door de FTGV en de WSS. Als sluitstuk zou door de FTGV en de WSS diagnostiek en behandeling van complexe adoptiespecifieke problematiek kunnen worden aangeboden. Beide vormen van nazorg zijn reeds eerder door deze instellingen bij wijze van experiment aangeboden en hebben hun nut in de praktijk bewezen. De Staatssecretaris van Justitie heeft toegezegd te zullen bezien of en op welke wijze reeds dit jaar voorwaarden kunnen worden geschapen voor een landelijk aanbod van begeleiding en nazorg bij interlandelijke adoptie. Bij de verdere ontwikkeling zal zij uiteraard aandacht schenken aan de relatie van de voorgestelde maatregelen met de ontwikkelingen van de Regie in de Jeugdzorg.

Zoals uit bijgaande kopie van mijn brief d.d. 19 juni 1998 aan genoemde instellingen moge blijken, heeft zij helaas voor 1998 geen middelen beschikbaar om een aanzet tot een dergelijk aanbod te kunnen geven. Voor 1999 kan zij – hangende de behandeling van de begroting van mijn Ministerie – evenmin enige toezegging doen.

4

De stichting Steunpunt Roots is bedoeld om als landelijk informatie- en coördinatiepunt te fungeren voor vragen die liggen op het terrein van de herkomst van geadopteerden. Dit steunpunt is opgericht door de samenwerkende bij adoptiehulpverlening betrokken instanties. Op haar beurt zal het steunpunt vragen die liggen op het terrein van de hulpverlening naar die instanties doorverwijzen. De Staatssecretaris van Justitie heeft dit steunpunt een startsubsidie toegekend van f 75 000,–.

De organisatie ADRIN, wat staat voor Adoptie- DRiehoek Interactief Nederland, is een federatieve stichting waarin geadopteerden, adoptiefouders en Nederlandse afstandsmoeders hun krachten hebben gebundeld.

Deze organisatie fungeert onder meer als klankbord in het overleg dat dezen met enige regelmaat hebben met de bij adoptiehulpverlening betrokken instanties.

5

Voor adoptiehulpverlening kan men in principe binnen de reguliere hulpverlening terecht bij de RIAGG's.

Bij de RIAGG's is op initiatief van het Werkverband Adoptie Nazorg een netwerk van adoptie-aandachtsfunctionarissen tot stand gekomen.

Voor meer specifieke, gerichte adoptiehulpverlening teneinde te komen tot een landelijk aanbod was er tot nu toe onvoldoende vraag. De initiatieven ter verbetering van de situatie zijn niet versnipperd; het gezamenlijke initiatief van Bureau VIA, het Werkverband Adoptie Nazorg, de William Schrikker Stichting en de Federatie van Instellingen voor Therapeutische Gezinsverpleging is er op gericht om het hulpverleningsaanbod te bundelen en te coördineren door middel van regionale vestigingen.

6

De beslissing om het adoptiecentrum op te heffen is in de eerste plaats een beslissing van het College van Bestuur van de Universiteit van Utrecht. De vereniging Wereldkinderen, een van de vergunninghoudende bemiddelende instanties bij interlandelijke adoptie, en het in ons antwoord op vraag 4 genoemde ADRIN hebben het initiatief genomen om te trachten het adoptiecentrum met steun van andere bij adoptie betrokken instanties, die zijn verzameld in het Platform Triade Hulpverlening, buiten de Universiteit van Utrecht in een gewijzigde vorm voort te zetten.

De bibliotheek en het Documentatiecentrum van het voormalige adoptiecentrum zijn inmiddels ondergebracht in de Mulock Houwer bibliotheek.

7

Zoals reeds in de beantwoording van vraag 5 is aangegeven, vindt de Staatssecretaris van Justitie gerichte adoptiehulpverlening een goede zaak. Het aanbod zoals dat door eerdergenoemde instanties is gedaan, verdient dan ook grote waardering. Op dit moment echter zijn er onvoldoende middelen voorhanden om de gewenste aanzet tot een landelijk aanbod van adoptiehulpverlening te geven.

8

De Staatssecretaris van Justitie is bekend met het initiatief van de heer Schoenmaker. Aan het bestaande initiatief van het Bureau VIA, het Werkverband Adoptie Nazorg, de William Schrikker Stichting en de Federatie van Instellingen voor Therapeutische Gezinsverpleging om te komen tot een gestructureerd aanbod van adoptiehulpverlening, ligt reeds een uitgebreide oriëntatie met betrekking tot de huidige situatie ten grondslag. Het initiatief van de heer Schoenmaker zal naar haar inschatting niet leiden tot nieuwe inzichten. Het ondersteunen daarvan acht zij dan ook op dit moment niet opportuun.

9

Voor zover de hulpverlening plaats vindt door hulpverleners, werkzaam in het kader van de RIAGG's, kan financiering daarvan op grond van de AWBZ plaatsvinden.


XNoot
1

Kamerstuk 24 811 nr. 5, Kamerbehandeling d.d. 3 en 18 december jl.

XNoot
2

Brief van 1 september jl. van het Bureau Voorlichting Interlandelijke Adoptie, de Stichting werkverband adoptie nazorg, de Nederlandse Federatie van Instellingen voor Therapeutische Gezinsverpleging, de landelijke voorziening van pleegzorg van de Willem Schrikker Stichting.

Naar boven