Regeling van Gedeputeerde Staten van de provincie Noord-Brabant van 3 juni 2025 tot wijziging van de regeling Europese Landbouwsubsidies 2023-2027 Noord-Brabant in verband met enkele wijzigingen in paragrafen 2, 5 en 10, en een technische aanpassing aan paragraaf 4 (zevende wijziging regeling Europese Landbouwsubsidies 2023-2027 Noord-Brabant)

Gedeputeerde Staten van Noord-Brabant;

 

Gelet op artikel 2 van de Algemene subsidieverordening Noord-Brabant;

 

Overwegende dat het wenselijk is de regeling Europese Landbouwsubsidies 2023-2027 Noord-Brabant te wijzigen in verband met enkele wijzigingen in paragrafen 2, 5 en 10, en een technische aanpassing aan paragraaf 4;

 

Besluiten vast te stellen de volgende regeling:

Artikel I Wijziging regeling Europese Landbouwsubsidies 2023-2027 Noord-Brabant

De regeling Europese Landbouwsubsidies 2023-2027 Noord-Brabant wordt als volgt gewijzigd:

 

A.

 

In artikel 1.1 wordt in de alfabetische volgorde de volgende begripsbepaling ingevoegd:

landbouwbedrijf: alle voor landbouwactiviteiten gebruikte en door een landbouwer beheerde eenheden op het grondgebied van eenzelfde lidstaat;

 

B.

 

In artikel 1.7, eerste lid, wordt ‘verstrekken’ vervangen door ‘verlenen’.

 

C.

 

Onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel c door een puntkomma wordt aan artikel 1.12, vijfde lid, een onderdeel toegevoegd, luidende:

  • d.

    onverminderd onderdeel c wordt bij een aanvraag bestaande uit investeringen binnen meerdere investeringscategorieën, bedoeld onder a, voor de rangschikking het per investeringscategorie aan de investeringen toegekende aantal punten opgeteld en vervolgens door het aantal investeringscategorieën gedeeld.

D.

 

Onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel c door een puntkomma worden aan artikel 2.2.3, eerste lid, twee onderdelen toegevoegd, luidende:

  • d.

    productieve investeringen groen- blauw of dierenwelzijn door landbouwers, niet zijnde jonge landbouwers, gericht op agroforestry;

  • e.

    productieve investeringen groen- blauw of dierenwelzijn door jonge landbouwers, gericht op agroforestry.

E.

 

In artikel 2.2.4, tweede lid, wordt ‘eerste lid, onder a of b’ vervangen door ‘ eerste lid, onder a, b of d’.

 

F.

 

Onder verlettering van de onderdelen e tot en met g tot f tot en met h wordt aan artikel 2.2.6 een onderdeel ingevoegd, luidende:

  • e.

    een aanvraag om subsidie als bedoeld in artikel 2.2.3, eerste lid, onder d of e, betreft een of meer investeringen opgenomen in de investeringslijst in bijlage 1, hoofdstuk Biodiversiteit en biologische bestrijding, investeringscategorie 3;

G.

 

Artikel 2.2.9 wordt als volgt gewijzigd:

  • 1.

    Voor de tekst wordt de aanduiding ‘1.’ geplaatst.

  • 2.

    Er wordt een lid toegevoegd, luidende:

    • 2.

      Aanvragen voor subsidie als bedoeld in artikel 2.2.3, onder d of e, worden ingediend van 11 juni 2025, 9:00 uur, tot en met 12 augustus 2025, 17:00 uur.

H.

 

Aan artikel 2.2.10 worden twee leden toegevoegd, luidende:

  • 4.

    Gedeputeerde Staten stellen het subsidieplafond voor subsidies als bedoeld in artikel 2.2.3, eerste lid, onder d, voor de periode, genoemd in artikel 2.2.9, tweede lid, vast op € 976.000.

  • 5.

    Gedeputeerde Staten stellen het subsidieplafond voor subsidies als bedoeld in artikel 2.2.3, eerste lid, onder e, voor de periode, genoemd in artikel 2.2.9, tweede lid, vast op € 986.000.

I.

 

Artikel 2.2.11 wordt als volgt gewijzigd:

  • 1.

    Onder vernummering van het derde lid tot vijfde lid en van het vierde en vijfde lid tot zevende en achtste lid worden drie leden ingevoegd, luidende:

    • 3.

      Voor subsidies als bedoeld in artikel 2.2.3, eerste lid, onder d, bedraagt de subsidie 70% van de subsidiabele kosten.

    • 4.

      Voor subsidies als bedoeld in artikel 2.2.3, eerste lid, onder e, bedraagt de subsidie 80% van de subsidiabele kosten.

    • 6.

      In afwijking van het vierde lid bedraagt de subsidie 70% van de subsidiabele kosten als de aanvraag is ingediend door een samenwerkingsverband van landbouwers en jonge landbouwers.

  • 2.

    In het achtste lid (nieuw), onderdeel a, wordt ‘onder a’ vervangen door ‘onder a, d of e’.

J.

 

Na artikel 2.2.12 wordt een artikel ingevoegd, luidende:

 

Artikel 2.2.12a Verplichting

In aanvulling op artikel 1.15 is de subsidieontvanger van een subsidie als bedoeld in artikel 2.2.3, eerste lid, onder d of e, verplicht het project uiterlijk binnen 30 maanden na indiening van de aanvraag om subsidie af te ronden.

 

K.

 

In artikel 2.2.14 wordt na ‘de aanvraag tot vaststelling’ ingevoegd ‘van een subsidie als bedoeld in artikel 2.2.3, eerste lid, onder a, b of c,’.

 

L.

 

In artikel 2.4.11, eerste lid, wordt ’worden gerangschikt op basis van de volgende criteria’ vervangen door ’worden gerangschikt op basis van de volgende selectiecriteria zoals uitgewerkt in bijlage 8’.

 

M.

 

Onder vervanging van de puntkomma door een punt aan het slot van de begripsbepaling voor EIP-netwerk vervallen in artikel 2.5.1 de begripsbepalingen ‘GVE’ en ‘verdienmodel’.

 

N.

 

Artikel 2.5.4 wordt als volgt gewijzigd:

  • 1.

    In, onderdeel d wordt ’de EIP groep’ vervangen door ’de activiteiten van het samenwerkingsverband’.

  • 2.

    Onderdeel e vervalt, onder verlettering van onderdeel f tot onderdeel e.

  • 3.

    Onderdeel e (nieuw) komt te luiden:

    • e.

      een toelichting op de begroting bedoeld in artikel 1.6, tweede lid, onder b, waaruit blijkt dat de landbouwers die deelnemen aan het samenwerkingsverband in totaal ten minste 25% van de subsidiabele kosten maken.

O.

 

In artikel 2.5.7 wordt ’2 september 2024, 9:00 uur, tot en met 14 oktober 2024, 17:00 uur’ vervangen door ’11 juni 2025, 9:00 uur, tot en met 16 september 2025, 17:00 uur’.

 

P.

 

In artikel 2.5.8 wordt ’€ 2.000.000” vervangen door “€ 3.300.000’.

 

Q.

 

Artikel 2.5.14 komt te luiden:

 

Artikel 2.5.14 Voortgangsverslag en deelbetaling

In aanvulling op het bepaalde in de artikelen 1.16 en 1.18 bevat een voortgangsverslag of deelbetalingsverzoek het gerealiseerde en nog te verwachten aantal personen dat van advies, opleiding, kennisuitwisseling of deelname aan de activiteiten van het samenwerkingsverband heeft geprofiteerd of zal profiteren om betere duurzame economische, sociale, milieu- en klimaatprestaties en prestaties op het gebied van hulpbronnenefficiëntie te leveren.

 

R.

 

Artikel 2.5.15 wordt als volgt gewijzigd:

  • 1.

    In onderdeel a wordt ’de EIP groep’ vervangen door ’de activiteiten van het samenwerkingsverband’.

  • 2.

    Onderdeel b vervalt, onder verlettering van onderdeel c tot onderdeel b.

S.

 

Artikel 2.6.9 wordt als volgt gewijzigd:

  • 1.

    Het tweede lid komt te luiden:

    • 2.

      De subsidie voor activiteiten als bedoeld in artikel 2.6.1, eerste lid, onder b, bedraagt minimaal € 500.000 en maximaal € 1.800.000 waarbij de volgende subsidiepercentages gelden:

      • a.

        40% van de kosten voor investeringen als bedoeld in artikel 2.6.2, onder a;

      • b.

        100% van de kosten voor investeringen als bedoeld in artikel 2.6.2 onder b, die niet zijn gericht op het watersysteem;

      • c.

        70% van de kosten voor investeringen, als bedoeld in artikel 2.6.2 onder b, die zijn gericht op het watersysteem;

      • d.

        70% van de kosten voor investeringen als bedoeld in artikel 2.6.2 onder b, die alleen bijdragen aan waterkwantiteit;

      • e.

        100% van de kosten voor investeringen als bedoeld in artikel 2.6.2 onder b, die niet alleen bijdragen aan waterkwantiteit,;

      • f.

        80% van de kosten voor kennisoverdrachtsactiviteiten als bedoeld in artikel 2.6.2 onder c;

      • g.

        100% van de kosten voor voorbereiding en uitvoering van ruilverkaveling als bedoeld in artikel 2.6.2 onder d;

      • h.

        100% van de kosten voor het ontwikkelen of beproeven van innovaties als bedoeld in artikel 2.6.2 onder e;

      • i.

        100% van de kosten voor draagvlakontwikkeling en samenwerkingsactiviteiten als bedoeld in artikel 2.6.2 onder f.

  • 2.

    In het derde lid wordt ‘artikel 2.6.2, onder f’ vervangen door ‘artikel 2.6.2, onder e’.

T.

 

In artikel 2.10.1, eerste lid, wordt ’voorlichtingsacties en demonstratieactiviteiten’ vervangen door ’voorlichtingsacties of demonstratieactiviteiten’.

 

U.

 

In artikel 2.10.6 wordt ’9 september 2024, 9:00 uur, tot en met 21 oktober 2024, 17:00 uur’ vervangen door ’11 juni 2025, 9:00 uur, tot en met 16 september 2025, 17:00 uur’.

 

V.

 

In bijlage 1, hoofdstuk Biodiversiteit en biologische bestrijding, investeringscategorie 3, komt de laatste bullet onder het kopje ‘Niet subsidiabel’ te luiden:

  • Niet meer dan 40% van de oppervlakte van het landbouwperceel mag bomen of struiken van éénzelfde teelt bevatten.

W.

 

Na bijlage 7, behorende bij de regeling Europese Landbouwsubsidies 2023-2027 Noord-Brabant, wordt bijlage I behorende bij deze regeling ingevoegd.

Artikel II Inwerkingtreding

Deze regeling treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van het Provinciaal Blad waarin zij wordt geplaatst.

’s-Hertogenbosch, 3 juni 2025

Gedeputeerde Staten voornoemd,

de voorzitter,

mr. I.R. Adema

de secretaris,

drs. G.H.E. Derks MPA

Bijlage I bij de zevende wijziging regeling Europese Landbouwsubsidies 2023-2027 Noord-Brabant

 

Bijlage 8 behorende bij artikel 2.4.11, eerste lid, van de regeling Europese Landbouwsubsidies 2023-2027 Noord-Brabant

Voor het bepalen van de rangschikking van projecten zijn vier selectiecriteria benoemd. Het bepalen van de scores van de selectiecriteria vindt als volgt plaats. Per selectiecriterium zijn diverse aspecten benoemd op basis waarvan een project wordt beoordeeld:

 

Van toepassing bij activiteiten als bedoeld in artikel 2.4.2, eerste lid, onder a (niet- productieve investeringen op niet-landbouwbedrijven gericht op herstelmaatregelen voor natuur of biodiversiteit)

 

1. De mate van effectiviteit

Bij dit criterium gaat het om het effect van de activiteit waarvoor subsidie wordt gevraagd. De punten worden als volgt toegekend:

  • 0 punten als de effectiviteit zeer gering is. In geval van rijkere zandgronden wordt geen steenmeel of hydrologische maatregelen toegepast.

  • 1 punt als de effectiviteit gering is. In geval van arme zandgronden worden geen hydrologische maatregelen uitgevoerd.

  • 2 punten de effectiviteit matig is. In het project wordt steenmeel toegepast op rijkere zandgronden.

  • 3 punten als de effectiviteit voldoende is. In het project worden hydrologische maatregelen toegepast op rijkere zandgronden.

  • 4 punten als de effectiviteit goed is. In het project worden hydrologische maatregelen en steenmeel toegepast op rijkere zandgronden.

  • 5 punten als de effectiviteit zeer goed is. In het project worden hydrologische maatregelen en steenmeel toegepast op arme zandgronden.

2. Haalbaarheid

Met dit criterium wordt naar de haalbaarheid van de investering gekeken. Voor de haalbaarheid worden de volgende aspecten in samenhang bezien:

  • de eisen die gesteld worden aan de projectleider (ervaring en opleiding);

  • kent het project een realistische planning, opzet en begroting (is er draagvlak, zijn de eventueel benodigde gronden al verworven, zijn benodigde vergunningen al verleend?);

  • de kwaliteit van het projectplan. Een kwalitatief goed projectplan is een plan dat realistisch is, waarin alle mogelijke risico’s zijn geïdentificeerd en beheersbaar zijn gemaakt en zijn gereduceerd;

  • zijn de relevante partijen bij de investering betrokken;

  • beschikt de ontvanger over een financiële buffer om eventuele financiële tegenvallers in het project op te kunnen vangen?

Op basis van bovenstaande aspecten wordt de haalbaarheid als volgt gekwalificeerd:

  • 0 punten als de haalbaarheid zeer gering is. Er is geen vertrouwen dat de activiteit kan worden uitgevoerd.

  • 1 punt als de haalbaarheid gering is. Er is weinig tot geen vertrouwen dat de activiteit kan worden uitgevoerd.

  • 2 punten als de haalbaarheid matig is. Om de activiteit te kunnen uitvoeren, moet nog aan een aantal voorwaarden (bijvoorbeeld vergunningen) worden voldaan, waarbij het nog onzeker is of aan de voorwaarden voldaan kan worden.

  • 3 punten als de haalbaarheid voldoende is. De activiteit kan worden uitgevoerd, de risico’s zijn inzichtelijk gemaakt, maar nog niet concreet beheersbaar gemaakt.

  • 4 punten als de haalbaarheid goed is. De activiteit kan worden uitgevoerd, de risico’s zijn benoemd en beheersbaar gemaakt.

  • 5 punten als de haalbaarheid zeer goed is. De activiteit kan worden uitgevoerd, ook als er zich gedurende de uitvoering financiële tegenvallers voor doen.

3. Urgentie

Met dit criterium wordt voorrang gegeven aan activiteiten die urgentie hebben. Een activiteit kan urgentie hebben omdat bijvoorbeeld de kwaliteit van het water zeer onvoldoende is, of dat de wateroverlast zeer ernstig is. Een maatregel is in dat geval op zeer korte termijn nodig. Ook projecten die betrekking hebben op het behalen van de doelen van de Kaderrichtlijn water (KRW) of de Nitraatrichtlijn, worden als urgent gezien.

 

  • 0 punten als de urgentie zeer gering is. Het project is niet gericht op revitalisering van bossen op arme of rijkere zandgronden.

  • 1 punt als de urgentie gering is. Het project is gericht op revitalisering van bossen op rijkere zandgronden.

  • 2 punten de urgentie matig is. Het project is gericht op revitalisering van bossen op rijkere en arme zandgronden.

  • 3 punten als de urgentie voldoende is. Het project is gericht op revitalisering van bossen op arme zandgronden.

  • 4 punten als de urgentie goed is. Het project is gericht op revitalisering van bossen op rijkere zandgronden en de activiteiten worden volledig uitgevoerd op rijkere zandgronden als opgenomen op de Maatregelenkaart in bijlage 2 bij deze regeling.

  • 5 punten als de urgentie zeer goed is. Het project is gericht op revitalisering van bossen op arme zandgronden en de activiteiten worden volledig uitgevoerd op arme zandgronden als opgenomen op de Maatregelenkaart in bijlage 2 bij deze regeling.

4. De mate van efficiëntie

Bij dit criterium wordt gekeken naar de wijze van uitvoering van de activiteit. Om dit te kunnen beoordelen wordt gekeken naar de input (geld, kennis, kunde en overige middelen) die wordt ingezet om de output te kunnen realiseren. Daarbij wordt bezien of de opgevoerde kosten passend zijn (worden de resultaten met de juiste middelen gehaald?). Ook wordt gekeken naar de verhouding proceskosten en feitelijke investeringskosten en wordt bezien of bij de uitvoering van de activiteit op een goede manier gebruik gemaakt wordt van reeds bestaande kennis en kunde. Op basis van de genoemde aspecten worden de volgende scores toegekend:

  • 0 punten als de efficiëntie zeer gering is. Kosten worden niet doelmatig gemaakt en middelen niet doelmatig ingezet. De opgevoerde projectkosten zijn te hoog. Er wordt geen gebruik gemaakt van bestaande kennis en kunde. De aanvrager gaat opnieuw het wiel uitvinden.

  • 1 punt als de efficiëntie gering is. De opgevoerde kosten en inzet middelen zijn onvoldoende doelmatig. Opgevoerde projectkosten zijn hoog. De aanvrager geeft wel blijk van kennis van bestaande kennis en kunde, maar gebruikt die kennis niet of nauwelijks bij de uitvoering van het project. De aanvraag bevat bijvoorbeeld veel uren van adviseurs in plaats van de bestaande kennis en kunde te gebruiken.

  • 2 punten als de efficiëntie matig is. De doelmatigheid van de opgevoerde kosten en de ingezette middelen is matig. Er wordt wel gebruik gemaakt van bestaande kennis en kunde, maar de opgevoerde project kosten zijn hoog in relatie tot de output.

  • 3 punten als de efficiëntie voldoende is. De doelmatigheid van de opgevoerde kosten zijn redelijk en de benodigde kennis en kunde is in kaart gebracht en wordt gebruikt in het project.

  • 4 punten als de efficiëntie goed is. De opgevoerde projectkosten staan in goede verhouding met de output van het project. Het project wordt efficiënt uitgevoerd.

  • 5 punten als de efficiëntie zeer goed is. Het project wordt efficiënter uitgevoerd dan redelijkerwijs verwacht mag worden. De aanvrager realiseert de grootst mogelijke output met de zo klein mogelijke inzet van geld, kennis, kunde en overige middelen.

In tabelvorm ziet dit er als volgt uit:

Criterium

Punten

Weging

Totaal

1. Effectiviteit

5

1

5

2. Haalbaarheid

5

1

5

3. Urgentie

5

1

5

4. Efficiëntie

5

1

5

Totaal

20

 

Van toepassing bij activiteiten als bedoeld in artikel 2.4.2, eerste lid, onder b (niet-productieve investeringen op niet-landbouwbedrijven gericht op herstelmaatregelen voor water)

 

1. De mate van effectiviteit

Bij dit criterium gaat het om het effect van de activiteit waarvoor subsidie wordt gevraagd.

 

  • 0 punten als de bijdrage zeer gering is. De activiteit is gericht op minimaal één KRW-oppervlaktewaterlichaam, het projectplan levert twijfels op dat deze voor 31 december 2027 is afgerond.

  • 1 punt als de bijdrage gering is. De activiteit is gericht op minimaal één KRW-oppervlaktewaterlichaam, het projectplan levert weinig twijfel op dat deze voor 31 december 2027 is afgerond en de value for money is matig.

  • 2 punten de bijdrage matig is. De activiteit is gericht op minimaal één KRW-oppervlaktewaterlichaam, het projectplan levert weinig twijfel op dat deze voor 31 december 2027 is afgerond en de value for money is voldoende.

  • 3 punten als de bijdrage voldoende is. De activiteit is gericht op minimaal één KRW-oppervlaktewaterlichaam, het projectplan levert weinig twijfel op dat deze voor 31 december 2027 is afgerond en de value for money is goed.

  • 4 punten als de bijdrage goed is. De activiteit is gericht op minimaal één KRW-oppervlaktewaterlichaam, het projectplan toont overtuigend aan dat deze voor 31 december 2027 is afgerond en de value for money is voldoende.

  • 5 punten als de bijdrage zeer effectief is. De activiteit is gericht op minimaal één KRW-oppervlaktewaterlichaam, het projectplan toont overtuigend aan dat deze voor 31 december 2027 is afgerond en de value for money is goed.

2. Haalbaarheid

Met dit criterium wordt naar de haalbaarheid van de investering gekeken. Voor de haalbaarheid worden de volgende aspecten in samenhang bezien:

  • kent het project een realistische planning, opzet en begroting (is er draagvlak, zijn de eventueel benodigde gronden al verworven, zijn benodigde vergunningen al verleend?);

  • de kwaliteit van het projectplan. Een kwalitatief goed projectplan is een plan dat realistisch is, waarin alle mogelijke risico’s zijn geïdentificeerd en beheersbaar zijn gemaakt en zijn gereduceerd;

  • zijn de relevante partijen bij de investering betrokken;

  • beschikt de ontvanger over een financiële buffer om eventuele financiële tegenvallers in het project op te kunnen vangen?

Op basis van bovenstaande aspecten wordt de haalbaarheid als volgt gekwalificeerd:

  • 0 punten als de haalbaarheid zeer gering is. Er is geen vertrouwen dat de activiteit kan worden uitgevoerd.

  • 1 punt als de haalbaarheid gering is. Er is weinig tot geen vertrouwen dat de activiteit kan worden uitgevoerd.

  • 2 punten als de haalbaarheid matig is. Om de activiteit te kunnen uitvoeren, moet nog aan een aantal voorwaarden (bijvoorbeeld vergunningen) worden voldaan, waarbij het nog onzeker is of aan de voorwaarden voldaan kan worden.

  • 3 punten als de haalbaarheid voldoende is. De activiteit kan worden uitgevoerd, de risico’s zijn inzichtelijk gemaakt, maar nog niet concreet beheersbaar gemaakt.

  • 4 punten als de haalbaarheid goed is. De activiteit kan worden uitgevoerd, de risico’s zijn benoemd en beheersbaar gemaakt.

  • 5 punten als de haalbaarheid zeer goed is. De activiteit kan worden uitgevoerd, ook als er zich gedurende de uitvoering financiële tegenvallers voordoen.

3. Urgentie

Met dit criterium wordt voorrang gegeven aan activiteiten die urgentie hebben.

 

  • 0 punten als de activiteit ook niet op de lange termijn noodzakelijk is.

  • 1 punt als de activiteit niet op de middellange maar wel op de lange termijn noodzakelijk is.

  • 2 punten de activiteit op de middellange termijn noodzakelijk is.

  • 3 punten als de activiteit op korte termijn noodzakelijk is.

  • 4 punten als de activiteit op zeer korte termijn noodzakelijk is.

  • 5 punten als langer wachten met het uitvoeren van de activiteit niet langer verantwoord is, er is gelijk actie noodzakelijk (zeer dringende urgentie).

4. De mate van efficiëntie

Bij dit criterium wordt gekeken naar de wijze van uitvoering van de activiteit. Om dit te kunnen beoordelen wordt gekeken naar de input (geld, kennis, kunde en overige middelen) die wordt ingezet om de output te kunnen realiseren. Daarbij wordt bezien of de opgevoerde kosten passend zijn (worden de resultaten met de juiste middelen gehaald?). Ook wordt gekeken naar de verhouding proceskosten, feitelijke investeringskosten en wordt bezien of bij de uitvoering van de activiteit op een goede manier gebruik gemaakt wordt van reeds bestaande kennis en kunde.

 

Op basis van de genoemde aspecten worden de volgende scores toegekend:

  • 0 punten als de efficiëntie zeer gering is. Kosten worden niet doelmatig gemaakt en middelen niet doelmatig ingezet. De opgevoerde projectkosten zijn te hoog. Er wordt geen gebruik gemaakt van bestaande kennis en kunde. De aanvrager gaat opnieuw het wiel uitvinden.

  • 1 punt als de efficiëntie gering is. De opgevoerde kosten en inzet middelen zijn onvoldoende doelmatig. Opgevoerde projectkosten zijn hoog. De aanvrager geeft wel blijk van kennis van bestaande kennis en kunde, maar gebruikt die kennis niet of nauwelijks bij de uitvoering van het project. De aanvraag bevat bijvoorbeeld veel uren van adviseurs in plaats van de bestaande kennis en kunde te gebruiken

  • 2 punten als de efficiëntie matig is. De doelmatigheid van de opgevoerde kosten en de ingezette middelen is matig. Er wordt wel gebruik gemaakt van bestaande kennis en kunde, maar de opgevoerde project kosten zijn hoog in relatie tot de output.

  • 3 punten als de efficiëntie voldoende is. De doelmatigheid van de opgevoerde kosten zijn redelijk en de benodigde kennis en kunde is in kaart gebracht en wordt gebruikt in het project.

  • 4 punten als de efficiëntie goed is. De opgevoerde projectkosten staan in goede verhouding met de output van het project. Het project wordt efficiënt uitgevoerd.

  • 5 punten als de efficiëntie zeer goed is. Het project wordt efficiënter uitgevoerd dan redelijkerwijs verwacht mag worden. De aanvrager realiseert de grootst mogelijke output met de zo klein mogelijke inzet van geld, kennis, kunde en overige middelen.

In tabelvorm ziet dit er als volgt uit:

Criterium

Punten

Weging

Totaal

1. Effectiviteit

5

4

20

2. Haalbaarheid

5

1

5

3. Urgentie

5

3

15

4. Efficiëntie

5

1

5

Totaal

45

 

Toelichting behorende bij de zevende wijziging regeling Europese Landbouwsubsidies 2023-2027 Noord-Brabant

Artikel I (Wijziging regeling Europese Landbouwsubsidies 2023-2027 Noord-Brabant)

 

Deze wijzigingsregeling betreft een aanpassing van de regeling Europese Landbouwsubsidies 2023-2027 Noord-Brabant (hierna: de regeling). Hiermee zijn de openstellingsperiodes en subsidieplafonds voor de paragrafen 2 (agroforestry), 5 en 10 vastgesteld voor het jaar 2025. Daarnaast zijn enkele artikelen aangepast aan de hand van de interprovinciaal vastgestelde modelregeling, en bevat de wijzigingsregeling een technische aanpassing van paragraaf 4.

 

Hieronder worden enkele specifieke wijzigingen toegelicht.

 

Onder A, artikel 1.1

Als in de regeling de term ‘bedrijf’ wordt gebruikt, gaat het om elk mogelijk bedrijf. Om de landbouwbedrijven daarbinnen te kunnen onderscheiden, is aan het artikel de begripsbepaling ‘landbouwbedrijf’ toegevoegd. Deze is gebaseerd op de definitie van de term ‘bedrijf’ in artikel 3, punt 2, van Verordening 2021/21151. In die verordening is de term ‘bedrijf’ synoniem aan landbouwbedrijf.

 

Onder C, artikel 1.12

De toevoeging van onderdeel d aan het vijfde lid betekent een aanpassing van de toepassing van dit artikel. Dit betreft gevallen waarin een aanvraag investeringen binnen meerdere investeringscategorieën betreft.

 

Ongeacht het aantal investeringen binnen een investeringscategorie, telt de score bij een investeringscategorie één keer. Dit was al zo (onderdeel c). Als een aanvrager daarnaast investeringen doet in andere investeringscategorieën, wordt het puntenaantal nu gemiddeld over de scores per toepasselijke investeringscategorie (onderdeel d).

Door deze aanpassing van de puntentelling vermindert de prikkel om investeringen in verschillende investeringscategorieën te doen.

 

Voorbeeld 1:

Twee investeringen in categorie a van 17 punten, en een investering in categorie b van 12 punten, leverden samen 29 punten op:

  • -

    17 punten voor de twee investeringen in categorie a. Dit gelet op onderdeel c van het vijfde lid: de punten worden opgeteld (17+17 = 34) en vervolgens door het aantal investeringen gedeeld (2);

  • -

    12 punten voor de investering in categorie b.

  • -

    samen 29 punten.

Het aan de investeringen toegekende aantal punten wordt nu per investeringscategorie opgeteld en door het aantal investeringscategorieën gedeeld. Deze aanvraag zou nu 14,5 punt halen:

  • -

    17 punten voor de twee investeringen in categorie a. Dit gelet op onderdeel c van het vijfde lid: de punten worden opgeteld (17+17 = 34) en vervolgens door het aantal investeringen gedeeld (2).

  • -

    12 punten voor de investering in categorie b.

  • -

    samen 29 punten, gedeeld door het aantal investeringscategorieën (2): 29/2 = 14,5 punt.

Voorbeeld 2:

Een investering in categorie a van 17 punten, een investering in categorie b van 12 punten en een investering in categorie c van 18 punten leverden samen 47 punten op:

  • -

    17 punten voor de investering in categorie a.

  • -

    12 punten voor de investering in categorie b.

  • -

    18 punten voor de investering in categorie c.

Deze aanvraag zou nu 15,67 punten halen:

  • -

    17 punten voor de investering in categorie a.

  • -

    12 punten voor de investering in categorie b.

  • -

    18 punten voor de investering in categorie c.

47 punten, gedeeld door het aantal investeringscategorieën (3): 47/3 = 15,67 punt.

 

Onder D, F, G en H, artikelen 2.2.3, 2.2.6, 2.2.9 en 2.2.10

Voor investeringen in agroforestry zijn in de eerste openstelling te weinig aanvragen gedaan. Het steunpercentage (40% van de subsidiabele kosten van de productieve investering) had bij deze investeringen te weinig effect op potentiële aanvragers. Daarom is het Nederlands Nationaal Strategisch Plan GLB 2023-2027 (hierna: NSP) aangepast. Voor deze investeringen kunnen Gedeputeerde Staten daardoor bepalen dat het steunpercentage 70% bedraagt, dan wel 80% bij jonge landbouwers. Hierdoor wordt het voor landbouwers aantrekkelijker investeringen te doen in agroforestry of in waterbeheervoorzieningen ter verlaging van risico’s van verontreiniging van oppervlaktewater door erfspoeling.

 

Agroforestry kan een belangrijke en duurzame aanvulling zijn op de bedrijfsvoering van boeren en een divers verdienmodel opleveren. Daarnaast draagt agroforestry in belangrijke mate bij aan de verbetering van klimaat, bodem- en luchtkwaliteit, waterhuishouding, landschap en biodiversiteit. Gelet hierop stellen Gedeputeerde Staten een openstellingsperiode vast voor deze investeringen (artikel 2.2.9), net als twee subsidieplafonds: een voor jonge landbouwers, en een voor overige landbouwers (2.2.10). Dit gebeurt met gebruikmaking van de in het NSP genoemde verhoogde steunpercentages. Om deze aanvragen te kunnen onderscheiden van de overige productieve investeringen, is artikel 2.2.3 uitgebreid met twee onderdelen. Daarnaast is in artikel 2.2.6 bepaald dat de investeringen de investeringscategorie ‘agroforestry’ betreft (bijlage 1, hoofdstuk Biodiversiteit en biologische bestrijding, investeringscategorie 3). Gelet hierop is het niet nodig het begrip agroforestry te definiëren.

 

Onder E en I, artikelen 2.2.4 en 2.2.11

In artikel 2.4.11, derde en vierde lid, zijn de nieuwe steunpercentages opgenomen (70% voor investeringen in agroforestry, 80% indien het jonge landbouwers betreft).

 

Indien een samenwerkingsverband bestaat uit jonge landbouwers en, kort gezegd, niet-jonge landbouwers, dan vallen de activiteiten onder die van niet-jonge landbouwers (artikel 2.2.4, tweede lid). Het subsidiepercentage bedraagt dan voor elke deelnemer aan het samenwerkingsverband 70%. Zie ook artikel 2.2.11, zesde lid.

 

Onder L en W artikel 2.4.11, bijlage 8

Het subsidieplafond voor paragraaf 4 wordt verdeeld op basis van selectiecriteria. In bijlage 8 is uitgewerkt hoe het bepalen van de scores op basis van de selectiecriteria plaatsvindt.

In de regeling was deze uitwerking in de toelichting opgenomen. Met deze wijziging is deze uitwerking nu in een bijlage opgenomen. Hierdoor is de opzet van paragraaf 4 hetzelfde als van andere paragrafen waarin met selectiecriteria wordt gewerkt.

 

Artikel 1.12, vierde lid, bepaalt dat een aanvraag niet wordt gehonoreerd als deze minder dan 60% van het totaal aantal te behalen punten behaalt.

Uit het tweede en derde lid van artikel 2.4.11 volgt dat een aanvraag voor herstelmaatregelen voor natuur of biodiversiteit op basis van deze paragraaf maximaal 20 punten kan behalen. De drempel is daarmee 12 punten (60% van 20). Een aanvraag die 11 punten of minder behaalt, wordt afgewezen.

 

Uit het tweede en vierde lid van artikel 2.4.11 volgt dat een aanvraag voor herstelmaatregelen voor water op basis van deze paragraaf maximaal 45 punten kan behalen. Voor deze paragraaf is de drempel daarmee 27 punten (60% van 45). Een aanvraag die 26 punten of minder behaalt, wordt afgewezen.

 

Onder M, N, Q en R, artikelen 2.5.1, 2.5.4, 2.5.14 en 2.5.15

 

Begripsbepalingen

De term ‘GVE’ vervalt in artikel 2.5.1, , net als de eis het verwachte aandeel GVE op te geven in de artikelen 2.5.4, 2.5.14 en 2.5.15. De reden hiervoor is dat het bij nader inzien niet noodzakelijk is hierover aan de Europese Commissie te kunnen rapporteren. In artikel 2.5.1 vervalt de term verdienmodel eveneens. De term is algemeen bekend en behoeft geen begripsbepaling.

 

Subsidiabele kosten

In artikel 2.5.4, onderdeel f, stond de eis dat hooguit 90% van de subsidiabele kosten overige subsidiabele kosten betreft (te weten: andere kosten dan kosten voor investeringen in bedrijfsmiddelen). Deze eis had als achtergrond dat projecten die in het geheel geen investeringskosten bevatten, niet wenselijk worden gevonden. In de praktijk bleek deze eis tot uitvoeringsproblemen te leiden. Daarom is deze eis vervallen.

 

Term samenwerkingsverband

In paragraaf 5 werden de termen ‘samenwerkingsverband’ en ‘EIP groep’ gebruikt. Ter verduidelijking wordt in deze paragraaf na deze wijziging slechts gesproken over ‘samenwerkingsverband’. In de artikelen 2.5.4, 2.5.14 en 2.5.15 is de term ‘EIP groep’ dan ook vervangen door ‘samenwerkingsverband’.

 

Onder S, artikel 2.6.9

In het tweede en derde lid klopten niet alle verwijzingen naar artikel 2.6.2. Dit is met deze wijziging hersteld.

 

Onder T, artikel 2.10.1

In artikel 2.10.1 is verduidelijkt dat subsidie kan worden verstrekt voor trainingen, workshops, coaching, voorlichtingsacties en/of demonstratieactiviteiten. Het is dus niet vereist dat de activiteit trainingen, workshops, coaching, voorlichtingsacties én demonstratieactiviteiten betreft.

 

Gedeputeerde Staten van Noord-Brabant,

 

de voorzitter,

mr. I.R. Adema

 

de secretaris,

drs. G.H.E. Derks MPA

Naar boven