Provinciaal blad van Zuid-Holland
| Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek | Datum ondertekening |
|---|---|---|---|---|
| Zuid-Holland | Provinciaal blad 2025, 2109 | ruimtelijk plan of omgevingsdocument |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
| Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek | Datum ondertekening |
|---|---|---|---|---|
| Zuid-Holland | Provinciaal blad 2025, 2109 | ruimtelijk plan of omgevingsdocument |
Deze publicatie bevat verschilmarkering t.o.v. eerdere regelingtekst. Tekst en afbeeldingen die worden toegevoegd zijn onderstreept en groen gemarkeerd, of van een groen kader voorzien. Tekst en afbeeldingen die worden verwijderd zijn doorgestreept en rood gemarkeerd, of van een rood kader voorzien.
De publicatie wordt standaard getoond met verschilmarkering. Door te kiezen voor ‘Was’ of ‘Wordt’ kunt u de voormalige of vernieuwde tekst op zichzelf bekijken.
Toon versie van document
Dit document bevat verschilmarkering t.o.v. eerdere regelingtekst.
Tekst en afbeeldingen die worden toegevoegd zijn onderstreept en groen gemarkeerd, of van een groen kader voorzien. Tekst en afbeeldingen die worden verwijderd zijn doorgestreept en rood gemarkeerd, of van een rood kader voorzien.
Het Omgevingsprogramma Zuid-Holland, vastgesteld op 24 september 2024, wordt gewijzigd zoals is aangegeven in Bijlage 1 behorende bij dit besluit.
Den Haag, 24 september 2024
Gedeputeerde Staten van Zuid-Holland,
Secretaris
drs. M.J.A. van Bijnen MBA
Voorzitter
mr A.W. Kolff
A
Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
B
De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Samen met de Zuid-Hollandse gemeenten werken we aan behoud en versterking van de kwaliteit van het openbaar bestuur. Overheden hebben een hoge kwaliteit van bestuur als deze:
Visie en ambitie hebben en over voldoende slagkracht beschikken om opgaven te realiseren (effectief en presterend);
In verbinding staan met en in staat zijn om te luisteren naar elkaar, hun inwoners, ondernemers en maatschappelijk middenveld (responsief en verbonden);
Betrouwbaar, transparant, (democratisch) legitiem en integer handelen (robuust & integer);
Met elkaar en anderen leren, innoveren en durven te experimenteren om oplossingen te vinden voor complexe transitieopgaven (lerend en innoverend).
Deze vier lijnen staan centraal in het programma ‘Beter Bestuur’ dat we samen met onze bestuurlijke partners (gemeenten, Rijk, gemeenschappelijke regelingen, waterschappen) ontwikkelden. Het programma draagt bij aan kwaliteitsverbetering van het openbaar bestuur in Zuid-Holland, een kerntaak van de provincie. Het programma bevat de accenten die we binnen deze opgave leggen, inclusief de uitvoering van onze wettelijke taken (zoals bijvoorbeeld financieel en interbestuurlijk toezicht). Dit programma is in het voorjaar van 2020 vastgesteld. Eenmaal per jaar rapporteren wij de voortgang aan Provinciale Staten.
Ook voor onze provinciale organisatie werken we langs de vier genoemde lijnen aan versterking van het provinciale bestuur. We nemen hierbij de leerpunten uit de terugblik over de vorige collegeperiode als uitgangspunt. Resultaat en voortgang toetsen wij regelmatig met het klanttevredenheidsonderzoek en het reputatieonderzoek.
De provincie Zuid-Holland wil de kwaliteit van het openbaar bestuur bevorderen met als doel een krachtig decentraal bestuur. Een krachtig decentraal bestuur is effectief en presterend, responsief en verbonden, robuust en integer, lerend en innoverend. Sterke decentrale overheden zijn essentieel voor het uitvoeren van wettelijke taken en het bereiken van (gezamenlijke) doelen voor de leefomgeving. Daarom werkt de provincie Zuid-Holland samen met andere overheden aan het behoud en de versterking van de kwaliteit van het openbaar bestuur.
Een goed openbaar bestuur begint ook bij de provincie zelf. Het bestuur en de provinciale organisatie is weerbaar, betrouwbaar, transparant, legitiem en handelt integer. De kwaliteit van beleid en de taakuitvoeringen zijn structureel op orde, het bestuur is weerbaar tegen ondermijning en oneigenlijke druk en er wordt gebruik gemaakt van de mogelijkheden van digitalisering. Het omgevingsbeleid en participatie worden vormgegeven en uitgevoerd. Zuid-Holland staat voor effectief eigen bestuur, waarbij effectieve samenwerking op alle niveaus (met collega-overheden, maatschappelijke organisaties, kennisinstellingen, inwoners, PS-GS, regionaal, landelijk en Europees) wordt gezocht. Provincie Zuid-Holland realiseert ambities op diverse niveaus (van Den Haag tot Brussel) voor een structurele, efficiënte en integrale lobby om haar belangen tijdig en op de juist plek voor het voetlicht te brengen.
C
Na sectie '1-1 Beter Bestuur' wordt een sectie ingevoegd, luidende:
De Provincie Zuid-Holland wil de kwaliteit van het openbaar bestuur bevorderen met als doel een krachtig decentraal bestuur. Een krachtig decentraal bestuur is effectief en presterend, responsief en verbonden, robuust en integer, lerend en innoverend. De provincie draagt bij aan het creëren en in stand van een krachtig decentraal bestuur door te werken aan de interbestuurlijke verhoudingen en door de uitoefening van interbestuurlijk toezicht en financieel toezicht.
Presterend
Werken aan de interbestuurlijke verhoudingen
Het Programma Beter Bestuur, vormt een belangrijk vertrekpunt voor de werkzaamheden van de regio-accounthouders Bestuurlijke Zaken, en faciliteert decentrale medeoverheden in samenwerking, weerbaarheid, financiën en kennis. Zo wordt met gemeenten en waterschappen samengewerkt aan een krachtig bestuur in Zuid-Holland. Dat wil zeggen aan decentrale overheden die:
1) Visie en ambitie hebben en beschikken over voldoende slagkracht om opgaven te realiseren (effectief en presterend);
2) In verbinding staan met en in staat zijn om te luisteren naar elkaar, hun inwoners, ondernemers en maatschappelijk middenveld (responsief en verbonden);
3) Betrouwbaar, transparant, (democratisch) legitiem en integer handelen (robuust en integer);
4) Leren en innoveren met elkaar en anderen en durven te experimenteren om oplossingen te vinden voor complexe transitieopgaven (lerend en innoverend).
Uit deze vier lijnen volgen (concrete) acties die ten dienste komen van de kwaliteit van het openbaar bestuur. Voorbeelden zijn: begeleiding van proces bij de aanvraag van nieuwe Regio Deals, BRE-onderzoeken (Bestuurlijk Regionale Ecosystemen), het initiëren van meerjarige of kortlopende onderzoeken op het gebied van kwaliteit openbaar bestuur. Daarnaast worden er kennis- en netwerkbijeenkomsten vanuit de Zuid-Holland Academie georganiseerd. Vanuit financieel toezicht worden begrotingsscans uitgevoerd, en kennis en goede voorbeelden gedeeld.
Financieel toezicht
De provincie helpt bij het bevorderen van een gezonde financiële huishouding bij gemeenten. Met financieel toezicht wil de provincie zorgen dat gemeenten financieel in staat blijven om invulling te geven aan hun maatschappelijke opgaven (zoals duurzaamheid, klimaat en woningbouw). Toezicht biedt daarmee een meerwaarde aan de kwaliteit van het openbaar bestuur.
Interbestuurlijk toezicht
De provincie draagt via het toezicht bij aan een beter openbaar bestuur en een prettige en veilige leefomgeving voor inwoners van Zuid-Holland. Het gaat daarbij om de kerntaken in het ruimtelijk-fysieke domein die ook het omgevingsbeleid raken: milieu, bouwen, constructieve veiligheid, ruimtelijke ordening, huisvesting en monumenten.
De provincie werkt aan een betrouwbare, open en toegankelijke digitale provincie die de impact van technologie, data en algoritmes op de samenleving begrijpt en benut. De inzet van technologie en data heeft maatschappelijk gezien alleen waarde als de data en digitale toepassingen juist en verantwoord worden ingezet.
Presterend
De provincie maakt steeds meer gebruik maken van digitale technologieën en data voor organisatieprocessen, beleidsprocessen, besluitvorming en diensten in contact met burgers, ondernemers en maatschappelijke organisaties. Het biedt veel kansen voor het helpen oplossen van maatschappelijke opgaven, maar het brengt ook risico’s met zich mee als de provincie digitalisering onprofessioneel of onethisch toepast. Daarom is het belangrijk dat de provincie nieuwe digitale ontwikkelingen signaleert, agendeert, monitort en duidt. De provincie werkt daarbij actief samen met externe partners en kennisinstellingen, om bijvoorbeeld kennis te vergroten of invloed uit te oefenen op wetgeving, initiatieven en financiering. De koers en waarden die de provincie aangeeft worden vertaald naar en verankerd in de organisatie, mensen en systemen. Dat gebeurt op verschillende manieren, zoals het stellen van kaders, toetsing en toezicht.
Integraal, digitaal, gebiedsgericht vormgegeven omgevingsbeleid is rand voorwaardelijk voor een effectieve realisatie van de provinciale opgaven. Om dit te bereiken worden de beleidsopgaven ondersteund op beleidsontwikkeling, participatie, digitalisering, monitoring, evaluaties en bij de uitvoering van dit beleid.
Presterend
Ter ondersteuning van de regiefunctie voert de provincie het volgende uit:
De provincie werkt samen met andere overheden mee, aan het behouden van een integere en betrouwbare overheid, die bestand is tegen ondermijnende activiteiten, misbruik van middelen, intimidatie en andere vormen van oneigenlijke druk. De provincie doet dit onder meer door het bewustzijn van risico’s, de kennis en het handelingsperspectief van ambtenaren en bestuurders – zowel in eigen huis en aan ons verbonden partijen- te vergroten. Ook werkt de provincie samen met gemeenten en andere overheden aan deze gedeelde opgave. In het bijzonder ligt de focus daarbij op de weerbaarheid van klein(re) gemeenten en ondermijning in het buitengebied. De provincie faciliteert intervisie, trainingen, kennis- en netwerkbijeenkomsten en draagt bij aan risicoanalyses en het opstellen van handreikingen en protocollen. De provincie coördineert ook de besteding van impulsgelden vanuit het ministerie van BZK, die bestemd zijn om de interne weerbaarheid en slagkracht van (kleinere) gemeenten te versterken.
Presterend
De provincie wil weerbaar zijn tegen ondermijnende criminaliteit en oneigenlijke druk. De provincie voert integriteitsbeleid uit, bevordert het bewustzijn van bestuurders en ambtenaren en treft beheersmaatregelen voor risico’s in kwetsbare processen. Het gaat daarbij om processen zoals aanbestedingen, subsidies, vergunningverlening en grond- en vastgoedtransacties. De provincie stelt gedragscodes en beleidsregels op en voert de Wet Bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur (Bibob) uit. In 2023 is de gedragscode voor cdK en GS herzien en in 2024 worden zowel de beleidsregel Bibob als het integriteitsbeleid van de provincie herzien.
Ook Zuid-Hollandse gemeenten willen zelf weerbaar zijn tegen ondermijnende criminaliteit en oneigenlijke druk. Daarnaast dragen zij via sociaal en ruimtelijk beleid, het integraal veiligheidsbeleid en met vergunningverlening en (bestuurlijke) handhaving een rol bij het voorkomen en bestrijden van ondermijnende criminaliteit. Binnen het samenwerkingsverband Regionale Informatie Expertise Centrum (RIEC) voeren gemeenten, veiligheidspartners en andere overheden een meerjarige samenwerkingsagenda uit. De provincie werkt daarbij expliciet samen op de thema’s Bibob, ondermijning in het buitengebied en weerbaar bestuur. In de Zuid-Hollandse werkgroep Weerbaarheid en Integriteit vormen provincie en gemeenten een platform voor intervisie en delen zij kennis en toepassingsmogelijkheden rond het thema (bestuurlijke) integriteit.
D
De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Maatschappelijke ontwikkelingen zijn in toenemende mate verweven, complex en ambigu. Een aanpak met standaardoplossingen en vaste procedures werkt niet. Vanuit de eigen bovenregionale rol heeft de provincie zicht op verwevenheid in vraagstukken, trends en best practices. Vanuit die rol ontwikkelen we kennis en verbinden we partners.
In een sterke samenleving zijn overheden en bestuur in staat om zich aan te passen aan de eisen van deze tijd. Als zij dat niet doen, voelen verschillende groepen mensen zich niet meer betrokken bij onze samenleving en democratie. We vinden het daarom belangrijk dat inwoners zich vertegenwoordigd weten en ruimte hebben voor participatie (zowel digitaal als fysiek). Dat vraagt van de hele provinciale organisatie om een alerte en lerende houding, die de energie en het oplossend vermogen uit de samenleving weet te benutten. We maken daarbij tijdig en transparant keuzes in het participatieproces en hanteren daarbij het ‘participatiekompas’.
We willen de kracht van de samenleving versterken door:
De provincie wil inspelen op maatschappelijke ontwikkelingen ten dienste van bestaand of nieuw beleid. Ze volgt en duidt ontwikkelingen in de samenleving en voorziet de opgaven van haar eigen organisatie van de juiste kennis en handvatten. De organisatie wil effectief gebruik kunnen maken van deze kennis en actief werken aan de eigen strategische kennispositie. De provincie wil een kennisfunctie vervullen, ook voor derden, ten dienste van de opgaven waar Zuid-Holland aan werkt, al dan niet voorzien van een handelingsperspectief. Zo ondersteunt de provincie het beleid van de toekomst en een sterke samenleving.
E
Na sectie '1-2 Sterke Samenleving' wordt een sectie ingevoegd, luidende:
De provincie wil de toegang tot kennis en het verder ontwikkelen, uitwisselen en borgen van strategische kennis binnen de provinciale organisatie versterken. Hiervoor is het integrale kennisprogramma ‘Kennis Zuid-Holland’ opgesteld zodat kennis, trends en de nieuwste inzichten hun doorwerking vinden in provinciaal beleid. Kennis Zuid-Holland verkent thema’s via trendscans, onderzoek en het organiseren van ontmoeting.
Presterend
Kennis Zuid-Holland is een strategisch kennisprogramma van én door de provincie Zuid-Holland. De uitvoering van dit programma doet de provincie uiteraard in nauwe samenwerking met externe partners en kennisinstellingen. Ongeveer tachtig procent van de strategische kennisactiviteiten zijn direct bedoeld voor de uitvoering van concernopgaven, ambities uit het omgevingsbeleid en het coalitieakkoord. De overige activiteiten zijn bedoeld om nieuwe thema’s te signaleren en agenderen. Dit kunnen thema’s zijn die op dat moment nog niet op de politieke agenda staan.
F
Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
G
De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Wij willen ervoor zorgen dat de provincie Zuid-Holland bereikbaar is en blijft. Bereikbaarheid bevordert de economische ontwikkeling en leefbaarheid van Zuid-Holland. Een goede bereikbaarheid, snel van A naar B, is van cruciaal belang om de ambities zoals verwoord onder Concurrerend Zuid-Holland, Sterke steden en dorpen en Gezond en veilig in Zuid-Holland te bereiken.
Daarom investeert de provincie vanuit haar wettelijke rol en bevoegdheid als vervoersautoriteit en wegbeheerder in diverse vormen van mobiliteit, in beschikbaarheid en betere benutting van de bijbehorende (slimme) netwerken en vervoerssystemen. Daarbij koppelen wij onze bereikbaarheidsopgave aan de economische transities, de grote woningbouwopgave en onderhoudswerkzaamheden (van Rijk, provincie, waterschappen en gemeenten) in Zuid-Holland. We kijken naar het regionale belang in onze aanpak van de bereikbaarheidsopgave.
We willen het regionale mobiliteitssysteem in Zuid-Holland voor personenvervoer beter benutten en slimmer gebruiken. Waar nodig verbeteren we het infrastructuurnetwerk. Wij voeren onderzoeken uit naar versterking en opwaardering van het mobiliteitssysteem. Vervolgens treffen wij maatregelen om de bereikbaarheid te verbeteren, waarbij de belangrijkste verbindingen in het (boven)regionale wegennet worden versterkt en de aansluiting op het hoofdwegennet verbetert. Ook zullen we de vraag naar mobiliteit meer afstemmen op het aanbod van infrastructuur en vervoermiddelen. Hiervoor verbeteren we de keuzemogelijkheden en de combinatie van vervoermiddelen voor reizigers. Daarmee zorgen we met onze aanpak voor een robuuste, toekomstbestendige inrichting van de mobiliteit in Zuid-Holland.
De provincie wil het vervoer van goederen zo efficiënt mogelijk laten uitvoeren. Efficiënt, dat wil zeggen snel, veilig en duurzaam goederenvervoer is essentieel voor economische groei en het behoud van de concurrentiepositie van Zuid-Holland. Om dit te bereiken is een evenwichtige verdeling tussen vervoer via de weg, spoor, buis en water nodig. Door meer goederen via water, spoor en buisleidingen te vervoeren, gebruiken we het bestaande mobiliteitsnetwerk efficiënter, met minder piekbelasting. Goede infrastructuur is daarbij noodzakelijk, bijvoorbeeld de bereikbaarheid van vaarwegen en watergebonden bedrijventerreinen en spoorterminals. Niet alleen voor grootschalige logistiek, maar meer en meer ook voor stedelijke logistiek, zoals regionale bouwhubs.
Om de doelen te bereiken werkt de provincie, binnen de bestaande en beschikbare programmamiddelen, aan efficiënt goederenvervoer, passend en efficiënt personenvervoer en slimme systemen en netwerken. Deze doelen en de bijbehorende activiteiten worden nader uitgewerkt in het Programma Mobiliteit dat de provincie dit jaar opstelt.
De provincie streeft naar een goede bereikbaarheid voor iedereen, zodat mensen veilig en vlot naar school, werk, vrienden, winkels en andere voorzieningen kunnen reizen. Daartoe zorgt de provincie voor een goed functionerende en verkeersveilige provinciale infrastructuur en stimuleert verkeersveilig en duurzaam reisgedrag.
De dalende trend in het aantal dodelijke verkeersslachtoffers is tot stilstand gekomen en het aantal ernstig gewonden in het verkeer stijgt. Voor de provincie is ieder verkeersslachtoffer er één te veel. Om die reden omarmt de provincie de landelijke ambitie van nul verkeersslachtoffers in 2050. De eerste stap is om de stijging van het aantal doden en ernstig gewonden de komende jaren om te buigen in een daling: elk jaar minder verkeersslachtoffers. De provincie werkt daar hard aan samen met regionale partners.
Bij ruimtelijke ontwikkelingen streeft de provincie naar nabijheid van wonen, werken, voorzieningen en goed openbaar vervoer. De provincie stimuleert actieve vormen van vervoer zoals lopen en fietsen. Door de opmars van de elektrische fiets wordt vaker en verder gefietst. Dit verbetert de leefomgeving, verlaagt de filedruk op de wegen en bevordert de gezondheid van inwoners. De provincie maakt gebruik van technologische ontwikkelingen om deze vormen van vervoer aantrekkelijker te maken en ook om de wegen beter te benutten. Veel dagelijkse verplaatsingen (zowel personenauto’s, vrachtwagens en bussen) maken immers gebruik van de wegen. Wegen zijn en blijven dus belangrijk voor een goede bereikbaarheid, in het bijzonder in landelijk gebied.
H
Sectie 'Beleidsuitwerking lopen' wordt verplaatst van sectie 'Maatregelen van 7-2 Gezonde en bewegingsvriendelijke leefomgeving' naar sectie 'Maatregelen van 2-1 Snel van A naar B'. De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
We stimuleren de veiligheid en het aantrekkelijker maken van fietsroutes in Zuid-Holland, waarbij we nadruk leggen op het provinciaal hoofdfietsnetwerk. Onze inzet baseren we op een systematische analyse van het provinciaal hoofdfietsnetwerk. Daarbij gaat er bijzondere aandacht naar fietsveiligheid (zie ook: Meerjarenprogramma verkeersveiligheid).
Samenwerkend
Analyses van het hoofdfietsnetwerk vormen de basis om te sturen op een gerichte verbetering van het netwerk door de wegbeheerders. Met onderzoek en subsidieverlening faciliteren we hen bij de aanpak van de grootste knelpunten
Het provinciaal hoofdfietsnetwerk staat op de website en wordt regelmatige geactualiseerd. Het bevat de belangrijkste fietsroutes tussen de kernen in Zuid- Holland en de omliggende provincies
De provincie wil de bereikbaarheid verbeteren door nabijheid van wonen, werken, voorzieningen en goed ov te verbeteren, zodat mensen niet lang hoeven te reizen om hun bestemming te bereiken, voor wie het kan en wil lopend of op de fiets, maar ook met ov en de auto. Om landelijk gebied aantrekkelijk te houden streven we ook daar naar nabijheid van voorzieningen. Voor de bereikbaarheid blijft de auto een belangrijke rol spelen.
De provincie ziet graag dat nieuwe woningen zoveel mogelijk nabij voorzieningen en goed openbaar vervoer worden gebouwd. Dat vraagt om hogere dichtheden van woningen nabij goed openbaar vervoer inclusief deelmobiliteit en een aantrekkelijke en veilige omgeving om te lopen en te fietsen. De provincie onderzoekt hoe dit verankerd kan worden in het ruimtelijk en mobiliteitsbeleid en stimuleert gemeenten om dit ook te doen.
De provincie controleert, door middel van een mobiliteitstoets, of gedurende alle ontwikkelfases tot aan de planuitvoering rekening is gehouden met de gevolgen van woningbouw op de bereikbaarheid, zodat de bewoners straks prettig wonen èn hun bestemming goed kunnen bereiken.
Samenwerkend
De provincie beoordeelt per fase of de gevolgen voor de bereikbaarheid goed onderzocht zijn, zodat voortvloeiende maatregelen worden gefaseerd met, en gefinancierd door, de planontwikkeling. De provincie naar nabijheid van voorzieningen en het bevorderen van veilig en duurzaam mobiliteitsgedrag dat past bij de gebiedskenmerken. Ook wordt gekeken naar de gevolgen voor doorstroming rond knelpunten op het provinciale netwerk en (inpassing van) voortvloeiende infrastructurele maatregelen volgens het Handboek Ontwerp Criteria Wegen. Indien van toepassing ziet de provincie toe op het naleven van de parkeernormen en de realiseren van een goede ontsluiting voor fietsers (en wandelaars). In de planbeoordelingsfase wordt vanuit de omgevingsverordening op de bereikbaarheid getoetst.
Het vervoer van goederen dient zo efficiënt en schoon mogelijk plaats te vinden en bij te dragen aan economische ontwikkeling, leefbaarheid en welzijn. Zuid-Holland zet in op vrachtwagen, trein, schip en buisleiding. Daarbij vinden we het van groot belang om in te zetten op meer goederenvervoer via het water en het spoor (de modal shift), om zo een bijdrage te leveren aan de verduurzamingsopgave en het behouden van de goede bereikbaarheid in Zuid-Holland. Daarnaast zijn slim gelokaliseerde faciliteiten zoals op- en overslag locaties, terminals, de zogenaamde logistieke hubs, van groot belang voor de economisch toegevoegde waarde voor de regio. We dagen de markt uit om data met elkaar en met ons te delen om te komen tot meer bundeling goederenstromen (minder onnodige kilometers).
De provincie wil de verwachte groei in de logistieke sector en gevolgen van de grote onderhoudswerkzaamheden rondom Rotterdam in goede banen leiden. Door de ontwikkeling van regionale hubs voor haven-, vers, stads en bouwlogistiek te stimuleren wordt de verschuiving van lading naar relatief duurzame vervoerwijzen, zoals binnenvaart, buisleidingen en spoor gefaciliteerd. Hiermee wordt de weginfrastructuur ontlast en de uitstoot van schadelijke stoffen beperkt. De provincie wil daarnaast de transitie naar schoon vervoer helpen versnellen en faciliteert initiatieven die bijdragen aan de transitie naar (nagenoeg) geen uitstoot van schadelijke stoffen en opgeschaald kunnen worden.
ResponsiefSamenwerkend
Binnen deze maatregel zetten we in op:
We stimuleren multimodaal goederenvervoer voor de Port of Rotterdam, Greenports en goederenstromen van en naar Amsterdam/Schiphol.
We zetten in op het vergroten van de keuze voor het gebruik van de verschillende modaliteiten weg, water, spoor en in de toekomst buisleidingen (Modal shift) Het bevorderen van multimodale (stads) logistieke hubs, maakt hier deel van uit. Dit doet de provincie met andere provincies, gemeenten en MRDH.
We zoeken nadrukkelijk naar en werken de relatie uit tussen ontwikkeling van bedrijventerrein met logistieke functionaliteiten (en nieuwe ruimtelijke weerslag) en de ruimte op de infrastructuur (ruimte op de weg, nabijheid multimodale knoop etc).
De provincie zet in op het uitdagen van de sector voor verdere digitaliseren om zo samen te zorgen voor slimme logistieke concepten
Concrete voorbeelden van trajecten zijn: inzet van logistieke makelaars in samenwerking met topsector Logistiek / Lean & Green Offroad, CityBarge (voorheen Trekschuit/Scheepshaltes), Greenports en Coolport als versdraaischijf van Europa met goede spoor- en binnenvaart verbindingen en Verkenning Logistieke Knooppunten.
De provincie werkt samen met het regionale bedrijfsleven via logistieke makelaars en met regionale partners en Zuid-Holland Bereikbaar.
In de gezamenlijke bereikbaarheidsaanpak Zuid-Holland werken de voornaamste infrabeheerders en hun opdrachtgevers in Zuid-Holland samen met grote bedrijven, vervoerders, brancheorganisaties, belangenverenigingen en lokale overheden samen aan minder hinder bij werkzaamheden en aan een duurzame gedragsverandering in mobiliteit. De aanpak waarborgt de bereikbaarheid in Zuid-Holland en draagt bij aan mobiliteitstransitie met aandacht voor leefbaarheid, economisch vestigingsklimaat, veiligheid en duurzaamheid. De kern van het programma Zuid-Holland bereikbaar is de gebiedsaanpak. Doel hiervan is om in gebieden te komen tot een integraal pakket aan maatregelen gericht op het beperken van de hinder van infrastructurele projecten, het verbeteren van de bereikbaarheid in een gebied en het stimuleren van mobiliteitstransitie. Door het gebied centraal te stellen kan zowel in samenwerking als in de maatregelen goed worden aangesloten op specifieke kenmerken van de regio en haar bereikbaarheid.
Presterend
Schoner vervoer met minder of geen uitstoot van schadelijke stoffen zoals CO2, stikstofdioxide en fijn stof. De provincie wil bijdragen aan een betere leefbaarheid en het voorkomen van klimaatverandering en werkt daarom samen met andere partijen aan schonere vormen van vervoer en de bijbehorende tank- en laadinfrastructuur. Door het doen van onderzoek en het ondersteunen bij het maken van Regionale Mobiliteitsprogramma’s of -plannen en het realiseren van laadinfrastructuur, via de Regionale Agenda Laadinfrastructuur (RAL), wordt de overgang naar batterij-elektrisch én waterstof-elektrisch gefaciliteerd.
Samenwerkend
De provincie werkt samen met het rijk, gemeenten, regio's, markt, kennisinstituten en inwoners en zorgt met name voor verbinding en stimuleert en faciliteert ideeën om mobiliteit schoner te maken.
Slimmere mobiliteit om het regionale mobiliteitssysteem (weg, water, spoor, OV, fiets, lopen) beter benutten en zo het verkeer schoner en veiliger te organiseren. Met de grote woningbouwopgave in de regio de vervangingsopgave op onze wegen en beperkte inzet van middelen worden de mogelijkheden om extra infrastructuur aan te leggen steeds beperkter. Met slimmere mobiliteit & digitalisering kijken we naar de mogelijkheden van nieuwe, digitale en innovatieve (data-)oplossingen om ons mobiliteitssysteem nog efficiënter te organiseren.
Presterend
Weg en vaarweg gebruikers gebruiken steeds vaker digitale systemen om hun weg te vinden en worden steeds afhankelijker van het digitaal communiceren over bijvoorbeeld wegwerkzaamheden, maximumsnelheden, schoolzones en brugopeningen. De Provincie werkt samen met ruim 50 wegbeheerders in de regio, de MRDH, Zuid-Holland Bereikbaar en het rijk aan op orde krijgen en houden van slimme mobiliteitsoplossingen in de regio.
De stip op de horizon is een veilig, slim en duurzaam verkeers- en vervoersysteem waarvan de verschillende mobiliteitsnetwerken nog beter worden benut. Weggebruikers beschikken over voorspellende en actuele informatie over de verkeerssituatie, de rij of vaartaak wordt verder geautomatiseerd en voertuigen communiceren met elkaar, de infrastructuur en andere verkeersdeelnemers en kunnen zo direct op deze informatie anticiperen. Deze ontwikkeling speelt zich af in de volle breedte van het mobiliteitssysteem. De uitkomst: gebruikers maken schonere en slimmere verplaatsingskeuzes met behulp van slimme technologie.
De provincie wil samen met partners in Zuid-Holland voor verschillende gebieden (van hoogstedelijk tot landelijk) komen tot een integraal pakket aan maatregelen gericht het verbeteren van de bereikbaarheid en het stimuleren van mobiliteitstransitie. In Zuid-Holland wonen veel mensen in een stad en dat worden er steeds meer. Door de hoge bouwdichtheid en nabijheid van voorzieningen (waaronder OV) hebben mensen die wonen in de stad vaak een andere mobiliteitsbehoefte dan mensen in landelijk gebied. Ook op het gebied van goederen vindt een transitie plaats. Door het gebied centraal te stellen kan goed worden aangesloten op specifieke kenmerken van de regio.
Het wordt steeds drukker op wegen en fietspaden en grootschalig onderhoud gaat voor hinder en files zorgen. Om de mobiliteitsgroei op te kunnen vangen wil de provincie daarom mensen positief verleiden om andere vormen van vervoer te gebruiken zoals fiets en openbaar vervoer, buiten de spits te reizen of om bijvoorbeeld thuis te werken. Hierdoor wordt alle infrastructuur zo optimaal mogelijk wordt benut en files geminimaliseerd.
PresterendSamenwerkend
Voor de zuidelijke randstad geeft het gezamenlijke onderzoek “Mobiliteitstransitie en het wegennet” richtingen die we met andere overheden verder uitwerken tot concrete maatregelen ter stimulering van een mobiliteitstransitie. Deelmobiliteit (zoals deelfietsen, elektrische deelscooters en deelauto’s) en hubs (overstap- en overslagpunten) bieden nieuwe mogelijkheden die we gaan benutten. Onder andere bij de beleidskeuze ‘Adequaat openbaar vervoer’ wordt dat uitgewerkt in de beleidsmaatregel ‘gemakkelijk van deur tot deur’.
In het samenwerkingsverband Zuid-Holland Bereikbaar werkt de provincie samen met andere infrastructuurbeheerders en hun opdrachtgevers in Zuid-Holland en met grote bedrijven, vervoerders, brancheorganisaties, belangenverenigingen en lokale overheden. Er wordt ingezet op gezamenlijke en samenhangende programmering van werkzaamheden om zo de hinder te minimaliseren. Tijdens werkzaamheden vindt verkeersmanagement plaats en worden alternatieven aangeboden, afgestemd op het desbetreffende gebied en de gebruikers. Daarbij wordt de onvermijdelijke overlast door noodzakelijke (onderhouds)werkzaamheden als kans benut om gedrag van reizigers structureel te veranderen.
Bij werkzaamheden waarbij hinder ontstaat brengen we samen met ander partijen alternatieve vervoerswijzen onder de aandacht. Daarbij streven we effect na dat voor een deel blijvend is na afloop van de werkzaamheden.
Presterend
Inwoners en bezoekers van Zuid-Holland maken vaker gebruik van de (elektrische) fiets en leggen langere afstanden met de fiets af in het dagelijks en recreatief gebruik en als onderdeel van een reis met het openbaar vervoer. De provincie volgt het fietsgebruik en onderzoekt samen met gemeenten en regio’s hoe het gebruik van de fiets kan toenemen. De voorbereiding en uitvoering van fietsprojecten is onderdeel van de beleidskeuzes ‘Voorbereiding (provinciale) infrastructuurprojecten en bijdragen aan projecten van anderen’ en ‘Realisatie provinciale infrastructuurprojecten’.
Samenwerkend
De provincie doet onderzoek naar een veilig en aantrekkelijk provinciaal (hoofd-) fietsnetwerk en specifiek de ontwikkeling van doorfietsroutes naar de grote steden en de combinatie van fietsen en het gebruik van openbaar vervoer. Betere ketenvoorzieningen dragen bij aan de overstap tussen fiets en het openbaar vervoer. De provincie kijkt daarbij ook naar inrichting van de omgeving en mogelijkheden om fietsers voorrang te geven bij kruispunten.
De stijging van het aantal dodelijke verkeersslachtoffers om te buigen in een daling. De provincie vindt ieder verkeersslachtoffer er één te veel en streeft naar elk jaar minder verkeersslachtoffers en nul verkeersslachtoffers in 2050. De provincie werkt samen met regionale partners om verkeersveilig gedrag te stimuleren door middel van educatie en voorlichting en onderhoudt contact met politie politie en het Openbaar Ministerie (OM) over handhaving. Het verkeersveiliger maken van infrastructuur door provinciale projecten of projecten van anderen is onderdeel van de beleidskeuzes ‘Voorbereiding (provinciale) infrastructuurprojecten en bijdragen aan projecten van anderen’ en ‘Realisatie provinciale infrastructuurprojecten’. Het veilig houden van bestaande infrastructuur is onderdeel van de beleidskeuze beheer en onderhoud op orde.
Presterend
De provincie werkt samen met Metropoolregio Rotterdam Den Haag (MRDH), gemeenten, waterschappen, Regionaal Ondersteuningsbureau Verkeersveiligheid Zuid-Holland (ROV-ZH), Openbaar Ministerie, politie en maatschappelijke organisaties zoals de ANWB, VVN en de Fietsersbond aan een veilige infrastructuur, verkeerseducatie, voorlichting en handhaving.
Naast de rol presterende overheid hebben we ook de rol samenwerkende overheid.
[Red: Sectie 'Beleidsuitwerking lopen' verplaatst van sectie 'Maatregelen van 7-2 Gezonde en bewegingsvriendelijke leefomgeving' naar sectie 'Maatregelen van 2-1 Snel van A naar B'. ]
Maatregelen zullen worden uitgewerkt om meer mensen zowel recreatief als utilitair meer te laten lopen in een omgeving die voor lopen veilig, gezond en aantrekkelijk is. Dit gebeurt o.a. in het kader van het provinciaal beleid voor bereikbaarheid (met name combinatie lopen-OV en first and last mile) , sport en recreatie en ruimte (o.a. in het kader van functiemenging en meer voorzieningen en bestemmingen op loopafstand).
Presterend
Provincie Zuid-Holland streeft samen met gemeenten en andere partners ernaar dat mensen veilig en aantrekkelijk kunnen lopen naar hun dagelijkse voorzieningen en het openbaar vervoer. Provincie en gemeenten bevorderen daarmee lopen als actieve vervoerswijze ter bevordering van de bereikbaarheid, leefbaarheid en gezondheid.
Samenwerkend
Provincie Zuid-Holland werkt samen met gemeenten en de Metropoolregio Rotterdam Den Haag ( MRDH) aan een loopvriendelijke openbare ruimte waarin meer mensen meer lopen. Dit draagt bij aan de volksgezondheid, de bereikbaarheid, leefbaarheid en de mogelijkheden tot stedelijke verdichting, vergroening en verduurzaming. Dit alles vertaalt zich in een positieve bijdrage aan de brede welvaart in Zuid-Holland. Lopen is schoon, stil en veilig voor de omgeving en vergt vergeleken met andere vormen van verplaatsing de minste ruimte, energie en grondstoffen. Een loopvriendelijke openbare ruimte draagt bij aan het beperken van energiegebruik en de stikstofuitstoot, wat verdere economische ontwikkeling en woningbouw beter mogelijk maakt. Loopvriendelijke openbare ruimte draagt ook bij aan ontmoeting, welzijn en sociale samenhang. Ook de economie profiteert, wat zich o.a. vertaalt in hogere omzetten en vastgoedwaarden. Vanuit de provinciale opgaven voor gezondheid, bereikbaarheid, ruimte en recreatie, toerisme en sport werken we samen aan een loopvriendelijke openbare ruimte.
Succes van OV wordt voor een belangrijk deel bepaald door de reis van deur-tot-deur. De totale keten gaan we verbeteren. Daarom zetten we in op:
Verbeteren van first-last-mile vervoer. Dit doen we door ketenconcessies aan te besteden, in plaats van traditionele OV-concessies. De vervoerder is hierbij niet alleen verantwoordelijk voor het rijden van bussen en treinen, maar voor het organiseren van de reis van deur-tot-deur. Ook de afstemming met andere concessies en het hoofdspoornet is cruciaal.
Alternatieve vervoersvormen waar onvoldoende vraag is naar een traditionele lijnbus. We experimenteren met verschillende vervoersvormen en sluiten aan bij lokale vraag en initiatieven. Bieden van vervoer staat hierbij centraal, ook in het landelijk gebied. Iedereen moet vervoerd kunnen worden, ook mensen die niet kunnen fietsen, of auto kunnen rijden.
Stimuleren van Mobility as a Service (MaaS). We verplichten hiervoor vervoerders tot beschikbaar stellen van data en stimuleren landelijke standaarden.
Integrale infrastructuurprogramma’s, waarbij de koppeling tussen netwerken van OV, fiets en auto wordt geoptimaliseerd. Op plekken waar belangrijke netwerken elkaar kruisen onderzoeken we het realiseren van hubs en knooppunten.
De provincie wil dat andere vormen van vervoer de bereikbaarheid van een gebied of de keuze van de reiziger vergroot en het vervoer beter aansluit bij wensen van mensen. Kleine kernen en steden moeten met het openbaar vervoer toegankelijk blijven. Denk aan flexvervoer (taxibusjes), deelvervoer (deelfietsen, deelauto’s) en meerijden (carpoolen, liften). Samen met het openbaar vervoer heet dit ‘publiek vervoer’. Zo stimuleert de provincie deelfietsen bij (hoogwaardige) haltes om bestemmingen die 1 tot 3 kilometer van de halte liggen beter bereikbaar te maken.
Presterend
De provincie onderzoekt op welke manier het mogelijk is om een tussenvorm te creëren tussen een lijndienst en vraagafhankelijk vervoer en gaat hiervoor in overleg met de reizigers en ondernemers om te inventariseren welke wensen leven. Op basis van deze inbreng wordt bepaald hoe het aanbod van vervoer aantrekkelijker kan worden. De provincie zet zich verder in om voor gehandicapten en mindervaliden te komen tot één nationaal ov-reisassistentie-systeem.
Naast de rol presterende overheid heeft de provincie ook de rol van samenwerkende overheid
We ontwikkelen en realiseren ketenvoorzieningen die bijdragen aan de overstap tussen fiets en OV en de auto waar dat bijdraagt aan de bereikbaarheid.
De (geprognosticeerde) behoefte aan ketenvoorzieningen is de basis om te sturen op een gerichte ontwikkeling van deze voorzieningen door gemeenten. Met onderzoek en subsidieverlening faciliteren we hen bij de realisatie.
Presterend
Onze inzet ten aanzien van overstapvoorzieningen van fiets naar OV waarvan wij concessieverlener zijn, wordt beschreven onder de OV beleidskeuze.
De provincie is verantwoordelijk voor het regionaal openbaar vervoer in Zuid-Holland naast de Metropoolregio Rotterdam Den Haag (MRDH).
Presterend
Deze maatregel richt zich op de concessiegebieden waar de provincie verantwoordelijk voor is:
Goeree-Overflakkee en Hoeksche Waard
Zuid-Holland Noord
Drechtsteden Molenlanden Gorinchem
Treindienst Alphen aan den Rijn – Gouda
Personenvervoer over Water Rotterdam - Drechtsteden
Regionaal spoor
We exploiteren twee spoorlijnen: de MerwedeLingelijn (van Dordrecht, via Gorinchem naar Geldermalsen) en de Treindienst Alphen aan den Rijn – Gouda. Deze verbeteren we door:
Vergroten van de betrouwbaarheid door kleine infrastructurele maatregelen.
Kleine capaciteitsmaatregelen om de toenemende vraag te faciliteren.
Hoogwaardig openbaar vervoer
Bij verbindingen tussen kernen waar geen spoor ligt, speelt de bus een belangrijke rol. Hier realiseren we:
Een programma doorstroming van de bus, waarbij de snelheid en betrouwbaarheid van buslijnen wordt vergroot.
Doorontwikkeling van R-net, dat staat voor snel, frequent, en betrouwbaar OV. Als uit onderzoek blijkt dat een verbinding voldoende reizigers kan trekken, kunnen nieuwe R-net-lijnen worden gerealiseerd.
Verbetering van de haltes, waarbij wordt ingezet op betere toegankelijkheid, beschutting, reisinformatie en ketenvoorzieningen. Ook bereikbaarheid van haltes te voet en per fiets heeft hierbij aandacht.
Drempelloos OV
Om OV een volwaardig alternatief te laten zijn, moet de drempel om het te gebruiken zo laag mogelijk zijn. Dit betekent dat OV makkelijk en begrijpelijk in gebruik is, met goede actuele reisinformatie, eenvoudige en betaalbare tarieven, een netwerk waarbij verbindingen op elkaar aansluiten en goede promotie. Dit realiseren we doorop belangrijke haltes actuele reisinformatie aan te bieden. Hiernaast stellen we eisen aan vervoerders over reisinformatie, aansluitingen, tarieven en promotie van het OV.
De provincie is verantwoordelijk voor het aanbieden van het regionaal openbaar vervoer in Zuid-Holland buiten de Metropoolregio Rotterdam Den Haag (MRDH). De provincie exploiteert hiervoor twee spoorlijnen: de MerwedeLingelijn (van Dordrecht, via Gorinchem naar Geldermalsen) en de Treindienst Alphen aan den Rijn – Gouda. De provincie besteedt openbaar vervoer concessies over de weg, het water en over bovengenoemde spoorlijnen aan.
Om het openbaar vervoer waar mogelijk een volwaardig alternatief te laten zijn voor de auto, moet de drempel om het te gebruiken zo laag mogelijk zijn. De provincie zorgt via eisen aan de vervoerders dat het openbaar vervoer makkelijk en begrijpelijk in gebruik is, met goede actuele reisinformatie, eenvoudige en betaalbare tarieven in een netwerk waarbij verbindingen op elkaar aansluiten.
Presterend
De provincie onderzoekt en realiseert nieuwe snelle, frequente, en betrouwbare lijnen (R-net). Aanpassingen aan provinciale infrastructuur en bijdragen aan projecten van anderen zoals weg, spoor en haltes zijn onderdeel van de beleidskeuzes ‘Voorbereiding (provinciale) infrastructuurprojecten en bijdragen aan projecten van anderen’ en ‘Realisatie provinciale infrastructuurprojecten’.
Werkingsgebied: Heel Zuid-Holland en voor wat betreft de concessies gaat het over de concessiegebieden:
De Toekomstagenda snelfietsroutes vormt het vertrekpunt voor de ontwikkeling van een netwerk van hoogwaardige fietsroutes tussen de grote steden van Zuid Holland en de omliggende provincies.
We initiëren de ontwikkeling van hoogwaardige (snel-) fietsroutes naar de grote steden van Zuid-Holland en ondersteunen de wegbeheerders tijdens de planontwikkeling en realisatie.
Samenwerkend
Het netwerk staat op de website en wordt regelmatig geactualiseerd.
De Toekomstagenda Snelfietsroutes vormt de basis om te sturen op een gerichte ontwikkeling van het netwerk door de wegbeheerders. Met onderzoek en subsidieverlening faciliteren we hen bij de realisatie van deze verbindingen.
De internationale trein moet een aantrekkelijk alternatief zijn voor kortere vliegreizen en autoverplaatsingen binnen Europa. De ambitie van Zuid-Holland is daarom een snelle en comfortabele treinverbinding met Duitsland, België, Frankrijk en het Verenigd Koninkrijk.
De provincie is groot voorstander van goede, snelle en betaalbare internationale treinverbindingen vanuit onze provincie met andere Europese steden en sluiten ons daarom aan bij bestaande lobbytrajecten en initiatieven daartoe. De doelstelling is dat de trein de eerste keuze wordt bij reizen tot 750 km.
Een goed functionerend hoofdrailnet is cruciaal voor de bereikbaarheid van Zuid-Holland. Zowel voor de verplaatsingen binnen de provincie als verbindingen naar buiten de provincie speelt dit hoofdrailnet een belangrijke rol. Een groot deel van de provinciale woningbouwopgave vindt plaats in de directe omgeving van stations. De provincie streeft naar een frequent, snel en betrouwbaar systeem, waarbij plek is voor hoogfrequente sprinters, intercity’s en meer stations.
Samenwerkend
De provincie is niet het bevoegd gezag over het hoofdrailnet en werkt daarom samen met andere decentrale overheden als gemeenten, de MRDH en de verschillende regio’s en het Rijk aan voorstellen om het hoofdrailnet te verbeteren. Via het MIRT-programma werkt de provincie mee aan diverse projecten van anderen. De infrastructuurprojecten zijn onderdeel van de beleidskeuze ‘Voorbereiding (provinciale) infrastructuurprojecten en bijdragen aan projecten van anderen’.
De provincie zorgt ervoor dat Zuid-Holland een efficiënte bereikbare schakel is in de internationale goederencorridors. We hebben daarbij tevens focus op de economische meerwaarde in Zuid-Holland. We bekijken de efficiënte en duurzame afhandeling van goederen met meerwaarde in de context van de gehele corridor. We zetten in op de meerwaarde voor Zuid-Holland bekeken vanuit de integraliteit en samenhang van de verschillende schaalniveaus; multi modaal en (inter)nationaal, regionale en fijnmazige distributie. De corridor is het organiserend en in samenhang ontwikkelend vehicle.
Aan welke beleidskeuze(s) draagt deze maatregel bij?
De provincie wil dat de regionale (vers)logistieke sector meer datagericht gaat werken en digitalisering gebruikt bij de gewenste optimalisering van goederenstromen via ladingverschuiving en op regionale hubs. Digitalisering kan een belangrijke rol gaan vervullen in het inzichtelijk maken van vervoersstromen waardoor efficiency van transportmodaliteiten verhoogd kan worden. Daarnaast kan digitalisering zorgen voor efficiënter gebruik van ligplaatsen en walstroomvoorzieningen en het gebruik van de kunstwerken op de vaarwegen. Dit kan zorgen voor minder onnodige vervoersbewegingen en verminder van brandstofgebruik en uitstoot van schadelijke stoffen door minder hard varen.
Samenwerkend
Binnen deze maatregel zetten we in op:
Landelijke corridors: MIRT Goederenvervoercorridors Oost en Zuid-Oost (Corridor Oost gaat van Rotterdam – Arnhem/Nijmegen – Duitsland. Corridor Zuidoost loopt van Rotterdam – Noord-Brabant/Limburg – Duitsland). Met de MIRT partners is tevens afgesproken een verkenning te starten naar Goederencorridor Zuid.
Internationale corridors: TEN-T corridors. De routes langs de goederenvervoercorridors Oost/Zuid-Oost(langs Betuweroute, Lek en Rijn tot aan Basel en Genua) en het zuiden (via Noord-Brabant, Limburg en België naar de Middellandse Zee). De provincie Zuid-Holland is daarom al sinds 2016 lid van de European Grouping of Territorial Cooperation Rhine-Alpine (EGTC), die is opgericht om de regionale belangen in de ontwikkeling van de corridor tussen Rotterdam en Genua te behartigen, gezamenlijke projecten te ontwikkelen, kennis te delen en de regio’s te vertegenwoordigen in het Europese proces van corridorvorming.;
Internationale afspraken. Met Noordrijn-Westfalen en vijf Nederlandse provincies werken we sinds 2018 samen aan grensoverschrijdende netwerken/corridors en de verduurzaming van goederentransport.
Regionaal gaat het om stromen van en naar de Rotterdamse haven in de regio, waaronder Versdraaischijf en -logistiek. En Groene Corridor, waarbinnen aandacht is voor de N11 die van groot belang is voor logistieke bedrijven vanuit de regio.
Binnen de goederenvervoercorridors werkt de provincie samen met diverse partijen aan digitaliseringsinitiatieven die zorgen voor nieuwe digitale toepassingen. Voor de (on)mogelijkheden die autonoom rijden en varen bieden voor de doorontwikkeling van logistieke stromen binnen de provincie en langs corridors zal de provincie faciliteren in innovatief onderzoek en meewerken aan pilots. Voor vervoer over water stimuleert de Provincie het innovatie initiatief van SMASH (Smart Shipping) en daarmee de relatie met eigen vaarwegbeheer.
De provincie is niet verantwoordelijk voor de treindiensten op het hoofdspoor. Wel hebben we hier ambities omdat hoofdspoor cruciaal is voor de bereikbaarheid. Een schaalsprong in het spoor is nodig vanwege de toenemende groei in het OV. Verstedelijking dient zoveel mogelijk langs goed OV plaats te vinden, waardoor we hier meer groei bereiken dan gemiddeld in het OV. Om dit te bereiken werken we samen met het Rijk, andere provincies, vervoerregio’s en vervoerders in het landelijke traject Toekomstbeeld OV aan een Schaalsprong in het OV-netwerk in 2040.
Samenwerkend
De inzet daarbij is:
S-baankwaliteit voor de Oude Lijn Leiden - Den Haag – Rotterdam – Dordrecht. Dit wordt bereikt door hogere frequenties, nieuwe stations bij verstedelijkingslocaties, grotere betrouwbaarheid en lichter treinmaterieel dat sneller optrekt en korter halteert. Hiervoor is het noodzakelijk dat de spoorlijn Den Haag – Rotterdam geheel viersporig wordt. Met dit lange termijn perspectief werken we stapsgewijze toe naar de Schaalsprong 2040.
Verbetering van bestaand spoor, zoals Rotterdam – Utrecht en Den Haag – Utrecht. Dit kan door frequentieverhoging, capaciteitsuitbreiding en vergroting van de betrouwbaarheid.
Verbetering van de spoorlijn tussen Leiden en Utrecht, en een nieuw station Hazerswoude.
De provincie vindt het belangrijk om de ontbrekende schakels en verwachte toekomstige capaciteitsverruimingen in het infrastructuurnetwerk ruimtelijk te reserveren. De ruimtelijke reserveringen betreffen mogelijke oplossingen voor verwachte toekomstige knelpunten. Of en wanneer knelpunten optreden hangt echter af van de autonome groei van het verkeer en demografische, ruimtelijke- en economische ontwikkelingen (in de omgeving). Hierdoor kan het zijn dat reserveringen worden toegevoegd of komen te vervallen. Onderstaand overzicht geeft deze ruimtelijke reserveringen weer.
De rol van de provincie hangt af van wie bevoegd gezag is voor een bepaalde reservering. Voor aanpassingen aan provinciale infrastructuur zijn we regisseur. Voor de aanpassingen aan Rijks- en gemeentelijke regisseur kan de provincie, afhankelijk van het belang, faciliteren en/of stimuleren.
Presterend
Een reservering betekent daarbij niet dat het aanpassen van deze aansluitingen beleidsmatig wenselijk is, nut en noodzaak van ieder afzonderlijk project nog niet bewezen. Het zijn niet enkel provinciale reserveringen. Er staat ook een aantal reserveringen van rijksinfrastructuur en een enkel gemeentelijk tracé op de lijst. Projecten die in uitvoering zijn of onherroepelijk zijn (Tracébesluit, Provinciaal inpassingsplan of gemeentelijk bestemmingsplan) staan niet (meer) op deze lijst. Het doel van de ruimtelijke reserveringen is om te zorgen dat bij ruimtelijke ontwikkelingen rekening wordt gehouden met mogelijke toekomstige schakels en capaciteitsuitbreidingen en de hiervoor benodigde ruimte. Op deze manier tracht de provincie ze niet onmogelijk te maken.
Hoofdwegen
A4 Den Haag – Leiden (2x4 rijstroken)
A4 Passage en Poorten & Inprikkers Haaglanden
A4 Hoogvliet – Klaaswaal
A13/A16
A15 Papendrecht – Gorinchem: capaciteitsuitbreiding
A20 Knooppunt Gouwe – Nieuwerkerk aan den IJssel (2x3 rijstroken)
Blankenburgverbinding8. Oranjeverbinding
Hoofdspoor
Spoorverdubbeling Den Haag – Rotterdam, viersporigheid incl. station Kethel
Capaciteit spoor Rotterdam – Gouda, viersporigheid incl. station Westergouwe
Capaciteit spoor Den Haag – Gouda, viersporigheid incl. station Bleizo
Capaciteit spoor Leiden – Alphen – Woerden, tweesporigheid incl. stations Hazerswoude – Koudekerk en Zoeterwoude Meerburg
Spoorverdubbeling Merwede-Lingelijn
Regionale wegen
Rijnlandroute
A4 Passage en Poorten & Inprikkers Haaglanden
Knelpuntenaanpak Noordwestelijke Hoofdroute – Lozerlaan – Zuidelijke Randweg
Rotterdamsebaan
De westelijke verbinding N11/A12 (incl. de Bodegravenboog)
N57 capaciteitsvergroting Hellevoetsluis – Brielle
Oost – west verbinding Duin- en Bollenstreek (N206 – N205) (= studie Duinpolderweg)
Noordelijke Randweg Rijnsburg, tevens onderdeel van de studie Duinpolderweg
N207 capaciteitsverruiming Alphen – Leimuiden
Westelijke Randweg Waddinxveen, Bentwoudlaan en Vredenburglaan
Capaciteitsvergroting Brienenoord- en Algeracorridor
N213 capaciteitsvergroting
(on)gelijkvloerse kruising N214 – N216
N215 Melissant – Dirksland
N218 capaciteitsvergroting
N222 Veilingroute 2x2
N223 aanpassing hoofdrijbaan
N459 capaciteitsuitbreiding + aansluiting rondweg Reeuwijk
N470/N471: 2x2 rijstroken
N480-N216
Verbinding Zwijndrecht - Barendrecht
N488 Klaaswaal
Aansluitingen hoofdwegennet en onderliggend wegennet
A4 Vijfsluizen
A4 Plaspoelpolder
N11 – Zoeterwoude
A12 – N470
A13 – N209
A13 – N470
A15 Reeweg
A15 – N3
A15 – N57
A15 – A16 Noord
A16 Kralingseplein
A16 Mijlweg
A16 – N3
A20 Schieplein
N59 – Goeree-Overflakkee
Regionaal openbaar vervoer
Stedenbaan: infrastructuur ten behoeve frequentieverhoging op de Oude Lijn en de Goudse Lijnen
HOV Leiden – Katwijk – Noordwijk
HOV Leiden – Den Haag
HOV Zoetermeer – Leiden
HOV Alphen – Schiphol
Netwerk RandstadRail Haaglanden, opwaardering tramnet naar light rail kwaliteit;
Bustangent Kijkduin – Harnaschpolder – Den Haag Zuidwest – Delft – Pijnacker – Zoetermeer
HOV Den Haag – Westland
HOV station Rijswijk – station Ypenburg
Doortrekking RandstadRail (Zoetermeerlijn) naar station Bleizo
HOV Rotterdam – Alexander naar Lansingerland
HOV Rotterdam – Ridderkerk
HOV Nesselande – Zuidplaspolder
Zuidtangent Rotterdam: Schiedam – Stadshavens – Zuidplein – Feyenoord – Kralingse Zoom
HOV Hoekselijn verlengen tot het strand
HOV buscorridor Rotterdam Zuidplein – Goeree-Overflakkee
HOV Drechtstedenring
Vaarwegen
We zetten in op het verbeteren en beter benutten van bestaande infrastructuur en waar nodig realiseren van nieuwe infrastructuur. We zorgen ervoor dat onze eigen (vaar)wegen op orde zijn en kunnen bijdragen waar nodig en logisch bij aan infrastructuur van derden. Deze logica ligt in aansluiting met het regionale systeem, de regionale meerwaarde en het verminderen van overlast in de regio. We bekijken het belang van de gehele corridor. Zo hebben wij binnen het MIRT Goederenvervoer afspraken gemaakt over onze bijdrage aan de A15-Verkenning Papendrecht Gorinchem en de Verkenning Buisleidingen.
Wij helpen mee bij het vinden van oplossingen voor ontwikkelingen die op ons afkomen, waaronder klimaatveranderingen (laagwaterstanden) en tegenstrijdige issues waaronder ontwikkelingen spoor en woningbouw. Zoals de aandacht voor externe veiligheid op trans-Europese spoorverbindingen.
Tevens zetten we in op veiligheid op en langs de corridors door middel van het realiseren van Truckparkings.
De provincie wil goederenstromen optimaliseren en werkt hiervoor samen met partners binnen en buiten de provincie aan bijvoorbeeld veilig truck parkeren, beschikbaarheid van schone brandstoffen (weg en water), bundeling van goederenstromen.
PresterendSamenwerkend
We hebben een eigen taak en verantwoordelijkheid op onze eigen (vaar)wegen. We hebben hier de rol van investerende overheid, waarbij wij investeren in onze eigen infrastructuur. We kunnen ook investeren in infrastructuur van derden als presterende en samenwerkende overheid. In trajecten waarbij we voornamelijk de samenwerkende overheid zijn, zorgen we voor afstemming en inbreng van provinciaal belang in trajecten van derden.
Het aanpassen van provinciale infrastructuur of het bijdragen aan projecten van anderen op de goederencorridors zijn onderdeel van de beleidskeuzes ‘Voorbereiding (provinciale) infrastructuurprojecten en bijdragen aan projecten van anderen’ en ‘Realisatie provinciale infrastructuurprojecten’.
De provincie verzamelt veel verkeersdata. Daarnaast groeit het aantal alternatieve databronnen, zoals leveranciers van navigatie-apps explosief. Slim samenwerken met de markt levert veel waardevolle mobiliteitsinformatie op. Met behulp van o.a deze data kan de overheid slim verkeers- en incidenten management inregelen en data gedreven beleid ontwikkelen. (digitalisering overheden). Tevens kunnen informatiediensten de reis van gebruikers optimaliseren en beter voorspellen. Dit maakt dat mensen die op weg gaan of op weg zijn, goed geïnformeerd kunnen worden over het meest efficiënte vervoermiddel, de beste route en de beste reistijd. Ook kan de reiziger zijn gehele reis van deur tot deur als één dienst plannen, boeken en betalen (MaaS).
Presterend
Digitalisering maakt het ook mogelijk om een gerichte stap naar minder incidenten in het verkeer te zetten: een goed gewaarschuwde, alerte weggebruiker houdt zijn aandacht beter bij het verkeer en maakt de juiste keuzes op momenten die ertoe doen.
Vanuit de bediencentrales en de Incident Coördinatie (IC) desk zal het data gedreven werken verder worden vormgegeven. Pilots -zoals de brugmonitor, IM the Cloud- zullen na bewezen succes uitgerold worden, met als doel transparant en meer data gedreven keuzes te maken rond brugopeningen, verkeer- en incidentmanagement. (koppeling naar digitaal ZH)
Presterend
De toepassing van Smart Mobility-innovaties kan in belangrijke mate bijdragen aan het optimaliseren van verkeersstromen door op nieuwe manieren te sturen op incidentafhandeling, toegang, snelheid en duurzaamheid (IVRI, camera’s, glasvezel, bediencentrales). Een Smart infrastructuur zorgt voor een betere doorstroming van het verkeer alsmede een op de toekomst voorbereid digitaal netwerk voor ontsluiting van diverse IoT services. (koppeling naar digitaal ZH)
Presterend
Om de beschikbare capaciteit van de infrastructuur zo goed mogelijk te kunnen verdelen zijn gezamenlijke sturingskaders nodig (Het Multidoel Tactisch kader en het prioriteitskader kruispunten). In deze kaders wordt vastgelegd hoe de schaarse capaciteit op conflictpunten kan worden verdeeld (op netwerk en kruispuntniveau). Naast de auto zal aandacht zijn voor scheepvaart, fiets en openbaar vervoer. Op basis van deze kaders zal het verkeersmanagement vanuit de verschillende samenwerkende centrales en de systemen (bijv. IVRI) langs de infrastructuur gebiedspecifiek worden ingeregeld.
Presterend
Een nieuwe generatie vaar- en voertuigen dient zich aan. De focus ligt nu op de rij/vaar-taak ondersteuning en connectiviteit tussen voertuigen en de infrastructuur. We voeren proeven uit met communicatiesystemen tussen weg en voertuig. Reisinformatiediensten en auto’s kunnen steeds meer met elkaar communiceren. We zitten in een overgangsfase waarin we zorgvuldig bouwen aan een nieuw tijdperk op onze (vaar)wegen. (Use cases CTC/ fiets bij IVRI)
Presterend
We gaan verder in de kennisontwikkeling gericht op implementatie rond Shuttles en pods ten behoeve van personen vervoer. Er wordt toegewerkt naar opschaling daar waar mogelijk en zinvol. (koppeling beleidskeuze adequaat aanbod en passend OV)
Het mobiliteitssysteem in Zuid-Holland bestaat uit infrastructuur (en mobiliteitsdiensten) van het Rijk, provincie, gemeenten en waterschappen. Omdat de provincie maar over een deel van het mobiliteitssysteem gaat draagt zij ook bij (financieel en expertise) aan projecten van anderen. Dit zijn projecten met een nationaal of regionaal belang die samen met de provinciale projecten ervoor moet zorgen dat de provincie Zuid-Holland voor iedereen bereikbaar is en blijft op een duurzame en veilige manier. De infrastructuurprojecten zijn terug te vinden in het jaarlijkse Programma Zuid-Hollandse infrastructuur (bijlage bij de begroting).
Presterend
De provincie wil bij de voorbereiding van een project (de initiatieffase en daaropvolgende verkenning) bepalen of een infrastructurele ingreep passend en nodig is. In de initiatieffase worden de gebiedsgerichte of thematische opgaven, kansen en problemen in kaart gebracht en wat de mogelijke oplossingsrichtingen zijn. Op basis daarvan kunnen de deelnemende partijen beslissen of en, zo ja, welke oplossingsrichtingen in een verkenning (de volgende fase) uitgewerkt zouden moeten worden. Een Verkenning is bedoeld om te komen tot een slimme, integrale voorkeursoplossing, op basis van een brede beschouwing van de opgave, scherpe probleemanalyse en een inzichtelijke afweging. De voorkeursoplossing die ontstaat op het eind van de Verkenning kan bestaan uit één voorkeursalternatief of uit een samenhangend pakket van maatregelen (integrale maatwerkoplossingen) waaronder aanleg en verbetering van provinciale infrastructuur. De infrastructuurprojecten (initiatieffase en verkenning) zijn terug te vinden in het jaarlijkse Programma Zuid-Hollandse infrastructuur (bijlage bij de begroting).
Presterend
De provincie wil door het aanleggen van nieuwe infrastructuur en het verbeteren van bestaande infrastructuur het provinciale deel van het mobiliteitssysteem in Zuid-Holland verbeteren zodat Zuid-Holland voor iedereen bereikbaar is en blijft op een duurzame en veilige manier. Deze projecten worden conform geldende wet- en regelgeving gerealiseerd. De infrastructuurprojecten zijn terug te vinden in het jaarlijkse Programma Zuid-Hollandse infrastructuur (bijlage bij de begroting).
Presterend
I
Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
J
De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
We zorgen voor een vlotte en veilige afwikkeling van het verkeer in Zuid-Holland vanuit de wettelijke plicht ons areaal, provinciale wegen en vaarwegen te beheren en te onderhouden. Goed functionerende en beschikbare infrastructuur is van groot belang voor de bereikbaarheid van de provincie Zuid-Holland. Hiervoor moet de kwaliteit van de infrastructuur technisch en functioneel op orde zijn. Beheer en onderhoud moet zo efficiënt en duurzaam mogelijk plaatsvinden, met zo min mogelijk last voor de weggebruiker en omgeving.
Twee zaken zijn nodig om dit beleidsdoel te behalen:
Als het haalbaar en betaalbaar is, schalen wij succesvolle pilots op met circulair bouwen en CO2-neutraal beheer en onderhoud. We zorgen er de komende vier jaar voor dat dit standaard wordt bij aanleg, beheer en onderhoud om een toekomstbestendige infrastructuur te maken. Ook kijken we naar innovatieve, digitale oplossingen die kunnen bijdragen aan het goed functioneren van de provinciale infrastructuur. Innovatieve partnerships bij aanbestedingen worden verder verkend. Succesvolle ontwikkelingen uit pilots voor minder voertuigverliesuren en CO2-reductie schalen we waar mogelijk en betaalbaar op. Daarbij is de betrouwbaarheid van dergelijke innovatieve oplossingen van groot belang.
Een goed functionerende, provinciale infrastructuur zorgt ervoor dat iedereen veilig, duurzaam, snel en op een makkelijke manier van huis naar werk, opleiding of vrijetijdsbesteding kan reizen. De provincie heeft de wettelijke plicht provinciale fietspaden, bermen, wegen, vaarwegen, bruggen en sluizen te beheren en te onderhouden. Met de bediencentrales en de Incident Coördinatie (IC)-desk zorgt de provincie voor een vlotte afwikkeling van het verkeer. Bij calamiteiten en incidenten zorgt de provincie voor een veilige werksituatie voor de hulpdiensten en beperkt de provincie hinder voor de (vaar-)weggebruikers.
De provinciale infrastructuur moet beschikbaar en veilig te gebruiken zijn. Daarvoor moet de infrastructuur in goede staat zijn en duurzaam onderhouden worden. De provincie heeft als doel het onderhoud doeltreffend en doelmatig uit te voeren. Dit doet zij met zo min mogelijk overlast voor de weggebruiker en de omgeving.
De provincie verzorgt het bedienen van bruggen en sluizen, toezicht en handhaving op de weg en het water, en incidentmanagement. Hiermee zorgt ze voor een vlotte en veilige afwikkeling van het verkeer.
K
De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Nederland heeft zich gecommitteerd aan het Klimaatakkoord en de gezamenlijke provincies (IPO) hebben in 2019 afgesproken hier hun bijdrage aan te leveren. In het beleidsdoel duurzame mobiliteit wordt uitgewerkt hoe de CO2 uitstoot van de weggebruiker kan worden gereduceerd, in deze maatregel ligt de focus op de provinciale infrastructuur. De provincie heeft zichzelf in de vorige energie agenda ‘Watt anders’ uit 2016 al als doel gesteld om in 2025 25% minder CO2 uit te stoten dan in 2015 bij het beheer, onderhoud en aanleg van infrastructuur en in 2050 CO2 neutraal te zijn. Deze doelstellingen sluiten aan bij de afspraken uit het klimaatakkoord.
Presterend
Resultaten van projecten en aanbestedingen laten zien dat de doelstelling voor 2025 haalbaar lijkt. Om de lijn richting2050 door te zetten stelt de provincie zich een aanvullende tussendoelstelling van 50% CO2 besparing in 2030. De doelstellingen zijn:
25% (t.o.v. 2015) reductie in 2025 (bestaand uit Watt anders )
50% (t.o.v. 2015) reductie in 2030 (nieuw)
CO2-neutraal in 2050 (bestaand uit Watt anders en klimaat akkoord)
Om de doelstelling te behalen gaan we o.a.:
eisen stellen aan producten- en materiaalketens (zoals asfalt, beton en staal)
de overgang naar zero emissie werktuigen stimuleren (waaronder gebruik van transitie brandstoffen indien nodig),
meer aanbestedingen gunnen op CO2-besparing,
meer afwegingen maken op levenscyclus kosten. en levensduur verlengend onderhoud,
samenwerken met andere overheden omdat overheden gezamenlijk een stevige invloed hebben op de ontwikkeling van de sector Grond, Weg en Waterbouw (GWW), die vrijwel volledig afhankelijk is van overheidsinkoop.
De voortgang en effecten van maatregelen zullen worden gemonitord.
Onze provinciale infrastructuur is opgebouwd uit diverse assets, zoals fietspaden, (vaar)wegen, bruggen en sluizen. Deze assets onderhouden en verbeteren we zodanig dat de maatschappelijke opbrengsten maximaal zijn tegen aanvaardbare kosten en risico’s. Assetmanagement biedt daarvoor inzicht in de feitelijke en gewenste prestaties, kosten en risico’s. De provinciale dienst beheer infrastructuur (DBI) is een (NEN-ISO 55001) gecertificeerde organisatie voor assetmanagement. Dit betekent onder andere dat we continue ons werk evalueren en verbeteren.
Presterend
Binnen het assetmanagement is er extra aandacht voor:
Beweegbare bruggen: het in samenhang oppakken van de verbeterpunten voor het (dagelijks en planmatig) beheer en onderhoud van de beweegbare bruggen (Versterkingsprogramma);
Anticiperen op toekomstig gebruik: we monitoren toekomstige ontwikkelingen. Mensen fietsen steeds vaker, verder en sneller, voertuigen worden elektrisch en (semi) autonoom en gebruiken en leveren data voor een veilige en voorspelbare en betrouwbare reis. We kijken hoe we hier zo goed mogelijk op kunnen anticiperen;
Data en digitalisering: zie hiervoor de beleidskeuze ‘slimmere mobiliteit door digitalisering en nieuwe technologie’;
Verankering duurzaamheid: zie hiervoor de beleidskeuze ‘toekomstbestendige infrastructuur’.
Beheertaken voor derden: indien van essentieel belang voor ons mobiliteitsnetwerk voeren we op verzoek van andere beheerders beheer- en of bedieningstaken uit.
Onze doorontwikkeling doen we samen met anderen: we dragen bij aan kennisuitwisseling via regionale en landelijke ontmoetingen met andere beheerders van openbare ruimte.
We willen met het opstellen van onze contracten de markt uitdagen om zich met ons mee te ontwikkelen en te denken over hoe we onze doelen kunnen realiseren
Met de Omgevingswet werken we meer met meldingen vooraf en met controles en handhaving achteraf. Hierdoor verandert onze rol. Het DSO (Digitaal Stelsel Omgevingswet) biedt aanvragers een digitale toegang tot het aanvragen van vergunningen en het doen van meldingen. Het is een centrale toegang voor alle overheidsorganisaties. Wij sluiten onze systemen en dienstverlening hierop aan.
Samenwerkend
Juridisch beheer betreft de juridische werkzaamheden die aan het bezit en gebruik van onze infrastructuur verbonden zijn. Naast het technisch en digitaal voldoen van onze assets, moet ook dit juridisch beheer ervan op orde zijn. Jaarlijks nemen we daartoe zo’n 3.600 besluiten. Het gaat bijvoorbeeld om ontheffingen voor bijzondere transporten, evenementen en schades. Drie ontwikkelingen zijn voor het juridisch beheer de komende jaren met name van belang: digitalisering en informatiemanagement, Omgevingswet en de druk op de beschikbare ruimte. De ontwikkelingen op het gebied van juridisch beheer spelen zich af in een landelijk stelsel, waarbij we afstemmen met onder andere het Rijk en andere provincies.
Digitalisering en informatiemanagement bieden steeds meer mogelijkheden voor het faciliteren van een goede doorstroming en het optimaliseren van het onderhoud. Hoe we met deze gegevens omgaan, vraagt een goede juridische inbedding. Dit geldt bijvoorbeeld voor de beelden die onze camera’s dagelijks registreren en de gegevens van burgers en organisaties die we verkrijgen als zij contact opnemen met de provincie. Op basis van de Algemene verordening gegevensbescherming (AVG) dienen we, ongeacht hoe we persoonsgegevens verkrijgen, rechtstreeks of via derden, de privacy van de betrokkenen te waarborgen. Dit geldt ook voor gegevens die verkregen worden via onze handhavingstaken.
Tenslotte neemt de druk op de beschikbare ruimte zowel boven als onder de grond toe. Dit komt door de behoefte aan meer woningen, maar ook aan ruimte voor het realiseren van de energietransitie. Ook deze ontwikkeling vraagt om een goede juridische borging van het gebruik van het areaal. We sturen steeds meer op vroegtijdige afstemming tussen vertegenwoordigers van de ondergrondse en bovengrondse infrastructuur, zodat we de programmering boven- en ondergronds steeds meer als één geheel kunnen benaderen.
Door klimaatverandering hebben we te maken met steeds meer extreme weersomstandigheden (zoals hitte, droogte en hoosbuien). We willen dat onze infrastructuur onder die veranderende omstandigheden beschikbaar blijft, met minimale verkeershinder. Dat is een belangrijke voorwaarde voor onze economie, maar ook om adequaat te kunnen handelen bij calamiteiten. Op basis van stresstesten lokaliseren we potentieel zwakke plekken en onderzoeken we hoe we deze kunnen versterken. Daarnaast benutten we de provinciale infrastructuur als aanjager voor adaptieve maatregelen en innovaties in de regio. Deze maatregel heeft nauwe verbinding met de maatregel ‘doorontwikkeling assetmanagement’ en ‘vergroten omgevingskwaliteit en beperken milieuhinder’.
Presterend
Op basis van de stresstest en nader onderzoek weten we wat de kwetsbare schakels in onze infrastructuur zijn en hebben we goed in beeld welke maatregelen we kunnen treffen. We analyseren en prioriteren deze maatregelen en nemen verbeteringen zo veel mogelijk mee in het planmatige onderhoud. Indien grote investeringen nodig zijn, werken we hiertoe voorstellen uit.
In het kader van klimaatbestendige infrastructuur is aandacht voor infrastructuur in bodemdalinggevoelige gebieden een specifiek aandachtspunt. Hierbij zoeken we naar beproefde en innovatieve methoden om de beschikbaarheid van infrastructuur onder alle omstandigheden te vergroten en de levensduur van infrastructuur te verlengen.
Zuid‑Holland verenigt - samen met betrokken overheden - de aanpak van oevers, bodem en waterwegen in een integraal programma, gericht op versterking van biodiversiteit. Onder meer de volgende maatregelen maken deel uit van het programma: aanleg natuurvriendelijke oevers, extra schutten sluizen om vismigratie te bevorderen, plaatsing vissenbossen mogelijk maken. De verkeersfunctie van de vaarweg betekent dat de meeste provinciale vaarwegen nu ingericht zijn voor de scheepvaart. Mogelijkheden voor vismigratie worden beperkt door sluizen in het vaarwegennetwerk. De schaalvergroting in de scheepvaart heeft ervoor gezorgd dat veel vaarwegen harde oeverconstructies (damwanden) hebben. Om de ecologische kwaliteit te verbeteren worden in overleg met waterschappen diverse maatregelen voorbereid. Enkele van die maatregelen zijn extra schuttingen om vismigratie te bevorderen, mogelijkheid bieden voor het plaatsen van vissenbossen en aanleg natuurvriendelijke oevers.
Samenwerkend
In de energieagenda Watt anders is als doel gesteld in 2025 25% minder energie te gebruiken dan in 2015 en in 2050 CO2 energie neutraal te zijn. Hierbij gaat het om de gebruikte stroom van de provinciale infrastructuur. Formeel is de CO¬2 uitstoot van de gebruikte stroom al nul, omdat er groene stroom wordt ingekocht. Echter de provincie vindt het belangrijk om aan de energie transitie bij te blijven dragen door minder (groene) stroom in te kopen en bij te dragen aan de verdere ontwikkeling van de hoeveelheid groene stroom in Nederland.
Presterend
Om energie neutraal te worden moet de hoeveelheid gebruikte en opgewekt stroom in balans zijn. De infrastructuur gebruikt energie om essentiële functies te voldoen zoals brugbediening, wegverlichting en verkeerslichten. De verwachting is dat door de verdere inzet van LED nog energie valt te besparen. Doordat er niet voor alle functies alternatieven zijn en verdergaande digitalisering van de infrastructuur nodig is, zal er naar verwachting vraag blijven naar energie voor de infrastructuur.
Om aan de energievraag te voldoen zal groene stroom geproduceerd moeten worden. Door energie op te wekken op en langs de provinciale infrastructuur wordt meervoudig ruimte gebruik toegepast. De afgelopen jaren heeft de ontwikkeling van opwek technieken en mogelijkheden hiervoor langs de infrastructuur een vlucht genomen. Dit is te zien is bij o.a. de N211 en N470. De provincie wil waar dit kosteneffectief en veilig kan mogelijkheden bieden voor meer energieopwekking. Hierbij is het doel de energie transitie te faciliteren en niet om zelf energieleverancier te worden. De provincie zal projecten uitvoeren om meer ervaring op te doen met beheren en afspraken maken over gebruik en exploitatie van de opgewekte energie. Hierbij wordt per locatie onderzocht hoe opgewekte stroom het effectiefste kan worden gebruikt. Op basis van deze ervaringen zal verder beleid ontwikkeld worden.
We zorgen voor goed verkeersmanagement vanuit toekomstbestendige centrale locaties, zodat reizigers en vervoerders de provinciale infrastructuur optimaal kunnen benutten en de impact bij verstoringen zo klein mogelijk is.
We doen dit door het bedienen van bruggen en sluizen en hebben een IC (incidentcoördinatie) - desk die de hulpverlening rondom incidenten op de weg en vaarweg coördineert. Datamanagement en Smart Mobility (zie beleidskeuze slimmere mobiliteit) spelen hierin een grote rol.
Presterend
Met ons strategisch omgevingsmanagement kijken we vooruit en werken we samen met andere beheerders en stakeholders. Een voorbeeld hiervan is de afstemming met Rijkswaterstaat over de renovatie van de Van Brienenoordbrug. Door de werkzaamheden gezamenlijk te programmeren, voorkomen we extra hinder voor de weggebruikers. Hiertoe verenigen we ons met de andere grote beheerders in de provincie in de samenwerkingsorganisatie Bereikbaar Zuid-Holland.
Samenwerkend
Onze infrastructuur maakt deel uit van een groter mobiliteitsnetwerk en bevindt zich in een omgeving met woningen, bedrijven, natuur- en recreatiegebieden daarom is samenwerking essentieel. Er zijn dan ook veel stakeholders die we willen betrekken bij onze planvorming en de uitvoering, die soms ook zelf ideeën aandragen voor verbeteringen. Met ons omgevingsmanagement staan we voortdurend in contact met onze stakeholders.
Het gaat vooral om samenwerking op de maatschappelijke thema’s bereikbaarheid, veiligheid en duurzaamheid. De samenwerking vindt zowel beleidsmatig plaats, bij de programmering, tijdens realisatie en bij innovaties en veranderingen.
Het gebruik van de infrastructuur kan geluidshinder en belasting op het milieu veroorzaken. De provincie streeft ernaar deze hinder te beperken. Dit doen we onder andere door uitvoering van het Actieplan Geluid en de uitwerking van het Schone Lucht Akkoord. We dragen bij aan het natuurherstel door gekoppeld aan onze CO2 doelstelling, ook onze NOx uitstoot te beperken (zie beleidskeuze toekomstbestendige infrastructuur).
De provincie zet in op circulair bouwen door minder primaire grondstoffen te gebruiken en vrijgekomen materialen beter te benutten. De provincie heeft het grondstoffen akkoord ondertekend, maar nog niet eerder doelstellingen geformuleerd in relatie tot de provinciale infrastructuur. Er wordt aangesloten bij de landelijke doelstellingen uit het grondstoffen akkoord met enkele aanvullende tussen doelstellingen:
Het aandeel reststromen dat hoogwaardig wordt gerecycled en hergebruikte te verhogen t.o.v. 2020
20% minder gebruik primaire grondstoffen in 2025 t.o.v. 2020
50% minder primaire grondstoffen in 2030 (landelijk)
volledig circulaire GWW in 2050 (landelijk)
We kijken op basis van de uitgevoerde materialen-footprint waar de meest veelbelovende kansen voor verbetering liggen en de uitdagingen voor de komende jaren. Vanaf de voorfase van projecten zullend de principes van het 10R-model worden toegepast om materiaal verbruik te voorkomen en verminderen. Verder zal circulair materiaal gebruik worden voorgeschreven in aanbestedingen indien mogelijk en aannemers beloond worden die zich hierin onderscheiden. Aanvullend zal in samenwerking met de sector onderzocht worden hoe met reststromen kan worden omgegaan. Om de voortgang en effect van de maatregelen te bepalen zal monitoring opgezet worden.
Samenwerkend
De provincie wil waar mogelijk duurzaamheidsambities helpen te realiseren via het beheer en onderhoud van infrastructuur. De afweging van duurzame alternatieven vormt een integraal onderdeel van assetmanagement.
Presterend
De provincie weegt duurzame opties af bij opdrachten en contracten. Door stapsgewijs steeds hogere eisen te stellen, wordt het voor de markt mogelijk hier kosteneffectief op te anticiperen.
Met het integreren van duurzaamheid in het assetmanagement zorgt de provincie ervoor dat het assetmanagement in 2050, of zo veel eerder als haalbaar, de volgende doelen behaald:
CO2 neutraal;
bijna volledig circulair;
nauwelijks gebruik makend van primaire grondstoffen;
energie neutraal;
Leefgebied en ecologische verbindingen biedend aan lokale flora en fauna rond (vaar)wegen;
Klimaatbestendig.
Dit is verder uitgewerkt in het tactisch kader duurzame infrastructuur. Hierin wordt aangegeven hoe de verschillende doelen worden uitgerold.
De provincie wil het onderhoud van infrastructuur uitvoeren op het onderhoudsniveau ‘Sober en Doelmatig’. Door middel van assetmanagement wordt bepaald waar en wanneer onderhoud nodig is.
Presterend
Het assetmanagementsysteem is gebaseerd op de internationale assetmanagementstandaard NEN-ISO 55001 en de basis voor het beheer en onderhoud, bediening, en vergunningverlening, toezicht en handhaving (VTH). De provincie voert haar assetmanagement uit op het onderhoudsniveau ‘sober en doelmatig’ en met oog op de duurzaamheidsdoelen (zie maatregel realiseren duurzaamheidsambitie via assetmanagement provinciale infrastructuur). Dit betekent dat er gekeken wordt naar een optimale balans tussen prestaties, risico’s en kosten. Deze balans betekent in praktijk het op het juiste moment programmeren van onderhoudswerkzaamheden.

In de tijd neemt het kwaliteitsniveau van de provinciale infrastructuur langzaam af (zie afbeelding, dalende rode pijl). Deze afname van het kwaliteitsniveau wordt via het dagelijks beheer en onderhoud (DBO) zo veel mogelijk beheerst (afremming daling rode lijn). Binnen het dagelijks beheer en onderhoud worden ook de incidenten, storingen en calamiteiten verholpen en wordt er voor handhaving gezorgd.
Vóór het moment dat het kwaliteitsniveau onder het wettelijk aansprakelijkheidsniveau komt, vindt het volgende planmatig onderhoud plaats (paarse pijl).
Het planmatig onderhoud (PO) aan de provinciale infrastructuur wordt uitgevoerd op een conditie-gestuurde, integrale en trajectgerichte manier. Zo blijft de infrastructuur optimaal functioneren tegen de laagste kosten, met overwogen, aanvaardbare risico’s en minimale hinder voor de gebruiker. Deze cyclus herhaalt zich, tot het areaal het einde van de technische of functionele levensduur heeft bereikt, waarna volledige vervanging plaatsvindt. De planning wordt regionaal afgestemd, zodat de hinder voor de omgeving beperkt blijft.
Bruggen en sluizen worden bediend vanuit centrale bedieningslocaties. De provincie verzorgt ook voor een aantal andere beheerders (zoals gemeenten, Rijkswaterstaat, ProRail) de bediening op afstand en het technisch beheer van bruggen over cruciale vaar- en wegroutes.
De Incidentcoördinatiedesk (IC-desk) coördineert de afwikkeling van calamiteiten en incidenten op het areaal. Zij stuurt hiervoor medewerkers van de buitendienst aan. Deze medewerkers sturen ter plaatse de maatregelen aan die noodzakelijk zijn voor het veilig kunnen gebruiken van de infrastructuur en het wegnemen van de oorzaak van de stremming.
Met het juridisch beheer worden vergunningen en schadeafhandelingen georganiseerd.
L
De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Mobiliteit heeft effect op de kwaliteit van de leefomgeving. Op allerlei manieren werkt de provincie daarom al aan duurzame en veilige mobiliteit. Hiermee willen we bereiken dat mobiliteit een bijdrage levert aan maatschappelijk relevante opgaven als klimaatadaptatie, energietransitie, circulaire economie en een gezonde en veilige samenleving.
De dalende trend in het aantal dodelijke verkeersslachtoffers is tot stilstand gekomen en het aantal ernstig gewonden in het verkeer stijgt. Wij vinden dat elk verkeersslachtoffer er één te veel is. De provincie Zuid-Holland omarmt de landelijke en regionale doelstelling om te streven naar nul verkeersslachtoffers. Specifiek op provinciaal niveau is er aandacht nodig voor verkeersveiligheid op N-wegen en andere wegen buiten de bebouwde kom. Wij willen het aantal verkeersslachtoffers drastisch verlagen.
Duurzame mobiliteit kan ook leiden tot schonere mobiliteit (minder uitstoot van stikstof en fijnstof, minder geluidshinder). De opkomst van waterstof biedt kansen om het ov verder te verduurzamen. Regionaal openbaar vervoer met lage of zero emissies draagt bij aan gezondheid en CO2-reductie.
De provincie zet zich in om de samenwerking met politie en het Openbaar Ministerie verder te intensiveren ter bevordering van de verkeersveiligheid in de gehele provincie. Wij creëren inzicht in de wijze waarop verkeershandhaving in Zuid-Holland is georganiseerd. Wij onderzoeken met politie en Openbaar Ministerie de mogelijkheden om de verkeershandhaving te intensiveren en zo de pakkans te vergroten. Wij stimuleren regionale overheden met politie in gesprek te gaan over meer en effectievere verkeershandhaving. Wij onderzoeken op welke manier effectievere verkeershandhaving in de praktijk, in gemeenten, gerealiseerd kan worden. Wij faciliteren waar nodig met gebiedskennis, risicoanalyses en data.
Samenwerkend
Zuid-Holland is onderverdeeld in zeven verkeer- en vervoerregio’s die overeenkomen met de indeling voor de Regionale Energie Strategieën te weten; de Metropoolregio Rotterdam Den Haag, Holland Rijnland, Drechtsteden, Midden-Holland, Alblasserwaard, Hoeksche Waard en Goeree-Overflakkee. Gezien de lokale en regionale aard van een deel van de mobiliteitsmaatregelen uit het Klimaatakkoord en vanwege de kansen om reductie van verkeersemissies te verbinden aan andere regionale en gemeentelijke opgaven zoals het verbeteren van de bereikbaarheid en leefbaarheid van gebieden en het stimuleren van de gezondheid van inwoners is het van belang om resultaten voor het klimaat te realiseren op regionaal schaalniveau. Binnen deze maatregel zetten we in op;
De regionale doorvertaling en borging van maatregelen uit het Klimaatakkoord en Schone Luchtakkoord, o.a. bij laadinfrastructuur (elektrisch én waterstof), parkeren, ZE-zones, autodelen, stadslogistiek, fietsinfrastructuur en afspraken met (regionale) werkgevers in Regionale Mobiliteitsprogramma’s of -plannen (RMP’s). Doel is om samenhangende in de regio afgestemde pakketten te ontwikkelen. De ontwikkeling van Regionale Mobiliteitsprogramma’s of plannen gebeurt door de verkeers- en vervoersregio’s in Zuid-Holland. De regio’s zijn in afstemming met lopende processen zoals de Regionale Energie Strategieën de trekker van hun RMP. De provincie coördineert, werkt mee, jaagt aan, agendeert en helpt waar nodig om de samenwerking en het proces per regio te organiseren.
Samenwerkend
Het transport in Zuid-Holland beweegt nog grotendeels op fossiele energie wat zorgt voor de uitstoot van CO2, stikstofdioxide en fijn stof. Voor het reduceren van verkeersemissies is het essentieel dat er een transitie plaatsvindt naar Zero Emissie vervoer. De overgang naar Zero Emissie voer- en vaartuigen, batterij-elektrisch én waterstof-elektrisch biedt de mogelijkheid om vervoersstromen te verduurzamen en de emissies terug te dringen.
Samenwerkend
Om Zero Emissie vervoer te stimuleren is een dekkend en betrouwbaar netwerk van tank- en laadinfrastructuur nodig. Binnen deze maatregel zet de provincie in op;
Energie en ruimte; om de totale impact op het elektriciteitsnet en op de ruimtelijke structuur te bepalen werkt de provincie samen met gemeenten en netbeheerders om laadinfrastructuur te koppelen aan elektriciteitsinfrastructuur. Borging binnen de thema’s elektriciteit en gebouwde omgeving, waaronder de Regionale Energie Strategieën, is hierbij van belang. Evenals de koppeling van laadinfrastructuur met locaties van energieopwekking.
Waterstof; de provincie zet haar middelen actief in op vormen van mobiliteit waar batterij-elektrische vervoermiddelen niet het vermogen hebben de gevraagde kracht te leveren of de accu's niet genoeg energie kunnen opslaan voor het overbruggen van lange afstanden. Met een focus op openbaar vervoer en binnenvaart is onze aanpak gericht op het wegnemen van belemmeringen en op een integrale aanpak van de waterstofketen. Voor meer informatie zie de provinciale Waterstofvisie.
Uitrol van laadinfrastructuur; De provincie ondersteunt gemeenten bij de uitrol van laadinfrastructuur voor alle soorten elektrisch vervoer over weg en water en alle soorten laden. Ten behoeve van een slim, dekkend, toegankelijk en betaalbaar laadnetwerk wordt met de provincie Zeeland, gemeenten, netbeheerders en het Rijk samengewerkt in een Regionale Aanpak Laadinfrastructuur Zuidwest. Er worden activiteiten ondernomen onder andere op het vlak van visie en beleid, het aanvraag en realisatieproces, samenwerking en kennisdeling en logistiek. Gemeenten worden hierbij ondersteund omdat het een grote en complexe opgave betreft die grotendeels op regionaal of gemeentelijk niveau moet worden uitgevoerd en die veel van hun capaciteit vergt.
Inzet van provinciale infrastructuur; De provincie faciliteert op gronden en locaties langs provinciale (vaar)wegen laadinfrastructuur waar dit gewenst en nodig is. De provincie bepaalt in overleg met regio’s en gemeenten welke locaties onder welke voorwaarden geschikt zijn voor alternatieve tank- en laadinfrastructuur en stelt die locaties beschikbaar aan de markt op basis van een sluitende businesscase. Iedere twee jaar wordt geëvalueerd of er behoefte is aan nieuwe locaties. De gekozen locaties worden op dat moment in een transparante procedure onder gelijke voorwaarden aan de markt uitgegeven. Dit betekent dat tussentijds geen gronden worden uitgegeven op individueel verzoek van marktpartijen. Dit beleid maakt bewuste locatie-uitgifte mogelijk en zorgt voor transparantie en eerlijke concurrentie in de markt.
Het goederenvervoer over weg en water stoot CO₂, fijn stof en stikstofdioxide uit. Er is duurzaamheidswinst te behalen door over te stappen op Zero Emissie vervoer. Daartoe is onder andere een gezamenlijke inzet op slimmere logistiek, minder onnodig vervoersbewegingen en tank- en laadinfrastructuur voor duurzame energiedragers nodig. Zero Emissie voer- en vaartuigen vragen om tank- en laadstations op die locaties en met die capaciteiten die passen in het ruimtelijk economisch netwerk en bij de dagelijks manier van werken in de logistiek. Dit vraagt om uitwerking van logistieke optimalisatie met Zero Emissie voer- en vaartuigen zodat er kan worden getankt en geladen op de juiste plek en waar en wanneer dat nodig is met de juiste vermogens.
We sluiten aan bij initiatieven uit de markt en kijken naar mogelijkheden om deze te verbinden aan onze doelen op het gebied van goederenvervoer. Waar mogelijk nemen we belemmeringen weg, ten behoeve van kansrijke initiatieven. En we nemen het initiatief voor maatregelen die bijdragen aan efficiënt en duurzaam goederenvervoer en koppelen daar waar mogelijk middelen.
Presterend
Gezien het belang van de binnenvaart voor de provincie Zuid-Holland en de rol van binnenvaart in de verduurzaming van het goederenvervoer zet de provincie hier extra op in. Voorbeelden hiervan zijn CLINSH (Clean Inland Shipping), RH2INE (Rhine Hydrogen Integration Network of Excellence) en ZES (Zero Emission Services). Voor zwaar vervoer en voor de lucht- en scheepvaart blijven voorlopig hernieuwbare brandstoffen zoals duurzame biobrandstoffen en synthetische brandstoffen nodig voor het behalen van de reductiedoelen op het vlak van verkeersemissies. Hier zijn de komende jaren eveneens tankmogelijkheden voor nodig in het bestaande netwerk. De provincie onderkent het belang hiervan maar speelt hierin geen actieve rol. Binnen deze maatregel zet de provincie in op;
Bevorderen van de samenhang tussen het netwerk van tank- en laadinfrastructuur, het ruimtelijk economisch netwerk (havens, Greenports, bedrijventerreinen, logistieke hotspots, goederencorridors etc.) en de dagelijkse manier van werken in de logistiek. De provincie verbindt partijen, brengt vraag en aanbod bij elkaar en deelt kennis en best practices ten behoeve van logistieke optimalisatie in combinatie met Zero Emissie vervoer. Ook zet de provincie in op realisatie van locaties die meerdere modaliteiten en meerdere (Zero Emissie) duurzame energiedragers dienen.
Overgang naar Zero Emissie binnenvaart; dit verloopt minder snel dan in andere sectoren. Reden daarvoor is onder meer de lange afschrijvingsperiode van binnenvaartschepen (30 jaar in plaats van 8 jaar) en de complexiteit van de keten. De provincie stimuleert en faciliteert partners bij het verkrijgen van (Europese) subsidies, financiering en investeringsfondsen.
We ondersteunen innovaties en pilots en doen onderzoek naar lange en korte termijn oplossingen. De provincie hanteert hierbij de volgende criteria;
een project moet meerdere maatschappelijke opgaven/ provinciale doelen dienen;
het project richt zich op een knelpunt in een ketensamenwerking;
het betreft openbaar toegankelijke tank- of laadinfrastructuur;
opbrengst is breder dan alleen voor aanvragers;
potentie voor doorbraak in de verduurzaming van binnenvaart en de maritieme sector
Goederenvervoer over de weg; dit kent een kortere aanloopfase naar Zero Emissie transport dan goederenvervoer over water. De eerste Zero Emissie voertuigen zijn reeds beschikbaar en het aanbod zal de komende jaren verder toenemen(zowel batterij elektrisch als waterstof elektrisch).
Daarom treden we voor goederenvervoer over de weg op als verbinder; we brengen belangen van publieke en private partijen bij elkaar t.b.v. voldoende beschikbare duurzame brandstoffen en de bijbehorende tank- en laadinfrastructuur en agenderen de positie van transport als afnemer van alternatieve brandstoffen. Dit doen we onder andere via het programma Clean Energy Hubs.
De aanbesteding van het openbaar regionaal vervoer over weg en water is een verantwoordelijkheid van de provincie. Daar kunnen wij dus het verschil maken in verduurzaming en reductie van verkeersemissies. Door een ingroeimodel voor Zero Emissie vervoer te hanteren borgt de provincie dat deze transitie haalbaar en betaalbaar wordt ingevoerd met betrouwbaar OV. Daarnaast zet de provincie in op bewuste keuzes in mobiliteitsgedrag omdat dit eveneens zorgt voor reductie van verkeersemissies en het een bredere verduurzaming van Personenmobiliteit teweegbrengt zowel zakelijk als privé.
We zetten ons instrumentarium zoals concessies en subsidies in om een overgang naar Zero Emissie personenvervoer mogelijk te maken. Voor een bewuste keuze in mobiliteitsgedrag werken we samen met andere partijen onder andere in het gebiedsprogramma MoVe en in Zuid-Holland bereikbaar.
Presterend
Binnen deze maatregel zet de provincie in op;
Uitvoering van het Bestuursakkoord Zero Emissie regionaal busvervoer; In 2030 rijdt al het regionaal openbaar vervoer, waarvoor de provincie concessiehouder is, volledig emissievrij bij de uitlaat. Vanaf 2025 zijn alle nieuwe bussen zero emissie (emissievrij aan de uitlaat). De nieuwe bussen maken in 2025 gebruik van 100% hernieuwbare energie of brandstof, die met het oog op economische ontwikkeling zoveel mogelijk regionaal wordt opgewekt.
Zero Emissie personenvervoer over water; bij de aanbesteding van Waterbussen zet de provincie in op Zero-Emissie vaartuigen. Via de subsidieregeling Mobiliteit draagt de provincie bij aan Zero-Emissie forensen- en scholierenveren. Daarnaast biedt de subsidieregeling Mobiliteit de mogelijkheid voor laadinfrastructuur voor elektrische veren.
Bevordering van een bewuste keuze in mobiliteitsgedrag waarbij de provincie werkgevers en reizigers stimuleert om duurzame keuzes te maken. Dit is een belangrijke sleutel tot reductie van verkeersemissies. De provincie zet in op werkgeveraanpakken, onder andere bij werkzaamheden waarbij hinder ontstaat, onderwijsinstellingen en spits mijden, meer wandelen en fietsen, rijgedrag en deelconcepten. De provincie verduurzaamt de eigen vloot door de inzet van schone voertuigen en stimuleert werknemers in duurzame vormen van mobiliteit.
Met Verkeerseducatieprogramma’s proberen we gevaarlijk gedrag als afleiding en overtredingen te veranderen. Doel is dat alle verkeersdeelnemers de verkeersregels kennen en zich eraan houden.
Samenwerkend
In opdracht van de provincie en de MRDH pakt het ROV-ZH ongewenst verkeersgedrag aan met educatie en voorlichting. Het ROV-ZH heeft een uitgebreide kennis op het gebied van gedragsbeïnvloeding verkeersveiligheid en toont dit door het uitbrengen van kwalitatieve programma’s zoals ‘SCHOOL op SEEF’ en ‘TotallyTraffic’. Het programmabureau werkt samen met relevante partijen in de provincie om de verkeersveiligheid door gedragsbeïnvloeding te verbeteren.
Het ROV-ZH ondersteunt een effectief, integraal en regionaal verkeersveiligheidsbeleid in de provincie. Het heeft drie rollen:
makelaar in kennis
aanjager van partijen
ondersteuner van activiteiten, zoals communicatie over campagnes.
Onder het motto ‘Maak een punt van nul’ spreekt het ROV-ZH alle weggebruikers aan om veilig verkeersgedrag tot norm te maken. Uit analyses komen drie groepen naar voren waarop het ROV-ZH zich focust:
Krachtenbundeling relevante partners
Wij verkennen samen met het ROV-ZH op welke wijze bestuurlijke en private ambassadeurs meer invloed en status kunnen krijgen. Ambassadeurs en maatschappelijke partners kunnen hun kennis delen én het gesprek met de Zuid-Hollandse burger, bedrijven en politiek aangaan over veiliger verkeer. Interessante punten uit dit ambtelijke overleg kunnen op de agenda worden gezet van het bestuurlijke overleg van het Provinciaal Verkeers- en Vervoerberaad.
Regionale Actieprogramma’s verkeersveiligheid gedragsbeïnvloeding
Binnen de zes bestuurlijke regio’s van Zuid-holland vindt uitvoering van landelijk en provinciaal verkeersveiligheidsbeleid vanuit het regionale actieprogramma verkeersveiligheid en gedragsbeïnvloeding plaats. In nauwe samenwerking met de regio’s, het ROV-ZH en andere relevante maatschappelijke partijen wordt periodiek een nieuw actieprogramma opgesteld.
We maken we onze provinciale weginfrastructuur (fietspaden, busbanen en autowegen) stap voor stap veiliger. In de praktijk wordt veilig verkeer breder ingebed als integraal onderdeel van ruimtelijke en mobiliteitsplannen. Bijvoorbeeld in de nieuwe omgevingsplannen voor de ruimtelijke inrichting van Zuid-Holland, de zes regio’s en inliggende gemeenten. Of in een nieuw ‘Programma Zuid-Hollandse Infrastructuur’. Zo krijgt een veiliger verkeer een bredere afweging en kunnen we schaarse middelen effectiever inzetten. Het gaat om het verbinden van grotere opgaven in een regionale aanpak, zoals verduurzaming en verstedelijking.
Presterend
De provincie Zuid-Holland heeft twee hoofdrollen om het verkeer veiliger te maken. Allereerst als regisseur van het regionale verkeersveiligheidsbeleid (als aanjager en subsidieverlener van regio’s, gemeenten, waterschappen en ROV-ZH). Ten tweede als wegbeheerder van provinciale weginfrastructuur.
[Vervallen]
M
Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
N
De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Het zorgvuldig benutten van onze beschikbare fysieke ruimte heeft onze volle aandacht. Wij vinden het van belang dat voor het opwekken van duurzame energie in eerste instantie de gebouwen goed worden benut. Participatie is van groot belang bij de ontwikkeling en uitvoering van onze ambities. In de Regionale Energiestrategieën geven we daar met onze partners invulling aan en wij ondersteunen lokale initiatieven om de energietransitie vorm te geven. Ook lokaal eigendom van opwekinstallaties is van belang om lokaal te kunnen benutten wat daar wordt opgewekt.
Ons doel: een stabiel en slim energiesysteem dat betaalbare, schone energie levert voor iedereen.
De provincie wil het gebruik van fossiele energiebronnen afbouwen en wil toe naar een klimaatneutrale energievoorziening. Het doel is om uiterlijk in 2050 de CO2-uitstoot volledig te verminderen ten opzichte van 1990, met een tussendoel van 55% vermindering in 2030.
Zuid-Holland stelde in samenwerking met de 7 RES’en (Regionale Energiestrategieën) het doel in 2030 6,3 tot 6,8 TWh zon- en windenergie op te wekken.
De provincie wil een eerlijke energietransitie bereiken, waarbij verduurzaming ook haalbaar is voor achtergestelde en kwetsbare doelgroepen. Ook zet de provincie in op meer economische voordelen en meer zeggenschap voor inwoners. Dit doet zij door bij ieder (grootschalige) zon- en windproject te kiezen voor minimaal 50% lokaal eigendom.
De provincie wil het gebruik van aardgas versneld verminderen. Dit kan door energiebesparing en door warmtebronnen binnen de provincie te benutten. Zo kunnen de glastuinbouw in 2040, en de gebouwde omgeving en industrie in 2050, klimaatneutraal zijn.
De provincie heeft volgens de nationale doelstelling tot doel om in 2030 50% minder primaire grondstoffen te gebruiken, en in 2050 een volledig circulaire economie te hebben. Daarbij helpt zij de Zuid-Hollandse industrie met het behalen van het NOx-uitstootverminderingsdoel: voor deze sector staat dit op 38% in 2030 ten opzichte van 2019.
Om de energietransitie mogelijk te maken dient de provincie de energiesystemen (elektriciteits-, waterstof- en warmtenetten) slim en efficiënt in te richten. Zo is energie tijdig beschikbaar voor iedereen. De ontwikkeling en de ruimtelijke inpassing van het energiesysteem zijn een uitdaging in Zuid-Holland. Dit komt door de beperkte ruimt en door overbelasting van het stroomnet.
De provincie werkt aan een toekomstbeeld voor het energiesysteem, onder andere gericht op het voorkomen van overbelasting van het net. Hierbij spelen plannen voor energie een belangrijke rol; het doel is om ruimtelijke en energievraagstukken gelijktijdig mee te nemen. Zo ontstaat een samenhangende aanpak voor de omvangrijke energieopgave. Dit zal de druk op het stroomnet verminderen.
O
Sectie 'Bevorderen duurzame verwarmingsvoorziening' wordt verplaatst van sectie 'Maatregelen van 3-2 Verduurzaming gebouwde omgeving' naar sectie 'Maatregelen van 3-1 Schone en duurzame elektriciteitsvoorziening'. Sectie 'Programmeren en eventueel prioriteren van regionale energie infrastructuur in provinciaal Meerjarenprogramma Infrastructuur Energie en Klimaat (pMIEK)' wordt verplaatst van sectie 'Maatregelen van 3-3 Duurzaam energie- en grondstoffensysteem in de industrie' naar sectie 'Maatregelen van 3-1 Schone en duurzame elektriciteitsvoorziening'. Sectie 'Stimuleren van flexibiliteit en efficiëntie van het energiesysteem' wordt verplaatst van sectie 'Maatregelen van 3-3 Duurzaam energie- en grondstoffensysteem in de industrie' naar sectie 'Maatregelen van 3-1 Schone en duurzame elektriciteitsvoorziening'. De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
De provincie draagt bij aan schone en duurzame elektriciteitsvoorziening. Windenergie levert een belangrijke bijdrage aan de doelstellingen voor schone en duurzame elektriciteit.
Windenergie op zee
Het realiseren van windenergie op zee is een rijksaangelegenheid. De locatie en het tracé waarlangs de energie naar het elektriciteitsnet op land wordt geleid, worden bepaald met inspraak van de provincie als onderdeel van de regio. In dit overleg tussen Rijk, provincie, kustgemeenten en andere betrokken partijen richt de provincie zich met name op het borgen van belangen vanuit ruimtelijke kwaliteit, waterveiligheid, de transitie van de haven, recreatie- & natuurdoelen en de relatie met windenergie op land.
Windenergie op land
De provincie zet zich in om de met gemeenten, regio’s en rijk gemaakte afspraken voor windenergie op land te realiseren. De locaties waar de provincie plaatsing van windturbines toestaat, zijn opgenomen in de Omgevingsverordening.
Zuid-Holland is een drukbevolkte provincie met weinig open ruimte. Naast wind- en zonne-energie zetten verstedelijking en oprukkende bedrijvigheid ook druk op het open landschap.
Ontwerpend onderzoek
We starten, naar aanleiding van inbreng in het participatieproces rond de RES’en, een onderzoek (onder meer de relatie met ruimtelijke kwaliteit) naar grotere windturbines op boerenerven (tot 35 meter as-hoogte);
Ontwerpend onderzoek naar toekomstige opstellingen van windenergie (hoge en middelhoge turbines) vanuit landschap en ruimtelijke kwaliteit.
Hierna wordt per regio ingegaan op de locaties windenergie. Het aantal vermeldde MW per regio heeft betrekking op de afspraken uit het Klimaatakkoord (2019) tussen het Rijk en de provincies.
Presterend
Regio Alblasserwaard
In de regio Alblasserwaard liggen twee windlocaties. De locatie ‘Bedrijventerrein Gorinchem Noord' ligt in de gemeente Gorinchem. Met de gemeente Gorinchem is een overeenkomst gesloten tot het overdragen van de provinciale bevoegdheid tot het verlenen van een omgevingsvergunning. De locatie dient in combinatie met het bedrijventerrein ontwikkeld te worden. De andere locatie is de locatie ‘windpark Giessenwind'. Deze locatie ligt in de gemeente Giessenlanden.
Deze windlocaties maken samen de realisatie van minimaal 15 MW mogelijk.
In de maatregel “RES zoekgebieden zon en wind” is een beschrijving opgenomen van de verdere uitwerking van de zoeklocatie voor wind in Avelingen in de gemeente Gorinchem. In dit kader vindt tevens een draagvlakonderzoek plaats.
Regio Drechtsteden
In de regio Drechtsteden liggen zeven windlocaties. De windlocaties Dordtse Kil IV, Merwedehaven, Krabbepolder, Duivelseiland/Krabbegors en Dordtse Kil III liggen in de gemeente Dordrecht. Bij de ontwikkeling van de locaties moeten voldoende doorzichten worden gegarandeerd. Met de gemeente Dordrecht is een overeenkomst gesloten tot het overdragen van de provinciale bevoegdheid tot het verlenen van een omgevingsvergunning. Dit is ook het geval voor de gemeente Zwijndrecht.
In de gemeente Zwijndrecht ligt de locatie Groote Lindt. In de gemeente Papendrecht ligt de locatie Oosteinde, deze is opgenomen in de provinciale Koepelstartnotitie Inpassingsplannen Locaties Windenergie.
Deze windlocaties maken samen de realisatie van minimaal 30 MW mogelijk.
Regio Goeree-Overflakkee
Op Goeree-Overflakkee liggen tien windlocaties. Het gaat om de locaties windpark Haringvliet, windpark Hellegatsplein, windpark Piet de Wit, windpark Herkingen, windpark Battenoert, windpark Van Pallandt, windpark Martine Cornelia en de locaties Blaakweg/Suyderlandt, Kroningswind en Anna Wilhelminapolder. Binnen deze locaties mogen windparken in clusters of lijnopstelling worden gerealiseerd. Met de gemeente Goeree-Overflakkee is een overeenkomst gesloten tot het overdragen van de provinciale bevoegdheid tot het verlenen van een omgevingsvergunning.
De genoemde windlocaties maken de realisatie van 245 MW mogelijk.
Voor de onderbouwing van de locatiekeuze is door de gemeente het planMER Windenergie Goeree Overflakkee opgesteld.
Regio Hoeksche Waard
In de gemeente Hoeksche Waard liggen vijf windlocaties: Oude Maas, Oude Mol, Westersepolder, Hogezandse polder en de locatie Spui. Met uitzondering van windpark Spui is voor alle gemeenten een overeenkomst gesloten tot het overdragen van de provinciale bevoegdheid tot het verlenen van een omgevingsvergunning. Gelet op de ligging van windpark Spui ten opzichte van de bestaande woonkernen (de lokale omstandigheden) ziet de provincie geen ruimte voor uitbreiding.
De locatie Westerse Polder Cromstrijen is in 2021 opgeschaald en de locatie Mariapolder Strijen wordt nog opgeschaald tot zo'n 15 MW, aangezien de locaties landschappelijk aanvaardbaar worden geacht.
Voor de locatie Spui is een provinciaal inpassingsplan opgesteld. De locaties in de Hoeksche Waard maken de realisatie van minimaal 87 MW mogelijk.
Regio Holland-Rijnland
In de regio Holland-Rijnland liggen vijf windlocaties. In de gemeente Zoeterwoude- ligt de locatie windpark Barrepolder (Heineken) en de windlocatie Papemeer. In de RES Holland-Rijnland liggen aansluitend op de bestaande windlocaties langs de N11 en A4 zoekgebieden voor windenergie. Deze sluiten aan bij de infrastructuur en zijn ruim in omvang. In deze zoekgebieden wordt onderzocht en verkend of uitbreiding van de bestaande windlocatie(s) mogelijk is.
In de gemeente Alphen aan de Rijn ligt de locatie windpark Rijnwoude (Spookverlaat).
Verder gaat het om de locatie Akzo-Nobel in de gemeente Teylingen en de locatie Valkenburgse meer in de gemeente Katwijk.
Met de gemeente Katwijk is een overeenkomst gesloten tot het overdragen van de provinciale bevoegdheid tot het verlenen van een omgevingsvergunning.
De locaties in deze regio maken de realisatie van minimaal 47 MW mogelijk.
Regio Midden-Holland
In de regio Midden-Holland liggen twee windlocaties. Het gaat om de locatie Gouwevogel in de gemeente Gouda en de locatie Distripark in de gemeente Waddinxveen. Op de locatie Distripark is uitbreiding mogelijk aansluitend op de bestaande turbines. Indien mogelijk mag hier een cluster worden gerealiseerd. Een eventuele vijfde turbine ten oosten van de bestaande 4 turbines lijkt o.b.v. nader onderzoek door de gemeente niet haalbaar. De windlocaties maken de realisatie van minimaal 16 MW mogelijk.
Regio Haaglanden
In de regio Haaglanden liggen vier locaties voor windenergie. Het gaat om windpark Lansinghage in de gemeente Zoetermeer, windturbine Leehove in de gemeente Westland, windturbine De Haagse Molen/CEVA in de gemeente Den Haag en windlocatie A20 in de gemeente Westland/Midden-Delfland. Voor de laatstgenoemde locatie hebben Gedeputeerde Staten de Koepelstartnotitie Inpassingsplannen Locaties Windenergie vastgesteld.
De windlocaties maken de realisatie van minimaal 21 MW windenergie mogelijk.
De regio’s Haaglanden en Rotterdam vormen samen de RES-regio MRDH (Metropoolregio Rotterdam Den Haag).
Regio Rotterdam
In de regio zijn twee windenergieconvenanten van kracht, te weten het Convenant Realisatie Windenergie Rotterdamse Haven (2009) en het Convenant Realisatie Windenergie Stadsregio Rotterdam (2012). De provincie heeft beide convenanten ondertekend. Beide convenanten zijn vertaald in het provinciaal beleid. Het Havenconvenant betreft het haven- en industriegebied van Rotterdam en heeft als doelstelling een realisatie van minimaal 300 MW. Het convenant is vertaald in het provinciaal beleid. Het convenant voor de voormalige Stadsregio Rotterdam is verlengd en heeft als doelstelling 150 MW en daarbij afgesproken om zoveel als mogelijk van de 150 MW voor eind 2025 te realiseren op het grondgebied van de voormalige Stadsregio buiten het haven- en industriegebied.
Binnen het convenant windenergie voor de voormalige stadsregio zijn op de locaties Groote Lucht (Vlaardingen), Rivium/Kralingse Veer (Capelle aan den IJssel) en Haringvlietdam/buitenzijde (Hellevoetsluis), Nieuwe Waterweg (Rotterdam) en Noordzeeboulevard/Slufterdam (Westvoorne) windturbines gerealiseerd. Voor de locaties Nieuw Reijerwaard (Ridderkerk) en Oeverbos (Vlaardingen) is de bestemming gewijzigd en de vergunning verleend. Van de nieuwe locaties die in 2017 zijn opgenomen in de omgevingsverordening zijn er enkele locaties die geheel of gedeeltelijk binnen beschermingscategorie 1 en/of 2 voor ruimtelijke kwaliteit liggen. Het gaat om de locaties Beneluxplein, N57 Entree Noord, Haringvlietdam, Oeverbos Vlaardingen/Maassluis, Hartel Oost en Plaatweg (nu: Brielse Maasdijk), Rozenburg Landtong en Noordzeeboulevard. In artikel 6.9 Ruimtelijke Kwaliteit lid 1b en c van de Omgevingsverordening is bepaald dat binnen de beschermingscategorieën beperkingen gelden voor ‘aanpassen’ en ‘transformeren’ tenzij het gaat om een in de Omgevingsverordening uitgezonderde ruimtelijke ontwikkeling. De plaatsing van windturbines binnen de genoemde locaties is een uitgezonderde ruimtelijke ontwikkeling, vanwege het belang en de urgentie van de energietransitie. Voor deze locaties blijft artikel 6.9 Ruimtelijke Kwaliteit lid 1b en c van toepassing.
De planMER –resultaten leiden tot aandachtspunten per locatie. De belangrijkste zijn opgenomen in onderstaand overzicht. Voor alle locaties geldt dat de resultaten en bevindingen in het planMER onderzoek betrokken moeten worden in het vervolgtraject. Bij de verdere uitwerking van locaties zijn de wettelijke eisen en de regels uit de Omgevingsverordening (bijvoorbeeld voor ruimtelijke kwaliteit, molenbiotopen, landgoederen biotopen) van toepassing zoals gebruikelijk bij elk bestemmingsplan en omgevingsvergunning waarmee wordt afgeweken van het bestemmingsplan.
Locatie windenergie: Distripark Eemhaven
Aandachtspunten:
Plaatsing in noordzijde gebied leidt tot een beperking van effect op aantal gevoelige objecten (geluid en slagschaduw) en aansluiting van de opstelling bij de snelweg.
Vanuit landschappelijk oogpunt samenhang met de locaties Beneluxplein en Poort van Charlois
Locatie windenergie: Beneluxplein
Aandachtspunten:
Aansluiting van de opstelling bij de snelweg.
Samenhang met de locaties Distripark Eemhaven en Poort van Charlois
Beschermingscategorie 2: recreatie en groene buffer in deel van de locatie
Locatie windenergie: Oost Aandachtspunt:
Locatie windenergie: Vaanplein
Aandachtspunten:
Het ontzien van meest westelijke deel leidt tot beperking effect aantal gevoelige objecten (geluid en slagschaduw);
Aansluiting van de opstelling bij de snelweg;
Vanuit landschappelijk oogpunt samenhang met locatie Oost, Nieuw Reijerwaard en Poort van Charlois.
Locatie windenergie: N57 Entree Noord
Aandachtspunten:
Ecologie
Vanuit landschappelijk oogpunt samenhang met de bestaande turbines aan de noordzijde van het Hartelkanaal.
Beschermingscategorie 2: recreatie in deel van de locatie
Locatie windenergie: Haringvlietdam/binnenzijde
Aandachtspunten:
Locatie windenergie: Stormpolder
Aandachtspunt:
Plaatsing langs de Nieuwe Maas leidt tot beperking effect op aantal gevoelige objecten (geluid en slagschaduw) en aansluiting van de opstelling bij het water.
Locatie windenergie: Prisma / Bleizo (Lansingerland) Voor deze locatie onderzoekt de gemeente Lansingerland alternatieve locaties. Aandachtspunten:
Het ontzien van meest oostelijke en zuidelijk deel leidt tot beperking effect aantal gevoelige objecten (geluid en slagschaduw);
Vanuit landschappelijk oogpunt samenhang met de bestaande turbines op Lansingerhaghe
Locatie windenergie: Oeverbos Vlaardingen/Maassluis
Aandachtspunten:
Ecologie
Het ontzien van meest westelijke deel leidt tot beperking effect aantal gevoelige objecten (slagschaduw);
Vanuit landschappelijk oogpunt samenhang met locatie Het Scheur.
Ontwikkeling afstemmen met ontwikkeling Blankenburgtunnel inclusief het kwaliteitsprogramma Blankenburgtunnel
Beschermingscategorie 1: natuur in deel locatie
Beschermingscategorie 2: recreatie en groene buffer
Locatie windenergie: Hartel Oost en Plaatweg (nu: Brielse Maasdijk)
Aandachtspunten:
Het ontzien van Zuidoostelijke en meest westelijk deel leidt tot beperking effect aantal gevoelige objecten (geluid en slagschaduw);
Beschermingscategorie 2: recreatie
Locatie windenergie: Poort van Charlois
Aandachtspunten:
Plaatsing in zuidzijde gebied leidt tot beperking effect op aantal gevoelige objecten (geluid en slagschaduw) en aansluiting van de opstelling bij de snelweg.
Vanuit landschappelijk oogpunt samenhang met de locatie Distripark Eemhaven en Vaanplein.
Locatie windenergie: Verlenging Nieuwe Waterweg/Stenaterrein
Aandachtspunten:
Vanuit landschappelijk oogpunt samenhang met vergunde locatie Nieuwe Waterweg.
Het ontzien van meest westelijke deel leidt tot beperking effect aantal gevoelige objecten (geluid en slagschaduw)
Locatie windenergie: Rozenburg Landtong
Aandachtspunten:
Het ontzien van meest oostelijke deel leidt tot beperking effect aantal gevoelige objecten (geluid);
Vanuit landschappelijk oogpunt samenhang met de bestaande windturbines op de landtong.
Beschermingscategorie 2: recreatie
Locatie windenergie: Beneluxtunnel
Aandachtspunten:
Het ontzien van meest noordelijk deel leidt tot beperking effect aantal gevoelige objecten (geluid en slagschaduw);
Vanuit landschappelijk oogpunt aansluiting zoeken met de Nieuwe Maas.
Locatie windenergie: Het Scheur
Aandachtspunten:
Vanuit landschappelijk oogpunt aansluiting zoeken met het water (Het Scheur) en de locatie Oeverbos Vlaardingen/Maassluis
Plaatsing in zuidzijde gebied leidt tot beperking effect op aantal gevoelige objecten (geluid, slagschaduw en veiligheid).
Locatie windenergie: Noordzeeboulevard
Aandachtsgebieden:
Ecologie
Vanuit landschappelijk oogpunt aansluiting zoeken bij vergunde windturbine op deze locatie. (onderdeel windpark Slufterdam)
Beschermingscategorie 1: Natuur in deel locatie
Ecologie
De locatie Noordzeeboulevard ligt gedeeltelijk in Natura 2000 gebied/het Natuurnetwerk Nederland. Op de locatie Noordzeeboulevard is er kans op effecten voor ecologie aanwezig maar is de mate en omvang onduidelijk. Dit geldt ook voor de locatie Haringvlietdam. Voor deze locaties geldt dat ecologie een belangrijk aandachtspunt is en vervolgonderzoek nodig is om aard en omvang van de effecten te kunnen bepalen.
Daarnaast geldt voor de locaties N57 Entree Noord en Oeverbos Vlaardingen/Maassluis dat mogelijke effecten van de windturbines op de ecologie niet zijn uit te sluiten maar naar verwachting wel te mitigeren zijn.
Voor alle bovengenoemde locaties geldt dat in de uitwerking naar aantal en plaatsing van de windturbines, nadrukkelijk de effecten op de specifieke natuurwaarden en cumulatieve effecten veroorzaakt door deze locaties in combinatie met andere windenergie locaties onderzocht moeten worden. Voor locaties in het Natuurnetwerk Nederland is mogelijk compensatie aan de orde conform artikel 2.3.2 van de Omgevingsverordening. Significante effecten moeten mogelijk worden gemitigeerd of gecompenseerd.
Recreatie
De locaties Beneluxplein, N57 Entree Noord, Haringvlietdam, Oeverbos Vlaardingen/Maassluis, Hartel Oost en Plaatweg (nu: Brielse Maasdijk) en Rozenburg Landtong liggen (gedeeltelijk) in recreatiegebieden of landschappelijk waardevolle gebieden (beschermingscategorie 2). Voor deze locaties geldt dat een zorgvuldige afweging nodig is om te komen tot een turbineopstelling passend bij de aard, de inrichting en het recreatieve gebruik van de locatie. Aspecten die daarbij een rol spelen zijn bijvoorbeeld de gevolgen voor de toegankelijkheid, de gebruiksmogelijkheden en voor de beleving van landschap, stilte en/of rust. In deze gebieden is de Beleidsregel compensatie natuur, recreatie en landschap Zuid-Holland 2013 van toepassing.
Landschap
De opgenomen locaties zijn geschikt voor het creëren van een lijnopstelling of cluster aansluitend aan technische infrastructuur, grootschalige bedrijvigheid of grootschalige scheidslijnen land/water. Voor een aantal locaties is dat binnen de locatie zelf mogelijk voor anderen niet. Op die locaties is de lijn te creëren in samenhang met bestaande windturbines of andere nog te realiseren locaties voor windenergie. Bij de ontwikkeling van locaties moet nadrukkelijk naar deze samenhang worden gezocht. Ook moet de mogelijke interferentie met andere of bestaande locaties voor windenergie worden onderzocht.
Mede door de omvang en invloed op de ruimtelijke kwaliteit en het landschap van grote windturbines is het van belang een zorgvuldige en bovenregionale afweging op provinciaal niveau te maken over de locatiekeuze. De provincie wil grote turbines geconcentreerd plaatsen in daarvoor geschikte gebieden en versnippering over de hele provincie voorkomen.
Samenwerkend
Uitgangspunten windturbines naar ashoogte
Grote windturbines (ashoogte is hoger dan 45 meter)
Geconcentreerd plaatsen en voorkomen van versnippering
Langs grootschalige infrastructuur (snelwegen, rivieren)
Bij grootschalige bedrijvigheid (energievragers)
Grootschalige scheidslijnen tussen land en water en grote landschappelijke structuren (daar waar het waait)
Voorkeur voor enkelvoudige lijnopstellingen en clusters, in samenhang met en evenwijdig aan de betreffende infrastructuur en scheidslijnen
Windturbines met een ashoogte tot 45 meter
Binnen bestaand stads- en dorpsgebied
Glastuinbouwgebied passend bij de lokale situatie
Bedrijventerreinen
Dit is ter beoordeling aan de gemeente. De provincie kan wel een zienswijze indienen, indien te weinig rekening is gehouden met het omringende landschap en de cultuurhistorische, ecologische en recreatieve kwaliteiten.
Windturbines tot 15 meter ashoogte
Kunnen overal, mits rekening gehouden met het omringende landschap en de cultuurhistorische, ecologische en recreatieve kwaliteiten.
Dit is ter beoordeling aan de gemeente. De provincie kan wel een zienswijze indienen, indien te weinig rekening is gehouden met het omringende landschap en de cultuurhistorische, ecologische en recreatieve kwaliteiten.
De aangewezen locaties zijn vastgelegd in de Omgevingsverordening.
De locaties zijn het resultaat van een afweging tussen eisen vanuit windenergie en voorwaarden vanuit landschap en ruimtelijke kwaliteit. Mochten die om technische of andere redenen niet haalbaar zijn, dan moet het opnemen van nieuwe locaties worden overwogen. Daarvoor is dan aanpassing van de verordening nodig.
Sloop en circulair
Een omgevingsplan dat plaatsing van windturbines en andere bouwwerken gericht op de opwekking van energie uit wind mogelijk maakt, verantwoordt in de toelichting de wijze waarop is verzekerd dat de windturbines na afloop van het daadwerkelijke gebruik worden gesloopt.
De provincie wil een volledige circulaire economie in Zuid-Holland bereiken in 2050 met als tussendoel 50% reductie van (primaire) materialen in 2030. Dit geldt ook voor de energietransitie.
De economische kracht van Zuid-Holland is afhankelijk van enorme hoeveelheden grondstoffen en energie. Steeds meer van die grondstoffen worden schaars en beginnen zelfs op te raken. Tegelijkertijd is er veel verspilling, waardoor we onnodig waarde verloren laten gaan. Ook veroorzaakt de economie – met afval als eindproduct – schade aan het klimaat, de biodiversiteit, het milieu en onze gezondheid. Om concurrerend en toekomstbestending te blijven als provincie is het inspelen op de transitie naar een circulaire economie van belang voor de economie en het milieu van de provincie Zuid-Holland.
Te onderzoeken effecten
Bij de plaatsing van windturbines dienen op projectniveau effecten ten aanzien van o.m. cumulatieve effecten natuur, flora en fauna, bescherming van waardevol cultureel erfgoed, geluid, externe veiligheid, radar, slagschaduw, lichtschittering, vaarwegen en waterstaatswerken, landschappelijke inpassing, netinfrastructuur, watertoets en archeologie te worden onderzocht. Het voorgaande dient in een MER en/of een ruimtelijke onderbouwing te worden vastgelegd. De MER verplichting geld alleen voor grote windturbineparken.
Beleidsuitwerking
De provincie maakt de realisatie van het Klimaatakkoord ruimtelijk mogelijk in een aantal specifieke gebieden die opgenomen zijn in de Omgevingsverordening.
Actuele informatie over de realisatie (aantal MW en gerealiseerde locaties) is terug te vinden in de jaarlijkse voortgangsrapportage ‘Meterstand’.
De provincie wil de energietransitie realiseren door het opwekken van zonne-energie te ondersteunen met behoud en bescherming van het landschap en de onbebouwde ruimte in Zuid-Holland. Daarom kijkt de provincie vooral naar de mogelijkheden om zonne-energie op te wekken binnen bestaand stads- en dorpsgebied, bij voorkeur op het dak. Door de inzet van diverse maatregelen waaronder een subsidieregeling, een handreiking en enkele onderzoeken, wil de provincie de realisatie van zonne-energie stimuleren.
SamenwerkendPresterend
Stimuleren Zonne-energie op daken
Stimuleren Zonne-energie op dakenZuid-Holland heeft veel daken die kunnen worden benut voor het opwekken van zonne-energie. Met het Aanvalsplan ‘Zon op Dak’ stimuleert de provincie dat op zoveel mogelijk hiervoor geschikte daken zonnepanelen worden geplaatst. Dit doet de provincie door:
aanmoedigen zon op dak en dubbel ruimtegebruik, conform provinciale uitwerking van de zonneladder;
energiecoöperaties en eigenaren van daken bij elkaar te brengen;
het bieden van ondersteuning en advies bij het aanvragen van subsidies;
de ontwikkeling van kennis over bijvoorbeeld nieuwe financieringsmogelijkheden.
Met de subsidieregeling ‘Zonnig Zuid-Holland’ stimuleert de provincie de toepassing van zonnepanelen op met name grote daken. Deze subsidieregeling draagt bij aan:
het onderbrengen van daken bij energiecoöperaties;
de kosten die nodig zijn om zonnepanelen op moeilijkere (maar wel geschikte) plaatsen te installeren;
zon op waterbassins, indien er eerst een constructie gebouwd moet worden;
zon op parkeerterreinen, indien er eerst een constructie gebouwd moet worden.
Handreiking ruimtelijke kwaliteit zonne-energie-actualiseren
Handreiking ruimtelijke kwaliteit zonne-energie-actualiserenToch zijn er ook initiatieven om zonnevelden buiten bestaand stads- en dorpsgebied (BSD) aan te leggen. Om handvaten te bieden voor het ontwikkelen van zonnevelden met een meerwaarde voor de omgeving heeft de provincie een Handreiking ‘ruimtelijke kwaliteit zonne-energie Zuid-Holland’ ontwikkeld. De handreiking is voor ontwikkelaars en gemeenten en bevat een toelichting op het beleid, een stappenplan, praktische informatie en voorbeelden voor het uitwerken van zonnevelden.
Een goed ontworpen en beheerd zonneveld kan bijdragen aan de verbetering van de biodiversiteit ter plaatse. Daartoe zal de provincie ook de handreiking ruimtelijke kwaliteit zonne-energie uitbreiden met voorbeelden en suggesties voor inrichting en beheer gericht op het bevorderen van de biodiversiteit.
Onderzoeken
OnderzoekenOnderzoek ruimtelijke impact zonthermie - De provincie start een onderzoek om inzichtelijk te maken of en welke voorwaarden van toepassing zijn bij de realisatie van een zonthermie-veld. Het onderzoek moet leiden tot aanbevelingen voor de ruimtelijke inpassing van zonthermie. Op basis hiervan kan, indien nodig, het omgevingsbeleid worden aangepast en de handreiking ruimtelijke kwaliteit zonne-energie worden aangevuld. Dit als handvat bij het uitwerken en beoordelen van initiatieven voor zonthermie velden en installaties.
Onderzoek zonnepanelen als teelt ondersteunende voorziening of meervoudig ruimtegebruik in de vorm van agri-PV. Het gaat hierbij om een permanente voorziening. De provincie vindt dit een interessante ontwikkeling en start een onderzoek om inzichtelijk te maken of en onder welke voorwaarde zonnepanelen kunnen worden ingezet als teelt ondersteunende voorziening of agri-PV. Daarbij wordt onderzocht: de verschijningsvorm, het mogelijke toepassingsgebied, eventuele randvoorwaarden voor de toepassing en aanbevelingen voor de landschappelijke inpassing.
Op basis van de resultaten van het onderzoek kan, indien nodig, een voorstel worden gedaan voor aanpassing van het omgevingsbeleid en de handreiking ruimtelijke kwaliteit zonne-energie. Hangende dit onderzoek worden initiatieven voor zonnepanelen als teelt ondersteunende voorziening beoordeeld op basis van het ruimtelijke kwaliteitsbeleid en landschappelijke inpassing.
Nadere uitwerking ruimtelijke uitgangspunten zonne-energie
Nadere uitwerking ruimtelijke uitgangspunten zonne-energieDe ruimtelijke uitganspunten die de provincie hanteert voor realisatie van zonne-energie volgen de provinciale zonneladder en zijn te vinden in de toelichting op de verordening.
Ruimte en Landschap beter verbinden aan de energietransitie.
De provincie wil de energietransitie beter verbinden aan andere ruimtelijke opgaves, waarmee energie een vanzelfsprekend onderdeel in het Zuid-Hollandse landschap wordt. Dit vraagt om inspirerende en innoverende voorbeelden, kennisontwikkeling op het gebied van inpassing van energie in Zuid-Holland en samenwerking met partners om tot de best mogelijke oplossingen te komen.
Samenwerkend
Provinciale Staten hebben de RES’en 1.0 vastgesteld als strategische verkenning en bouwsteen voor het omgevingsbeleid. Deze RES’en zijn nader bekeken door de Provinciaal Adviseur Ruimtelijke Kwaliteit (PARK) op de onderdelen ruimte en landschap.
Het advies van de PARK “meer dan zon en wind alleen” geeft aan dat ruimte nog geen volwaardig onderdeel van de RES1.0 is. Ook andere partijen geven dit aan in hun documenten, zoals het advies van het College voor Rijksadviseurs (CRa), de monitor van PBL en het PAL-advies ‘startnotitie module energietransitie. In de startnotitie van de omgevingsvisie module energietransitie is aangekondigd dat we met een aantal verkenningen rondom energie en ruimte starten.
In de RES-regio’sRES’en zijn zoekgebieden voor wind en/of zon opgenomen. Ruimte en landschap vervullen in de verdere beleidsontwikkeling van provincie en gemeenten en de stap naar RES2.0uitwerking en realisatie van het RES-bod een grotere rol. Niet alleen binnen de RES, maar ook tussen en boven de schaal van de RES’en.
Bij de onderdelen zon (3.1.2) en wind (3.1.1) zijn verkenningen op het gebied van ruimte en energie opgenomen. Daarnaast is het nodig om verder vooruit te kijken. We moetenWaarbij rekening houdenwordt gehouden met een andere of grotere opgave, waarbij ook het energiesysteem (3.3.1) een belangrijke rol speelt. Een belangrijke vraag is ook hoe we energie goed aan allerlei andere opgaves verbindenopgaven in de provincie kan worden verbonden. Dit doen we niet alleen, maarHet verbinden van energie met al onzeprovinciale opgaven gebeurt in samenwerking met de partners. Hiertoe starten we met eenIn het programma “energie en landschap in de energietransitie” om kennis te ontwikkelenwordt, te verdiepen, samen aan te werkenin samenwerking met partners, kennis ontwikkeld, verdiept en te delengedeeld.
In dit programma komen de volgende onderdelen;
De provincie werkt in zeven energieregio’s samen met gemeenten, waterschappen en stakeholders (RES-partners) aan de ontwikkelinguitwerking van Regionale Energie Strategieën (RES’en). Het betreftIn de regionale energiestrategieën (RES’en) is invulling gegeven aan de volgende energieregio’s:tussendoelstellingen uit het Klimaatakkoord voor 2030 en regionale energieakkoorden. De RES’en zijn met participatie en democratische besluitvorming tot stand gekomen.
De focus van de RES ligt op de warmtetransitie van de gebouwde omgeving (van fossiele naar duurzame bronnen), grootschalige opwek van hernieuwbare elektriciteit (middels zon en wind) op land en de daarvoor benodigde infrastructuur. De RES’en dragen bij aan de nationale doelstelling van tenminste 35 TWh duurzame opwek van elektriciteit in 2030. De provincie en haar RES-partners hebben voor de RES'en een doelbereik van 6,4-6,8 TWh in 2030.
Het wordt steeds duidelijk dat de energietransitie impact op de ruimte heeft. De energietransitie vraagt zelf ruimte voor duurzame opwek en infrastructuur, maar is ook bepalend voor de mogelijkheden voor ontwikkelingen in een gebied (wonen, werken, recreatie, landbouw). Daarbij krijgt energie steeds meer een netwerkrol, gelijk mobiliteit.
Voor de energietransitie is veel ruimte nodig, zowel boven- als ondergronds. We stemmen vroegtijdig af met de Regionale Energiestrategieën om voldoende ruimte voor energie-infrastructuur beschikbaar te houden.
Samenwerkend
Samenwerking vindt plaats in zeven energieregio’s:
Rotterdam-Den Haag
Drechtsteden
Alblasserwaard
Midden-Holland
Hoeksche Waard
Goeree-Overflakkee
Holland Rijnland
Midden-Holland
In de RES’en staan de doelen, strategie, zoekgebieden, plannen en keuzes voor de energietransitie in de betreffende energieregio. Net als andere partners brengt de provincie daarbij haar eigen focus en prioriteiten in. Als provincie verbinden we de RES’en en kijken naar bovenregionale aspecten zoals impact op het landschap, beschikbaarheid van energiebronnen, energie-infrastructuur, vraag en aanbod en energiemarkt. De provincie heeft kennis over de beschikbare energiebronnenbovenregionale aspecten en infrastructuur en kan de energieregio’s op dit punt adviseren.
Samenwerkend
De provincie bevordert een langjarige samenwerking in Zuid-Holland tussen de partners in energieregio’s, faciliteert de ontwikkeling van een lerend netwerk en legt de verbinding met andere programma’s en kennisnetwerken.
De provincie zet zich in voor de totstandkoming van maatschappelijk gedragen energiestrategieën en hecht aan een goede democratische besluitvorming hierover. Na vaststelling worden de energiestrategieën ingebed in het provinciaal omgevingsbeleid.
De provincie werkt binnen de RES’en actief samen met de andere RES-partners (gemeenten, waterschappen en netbeheerders) om de doelstellingen te realiseren en oplossingen te vinden als knelpunten en uitdagingen zich voordoen. De provincie overlegt met de netbeheerders en andere RES-partners om oplossingen te vinden voor knelpunten aan zowel de vraag- als aanbodkant. De provincie vervult binnen de RES-samenwerking verschillende rollen:
Ondersteunen en faciliteren van gemeenten (bijv. met kennis en expertise, ondersteuning bij opzetten en uitvoeren van regionale planMER, inhoudelijke inbreng voor regionaal programma zon op veld en ontwerpend onderzoek).
Stimuleren en aansporen van gemeenten (bijv. door onderzoek en overleg).
Het coördineren en regisseren (bijv. coördinatie Warmtelinq).
Bij warmte geeft de provincie vanuit zijn verbindende rol extra aandacht aan de onderlinge samenhang van processen en projecten, de impact op het integrale energiesysteem en de ruimte, en op het versnellen en realiseren van een toekomstbestendige en klimaatneutrale warmtevoorziening.
In een aantal RES-regio’s zijn zoekgebieden voor wind en/of zon opgenomen. De aard, omvang en mate van uitwerking van deze zoekgebieden verschilt per RES-regio. Waarbij de inzet is dat er een integrale afweging en uitwerking plaatsvindt, en rekening wordt gehouden met andere opgaven en ruimtelijke ontwikkelingen.
Presterend
Provinciale Staten hebben de RES’en 1.0 vastgesteld als strategische verkenning en bouwsteen voor het omgevingsbeleid. In een aantal RES-regio’s zijn zoekgebieden voor wind en/of zon opgenomen De aard, omvang en mate van uitwerking van deze zoekgebieden verschilt per RES-regio. De komende periode geven de RES-regio’s uitvoering aan de RES1.0. De zoekgebieden hebben een doelbereik van 6,4-6,8 TWh. Uit de planMER bij deze herziening is gebleken dat, met de beperkingen die volgen uit de planMER, het mogelijk lijkt om de opgetelde doelstellingen voor energieopwekking vanuit de RES’en binnen Zuid-Holland in te kunnen vullen. In dit proces worden de zoekgebieden uit de RES1.0 verder uitgewerkt en afgewogen. De provincie blijft daarbij als partner in de RES betrokken.
Met deze maatregel geeft de provincie haar visie en inzet op de uitwerking van de zoekgebieden als het gaat om kaders, proces, scope, product. Waarbij onze inzet is dat een integrale afweging en uitwerking plaatsvindt waarbij rekening wordt gehouden met andere opgaven en ruimtelijke ontwikkelingen.
Samenwerkend
Deze maatregel heeft betrekking op de zoekgebieden zoals deze zijn opgenomen in de door Provinciale Staten vastgestelde RES 1.0.
In aanvulling op de locaties zoals die zijn opgenomen in de provinciale uitwerking van de zonneladder, is in de zoekgebieden meer ruimte voor als de zoekgebieden verder zijn uitgewerkt en daar regionaal over is afgestemd met de betrokken RES-partners.
Bij de totstandkoming van de RES’en is bij de keuze van de zoekgebieden niet in alle gevallen sprake geweest van een integrale afweging met andere opgaven en ruimtelijke claims. De verdere uitwerking van de zoekgebieden kan dan ook leiden tot nieuwe inzichten waarbij (delen van) zoekgebieden niet geschikt blijken voor wind en/of zon en nieuwe zoekgebieden mogelijk in beeld komen.







Beleid zon
Het beleid voor zonne-energie bestaat naast een beleidskeuze Zonne-energieDuurzame opwek elektriciteit uit regels in de omgevingsverordening. Daarnaast is het ruimtelijke kwaliteitsinstrumentarium van belang met onder andere een richtpunt voor zon bij de kwaliteitskaart, de beschermingscategorieën ruimtelijke kwaliteit en de handreiking ruimtelijke kwaliteit zonne-energie.
Beleid wind
Het beleid voor windenergie bestaat naast een beleidskeuze WindenergieDuurzame opwek elektriciteit uit regels in de omgevingsverordening. Bij een verkenning naar nieuwe locaties voor wind is de provinciale omgevingsvisie leidend. De ruimtelijke uitgangspunten zijn daarbij dat windenergie passend is langs grootschalige infrastructuur (op snelwegen), op grote bedrijventerreinen, of op de grote scheidslijnen tussen land en water. Windturbines plaatsen we ‘daar waar het waait’ (denk aan kustgebieden), ‘daar waar energie gevraagd wordt’ (denk aan industrie) en ‘daar waar ze aan kunnen sluiten bij grote landschappelijke structuren’ (grootschalige overgangen land-water, grote lijnvormige (infra)structuren (havengebied)).
Definitie zoeklocaties- en zoekgebieden
Zoeklocatie: gaat om een concrete plek voor de realisatie van wind (en/of zon). Voor deze zoeklocaties is een nadere uitwerking, verbeelding en onderzoek naar effecten op bijvoorbeeld natuur, radar, andere opgaven aan de orde. De uitkomsten van deze uitwerking kan leiden tot opname van deze locaties op de kaart in de Omgevingsverordening. Op dit moment speelt dit op 1 plek: Avelingen.Zoekgebieden: zijn plekken/zones/grotere gebieden waar een nadere uitwerking, verfijning en afweging nodig is over de realisatie van duurzame opwek. Het kan gaan om zon en/of wind.
Zoekgebieden: zijn plekken/zones/grotere gebieden waar een nadere uitwerking, verfijning en afweging nodig is over de realisatie van duurzame opwek. Het kan gaan om zon en/of wind.
Uitwerking
De provincie zet bij de uitwerking van de zoekgebieden op het volgende in:
Ad 1 Proces, scope, product
Bij de uitwerking van de RES 1.0 maken de partners in de RES-regio’s afspraken over het te doorlopen proces, de scope en het op te leveren product. Bij het maken van deze afspraken vindt de provincie de volgende aspecten van belang:
a. Integraliteit
b. Prioritering
c. Ontwerpend onderzoek
d. Product.
e. Participatie
Ad a. Integraliteit:
In het kader van de uitwerking van de zoekgebieden vindt ook een integrale afweging plaats met andere (ruimtelijke) opgaven, bijvoorbeeld op het gebied van woningbouw, mobiliteit, recreatie, klimaat, biodiversiteit, landbouw. Dit om te voorkomen dat later in het proces, bij de vertaling naar het omgevingsbeleid van de betrokken overheden, aan het licht komt dat de voorstellen niet uitgevoerd kunnen worden.
Ad b. Prioritering:
startStart met de uitwerking van die zoekgebieden waar er nog voldoende ruimte op het netwerk is en die als kansrijk uit de planMER komen.
Ad c. Ontwerpend onderzoek:
Zet het instrument van ontwerpend onderzoek in bij het verder uitwerken van de zoekgebieden
Ad d. Product:
Bestaat uit :
Beschrijving van de andere (ruimtelijke) opgaven en relevante meekoppelkansen per zoekgebied.
Visualisaties van de wijze waarop deze meekoppelkansen kunnen worden benut.
Globaal kaart beeld van het beoogde ‘eindplaatje’ in het zoekgebied of de ligging van een concrete locatie (als dat het resultaat is van de uitwerking van het zoekgebied)
(Suggesties voor) te nemen inrichtings- en beheersmaatregelen op het gebied van landschappelijke inpassing en de bevordering van de biodiversiteit.
Afspraken over hoeveelheid ha zonneveld/ aantal windturbines dat gebouwd kan worden in het zoekgebied en de mogelijke locaties daarvan binnen het zoekgebied. (kan bv zijn: alleen achter op de percelen of: direct aansluitend aan de dorpsrand of: tussen elk zonneveld moet minimaal x percelen zitten enz.).
Afspraken over hoe procesmatig wordt omgegaan met initiatieven binnen het zoekgebied zodat deze inderdaad op de beoogde plekken landen en op de juiste wijze worden uitgewerkt.
Inschatting van de beoogde bijdrage aan de geformuleerde ambitie in de RES.
Beschrijving van de eventueel benodigde aanpassing in de netinfrastructuur.
Planning van de realisatie en het beheer.
Beschrijving hoe wordt omgegaan met de installaties na beëindiging van de vergunning hoe de ontmanteling van de opweklocatie wordt vastgelegd.
Beschrijving van de benodigde participatie (proces en financieel) op projectniveau bij de realisatie van concrete initiatieven.
Ad e. Participatie
Voorafgaand aan het uitwerken van de zoekgebieden en zoeklocaties stemmen wijstemt de provincie graag met onzede RES-partners en/of de initiatiefnemers van een project een participatieplan af, waarin de 4D’s zijn opgenomen. Ten behoeve van de besluitvorming geven wijkomt er een terugkoppeling van het participatieproces en in hoeverre we erin zijn geslaagd de gestelde doelen te bereiken.
Hieronder staan de 4D’s nader uitgewerkt.
Doelen
In het participatieplan wordt vooraf beschreven welke doelen wordt nagestreefd en wat dat betekent voor de organisatie van participatie-momenten.
zorg voor onderbouwde doelstellingen, maak daarbij onderscheid tussen procesdoelen, inhoudelijke doelen en resultaatdoelen;
maak je doelen expliciet en waar mogelijk zo goed mogelijk kwalitatief of kwantitatief meetbaar om het hiermee goed bij te kunnen sturen tijdens het proces;
doelen kunnen dynamisch zijn; benoem momenten waarop je deze evalueert en indien nodig aanpast.
Dialoog
Het gesprek is met een open houding aangegaan, waarbij ruimte is voor zowel argumenten als emoties.
het gesprek wordt gevoerd via een platform dat voor een brede doelgroep beschikbaar is. Het voeren van een constructief gesprek wordt gefaciliteerd door een gespreksleider die kundig, sociaal sterk en onafhankelijk is t.a.v. de uitkomst van het besluitvormingsproces;
zorg dat deelnemers voldoende ruimte krijgen om zowel voor en tegen argumenten naar voren te kunnen brengen, en ook met elkaar in gesprek te kunnen gaan;
in het gesprek wordt niet alleen gekeken naar standpunten, maar ook de onderliggende argumenten, waarden, emoties. Elke standpunt is op zichzelf waardevol, maar het is ook belangrijk om te begrijpen waarom iemand een bepaald standpunt heeft, wat als katalysator kan dienen om het gesprek verder te brengen.
Diversiteit
Een zo breed mogelijke groep mensen en belangen wordt vertegenwoordigd in het participatieproces. definieer vooraf welke doelgroepen idealiter meedoen aan het participatieproces. Hanteer hierbij niet alleen demografische kenmerken (leeftijd, geslacht, opleidingsniveau, etc.) als criterium, maar ook andere gegevens zoals woningeigenaar-huurder of het geografische gebied waarbinnen je actief betrokkenen benadert;
geef in je participatieplan aan welke inspannings- of resultaatverplichting je verbindt aan het bereiken van de verschillende doelgroepen. Ga aan de hand hiervan gedurende het proces na wat het resultaat is: zijn ook traditioneel ondervertegenwoordigde groepen voldoende aan het woord gekomen? Zijn een verscheidenheid aan belangen naar voren gekomen?;
breng in kaart welke inhoudelijke, verschillende perspectieven/belangen naar voren zijn gekomen in de gesprekken en hoe deze zich verhouden tot het algemeen belang.
Doorwerking
Aan het begin van het participatieproces wordt duidelijk gemaakt aan burgers wat de ruimte is voor invloed. Achteraf wordt gecommuniceerd wat voor invloed de inbreng in het participatieproces al dan niet heeft gehad op het besluit.
van te voren worden duidelijke kaders gesteld voor de reikwijdte van invloed van burgers op besluitvorming. Zorg dat er een goede afstemming is met de (gemeente)raad over de mate van invloed van het publiek;
bij elke fase van het participatieproces wordt duidelijk gemaakt aan de deelnemers wat de reikwijdte is van invloed en in hoeverre invloed (nog) kan worden verwerkt in het besluit. - Het wordt inzichtelijk gemaakt welke resultaten zijn meegenomen uit de verschillende participatie-activiteiten en in hoeverre deze hebben geleid tot aanpassingen;
in de besluitvorming wordt meegewogen in hoeverre de verschillende doelen uit het participatieplan zijn gerealiseerd.
Deze uitgangspunten zijn gebaseerd op een onderzoek dat is uitgevoerd door een onderzoeksteam van de Rijksuniversiteit Groningen in opdracht van de provincie. Hierin zijn Zuid-Hollandse gemeenten, RES-regio’s en leden van Provinciale Staten betrokken. In dit onderzoek worden de uitgangspunten uitgebreider beschreven en worden werkmethoden aangereikt om deze ook in praktijk te brengen.
Ad 2: Kaders
Voor de uitwerking van de zoekgebieden zijn voor de provincie de volgende kaders van belang:
Het provinciale omgevingsbeleid is van toepassing bij de uitwerking van de zoekgebieden zon en wind. Dit betekent onder andere dat daar waar de zoekgebieden overlappen met de beschermingscategorieën ruimtelijke kwaliteit de regels voor deze gebieden uit de omgevingsverordening van toepassing zijn. Dit betekent dat in deze (delen van) de zoekgebieden slechts onder voorwaarden ontwikkelingen voor de opwek van duurzame energie mogelijk zijn rekening houdend met, en bijdragend aan de beschermde waarde in die gebieden (natuur, kroonjuwelen cultuurhistorie, beschermde graslanden bollenstreek, belangrijke weidevogelgebieden, recreatiegebieden, groene buffergebieden). Praktisch gezien zijn zonnevelden in natuurnetwerk Nederland, de graslanden in de bollenstreek en in belangrijke weidevogelgebieden dan nagenoeg uitgesloten.
Voor wind hanteren we bij de uitwerking van de zoekgebieden aanvullend daarop de provinciale visie op wind: De ruimtelijke uitgangspunten zijn daarbij dat windenergie passend is langs grootschalige infrastructuur (snelwegen), op grote bedrijventerreinen of op de grote scheidslijnen tussen land en water; de randen van de Zuid-Hollandse eilanden. Windturbines plaatsen we ‘daar waar het waait’ (denk aan kustgebieden), ‘daar waar energie gevraagd wordt’ (denk aan industrie) en ‘daar waar ze aan kunnen sluiten bij grote landschappelijke structuren’ (grootschalige overgangen land-water, grote lijnvormige (infra)structuren (havengebied)). De voorkeur wordt gegeven aan enkelvoudige lijnopstellingen en clusters, in samenhang met en evenwijdig aan de betreffende infrastructuur en scheidslijnen. Bestaande opstellingen van moderne, grote turbines kunnen ter plaatse vervangen en opgeschaald worden.
Bij de plaatsing van windturbines dienen op projectniveau effecten ten aanzien van onder meer natuur, flora en fauna, bescherming van waardevol cultureel erfgoed, geluid, externe veiligheid, radar, slagschaduw, lichtschittering, vaarwegen en waterstaatswerken, landschappelijke inpassing, beleving, netinfrastructuur, watertoets en archeologie te worden onderzocht. Het voorgaande dient in een MER en/of een ruimtelijke onderbouwing te worden vastgelegd.
Voor zon:
In aanvulling op de locaties zoals die zijn opgenomen in de provinciale uitwerking van de zonneladder kan het zijn dat in de zoekgebieden die door Provinciale Staten zijn vastgesteld, meer mogelijkheden komen voor zonnevelden. Randvoorwaarde is dan wel dat een integrale nadere verkenning en uitwerking van deze zoekgebieden is uitgevoerd waarbij onder andere opgaven rond de landbouw vanwege bijvoorbeeld bodemdaling, waterkwaliteit, stikstof en biodiversiteit, maar ook mogelijk andere ruimtelijke opgaven die spelen in het gebied, mee worden genomen.
Het leveren van een bijdrage aan het bevorderen van de biodiversiteit en het realiseren van een goede landschappelijke inpassing vormen de basis bij elk te realiseren zonneveld.
De bovenregionale samenhang en de samenhang tussen de zoekgebieden wordt meegenomen bij de uitwerking van de zoekgebieden.
In het kader van de herziening van de module energie is een planMER uitgevoerd. Aandachtspunten per zoekgebied uit deze planMER worden meegenomen bij de uitwerking van de zoekgebieden.
Energie infrastructuur: bij de uitwerking wordt gekeken of er voldoende ruimte op het netwerk beschikbaar of tijdig realiseerbaar is. Benodigde ruimte voor aanvullende of nieuwe infrastructuur (leidingen, opslag, transformatiestations etc.) wordt meegenomen bij de uitwerking van de zoekgebieden.
Proces
Zon
In de door Provinciale Staten vastgestelde zoekgebieden voor zon uit de Regionale Energiestrategieën kan het zijn dat aanvullend op de locaties zoals die zijn opgenomen in de provinciale uitwerking van de zonneladder, meer mogelijkheden komen voor zonnevelden als de zoekgebieden verder zijn uitgewerkt en daar (boven)regionaal over is afgestemd met de betrokken RES-partners.
Naast deze locaties zijn er buiten de zoekgebieden voor zon onder voorwaarden zonnevelden mogelijk op locaties die vallen binnen de provinciale uitwerking van de zonneladder. Buiten de zoekgebieden is ontheffing op deze provinciale uitwerking van de zonneladder uitsluitend mogelijk als het gaat om een ruimtelijk aanvaardbaar lokaal initiatief dat tot stand is gekomen na een zorgvuldig doorlopen participatieproces
Wind
Indien de zoekgebieden in het vervolgproces van de RES wordt gecontinueerd of concreet worden uitgewerkt is een mogelijke volgende stap deze te verwerken in de regels en kaarten (kaart 16 wind) in de Omgevingsverordening.
Conform de besluitvorming in Provinciale Staten ondersteunt de provincie in deze fase de uitwerking van zoekgebieden voor wind in het Groene Hart niet.
Deze maatregel heeft betrekking op de zoekgebieden zoals deze zijn opgenomen in de door Provinciale Staten vastgestelde RES 1.0.







De provincie wil de energietransitie beter verbinden aan andere ruimtelijke opgaves, waarmee energie een vanzelfsprekend onderdeel in het Zuid-Hollandse landschap wordt. Dit vraagt om inspirerende en innoverende voorbeelden, kennisontwikkeling op het gebied van inpassing van energie in Zuid-Holland en samenwerking met partners om tot de best mogelijke oplossingen te komen.
Samenwerkend
In de RES-regio’s zijn zoekgebieden voor wind en/of zon opgenomen. Ruimte en landschap vervullen in de verdere beleidsontwikkeling van provincie en gemeenten en de stap naar RES2.0 een grotere rol. Niet alleen binnen de RES, maar ook tussen en boven de schaal van de RES’en.
Bij de onderdelen zon en wind zijn verkenningen op het gebied van ruimte en energie opgenomen. Daarnaast is het nodig om verder vooruit te kijken. Waarbij rekening wordt gehouden met een andere of grotere opgave, waarbij ook het energiesysteem een belangrijke rol speelt. Een belangrijke vraag is ook hoe energie aan allerlei andere opgaven in de provincie kan worden verbonden. Het verbinden van energie met provinciale opgaven gebeurt in samenwerking met de partners. In het programma “energie en landschap in de energietransitie” wordt, in samenwerking met partners, kennis ontwikkeld, verdiept en gedeeld.
In dit programma komen de volgende onderdelen;
Wij streven met alle Zuid-Hollandse gemeenten gezamenlijk naar minimaal 50% lokaal eigendom van (grootschalige) zon- en windenergieprojecten. Wij zullen daarvoor in de komende periode:
De provincie hanteert minimaal 50% lokaal eigendom van (grootschalige) zon en windenergieprojecten als uitgangspunt en streeft naar 100%. Er wordt met gemeenten samengewerkt om dit doel te bereiken.
Samenwerkend
De komende periode zal de provincie:
landelijke ontwikkelingen volgen en een actieve rol spelen in kennisdeling met onze gemeenten;
een beleidskader lokaal eigendom en participatie opstellen en (daarmee) gemeenten actief benaderen met het aanbod om te ondersteunen bij het opstellen van een beleidskader voor lokaal eigendom;
energiecoöperaties ondersteunen bij het professionaliseren en financieel ondersteunen bij de voorbereidingsfase van energieprojecten middels het ontwikkelfonds voor energiecoöperaties;
de NederlandseZuid-Hollandse koepel van energie-coöperaties (Energie Samen) Zuid-Holland blijven steunen zodat zij namens de burgercollectieven lokaal eigendom kunnen realiseren.
onsde provincie zet zich actief inzettenin om iedereen te kunnen laten participeren in lokaal eigendom, door goede voorbeelden van inclusieve modellen voor duurzame opwekprojecten te delen met energiecoöperaties, gemeenten, lokale bedrijven en andere initiatiefnemers.
Presterend
Grootschalige niet-gebouw gebonden zon projecten, zijn groter dan 15kWp. Hiermee sluiten we aan op de Participatie Monitor 2021; Hernieuwbare Energie op Land.
De provincie stimuleert lokaal eigenaarschap van elektriciteitsvoorzieningen. Met de subsidieregeling ’lokale initiatieven‘ ondersteunt de provincie bewonersinitatieven voor het zelf opwekken van energie.
De provincie ondersteunt samenwerkingsverbanden en deelt de lessen hieruit. Met steun van de provincie organiseert het ‘lerend netwerk’ van lokale initiatieven kennisbijeenkomsten rondom concrete thema’s. De provincie zorgt ervoor dat de vragen, lessen en knelpunten uit het netwerk op de agenda komen van de energieregio’s en gemeenten.
De provincie wil dat financiële participatie in lokale energievoorzieningen ook ten goede komt aan het betreffende gebied en werkt aan een systeem daarvoor. Daarnaast zet de provincie zich in om ervoor te zorgen dat groepen die minder te besteden hebben ook de vruchten kunnen plukken van de energietransitie. Voor dat doel ondersteunt de provincie een aantal pilots en kennisnetwerken. Ook werkt de provincie samen met deze groepen, woningcorperatieswoningcorporaties en maatschappelijke organisaties aan projecten op het gebied van besparing en verduurzaming van hun huizen.
Samenwerkend
De provincie stimuleert lokaal eigenaarschap van elektriciteitsvoorzieningen. Met de subsidieregeling ’lokale initiatieven‘ ondersteunt de provincie bewonersinitiatieven voor het zelf opwekken van energie.
De provincie ondersteunt samenwerkingsverbanden en deelt de lessen hieruit. Met steun van de provincie organiseert het ‘lerend netwerk’ van lokale initiatieven kennisbijeenkomsten rondom concrete thema’s. De provincie zorgt ervoor dat de vragen, lessen en knelpunten uit het netwerk op de agenda komen van de energieregio’s en gemeenten.
De provincie steunt de ontwikkelfaciliteit voor lokale energieprojecten. Deze faciliteit betreft een samenwerking van het ministerie van Binnenlandse Zaken, een aantal provincies en burgercoöperaties. Met behulp van de faciliteit worden risico’s over meerdere projecten verdeeld en krijgen lokale initiatieven de mogelijkheid om op professionele schaal energieprojecten te ontwikkelen.
Samenwerkend
[Red: Sectie 'Bevorderen duurzame verwarmingsvoorziening' verplaatst van sectie 'Maatregelen van 3-2 Verduurzaming gebouwde omgeving' naar sectie 'Maatregelen van 3-1 Schone en duurzame elektriciteitsvoorziening'. ]
De provincie draagt bij aan het betrouwbaar, betaalbaar, duurzaam en veilig beschikbaar stellen van warmte voor het stedelijk gebied. Daarvoor is een goede infrastructuur nodig zoals mogelijkheden voor opslag en transport van warmte, onder meer via regionale warmtetransportnetten met onafhankelijk netbeheer. De provincie stimuleert en faciliteert projecten waarbij restwarmte, geothermie en lokale bronnen optimaal benut worden voor de verschillende vormen van warmtevoorziening.
De provincie werkt aan de optimalisatie van duurzame warmtebronnen in Zuid-Holland (restwarmte, geothermie, aquathermie en andere bronnen) en zet zich in voor de totstandkoming van een robuust, publiek beheerd warmtetransportsysteem voor Zuid-Holland. Daarnaast ondersteunt de provincie innovaties voor de optimalisatie voor duurzame warmte, zoals de ontwikkeling van slimme warmtenetwerken.
SamenwerkendPresterend
Zuid-Holland onderschrijft de nationale doelstellingen om de uitstoot van broeikasgassen te reduceren tot 49% in 2030 met als uiteindelijke doel om klimaatneutraal te zijn in 2050. En daarnaast onderschrijft de provincie de nationale doelen om in 2030 50% minder primaire grondstoffen te gebruiken en in 2050 volledig circulaire economie te realiseren. De Zuid-Hollandse industrie zal daartoe een transitie moeten doormaken naar een industrie die klimaatneutraal en circulair is.
Een belangrijke stap in het verduurzamen van de industrie ligt in het treffen van efficiency maatregelen door bedrijven binnen hun bedrijfssysteem, Ook nuttige toepassing van reststromen (zoals warmte, stoom en CO2) binnen de industrie en in andere sectoren en efficiency op het gebied van water en grondstoffen, maar ook projecten inzake de opslag van CO2 (onder de Noordzee) helpt in het realiseren van de klimaatdoelen.
Rechtmatig
De provincie speelt een belangrijke rol in het realiseren van energie efficiency en het nuttig en slimmer toepassen van reststromen in de industrie. Voor de uitvoering van door het Rijk wettelijk voorgeschreven energiebesparingsplicht heeft de provincie de rol van rechtmatige overheid. Wat betreft de bovenwettelijke stimulering van efficiency heeft de provincie de rol van mee- en samenwerkende overheid.
Bedrijven zijn wettelijk verplicht energiebesparende maatregelen te treffen met een terugverdientijd tot vijf jaar. Provincies zijn voor een deel van de bedrijven bevoegd gezag. De Omgevingsdiensten voeren uit. Vanuit deze rol zet de provincie extra in op het toezicht op de meest energie relevante bedrijven en op de actualisatie van vergunningen waar een significante energiebesparing te verwachten is.
De provincie beschikt over een aantal additionele (niet wettelijke) instrumenten die ingezet kunnen worden om bedrijven te stimuleren energie te besparen. Zo informeren omgevingsdiensten (op verzoek van de provincie) bedrijven proactief over besparingsmogelijkheden en draagt de provincie via subsidie bij aan verdiepende besparingsstudies bij bedrijven.
Via de regeling energie infrastructuur op industrieterreinen helpt de provincie bij het oplossen van knelpunten in kleinschalige, lokale energie infrastructuur, bijvoorbeeld in het gebruik van restwarmte en waterstof. Ook kleinschalige projecten waarbij CO2 uit de industrie wordt geleverd aan de glastuinbouw, vallen binnen deze regeling.
De provincie verkent de mogelijkheden om efficiency in de industrie te realiseren op het gebied van grond- en hulpstoffen (zoals water).
Zuid-Holland onderschrijft de nationale doelstellingen om de uitstoot van broeikasgassen te reduceren tot 49% in 2030 met als uiteindelijke doel om klimaatneutraal te zijn in 2050. En daarnaast onderschrijft de provincie de nationale doelen om in 2030 50% minder primaire grondstoffen te gebruiken en in 2050 volledig circulaire economie te realiseren. De Zuid-Hollandse industrie zal daartoe een transitie moeten doormaken naar een industrie die klimaatneutraal en circulair is.
Naast het stimuleren van efficiency zet de provincie ten behoeve van het verduurzamen van de industrie en het reduceren van de CO2 uitstoot in op veranderen van het energiesysteem door fossiele energiebronnen te vervangen door duurzame energiebronnen en -dragers, zoals duurzaam opgewekte elektriciteit en groene waterstof (aanvankelijk zal dit nog blauwe waterstof zijn, maar zodra de beschikbaarheid van groene elektriciteit toeneemt en de productiekosten van groene waterstof dalen, wordt de transitie naar ‘groen’ voorzien). In het kader van de waterstoftransitie zal mogelijk veel gebruik gemaakt gaan worden van waterstofdragers, zoals ammoniak. Het grootschalig gebruik van ammoniak (import, overslag, opslag, verwerken en transport) brengt veiligheids- en milieurisico’s met zich mee. De provincie staat voor een veilige en gezonde energietransitie.
Samenwerkend
De provincie zet actief in op de ontwikkeling en de instandhouding van regionale netwerken die bijdragen aan een Klimaatneutrale en circulaire industrie. Dit gebeurt bijvoorbeeld door de inbreng van expertise en contacten en door te werken aan gezamenlijke producties (zoals verkennende studies en regionale plannen). Netwerken die specifiek gericht zijn op innovaties kunnen een beroep doen op de regeling voor Regionale Netwerken voor Innovatie in Zuid-Holland.
Via het (subsidie)programma energie & klimaat kunnen ondernemers subsidie aanvragen voor het testen en demonstreren van nieuwe technologieën en het marktrijp maken van innovaties door gebruik te maken van de regionale field lab structuur.
Voor het financieel ondersteunen van verduurzamingsprojecten wordt volop ingezet op het benutten van Europese fondsen. Hiervoor is in regionaal verband een gezamenlijk aanpak ontwikkeld, waarbij op basis van een continue pijplijn aan potentieel kansrijke initiatieven de ‘match’ wordt gezocht met bijpassende fondsen. De komende jaren gaat dat in ieder geval leiden tot een aantal openstellingen vanuit het Kansen voor West 3 programma en het Just Transition Fund.
De realisatie van een Klimaatneutrale en circulaire industrie in Zuid-Holland zal mogelijk een extra ruimtevraag met zich mee brengen. Hierbij gaat het bijvoorbeeld om ruimte voor transitieprojecten van industriële bedrijven en de aanleg van nieuwe energie infrastructuur (zie beleidskeuze ‘duurzaam energiesysteem’) en het bieden van ruimte voor de ontwikkeling van nieuwe, duurzame clusters van bedrijven. De provincie vindt het belangrijk dat er voldoende ruimte is voor (nieuwe) duurzame bedrijven. Vanuit de Omgevingswet beschikt de provincie over een aantal formele instrumenten, die ingezet kunnen worden om ruimtelijke processen op regionale schaal te versnellen (bijvoorbeeld de provinciale coördinatieregeling en het inpassings-plan). Inzet van deze instrumenten staat nooit op zichzelf, maar dient deel uit te maken van een bredere regionale aanpak.
De provincie helpt om barrières weg te nemen voor bedrijven om te investeren in verduurzaming. Dit gebeurt bijvoorbeeld via de gebiedsgerichte stikstofaanpak in het Haven Industrieel Complex (HIC) en deelname aan het versnellingshuis energietransitie HIC.
De provincie doet onderzoek naar de potentie voor plaatsing van kleine modulaire kernreactoren in Zuid-Holland.
Zuid-Holland onderschrijft de nationale doelstellingen om de uitstoot van broeikasgassen te reduceren tot 49% in 2030 met als uiteindelijke doel om klimaatneutraal te zijn in 2050. En daarnaast onderschrijft de provincie de nationale doelen om in 2030 50% minder primaire grondstoffen te gebruiken en in 2050 volledig circulaire economie te realiseren. De Zuid-Hollandse industrie zal daartoe een transitie moeten doormaken naar een industrie die klimaatneutraal en circulair is.
Daarom zet de provincie naast efficiency en vernieuwing van het energiesysteem in de industrie in op het stapsgewijs vervangen van fossiele grondstoffen voor toepassingen ten behoeve van chemie en industrie. Deze fossiele grondstoffen zullen vervangen worden door biomassa, recycling en gebruik van CO2 in combinatie met groene waterstof.
Samenwerkend
De provincie zet actief in op de ontwikkeling en de instandhouding van regionale netwerken die bijdragen aan een Klimaatneutrale en circulaire industrie. Dit gebeurt bijvoorbeeld door de inbreng van expertise en contacten en door te werken aan gezamenlijke producties (zoals verkennende studies en regionale plannen). Netwerken die specifiek gericht zijn op innovaties kunnen een beroep doen op de regeling voor Regionale Netwerken voor Innovatie in Zuid-Holland.
Via het (subsidie)programma energie & klimaat kunnen ondernemers subsidie aanvragen voor het testen en demonstreren van nieuwe technologieën en het marktrijp maken van innovaties door gebruik te maken van de regionale field lab structuur.
Voor het financieel ondersteunen van verduurzamingsprojecten wordt volop ingezet op het benutten van Europese fondsen. Hiervoor is in regionaal verband een gezamenlijk aanpak ontwikkeld, waarbij op basis van een continue pijplijn aan potentieel kansrijke initiatieven de ‘match’ wordt gezocht met bijpassende fondsen. De komende jaren gaat dat in ieder geval leiden tot een aantal openstellingen vanuit het Kansen voor West 3 programma en het Just Transition Fund.
De realisatie van een Klimaatneutrale en circulaire industrie in Zuid-Holland zal mogelijk een extra ruimtevraag met zich mee brengen. Hierbij gaat het bijvoorbeeld om ruimte voor transitieprojecten van industriële bedrijven en de aanleg van nieuwe energie infrastructuur (zie beleidskeuze ‘duurzaam energiesysteem’) en het bieden van ruimte voor de ontwikkeling van nieuwe, duurzame clusters van bedrijven. De provincie vindt het belangrijk dat er voldoende ruimte is voor (nieuwe) duurzame bedrijven. Vanuit de Omgevingswet beschikt de provincie over een aantal formele instrumenten, die ingezet kunnen worden om ruimtelijke processen op regionale schaal te versnellen (bijvoorbeeld de provinciale coördinatieregeling en het inpassings-plan). Inzet van deze instrumenten staat nooit op zichzelf, maar dient deel uit te maken van een bredere regionale aanpak.
[Red: Sectie 'Programmeren en eventueel prioriteren van regionale energie infrastructuur in provinciaal Meerjarenprogramma Infrastructuur Energie en Klimaat (pMIEK)' verplaatst van sectie 'Maatregelen van 3-3 Duurzaam energie- en grondstoffensysteem in de industrie' naar sectie 'Maatregelen van 3-1 Schone en duurzame elektriciteitsvoorziening'. ]
De provincie wil samen met netbeheerders, medeoverheden en andere partners het energiesysteem integraal programmeren en zo werken aan de planning en keuzes voor een duurzaam regionaal energiesysteem
Presterend
Regionale energie-infrastructuur met voldoende capaciteit is een belangrijke conditie voor verduurzaming en realisatie van toekomstbestendige ruimtelijke ontwikkelingen. Door de toenemende druk op die infrastructuur signaleren verschillende partijen dat meer regie nodig is op de programmering en mogelijk prioritering van regionale energie-infrastructuur. De provincie start met partnersProvincie initieert hiervoor een gezamenlijk integraal programmeringsprocesprogrammeerproces voor de middellange termijn (2030-2040) op in Zuid-Hollandhet energiesysteem, het Provinciaalprovinciaal Meerjarenprogramma Infrastructuur Energie en KlimaatInfrastructuur (pMIEK). De provincie is vanuit haar brede betrokkenheid bijIn dit programma wordt in samenhang met vraag- en aanbodsectoren van energie hierin procescoördinator met integrale ruimtelijke blikde toekomstige energie-infrastructuur voor het energiesysteem bepaald. Waar relevant Er wordt afgestemd met nationale en gemeentelijke processen en programma’s, zoals onder meertweejaarlijks een actualisatie van het Nationaal Plan Energiesysteem (NPE)pMIEK opgesteld, Landelijk MIEK, Programma Energie Hoofdinfrastructuur (PEH), de Regionale Energiestrategieën (RES’en),Cluster Energiestrategieën (CES’en), Regionale Agenda Laadinfrastructuur (RAL) en Transitievisies Warmte (TVW’s)waarbij energie-infraprojecten geprogrammeerd worden. De samenhang met ruimtelijke ontwikkelingen wordt hierin meegenomen. In de programmering wordt nadrukkelijk afstemming gezocht met sectorale plannen.
Presterend
De programmering van energie-infrastructuurprojecten op middellange termijn bevat de volgende onderdelen:
De programmering van het energiesysteem op (middel)lange termijn doorloopt de volgende stappen:
Plan van Aanpak voor de betreffende iteratie ronde met betrokkenheid van partners
Borging betrokkenheid van partners• Een integraal overzicht van de ontwikkeling van energievraag en -aanbod (zoals opwek, woningbouw, mobiliteit, industrie en glastuinbouw) voor het bepalen van knelpunten en kansen in Zuid-Holland
Opstellen of herijken van de module energie in de omgevingsvisie en het integrale afwegingskader
Een richtinggevende regionale leidraad voor het maken van integrale afwegingen en werkwijze met integrale criteria
Samenstellen en uitwerken van een aantal realistische ontwikkelvarianten voor het energiesysteem en daarbij behorende energie-infrastructuur in samenhang met ontwikkeling van vraag en aanbod van energie in de tijd
Diverse ontwikkelpaden en beoordeling langs integrale criteria
Aan de hand van weging van de relevante ontwikkelvarianten op impact en effecten komen tot een gezamenlijk beeld van benodigde prioritering van infrastructurele investeringen
Gezamenlijke keuze voor ontwikkelpad
Borging van gemaakte afspraken. Bij de te maken afspraken over de uitvoering kan eventueel ruimtelijk instrumentarium worden ingezet, zoals ruimtelijke reserveringen in de provinciale omgevingsverordening. De provincie kan er in voorkomende gevallen voor kiezen om ook financieel bij te dragen aan (regionale) energie-infrastructuurprojecten, zoals ook wordt gedaan bij het Botlek Stoomnetwerk (zie ook Programma ‘Bijdragen aan een CO2-emissiearme en circulaire industrie maatregel C: regeling energie-infrastructuur op industrieterreinen)
[Red: Sectie 'Stimuleren van flexibiliteit en efficiëntie van het energiesysteem' verplaatst van sectie 'Maatregelen van 3-3 Duurzaam energie- en grondstoffensysteem in de industrie' naar sectie 'Maatregelen van 3-1 Schone en duurzame elektriciteitsvoorziening'. ]
Flexibel en efficiënt gebruik van beschikbare energie-infrastructuur beperkt de behoefte aan (nieuwe) netwerkcapaciteit. Opslag van elektriciteit, warmte, of waterstof kan als buffer dienen van de capaciteit in het energiesysteem. Conversie tussen energiedragers (elektriciteit, warmte, waterstof) heeft in Zuid-Holland veel potentie door de grote aanwezigheid van industrie. Om optimaal gebruik te maken van de energie-infrastructuur is samenwerking essentieel. (Proces)innovaties, vraag- en aanbodsturing, conversie en opslag kunnen lokaal en regionaal bijdragen aan een efficiëntere benutting energie-infrastructuur, en bijdragen aan realisatie van bestaande doelen voor bijvoorbeeld zon op daken bij grotere bedrijven in de RES’en.
Presterend
De provincie Zuid-Holland zet in op de ontwikkeling en toepassing van vraag- en aanbodsturing, conversie- en opslagmethoden en procesinnovaties door de volgende activiteiten:
De provincie Zuid-Holland verkent hoe bestaand instrumentarium verbreed kan worden ingezet ter beperking of voorkoming van schaarste in capaciteit op de energie-infrastructuur.
De provincie stimuleert (proces)innovaties en samenwerking met betrekking tot vraag- en aanbodsturing en conversie- en opslagmethoden om systeemflexibiliteit te vergroten en/of infrastructuurimpact te beperken.
Dit doet de provincie door handelingsopties in kaart te brengen die impact op de energie-infrastructuur kunnen beperken bij initiatieven voor verduurzaming
De provincie stimuleert de toepassing van de handelingsopties die de flexibiliteit en efficiëntie van het energiesysteem vergroten door te verbinden met ruimtelijke ontwikkelingen, gebieden of bedrijventerreinen waarbij netcongestie een rol speelt of waar dit ingezet kan worden als mogelijk alternatief voor netuitbreidingen.
P
Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Q
De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Alle negen economische top sectoren zijn in Zuid-Holland aanwezig. In Rotterdam bevindt zich het grootste Haven Industrieel Complex van Europa. Zuid-Holland is met het zeer prominente glastuinbouwcluster een wereldspeler in de voedselketen. Als spelers van essentieel belang voor de economie van Nederland en van de regio moeten zij zich vernieuwen en aanpassen als gevolg van energietransitie en digitalisering. Het vermogen om snel op deze ontwikkelingen in te spelen is bepalend voor onze concurrentiekracht. Innovatie, in het algemeen maar met name op deze gebieden, is essentieel. Zeker ook voor het mkb.
Wij stimuleren deze innovatie via subsidieregelingen, actieve rollen in regionale samenwerkingsverbanden en bijvoorbeeld het Startup in Residence programma. Efficiënt goederenvervoer en een optimaal functionerend logistiek systeem, zoals opgenomen in onze ambitie ’Bereikbaar Zuid-Holland’, is daarbij essentieel voor zowel de tuinbouw in de greenports als het Haven Industrieel Complex.
Zuid-Holland wil een economie die duurzaam, innovatief en inclusief is:
Een duurzame economie is een economie die uiteindelijk geen uitstoot heeft, en die gebaseerd is op een circulair energie- en grondstoffensysteem (onder andere voor stroom, warmte, CO2 en waterstof).
Een innovatieve economie heeft een sterke kennis- en concurrentiepositie, het vermogen om transities het hoofd te bieden en een vestigingsklimaat te creëren dat aantrekkelijk is.
Een inclusieve economie heeft gelijke kansen voor iedereen, waarin iedereen meetelt, meedoet en op een prettige en gezonde manier kan leven.
Innovatieve Economie
In de provincie Zuid-Holland wordt het innovatiemogelijkheden onvoldoende benut. Dit terwijl er een extra uitdaging ligt in de verandering naar een duurzame, inclusieve, circulaire en digitale economie. De provincie wil het innovatiemogelijkheden daarom beter benutten. Zo kan ze (brede) welvaart behouden en liefst verhogen, én het mogelijk maken dat bedrijven een grotere bijdrage leveren aan het oplossen van maatschappelijke uitdagingen.
Daarnaast zorgt innovatie ervoor dat er een klimaat ontstaat waarin bedrijven zich graag willen vestigen: innovatie is belangrijk voor het behoud van de economische positie van Zuid-Hollandse bedrijven. Door innovatie kunnen concurrentievoordelen worden behaald en kan meer toegevoegde waarde worden gegenereerd voor economie en maatschappij, hier en ergens anders.
Innovatie aanmoedigen doet de provincie door het werkveld van vernieuwende bedrijven te ondersteunen en sterker te maken. Dat betekent dat de provincie kijkt naar de ‘omgeving’ waarin bedrijven werken, om daarbij aan te sluiten met haar beleid. De provincie is de aangewezen laag om dit werkveld te laten groeien en de samenwerking tussen (grote en kleine) bedrijven, kennisinstellingen en overheden te bevorderen. Bovendien komen innovaties vaak niet of trager tot stand zonder ondersteunende overheidsmaatregelen (marktfalen). Voor innovaties die bijdragen aan de overgang naar een duurzame economie is daarnaast vaak sprake van ‘transitiefalen’ (bv. hoge kosten van nieuwe technologieën omdat er in de basis nog geen markt voor bestaat).
Provincie Zuid-Holland heeft aandacht voor alle soorten bedrijven. Veranderingen zijn namelijk pas succesvol als niet alleen een kopgroep innovaties ontwikkelt, maar ook het ‘peloton’ van het brede mkb én de grote bedrijven meegaat in de overgang. Het innovatieve midden- en kleinbedrijf (mkb), - vooral binnen de topsectoren van Zuid-Holland - vervult een belangrijke rol als plek waar vernieuwende producten ontstaan. Grote bedrijven hebben meestal geen hulp nodig, maar zijn wel interessant als sterke partners in een overgang. Het brede mkb vormt de ruggengraat van de lokale en regionale economie, waarin ze ook geworteld zijn.
De provincie Zuid-Holland versterkt kennis en innovatie in het werkveld door de inzet van 5 beleidsmaatregelen:
Strategische samenwerking om een innovatieve economie te aan te moedigen, door ondersteuning van haar Regionale ontwikkelingsmaatschappij Innovation Quarter en de Economic Board Zuid-Holland.
Campussen en fieldlabs sneller ontwikkelen waardoor innovatie makkelijker kan plaatsvinden.
Versterken van netwerken gericht op kennis en innovatie.
Innovatie stimuleren binnen specifieke clusters, zoals Life Sciences & Health, Industriële biotechnologie of Aerospace.
Innovatie stimuleren in het MKB.
Transitie van de tuinbouw
De tuinbouw is één van de economische topsectoren in Nederland. Zuid-Holland is met een groot deel van de Nederlandse teelt, de meeste bedrijfsinvesteringen in onderzoek en ontwikkeling, en het grootste deel van de handelsbedrijven en logistiek, dé tuinbouwprovincie van Nederland. De tuinbouw levert de nationale en regionale economie veel op, maar heeft tegelijkertijd invloed op het ruimtegebruik, de transportbewegingen, de leefomgeving en de waterkwaliteit. Daarnaast gebruikt de tuinbouw nu nog veel (fossiele) energie. Dit wil de provincie versneld veranderen zodat de tuinbouw ook in de toekomst een duurzaam verdienmodel binnen onze provincie heeft.
De provincie zet daarom in op:
Bevorderen van duurzame tuinbouwgebieden: gebieden die aan de wettelijke kaders en randvoorwaarden voldoen. Dit met als belangrijkste doel om een klimaat neutrale sector te zijn in 2040, en de doelen van de Kaderrichtlijn Water te halen.
Verbeteren duurzaam verdienmodel: binnen de wettelijke kaders en randvoorwaarden op het gebied van water, biodiversiteit, natuur, klimaat en circulariteit, met een goede balans tussen vraag en aanbod op de arbeidsmarkt en duurzame inzetbaarheid van flexibele arbeidskrachten.
Bevorderen netwerksamenwerking: door samenwerking in de regionale Greenports, het landelijke netwerk Greenports Nederland en in andere (internationale) netwerken. Men kan zo voordeel hebben van clusterkracht, kennisdeling, gezamenlijke lobby en belangenbehartiging. Dit leidt tot samenwerkingsvoordelen en een versterkte concurrentiepositie.
De provincie past hiervoor de volgende hulpmiddelen toe:
Netwerkkracht. Actieve deelname aan de triple helix organisaties van de regionale Greenports en Greenports Nederland en het Europese netwerk ERIAFF.
Gebiedsgericht werken. Samen met de tuinbouwpartners het beleid, met behulp van geld en hulpmiddelen, vertalen in een per Greenport samenhangend uitvoeringsprogramma met (gebiedsgerichte) projecten en maatregelen.
Ondersteunen van projecten die de transitie van de tuinbouw versnellen.
Wetgeving via omgevingsverordening.
Monitoring, dataverzameling en kennisontwikkeling.
Transitie van het Havenindustrieel Complex
Het Havenindustrieel complex (HIC) bestaat uit een grootindustrieel complex, een logistieke hub en een maritiem cluster. De provincie Zuid-Holland wil eraan bijdragen dat het HIC in Rotterdam, de verspreide industrie en het maritieme cluster in Zuid-Holland klimaatneutraal, circulair en slim werken. Dit vraagt om een overgang naar een economie waarin minder tot helemaal geen broeikasgassen worden uitgestoten, de stikstofuitstoot wordt verminderd en minder natuurlijke grondstoffen worden gebruikt. Hierbij is het belangrijk om een goed vestigingsklimaat te behouden voor de bedrijven en (startende) ondernemers in de industrie en het maritieme cluster. Belangrijk is dat hierbij wordt gelet op de invloed op de omgeving, de nodige (milieu)ruimte en hoogwaardige toepassing en hergebruik van grondstoffen/materialen.
De provincie gaat daarvoor innovaties ondersteunen en duurzame investeringen bevorderen. Daarnaast zal zij ervoor zorgen dat netwerken en samenwerkingsverbanden versterken, en bijdragen aan het op orde brengen van randvoorwaarden. Dit doet de provincie met de inzet van haar economisch- en innovatie instrumentarium, haar ruimtelijke instrumentarium, haar taken op het gebied van infrastructuur en milieu, en de lobby en samenwerking in de Europese Unie en bij het Rijk.
De provincie zet zich als onderdeel van dit beleid ook in voor het behoud, de versterking en de verduurzaming van de Zuid-Hollandse maritieme sector. De provinciale inzet komt grotendeels inhoudelijk voort uit de Regionale Maritieme Agenda en draagt bij aan de nationale Sectoragenda Maritieme Maakindustrie.
Digitale economie
Het gebruik van digitalisering in de economische sectoren in Zuid-Holland heeft grote gevolgen. Door het gebruik van digitalisering zijn processen efficiënter geworden en zijn er nieuwe businessmodellen gekomen in bijna alle sectoren. Het bedrijfsleven in Zuid-Holland kent in verhouding veel werkvelden waarin veel digitaal gebeurt. Denk hierbij aan vervoer en opslag, handel en tuinbouw. Daardoor heeft digitalisering ook een bovengemiddeld grote invloed op onze economie. De provincie weet dat sterke sectoren zoals het havenindustrieel complex en de tuinbouwsector in de komende 10-15 jaar hun manier om geld te verdienen sterk zullen veranderen. Dit wordt ook mogelijk gemaakt door digitalisering.
De provincie wil zorgen voor een goede ondersteuning van de economie bij deze digitale verandering en dat alle sectoren de juiste digitale voorwaarden hebben. De provincie Zuid-Holland zet daarom in op:
Het van nieuwe manieren om geld te verdienen door gebruik te maken van nieuwe, digitale technieken.
Verbeteren van het vestigingsklimaat voor de digitale economie.
Bijdragen aan de digitale verandering voor het hele mkb en de kruisbestuiving tussen sectoren.
Vastleggen en versterken van publieke waarden in de digitalisering van de Zuid-Hollandse economie.
Het in beweging brengen en houden van een mensgerichte digitale verandering. Met hierbij bijzondere aandacht voor digitale weerbaarheid, ethiek en inclusie.
Circulair Zuid-Holland
In april 2024 stelde de provincie de nieuwe strategie “Samen bouwen aan een Circulair Zuid-Holland” vast. Hierin geeft de provincie aan hoe zij toewerkt naar 50% circulair in 2030 en een volledig circulaire samenleving in 2050. Met deze strategie komt de provinciale aanpak in een nieuwe fase. Hierbij ligt de nadruk op de invloed. De provincie richt zich daarbij naast de koplopers ook in het bijzonder op de brede groep daarachter. Zij zet aan de ene kant in op zaken waar de provincie een verschil kan maken. En aan de andere kant waarbij circulair bijdraagt aan de oplossing van meerdere maatschappelijke vraagstukken waar de provincie aan werkt. Dat betekent ook dat de rol van de provincie verandert. Eerst zorgde zij ervoor dat alles in beweging kwam, nu verbindt de provincie vraagstukken vaker met elkaar. Daarnaast stelt de provincie kaders en geeft zij opdrachten.
Toekomstbestendige ruimte voor ondernemen
Bedrijventerreinen De ruimte voor bedrijventerreinen is beperkt. Maar bedrijventerreinen hebben vaak nog ongebruikte mogelijkheden in energie, ruimte en klimaat. Ondernemers spelen een belangrijke rol in hoe goed de provincie kan concurreren, daarom blijft de provincie hen ruimte bieden. Daarbij onderzoekt de provincie of zij, via het stellen van randvoorwaarden bij het faciliteren van die ruimte, voorrang kan geven aan bedrijven die bijdragen aan de overgang naar een klimaat neutrale en/of circulaire economie en verbetering van het welzijn van de inwoners van Zuid-Holland.
De provincie Zuid-Holland zet daarom in op:
Beter gebruikmaken en duurzaam functioneren van bedrijventerreinen. De provincie moedigt meervoudig ruimtegebruik op bedrijventerreinen aan. Waar mogelijk mengt zij functies zoals bedrijven met een lage milieucategorie met woningbouw.
Het behoud van voldoende ruimte voor bedrijven in hoge milieucategorieën, milieuzones en watergebonden bedrijven. De provincie blijft controleren of woningbouwplannen van gemeenten botsen met aanwezige bedrijven uit de hogere milieucategorieën.
Het stimuleren van de verduurzaming van bedrijventerreinen door eigen duurzame opwekking en de realisatie van lokale warmtenetten. Ook kunnen deze terreinen bijdragen aan klimaatadaptatie, biodiversiteit en recreatie.
Van bedrijven die werken met arbeidsmigranten verwacht de provincie een menswaardig huisvestingsplan.
Kantoren Nieuwe kantorenontwikkelingen komen bij voorkeur op toplocaties (centrum Rotterdam en centrum Den Haag) en scienceparken. De provincie Zuid-Holland zet daarom in op:
Het verminderen van het kantorenaanbod op minder kansrijke locaties.
Waar mogelijk het veranderen van leegstaande kantoren naar andere functies (wonen).
Detailhandel Gezonde, krachtige en aantrekkelijke stads- en dorpscentra zijn belangrijk voor de levenskwaliteit van onze inwoners. De provincie zet daarom in op:
De detailhandelsstructuur versterken door deze kwalitatief te verbeteren.
De bereikbaarheid te garanderen.
Human Capital
De provincie ambieert een beroepsbevolking die past bij de economie van de toekomst. Dit kan de provincie bereiken door her-, bij- en omscholing van 55.000 werknemers en flexwerkers. En door begeleiding naar toekomstbestendig werk van 10.000 mensen en voldoende stage- en werkplekken voor alle studenten. Dit zorgt ervoor dat onze bedrijven belangrijk blijven voor het aanbod van banen.
R
De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
De Greenports moeten, om in de toekomst als economisch cluster hun concurrentiekracht te behouden en versterken, nieuwe verdienmodellen ontwikkelen en duurzamer worden door middel van innovatie.
De provincie is partner in het Innovatiepact Greenport West-Holland. Doel van het pact is het versnellen van innovatie binnen het regionale tuinbouwcluster door de ontwikkeling van nieuwe innovaties te versnellen en mogelijke belemmeringen weg te nemen. Via het Innovatiepact cofinanciert de provincie innovatieve projecten. Daarnaast cofinanciert de provincie de uitvoering van de programma’s binnen de Greenport West-Holland op het gebied van digitalisering, biobased plantinhoudsstoffen en terugdringen gebruik kunststoffen.
Deze programma’s zijn onderdeel van het Innovatiepact.
De provincie Zuid-Holland faciliteert daarnaast de innovatie in de Greenports door het verlenen van subsidie via de MIT-regeling, het ondersteunen van fieldlabs en via de inzet van InnovationQuarter in het tuinbouwcluster.
Samenwerkend
De provincie faciliteert de triple helix netwerken van de Greenports (zowel regionaal als landelijk) zodat de netwerken betekenisvolle agenda’s kunnen maken en uitvoeren, waarin de provinciale belangen en ambities geborgd zijn. Met deze agenda’s is het netwerk in staat de transitie naar toekomstbestendige Greenports die op mondiale schaal toonaangevend en innovatief opereren, te versnellen
De provincie participeert op bestuurlijk niveau in de triple helix netwerken Greenport West-Holland, Greenport Boskoop, Greenport Aalsmeer en Greenports Nederland.
De provincie geeft een financiële bijdrage door middel van een begrotingssubsidie aan de governance van de triple helix netwerken Greenport West-Holland, Greenport Boskoop, Greenport Aalsmeer, Greenport Duin- en Bollenstreek en Greenports Nederland.
Samenwerkend
Campussen dragen als brandpunt in het regionale Kennis & Innovatie ecosysteem sterk bij aan de benutting van het innovatiepotentieel. Bedrijven op de campus werken samen met andere bedrijven en kennisinstellingen op de campus aan innovatie door gebruik te maken van gezamenlijke onderzoeks- en innovatiefaciliteiten en een gezamenlijk netwerk. Zonder financiële steun voor deze gezamenlijke faciliteiten en netwerk zouden de campussen niet of later bijdragen aan innovatie. Bovendien draagt de provincie bij aan de verdere ontwikkeling van campussen door ureninzet.
Fieldlabs zijn een wezenlijk onderdeel van de kennis en innovatie infrastructuur van de provincie. In fieldlabs testen, valideren en ontwikkelen bedrijven innovaties, zonder daarvoor zelf te hoeven investeren in vaak dure apparatuur. Deze ‘shared facilities’ zijn daarmee een belangrijke katalysator voor het tot stand komen van innovaties.
Door subsidies voor de totstandkoming en benutting door bedrijven van fieldlabs stimuleert de provincie de versnelde introductie op de markt van innovatieve producten, processen en diensten.
Presterend
Life Sciences & Health (LSH) is één van de sterke economische sectoren in Zuid-Holland. Het is een innovatieve en technologie intensieve sector gericht op gezondheid, die tot de top van de wereld behoort op wetenschappelijk gebied en in ondernemerschap. De concurrentiepositie van de sector in Zuid-Holland is goed en de toegevoegde waarde ervan is groot. De sector telt in de provincie 220.000 banen en bijna 18.000 vestigingen. LSH is één van de topsectoren waar de Provincie Zuid-Holland zich op richt. De provincie heeft een uitvoeringsprogramma opgenomen in het Programma Zuid-Hollandse Economie. In de begroting zijn middelen beschikbaar voor strategische versterking van het cluster. Dit bevat onder meer de uitvoering van het Holland US Bridge Programma, dat als belangrijkste doel heeft om Life Sciences bedrijven uit Zuid-Holland toegang te verlenen tot de Amerikaanse kapitaal- en gezondheidszorgmarkt en het stimuleren van de ontwikkeling van regeneratieve geneeskunde, via het samenwerkingsverband RegMedXB.
Samenwerkend
De provincie onderscheidt een aantal specifieke innovatieclusters, die van groot belang zijn voor de Zuid-Hollandse economie. Afhankelijk van de aard en omvang van de opgave zet de provincie hier capaciteit en middelen voor in. Gezien de bijdrage aan werkgelegenheid en bedrijvigheid in de regio, en hun bijdrage aan de transitie naar een duurzame, digitale en inclusieve economie, geeft de provincie juist deze clusters extra aandacht. Mocht de situatie veranderen en de behoefte binnen nieuwe clusters voor ondersteuning ontstaan, dan kan de provincie dit logischerwijs oppakken.
Presterend
Life Sciences & Health
Life Sciences & Health (LSH) is één van de sterke economische sectoren in Zuid-Holland. Het is een innovatieve sector gericht op gezondheid, die tot de top van de wereld behoort op wetenschappelijk gebied en in ondernemerschap. De concurrentiepositie van de sector in Zuid-Holland is goed en de toegevoegde waarde ervan is groot. De sector telt in de provincie 220.000 banen en bijna 18.000 vestigingen. LSH is één van de topsectoren waar de Provincie Zuid-Holland zich op richt, vanwege het verdienvermogen en de werkgelegenheid, maar ook vanwege de bijdrage aan andere thema's van brede welvaart, zoals gezondheid en duurzaamheid . De provincie heeft een uitvoeringsprogramma ontwikkeld voor strategische versterking van het cluster en intervenieert door middel van subsidies, netwerkvorming en ureninzet in bijvoorbeeld het Leiden BioScience Park, de Erasmus MC campus Rotterdam Square en het netwerk Medical Delta.
Aerospace
Zuid-Holland heeft van oudsher een toonaangevende aerospace-sector: luchtvaart, ruimtevaart, en drones. Innovaties in de aerospace kunnen bijdragen aan diverse thema's van brede welvaart: de sector biedt werkgelegenheid en verdienvermogen, maar draagt ook bij aan duurzaamheid, door zelf te verduurzamen (zoals in de luchtvaart) maar vooral via toepassingen die bijdragen aan bijvoorbeeld veiligheid en klimaatkennis. De provincie bevordert de integratie van de drie sub-sectoren tot één ecosysteem, waarin naast bedrijven ook kennisinstellingen en overheden nauw samenwerken aan de innovaties van morgen. Hiervoor jaagt de provincie de clustering naar campussen en fieldlabs aan, waaronder de NL Space Campus in Noordwijk, Technology Park Ypenburg in Den Haag, en Unmanned Valley in Valkenburg. Daarnaast ondersteunt de provincie deze clusters het opzetten van gemeenschappelijke innovatie-infrastructuur en fysieke voorzieningen, en het laagdrempeliger maken van de toegang tot financiering. Tot slot intensiveert de provincie de samenwerking tussen de clusters binnen het aerospace-ecosysteem onderling, en tussen aerospace en andere sectoren.
Met de aanwezigheid van onder meer de TU Delft, SRON, en TNO is de regio daarnaast een hotspot voor aerospace-onderzoek. Waterstofvliegtuigen, klimaatsatellieten, en inspectiedrones kunnen komende decennia en cruciale rol spelen in de complexe transities waar onze samenleving voor staat. Ook vinden innovaties in deze sector vaak hun weg naar andere Nederlandse sectoren, van landbouw tot de hulpdiensten.
Industriële Biotechnologie
Zuid-Holland huisvest de Biotech Campus in Delft, de grootste open innovatiecampus in Europa gericht op biotechnologie. De Biotech Campus faciliteert de hele innovatiecyclus, van onderzoek en pilot tot productie. Bedrijven als DSM en Centrient hebben een vliegwielfunctie voor soortgelijke bedrijvigheid in de regio.
De provincie heeft een uitvoeringsprogramma ontwikkeld ten behoeve van de strategische versterking van het cluster. Er wordt onder andere ondersteuning geleverd aan de campusontwikkeling en het ontwikkelen van een volwaardig ‘Protein Port’ netwerk, om de bedrijven en de kennisinstellingen in de regio te ondersteunen bij de productie van alternatieve eiwitten. In het kader hiervan zijn eerste stappen gezet richting de eiwittransitie. De eiwittransitie kan de positie van de Zuid-Hollandse (en Nederlandse) voedingsindustrie als innovatieve en exportgerichte speler in de wereld verder versterken, en door zijn kwalitatief aanbod een naam krijgen als (wereldwijd) koploper op dit gebied.
Glastuinbouw, bollenteelt en boomteelt zorgen via emissies voor belasting van de kwaliteit van het oppervlaktewater en grondwater. Tegelijkertijd vragen deze sectoren een goede kwaliteit zoet water als bron van gietwater. Glastuinbouw en boomteelt zijn gevoelig voor extreme neerslag, waardoor wateroverlast en schade kan ontstaan. Klimaatverandering zet het huidige aanbod van zoet water onder druk, daarnaast neemt de intensiteit van neerslag toe.
De provincie stimuleert samen met de partners in de Greenport West-Holland de transitie naar duurzaam waterbeheer. In de Waterambitie Greenport West-Holland “De waarde van water” hebben de Greenportpartners ambities geformuleerd met betrekking tot kringloopsluiting, duurzaam omgaan met water in de regio en het realiseren van een betere klimaatbestendigheid. De provincie participeert in het overleg “Emissieloze kas”, waarin aanvullend op landelijk beleid maatregelen worden ontwikkeld ter realisering van de doelen van de Kaderrichtlijn Water voor 2027. De provincie participeert in het Deltaprogramma zoet water, waarbij de zoetwatervoorziening voor de greenports een belangrijk element is.
Op projectniveau participeert de provincie samen met partners in innovatieprojecten voor benutting van de ondergrond ter verduurzaming van de gietwatervoorziening (COASTAR). De provincie ondersteunt de grootschalige collectieve zuivering van gewasbeschermingsmiddelen op de AWZI Nieuwe Waterweg van Delfland. De komende jaren worden de mogelijkheden voor benutting van (gezuiverd) effluent en ontwikkeling en versterking van een meer circulair gebruik van water verder onderzocht (Accez).
Samenwerkend
Met de MIT regeling stimuleren we het valoriseren van kennis en het versterken van het MKB in de topsectoren en draagt zorg voor vernieuwing van de regionale economie in Zuid-Holland. Dit doen we door het subsidiëren van haalbaarheidsprojecten en R&D samenwerkingsprojecten aan het innovatief MKB.
Met deze maatregel werkt de provincie aan het stimuleren van innovatief midden- en kleinbedrijf (MKB) in de regio ten behoeve van de transitie naar een digitale, duurzame en inclusieve economie. Om het innovatief MKB te versterken zet de provincie verschillende financiële interventies in, zoals de subsidieregeling MIT en het fonds UNIIQ. Deze regelingen spelen met name in de vroege fase van innovatieontwikkeling een rol, vooral in de haalbaarheids-, prototype en proof of concept-fase. Met name in deze vroege fase is het vinden van financiering geen vanzelfsprekendheid. In deze zogenaamde ‘valley of death’ ziet de provincie marktfalen en maakt daarom middelen beschikbaar om innovaties en innovatieve bedrijvigheid te versnellen. Daarmee wordt het MKB gestimuleerd om nieuwe innovaties te ontwikkelen, deze succesvol naar de markt te brengen en toe te passen.
Presterend
Deze regeling is het instrument dat aansluit bij de ambitie om de meest innovatieve regio van Nederland te zijn. Wij zetten hierbij in op de kruisbestuiving tussen de verschillende sectoren en de diensten en producten die veel waarde toevoegen. Daarnaast stimuleren we ontwikkeling en toepassing van innovaties in het MKB. Met de MIT-subsidieregeling wordt het innovatiepotentieel van Zuid-Holland beter benut. Hierbij gaat het ook om cross-sectorale innovatie. Die innovatie over de grenzen van disciplines en sectoren is van toenemend belang voor de transitie naar een duurzame en digitale samenleving en economie. De Provincie zet in op een versnelde transitie naar een nieuwe economie, waarin innovatieve MKB bedrijven van nu de werkgevers van morgen zijn. De toename van werkgelegenheid komt met name van snel groeiende innovatieve MKB bedrijven die inzetten op digitalisering, circulaire economie en/of energietransitie.
Behalve de provinciale interventies gericht op de ‘koplopers’, bestaande uit het innovatieve en startende MKB, richt de provincie zich ook op het ‘brede’ MKB. Het ‘brede’ MKB is het fundament van de Nederlandse economie. Zij vormen de meerderheid van de ondernemingen met personeel en zijn belangrijk voor de economie en werkgelegenheid. De provincie Zuid-Holland zet in op een toekomstbestendig MKB. Naast blijvende aandacht voor de innovatieve koplopers is in toenemende mate aandacht voor het ‘peloton’ of het zogenaamde ‘brede’ MKB. Met name deze doelgroep is essentieel om de transitie naar een digitale, duurzame en inclusieve economie succesvol te realiseren.
Daarom zet de provincie verschillende activiteiten en instrumenten in, waaronder de ondersteuning van het ‘brede MKB’ via de subsidieregeling MKB-Deals Zuid-Holland. Thema’s van de MKB-deals zijn toepassing van innovaties en nieuwe kennis, digitalisering, toegang tot talent en financiering, dienstverlening en netwerkvorming. De MKB-deals ondersteunen regionale samenwerking en zorgen voor uitvoering van concrete projecten.
De glastuinbouw maakt veel gebruik van (fossiele) energie. Wanneer deze sector duurzamer wil opereren, zal een omslag moeten worden gemaakt naar een duurzame energievoorziening. Het gaat vooral om duurzame warmte via geothermie en warmtenetten (restwarmte). Randvoorwaarde is dat de CO2-voorziening gewaarborgd wordt omdat dit onmisbaar is bij de teeltactiviteiten.
De provincie stimuleert de energietransitie in de glastuinbouw op een aantal manieren: actieve deelname en medefinanciering van de de energie-activiteiten van de netwerkorganisatie Greenport West-Holland, inbreng via bestuurlijke deelname aan de Greenport Aalsmeer, deelname in de verduurzaming van de Greenport Duin-Bollenstreek en actieve deelname in de sturing op de afspraken in het Klimaatakkoord / Nationale tuinbouwakkoord via Greenports Nederland en het Transitiecollege Kas als Energiebron i.o.
De provincie is een van de initiatiefnemers en financier van het Energieakkoord Greenport West-Holland (2017), met een looptijd van drie jaar. In het vervolg, in kader van de afspraak in Klimaatakkoord / Tuinbouwakkoord om te komen tot een Gebiedsaanpak naar klimaatneutraal voor elke greenport, zal de provincie actief participeren. Er wordt actief verkend of de glastuinbouw kan worden aangesloten op de hoofdinfrastructuur voor restwarmtelevering (warmterotonde). De provincie is een van de initiatiefnemers voor de oprichting van Energie Transitie Partners, wat zich richt op de ontwikkeling van geothermie en de aanleg van een warmtenetwerk in Westland. Ook in het Oostland ondersteunt de provincie de ontwikkeling van warmtenetten en geothermie, met financiële ondersteuning van de Warmte Samenwerking Oostland (WSO) en via het programma van het Energieakkoord.
Samenwerkend
Met het oog op versterking van het innovatief vermogen en internationaal concurrentievermogen van Zuid-Hollands MKB wordt de vorming en benutting van Europese netwerken (zoals Vanguard Initiative, Eriaff en Interregprojecten) gericht op het 'matchen' van bedrijven en kennisinstellingen met elkaar aanvullende competenties gestimuleerd. Hierdoor kunnen Zuid-Hollandse bedrijven (vooral MKB) beter concurreren op de wereldmarkt, en wordt het innovatiepotentieel van Zuid-Holland beter benut.
Presterend
De coronacrisis heeft het belang van goede connectiviteit meer dan ooit aangetoond. Waar zorg en scholing op afstand tot enkele maanden geleden door een beperkte groep werd gebruikt is het in korte tijd verheven naar gemeengoed. Het Corona-virus kan een structurele verandering met zich meebrengen in de manier waarop we samenwerken. Goede connectiviteit is daarmee niet alleen een randvoorwaarde maar inmiddels cruciaal geworden voor onze economie. Ook zullen we ons moeten voorbereiden op de toekomst waar nieuwe technologieën en innovaties een goede digitale infrastructuur zullen vragen. Een belangrijk onderdeel van die digitale infrastructuur is het 5G-netwerk. Met behulp van 5G kunnen veel meer apparaten tegelijk verbinding maken en de verwachting is dat er diverse nieuwe diensten ontwikkeld en aangeboden kunnen worden, bijvoorbeeld op het gebied van automatisch vervoer, in de zorg maar we zien ook toepassingen in de land- en tuinbouw en logistiek en bij de leefbaarheid van steden en dorpen.
Samenwerkend
We zien dat er behoorlijk wat op de gemeenten afkomt en dat niet alle gemeenten hier goed zicht op hebben en behoefte hebben aan ondersteuning. In de regio zijn er verschillende initiatieven rondom de uitrol van 5G en de ondergrondse infrastructuur. Vanuit de provincie en de Metropoolregio Rotterdam-Den Haag ondersteunen we de gemeenten bij het opstellen van antennebeleid en de vele vragen die er op de gemeenten afkomen.
De provincie wil de economische structuur duurzaam versterken en het innovatieve vermogen van de regio ontsluiten. Deze taak is voor een deel belegd bij de regionale ontwikkelingsmaatschappij InnovationQuarter (IQ). De provincie is een van de aandeelhouders en financiers van IQ, samen met het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat en andere regionale overheden, kennisinstellingen en medische centra.
Door de verstrekking van kapitaal en subsidie aan InnovationQuarter (IQ) wordt deze in staat gesteld deelnames in en leningen aan innovatief MKB in kansrijke clusters te ondersteunen, nieuwe innovatieprojecten te helpen aanjagen en realiseren en buitenlandse investeringen te helpen aantrekken.
IQ heeft hiertoe drie kerntaken:
investeren in startende en innovatieve snelgroeiende bedrijven in Zuid-Holland (Investeren);
het bevorderen van de samenwerking tussen ondernemers, kennisinstellingen en overheden om
innovaties te versnellen en nieuwe bedrijvigheid te genereren (Innoveren);
het aantrekken van buitenlandse ondernemers naar Zuid-Holland en het ondersteunen van ondernemers in Zuid-Holland die internationaal willen groeien (Internationaliseren).
IQ voert ook het secretariaat van de Economic Board Zuid-Holland (EBZ). Leden van de EBZ zijn ondernemers en bestuurders van bedrijven, kennisinstellingen en overheden in Zuid-Holland. Leden agenderen strategische initiatieven die de economie van Zuid-Holland een boost geven. Dit maakt de economic board tot een driver van regionale, nationale en internationale samenwerking. De Commissaris van de Koning in Zuid-Holland is voorzitter van de EBZ.
Presterend
Met deze subsidie wil de provincie het organiserend vermogen versterken van regionale netwerken die zijn gericht op innovatie, bestaande uit samenwerkende bedrijven, en waar relevant ook kennisinstellingen en/of overheden. Het vormen van een netwerk per sector met een agenda voorkomt bovendien dat verschillende netwerken binnen dezelfde sector met verschillende agenda’s ontstaan.
De provincie wil het organiserend vermogen versterken van regionale netwerken die zijn gericht op innovatie, bestaande uit samenwerkende bedrijven, en waar relevant ook kennisinstellingen en/of overheden. Dit doet zij door het verstrekken van subsidies aan innovatie netwerken en door zelf netwerken te vormen met eigen ureninzet.
Presterend
Deze interventies hebben als doel het organiserend vermogen van regionale netwerken gericht op innovatie te versterken. De provincie zet middelen in voor de ontwikkeling van regionale netwerken bestaande uit samenwerkende bedrijven en waar relevant ook met kennisinstellingen en/of overheden. Door krachten te bundelen wordt het organiserend vermogen van de sector versterkt. Het vormen van een netwerk per sector met een agenda voorkomt bovendien dat verschillende netwerken binnen dezelfde sector met verschillende agenda’s ontstaan. De provincie richt zich samen met regionale partners in de Economic Board Zuid-Holland (EBZ) op een aantal speerpunten in de regionale economie en stimuleert de transitie naar een toekomstbestendige economie.
De provincie onderschrijft de ambitie Feeding and Greening the Megacities van de Economic Board Zuid-Holland. Deze ambitie bestaat uit 3 pijlers: koploper blijven op het gebied van kennis en innovatie, afzetmarkt Europa bedienen en internationaal verkopen van het concept van de Nederlandse tuinbouw (kennis en innovatieve oplossingen) aan wereldsteden.
Om de positie van de Zuid-Hollandse tuinbouw in Europa te verstevigen is de provincie lid van het Europese netwerk ERIAFF. Via dit netwerk vinden de provincie en de Greenports samenwerkingspartners voor ontwikkeling van innovatieve oplossingen en voor deelname aan Europese programma’s. De provincie is één van de trekkers van het Europese project NEFERTITI, gericht op het uitwisselen van kennis en kunde tussen tuinbouwondernemers door middel van demonstraties op het gebied van water en bestrijdingsmiddelen.
De provincie organiseert periodiek handelsmissies naar China, met name zusterprovincie Hebei en Shanghai, ter bevordering van samenwerking, handel en afzetmarkten voor bedrijven in de tuinbouwketen. De provincie bevordert de deelname van tuinbouwondernemers en vertegenwoordigers van de Greenports aan handelsmissies van andere (overheids)organisaties en participeert indien nodig. Indien de provincie meerwaarde ziet faciliteert en ondersteunt de provincie de deelname aan internationale beurzen en conferenties op het gebied van de tuinbouw.
De provincie participeert in en cofinanciert de internationaliseringsambitie van de Greenport West-Holland.
Samenwerkend
Campussen dragen als brandpunt in het regionale ecosysteem voor innovatie en ondernemerschap sterk bij aan de benutting van het innovatiepotentieel. Bedrijven op de campus werken samen met andere bedrijven en kennisinstellingen op de campus aan innovatie door gebruik te maken van gezamenlijke onderzoeks- en innovatiefaciliteiten en een gezamenlijk netwerk. Zonder financiële steun voor deze gezamenlijke faciliteiten en netwerk zouden de campussen niet of later bijdragen aan innovatie.
Presterend
Door subsidies voor de totstandkoming en benutting door bedrijven van field labs en pilot plants ('real life' testomgevingen voor innovaties) stimuleert de Provincie de versnelde introductie op de markt van innovatieve producten, processen en diensten.
Presterend
Door het mogelijk maken van de keuze voor alternatieve modaliteiten voor vervoer over weg (spoor, water) wordt de logistiek verduurzaamd en draagt daarmee bij aan de transitie van de Greenports. Logistiek en handel worden steeds bepalender voor het economisch goed functioneren van de Greenports en zijn daarom essentieel als schakel in de keten. Logistiek vormt de verbinding tussen de Mainports Rotterdamse haven en Schiphol en de tuinbouw.
De provincie investeert in het opzetten van knooppunten in het logistieke versnetwerkom zo de Mainports te verbinden met de Greenports. De provincie faciliteert het proces om te komen tot een locatiekeuze voor een railterminal voor vers-trailers in samenwerking met het bedrijfsleven evenals de totstandkoming van het Coolportconcept voor opslag en overslag van agro-producten. Verder stimuleert de provincie het vervoer van versproducten via de binnenvaart, onder andere door het geven van subsidie. De provincie ondersteunt het bedrijvennetwerk Green meets Port met de sleutelspelers uit handel en agrologistiek. De provincie maakt met partners een gebiedsvisie Nieuw Reijerwaard om dit bedrijventerrein verder te kunnen laten ontwikkelen ten behoeve van agrologistieke bedrijvigheid.
Zuid-Holland werkt gezamenlijk met de gemeenten Barendrecht, Ridderkerk en Rotterdam om het agrologistieke cluster in Barendrecht en Ridderkerk te versterken en te ontwikkelen tot het duurzaamste agrologistieke cluster van Europa: Dutch Fresh Port. Het betreft hier de deelgebieden Barendrecht-Oost, Verenambacht en Nieuw-Reijerwaard. In nauwe samenwerking met het bedrijfsleven en publieke stakeholders worden de mogelijkheden onderzocht en ontwikkeld om de verkaveling, de bereikbaarheid en de governance te optimaliseren, maar ook de verduurzaming en innovatie vorm te geven. Belang van de provincie is een goed bereikbaar, gezond en duurzaam agrologistiek cluster dat ruimte biedt aan modern ondernemerschap, ter versterking van de Zuid-Hollandse economie.
Samenwerkend
Naast de vier greenports is er een aantal andere locaties met duurzaam glas. Hier is glas gevestigd dat ook in de toekomst tot het teeltareaal blijft behoren. Deze locaties behouden in de Omgevingsverordening de aanduiding duurzaam glastuinbouwgebied.
Rechtmatig
De provincie Zuid-Holland maakt onderdeel uit van de Greenport Aalsmeer en heeft de Ruimtelijke Visie Greenport Aalsmeer vastgesteld. Hierin zijn afspraken gemaakt over de toekomst van de verschillende glastuinbouwgebieden binnen de Greenport Aalsmeer. De provincie Zuid-Holland heeft deze afspraken vertaald in haar beleid en regelgeving.
Rechtmatig
Het gaat hierbij concreet om de volgende afspraken:
De 4 kleinschalige glastuingebieden in Kaag en Braassem en het grootschalig glastuinbouwgebied Nieuwveens Jaagpad/Nieuw Amstel in de gemeente Nieuwkoop willen we als duurzaam glastuinbouwgebied behouden. Het geplande glastuinbouwgebied Nieuw Amstel Oost 1 blijft opgenomen binnen de begrenzing van het glastuinbouwgebied in de Verordening ruimte. Invulling als glastuinbouwgebied is echter pas aan de orde als de behoefte hiertoe is aangetoond.
De geplande glastuinbouwgebieden Nieuw Amstel Oost 2 en 3 zijn de eerste decennia waarschijnlijk niet nodig. Deze gebieden zijn daarom niet meer opgenomen binnen de begrenzing van het glastuinbouwgebied, zoals dat begrensd is in de Verordening. Dit neemt niet weg dat het ook voor deze gebieden wenselijk is deze voor de lange termijn beschikbaar te houden voor transformatie naar glastuinbouw mocht daar op termijn behoefte aan ontstaan.
De maatwerkgebieden in Nieuwkoop blijven een functie vervullen voor de greenport. Hoewel het gaat om verouderde gebieden, is er toch ook nog een aantal moderne bedrijven gevestigd. In de Verordening zijn deze gebieden opgenomen als glastuinbouwgebied, met de nadere aanduiding ‘maatwerkgebied Greenport Aalsmeer’. Dit betekent dat aan blijvers de ruimte wordt geboden om hun glastuinbouwbedrijf voort te zetten en uit te breiden en dat aan stoppers een andere passende bestemming kan worden toegekend. Belangrijk is dat de sector zelf met initiatieven komt, die onderling en met de omgeving goed zijn afgestemd. In overleg met andere partijen wordt verkend welke ontwikkelingskansen er zijn voor andere functies (agrarisch, wonen, recreatie, natuur, zorg, anders). Het lijkt de provincie gewenst dat de gemeente een gebiedsvisie voor de maatwerkgebieden opstelt.
Aan de hand van innovatieve gebiedsprocessen wordt onderzocht waar ambities om te komen tot een Greenport 3.0 binnen provinciale kaders gerealiseerd kunnen worden, en ook waar deze kaders wellicht beperkend zijn en een heroverweging gewenst is. In deze gebiedsprocessen wordt nauw samengewerkt met publieke en private belanghebbenden. Met De Baan en Sotaweg in de gemeente Kaag en Braassem is een eerste gebiedsproces van start gegaan.
De provincie Zuid-Holland versnelt de transitie naar een toekomstbestendig en duurzaam tuinbouwcluster dat op mondiale schaal toonaangevend en innovatief opereert. Een tuinbouwcluster waar economie en ecologie in balans zijn. De provincie zet zich hierbij in voor het bevorderen een duurzaam verdienmodel voor het tuinbouwcluster, binnen de wettelijke kaders en randvoorwaarden op het gebied van water, biodiversiteit, natuur, klimaat en circulariteit. Een verdienmodel met een goede balans tussen vraag en aanbod op de arbeidsmarkt en duurzame inzetbaarheid van flexibele arbeidskrachten.
Samenwerkend
De provincie zet in op het verhogen van de samenwerkingsgraad en geeft impulsen aan projecten die bijdragen aan een duurzaam verdienmodel. Dit doet de provincie met inzet van kennis en expertise, door het aan elkaar koppelen van partijen en door financiële bijdragen. Daarnaast voert de provincie strategische onderzoeken en verkenningen uit, verzamelt data en monitort.
Het tuinbouwcluster moet, om in de toekomst de concurrentiekracht te behouden, passen binnen wettelijke kaders en randvoorwaarden op het gebied van water, biodiversiteit, natuur, klimaat, circulariteit en arbeidscapaciteit. Om dat te bereiken, moet het cluster nieuwe duurzame verdienmodellen ontwikkelen. De provincie wil deze ontwikkeling bevorderen en stimuleert daartoe innovatie gericht op verduurzaming, digitalisering, circulariteit, biobased toepassingen, gezonde voeding, bevorderen biodiversiteit, waterkwaliteit en weerbaar telen. Dit doet de provincie door inzet van netwerkkracht en door financiële bijdragen. De Human Capital agenda en inzet op automatisering en robotisering dragen bij aan een goede balans tussen vraag en aanbod op de arbeidsmarkt en de duurzame inzet van flexibele arbeidskrachten.
De provincie is partner in het Innovatiepact Greenport West-Holland. Doel van het pact is het versnellen van innovatie binnen het regionale tuinbouwcluster door de ontwikkeling van nieuwe innovaties te versnellen en mogelijke belemmeringen weg te nemen. Via het Innovatiepact cofinanciert de provincie innovatieve projecten en programma’s die bijdragen aan nieuwe duurzame verdienmodellen en een betere balans van vraag en aanbod op de arbeidsmarkt.
Ook in de Greenports Duin- en Bollenstreek, Boskoop en Aalsmeer werkt de provincie samen met partners aan het versnellen van de transitie van de tuinbouw door innovatie. Met de financiële bijdragen die de provincie doet wordt geprobeerd grotere bijdragen van partners te ontlokken zodat een multiplier effect ontstaat. De provincie draagt met name financieel bij in de fase wanneer projecten en programma’s nog niet marktrijp zijn en aan het opwerken van aanvragen voor nationale en Europese fondsen. Daarnaast zet de provincie expertise in om consortia te begeleiden in het doen van een correcte aanvraag.
De provincie faciliteert daarnaast de innovatie in de tuinbouw door het verlenen van subsidies via de MIT-regeling, het ondersteunen van fieldlabs, het afsluiten van Human Capital deelakkoorden en via de inzet van InnovationQuarter in het tuinbouwcluster. Daarnaast cofinanciert de provincie trajecten met jonge tuinbouwondernemers waarbij zij leren hoe zij transities kunnen doorvoeren in hun eigen bedrijf.
De provincie Zuid-Holland versnelt de transitie naar een toekomstbestendig en duurzaam tuinbouwcluster dat op mondiale schaal toonaangevend en innovatief opereert. Een tuinbouwcluster waar economie en ecologie in balans zijn. De provincie versterkt de samenwerking in het tuinbouwcluster in netwerken binnen Nederland en op Europees niveau. Een sterke samenwerking in deze netwerken zorgt er voor dat betekenisvolle agenda’s gemaakt en uitgevoerd worden. De provincie borgt hierin de provinciale belangen en ambities en is actief partner in de netwerken. Met deze agenda’s zijn de netwerken in staat de transitie naar een toekomstbestendig en duurzaam tuinbouwcluster te versnellen.
Samenwerkend
De provincie is bestuurlijk en ambtelijk actief partner in de triple helix netwerken en in ERIAFF en ondersteunt netwerken met een financiële bijdrage. Ook is de provincie actief in relaties met China met als doel handelsbevordering.
De provincie participeert binnen Nederland op bestuurlijk en ambtelijk niveau in de triple helix netwerken Greenport West-Holland, Greenport Boskoop, Greenport Aalsmeer en Greenports Nederland. De provincie geeft een financiële bijdrage door middel van een begrotingssubsidie aan de governance van de triple helix netwerken Greenport West-Holland, Greenport Boskoop, Greenport Aalsmeer, Greenport Duin- en Bollenstreek en Greenports Nederland.
Om de positie van de Zuid-Hollandse tuinbouw in Europa te verstevigen is de provincie lid van het Europese netwerk ERIAFF. Via dit netwerk vinden de provincie en de regionale Greenports samenwerkingspartners voor ontwikkeling van duurzame oplossingen en voor deelname aan Europese programma’s.
De provincie Zuid-Holland is actief in relaties met China met als doel handelsbevordering. Met Hebei onderhoudt Zuid-Holland een langdurige ‘government-to-government’ relatie. De provincie bevordert de deelname van tuinbouwondernemers en vertegenwoordigers van de Greenports aan handelsmissies en participeert desgevraagd. In de relaties wordt rekening gehouden met de mensrechtensituatie en economische risico’s van samenwerking.
De provincie neemt deel aan internationale beurzen en conferenties op het gebied van de tuinbouw indien deze meerwaarde hebben voor de provinciale doelen en ambities.
De provincie Zuid-Holland versnelt de transitie naar een toekomstbestendig en duurzaam tuinbouwcluster dat op mondiale schaal toonaangevend en innovatief opereert. Een tuinbouwcluster waar economie en ecologie in balans zijn. Er blijft voldoende ruimte in de provincie voorhanden voor de tuinbouwketen (primaire productie van teelt, veredeling, toelevering, handel en logistiek) als economische sector en voor voedselzekerheid. Hiervoor zet de provincie in op de ontwikkeling van duurzame tuinbouwgebieden voor de tuinbouwketen met een schoon en prettig werk-, woon- en leefklimaat. Duurzame tuinbouwgebieden zijn klimaatneutraal, voorzien van duurzame energie- en CO2-netwerk, kennen nagenoeg nul-emissies naar lucht, water en bodem, met ruimte voor circulaire (gebieds)oplossingen, hebben een klimaat adaptieve inrichting en ruimte voor natuur en biodiversiteit. Deze gebieden vragen om duurzame ruimtelijke randvoorwaarden (water-, energie-, logistiek netwerk), (gebiedsgerichte) slimme systemen en een efficiëntieslag in het ruimtegebruik zoals meervoudig en slim ruimtegebruik.
Presterend
De provincie stimuleert gebiedsprocessen die gericht zijn op een duurzaam toekomstperspectief voor het tuinbouwgebied waar economie, ecologie en maatschappij in balans zijn. Daarnaast participeert de provincie in onderzoeksprojecten van partners, is medefinancier van energieactiviteiten binnen de regionale Greenports, neemt deel aan afspraken in het kader van het klimaatakkoord en werkt samen met partners aan gebiedsontwikkelingen. Daarnaast zet de provincie haar planologische instrumentarium in om de duurzame transitie in de tuinbouw(gebieden) te ondersteunen door o.a. voldoende ruimte beschikbaar te houden. Deze ruimte is beschikbaar voor de tuinbouwketen (productie, handel en logistiek) met een duurzaam verdienmodel, passend binnen het karakter van het (tuinbouw)gebied. Hiervoor wordt zorgvuldig omgegaan met de contour van het (glas)tuinbouwareaal en wordt rekening gehouden met de maatschappelijke (ruimtelijke) belangen. De provincie jaagt pilots voor innovatieve projecten aan om de transitie richting duurzame tuinbouwgebieden te versnellen. Ook voert de provincie zelf verkenningen uit, verzamelt data en monitort.
Nadere uitwerking
De gebiedsprocessen die de provincie ondersteunt zijn gericht op het versterken van de samenwerking in een gebied en om met partners concrete stappen te zetten richting duurzame tuinbouwgebieden en -netwerken (energie, water, agrologistiek). Zo ondersteunt de provincie de concentratie en herstructurering van het (glas)tuinbouwcluster.
Voor de provincie is de inzet vooral gericht op het ondersteunen van de verduurzaming van het energie-, water-, natuur- en agrologistieke systeem in en tussen de tuinbouwgebieden. Hiertoe behoort ook bijvoorbeeld clustering van bedrijven bij warmte- en CO2 netten, waterstof en/of geothermie en het beter inpassen van groen- blauwe en waterstructuur.
Ook zet de provincie zich in voor goede huisvesting van arbeidsmigranten en is dit in het belang van het goed functioneren van de tuinbouwketen.
Om de duurzame kwaliteitsslag te kunnen maken in de gebieden is ook een efficiëntieslag in het ruimtegebruik mogelijk. Hiertoe zijn meerdere oplossingen denkbaar, zoals meervoudig en slim ruimtegebruik.
Energie
De (glas)tuinbouw maakt veel gebruik van energie, vooral warmte. circa 10% van het totale gasverbruik wordt door de tuinbouwketen verbruikt. De eerste stap om te verduurzaming is het besparen van warmte. De provincie ondersteunt de sector met het ontwikkelen van duurzame energiebronnen, zoals de toepassing van geothermie en de toepassing van restwarmte. Voor een stabiele en flexibele bedrijfsvoering is een mix van energiebronnen steeds belangrijker. Zo wordt de toepassing van warmteopslag en ook de toepassing van waterstof als een aanvullende bron van energie verkend. Ook wordt de opwek van duurzame elektriciteit, zoals zon op waterbassins, en de inzet van batterijen steeds vaker onderzocht of geïntegreerd in het energiesysteem. Een belangrijke randvoorwaarde voor verdere verduurzaming is de beschikbaarheid van een CO2-voorziening, via de OCAP-leiding. Planten hebben immers CO2 nodig voor de groei. In CO2 wordt nu vaak voorzien door inzet van warmtekrachtkoppeling (WKK) die op gas werkt en waarbij CO2 vrijkomt.
Door netcongestie worden glastuinbouwbedrijven steeds meer ingezet om het net te balanceren. Zo maakt de glastuinbouw met haar warmtenetten onderdeel uit van een regionaal energiesysteem, waarin er steeds meer synergie met de gebouwde omgeving ontstaat. Daarom zet de provincie in op slimme combinaties tussen gebruik en behoefte in de tuinbouw en omliggende gebouwde omgeving en industrie.
Water
Glastuinbouw, bollen- en boomteelt zorgen via emissies voor belasting van de kwaliteit van het oppervlaktewater en grondwater. Tegelijkertijd vraagt de tuinbouw om een goede kwaliteit zoet water als bron van gietwater. Het huidige aanbod van zoet water staat onder druk. De intensiteit van neerslag en hitte neemt toe. Doordat er veel verhard oppervlak in de (glas)tuinbouwgebieden aanwezig is, zijn deze gebieden gevoelig voor extreme neerslag, waardoor wateroverlast en schade kan ontstaan. Hiervoor is het verbeteren van een klimaatbestendige inrichting van de gebieden van belang. De provincie werkt met haar partners, waaronder de Greenports, samen aan o.a. het sluiten van (water)kringlopen, transitie naar duurzaam waterbeheer, waterberging, efficiënte zoetwatervoorziening en versterken adaptieve vermogen van de gebieden. Het versterken van de natuur en biodiversiteit wordt hierbij meegenomen.
Ook werkt de provincie werkt samen met partners om, aanvullend op landelijk beleid, maatregelen te ontwikkelen ter realisering van de doelen van de Europese Kaderrichtlijn Water voor 2027.
Agrologistiek
De provincie richt zich op de verduurzaming van de agrologistiek in van en naar met name het gebied Greenport West- Holland en Dutch Freshport. Het streven is om zowel het interne transport, de import (o.a. via de Rotterdamse haven) als de export van versproducten klimaatneutraal en emissie loos uit te voeren. Om de benodigde verduurzaming te bereiken maar ook om de concurrentie- positie van de haven Rotterdam en de Greenports op peil te houden is een aantal acties noodzakelijk. Op hoofdlijnen zijn dit het realiseren van de laadinfrastructuur voor het koeltransport over de weg, meer vers over spoor (en binnenvaart), reeferhubs en een reeferstrategie, zoals in samenwerking met het Havenbedrijf Rotterdam uitwerken van multimodaal ontsloten dedicated reefer voorziening in de haven, en de digitalisering en optimalisatie inspecties en douane.
Hiervoor werkt de provincie o.a. samen met Greenport Nederland, Greenport West-Holland, Dutch Freshport, het Havenbedrijf Rotterdam, het ministerie van I en W, provincie Limburg en het bedrijfsleven via o.a. het Ondernemersplatform en worden de acties, waar noodzakelijk, geagendeerd op het BO MIRT Move en of het BO MIRT goederenvervoercorridors oost Zuid-Oost.
Ruimtelijk regime per tuinbouwgebied
Greenport West – Holland
De provincie gaat zorgvuldig met het tuinbouwareaal om en maakt in de Omgevingsverordening weloverwogen vormen van functiemenging binnen het glasteeltareaal van de Greenport West-Holland mogelijk, mits het gaat om bedrijven die de tuinbouwketen versterken. Hiermee reguleert de provincie de vestiging van functies uit de tuinbouwketen in elkaars nabijheid, waarmee de samenwerking in de keten versterkt wordt en nieuwe verdienmodellen ontwikkeld kunnen worden. Binnen het cluster geeft de provincie op deze manier invulling aan het juiste vestigingsmilieu van duurzaam productielandschap, agrologistiek bedrijventerrein, waaronder Dutch Freshport, innovatieve campusplek tot aan landschapsgronden. Hierbij speelt de volgende ruimtelijke ontwikkeling:
De driehoek tussen de Galgeweg, de Piet Struikweg en de N213 (in gemeente Westland) is in de Omgevingsverordening aangeduid als ‘maatwerkgebied glastuinbouw’. Een deel van dit gebied heeft al geen glastuinbouwfunctie meer. Er bevindt zich onder andere een sportaccommodatie, een woonwagenkamp en een wateropvang. De nog aanwezige glastuinbouwbedrijven kunnen hun bedrijfsvoering voortzetten. Vrijkomende percelen kunnen een andere functie krijgen, passend binnen het karakter van een duurzaam tuinbouwgebied en passend bij een duurzaam verdienmodel van de tuinbouwketen.
Greenport Aalsmeer
In de Greenport Aalsmeer liggen 4 kleinschalige glastuingebieden in Kaag en Braassem en een grootschalig glastuinbouwgebied Nieuwveens Jaagpad/Nieuw Amstel in de gemeente Nieuwkoop. Hierbij spelen de volgende ruimtelijke ontwikkelingen:
·Het geplande maar nog niet gerealiseerde glastuinbouwgebied Nieuw Amstel Oost 1 blijft opgenomen binnen de begrenzing van het glastuinbouwgebied in de Verordening ruimte. Invulling als glastuinbouwgebied is echter pas aan de orde als de behoefte hiertoe is aangetoond.
De geplande glastuinbouwgebieden Nieuw Amstel Oost 2 en 3 zijn op dit moment niet opgenomen binnen de begrenzing van het glastuinbouwgebied, zoals dat begrensd is in de Verordening. Dit neemt niet weg dat het ook voor deze gebieden wenselijk is deze voor de lange termijn beschikbaar te houden voor transformatie naar glastuinbouw mocht daar op termijn behoefte aan ontstaan.
De maatwerkgebieden in Nieuwkoop vervullen nog altijd een functie voor de Greenport. Hoewel het gaat om verouderde gebieden, is er ook een aantal moderne bedrijven gevestigd. In de Verordening zijn deze gebieden opgenomen als glastuinbouwgebied, met de nadere aanduiding ‘maatwerkgebied Greenport Aalsmeer’. Dit betekent dat aan blijvers de ruimte wordt geboden om hun glastuinbouwbedrijf voort te zetten en uit te breiden en dat aan stoppers een andere, passend binnen het karakter van het tuinbouwgebied en passend bij een duurzaam verdienmodel van de tuinbouwketen, bestemming kan worden toegekend. Aan gemeenten is gevraagd om een visie op te stellen voor de ‘maatwerk’-gebieden. De afgelopen periode is dit beperkt tot stand gekomen. De komende periode onderzoekt de provincie samen met haar partners welk duurzaam toekomstperspectief de tuinbouwketen in de verschillende gebieden heeft en wat nodig is om duurzame tuinbouwgebieden te realiseren.
Greenport Boskoop
De grondgebonden boom- en sierteelt in Boskoop heeft een kleinschalig type veenlandschap opgeleverd, dat uniek is in Zuid-Holland. Hierbij spelen de volgende ruimtelijke ontwikkelingen:
Het aandeel van de pot- en containerteelt (PCT), dat niet grondgebonden is, neemt toe. Deze teelt krijgt, in combinatie met de kennis- en handelsfunctie, ruimte voor concentratie in de droogmakerij in en rond het PCT-terrein. Daardoor kan in het veengebied meer ruimte ontstaan voor hoogwaardige en duurzame opengrondteelt in een aantrekkelijke omgeving. Er is ruimte voor kleinschalig (ondersteunend) glas in combinatie met deze opengrondteelt. Deze ontwikkeling en een efficiëntere zoetwatervoorziening maken ontwikkeling van het tuinbouwgebied noodzakelijk.
Kassen bij volwaardige grondgebonden boom- en sierteeltbedrijven zijn toegestaan tot een derde deel van het bedrijfsoppervlak. Bij volwaardige boom- en sierteeltbedrijven binnen het PCT-terrein gelden ruimere bebouwingsmogelijkheden voor kassen, namelijk tot 70% van het beteelbare oppervlak per bedrijf. Op het PCT-terrein kan in beperkte mate ook ruimte worden geboden aan bedrijven en andere functies, indien die een directe binding hebben met de tuinbouwketen van boom- en sierteelt en passend is bij het karakter van en een bijdrage levert aan de verdere duurzame ontwikkeling van het tuinbouwgebied.
Greenport Boskoop kent ook maatwerkgebieden. In deze gebieden is volgens de provinciale omgevingsverordening ook transformatie naar andere functies mogelijk. De provincie zal zich blijven inzetten om samen met haar partners in de Greenport Boskoop integrale visies en plannen te maken.
Greenport Duin en Bollenstreek
In de Bollenstreek is een herinrichtingsopgave aan de orde, waarin verbetering van de productieomstandigheden gepaard gaat met aanzienlijke verbetering van de landschappelijke kwaliteit. Hiervoor is een verdergaande schaalvergroting van grondgebonden bollenteeltbedrijven nodig in combinatie met de sanering van vrijkomende bebouwing. Ook wordt op bescheiden schaal een verdere concentratie en herstructurering van bollen-gerelateerde glastuinbouw en bedrijvigheid nagestreefd. In de Intergemeentelijke Structuurvisie van de gemeenten voor de Greenport Duin- en Bollenstreek (ISG) zijn deze doelstellingen neergelegd.
Voor de Duin- en Bollenstreek is het beleid gericht op verdere ontwikkeling tot een vitale, economische en duurzaam tuinbouwgebied, met aanzienlijke verbetering van de landschappelijke kwaliteit. Om te werken aan een goed investeringsklimaat voor een duurzame en vitale tuinbouw en rekening houdend met de landschappelijke kwaliteiten van de regio, hebben de gezamenlijke gemeenten de Greenport Ontwikkelingsmaatschappij (GOM) opgericht. De vijf gemeenten zijn aandeelhouder. De GOM geeft uitvoering aan herstructurering en revitalisering in het gebied en werkt zonder winstoogmerk en met een gesloten financieel systeem. Dat wil zeggen met een harde koppeling tussen inkomsten uit locatie-ontwikkeling (woningbouw) en uitgaven voor sanering, herstructurering, verbetering van recreatieve structuur en landschappelijke optimalisatie (kwaliteit en structuur). Nauw verweven met het economisch belang van de tuinbouw, is het economisch belang van de regio als toeristische trekker en belangrijk landschappelijk en cultureel erfgoed, met de Keukenhof als exponent. Voor beide economische pijlers is het zorgvuldig omgaan met het bollenareaal van belang.
Het werkingsgebied van de GOM is in de ISG gedefinieerd. Het gaat om het gebied buiten bestaand stads- en dorpsgebied en buiten de uitleglocaties voor woningbouw zoals opgenomen in de door Gedeputeerde Staten aanvaarde actuele regionale woonvisie, alsmede de woningbouwlocaties die groter zijn dan 3 ha en die zijn opgenomen op de bij dit programma behorende kaart. Binnen het werkingsgebied van de GOM geeft de ISG-invulling aan het handelingskader ruimtelijke kwaliteit, samen met de regeling, opgenomen in visie, programma en verordening. De samenwerkende gemeenten hebben onder meer afgesproken dat binnen het werkingsgebied geen andere woningen worden gebouwd dan ‘Greenportwoningen’ en ‘ruimte voor ruimte’-woningen.
Buiten de Greenportgebieden
Naast de vier regionale Greenports zijn er een aantal andere locaties met duurzaam glas. Hier is glas gevestigd dat ook in de toekomst tot het teeltareaal blijft behoren. Deze locaties behouden in de Omgevingsverordening de aanduiding duurzaam glastuinbouwgebied. Pas als duidelijk is dat deze gebieden niet meer toekomstvast zijn en geen bescherming meer behoeven, zal hier de aanduiding ‘duurzaam glastuinbouwgebied’ kunnen komen te vervallen. Om dit te bepalen wordt samen met de gemeenten en andere partners, gewerkt aan duiding van alle glastuinbouwgebieden.
De provincie wil ervoor zorgen dat de cyberweerbaarheid van bedrijven in de economische sectoren verbeterd. De cyberweerbaarheid wordt verbeterd door het stimuleren van digitale cyberinnovaties bij bedrijven.
De provincie wil via een sectorale aanpak cyberweerbaarheid als essentieel onderdeel van een gezonde bedrijfsvoering zo goed mogelijk laten aansluiten bij bestaande clusterorganisaties (o.a. FERM, Cyberweerbaarheidcentrum Greenport) of initiatieven zoals DigitalZH.
Samenwerkend
Door de steeds sneller gaande technologische ontwikkelingen, toepassingen van het Internet of Things (IoT) en automatisering neemt de dreiging die uitgaat van cyberonveiligheid toe. Deze dreiging neemt zowel toe in aard als in omvang en dat levert onacceptabele risico’s op voor de Zuid-Hollandse economie. Uit onderzoek van de Rabobank blijkt de gemiddelde schade 300.000 euro te zijn en wordt 20% van de ondernemers jaarlijks geraakt door een aanval. Door op deze risico’s te anticiperen kunnen ze niet alleen tegen worden gegaan, maar zelfs ook worden omgebogen tot hoogwaardige economische kans door de cybersecurity sector te ondersteunen.
De provincie versterkt in samenwerking met verschillende partijen de cyberweerbaarheid door stevige betrokkenheid bij de uitvoering van de Roadmap Cyberweerbaarheid Zuid-Holland. Met behulp van dit programma wordt de verbinding en kennisdeling in de regio vergroot. Een gedegen programma met heldere verbindingen vergroot de kans op Rijks- of EU gelden waarmee kennisdeling verder gestimuleerd kan worden.
Daarnaast zet de provincie in samenwerking met de Security Delta (HSD) nieuwe cyberweerbaarheidscentra op. Deze zorgen voor op maat gemaakte kennisontwikkeling en hulp bij dreigingen in de sector. Door het opzetten van deze centra kunnen bestaande initiatieven succesvol worden bestendigd en regionaal worden uitgevoerd.
De Provincie ondersteunt het innovatieve bedrijfsleven op het gebied van cybersecurity. Er wordt ondersteuning geboden door middel van o.a. de Security Delta (HSD) en door het internationaliseringsprogramma cyber.
De provincie wil innovatie versnellen door het gebruik van sleutel technologieën te vergroten. De provincie stimuleert en ondersteund maatschappelijk verantwoorde digitale innovatie met belangrijke sleutel technologieën (Kunstmatige intelligentie (AI), Quantum, 5G/6G, Immersive Tech en drones) en helpt de economische sectoren deze innovaties toe te passen.
Door innovatieve ecosystemen te ondersteunen wordt het organisatievermogen versterkt om zo de kans op toepassing van innovaties in de regio te vergroten. De provincie ondersteund onderzoeken en ecosystemen rond Quantum, 5/6G, AI en Immersive tech. De provincie verstrekt subsidie en helpt bij het tot stand komen van experimenteeromgevingen zoals fieldlabs, living labs en learning communities. Met deze pilots wordt de toepassing van nieuwe technologie gestimuleerd en verspreid. Voorbeelden hiervan zijn field lab unmanned valley rond drones, Living Lab Scheveningen rond het internet of things (IoT) en Learning community AI voor MKB onder het Responsible Applied Artifical InTelligence (RAAIT)
Samenwerkend
De provincie werkt per sleutel technologie samen met partners, mede overheden, kennisinstellingen en organisaties zoals EBZ, IQ, Security Delta (HSD), Quantumdelta NL, Future Network Services, GovTechNL en FutureCity Foundation. Bij deze samenwerkingen is speciaal aandacht voor digitalisering in relatie tot energietransitie, klimaat neutrale (slimme) stad, circulaire economie, glastuinbouw, goederenvervoer corridors, maritiem en haven, tekort aan arbeidskrachten, de maakindustrie en LifeSciences & Health
Inzet per sleuteltechnologie
• AI en data
Voor bedrijven bieden AI en Data zowel kansen als bedreigingen. De provincie ondersteunt bedrijven bij toegepaste innovatie, het ontwikkelen van ethisch verantwoorde producten en het beschermen van hun eigen data. Met projecten bij o.a. Datawerf, Digital ZH, MondAI en Responsible Applied AI.
• Quantum
Zuid-Holland is en blijft de Quantum hotspot van Europa. Via het actieplan Quantum Zuid-Holland en de fieldlabs ligt de focus op de toepassing binnen de verschillende economische sectoren. De provincie sluit aan bij de groeiagenda en ondersteunt aanvragen voor Europese fondsen om het ecosysteem te versterken.
• 5G / 6G / IoT
Is een belangrijke randvoorwaarde voor innovatie. Via Future Network Services draagt de provincie bij aan het 5/6G ecosysteem. De provincie ondersteunt het fieldlab DoIoT voor Internet of Things.
• Autonoom vervoer en dronetechnologie
Nederland zit in de kopgroep van landen die zich voorbereiden op zelfrijdend vervoer. De provincie ondersteunt initiatieven zoals future Mobility Park in Rotterdam, The Greenvillage en Unmanned valley om hiermee te experimenteren, te onderzoeken wat de impact is op ruimtelijke inrichting en welke kansen het biedt voor de economische sectoren.
• Immersive Tech (o.a. Augmented Reality/Virtual Reality)
De provincie ondersteunt deze sterk opkomende nieuwe markt en onderzoekt met partners de potentie en helpt financieel de vorming van het ecosysteem in de regio.
De provincie heeft als doel om een aanjager van ketensamenwerking te zijn en zet daarbij aanvullend in op kennisopbouw en de ontwikkeling van adequaat instrumentarium ten bate van de transitie naar een Circulair Zuid-Holland voor de verschillende transitiethema’s. Dit doel wordt op meerdere manieren gestimuleerd aan de hand van vijf actielijnen:
De provincie wil een volledige circulaire samenleving in Zuid-Holland bereiken in 2050 met als tussendoel 50% minder verbruik van primaire fossiele grondstoffen, mineralen en metalen in 2030. Een circulaire economie is een belangrijk onderdeel van die circulaire samenleving. De provincie zet in verschillende inhoudelijke thema’s waar de provincie impact kan maken. Dit doet de provincie met een transitieaanpak in samenwerking met medeoverheden, bedrijven, kennisinstellingen en andere organisaties en groepen die aan de transitie bijdragen.
PresterendSamenwerkend
Verschillende bestaande provinciale instrumenten worden ingezet. Indien nodig worden nieuwe instrumenten ontwikkeld. Per transitiethema kan de inzet van (nieuwe) instrumenten verschillen. Voor elk transitiethema worden Zuid-Hollandse transitieagenda’s opgesteld. Deze agenda’s worden participatief opgesteld met en door de verschillende partijen die betrokken zijn in het transitiethema: het bedrijfsleven, kennisinstellingen, gemeenten en maatschappelijke organisaties. De provincie faciliteert dit proces. Samen bepalen we met betrokken partijen de ambitie, doelen en inzet. Ieder vanuit zijn eigen kennis, netwerk en bevoegdheden. Daarbij koppelen we voorstellen voor beleid, instrumenten en activiteiten.
Realiserende overheid
De provincie heeft een rol als opdrachtgever in onze eigen inkoop en aanbestedingen. Door circulaire eisen mee te nemen wordt de markt gestimuleerd en geeft de provincie circulaire opdrachtnemers een kans om hun producten te verwezenlijken. Daarmee levert de provincie als organisatie een aandeel in de circulaire doelstellingen.
Rechtmatige overheid
De provincie heeft beleid geformuleerd t.a.v. ruimte, verkeer & vervoer, landschap, economie, energie, veiligheid, milieu, veiligheid en het klimaat. Dit bestaand beleid wordt geactualiseerd aansluitend op de behoefte van een circulaire economie. Ook heeft de provincie vanuit de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht en de Wet milieubeheer, straks de Omgevingswet, een aantal bevoegdheden op het gebied van vergunningverlening, toezicht en handhaving (VTH) en het verlenen van ontheffing of experimenteerruimte voor hergebruik van reststromen.
Samenwerkende overheid
Essentieel in de transitie naar een circulaire economie is ketensamenwerking tussen verschillende stakeholders. Als verbindende overheidslaag heeft de provincie een rol om deze ketensamenwerking te stimuleren en daarmee de transitie naar een circulaire economie te versnellen. Voor elk transitiethema worden Zuid-Hollandse transitieagenda’s opgesteld. Deze agenda’s worden participatief opgesteld met en door de verschillende partijen die betrokken zijn in het transitiethema: het bedrijfsleven, kennisinstellingen, gemeenten en maatschappelijke organisaties. De provincie faciliteert dit proces. Samen bepalen we met betrokken partijen de ambitie, doelen en inzet. Ieder vanuit zijn eigen kennis, netwerk en bevoegdheden. Daarbij koppelen we voorstellen voor beleid, instrumenten en activiteiten.
Meewerkende overheid
De provincie heeft oog voor initiatieven uit de samenleving en bekijkt op welke wijze deze ondersteund kunnen worden. Met het ondersteunen van circulaire initiatieven stimuleert de provincie partijen die de transitie naar een Circulair Zuid-Holland versnellen. De provincie ondersteunt deze initiatieven op verschillende manieren, bijvoorbeeld door: het faciliteren van verbindingen en kennis, lobbyen en financieel bij te dragen. Deze ondersteuning wordt getoetst aan de hand van een afwegingskader. Het afwegingskader onderbouwt de keuze voor de ondersteuning van een initiatief.
Voorwaarden voor ondersteuning van initiatieven
De provincie ondersteunt circulaire initiatieven vanuit de transitieagenda’s om te leren wat we onder ‘circulair’ verstaan en waar we onze afwegingen op baseren. Dit doen we aan de hand van de volgende voorwaarden:
Een aannemelijke bijdrage aan de hoofddoelen van het programma: een vermindering van CO2-uitstoot; behoud van kritieke grondstoffen in onze regio; en behoud van maatschappelijke en economische waarde in productieketens.
Risico’s voor veiligheid en gezondheid in de ondersteuning van initiatieven worden uitgesloten (o.a. zeer zorgwekkende stoffen).
Vervolgens worden de criteria getoetst aan de hand van vijf punten:
Het initiatief sluit aan bij minimaal 1 van de 4 transitiethema’s.
Het initiatief helpt om de traditionele economie achter ons te laten.
Het initiatief leidt aantoonbaar tot lagere milieu-impact, met uitzicht op CO2-neutraal.
Het initiatief draagt bij aan het zo regionaal mogelijk sluiten van kringlopen.
Het initiatief wordt gedragen en uitgevoerd door relevante stakeholders en kent een externe probleemeigenaar.
Toelichting over deze criteria bevindt zich in de strategie 'Circulair Zuid-Holland: Samen Versnellen’.
Samenwerkende overheid
Essentieel in de transitie naar een circulaire economie is samenwerking tussen verschillende stakeholders. Als verbindende overheidslaag heeft de provincie een rol om deze samenwerking te stimuleren en daarmee de transitie naar een circulaire economie te versnellen. Op verschillende inhoudelijke thema’s worden netwerken met het bedrijfsleven, kennisinstellingen en medeoverheden gefaciliteerd. Maar ook samenwerking met inwoners en de provinciale omgevingsdiensten staat centraal in de provinciale aanpak. Door samen te werken met de omgeving is het mogelijk om het beleid en de instrumenten aan te passen op de behoeftes voor de transitie naar een circulaire samenleving.
Nadere uitwerking
De provincie heeft als doel om de transitie naar en circulaire samenleving te versnellen door bij te dragen aan systeemverandering. Dit doel wordt op meerdere manieren gestimuleerd aan de hand van acht bouwstenen:
1. Inclusieve transitie
Zonder de 3.800.000 Zuid-Hollanders geen Circulair Zuid-Holland. Door in te zetten op een inclusieve circulaire transitie zorgt de provincie ervoor dat iedereen de vruchten kan plukken van deze brede welvaart, en dat alle inwoners van Zuid-Holland kunnen meedoen met de transitie. Dat vraagt om erkenning van het maatschappelijk initiatief dat er nu al is, dit potentieel helpen benutten en om het mogelijk maken van circulaire keuzes door consumenten, bijvoorbeeld door het bevorderen van reparatieaanbod.
De provincie heeft zelf beperkt rechtstreeks contact met inwoners. De provincie ondersteund gemeenten in hun benadering van inwoners. Daarbij erkend de provincie , dat inwoners zelf lang niet altijd ‘circulair’ als thema beschouwen; wijk- en buurtinitiatieven hebben veelal een integraal duurzaamheids- en inclusief karakter. Zuid-Holland neemt (burger)participatie serieus. De meningen en de beelden van de inwoners zijn belangrijk voor de richting en de snelheid van de circulaire transitie: hoe denken inwoners bijvoorbeeld over het wonen in biobased huizen? Hebben zij behoefte aan lokaal geproduceerd voedsel? Onder welke voorwaarden omarmen zij retoursystemen op verpakkingen? De antwoorden op dergelijke vragen helpen in het valideren van de provinciale circulaire aanpak. De provincie maakt gebruik van het participatiekompas om te komen tot participatieaanpakken die passen bij de veelomvattendheid van het circulaire vraagstuk en onze provinciale rol.
Daarnaast is bestaanszekerheid belangrijk, daarom maakt de provincie zich sterk om de transitie op de arbeidsmarkt zo rechtvaardig mogelijk te laten verlopen en wordt er ingezet op circulaire werkgelegenheid. Daarbij wordt er een oog gehouden voor mogelijke ongelijkheidseffecten en richt de provincie zich op het voorkomen daarvan.
2. Circulaire innovatie
Er komt veel op bedrijven af. Schaarste aan grondstoffen, strengere milieuwetgeving, veranderende klantwensen en eisen van financiers. Verandering is van alledag. Hier ligt de kans om die verandering meteen circulair te maken: economisch en ecologisch toekomstbestendig, geopolitiek onafhankelijker en gezond voor mens en milieu. Om die kansen in beeld te krijgen en vervolgens te verzilveren is innovatie nodig. Het gaat daarbij vooral om sociale en systeeminnovatie: nieuwe verdienmodellen, nieuwe marktketens, het effectief organiseren van grondstoffenstromen en innovatie die nodig is voor opschaling. Bedrijven zijn hier zelf al volop mee bezig, maar versnelling en opschaling zijn nodig. Met de financiële regelingen innovatie wordt innovatie gestimuleerd, er wordt ruimte geboden aan experimenten en worden markten en ketens geholpen om zich te organiseren. Daarmee is de provincie een stimulerende en richtinggevende partij in de totstandkoming van een circulaire regionale economie.
3. Coalities en netwerken
De circulaire transitie is alleen gezamenlijk te realiseren. De provincie organiseert samenwerking tussen een diversiteit aan actoren, zoals overheden, regioversnellers, kennisinstellingen, start- en scale-ups, (familie)bedrijven, multinationals en inwoners. Daarbij wordt de (lokale) kennis en ervaring van iedere partner benut. Partijen die nog aan de zijlijn staan zijn uitgenodigd om mee te doen. Zo groeien circulaire netwerken voortdurend. Deze netwerken en de coalities die eruit voortkomen creëren de condities voor verandering en vergroten zo de tegenkracht tegenover de huidige lineaire economie. Door tastbare vooruitgang te boeken, kennis te delen en door beleid te beïnvloeden bouwen ze aan het draagvlak voor de circulaire transitie en hebben ze een vliegwieleffect op de regionale economie als geheel.
In de afgelopen jaren heeft het bouwen aan netwerken zich bewezen. Daarom intensiveert de provincie deze aanpak door nieuwe netwerken en coalities te initiëren, het organiserend vermogen ervan te faciliteren, waar relevant zelf deel te nemen en door nieuwe partijen te betrekken. Provincie Zuid-Holland geeft richting aan deze samenwerkingen door kaders te stellen en door de eigen ambities helder uit te dragen.
4. Ruimte
Werken, wonen, reizen. Alle activiteiten waarin grondstoffen omgaan, landen ergens en vragen daar om ruimte. Ruimte voor circulaire bedrijven, ketens en sectoren is een cruciale voorwaarde voor een toekomstbestendige economie en samenleving. Het gaat enerzijds om aanpassingen in de huidige economie die om uitbreidingsruimte of ruimtelijke verandering vragen, en anderzijds om het realiseren van de ruimtelijke schakels die nodig zijn om in Zuid-Holland en Nederland een circulaire economie draaiende te houden (oogstruimte, logistieke ruimte (incl. opslag), verwerkingsruimte en herinrichten van gebruiksruimte). De druk op de Zuid-Hollandse ruimte is groot en ruimte is schaars. De provincie is dichtbevolkt en heeft maar weinig open ruimte. Daarom moet de bestaande ruimte beter en effectiever worden gebruikt. Circulaire activiteiten, zowel van nieuwe als bestaande spelers, hebben moeite om in Zuid-Holland een plek te vinden, terwijl juist dit gebied van belang is voor internationale circulaire ketens en logistiek. Er moeten dus keuzes worden gemaakt en creatieve oplossingen worden ingezet. Vanuit provinciale taken in de ruimtelijke ordening en het Omgevingsbeleid worden ruimtelijke keuzes gemaakt. Dat wordt gedaan door circulair een vanzelfsprekend onderdeel te maken van het ruimtelijk beleid, door afspraken te maken in gebieden (lokaal, regionaal en bovenregionaal), door mee te doen aan ruimtelijke projecten en onderzoek, door ruimtelijke instrumenten in te zetten en door te ontwikkelen en door randvoorwaarden te scheppen die anderen in staat stellen om voor de circulaire keuze te gaan.
5. Circulaire organisatie
Bij een actief circulair beleid hoort ook ‘practice what you preach’. Door zelf ambitieus te zijn en aan de slag te gaan met circulariteit ervaart de provincie beter welke obstakels er zijn. De provincie maakt via haar inkoop en aanbesteding het verschil in het aanjagen van circulaire innovaties en markten. Zo staat de provincie steviger als we anderen aanspreken op hun rol in de transitie. Dat betekent dat medewerkers van de provincie in staat moeten zijn om hun rol hierin in te vullen, van ambtelijk opdrachtgevers, beleidsmedewerkers en toetsers tot projectleiders, inkopers. Circulair werken en werken aan transities vraagt iets van het vakmanschap van de medewerkers. Dat gaat niet vanzelf en de organisatie gaat daarmee aan de slag. De provincie is daarin enthousiasmerend waar het kan, en sturend waar het moet.
6. Financiering en subsidies
Financiering van circulaire initiatieven is nodig om te versnellen, onder meer om de risico’s van innovatieve technologieën en bedrijfsmodellen op te vangen. Aan middelen lijkt geen gebrek, maar de kaders, verzekeringen, certificeringen, risicomodellen en financieringsmogelijkheden sluiten nog niet goed aan bij wat nodig is. Er is nog geen sprake van gelijk speelveld en voor ondernemers is het lastig hun weg te vinden. Daarnaast is de aanwas van nieuwe circulaire projecten, initiatieven en startups en de doorgroei hiervan nog te klein om op te schalen en de noodzakelijke versnelling in te zetten. Vanuit de taak voor de regionale economie wil de provincie hierin een actieve rol vervullen door projecten aan te jagen, het financieringslandschap inzichtelijker te maken en eigen subsidies – zover relevant – zo in te richten dat ze ook de circulaire transitie ondersteunen. Hierbij hoort ook het agenderen van knelpunten bij het Rijk en bij financiers.
7. Beleid en monitoring
De circulaire transitie raakt de hele samenleving en zal alleen slagen als het een volwaardige plek krijgt in alle relevante beleidsvelden en instrumenten van de provincie. Het vertrekpunt hierbij is dat circulair geen doel op zich is. De circulaire transitie kan worden beschouwd als een essentieel middel voor de oplossing van meerdere beleidsvraagstukken. Beleid geeft richting, borging voor de langere termijn en vormt de basis van het provinciaal handelen.
Het circulaire beleid is nog volop in ontwikkeling. De provincie kiest ervoor dat de komende jaren, samen met de andere opgaves en beleidsvelden, circulariteit te gaan invullen en te vertalen. Hierdoor wordt circulair onderdeel van al het relevante provinciale beleid, instrumenten en budgetten. Zuid-Holland maakt beleid op basis van monitoring en continue reflectie. Ook de monitoring is nog in ontwikkeling. Er is nog geen eenduidige set van indicatoren en de huidige beschikbare data zijn nog maar deels geschikt voor monitoren van circulair in de regio. De ontwikkeling van monitoring wordt gedaan samen met andere partijen.
8. Vergunningverlening, toezicht en handhaving
Een toekomstige economie is gezond, veilig en circulair. Milieuvergunningverlening, toezicht en handhaving (VTH) vormen belangrijke kader stellende instrumenten in de circulaire transitie. Het VTH stelsel en de omgevingsdiensten die dit onder mandaat van provincies en gemeenten uitvoeren moeten de transitie goed kunnen ondersteunen. Dit komt ook naar voren in de IPO Bouwstenenvisie VTH en Circulaire Economie (2022). De kaders en regelgeving zijn gericht op het beschermen van de gezondheid en de kwaliteit van de leefomgeving. Voor nieuwe initiatieven knelt dit wel eens of ontbreken deze kaders juist nog. Aanpassingen op wet- en regelgeving zijn dan ook noodzakelijk om de circulaire transitie te ondersteunen. Ook is het voor ondernemers niet altijd duidelijk wat wel en niet kan en mag. De nieuwe milieurapportageplicht (CSRD) biedt kansen voor betere data over afval, emissies en grondstofgebruik.
In 2024 wordt er verkend voor welke bouwstenen aparte maatregelen genomen moeten worden. Hierin wordt de rolduiding en doelen voor de komende coalitieperiode benoemd.
De grondgebonden boom- en sierteelt in Boskoop heeft een kleinschalig type veenlandschap opgeleverd, dat uniek is in Zuid-Holland. Het aandeel van de pot- en containerteelt (PCT), die niet grondgebonden is, neemt toe. Deze teelt krijgt, in combinatie met de kennis- en handelsfunctie, ruimte voor concentratie in de droogmakerij in en rond het PCT-terrein. Daardoor kan in het veengebied meer ruimte ontstaan voor hoogwaardige en duurzame opengrondteelt in een aantrekkelijke omgeving. Er is ruimte voor kleinschalig (ondersteunend) glas in combinatie met deze opengrondteelt. Deze ontwikkeling en een efficiëntere zoetwatervoorziening maken herstructurering noodzakelijk. Kassen bij volwaardige grondgebonden boom- en sierteeltbedrijven zijn toegestaan tot een derde deel van het bedrijfsoppervlak. Bij volwaardige boom- en sierteeltbedrijven binnen het PCT-terrein gelden ruimere bebouwingsmogelijkheden voor kassen, namelijk tot de helft van het beteelbare oppervlak per bedrijf. Op het PCT-terrein kan in beperkte mate ook ruimte worden geboden aan bedrijven en andere functies indien die een directe binding hebben met de boom- en sierteelt en een bijdrage leveren aan de verdere ontwikkeling van de greenport.
Rechtmatig
Voor de Duin- en Bollenstreek is het beleid gericht op verdere ontwikkeling tot een vitale, economisch concurrerende en duurzame greenport, met aanzienlijke verbetering van de landschappelijke kwaliteit. Om te werken aan een goed investeringsklimaat voor een duurzame en vitale greenport en rekening houdend met de landschappelijke kwaliteiten van de regio, hebben de gezamenlijke gemeenten de Greenport Ontwikkelingsmaatschappij (GOM) opgericht. Deze geeft uitvoering aan herstructurering en revitalisering in het gebied. Nauw verweven met het economisch belang van de greenport, is het economisch belang van de regio als toeristische trekker en belangrijk landschappelijk en cultureel erfgoed, met de Keukenhof als exponent.
Rechtmatig
Voor beide economische pijlers is behoud van het bollenareaal van belang. In de Bollenstreek is een herinrichtingsopgave aan de orde, waarin verbetering van de productie-omstandigheden gepaard gaat met aanzienlijke verbetering van de landschappelijke kwaliteit. Hiervoor is een verdergaande schaalvergroting van grondgebonden bollenteeltbedrijven nodig in combinatie met de sanering van vrijkomende bebouwing. Ook wordt op bescheiden schaal een verdere concentratie en herstructurering van bollengerelateerde glastuinbouw en bedrijvigheid nagestreefd. In de Intergemeentelijke Structuurvisie van de gemeenten voor de Greenport Duin- en Bollenstreek (ISG) zijn deze doelstellingen neergelegd. Het werkingsgebied van de GOM is in de ISG gedefinieerd. Het gaat om het gebied buiten bestaand stads- en dorpsgebied en buiten de uitleglocaties voor woningbouw zoals opgenomen in de door Gedeputeerde Staten aanvaarde actuele regionale woonvisie, alsmede de woningbouwlocaties die groter zijn dan 3 ha en die zijn opgenomen op de bij dit programma behorende kaart. Binnen het werkingsgebied van de GOM geeft de ISG invulling aan het handelingskader ruimtelijke kwaliteit, samen met de regeling, opgenomen in visie, programma en verordening. De samenwerkende gemeenten hebben onder meer afgesproken dat binnen het werkingsgebied geen andere woningen worden gebouwd dan ‘Greenportwoningen’ en ‘ruimte voor ruimte’-woningen.
De provincie Zuid-Holland ondersteunt deze afspraken in haar Omgevingsbeleid. In de Verordening is opgenomen dat op volwaardige bollenbedrijven ten hoogste 3000 m² ondersteunend glas is toegestaan. De regeling ‘glas voor glas’ maakt het onder voorwaarden mogelijk een groter oppervlak aan kassen te realiseren, mits daar sanering van kassen elders binnen het bollenteeltgebied tegenover staat. Voor bestaande gemengde bollenteelt- en glastuinbouwbedrijven en stekbedrijven, die in de huidige situatie al beschikken over meer dan 3.000 m² glas, is in de verordening opgenomen dat ten hoogste 6.000 m² glas is toegestaan.
De Rooversbroekpolder(noord) is een glastuinbouwgebied in de gemeente Lisse. Het gebied is in de Omgevingsverordening aangeduid als ‘maatwerkgebied glastuinbouw’. De polder heeft behoudt enerzijds een functie voor de vestiging of uitbreiding van glastuinbouwbedrijven, maar anderzijds is ook de realisering van andere functies mogelijk. Het concentratiegebied Trappenberg-Kloosterschuur biedt voldoende ruimte biedt als eerste (exclusieve) opvanglocatie voor herstructurering van glastuinbouw. De Rooversbroekpolder hoeft die functie dus niet meer te vervullen.
De provincie maakt in de Omgevingsverordening weloverwogen vormen van functiemenging binnen het glasteeltareaal van de greenport West-Holland mogelijk, mits het gaat om bedrijven die het greenportcluster versterken. Hiermee reguleert de provincie de vestiging van functies uit de greenportketen in elkaars nabijheid, waarmee de samenwerking in de keten versterkt wordt en nieuwe verdienmodellen ontwikkeld kunnen worden.
Ten aanzien van versterking van het tuinbouwcluster werkt de provincie nauw samen met gemeenten en bedrijfsleven om de glastuinbouw te moderniseren, hetgeen heeft geleid tot de werkboeken Westland en Oostland. Gezamenlijk vormen zij een ruimtelijk-economische inventarisatie, op basis waarvan strategisch kan worden ingezet om deze gebieden ruimtelijk optimaal te benutten ter versterking van de Zuid-Hollandse economie. In samenwerking met de provincie zal de Greenport West-Holland beide werkboeken analyseren en waar mogelijk integreren tot één ruimtelijk-economische strategie voor het complete glastuinbouwwcluster.
Rechtmatig
Specifiek voor het Westland wordt de ontwikkeling naar een moderne Greenport 3.0 in samenhang met de energietransitie en verstedelijkingsopgaven onderzocht in de Gebiedsuitwerking Westland. Het beoogde resultaat is een pakket van mobiliteitsmaatregelen dat beantwoordt aan deze drie opgaven.
Aan de hand van innovatieve gebiedsprocessen wordt onderzocht waar ambities om te komen tot een Greenport 3.0 binnen provinciale kaders gerealiseerd kunnen worden, en ook waar deze kaders wellicht beperkend zijn en een heroverweging gewenst is. In deze gebiedsprocessen wordt nauw samengewerkt met publieke en private belanghebbenden.
De driehoek tussen de Galgeweg, de Piet Struikweg en de N213 is in de Omgevingsverordening aangeduid als ‘maatwerkgebied glastuinbouw’. Een deel van dit gebied heeft al geen glastuinbouwfunctie meer. Er bevindt zich onder andere een sportaccommodatie, een woonwagenkamp en een wateropvang. De nog aanwezige glastuinbouwbedrijven kunnen hun bedrijfsvoering voortzetten. Vrijkomende percelen kunnen een andere functie krijgen, passend in de omgeving.
In het Middengebied van de Zuidplaspolder zullen de komende jaren 8.000 woningen worden gebouwd in een nieuw dorp met bijbehorende voorzieningen. Deze ontwikkeling geeft aanleiding tot het creëren van een landschappelijke buffer om de open ruimte te behouden tussen de bestaande dorpen Nieuwerkerk aan den IJssel, Zevenhuizen en het nieuwe dorp. De Groene Schakel moet een landschappelijke, ecologische en (extensieve) recreatieve schakel vormen tussen de Eendrachtspolder/De Rotte aan de ene kant en de Hollandsche IJssel/Krimpenerwaard aan de nadere kant. De Groene Schakel wordt ontwikkeld in verschillende zones met een eigen karakter. Tussen de 1e en 2e tocht liggen nu een beperkt aantal glastuinbouwbedrijven maar deze locatie is wel onderdeel van de Greenport Oostland. Bestaande bedrijven kunnen hier blijven ondernemen maar de inzet is ook om het gebied ecologisch en recreatief aantrekkelijker te maken. Er is zodoende sprake van een gedeeltelijke transformatie waarbij meerdere functies naast elkaar kunnen bestaan. Om deze reden heeft de locatie de aanduiding ‘maatwerkgebied glastuinbouw’ gekregen in de provinciale Omgevingsverordening. De aanduiding “maatwerkgebied glastuinbouw” zoals bedoeld in artikel 6.15 lid 7 van de provinciale Omgevingsverordening (artikel 7.53, vijfde lid en 7.54, zevende lid van de ZHOV) geeft ruimte om in een gemeentelijk bestemmingsplan of omgevingsplan bestemmingen/functies op te nemen die transformatie naar andere functies mogelijk maken. Binnen deze aanduiding/geometrische begrenzing is zowel voortzetting mogelijk van het gebruik als glastuinbouwgebied, als gehele of gedeeltelijke transformatie naar andere functies. In de Groene Schakel is tevens voortzetting van het huidige gebruik en de gehele of gedeeltelijke transformatie naar andere functies mogelijk, mits dit past in het provinciaal Omgevingsbeleid.
Op basis van het “Werkboek Oostland, kansen voor de glastuinbouw in de gemeenten Pijnacker-Nootdorp, Lansingerland, Zuidplas en Waddinxveen” van februari 2020 dat in opdracht van onder andere provincie Zuid-Holland is uitgevoerd is tevens geconstateerd dat een functieverandering op korte of middellange termijn voor de hand ligt voor deze locatie. De reden daarvoor heeft te maken met:
Stimuleren van toepassing van digitale innovaties in de belangrijkste sectoren in Zuid-Holland door kennisdeling, stimuleren van samenwerkingen tussen fieldlabs en het inzetten van het innovatie-instrumentarium
Belangrijke nieuwe digitale technologieën die veel impact (gaan) hebben op de economie zijn bijvoorbeeld Quantum, Kunstmatige Intelligentie, Blockchain en 5G. Bij de universiteiten en HBO’s in de provincie vindt veel onderzoek plaats naar deze technologieën, maar het gaat uiteindelijk om de toepassing van deze technologieën in de economische sectoren in Zuid-Holland, waardoor er nieuwe verdienmodellen kunnen ontstaan.
Samenwerkend
Het gaat hierbij om brede toepassing van de technologie in de sectoren en niet alleen om het organiseren van een pilot. Hier zorgen wij voor door samenwerking te organiseren tussen bijvoorbeeld het DoIoT fieldlab in Delft, Living Lab Sensible Sensor in Rotterdam, het Living Lab Scheveningen in Den Haag en Unmannend Valley Katwijk. Doordat de labs met elkaar samenwerken kunnen we de verbinding maken. Zo kunnen we toepassingen van 5G die bedacht zijn door een bedrijf testen in het fieldlab in Delft. Vervolgens in een woonwijk in Rotterdam en Den Haag. Als dit succesvol is kunnen we het gaan opschalen naar de gehele provincie waarna de wereld.
Ook onderzoeken wij samen met InnovationQuarter naar toepassingen van de Quantumtechnologie die wordt ontwikkeld in QuTech voor de bedrijven en sectoren in Zuid-Holland.
Daarnaast hebben wij samen met onze partners een Regionaal AI Actieplan opgesteld met daarin gespecificeerd per sector wat de belangrijkste projecten en acties zijn met betrekking tot Kunstmatige Intelligentie.
Door de steeds sneller gaande technologische ontwikkelingen, toepassingen van IoT en automatisering neemt de dreiging die uitgaat van cyberonveiligheid toe in aard en omvang. Een antwoord hierop blijft vooralsnog uit, en dat levert onacceptabele risico’s op voor de Zuid-Hollandse economie. Door nu actief aan een Zuid-Hollands antwoord te werken, kunnen we deze risico’s niet alleen mitigeren maar zelfs ombuigen tot een hoogwaardige economische propositie van de regio.
Samenwerkend
Binnen deze context zien we twee opdrachten. Enerzijds is dat het aanjagen van het besef dat cyber security een randvoorwaarde is voor een florerende digitale economie. Anderzijds betreft het een rol waarin we zorgen voor innovatie op het gebied van cyber security, nadrukkelijk in samenhang met reeds bestaande initiatieven als bijvoorbeeld Hague Security Delta (HSD). In beide facetten wordt zorg gedragen dat de Provincie rol en reikwijdte afstemt op die van andere partijen.
De primaire verantwoordelijkheid zit in het realiseren van een degelijke infrastructuur in de regio in optimale samenhang met een breed palet aan partijen. Bij al deze pijlers is samenwerken in de regio van groot belang en loopt hier dan ook als rode draad doorheen.
De provincie werkt aan en Cybersecurity-Roadmap samen met de regionale partijen om uitvoering te geven aan deze twee opdrachten.
De provincie streeft naar een welvarend en krachtig Zuid-Holland met ruimte voor ondernemerschap. Een goed vestigingsklimaat met concurrerende, toekomstbestendig bedrijventerreinen, vitale, krachtige en aantrekkelijke stads- en dorpscentra en een sterke kantorenmarkt dragen daaraan bij. Het gaat daarbij om voldoende werklocaties van de juiste kwaliteit en op de juiste plek, De provincie zet daarom in op:
Concurrerende en toekomstbestendige bedrijventerreinen;
Concentratie en bundeling van nieuwe detailhandel primair in de centra van wijken, dorpen en steden;
Juiste kantoor op de juiste plek.
De provincie doet dit door het opstellen van ruimtelijke regels, maar ook door flankerend beleid zoals subsidieregelingen, het delen van kennis en informatie, onderzoek, het organiseren van netwerken en het inzetten van ambassadeurs.
Samenwerkend
Realiseren van concurrerende en toekomstbestendige bedrijventerreinen
De provincie streeft naar concurrerende en toekomstbestendige bedrijventerreinen. Daarbij wordt ingezet op behouden van het huidige (harde en zachte plan)aanbod van bedrijventerreinen, het beter benutten en duurzaam functioneren van bestaande bedrijventerreinen en op het behoud van voldoende ruimte voor bedrijven in hogere milieucategorieën en watergebonden bedrijven, o.a. om de transitie naar een circulaire economie te kunnen realiseren.
De maatregelen die hiervoor worden ingezet zijn:
Subsidie planvorming bedrijventerreinen Zuid-Holland
Voor de subsidieregeling planvorming bedrijventerreinen Zuid-Holland kunnen aanvragen ingediend worden voor (haalbaarheids-)onderzoeken om de kwaliteit van een bedrijventerreinen te verbeteren, zoals onderzoek naar energie, groen, verkeersveiligheid, OV, en digitalisering.
Subsidieregeling verduurzaming bedrijventerreinen
De provincie heeft een specifieke (investerings-) subsidieregeling om duurzame energie en energiebesparing op bedrijventerreinen te ondersteunen evenals vergroening en circulaire maatregelen. Deze regeling zorgt voor een kwaliteitsimpuls van een bedrijventerrein en is een extra stap op weg richting een toekomstbestendig bedrijventerrein.
Kennisuitwisseling
Kennisdelen is een belangrijk provinciaal instrument, zo ook voor het bedrijventerreinenbeleid. Kennisuitwisseling vindt op verschillende manieren plaats. Zo worden er jaarlijks twee masterclasses bedrijventerreinen georganiseerd. De doelgroep is breed, zowel overheden als bedrijven, ondernemersverenigingen, kennisinstellingen en aanverwante instellingen. Naast deze masterclasses kunnen ook andere thematische bijeenkomsten worden gehouden om de doelgroep te informeren en om input op te halen. Bijvoorbeeld parkmanagers overleggen. De provincie laat daarnaast allerlei onderzoeken uitvoeren als onderbouwing voor het beleid en zet in op het versterken van diverse netwerken. Dit gebeurt onder andere met het bedrijfsleven, overheden en de omgevingsdiensten.
Gebiedsgericht werken met andere partners
Het wordt steeds belangrijker om samen met partners (zowel overheden, marktpartijen als belangenorganisaties) te werken aan maatschappelijke opgaven. In diverse gebiedscasussen werkt de provincie samen om verschillende ambities te realiseren, waaronder ook het borgen van voldoende werkgelegenheid op bedrijventerreinen en transformatielocaties. Samenwerking op locaties vergt een actieve rol en samenwerkende insteek van de provincie. Dit staat soms op gespannen voet met de toetsende rol van de provincie aan de Omgevingsverordening.
Organisatiegraad verhogen als randvoorwaarde voor verhogen kwaliteit bedrijventerreinen
Om er voor te zorgen dat een bedrijventerrein investeert in zaken die in de toekomst essentieel zijn voor de ondernemers (zoals duurzame energie, tegen gaan van wateroverlast, et cetera), is het belangrijk dat ondernemers zich organiseren. De ervaring leert dat activiteiten beter, om niet te zeggen alléén, van de grond komen als op het bedrijventerrein een ondernemersvereniging actief is. De provincie vindt dit belangrijk en stimuleert daarom het behouden en verhogen van de organisatiegraad om zo verduurzamingsprojecten aan te jagen. Een ondernemersvereniging kan vervolgens professionele ondersteuning inhuren in de vorm van parkmanagement. Via parkmanagement kunnen activiteiten uitgevoerd worden waar de ondernemersvereniging niet aan toekomt.
Ruimtelijk Economische Visie
In het Coalitieakkoord 2023-2027 is opgenomen dat er in 2024 een Ruimtelijk Economische Visie wordt opgesteld. De centrale vraag daarbij is: ‘wat is het ruimtelijk-economisch toekomstbeeld richting 2050 dat past bij de ambitie naar een toekomstbestendige economie in Zuid-Holland?’
Het doel is om te komen tot een realistische visie voor de gewenste ruimtelijke economische ontwikkeling van de provincie Zuid-Holland richting 2050. De visie gaat in op dilemma’s die worden ervaren en geeft handvatten waarmee ruimtelijk economische keuzes kunnen worden gemaakt. Op basis van de visie kan bijvoorbeeld beter worden bepaald welke ruimtevraag de provincie voor de economie in Zuid-Holland wil faciliteren en kan scherper worden gestuurd op acquisitie en locatiekeuze van (nieuwe) bedrijven. Ook beschrijft de visie welk instrumentarium daarvoor nodig is.
Ruimtelijk instrumentarium ten behoeve van behoud van ruimte, zorgvuldig ruimtegebruik en investeringszekerheid
De provincie zet haar ruimtelijk instrumentarium in ten behoeve van behoud van ruimte, zorgvuldig ruimtegebruik en investeringszekerheid. Daarbij worden alle bedrijventerreinen ruimtelijk beschermd en het toevoegen van andere functies dan werken en/of ondersteunende functies beperkt. Dit om de beschikbare ruimte zo optimaal mogelijk te gebruiken voor een goed vestigingsklimaat en de transitie naar een circulaire economie. Onderzocht wordt of het instrument minimale milieucategorie ook ingezet kan worden op bestaande bedrijventerreinen.
Regionale visies
Voor de regio’s MRDH, Midden-Holland en Zuid-Holland Zuid zijn tot 1 juli 2026 regionale bedrijventerreinenvisies aanvaard. Met de aanvaarding is voor de in de aanvaardingsbrieven genoemde transformatielocaties bepaald dat feitelijke compensatie kan worden toegepast in plaats van planologische compensatie. De afspraken uit deze aanvaarde visies blijven gelden en worden geborgd in de Omgevingsverordening.
Opstellen behoefteramingen en monitoren/onderzoeken
Om een goed beeld te hebben en houden van vraag en aanbod aan bedrijventerreinen laat de provincie elke vier jaar een behoefteraming opstellen voor bedrijventerreinen en wordt de bedrijventerreinendata gemonitord. Gedeputeerde Staten monitoren o.a. jaarlijks hoe de behoefteraming zich verhoudt tot de werkelijke uitgifte van bedrijventerreinen en de voortgang van de uitvoering van de regionale bedrijventerreinenvisies. Ook al is accommoderen van alle vraag niet meer het uitgangspunt, het blijft wel belangrijk om inzicht te houden in de behoefte en het aanbod aan bedrijventerreinen.
Uitbreidingsvraag (kwantitatief en kwalitatief)
Onderstaande tabel toont de kwantitatieve en kwalitatieve uitbreidingsvraag in de bestuurlijke regio’s Holland Rijnland, Midden-Holland, Metropoolregio Rotterdam Den Haag en Zuid-Holland Zuid voor de periode 2021 tot en met 2030. Deze tabel is gebaseerd op de behoefteraming bedrijventerreinen 2021. Streven is dat de behoefteraming elke vier jaar wordt geactualiseerd. In deze raming, die per regio nader gespecificeerd is, is (met uitzondering van Midden-Holland) ook een onderverdeling naar subregio’s te vinden. De uitbreidingsvraag is onderverdeeld naar vijf werkmilieus:
Gemengd stedelijk: lichte bedrijvigheid, stadsverzorgend, klein tot middelgroot;
Campus: drie locaties in Zuid-Holland (Leiden Bio Science Park, Space Business Park en TU Delft Campus Zuid);
Regulier: reguliere bedrijventerreinactiviteiten als handel, bouw, productie en transport, (boven)lokaal, klein tot middelgroot;
Grootschalige distributie (> 3 ha): grootschalige distributie en warehousing, (boven)regionaal;
Grootschalige productie (dit betreft voornamelijk hogere milieucategorie-bedrijvigheid): grootschalige (overwegend vanaf 1 ha) productie/assemblage/recycling/etc., circulair, regionaal. Deze ruimtevraag bestaat voor circa 95% uit hogere milieucategorie bedrijven. Voor hogere milieucategorie-bedrijvigheid is belangrijk om te onderkennen dat deze met name voor de transitie richting een circulaire economie essentieel is.
Er is voor deze indeling naar werkmilieus gekozen omdat deze recht doet aan twee belangrijke kenmerken die ruimtelijk relevant zijn. Dit zijn de mate van hinder (lage versus hoge milieucategorie) en de omvang van het bedrijf (klein versus zeer groot).
Bij onderstaande tabel is van belang dat de vraag vanuit verschillende clusters (onder andere greenports, maritiem) dwars door deze werkmilieus heen gaat. Het kan gaan om grootschalige bedrijven, hogere milieucategorie-bedrijven, maar ook reguliere bedrijven met een voorkeur voor vestiging op een locatie aan of nabij het water. Voor de watergebonden bedrijvigheid is de ruimtevraag specifiek in beeld gebracht omdat dit een specifiek deel van de bedrijventerreinmarkt betreft met een aanzienlijk belang voor de Zuid-Hollandse economie.
Uitbreidingsvraag 2021 t/m 2030 per bestuurlijke regio
Holland Rijnland | Midden-Holland | MRDH | Zuid-Holland Zuid | |
Uitbreidingsvraag | 51 – 111 | 43 – 86 | 131 – 319 | 48 – 149 |
Gemengd stedelijk | 4 – 8 | 3 – 7 | 4 – 30 | 1 – 8 |
Campus | 5 – 12 | 0 | 3 – 6 | 0 |
Regulier | 20 – 42 | 15 – 31 | 21 – 78 | 10 – 49 |
Grootschalige distributie | 19 – 34 | 20 – 35 | 85 – 164 | 32 – 66 |
Grootschalige productie | 4 – 14 | 5 – 12 | 19 – 42 | 4 – 26 |
Watergebonden | 4 – 10 | 5 – 10 | 16 – 35 | 10 – 26 |
Deze tabel hanteert een bandbreedte tussen een hoog en een laag scenario. Gezien de economische kenmerken van de regio’s in Zuid-Holland, de bevolkingsprognoses en de ruimtelijke druk is in alle regio’s het hoge scenario het meest waarschijnlijke scenario. De in de tabel genoemde totalen zijn exclusief de behoefte aan watergebonden terreinen.
Vervangingsvraag
Naast de uitbreidingsvraag is de vervangingsvraag in beeld gebracht. Door transformatie van bestaande bedrijventerreinen is een vervangingsvraag van maximaal 117 hectare geraamd tot en met 2030. Dit is circa 2% van de huidige uitgegeven voorraad. Onderstaande tabel geeft een overzicht van de vervangingsvraag per bestuurlijke regio. Deze ruimtevraag is afhankelijk van de compensatieplannen van de gemeenten waar deze transformatieplannen spelen. Ondanks een goede onderbouwing vanuit de behoefteraming blijft de vervangingsvraag een onzekere factor. De vervangingsvraag fluctueert door de tijd heen.
De onderliggende locaties passen overigens niet bij voorbaat binnen het provinciaal Omgevingsbeleid en moeten daar nog op beoordeeld worden.
Vervangingsvraag 2021 t/m 2030 per bestuurlijke regio
Vraag-aanbodconfrontatie per regio (kwantitatief)
In onderstaande tabel wordt de hierboven geïnventariseerde vraag (uitbreidingsvraag en vervangingsvraag) geconfronteerd met het harde planaanbod. Dit zijn plannen die al zijn vastgelegd in onherroepelijke omgevingsplannen. Bij het bepalen van de aanbodzijde is ook rekening gehouden met de leegstand in de bestaande voorraad. Want wanneer sprake is van forse leegstand, zou de bestaande voorraad een deel van de vraag kunnen opvangen. In Zuid-Holland is de leegstand echter zeer beperkt en bevindt zich in bijna alle regio’s onder de frictieleegstand. Dit is de leegstand die nodig is om een markt goed te laten functioneren. Denk hierbij aan leegstand die nodig is als schuifruimte vanwege verhuizingen of verbouwingen. Door deze krapte op de Zuid-Hollandse bedrijfsruimtemarkt is het niet waarschijnlijk dat een significant deel van de vraag zal landen in de bestaande voorraad.
In deze tabel is geen rekening gehouden met het zachte planaanbod. Dit zijn namelijk plannen waarvoor nog een omgevingsplan moet worden vastgesteld. De status van zachte plannen kan sterk verschillen (van idee tot afgestemd in de regio tot voorontwerp omgevingsplan). Het zachte planaanbod is dynamisch en verandert door de tijd.
Confrontatie vraag en aanbod per bestuurlijke regio (per 1‑1‑2021)
Holland Rijnland | Midden-Holland | MRDH | Zuid-Holland Zuid | |
Uitbreidingsvraag | 51 – 111 | 43 – 86 | 131 – 319 | 48 – 149 |
Vervangingsvraag | 19 | 31 | 44 | 22 |
Totale vraag | 70 – 130 | 74 – 117 | 175 – 363 | 70 – 171 |
Hard planaanbod | 71 | 3 | 308 | 196 |
Behoefte | -1 tot 59 | 71 tot 114 | -125 tot 63 | -125 tot -24 |
Uitgaande van het hoge scenario is in alle regio’s (met uitzondering van Zuid-Holland Zuid) sprake van een (forse) kwantitatieve behoefte aan bedrijventerrein. Deels zou dit geaccommodeerd kunnen worden door de zachte plannen.
Het behouden en creëren van watergebonden bedrijvigheid is niet alleen van belang voor economische groei, maar ook voor de realisatie van een duurzame en circulaire toekomst in Zuid-Holland in zijn geheel. Onderstaande tabel geeft daarom een overzicht van de vraag-aanbod confrontatie van de watergebonden bedrijvigheid. Hieruit blijkt dat in alle bestuurlijke regio’s sprake is van behoefte aan watergebonden bedrijventerreinen.
Confrontatie vraag en aanbod watergebonden bedrijvigheid per bestuurlijke regio (per 1‑1‑2021)
Holland Rijnland | Midden-Holland | MRDH | Zuid-Holland Zuid | |
Vraag | 4 – 10 | 5 – 10 | 16 – 35 | 10 – 26 |
Aanbod | 0 | 0 | 7 | 5 |
Behoefte | 4 tot 10 | 5 tot 10 | 9 tot 28 | 5 tot 21 |
Vraag-aanbodconfrontatie per regio (kwalitatief)
Naast de kwantiteit is het essentieel om naar de kwaliteit van vraag en aanbod te kijken. Hierbij is de onderverdeling naar werkmilieu en de geografische spreiding van het aanbod relevant. Er wordt gekeken naar geografische spreiding omdat marktregio’s van bedrijven vaak niet gelijk zijn aan de bestuurlijke regio’s. Grenzen zijn namelijk vaak fluïde en overlappend. Bovendien heeft elk type bedrijfssegment zijn eigen marktregio. Naast regionaal wordt ook kwalitatief onderscheid gemaakt. De reden hiervoor is dat elk segment zijn specifieke behoefte heeft qua kavelkenmerken en –omvang. Daarom is hierboven onderscheid gemaakt naar de vijf typen werkmilieus.
Toetsing en beoordeling plannen
De provincie beoordeelt bij een nieuw omgevingsplan of deze past binnen het provinciaal Omgevingsbeleid en geeft op basis hiervan advies aan de gemeente. De provincie stuurt met haar instrumentarium op behoud van het bestaande (plan)aanbod aan bedrijventerreinen.
Realiseren van concentratie en bundeling van nieuwe detailhandel primair in de centra van wijken, dorpen en steden
De provincie hecht veel waarde aan vitale, krachtige en aantrekkelijke stads- en dorpscentra en wil om dat te bereiken de detailhandelsstructuur versterken door deze vooral kwalitatief te verbeteren en ook de bereikbaarheid en de beschikbaarheid van detailhandelsvoorzieningen te garanderen. Dit levert een belangrijke bijdrage aan het woon-, werk- en leefklimaat in Zuid-Holland. Detailhandel is nog steeds een belangrijk bezoekmotief voor centra, ondanks dat in veel gebieden het draagvlak voor winkels afneemt door overaanbod, veranderend consumentengedrag en demografische ontwikkelingen. Uitbreiding van aanbod is gelet op de transitie waar alle centra voor staan, echter niet meer de focus. Het gaat in de toekomst veel meer over het relevant houden van de totale centrumgebieden, waarbij voor een goede regionale afstemming en samenwerking het juiste (relevante) verzorgingsgebied belangrijk is. Tussen detailhandelsvoorzieningen onderling en met andere (maatschappelijke) voorzieningen ontstaat synergie en combinatiebezoek. Hierdoor functioneren de voorzieningen als geheel beter dan de som der delen. De provincie benut hiermee de kracht van detailhandel voor vitale, sterke en aantrekkelijke centra waardoor optimaal wordt bijgedragen aan een kwalitatief hoogwaardigere leefomgeving.
Aanpak Winkelgebieden
Met de Aanpak Winkelgebieden biedt de provincie gemeenten naast de ruimtelijke beleidskaders hulp en ondersteuning op gebied van kennisuitwisseling, verbeteren samenwerking, aanpak leegstand, herpositioneren en transformatie winkelgebieden. Deze aanpak bestaat onder andere uit:
Subsidieregeling planvorming detailhandel Zuid-Holland
De subsidieregeling planvorming detailhandel Zuid-Holland is bedoeld om de kwaliteit en het functioneren van winkel- en centrumgebieden te optimaliseren. Gemeenten, winkeliers- en ondernemersverenigingen en stichtingen kunnen subsidie aanvragen voor activiteiten die zijn gericht op het verhogen en verbeteren van de onderlinge samenwerking van ondernemers en winkeliers, vooronderzoek voor het oprichten van een Bedrijven Investeringszone (BIZ), haalbaarheidsonderzoek om tot compactere winkelgebieden te komen en verspreid aanbod te saneren of het laten opstellen van een sterkte-zwakte analyse voor een winkel- en centrumgebied. Daarnaast kan de subsidieregeling ingezet worden om meer uitvoerende activiteiten op het gebied van herontwikkeling en transformatie te organiseren.
Koopstromenonderzoek
De provincie laat regelmatig, in 2021 in samenwerking met de provincies Noord-Holland, Utrecht, en Noord-Brabant koopstromenonderzoek (KSO) uitvoeren. Koopstromenonderzoek is een grootschalig consumentenonderzoek onder inwoners van de Randstad. De enquête brengt de kooporiëntatie (waar worden boodschappen gedaan, waar wordt gewinkeld, inclusief internetaankopen) en het koopgedrag (o.a. gebruikt vervoermiddel, koopfrequentie, beoordeling winkelgebieden, combinatiebezoek) van de bevolking in beeld. De provincie gebruikt de KSO-data voor de evaluatie, monitoring en aanpassing van het (ruimtelijk) detailhandelsbeleid, o.a. met betrekking tot de ontwikkelingsmogelijkheden en de detailhandelsstructuur. De KSO-data is voor iedereen beschikbaar. Naast de provincies wordt de KSO-data door gemeenten, regio’s en marktpartijen gebruikt voor bijvoorbeeld de onderbouwing van lokaal en regionaal detailhandelsbeleid of vestigingsplaatskeuzes.
Professionalisering, samenwerking en kennisdeling
De provincie wil samen met betrokken partijen in (middelgrote) steden werken aan levendige, vitale en aantrekkelijke centrumgebieden. Voor alle type centrumgebieden geldt dat ingrepen noodzakelijk kunnen zijn om tot een toekomstbestendige structuur te komen. Om daadwerkelijke sterke steden en dorpen te krijgen geldt dat de centrumfunctie in balans dient te zijn. Daarom ligt de focus op de volgende thema’s:
Kennisvorming- en deling
De provincie ziet een toegevoegde waarde voor zichzelf bij kennisvorming en –deling op het terrein van detailhandel en bredere binnenstad aanpak. Uit diverse trajecten blijkt dat met name de kleine gemeenten minder goed geëquipeerd zijn om alle trends en ontwikkelingen te volgen en onvoldoende menskracht beschikbaar hebben om benodigde acties uit te voeren. In dit kader wordt ingezet op het breed toepasbaar maken van provinciaal geïnitieerde onderzoeken (DNA van de stad, stadslogistiek), organiseren van breed toegankelijke masterclasses en kennisbijeenkomsten en het opzetten van een monitor werklocaties. Zo zijn er twee platforms opgericht voor centrummanagers en ambtenaren EZ om de binnenstad aanpak zowel inhoudelijk als procesmatig te bespreken.
Regionale visies en programmering
Het is wenselijk om detailhandelsontwikkelingen in een breder regionaal kader te kunnen plaatsen met afspraken over nieuwe ontwikkelingen maar ook bijvoorbeeld over het saneren van overaanbod. De provincie zet zich daarom in om regionale samenwerking en programmering op het gebied van detailhandel te stimuleren en levert een actieve bijdrage aan regio’s die actief zijn op het gebied van visievorming en programmering. Elementen die daar onderdeel van kunnen uitmaken zijn het gebruik van actuele cijfers over aanbod en leegstand, regionale programmering, inventarisatie van kansrijke en kansarme centra, profielen per gemeente, nieuwe ontwikkelingen, schrappen (plan)aanbod en transformatie.
Overzicht provinciale detailhandelsstructuur, PDV- en GDV-locaties
Provinciale detailhandelsstructuur
In de Omgevingsvisie is op hoofdlijnen de provinciale detailhandelsstructuur (reguliere detailhandel) benoemd.
Het generieke beeld in het functioneren van de verschillende type centra is door de provincie vertaald in een ontwikkelingsperspectief voor de provinciale detailhandelsstructuur. Deze bestaat uit vier categorieën: ‘te consolideren centra’, ‘te herpositioneren centra’, ‘te optimaliseren centra’ en de ‘overige centra’.
Deze vierdeling maakt het ‘level playing field’ herkenbaar. Hierdoor wordt duidelijk en inzichtelijk welke positie een centrum heeft in de provinciale detailhandelsstructuur en worden de gemaakte keuzes voor ontwikkelingsmogelijkheden (investeringen, ruimtelijke toevoegingen en herstructureringen/transformaties) daarbinnen helder. De bij deze categorisering behorende ontwikkelingsperspectieven luiden als volgt:
Te consolideren centra
De grote centra hebben over het algemeen een ruim aanbod aan detailhandelsvoorzieningen en bieden daarnaast een breder aanbod aan publieksvoorzieningen. Dit zorgt er voor dat deze centra, niet alleen voor de aankoop van (niet-dagelijkse) artikelen, maar ook om recreatief te winkelen en als ‘dagje uit’ veelal worden bezocht.
Het toekomstperspectief voor de 'te consolideren centra' is over het algemeen goed. Dit betekent echter niet dat deze centra niet voor opgaven staan. Om hun positie te consolideren kan sprake zijn van uitbreiding van het winkelaanbod, maar er zal ook zeker sprake zijn van transformatie van zwakkere winkellocaties. Het provinciale beleid richt zich op behoud en versterking van de (boven)regionale positie van deze centra waarbij het totaal aantal winkelvloeroppervlak niet toeneemt. De Ladder voor duurzame verstedelijking blijft hiervoor een belangrijk instrument.
Ontwikkelingen in deze centra moeten niet leiden tot onaanvaardbare leegstandseffecten in andere centra. Qua omvang, functioneren en verwacht toekomstperspectief onderscheiden de binnensteden van Rotterdam en Den Haag zich ten opzichte van de andere centra. Ook hebben deze twee centra een grote aantrekkingskracht op (inter)nationale bezoekers. De andere centra in deze categorie vervullen vooral een regionale functie. Nieuwe ontwikkelingen zouden ook bij dat profiel moeten passen.
De te consolideren centra van de provinciale detailhandelsstructuur bestaan uit 7 locaties:
Internationale centra: Den Haag binnenstad en Rotterdam binnenstad;
Nieuwe centra: Leidschendam The Mall of the Netherlands
Historische binnensteden: Leiden centrum, Delft binnenstad, Dordrecht binnenstad en Gouda binnenstad.
Te herpositioneren centra
Deze centra zijn planmatig ontwikkeld en relatief sterk winkel georiënteerd. Ondanks hun omvang en kritische massa is door hun relatieve mono functionaliteit hun toekomstperspectief kwetsbaar in de huidige en toekomstige winkelmarkt. Deze centra zijn gebaat bij een bredere mix aan functies, afgestemd op de lokale behoefte. Uitbreiding van het winkelaanbod is in deze centra in principe niet aan de orde, tenzij er door woningbouw een substantiële toename van de bevolking te verwachten is.
Dit ontwikkelperspectief geldt voor Rijswijk in de Bogaard, Rotterdam Zuidplein en Alexandrium en Stadshart Zoetermeer.
Te optimaliseren centra
De provincie heeft 34 centra als 'te optimaliseren centra' aangeduid. Deze centra nemen een prominente positie in binnen de structuur en zijn van groot belang voor de leefbaarheid en ruimtelijke kwaliteit. De omvang van het winkelaanbod in m2 in deze centra is de afgelopen jaren over het algemeen beperkt in omvang afgenomen en missen een kritische massa die juist de grotere steden aantrekkelijk maken voor aankoop van niet-dagelijkse artikelen. Het aantal winkels is daarentegen sterker afgenomen. Een belangrijke oorzaak voor deze afname is dat Internet een belangrijk aankoopkanaal is voor vooral niet-dagelijkse goederen. Branches die veelal op internet worden gekocht, zijn juist aanwezig in dit type centra en staan dus onder druk. Andere publieksfuncties zoals horeca en leisure zijn over het algemeen wat minder sterk vertegenwoordigd. Het gevolg is dat deze centra een minder grote koopkrachttoevloeiing realiseren en dat de bestedingen per m2 op een lager niveau liggen. De betreffende gemeenten hebben ook nagenoeg geen ontwikkelingsruimte voor nieuwe detailhandelsontwikkelingen. De combinatie van deze factoren zorgt ervoor dat het (toekomstig) functioneren van deze groep centra onder druk staat. Detailhandel is een belangrijke drager voor de aantrekkelijkheid en levendigheid van deze centra. Doordat de functie van detailhandel in deze centra terugloopt, dreigt ook de vitaliteit en aantrekkelijkheid, en daarmee de sociaalmaatschappelijke functie van deze centra terug te lopen. De belangrijkste (ruimtelijke) opgaven liggen voor alle betrokken partijen (overheden en markt) dan ook bij deze categorie centra. Het winkelbestand in deze centra zou daarom bij voorkeur niet moeten uitbreiden, zich primair moeten richten op de eigen bewoners en geen of heel beperkte regionale ambities nastreven. Mocht het eigen inwonertal in aanzienlijke mate toenemen, dan kan het winkelaanbod hierop afgestemd worden. Soms kan ook intensivering op een plek aan de orde zijn, gevolgd door sanering of transformatie elders. Een belangrijke opgave ligt in het terugdringen van winkelleegstand, o.a. door transformatie naar andere functies. Toevoeging van andere publieksfuncties, zowel maatschappelijk als commercieel van aard, kan de aantrekkelijkheid van deze centra verhogen. Het gaat hierbij om een maatwerkopgave per centrum.
Overige centra
De overige centra (circa 450 centra, en niet specifiek benoemd) vervullen een lokale functie, zijn belangrijk voor de bereikbaarheid van het dagelijks aanbod en hebben een meerwaarde voor de leefbaarheid van kleine kernen, wijken en buurten. Het toekomstperspectief is divers: sommige centra functioneren goed, andere centra komen in aanmerking voor een facelift, herprofilering, (gedeeltelijke) transformatie of samenvoeging. Voor deze categorie centra kan eventuele beperkte groei van het winkeloppervlak aan de orde zijn om de dynamiek in de dagelijkse sector te faciliteren. Beperkte groei van het aanbod in de overige centra is ook mogelijk indien dit aanbod geen gelijke tred houdt met een sterke bevolkingsgroei die recent heeft plaatsgevonden, of aanstaande is, bij achterstand in het voorzieningenniveau of bij feitelijke en planologische saldering van aanwezige detailhandel uit hetzelfde verzorgingsgebied. Indien het draagvlak van een verzorgingsgebied te klein is voor een compleet winkelcentrum, kan een supermarkt de functie van centrale aankoopplaats vervullen.
Herallocatie overig centrum
Een winkelconcentratie kan op een andere centrale en goed bereikbare locatie binnen hetzelfde verzorgingsgebied geaccommodeerd worden indien bij de achterblijvende locatie sprake is van sanering van detailhandel. Hier zou sprake van kunnen zijn op het moment dat meerdere locaties worden samengevoegd op een nieuwe locatie of bij opheffing en verplaatsing van een slecht functionerende aankoopplaats. Herallocatie zal in de praktijk alleen aan de orde zijn bij ‘overige centra’. Er gelden wel een aantal voorwaarden. Voor de achterblijvende locatie dient er zicht te zijn op zowel feitelijke als planologische sanering van detailhandel. Indien er als gevolg van de verplaatsing bovengemeentelijke effecten optreden, of er is per saldo sprake van een toename van het winkelareaal, gelden dezelfde toelichtingsvereisten voor het omgevingsplan zoals beschreven onder ‘toelaatbaarheid nieuwe ontwikkelingen’.
Dagelijks aanbod (supermarkt) buiten winkelconcentratie in kleine kern
Leefbaarheid in en van kleine kernen hangt in veel gevallen samen met de beschikbaarheid en bereikbaarheid van dagelijks winkelaanbod. In deze sector zien de provincie een tendens naar schaalvergroting van supermarkten. In sommige gevallen zal het echter niet mogelijk zijn een toekomstbestendige supermarkt in een winkelconcentratie van een kleine kern onder te brengen omdat er geen geschikte ruimte te vinden is voor de benodigde omvang van de supermarkt. Via lokaal maatwerk wordt daarom de mogelijkheid geboden voor de vestiging of uitbreiding van een toekomstbestendige supermarkt in een kleine kern net buiten het winkelconcentratiegebied. Er moet dan aangetoond worden dat de supermarkt niet in of aansluitend aan het winkelconcentratiegebied gerealiseerd kan worden. Ook dient aangetoond te worden dat de leefbaarheid in de kern onder druk staat vanwege het ontbreken van een toekomstbestendige supermarkt. De omvang van het totale aanbod aan dagelijkse goederen dient wel in overeenstemming te zijn met het draagvlak van het verzorgingsgebied ( de kleine kern) en er dienen geen (blijvende) negatieve effecten op te treden op de bestaande detailhandelsstructuur.
PDV-locaties voor woongerelateerde detailhandel
Naast de reguliere detailhandelsstructuur zijn er zijn 31 opvanglocaties aangewezen waar zich grootschalige detailhandel in meubelen (inclusief In ondergeschikte mate woninginrichting) en detailhandel in keukens, badkamers, vloerbedekking, parket, zonwering en jacuzzi’s kan vestigen. Deze zogenaamde PDV-locaties (Perifere Detailhandels Vestigingen) zijn aangeduid in de Omgevingsverordening. De PDV-locaties verschillen nogal in functioneren en verschijningsvorm. Een aantal van deze locaties heeft een regionale aantrekkingskracht en andere bedienen vooral een lokale markt. Sommige zijn als ‘woonboulevard’ ontwikkeld en vormen een stedenbouwkundig geheel. Andere locaties zijn in feite gemengde bedrijventerreinen waar woongerelateerde detailhandel zich heeft gevestigd. Er is in Zuid-Holland een overschot aan woongerelateerde detailhandel waardoor veel PDV-locaties niet optimaal functioneren. Voor de meeste PDV- locaties is kwantitatieve versterking daarom niet gewenst.
GDV-locaties: Megastores en Alexandrium 2
In Zuid-Holland zijn twee locaties voor Grootschalige Detailhandels Vestigingen (GDV) aangewezen: Alexandrium II en een deel van Haaglanden Megastores. Een GDV-locatie heeft meerdere grootschalige vestigingen, waarbij de branchebeperkingen van het perifere detailhandelsbeleid niet gelden. In de jaren 90 ontstond behoefte om goed bereikbare locaties buiten de bestaande centra aan te wijzen voor grootschalige detailhandel zonder branchebeperkingen. Door de forse toename in online bestedingen en de afname van het aantal winkels en vloeroppervlak, is de behoefte aan dit soort locaties sterk afgenomen. De provincie gaat nu juist uit van behoud en versterking van de bestaande ruimtelijke detailhandelsstructuur en handhaaft het aantal GDV-locaties in Zuid-Holland daarom tot de bestaande twee. Er is op dit moment geen aanleiding om beleid en regels voor de GDV-locaties aan te passen.
In Bijlage IX (onderdeel C) van de Omgevingsverordening is een tabel opgenomen waarin duidelijk wordt welke centra tot welk type centra van de provinciale detailhandelsstructuur behoort. Daarnaast zijn in de tabel de PDV- en GDV-locaties opgenomen.
Functioneren detailhandelsstructuur
Het functioneren van de detailhandelsstructuur staat op onderdelen onder druk. Er zijn echter ook locaties en gebieden waar de detailhandel op dit moment goed functioneert en kansen bestaan voor versterking. De provincie heeft inzicht gegeven in de ontwikkelingsmogelijkheden voor de detailhandel in Zuid-Holland, door een berekening te maken die dit indicatief in beeld brengt.
Tabel: Kwantitatieve ontwikkelingsmogelijkheden op sub regionale schaal tot 2030 in winkelvloeroppervlak (wvo).
Momentopname 24 mei 2022.

Bovenstaande tabel laat de kwantitatieve ontwikkelingsmogelijkheden (exclusief huidige leegstand) tot 2030 op sub regionale schaal zien. Het betreft modelmatige marktruimteberekeningen op basis van een aantal traceerbare cijfers/bronnen (huidige aanbod, vraag, koopstromen, omzetcijfers, marktaandeel online) en modelmatige aannames voor de toekomst (bevolkingsprognose, marktaandeel online,). Het model houdt bewust geen rekening met beleidsmatige ambities, keuzes of ingrepen (beleidsneutraal).
De tabel is bedoeld om kwantitatief gevoel te krijgen wat het doorzetten van een aantal ontwikkelingen betekent voor de kwalitatieve en ruimtelijke provinciale beleidsopgave in centrumgebieden en daarbuiten. De tabel heeft niet als doel als ‘norm’ te dienen voor de lokale haalbaarheid van bepaalde detailhandelsontwikkelingen. Op basis van specifieke lokale omstandigheden zou voor een specifieke branche of winkel een meer locatie-specifieke berekening of afweging kunnen worden gemaakt. Daarbij dient echter wel steeds kritisch te worden gekeken naar de uitgangspunten om te voorkomen dat men zich rijk rekent en rekening wordt gehouden met (verdringings)effecten elders.
Deze tabel maakt duidelijk dat in de dagelijkse sector (levensmiddelen en persoonlijke verzorging) voor uitvoering van de harde en zachte plannen er een overaanbod is voor dagelijks winkelaanbod. Alleen in het sterk verstedelijkte gebied van de MRDH is er beperkte uitbreidingsruimte mogelijk. De uitbreidingsruimte is voor een groot deel gebaseerd op de toename van het aantal inwoners in 2030 en het effect van het online boodschappen doen.
De niet-dagelijkse sector (mode & luxe, vrije tijd, in en om het huis, overig) laat een wisselend beeld zien, zowel tussen regio’s als productgroepen. In totaal is er nu voor uitvoering van plannen een uitbreidingsruimte van 81.500 m2 wvo op provinciale schaal. De uitbreidingsruimte is ten opzichte van 2018 met zo’n 60.000 m2 toegenomen. Ook hier is deze uitbreidingsruimte gebaseerd op een verwachte toename van de bevolking (+7,5%) tot 2030. Als deze toename niet van de grond komt, is er geen ruimte voor uitbreidingsruimte.
Daarnaast is er nog een planvoorraad van bijna 330.000 m2 wvo. Na uitvoering van harde en zachte plannen laat alleen de regio MRDH nog een positieve ontwikkelingsruimte zien tot 2030, voor niet-dagelijkse artikelen. In de overige gebieden is dan sprake van overaanbod voor alle productgroepen.
Het gegeven dat momenteel in sommige regio’s voor sommige branche ontwikkelingsruimte aanwezig is, wil niet wil zeggen dat het locatiebeleid voor detailhandel niet van toepassing is. Toevoeging van detailhandel dient plaats te vinden op de juiste plek, in beginsel in de centra zodat er synergievoordelen behaald kunnen worden door geclusterd aanbod om deze gebieden en de kernen te versterken.
Toelaatbaarheid nieuwe ontwikkelingen, zowel binnen als buiten de centra
Aan nieuwe detailhandelsontwikkelingen verbindt de provincie voorwaarden op het gebied van toelaatbaarheid. Ontwikkelingen die met nieuwe detailhandel gepaard, moeten in de toelichting op het omgevingsplan onderbouwd worden via de ladder voor duurzame verstedelijking. Daarnaast moet o.a. inzicht gegeven worden in de eventuele toename van de leegstand, de gevolgen voor de ruimtelijke kwaliteit en leefbaarheid in het verzorgingsgebied, ontwrichting van het voorzieningenniveau alsmede eventuele mogelijkheden voor saldering.
Daarnaast kan een advies van de Adviescommissie Detailhandel Zuid-Holland nodig zijn. Dit advies is nodig bij nieuwe ontwikkelingen binnen de centra vanaf 2000 m2 bruto vloeroppervlak (binnensteden Rotterdam en Den Haag vanaf 4000 m2 bruto vloeroppervlak) en buiten de centra vanaf 1000 m2 bruto vloeroppervlak. De adviescommissie valideert objectief de onderbouwing van de nieuwe detailhandelsontwikkeling. Het gaat dan om de (regionale) kwantitatieve en kwalitatieve behoefte en de ruimtelijke effecten van de nieuwe detailhandel (zoals woon- en leefklimaat, ruimtelijke kwaliteit en leegstand).
Regionale afstemming
Vanwege de mogelijke bovenlokale ruimtelijke effecten van grootschalige detailhandelsontwikkelingen, vindt de provincie het van belang dat nieuwe grootschalige ontwikkelingen in regionaal verband worden afgestemd. Hierbij dienen gemeenten het ruimtelijk relevante verzorgingsgebied in kaart te brengen. Binnen dit verzorgingsgebied dient dan inzichtelijk gemaakt te worden in welke gemeenten ruimtelijke effecten op zouden kunnen treden als gevolg van de nieuwe ontwikkeling en met welke gemeenten hier dan afstemming over plaats zou moeten vinden. De Adviescommissie Detailhandel kan hierbij een advies uitbrengen over de door gemeenten in kaart gebrachte ruimtelijk relevante verzorgingsgebieden. De provincie beoordeelt vervolgens de toelichting op het omgevingsplan waarin de uitkomsten van deze regionale afstemming zijn opgenomen.
Realiseren juiste kantoor op de juiste plek
De provincie Zuid-Holland streeft naar voldoende kantoren in Zuid-Holland waarbij vraag en aanbod in balans zijn. Het is belangrijk dat de kantoren van de goede kwaliteit zijn. Ook moeten de kantoren op de juiste locatie staan of op een juiste locatie komen te staan. Dit vraagt aan de ene kant om een aantal sterke kantorenclusters. Aan de andere kant vraagt het om (beperkte) ruimte voor kleine kantoren in een lokaal gebied. Met sturing via ruimtelijk beleid (bv. Omgevingsverordening en kantorenstructuur), regionale afstemming (bv. regionale kantorenvisies), monitoring (bv. behoefteraming, kwalitatieve monitor en dashboard), en onderzoek en kennisdeling werkt de provincie naar een goede kwantitatieve en kwalitatieve match van vraag en (plan- en bestaand) aanbod. Ook gaat de provincie ongewenste nieuwbouw tegen door omgevingsplannen te beoordelen. Hiermee streeft de provincie naar een welvarend Zuid-Holland met voldoende toekomstbestendige ruimte voor ondernemen ten behoeve van een toekomstbestendig economisch vestigingsklimaat.
Nieuwe kantorenontwikkelingen concentreren zich bij voorkeur op toplocaties (centrum Rotterdam en centrum Den Haag) en scienceparken. Daarnaast is er een opgave om kantoren te reduceren (zowel fysiek als qua plancapaciteit) op minder kansrijke locaties en wordt waar mogelijk de transformatie van leegstaande kantoren naar andere functies (wonen) mogelijk gemaakt.
Provinciale Kantorenstructuur
De provincie hanteert onderstaande hoofdstructuur voor kantoren. Deze hoofdstructuur is gebaseerd op de ‘behoefteraming kantoorruimte provincie Zuid-Holland’ uit 2018 en is geactualiseerd naar aanleiding van de behoefteraming kantoorruimte provincie Zuid-Holland uit 2023. Het saldo per gemeente voor nieuwbouwvraagramingen kantoren hebben betrekking op de tijdsperiode 2023-2035. De strategie dient binnen de kaders van de meest recente behoefteraming kantoren te zijn (bijlagen VIII t/m XIII behoefteraming kantoren 2023).
Locaties | Reikwijdte | Strategie (binnen kader meest recente behoefteraming kantoren) |
Grootstedelijke toplocaties / centrumlocaties
Rotterdam CBD (Central District, incl. Centrum – Blaak). | (Inter)nationaal: Grootstedelijke toplocaties (eersteklas, moderne kantoorlocaties in het topsegment) aangevuld met direct omliggende centrumlocaties in Rotterdam en Den Haag. Hier zijn meerdere (inter)nationale hoofdkantoren te vinden CID Den Haag en CBD Rotterdam zijn zeer dominant binnen de provinciale kantorenmarkt qua omvang en opnamevolume. Op deze locaties bevinden zich bovendien meerdere (inter)nationale hoofdkantoren. | Groei |
OV-knooppuntlocaties en centrum/ (intercity)stationslocaties
Leiden Centraal (en (deel) binnenstad), Rotterdam Alexander, Kop van Zuid (Rotterdam). Spoorzone Delft (en (deel) binnenstad). Spoorzone Gouda (en (deel) binnenstad) Behoud of afname op: Dordrecht stationsomgeving (en (deel) binnenstad), Alphen aan den Rijn stationsomgeving, Schiedam stationsomgeving | Provinciaal: Het gaat hier om OV-knooppuntlocaties die zowel per intercity én per auto uitstekend bereikbaar zijn (<5 min snelweg) en multifunctionaliteit (mix van functies, incl. voorzieningen). Daarnaast betreft het centrum/(intercity)stationslocaties in de grotere kantoorgemeenten in Zuid-Holland. Feitelijk gaat het daarmee om locaties, die na de grootstedelijke toplocaties in Den Haag en Rotterdam, de meeste toekomstpotentie hebben. De kwaliteit en het onderscheidend vermogen van deze locaties is dan ook bovengemiddeld. | Afname en/of behoud, én beperkte groei op enkele locaties |
Snelweglocaties, ov-knooppuntlocaties en overige, zoals Brainpark (Rotterdam), Fascinatio (Capelle aan den IJssel), Vijfsluizen (Vlaardingen), Amstelwijck (Dordrecht), Plaspoelpolder (Rijswijk), Rokkeveen Campus / Afrikaweg-Boerhaavelaan (Zoetermeer), Meerburgpolder (Zoeterwoude), Stationsomgeving Zwijndrecht, Bleizo (Lansingerland), Vierzicht (Leiderdorp), Stationsgebied Gorinchem, Stationspark (Sliedrecht) et cetera. | Regionaal: Het gaat om snelweglocaties, ov-knooppuntlocaties (zonder intercity bereikbaarheid) en overige locaties met een gemeentegrens overschrijdend profiel. Gemiddeld genomen zijn op deze locaties vooral bedrijven met een regionale reikwijdte gevestigd. Daarbij gaat het om een mix van kleinschalige en (middel)grote eindgebruikers (vaak in een multi-tenant omgeving). Deze locaties kenmerken zich momenteel veelal door bovengemiddelde leegstand, beperkte multifunctionaliteit en/of zijn terug te vinden in gemeenten met een beperkte kantorenvoorraad. Het onderscheidend vermogen van deze locaties is vaak beperkt. | Fors verdunnen |
Kleinschalige kantoorruimte (in omgevingsplannen) in kleinere kantoorgemeenten en/of op bedrijventerreinen. | Lokaal: In deze categorie vinden we vooral kantoorgebruikers met een gemiddeld lokale reikwijdte. Het gaat vaak om kleinere (of middelgrote) eindgebruikers op bedrijventerreinen of in de kleinere kantoorgemeenten. | Verdunnen met ruimte voor lokaal maatwerk |
Voor bijzondere locaties die geen onderdeel uitmaken van de reguliere kantorenmarkt zoals science locaties (Bio Science Park (Leiden), TU Delft Campus Zuid (Delft), Estec en Space Business Park (Noordwijk) en Erasmus Hoboken en Woudenstein (Rotterdam), Internationale Zone en (Oude) Waalsdorperweg (Den Haag) en World Horti Center (Westland), wordt geadviseerd vooral te kijken naar de groeiontwikkeling in combinatie met de specifieke functies/doelgroepen voor deze locaties. Ze opereren veelal op (inter)nationale schaal en passen daarmee in de top van de kantorenstructuur. Bedrijfskantoren (solitaire kantoorpanden op bedrijventerreinen) maken wel onderdeel uit van de behoefteraming, maar niet van de structuur voor de reguliere kantorenmarkt.
De bovenstaande tabel betekent niet dat harde plancapaciteit op de snelweglocaties, ov-knooppuntlocaties en overige en de kleinschalige kantoorruimte niet meer gerealiseerd kan worden. Omgevingsplannen kunnen worden uitgevoerd. Aanpassing daarvan is pas aan de orde indien de locaties niet zijn opgenomen in een actuele regionale visie die is aanvaard door Gedeputeerde Staten.
Nieuwbouwvraagramingen kantoren

De cijfers in de bovenstaande tabel zijn de cijfers per regio voor uitbreidingsvraag en vervangingsvraag met een minimaal en maximaal scenario. Deze scenario’s zijn voornamelijk gebaseerd om trends en ontwikkelingen waarbij de verwachte kantoor quotiënt (kantoorruimte per werkzame persoon) een belangrijk rol speelt. Door de grote invloed van deze quotiënt op de ruimtevraag is er continue monitoring van de provincie naar welke richting de kantorenmarkt beweegt. In deze methodiek is gekozen voor een hoofdstructuur, waarbij onderscheid wordt gemaakt tussen verschillende locaties en daar bijhorende strategieën.
Regionale kantorenvisies
Met regionale visies voor kantoren stemmen gemeenten in regionaal verband het planaanbod af op de vraag. De schaal van deze regionale visies is afgestemd op de markt voor de desbetreffende functie. De provincie is betrokken bij de totstandkoming van deze visies en committeert zich aan de afspraken in de door haar aanvaarde regionale visies. Het is gewenst de regionale visies actueel te houden.
De regio’s, gemeenten, experts en andere partners zijn in het voortraject nauw betrokken geweest bij het opstellen van nieuwe behoefteramingen kantoren, die door Gedeputeerde Staten zijn vastgesteld. Vervolgens heeft Gedeputeerde Staten de uitvraag aan de regio’s voor ‘actualisatie regionale kantorenvisies’ vastgesteld. In deze uitvraag staan behoefteramingcijfers per gemeente en de regio. De provincie acht het wenselijk dat regionale visies voor kantoren afgestemd worden op deze behoefteramingen. Aanvullend kan het Programma ruimte ook kwalitatieve- en locatiecriteria formuleren als uitgangspunten voor de regionale visies. In de uitvraag aan de regio’s heeft de provincie Zuid-Holland de regio’s gevraagd om in te gaan op:
Visie op kwaliteit en kwantiteit van de bestaande kantorenvoorraad, inclusief aanpak leegstand
Gevolgen van de visie op de bestaande kantorenvoorraad voor toekomstige kwaliteit en kwantiteit en benodigde plancapaciteit, met inachtneming van het kwantitatieve kader zoals opgenomen in de Behoefteraming kantoren Zuid-Holland (Cushman & Wakefield, 2023)
Speciale kantorenlocaties vanuit ruimtelijk beleid
Visie op duurzaamheid (bijvoorbeeld energieverbruik van kantoren).
De provincie heeft een verwijzing naar de Ladder voor duurzame verstedelijking opgenomen in de Verordening ruimte. De onderbouwing conform de Ladder voor duurzame verstedelijking vormt een belangrijk uitgangspunt bij het opstellen van regionale visies. Als het plan qua regionale behoefteraming past in een actuele regionale visie die de instemming heeft van Gedeputeerde Staten, kan daarnaar worden verwezen bij de beschrijving van de behoefte als bedoeld in de Ladder voor duurzame verstedelijking. Gedeputeerde Staten kunnen bij de aanvaarding van een regionale visie aangeven in hoeverre de Ladder voor duurzame verstedelijking op regionaal niveau volgens de provincie geheel of gedeeltelijk is doorlopen. Naast het toepassen van de Ladder voor duurzame verstedelijking wil de provincie de ruimte beter benutten door in te zetten op transformeren, herstructureren en verdichten bij voorkeur binnen de invloed gebieden van de stations en haltes van Stedenbaan.
De provincie hanteert een vijfjaarstermijn voor de actualisatie van de regionale kantorenvisies. Op dit moment heeft Gedeputeerde de geactualiseerde regionale kantorenvisies van alle regio’s aanvaard tot 1 juli 2025.
Heroverwegen van onbenutte plancapaciteit
De gemeenten zijn verantwoordelijk voor het verwerken van de regionale visie wonen, kantoren, bedrijventerreinen en –indien van toepassing – detailhandel. De provincie gaat er vooralsnog vanuit dat de samenwerkende gemeenten zelf hun verantwoordelijkheid nemen en zo nodig bestaande plancapaciteit voor stedelijke ontwikkelingen die niet (langer) in overeenstemming is met een regionale visie, zullen weg- of herbestemmen. In het overleg met gemeenten of bij de beoordeling van omgevingsplannen, zal de provincie hier aandacht voor vragen. Mocht het provinciaal belang dat noodzakelijk maken, dan kan de provincie alsnog overwegen om generieke of specifieke maatregelen te treffen, gericht op het schrappen van onbenutte plancapaciteit. De provincie kan in dat geval regels in de verordening opnemen, een (proactieve) aanwijzing geven of een inpassingsplan maken.
Behoefteramingen en monitoring
De kantorenbehoefteramingen zijn de basis voor het beleid en de kantorenstructuur. Middels monitoring zal gekeken worden in hoeverre de behoefteramingen nog aansluiten op de ontwikkelingen in de kantorenmarkt. Indien nodig zullen onderdelen van het provinciaal beleid hierop worden aangepast.
Onderzoeken en kennisdeling
Belangrijke onderwerpen waar de provincie meer inzicht in wil hebben zijn duurzaamheid/energie, kantoren in nieuwe gebiedsontwikkelingen, en kantoorontwikkelingen naar aanleiding van COVID-19. Goede monitoring en rapportages kunnen hier bij helpen maar eventueel kan ook aanvullend onderzoek nodig zijn om deze ontwikkelingen in de kantorenmarkt beter in beeld te krijgen. Middels het organiseren en bijwonen van bijeenkomsten zal de provincie samen met haar partners meer inzicht krijgen in de meest urgente opgaves en oplossingen, zodat er samen naar een nog gezondere kantorenmarkt kan worden toegewerkt.
De aanwezigheid van voldoende en goed geschoold personeel is een belangrijke randvoorwaarde voor een goed functionerende regionale economie en het slagen van de maatschappelijke transities (energie, circulair, digitalisering). De provincie draagt bij aan het versterken van human capital door de Human Capital Agenda 2.0 Zuid-Holland (HCA) uit te voeren waarbij de provinciale subsidieregeling geld beschikbaar stelt voor deelakkoorden human capital.
Presterend
Met een provinciale subsidieregeling ondersteunt de provincie partijen die samenwerken aan het realiseren van de (kwantitatieve) doelstellingen van de Human Capital Agenda 2.0 Zuid-Holland. Vooral het zogenaamde loopvermogen, de coördinatie en ontwikkelkosten, die niet aan reguliere taken of scholingsmiddelen kunnen worden toegewezen, komen voor subsidie in aanmerking.
Tevens stimuleert de provincie kennisuitwisseling tussen uitvoerders van kwartiermakers en projectleiders van de gesubsidieerde projecten (learning community). Ook stimuleert de provincie de samenwerking met en tussen de arbeidsmarktregio’s, UWV, opleiders (mbo, hbo), brancheorganisaties en bedrijven om de leercultuur in de provincie te bevorderen, leven lang ontwikkelen (LLO) te stimuleren en onderlinge verbindingen tot stand te brengen.
S
De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Voor het benutten van beschikbare warmte werken wij aan het uitbreiden van warmtenetten. In de toekomst zijn de regionale warmtetransportnetten de verbinding tussen aanbieders en gebruikers van warmte; prima geschikt om kassen en steden te verwarmen. Nieuwe woningen en gebouwen worden zoveel mogelijk energieneutraal opgeleverd.
[Vervallen]
T
Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
U
De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Op de wereld zijn er weinig plekken waar je in een kwartiertje fietsen twintig eeuwen geschiedenis tegenkomt, zoals hier in Zuid-Holland. Resten van Romeinse forten, een eeuwenoud polderlandschap, trekvaarten, kunstig aangelegde landgoederen, historische steden, vestingen, bunkers, molens, pakhuizen en kerken. De weerslag van eeuwen van menselijke bedrijvigheid; het verhaal van Zuid-Holland. De provincie Zuid-Holland is een rijk archeologisch gebied. Het is mooi als Zuid-Hollanders kennis kunnen maken met de historische vondsten in hun bodem. De provincie wil bodemvondsten zorgvuldig opslaan en deze voor het publiek bereikbaar maken.
Al dat erfgoed vormt een immens kapitaal: voor bewoners, bedrijfsleven en toeristen. De provincie Zuid-Holland werkt samen met vele vrijwilligers, mede-overheden, maatschappelijk middenveld en ondernemers om ons erfgoed te behouden en te laten beleven. Zo worden identiteit van dorpen en streken bewaard en wordt onze provincie voor inwoners en voor toeristen steeds aantrekkelijker. Toerisme is daarbij geen doel, maar een middel dat bijdraagt aan de maatschappelijke opgaven. Door spreiding van toerismestromen gaan we een te grote impact op de leefomgeving tegen. En door culturele erfgoedcollecties digitaal te ontsluiten en toegankelijk te maken voor het grote publiek blijft ons erfgoed voor de toekomst behouden.
Actief of passief aan cultuur meedoen zorgt voor persoonlijke ontwikkeling en draagt in belangrijke mate bij aan ons welbevinden. In Zuid-Holland is de deelname aan culturele voorzieningen relatief laag. Wij willen die deelname stimuleren
De kwaliteit van de leefomgeving hangt onlosmakelijk samen met het erfgoed en de cultuur(beleving) in Zuid-Holland. De provincie is hier zuinig op en wil dan ook dat ons erfgoed beschermd is en samen met de cultuur die onze provincie rijk is door iedereen beleefd en benut kan worden. Zij brengt de geschiedenis van Zuid-Holland in beeld en maakt dit beleefbaar. Daarbij is er vanuit diverse perspectieven aandacht voor de pijnlijke aspecten uit het verleden. Hierbij:
blijft de kern van het erfgoedbeleid het beschermen van het provinciale erfgoed waar vanuit de provincie werkt aan een beter beleefd en benut erfgoed. De provincie zet zich daarbij in voor onze provinciale kroonjuwelen, stimulering van restauratie, herbestemmen en verduurzamen van rijksmonumenten, onderhoud van historische windmolens en de erfgoedlijnen.
zet de provincie zich in op het beschermen, benutten, en beleven van de archeologische waarden om een breed publiek hiervan te laten genieten. Het gaat dan om bekende terreinen van provinciaal archeologisch belang, om de bekende en in Unesco-verband vastgestelde waarden van de Romeinse Limes, en om de vondsten die de provincie bewaart in haar archeologisch depot.
is cultuureducatie in Zuid-Holland belangrijk voor de gezondheid, sociale verbinding en het vestigingsklimaat. Iedereen in Zuid-Holland heeft toegang tot culturele voorzieningen, zodat men van cultuur kan genieten of cultuur kan maken, met name jongeren. Iedereen in Zuid-Holland heeft toegang tot goed bereikbare en volwaardige bibliotheken en is welkom om zich te ontwikkelen en anderen te ontmoeten.
V
De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
In het jaarlijks door GS vast te stellen Maatregelenpakket erfgoedlijnen staan de activiteiten die worden uitgevoerd t.b.v. het ontwikkelen en beleefbaar maken van erfgoedlijnen. Dit maatregelenpakket erfgoedlijnen wordt vastgesteld op basis van de adviezen van de erfgoedtafels.
Het betreft de gebieden en cultuurhistorische objecten behorende bij de geografische structuur en het verhaal van de erfgoedlijnen. De erfgoedlijnen zijn opgenomen op de cultuurhistorische kaart/ kwaliteitskaart.
De Subsidieregeling restauratie rijksmonumenten Zuid-Holland 2013 en de subsidieregeling Molens Zuid-Holland 2013 worden opengesteld voor alle eigenaren van rijksmonumenten (niet zijnde woonhuizen) in Zuid-Holland danwel eigenaren van historische windmolens in Zuid-Holland.
A. Subsidieregeling erfgoedlijnen Zuid-Holland 2020 met bijbehorend Maatregelenpakket erfgoedlijnen (jaarlijks vastgesteld door GS)
B. Subsidieregeling restauratie rijksmonumenten Zuid-Holland 2013
C. Subsidieregeling Molens Zuid-Holland 2013
Presterend
A. Samenwerken bij erfgoedlijnen
De provincie Zuid-Holland heeft een samenwerkende rol bij het ontwikkelen van erfgoedlijnen. Het ontwikkelen van erfgoedlijnen is een complexe opgave die de provincie samen met andere partijen wil realiseren. Er wordt in co-creatie samengewerkt met vele in- en externe partijen.
Rond elke erfgoedlijn is een erfgoedtafel gevormd, waar deze partijen in wisselende samenstelling aanzitten. De erfgoedtafels staan open voor iedereen en worden voorgezeten door onafhankelijke voorzitters. De provincie is ambtelijk vertegenwoordigd in deze erfgoedtafels. Eén keer per jaar heeft de gedeputeerde een intervisieoverleg met de voorzitters van de erfgoedtafels.
De erfgoedtafels hebben voor hun eigen erfgoedlijn een ambitie vastgesteld en een bijbehorend afwegingskader voor de beoordeling van uitvoeringsprojecten. Op basis van de ambitie en met behulp van het afwegingskader geven de erfgoedtafels een zwaarwegend advies aan de provincie over de te subsidiëren projecten. Op basis van deze adviezen stellen Gedeputeerde Staten het Maatregelenpakket erfgoedlijnen vast.
B. Stimuleren/ faciliteren bij restaureren en herbestemmen rijksmonumenten
Met de Subsidieregeling restauratie rijksmonumenten Zuid-Holland 2013 wil de provincie Zuid-Holland eigenaren stimuleren om hun rijksmonument (incl. molens) te restaureren en om hun rijksmonument bij herbestemming toegankelijk te maken voor een breed publiek en te verduurzamen.
Met de adviezen op maat herbestemming wil de provincie partijen stimuleren om te komen tot een goede (her)bestemming van rijksmonumenten.
Met het aanjagen van herbestemming speelt de provincie een faciliterende rol door eigenaren te helpen een goede herbestemming te vinden voor hun rijksmonument.
C. Stimuleren bij (groot) onderhoud molens
Met de Subsidieregeling restauratie rijksmonumenten Zuid-Holland 2013 wil de provincie Zuid-Holland eigenaren stimuleren om hun rijksmonument (incl. molens) te restaureren en om hun rijksmonument bij herbestemming toegankelijk te maken voor een breed publiek en te verduurzamen.
Met de adviezen op maat herbestemming wil de provincie partijen stimuleren om te komen tot een goede (her)bestemming van rijksmonumenten.
Met het aanjagen van herbestemming speelt de provincie een faciliterende rol door eigenaren te helpen een goede herbestemming te vinden voor hun rijksmonument.
Met de Subsidieregeling Molens Zuid-Holland 2013 wil de provincie Zuid-Holland eigenaren stimuleren om hun rijksmonument te onderhouden zodat een (duurdere) restauratie kan worden voorkomen.
Rechtmatig
Een toeristisch gebied en de omgeving ervan mag niet onevenredig veel lijden onder het toerisme. Daarvoor is het van belang om eerst met elkaar de identiteit van het gebied te bepalen en de regionale ontwikkelstrategie daarop aan te laten sluiten. Wat kan waar wel en wat niet mede i.r.t. draagkracht en bewonersbelangen.
We stimuleren regionale samenwerking op het gebied van toerisme in zogenaamde ‘sfeergebieden’ om te komen tot een werkbare, gebiedsgerichte aanpak. Binnen deze sfeergebieden kunnen gezamenlijke toeristische maatregelen worden geformuleerd, waarmee de inzet om toerisme in balans te brengen wordt geoptimaliseerd.
Samenwerkend
Zuid-Holland wort opgedeeld in (toeristische) sfeergebieden om te komen tot gezamenlijke toeristische maatregelen. De sfeergebieden worden de komende periode nader uitgewerkt met regionale partners.
De provincie Zuid-Holland heeft een samenwerkende rol bij het ontwikkelen van erfgoedlijnen. Het ontwikkelen van erfgoedlijnen is een complexe opgave die de provincie samen met andere partijen wil realiseren. Er wordt in co-creatie samengewerkt met vele in- en externe partijen.
Rond elke erfgoedlijn is een erfgoedtafel gevormd, waar deze partijen in wisselende samenstelling aanzitten. De erfgoedtafels staan open voor iedereen en worden voorgezeten door onafhankelijke voorzitters. De provincie is ambtelijk vertegenwoordigd in deze erfgoedtafels. Eén keer per jaar heeft de gedeputeerde een intervisieoverleg met de voorzitters van de erfgoedtafels.
De erfgoedtafels hebben voor hun eigen erfgoedlijn een ambitie vastgesteld en een bijbehorend afwegingskader voor de beoordeling van uitvoeringsprojecten. Op basis van de ambitie en met behulp van het afwegingskader geven de erfgoedtafels een zwaarwegend advies aan de provincie over de te subsidiëren projecten. Op basis van deze adviezen stellen Gedeputeerde Staten het Maatregelenpakket erfgoedlijnen vast.
Samenwerkend
De thematiek van de te subsidiëren activiteiten sluit aan op de provinciebrede thema’s uit de Provinciale Onderzoeksagenda Archeologie (POA):
Archeologie behouden voor toekomstige generaties (Verdrag van Malta).
Draagvlak voor archeologie creëren (politiek en maatschappelijk)
Stimuleren wetenschappelijk onderzoek en kennisagenda's
Rolkeuze
PresterendRechtmatig
Beschermen, benutten en beleven van archeologische waarden vormen de kern van het archeologiebeleid van Zuid-Holland en worden gerealiseerd door:
1. Actueel houden van de onderliggende onderzoeksinformatie en kaarten ten behoeve van ruimtelijke ontwikkeling en archeologisch onderzoek
2. Het archeologisch depot Zuid-Holland (voor het bewaren, de benutting en de beleving van archeologische vondsten en achterliggende gegevens);
3. Het stimuleren van het draagvlak voor de archeologie in Zuid-Holland (in lijn met de verdragen van Malta en Faro)
Subsidieregeling toerisme provincie Zuid-Holland ten behoeve van productontwikkeling dat bijdraagt aan de (toeristische) aantrekkelijkheid van Zuid-Holland, gekoppeld aan andere provinciale beleidsopgaven. Naast de aansluiting op andere opgaven zijn ook de mate waarin aanvragers een eigen bijdrage doen, en bovenlokaal de samenwerking zoeken en aangaan, belangrijk criteria voor de verstrekking van een subsidie met deze regeling.
Presterend
W
De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Een goede energievoorziening heeft een efficiënte, robuuste en slimme energie-infrastructuur nodig. Om de energietransitie aan te jagen zet de provincie ook stevig in op innovatie. We zetten hierbij onder meer in op het vernieuwen van zowel het energie- als het grondstoffensysteem. In de grondstoffentransitie zetten we in op zorgvuldig omgaan met zowel schaarse grond- als brandstoffen.
In het kader van de maatregel ‘bijdragen aan een CO2 emissiearme en circulaire industrie in Zuid-Holland’ zet de provincie de volgende instrumenten in:
Bedrijven zijn wettelijk verplicht energiebesparende maatregelen te treffen met een terugverdientijd tot vijf jaar. Provincies zijn voor een deel van de bedrijven bevoegd gezag. De Omgevingsdiensten voeren uit.
De provincie beschikt over een aantal additionele (niet wettelijke) instrumenten die ingezet kunnen worden om bedrijven te stimuleren energie te besparen. Zo informeren omgevingsdiensten (op verzoek van de provincie) bedrijven proactief over besparingsmogelijkheden en draagt de provincie via subsidie bij aan verdiepende besparingsstudies bij bedrijven.
Via de regeling energie infrastructuur op industrieterreinen helpt de provincie bij het oplossen van knelpunten in kleinschalige, lokale energie infrastructuur, bijvoorbeeld in het gebruik van restwarmte en waterstof. Ook kleinschalige projecten waarbij CO2 uit de industrie wordt geleverd aan de glastuinbouw, vallen binnen deze regeling.
De provincie zet actief in op de ontwikkeling en de instandhouding van regionale netwerken die bijdragen aan een CO2 emissiearme en circulaire industrie. Dit gebeurt bijvoorbeeld door de inbreng van expertise en contacten en door te werken aan gezamenlijke producties (zoals verkennende studies en regionale plannen). Netwerken die specifiek gericht zijn op innovaties kunnen een beroep doen op de regeling voor Regionale Netwerken voor Innovatie in Zuid-Holland.
Via het (subsidie)programma energie & klimaat kunnen ondernemers subsidie aanvragen voor het testen en demonstreren van nieuwe technologieën en het marktrijp maken van innovaties door gebruik te maken van de regionale field lab structuur.
Voor het financieel ondersteunen van verduurzamingsprojecten wordt volop ingezet op het benutten van Europese fondsen. Hiervoor is in regionaal verband een gezamenlijk aanpak ontwikkeld, waarbij op basis van een continue pijplijn aan potentieel kansrijke initiatieven de ‘match’ wordt gezocht met bijpassende fondsen. De komende jaren gaat dat in ieder geval leiden tot een aantal openstellingen vanuit het Kansen voor West 3 programma en het Just Transition Fund.
De realisatie van een CO2 emissiearme en circulaire industrie in Zuid-Holland zal mogelijk een extra ruimtevraag met zich mee brengen. Hierbij gaat het bijvoorbeeld om de aanleg van nieuwe energie infrastructuur (zie beleidskeuze ‘regionale energie infrastructuur’) en het bieden van ruimte voor de ontwikkeling van nieuwe, duurzame clusters van bedrijven. Vanuit de Omgevingswet beschikt de provincie over een aantal formele instrumenten, die ingezet kunnen worden om ruimtelijke processen op regionale schaal te versnellen (bijvoorbeeld de provinciale coördinatieregeling en het inpassings-plan). Inzet van deze instrumenten staat nooit op zichzelf, maar dient deel uit te maken van een bredere regionale aanpak (zie d.). De provincie vindt het belangrijk dat er voldoende ruimte is voor (nieuwe) duurzame bedrijven.
De provincie helpt om barrières weg te nemen voor bedrijven om te investeren in verduurzaming. Dit gebeurt bijvoorbeeld via de gebiedsgerichte stikstofaanpak in het Haven Industrieel Complex (HIC) en deelname aan het versnellingshuis energietransitie HIC.
Samenwerkend
[Vervallen]
X
De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Een toekomstbestendig Zuid-Holland begint bij het landschap. Zuid-Holland heeft landschappen met natuurwaarden die in heel Europa bijzonder zijn: de duinen, de delta en het veenweidegebied.
Het beschermen, behouden, beheren en stimuleren van biodiversiteit is meer dan alleen een wettelijke provinciale taak vanuit de Wet natuurbescherming: het is ook een maatschappelijke én economische taak die de provincie samen met haar partners heeft. Dit maakt dat Zuid-Holland gaat werken aan een basiskwaliteit van de natuur die het fundament vormt voor natuurinclusieve landbouw en een gezonde circulaire economie.
De provincie streeft naar vitale hoogwaardige natuur en fraaie landschappen die beginnen bij de voordeur en zich uitstrekken tot de kernen van onze natuur- en groengebieden, verbonden met water en erfgoed. Door overal natuur- en landschapswaarden te versterken, wordt gewerkt aan het behoud en herstel van de biodiversiteit en aan een aantrekkelijke omgeving. Met andere woorden, de provincie wil overal een goede basiskwaliteit van de natuur, en binnen natuurgebieden specifieke en hoogwaardige natuur. Daarvoor bevorderen we de transitie naar een natuurinclusieve samenleving voor algeheel biodiversiteitsherstel. Een goed functionerend natuurlijk systeem is immers een belangrijke randvoorwaarde voor een gezonde en duurzame economie, ruimtelijke ontwikkeling en leefomgeving.
Het soortenbeleid omvat soortenbescherming, faunabeheer en exotenbestrijding. Deze onderwerpen liggen deels in elkaars verlengde en raken aan veel andere provinciale opgaven, waaronder wonen, ruimtelijk ontwikkelingen, landbouw, vlieg- en verkeersveiligheid, waterbeheer, waterveiligheid en versterking van de biodiversiteit. Vanwege samenhang met andere opgaven heeft de provincie biodiversiteit als dwarsdoorsnijdend thema benoemd. Met biodiversiteit als vertrekpunt worden opgaven natuurinclusief benaderd.
De biodiversiteit, de belangrijkste graadmeter voor de kwaliteit van de natuur, daalde de afgelopen decennia sterk. Om te zorgen voor een gunstige staat van instandhouding van de soorten en habitats in de provincie, is het hebben van voldoende natuur van goede kwaliteit een vereiste. Dit is niet alleen belangrijk voor de natuur zelf, maar ook voor onze gezondheid, voedselzekerheid, om ruimtelijke ontwikkelingen mogelijk te maken en om de bijdrage van natuur aan brede welvaart en leefbaarheid zeker te stellen. Het beschermen van biodiversiteit is daarom vastgelegd in de Vogel- en Habitatrichtlijn (VHR). Per 2030 geldt de opgave om het VHR-doelbereik met 30% te verhogen. Om de gunstige staat te behalen, is realisatie, beheer en bescherming van een robuust netwerk van natuurgebieden nodig, evenals het wegnemen van drukfactoren. Ook buiten deze natuurgebieden zijn gezonde, aantrekkelijke landschappen en steden van belang, waarbij de provincienatuurwaarden verbindt met andere functies, zoals landbouw en wonen. Tegelijkertijd heeft de provincieaandacht voor gezond evenwicht in populaties van planten en dieren, waardoor ingrijpen soms nodig is.
Realisatie begrensde natuur Realisatie van natuur is een belangrijk middel om specifieke soorten en habitatten te beschermen en in de zogenoemde ‘gunstige staat van instandhouding’ te brengen. Dit wil de provincie bereiken door een robuust netwerk van natuurgebieden, bestaande uit kerngebieden met verbindingszones daartussen te realiseren.
Met het Rijk zijn in het Natuurpact hiervoor het aantal hectaren afgesproken. Het Natuurnetwerk Nederland (NNN) moet eind 2027 gereed zijn. Hier geeft de provincie invulling aan met uitvoeringsprogramma’s die per gebied zijn opgesteld. De nieuwe natuur richten zij in door middel van zelfrealisatie of verwerving, in samenwerking met terreinbeherende organisaties, waterschappen, agrariërs, inwoners en ondernemers. Op deze manier werkt de provincie samen aan een samenhangend en verbindend netwerk van duurzaam behouden natuurgebieden, die populaties van planten en dieren duurzaam in stand kunnen houden.
Daarnaast realiseert de provincie in het Buijtenland van Rhoon een gebied met 600 hectare akkernatuur en natuurinclusieve landbouw, inclusief recreatieve voorzieningen en recreatieve poorten.
Versterken natuur en landschapswaarden Ook buiten de NNN en N2000 wilde provincie de natuur- en landschapswaarden herstellen en versterken. Een belangrijke reden hiervoor is de biodiversiteit die sterk onder druk staat. Zo verdwijnen kwetsbare planten, neemt de diversiteit en biomassa van insecten af, is de trend in aantallen van veel vogelsoorten al jaren negatief en staat het onderwaterleven onder steeds grotere druk. Daarnaast is een gezonde (beleefbare) natuur belangrijk voor de mens en draagt dit bij aan klimaatdoelen (CO2-vastlegging, waterberging, verminderen hittestress) en aan verbetering van de waterkwaliteit. De betrokkenheid en inbreng van onder andere gemeenten, waterschappen, (agrarische) ondernemers, natuurorganisaties en inwoners is hierbij van groot belang.
Daarom werkt de provincie aan:
Soortenbeleid: de provincie stelde 40 icoonsoorten vast die staan voor de diverse kenmerkende natuur- en landschapstypen binnen Zuid-Holland. De provincie versterkt het leefgebied van deze soorten, ook buiten natuurgebieden. Hiermee geeft zijinvulling aan haar wettelijke taak om planten en dieren te beschermen en de staat van instandhouding te verbeteren.
Bos en bomen: De provincie geeft invulling aan de Motie de Spade de grond en de Motie Duurzaam Bos- en bomenbeleid en maakt een start met de doelen voor bosuitbreiding van 400 ha zoals genoemd in het Ruimtelijk voorstel en ZH-PLG, zoals klimaat en biodiversiteit.
Boerenlandvogels: met de acties vanuit het actieplan boerenlandvogels en het aanvalsplan grutto en de inzet van agrariërs via het agrarisch natuurbeheer, draagt de provincie bij aan het doel om de neerwaartse trend in aantallen van boerenlandvogels te keren.
Groenblauwe dooradering: De provincie realiseert groenblauwe dooradering (10% in 2050 en de helft van het gat tussen de bestaande GBDA en de 10% als tussendoel in 2030). Hiermee draagt zij bij aan de doelen genoemd in het ZHPLG, waaronder biodiversiteit, waterkwaliteit en klimaat.
Agrarisch natuur- en landschapsbeheer: middels de openstelling van de subsidieregeling ANLb kan de provincie agrariërs ondersteunen bij de uitvoering van natuur en landschapsbeheer bij het behalen van de natuurdoelen in het landelijk gebied.
Overgangsgebieden: De provincie werkt verder uit of en in welke vorm overgangsgebieden een mogelijk middel zijn om efficiënt ZHPLG-doelen te behalen, waaronder de instandhoudingsdoelen binnen de N2000-gebieden, door wegnemen van drukfactoren buiten de begrenzing.
Voor het programma LIFE IP All4Biodiversity, is een gebiedsgerichte aanpak ontwikkeld voor stakeholders. Het 6-jarige programma eindigt in maart 2026 en maakt onderdeel uit van de aanpak van de Stichting Deltaplan Biodiversiteitsherstel. Zo heeft All4Biodiversity een toolbox ontwikkeld alsmede een training gebiedsgericht werken. De toolbox en de training maken onderdeel uit van de basiskwaliteit natuur waarvan Deltaplan recent een rapport uitbracht. In de toolbox wordt ingegaan op het concept Basiskwaliteit Natuur, een stappenplan met gemeenschappelijke visie tot maatregelen en monitoring. Het programma LIFE IP All4Biodiversity werkt nu aan de implementatie en het gebruik van de Toolbox en de training in projecten PPLG landelijk waaronder het ZHPLG, in het bijzonder voor het gebied de Mient Kooltuin/Groene Zone.
Zuid-Hollands Programma Landelijk Gebied (ZHPLG) Gezien de opgaven op natuurherstel, water en bodem en duurzame landbouw introduceerde het Rijk het Nationaal Programma Landelijk gebied. Zij vroeg alle provincies om hier een provinciale aanpak voor te maken. Het Zuid-Hollands Programma Landelijk Gebied (ZHPLG) is de volgende stap naar een duurzame toekomst voor het landelijk gebied. Het is een aanpak om te komen tot een landelijk gebied waar de kwaliteit van het water op orde is, waar flora en fauna kunnen voortbestaan, en dat een bijdrage levert aan de strijd tegen klimaatverandering. Het landelijk gebied biedt ook ruimte voor agrarische ondernemers met duurzame verdienmodellen.
De transitie van het landelijk gebied is noodzakelijk. De provincie is zorgvuldig in haar aanpak en werkt in gezamenlijkheid en op een lerende manier naar de toekomst toe. In het ZHPLG neemt de provincie bestaande doelen op het gebied van natuurherstel, water, klimaat en stikstof als uitgangspunt. De doelen op zich zijn niet nieuw en vloeien voort uit (inter)nationale verplichtingen, die vastliggen in wetgeving en bestuursakkoorden.
De kracht van het ZHPLG is de samenhangende aanpak, die toekomstbestendig en gebiedsgericht is. Samenhangend doordat de provincie de doelen op gebied van water, natuur en klimaat in 1 keer aanpakt. Dit zodat partners en ondernemers, niet eerst voor het ene doel aan de slag hoeven, en dan voor het andere.
Tevens is het ZHPLG toekomstbestendig; De provincie richt zich op de middellange termijn maar houdt ook rekening met de uitdagingen in de verdere toekomst. De crux van het programma is dat zij de doelen gebiedsgericht aanpakt. Een aantal doelen zal hiervoor nog regionaal concreet moeten worden. Zonder een zorgvuldige aanpak in de 3 kerngebieden Veenweiden, Zuid-Hollandse Delta en Kust en Duinen, maar ook in de 16 deelgebieden bereikt de provincie de doelen niet.
Dit vergt de komende jaren veel van de provincie. Er is een actief gebiedsproces waarbij de provincie alle partners, ondernemers, gemeenten, waterschappen en maatschappelijke organisaties nodig heeft.
Hiervoor werkt de provincie met een programmatische gebiedsgerichte aanpak. Dit betekent dat zij met gebiedspartners in fasen toewerkt naar een steeds concretere invulling van de opgave: verkenning, planuitwerking en realisatie. De provincie organiseert hiervoor onder andere keukentafelgesprekken, dialoogsessies in deelgebieden en ze heeft regiegroepen op kerngebiedsniveau. Dit gebeurt langjarig en hierbij is de provincie gebiedspartner en gebiedsautoriteit. Partner doordat de provincie nauw samenwerkt, en daarnaast geeft zij richting aan de te behalen doelen en is transparant over haar rol, taken en verantwoordelijkheden.
Daarnaast is het ZHPLG nauw verweven met de ontwikkeling van de Ruimtelijk Voorstel/Toekomstbestendig Zuid-Holland.
Natuurbeheer & kwaliteitsimpulsen Natura 2000 / Natuurnetwerk Nederland Per 2027 geldt de opgave om de hydrologische situatie in de Natura 2000 gebieden (en daarbuiten) op orde te hebben. In 2024 zet de provincie verdere stappen richting het halen van deze gestelde doelen en werkt zij aan de verhoging van de natuurkwaliteit in de Natura 2000 en Natuurnetwerk Nederland gebieden. De provincie doet dat door het ecologische systeem op orde te brengen. Dit vergt inzet in de natuurgebieden en daarbuiten.
Programma Natuur
Programma Natuur is een gezamenlijk programma van Rijk en provincies. In dit programma worden maatregelen uitgevoerd voor natuurversterking, in samenspraak met andere overheden, natuurbeheerders en maatschappelijke partners. Als onderdeel van het overkoepelende Programma Natuur richt het Uitvoeringsprogramma Natuur (UPN) zich op natuurmaatregelen in en rond Natura 2000-gebieden en het Natuurnetwerk Nederland (NNN), met de focus op stikstofgevoelige en met stikstof overbelaste natuurwaarden.
Beschermen natuur en soorten
Vergunningverlening, toezicht en handhaving op activiteiten die die natuur betreffen: met de naleving van de wettelijke taak op vergunningverlening, toezicht en handhaving, worden in het wild levende plant- en diersoorten beschermd. Omgevingsdiensten Haaglanden en Omgevingsdienst en Zuid-Holland Zuid hebben namens de provincie het mandaat voor de uitvoering van deze taken. Door het zorgvuldig verlenen van vergunningen kan de balans tussen soortbescherming en andere belangen worden gewaarborgd. Met de inzet van toezicht en handhaving wordt er gecontroleerd om men zich aan de regels houdt en wordt er ingegrepen bij overtredingen. Specifiek is er vanuit deze taak aandacht voor de effecten van de woningbouw- en energieopgaven op de beschermde soorten in de stedelijke omgeving.
Planologische bescherming: De provincie heeft regels vastgelegd met betrekking tot de (on)mogelijkheden voor ontwikkelingen in de natuur en recreatiegebieden in Zuid-Holland. Deze regels hebben als doel de gebieden alsmede de kwaliteit en samenhang van deze gebieden te behouden en te beschermen.
Faunabeheer: Binnen het faunabeheer streeft de provincie naar het voorkomen dan wel beperken van de schade en risico’s veroorzaakt door in het wild levende dieren. Waar nodig worden maatregelen getroffen om conflicten tussen de aanwezigheid van dieren en andere belangen (veiligheid, schade aan gewassen of aan flora en fauna) te voorkomen én om draagvlak te behouden voor natuur.
Invasieve exoten: Ter bescherming van de inheems flora en fauna wordt er ingezet op het bestrijden en beheer van invasieve exoten. Daarbij wordt bestrijding ingezet op de nog uitroeibare soorten. Bij de wijdverspreide invasieve exoten wordt er ingezet op plekken waar er een biodiversiteitsbelang in het geding is. Het provinciale biodiversiteitsbelang ligt vooral in de hiertoe aangewezen Natura 2000-gebieden, de wezenlijke kenmerken en waarden van het Natuurnetwerk Nederland, ter bescherming van vogel- en habitatrichtlijn soorten of rode lijst soorten buiten deze gebieden.
Natuurmonitoring De provincie volgt de ontwikkeling van de natuur via monitoring en onderzoek, zodat zij over volledige, consistente en goed toegankelijk informatie beschikt om te kunnen (bij) sturen en verantwoorden.
Datagedreven ZH-PLG In het kader van het datagedreven ZH-PLG ontwikkelt de provincie digitale informatieproducten die het ZH-PLG en de daarmee samenhangende opgaven faciliteren. De provincie ondersteunt de gebiedsprocessen en draagt bij aan de maatschappelijk gewenste transparantie.
Natuurinclusieve transitie Om stappen te zetten richting een natuurinclusieve samenleving in 2050 ondersteunt en stimuleert de provincie de uitvoering van de Groeiagenda natuurinclusief Zuid-Holland 2024-2027. Deze agenda is gericht op draagvlak, adaptatie en internalisering van het thema natuurinclusief. Met als doel om natuurbelangen integraal mee te nemen in andere opgaven, zoals bijvoorbeeld waterkwaliteit, landbouw en verstedelijking.
Stikstof De stikstofreductie, zowel van ammoniak als van stikstofoxiden, heeft als doel om de depositie van stikstof op de natuurgebieden te verminderen en daarmee bij te dragen aan natuurherstel. De provincie heeft een concrete reductiedoelstelling om de stikstofemissie te verminderen, met als doel een emissieplafond van 2,9 kiloton ammoniak per jaar in 2035 te bereiken. Momenteel bedraagt de jaarlijkse ammoniakemissie 5,4 kiloton. De ammoniak reductieopgave in de landbouw is onderdeel van het ZH-PLG.
Daarnaast is het voor de provincie belangrijk om maatschappelijke ontwikkelingen mogelijk te blijven maken. Om de stikstofproblematiek op te lossen werkt de provincie samen met regionale partners.
Deze inzet wordt in 2024 verder vormgegeven en verloopt langs de volgende lijnen:
Ammoniak (NH3) reductie voor natuurherstel;
Stikstofoxiden (NOx) reductie voor natuurherstel;
Ontwikkelingen mogelijk houden middels vergunningverlening, waaronder helpen bij de legalisatie van PAS-melders.
De provincie werkt aan een transitie naar toekomstbestendige landbouw, verdienmodellen voor de sector, grondpositie, voedselbeschikbaarheid, ontwikkeling van de rol van de boer als natuurbeheerder en dragen bij aan de stikstofreductie- opgave. Zij werkt daarbij zo veel mogelijk samen met de boeren, hun belangenorganisaties en met natuurbeherende organisaties.
De provincie faciliteert de (her)introductie van soorten alleen als dit vanuit het versterken/behouden van een genetische gezonde populatie wenselijk is, wanneer een lokaal uitgestorven soort niet op eigen kracht kan terugkeren of wanneer het vanuit natuurbeheeraspect wenselijk is. Randvoorwaarde is dat het leefgebied op orde is. Vooraf worden afspraken gemaakt over beheer van de soort indien dit vanuit andere belangen noodzakelijk kan zijn.
Presterend
Een goede kwaliteit van het leefgebied (bodem, water, ecologische verbindingen) is noodzakelijk voor een gezonde natuur en de diversiteit aan soorten die daar samenleven. Als het leefgebied op orde is, zullen onder de juiste omstandigheden op termijn ook de daarbij behorende soorten verschijnen. Dit is uiteraard afhankelijk van de verspreidingsmogelijkheden van de soort en de verbinding met gebieden waar deze voorkomen. Indien bepaalde inheemse soorten een (natuur)gebied niet kunnen bereiken, maar ze wel een bijdrage kunnen leveren aan het gebied, dan kunnen we ze een handje helpen. Voor het beheer aspect kan het lokaal (her)introduceren van inheemse (sleutel) soorten (zoals het konijn in onze duingebieden) worden ingezet voor het behoud van specifieke biodiversiteit in natuurgebieden.
De provincie wil dat de tot doel gestelde hectaren in het Natuurpact, het Natuurnetwerk Nederland (NNN), vóór eind 2027 zijn gerealiseerd. Hier wordt invulling aan gegeven door middel van uitvoeringsprogramma’s die per gebied zijn opgesteld. De nieuwe natuur wordt ingericht door middel van zelfrealisatie of verwerving, in samenwerking met terrein beherende organisaties, waterschappen, natuurorganisaties, inwoners en ondernemers. Op deze manier wordt samengewerkt aan een samenhangend en verbindend netwerk van duurzaam behouden natuurgebieden. De provincie vult deze rol in door de regie te nemen op de realisatie en als verbinder tussen partijen te bewegen
Presterend
Natura 2000-gebieden zijn door het Rijk aangewezen natuurgebieden met specifieke natuurdoelen en brengen een wettelijke en Europese verplichting tot realisatie met zich mee. Het NNN is door het Rijk ingevoerd om Vogel- en Habitatrichtlijn soorten te beschermen door leefgebieden te behouden en uit te breiden. De provincie is verantwoordelijk voor de realisatie van deze doelen die betrekking hebben op behoud, verbetering van kwaliteit en uitbreiding van oppervlak van de leefgebieden van soorten.
Met de uitvoeringsprogramma's, Krimpenerwaard, Gouwe Wiericke en Natuurnetwerk-Zuid Holland (NNZH), Buijtenland van Rhoon en Natura 2000, werkt de provincie aan het beschikbaar krijgen en inrichten van gronden voor realisatie van de nieuwe natuur. Dit betreft niet altijd gehele nieuwe verbindingen of gebieden, maar kan ook om cruciale laatste onderdelen (percelen) gaan waardoor de instandhoudings-doelstellingen nu niet bereikt worden.
De provincie wil de natuur- en landschapswaarden zowel binnen als buiten begrensde natuurgebieden behouden en versterken. De natuur- en landschapswaarden van een gebied kunnen worden gemeten aan de hand van de biodiversiteit. De provincie heeft 40 icoonsoorten vastgesteld die zij wil beschermen, deze soorten staan voor de diverse natuur- en landschapstypen binnen Zuid-Holland. Ook andere soorten liften mee op maatregelen ter verbetering van het leefgebied van icoonsoorten. Door de leefgebieden van deze icoonsoorten op orde te brengen, zal het beter gaan met de Zuid-Hollandse natuur. Een deel van de icoonsoorten en karakteristieke leefgebieden wordt beschermd door begrensde natuurgebieden. Andere soorten komen ook of juist voor op het platteland of in de stad. Ook daar werkt de provincie er aan deze soorten en hun leefgebied te versterken. Bijvoorbeeld door te werken aan de groenblauwe dooradering en het realiseren van bijenlandschappen.
De provincie wil kansen benutten en creëren voor de uitbreiding van bos en bomen. Bossen leveren veel ecosysteemdiensten en kunnen een belangrijke bijdrage leveren aan veel van de provinciale opgaven zoals recreatie, gezondheid (onder andere door versterken immuunsysteem en verminderen van stress), CO₂-opslag, biodiversiteit, klimaatadaptatie (tegengaan hittestress en opvang overmatige neerslag). Deze bosuitbreidingsambitie is ook onderdeel van het ZH-PLG en komt voort uit afspraken in het kader van het klimaatakkoord.
Presterend
Een goed functionerend natuurlijk systeem is een belangrijke randvoorwaarde voor een gezonde en duurzame economie, ruimtelijke ontwikkeling en leefomgeving. Daarom zet Zuid-Holland provincie breed in op een goede kwaliteit van de natuur en het landschap.
Zuid-Holland wil het tij keren voor de boerenlandvogels zoals de grutto, kievit, veldleeuwerik en patrijs en richt haar inspanningen op het verbeteren van de leefomgeving van akker- en weidevogels. Daarom werkt de provincie, naast de realisatie van begrensde natuur en weidevogelkerngebieden, ook aan het versterken van natuur- en landschapswaarden binnen het landelijk gebied.
De provincie werkt met haar partners toe naar een provincie dekkend en fijnmazig systeem van natuur. Hiermee worden de bestaande natuur-, recreatie- en andere groengebieden ondersteund en verbonden en de natuur versterkt in met name het landelijk gebied. Het versterken van natuur- en landschapswaarden levert een belangrijke bijdrage aan de doelen van het ZH-PLG op het vlak van natuur, klimaat, water en landbouw. Om dit proces te ondersteunen worden subsidieregelingen gericht op icoonsoorten, landschapselementen en bosuitbreiding opengesteld. Daarnaast wordt er een bosmakelaar ingezet en afspraken gemaakt over bosuitbreiding in recreatiegebieden.
Een aaneengesloten afwisseling van water en begroeiing wordt gezien als groenblauwe dooradering. Deze landschapselementen zijn de drager van natuurwaarden in het landelijk gebied en bepalen de regionale identiteit en recreatieve aantrekkelijkheid. Dit netwerk bevordert een natuurlijke verbinding in het landelijk gebied, waardoor planten en dieren kunnen migreren. Deze is nodig voor het benutten en verrijken van natuur voor VHR- en KRW-doelsoorten. De ambitie is gericht op biodiversiteitsherstel, verbetering van de waterkwaliteit, vastleggen CO₂, klimaatadaptatie, stikstof en het bereiken van een goede Basiskwaliteit Natuur (BKN) in landelijk gebied.
De provincie heeft 40 icoonsoorten vastgesteld die zij wil beschermen. De 40 icoonsoorten staan voor de diverse natuur- en landschapstypen binnen Zuid-Holland. Door de leefgebieden van deze icoonsoorten op orde te brengen, zal het beter gaan met de Zuid-Hollandse natuur.
Icoonsoorten worden ook gebruikt om uit te leggen waarom bepaalde ingrepen in de fysieke leefomgeving worden gedaan ter versterking van de biodiversiteit. De provincie stuurt op het structureel benutten van kansen in de fysieke leefomgeving om het leefgebied van icoonsoorten te verbeteren en de biodiversiteit te bevorderen. Zij maakt hier middelen (zoals capaciteit, informatie en/of financiën) voor vrij. Ook wordt de verbetering van het leefgebied van de icoonsoorten, waar mogelijk en zinvol, integraal meegenomen bij ruimtelijke projecten of relevante beleidsvelden van de Provincie Zuid-Holland.
Rechtmatig
Het hanteren van icoonsoorten met bijbehorende leefgebieden biedt goede communicatiemogelijkheden. Deze communicatie helpt bij het beschermen, verbeteren en versterken van de biodiversiteit in Zuid-Holland. Maatregelen gericht op icoonsoorten bevorderen niet alleen het leefgebied van die ene soort; het geldt als een paraplu voor de leefomstandigheden van vele andere soorten.
De provincie streeft er naar stabiele populaties van kenmerkende plant- en diersoorten van de Zuid-Hollandse landschappen te behouden. Zij doet dat door de druk op natuur en biodiversiteit waar mogelijk te verlagen, bijvoorbeeld door de eliminatie en beheer van invasieve exoten en versterking van leefgebied. Voor het versterken van leefgebieden is het instrument icoonsoorten ontwikkeld. De provincie heeft 40 icoonsoorten vastgesteld die staan voor de diverse natuur- en landschapstypen binnen Zuid-Holland. Door de leefgebieden van deze icoonsoorten op orde te brengen, zal het beter gaan met het hele Zuid-Hollandse ecosysteem (water, bodem, natuur).
Met actieve natuurbescherming draagt de provincie bij aan het in stand houden en versterken van beschermde flora en fauna en de biodiversiteit. Door de basiscondities voor ecosystemen op orde te brengen kunnen ze goed functioneren en voorzien ze in de ecosysteemdiensten waar wij als mens afhankelijk van zijn. Denk daarbij aan essentiële functies als bestuiving van voedselgewassen, natuurlijke plaagbestrijding, schone lucht, inspiratie en ontspanning. De provincie zorgt hiermee voor het nakomen van de landelijk of Europees gestelde doelen. Voor de soorten van de Vogel- en Habitatrichtlijn richt de provincie haar beleid op het behouden of verkrijgen van een gunstige staat van een instandhouding.
Presterend
Natuur is niet iets dat zich exclusief afspeelt in de beschermde natuurgebieden. Ook de stedelijke en landelijke omgeving in Zuid-Holland vervult een belangrijke waarde voor flora- en faunasoorten. Actieve soortenbescherming vormt daarmee een noodzakelijke en wettelijk vastgelegde aanvulling op de gebiedsbescherming, want de provincie is sinds 2017 verantwoordelijk voor de natuur binnen en buiten natuurgebieden.
Instandhouding VHR- en rode lijstsoorten buiten N2000
De wettelijke verplichting tot het behouden of herstellen van een gunstige staat van instandhouding van soorten genoemd in de Vogel- en Habitatrichtlijn wordt met name gerealiseerd door het instellen en goed beheren van N2000-gebieden. Echter, ook buiten deze natuurgebieden dienen deze soorten beschermd te worden en is geschikt leefgebied nodig om de doelstellingen te behalen. Om die reden en ter versterking van de biodiversiteit als geheel, richt de provincie zich ook op de soorten die extra bescherming vragen buiten de N2000 gebieden, zoals genoemd in de VHR en op de Rode Lijsten. Dit doet de provincie via onderstaande inspanningen.
Soortenbescherming via het instrument icoonsoorten
De provincie heeft 40 icoonsoorten vastgesteld, waarop zij zich bij haar bescherming focust. De icoonsoorten staan voor de diverse natuur- en landschapstypen binnen Zuid-Holland. Door de leefgebieden van deze icoonsoorten op orde te brengen, zal het beter gaan met de Zuid-Hollandse natuur. Icoonsoorten worden ook gebruikt om uit te leggen waarom bepaalde ingrepen in de fysieke leefomgeving worden gedaan ter versterking van de biodiversiteit. De provincie stuurt op het structureel benutten van kansen in de fysieke leefomgeving om het leefgebied van icoonsoorten te verbeteren en de biodiversiteit te bevorderen. Zij maakt hier middelen (zoals capaciteit, informatie en/of financiën) voor vrij. Ook wordt de verbetering van het leefgebied van de icoonsoorten, waar mogelijk en zinvol, integraal meegenomen bij ruimtelijke projecten of relevante beleidsvelden van de Provincie Zuid-Holland. Maatregelen gericht op icoonsoorten bevorderen niet alleen het leefgebied van die ene soort; het geldt als een paraplu voor de leefomstandigheden van vele andere soorten.
Door icoonsoorten integraal te koppelen aan andere opgaven kan de biodiversiteit worden versterkt. Denk hierbij aan natuurinclusieve (land)bouw, waarbij binnen de icoonsoorten de prioriteit ligt bij Vogel- en Habitatrichtlijnsoorten (VHR) buiten natuurgebieden, aangevuld met de typische Zuid-Hollandse soorten zoals de zandhommel of begeleidende soorten die typisch Zuid-Hollands zijn maar geen VHR-soort zijn.
Soortenbescherming door faunavoorzieningen bij provinciale infrastructuur te realiseren
Voor het duurzaam voortbestaan van populaties is uitwisseling met soortgenoten uit de omgeving van belang. Infrastructuur zorgt voor versnippering van de leefgebieden. Met faunapassages kan dit ten dele worden verholpen, waardoor de connectiviteit tussen de gebieden voor diverse icoonsoorten wordt verbeterd. Een groenblauw netwerk van voldoende kwaliteit maakt dit mogelijk.
De provincie werkt dus actief aan faunavoorzieningen in gebieden waar het Natuurnetwerk Nederland provinciale infrastructuur kruist. Daarbij draagt de provincie waar mogelijk ook bij aan de passeerbaarheid van fauna waar geen Natuurnetwerk Nederland ligt, maar waar wel een faunapassage gewenst is vanuit natuur of (verkeers-)veiligheid.
Exotenbestrijding
Exoten zijn dieren, planten, schimmels of micro-organismen die door menselijk handelen terechtkomen in een gebied waar ze van oorsprong niet voorkwamen, maar zich wel handhaven. Een klein deel van de exoten voelt zich prima thuis in zijn nieuwe omgeving. Deze soorten kunnen zich vestigen in de natuur en zich snel vermeerderen. Dit zijn de zogenaamde invasieve exoten.
Deze exoten kunnen inheemse soorten verdringen of op een andere manier de omgeving voor deze soorten ongeschikt maken. Daarmee kunnen deze exoten een gevaar vormen voor de biodiversiteit en de wettelijke N2000-doelen. Ook kunnen sommige exoten leiden tot grote economische schade.
De provincie vindt de introductie en het vestigen van (nieuwe) exoten binnen de provincie niet wenselijk. De provincie zet in op bestrijding en beheersing van de (invasieve) exoten door middel van preventie, eliminatie en beheer. Wanneer (invasieve) exoten inheemse beschermde flora en fauna schaden, al of niet in combinatie met schade aan de economie en/of de volksgezondheid, neemt de provincie maatregelen.
In toenemende mate krijgt de provincie Zuid-Holland te maken met (al dan niet invasieve) exoten. De schade die invasieve exoten aanbrengen aan de lokale biodiversiteit is op Europees niveau erkend als een gezamenlijk probleem. Om de verspreiding van invasieve exoten tegen te gaan is er daarom een Europese verordening tot stand gekomen die de lidstaten verplicht om maatregelen te treffen voor exoten die zijn geplaatst op de zogenaamde Unielijst. De implementatie van EU-exotenverordening (Unielijst) in nationale wetgeving heeft plaatsgevonden door vaststelling van een ministeriële regeling.
De provincie is verantwoordelijk voor het bestrijden en beheersen van een aantal exoten zoals benoemd in Bijlage Vc bij artikel 3.67 van het BKL. Daarnaast treft de provincie maatregelen tegen invasieve exoten waar de provincie geen wettelijke verplichting voor heeft, als deze inheemse beschermde flora en fauna schaden, al of niet in combinatie met schade aan de economie en/of de volksgezondheid.
Voor het elimineren dan wel beheersen van een tweetal soorten (beverrat en muskusrat) zijn de waterschappen verantwoordelijk. Voor een zestal soorten (de Chinese wolhandkrab en de vijf Amerikaanse rivierkreeften) houdt het Rijk de verantwoordelijkheid.
De inzet op de bestrijding en beheersing van invasieve exoten vindt plaats door middel van preventie, eliminatie en beheer.
Preventie
Het voorkomen dat invasieve soorten in Nederland worden geïntroduceerd en zich vestigen is primair een rol van de Rijksoverheid. De provincie zet zich waar mogelijk in om verdere verspreiding tegen te gaan en daarmee natuurschade te voorkomen.
Eliminatie
Als de preventie van de introductie van invasieve uitheemse soorten niet is gelukt en de populatie van deze soort nog klein en beheersbaar is, dan moet snel kunnen worden ingegrepen. Het kan dan ter bescherming van de inheemse flora en fauna noodzakelijk zijn, om de stand van deze exoten tot nul te reduceren om grotere schade in de toekomst te voorkomen. Voor de soorten die zich nog niet hebben gevestigd in Zuid-Holland, zal bij vroegtijdige detectie daarom actief worden ingezet op eliminatie van de betreffende soort. Het tijdig ingrijpen voorkomt in een later stadium een eventuele grotere beheerinspanning.
Beheer
Voor invasieve exoten die al gevestigd en ruim verspreid zijn, en niet in redelijkheid uit te roeien zijn, worden beheersmaatregelen getroffen. De te treffen maatregelen kunnen variëren van het elimineren in geïsoleerde gebieden of wateren, naar beheersen in de meest kwetsbare gebieden en habitats of tot alleen beheersen daar waar deze soorten ook andere belangen schaden. Bij de aanpak van deze wijdverspreide, niet meer uit te roeien soorten, heeft de provincie een grotere mate van beleidsvrijheid dan bij de nog niet gevestigde en beperkt verspreide, nog uitroeibare soorten.
De Europese Exotenverordening is primair bedoeld om schade aan de inheemse beschermde flora en fauna te voorkomen. Daarom is het uitgangspunt bij exotenbeheer dat de provincie alleen mogelijk zal bijdragen aan de kosten van beheermaatregelen ter bestrijding van wijdverspreide invasieve exoten, indien er (ook) een concreet biodiversiteitsbelang in het geding is. Dit houdt in dat de provincie invasieve exoten beheert die wijdverspreid zijn, maar alleen in en rond eigen gebieden, NNN en N2000-gebieden of als deze soorten een belangrijke populatie vogel- of habitatrichtlijnsoorten in het buitengebied bedreigen.
Daar waar bestrijding van deze niet meer uitroeibare/ wijdverspreide exoten samenvalt met een publieke taak van een andere overheid dan de provincie en niet of in zeer beperkte mate met het provinciale beschermde biodiversiteitsbelang, ligt het initiatief en de verantwoordelijkheid naar de mening van de provincie bij het betreffende bestuursorgaan. Indien een ander bestuursorgaan of particulier een wijdverspreide exoot wil verwijderen op eigen gronden met beperkt beschermd biodiversiteitsbelang, dan zijn de met bestrijding samenhangende kosten primair voor diens rekening. De keuze voor eliminatie of beheer, wordt bepaald door de mate van vestiging van de invasieve exoot.
Nog niet gevestigde invasieve exoten (Unielijst artikel 17-soorten)
Exoten die zich nog niet in Nederland gevestigd hebben. Zodra er een populatie is of gaat ontstaan, moet deze volledig worden verwijderd. Voor deze soorten heeft de provincie de verantwoordelijkheid om deze populaties te verwijderen. Bij melding van een nog uit te roeien soort benadert de provincie de terreineigenaren. De terreineigenaar kan uitroeiingsmaatregelen treffen of de provincie geeft een derde partij opdracht dat te doen. De kosten voor eliminatie, indien de eliminatie niet meegenomen kan worden bij het reguliere beheer, worden door de provincie gedragen.
Gevestigde invasieve exoten (Unielijst artikel 19-soorten)
Exoten die al in ons land gevestigd waren op het moment van plaatsing op de Unielijst. De maatregelen kunnen gericht zijn op uitroeien, beheersen of indammen. Daarbij is landelijk er een onderscheid gemaakt tussen:
Uitroeibare soorten (artikel 19a-soorten): exoten die zich al in ons land hebben gevestigd maar nog maar op één of enkele locaties voor komen. Dergelijke soorten kunnen met de nodige inspanningen nog volledig worden uitgeroeid. Voor de aanpak van deze exoten neemt de provincie het initiatief en maakt afspraken met stakeholders over uitroeiing van deze soorten.
Wijdverspreide soorten (artikel 19b-soorten): deze exoten hebben zich in ons land gevestigd en zijn inmiddels zo wijdverspreid dat volledige uitroeiing in heel Nederland niet meer tot de mogelijkheden behoort. Bij de aanpak van deze wijdverspreide, niet meer uitroeibare soorten, heeft de provincie een grotere mate van beleidsvrijheid dan bij de nog niet gevestigde en beperkt verspreide, nog uitroeibare soorten. Er mag geprioriteerd worden.
Andere overheden en terreineigenaren hebben een medeverantwoordelijkheid voor hun publieke taak en/of privaat eigendom. Daar waar bestrijding/beheer van wijdverspreide exoten samenvalt met een publieke taak van een andere overheid, en niet of in zeer beperkte mate met het provinciale beschermde biodiversiteitsbelang, ligt het initiatief en de verantwoordelijkheid bij het betreffende bestuursorgaan en komen de met de bestrijding en samenhangende kosten komen in dat geval voor diens rekening. Hetzelfde geldt voor particulieren of particuliere organisaties. Dit sluit een bijdrage van de provincie in de kosten op voorhand niet uit, mits er (ook) een biodiversiteitsbelang in het geding is. Het provinciale biodiversiteitsbelang ligt vooral in de hiertoe aangewezen Natura 2000-gebieden, de wezenlijke kenmerken en waarden van het Natuurnetwerk Nederland, ter bescherming van vogel- en habitatrichtlijn soorten of rode lijst soorten buiten deze gebieden.
Exoten die niet in bijlage Vc bij artikel 3.67 van het BKL staan
Naast de maatregelen om een verdere verspreiding van de Unielijstsoorten tegen te gaan, kan de provincie maatregelen nemen tegen invasieve exoten die niet in bijlage Vc bij artikel 3.67 van het BKL staan, hierbij hanteert de provincie dezelfde aanpak als bij beheersbare soorten (artikel 19b-soorten). Om schade aan landbouw gewassen te beperken dan wel te voorkomen maakt de provincie het mogelijk voor zo ver het fauna betreft om maatregelen te nemen tegen een exoot indien deze schade veroorzaakt aan landbouwgewassen.
Plan van aanpak invasieve exoten
De eliminatie of beheer van invasieve exoten wordt verder uitgewerkt in een plan van aanpak invasieve exoten in samenwerking met een vertegenwoordiging van o.a. terrein beherende organisaties waaronder; natuurbeheerders, gemeenten en waterschappen.
Wildopvang
Ook dierenopvang betreft (beschermde) diersoorten. Het gaat hier echter over zorg voor individuele exemplaren en dient daarmee een ander doel dan de wettelijke taak van de provincie ten aanzien van behoud van natuur en biodiversiteit. Dierenopvang vervult vooral een maatschappelijke functie en draagt niet bij aan de bescherming of het verbeteren van het leefgebied van beschermde inheemse soorten noch aan de gunstige staat van instandhouding van beschermde diersoorten. Dierenopvang-organisaties maken geen onderscheid tussen dieren. Dit betekent dat deze organisaties bijvoorbeeld ook (al dan niet invasieve) exoten opvangen en weer uitzetten, evenals soorten waarvan de populatie in Zuid-Holland beheerd wordt in verband met schade aan de biodiversiteit, landbouw of risico's op de veiligheid. Dierenopvang wordt dan ook niet vanuit het soortenbeleid ondersteund.
De provincie handelt met name faciliterend door het verlenen van vrijstellingen, ontheffingen en opdrachten op grond van de Wet natuurbescherming. In het kader van bijvoorbeeld van de veiligheid van het luchtverkeer; ter voorkoming van belangrijke schade aan gewassen, ter bescherming van flora of fauna of andere wettelijke belangen.
Rechtmatig
Binnen Zuid-Holland komen diverse soorten ganzen voor. De meest voorkomende zijn de grauwe gans, brandgans, kolgans, Canadese gans en nijlgans. Canadese gans en nijlgans zijn zowel exoten als standvogels, zonder trekgedrag tussen broedlocaties en overwinteringslocaties. De kolgans is bijna alleen in de winter aanwezig in Zuid-Holland: broeden doet deze soort in noordelijker streken. Voor de grauwe gans en brandgans geldt dat een deel hier het hele jaar verblijft en dat een deel jaarlijks in het voorjaar wegtrekt om in het noorden van Europa te broeden en de zomer door te brengen.
Zuid-Holland heeft een belangrijke verantwoordelijkheid voor de trekkende ganzen (grauwe gans, brandgans, kolgans) vanwege de belangrijke natuurwaarde: in Europees verband zijn afspraken gemaakt over de bescherming ten aanzien van trekkende vogels en hebben lidstaten een inspanningsverplichting voor een duurzame instandhouding. Om de trekkende ganzen te beschermen zijn binnen de provincie een aantal Natura 2000-gebieden als rust- en foerageergebied voor deze soorten aangewezen en daarnaast zijn er ook ganzenrustgebieden aangewezen waarbinnen de ganzen in de winterperiode met rustgelaten worden.
Met de genoemde ganzen soorten gaat het goed: afgelopen twintig jaar zijn de populaties (zeer) fors gegroeid. Vooral de jaarrond verblijvende ganzen zijn explosief in aantal toegenomen. De groei van deze populaties heeft ook een keerzijde, de ganzen veroorzaken forse schade aan de landbouwgewassen en natuurlijke vegetatie binnen Natura-2000 gebieden, zoals rietvegetatie, waardoor habitat van zeldzame broedvogels verdwijnt. Ook vormen de ganzen risico's voor het (vlieg)verkeer en de (zwem)waterkwaliteit. De veroorzaakte schade aan landbouwgewassen van grauwe ganzen neemt de afgelopen jaren fors toe.
In de Wet natuurbescherming is bepaald dat Gedeputeerde Staten in voorkomende gevallen tegemoetkomingen verlenen in geleden schade door natuurlijk in het wild levende en beschermde dieren. De provincie wil de inheemse ganzenpopulaties in Zuid-Holland duurzaam in stand houden, waarbij een evenwicht wordt gevonden tussen:
De omvang van de van nature voorkomende populaties ganzen, in relatie tot;
De veiligheid en volksgezondheid;
De schade aan flora en fauna (natuurwaarden);
De schade aan landbouwgewassen;
De beschikbare financiën voor schadetegemoetkomingen.
De provincie zet zich jaarrond actief in om de populatie standganzen binnen de provincie te reduceren tot op een niveau waarbij de schade acceptabel en de populatie beheersbaar is. Daarnaast is van groot belang dat ganzen met alle geschikte middelen, inclusief afschot, worden verjaagd van plaatsen waar ernstige schade kan ontstaan. Gedurende de winterperiode wordt rekening gehouden met de rust binnen Natura 2000-gebieden en met de aangewezen ganzenrustgebieden.
De provincie handelt met name faciliterend door het verlenen van vrijstellingen, ontheffingen en opdrachten op grond van de Wet natuurbescherming. In het kader van bijvoorbeeld de volksgezondheid, de openbare veiligheid of andere wettelijke belangen.
Rechtmatig
In het verstedelijkte Zuid-Holland trekken de dieren steeds meer de stad in. Deze veroorzaken in sommige gevallen veel overlast, schade of risico’s voor de openbare veiligheid of volksgezondheid. Denk aan bruine ratten en verwilderde duiven. Maar ook beschermde dieren waaronder steenmarters die schade en geluids- en stankoverlast veroorzaken, meeuwen die broeden op de daken en daar voor overlast zorgen voor bewoners of konijnen die risico vormen voor de veiligheid in de haven- en industriegebieden of schade veroorzaken aan sportvelden, begraafplaatsen en taluds van wegen en spoorwegen.
Het wegvangen of beheren van deze soorten mag op dit moment enkel als ze bijvoorbeeld de volksgezondheid in gevaar brengen of ernstige economische schade veroorzaken. Overlast is geen belang volgens de wet natuurbescherming. Vanuit de ernst van de overlast ontstaat vanuit de stad wel steeds meer een roep om eerder in te kunnen grijpen bij overlast. Op grond van de Wet natuurbescherming kunnen Provinciale Staten een vrijstelling uitgegeven voor (beschermde) diersoorten voor het bestrijden van overlast binnen de bebouwde kom door gemeenten. Wel wordt verwacht van gemeenten dat zij eerst andere (preventieve)middelen hebben ingezet om de overlast zo veel mogelijk te voorkomen of te beperken.
De provincie kan de gemeenten waar mogelijk ondersteunen bij de onderbouwing van de problematiek van overlast veroorzakende fauna binnen het stedelijk gebied en maakt het nemen van passende maatregelen mogelijk, bijvoorbeeld door middel van het verlenen van een vrijstelling. Bij het nemen van maatregelen bij steenmarters is de provincie van mening dat elders uitzetten van deze soort binnen de provincie niet wenselijk is gezien het effect van deze soort op andere kwetsbare soorten.
De Provincie maakt het mogelijk mits dit geen effect heeft op de staat van instandhouding maatregelen te treffen om risico's in het kader van de veiligheid en volksgezondheid van broedende meeuwen te beperken waarbij van de initiatiefnemer wordt verlangd om compenserende al dan niet mitigerende maatregelen uit te voeren. Meeuwen horen bij deze provincie en de provincie onderzoekt of het mogelijk is om de broedende meeuwen zoveel mogelijk in de buiten stedelijke (predatievrije) broedkolonies te houden of naar nieuwe (predatie- en verstoringsvrije) broedkolonies te verplaatsen waarbij dit niet conflicteert met broedgelegenheid van andere kustbroedvogels.
De aanwezigheid van dieren staat soms op gespannen voet met andere (maatschappelijke) belangen. Denk aan openbare veiligheid, volksgezondheid, landbouw of belangen van flora en fauna zelf. Dieren kunnen zorgen voor overlast, schade en onveilige situaties in het agrarische gebied, in de stad, in de haven en zelfs in natuur- en recreatiegebieden. Om conflicten tussen de aanwezigheid van dieren en andere belangen te voorkomen én om draagvlak te behouden voor natuur grijpt de provincie bij bepaalde populaties in om daarmee schade/risico’s te beperken.
De provincie reguleert dit met behulp van vrijstelling, vergunningen en het verlenen van tegemoetkomingen voor geleden schade door natuurlijk in het wild levende en inheemse beschermde dieren. Daarnaast worden de door de stichting Faunabeheereenheid Zuid-Holland vastgestelde faunabeheerplannen, door de provincie beoordeeld en goedgekeurd.
Presterend
De provincie streeft bij faunabeheer naar een gezond evenwicht in populaties en weegt zorgvuldig de belangen van natuur en samenleving af. Het beheer wordt dus niet uitgevoerd om de natuur te bedwingen, maar om te zorgen voor balans. Waar nodig worden maatregelen getroffen, bijvoorbeeld ten behoeve van bescherming van flora en fauna, openbare veiligheid en volksgezondheid alsmede beperking van (landbouw)schade of andere wettelijke belangen.
Ondanks de forse verstedelijking, het kunstmatige landschap en het intensief gebruikte wegennet doet een aantal diersoorten binnen de provincie Zuid-Holland het goed en komen zij in steeds grotere aantallen voor. De aanwezigheid van dieren draagt bij aan de biodiversiteit en vergroot de natuurbeleving. Veel inwoners en recreanten genieten hiervan. Echter de aanwezigheid van bepaalde dieren staat ook op gespannen voet met andere belangen. Denk aan openbare veiligheid, volksgezondheid, landbouw of de belangen van flora en fauna. Dieren kunnen zorgen voor overlast, schade en onveilige situaties in het agrarische gebied, in de stad, in de haven en zelfs in natuur- en recreatiegebieden.
Populatiebeheer t.b.v. balans soorten en maatschappelijke belangen
Op grond van de Omgevingswet zijn de meeste inheemse zoogdieren en alle inheemse vogels beschermd. Binnen de kaders van de wet hebben de provincies enige vrijheid in de mate van bescherming van deze diersoorten ofwel de bereidheid om in te grijpen, c.q. te reguleren in de ontwikkeling van dierpopulaties (omvang en verspreiding). Dit speelt met name bij diersoorten die in verspreiding en/of populatie toenemen en impact hebben op de wettelijke belangen van landbouw, verkeers- en vliegveiligheid, volksgezondheid en flora en fauna. Een klein deel van de verantwoordelijkheid ligt nog bij het Rijk (ministerie van LNV).
Provinciale Staten stelt middels de Omgevingsverordening regels waaraan de wildbeheereenheden (WBE’s), de Faunabeheereenheid Zuid-Holland (FBE) en de door de FBE vastgestelde faunabeheerplannen in elk geval moeten voldoen. Gedeputeerde Staten toetsen daarbij de door het bestuur van de FBE vastgestelde faunabeheerplannen en keuren deze goed. De provincie maakt uitvoering van faunabeheer mogelijk door middel van vrijstelling (PS) en vergunning (GS). Ook stellen Gedeputeerde Staten beleidsregels vast voor het verlenen van tegemoetkomingen in de schade.
Het faunabeheer in Zuid-Holland wordt uitgevoerd door de FBE en de WBE’s. De FBE heeft als wettelijke taak om faunabeheerplannen op te stellen met als doel de gecoördineerde uitvoering van het provinciale beleid. De uitvoering in het veld gebeurt door de lokale bij wet aangewezen WBE’s. De werkwijze van de FBE en de WBE’s en de faunabeheerplannen zijn gebonden aan regels die de provincie stelt in de Omgevingsverordening. Daarnaast is er een Beleidsregel, waarin onder andere beschreven staat, hoe wordt omgegaan met tegemoetkoming in de schade die door in het wild levende beschermde dieren is veroorzaakt.
Bij de uitvoering van faunabeheer is aandacht voor het dierenwelzijn op de lange en korte termijn. Dat betekent dat in eerste instantie gekeken wordt naar diervriendelijke, niet-dodelijke maatregelen om conflicten in de vorm van schade, overlast of veiligheidsrisico’s te voorkomen. Als dergelijke maatregelen niet haalbaar zijn of onvoldoende effect hebben kan het doden van dieren worden toegestaan. Daarbij moet ook de afweging worden gemaakt of het doden van een klein aantal dieren op korte termijn kan voorkomen dat een bepaald probleem escaleert en er op lange termijn veel meer dieren moeten worden gedood. Preventief ingrijpen is een aantasting van het dierenwelzijn op de korte termijn maar kan op de langere termijn juist bijdragen aan het dierenwelzijn en de biodiversiteit.
Toestemmingen voor faunabeheer
De provincie is het bevoegde gezag op grond van de Omgevingswet als het voor het nemen van diverse besluiten en het stellen van regels die samenhangen met faunabeleid. Zo moet de provincie regels stellen waar de Faunabeheereenheid en de faunabeheerplannen aan moeten voldoen, maar ook staat de provincie aan de lat om in voorkomende gevallen een tegemoetkoming te verlenen wanneer een ondernemer schade lijdt door in het wild levende inheemse dieren. De provincie zet faunabeheer ook in als hier uiteindelijk dieren bij gedood moeten worden. Hierbij is het streven om, in geval van (dreigende) schade of overlast, in eerste instantie gebruik te maken van diervriendelijke methodes, zoals weren, verplaatsen of verjagen. Een ontheffing voor het doden van een soort is de laatste optie op de zogenoemde escalatieladder. Als het gaat om enkel economische schade verleent de provincie geen toestemming voor faunabeheer bij een dreigende schade met een totale omvang die lager is dan €20.000,- in de gehele provincie. Deze dreigende schade kan in ieder geval blijken uit de taxaties van de reeds opgetreden schade. Een vrijstelling kan worden verleend door Provinciale Staten en wordt opgenomen in de Omgevingsverordening. Onder de Omgevingswet spreekt men van het aanwijzen van vergunning vrije activiteiten. Dit is een generieke toestemming om bepaalde handelingen uit te voeren. De vrijstelling kent relatief weinig voorschriften en voorwaarden en is in de gehele provincie of een groot deel daarvan van kracht. Met de vrijstelling krijgt de grondgebruiker de mogelijkheid om faunabeheer in te zetten om schade op zijn percelen te voorkomen. Uitvoering van de vrijstelling is wel gebonden aan een goedgekeurd faunabeheerplan.
Een vergunning kan worden verleend door Gedeputeerde Staten. Een vergunning is maatwerk, wordt in beginsel alleen aan de FBE verstrekt en kent meerdere, specifieke en op de betreffende situatie toegesneden voorwaarden. De FBE machtigt de leden van een Wildbeheereenheid om uitvoering te geven aan de vergunningen en daarmee aan het faunabeheerplan. Vergunningen worden in principe gebaseerd op een faunabeheerplan. Daarnaast kan een vergunning verleend worden aan een specifieke groep personen en gericht op een specifieke populatie. Hierbij kan bijvoorbeeld ook toestemming worden gegeven om andermans gronden te betreden.
Faunabeheerplannen worden opgesteld en vastgesteld door de FBE en moeten worden goedgekeurd door Gedeputeerde Staten. Een faunabeheerplan geeft uitvoering aan het beleid en zet in op planmatig beheer van dieren met oog op instandhouding van de populatie ten behoeve van de bescherming van andere belangen. Een faunabeheerplan heeft daarmee meerdere functies: de nadere uitwerking en uitvoering van een vrijstelling, maar ook de onderbouwing van een vergunning.
(Grote) Populaties al dan niet beschermde diersoorten kunnen schade veroorzaken aan de Natura 2000-doelen. Denk hierbij aan de populatie damherten in de Noord en Zuid-Hollandse duinen maar ook aan ganzen die schade veroorzaken aan rietvegetatie, waardoor er een negatief effect ontstaat op aangewezen doelen van het Natura 2000-gebied. De provincie is van mening dat faunabeheer binnen de Natura 2000-gebieden o.a. ook nodig kan zijn om doelen van het gebied te realiseren of om de doelstanden voor de standganzen te behalen. Faunabeheer binnen de Natura 2000-gebieden is wettelijk toegestaan indien het niet de aangewezen natuurdoelen van het gebied schaadt. In het kader van de integraliteit neemt de provincie faunabeheer mee in de Natura 2000- beheerplannen. Door faunabeheer te toetsen binnen de Natura 2000-beheerplannen wordt de vergunningverlening ontlast en ontstaat er duidelijkheid over wat wel en niet wenselijk is ten opzichte van de doelen van het gebied.
Ondersteuning organisatie en uitvoering faunabeheer
Het faunabeheerFaunabeheer in Zuid-Holland wordt gecoördineerd door de stichting Faunabeheereenheid Zuid-Holland (FBE), de uitvoering in het veld gebeurt door de 15 wildbeheereenheden (WBE). De bekostiging van de FBE vindt volledig plaats door middel van een subsidie door de provincie. Daarnaast faciliteert de provincie de wildbeheereenheden zodat zij zich verder kunnen professionaliseren en ondersteund worden in de uitvoering van hun wettelijke en maatschappelijke taken.
Presterend
Op basis van de Wet natuurbeschermingomgevingswet stellen Provinciale Staten middels de Omgevingsverordening regels waaraan de wildbeheereenheden (WBE), de faunabeheereenheid (FBE) en de door de FBE vastgestelde faunabeheerplannen in elk geval moeten voldoen.
De FBE wordt volledig gefinancierd door de provincie. Dat is in alle provincies het geval. Vanuit de provinciale verordening zijn regels gesteld aan de bestuurssamenstelling en de onafhankelijke voorzitter van de FBE. In het bestuur van de FBE zit ten minste een vertegenwoordiger van agrariërs, particuliere grondeigenaren, terrein beherende organisaties, vereniging van jachtaktehouders en van een of meer maatschappelijke organisaties die het doel nastreeft van een duurzaam beheer van populaties van in het wild levende dieren in Zuid-Holland. De voorzitter van de FBE is niet als bestuurslid of werknemer verbonden aan de hier voor genoemde organisaties. De Faunabeheereenheid Zuid-Holland heeft op grond van de Wet natuurbeschermingOmgevingswet o.a. de taak om invulling te geven aan planmatig faunabeheer, bestaande uit: het planmatig beheer van diersoorten én het voorkomen en bestrijden van schade aangericht door dieren. Hiervoor stelt zij faunabeheerplannen en rapportages op over de uitvoering van het faunabeheer. Deze werkzaamheden worden uitgevoerd door een kleine organisatie die bestaat uit enkele betaalde beroepskrachten. De FBE legt de door haar uit te voeren werkzaamheden vast in een werkplan voor minimaal drie en maximaal 6 jaren.
De 15 WBE’s in Zuid-Holland bestaan qua leden hoofdzakelijk uit vrijwillige jachtaktehouders en worden geleid door vrijwillige bestuurders. De wettelijke taak van de wildbeheereenheden is de uitvoering van de diverse faunabeheerplannen en daarmee de voorkoming en beperking van allerlei vormen van schade en of risico's. Ten behoeve van een professionele en uniforme uitvoering binnen Zuid-Holland, en gelet op het toenemende aantal taken en de complexiteit daarvan, ondersteunt de provincie in samenwerking met de FBE de vijftien WBE’s om zich verder te ontwikkelen en te professionaliseren o.a. door het verstrekken van middelen/subsidies.
Omgaan met bevers in Zuid-Holland
De provincie maakt het mogelijk om, onder voorwaarden, bevers te verjagen, verblijfs- en voortplantingsplaatsen van bevers te verwijderen en in het uiterste geval bevers te doden. Bijvoorbeeld ter bescherming van diverse belangen waaronder de openbare veiligheid.
Het gaat de beverpopulatie in Zuid-Holland, evenals in de rest van Nederland, voor de wind. De bever is een beschermde diersoort en één van de icoonsoorten van Zuid-Holland. Het dier spreekt tot de verbeelding, vervult een ecologische sleutelrol en is een voorbeeld van succesvol natuurherstel. Helaas gaat de toename van de aantallen bevers gepaard met enkele problemen waardoor actie is vereist.
Zo kunnen door bevers gegraven gangen en holen in waterkeringen en onder wegen grote en ernstige gevolgen hebben voor de openbare veiligheid. Door de bever aangelegde dammen kunnen o.a. gevolgen hebben voor de openbare veiligheid maar ook schade veroorzaken aan de flora en fauna. Ingrijpen zal in de nodige gevallen onontkoombaar zijn om grote risico’s en ernstige schade als gevolg van deze bever-activiteiten te voorkomen. Afhankelijk van de situatie ter plaatse kunnen beveractiviteiten wel of niet acceptabel zijn.
Bevers verspreiden zich binnen de provincie van nature. Het verplaatsen van een op een risicolocatie gevangen bever vindt de provincie geen reële optie vanwege de onderstaande redenen:
Verplaatsen kan alleen naar gebieden waar nog geen bevers leven;
Vanwege het sterke territoriale karakter van het dier leidt verplaatsen tot veel stress, gevechten en sterfte onder bevers;
De meeste geschikte leefgebieden in Zuid-Holland zijn bezet;
De nog niet-bezette geschikte gebieden zullen binnen afzienbare tijd langs de natuurlijke weg door de bever bezet worden;
In de gebieden onder zeeniveau vormt de bever een ernstig veiligheidsrisico;
Een enkele bever die uitgezet wordt, kan zich over tientallen kilometers verplaatsen alvorens zich te vestigen.
Ingrijpen bij de bever vindt, net zoals bij andere diersoorten, plaats op basis van de escalatieladder. Dit heeft tot gevolg dat doden pas wordt toegestaan als duidelijk is dat minder ingrijpende maatregelen de door bevers veroorzaakte problemen niet goed kunnen oplossen. Dit betekent dat proactief doden van bevers niet kan worden uitgesloten, bijvoorbeeld wanneer preventieve maatregelen technisch niet kunnen worden genomen, onvoldoende werken of wanneer deze maatregelen financieel buitenproportioneel zijn.
Beheer ganzenpopulaties
Binnen Zuid-Holland komen diverse soorten ganzen voor. De meest voorkomende zijn de grauwe gans, brandgans, kolgans, Canadese gans en nijlgans. Canadese gans en nijlgans zijn zowel exoten als standvogels, zonder trekgedrag tussen broedlocaties en overwinteringslocaties. De kolgans is bijna alleen in de winter aanwezig in Zuid-Holland: broeden doet deze soort in noordelijker streken. Voor de grauwe gans en brandgans geldt dat een deel hier het hele jaar verblijft en dat een deel jaarlijks in het voorjaar wegtrekt om in het noorden van Europa te broeden en de zomer door te brengen.
Zuid-Holland heeft een belangrijke verantwoordelijkheid voor de trekkende ganzen (grauwe gans, brandgans, kolgans) vanwege de belangrijke natuurwaarde: in Europees verband zijn afspraken gemaakt over de bescherming ten aanzien van trekkende vogels en hebben lidstaten een inspanningsverplichting voor een duurzame instandhouding. Om de trekkende ganzen te beschermen zijn binnen de provincie een aantal Natura 2000-gebieden als rust- en foerageergebied voor deze soorten aangewezen en daarnaast zijn er ook ganzenrustgebieden aangewezen waarbinnen de ganzen in de winterperiode met rustgelaten worden.
Met de genoemde ganzen soorten gaat het goed: afgelopen twintig jaar zijn de populaties (zeer) fors gegroeid. Vooral de jaarrond verblijvende ganzen zijn explosief in aantal toegenomen. De groei van deze populaties heeft ook een keerzijde, de ganzen veroorzaken forse schade aan de landbouwgewassen en natuurlijke vegetatie binnen Natura-2000 gebieden, zoals rietvegetatie, waardoor habitat van zeldzame broedvogels verdwijnt. Ook vormen de ganzen risico's voor het (vlieg)verkeer en de (zwem)waterkwaliteit. De veroorzaakte schade aan landbouwgewassen van grauwe ganzen neemt de afgelopen jaren fors toe.
In de Omgevingswet is bepaald dat Gedeputeerde Staten in voorkomende gevallen tegemoetkomingen verlenen in geleden schade door natuurlijk in het wild levende en beschermde dieren.
De provincie wil de inheemse ganzenpopulaties in Zuid-Holland duurzaam in stand houden, waarbij een evenwicht wordt gevonden tussen:
- De omvang van de van nature voorkomende populaties ganzen, in relatie tot;
- De veiligheid en volksgezondheid;
- De schade aan flora en fauna (natuurwaarden);
- De schade aan landbouwgewassen;
- De beschikbare financiën voor schadetegemoetkomingen.
De provincie zet zich jaarrond actief in om de populatie standganzen binnen de provincie te reduceren tot op een niveau waarbij de schade acceptabel en de populatie beheersbaar is. Daarnaast is van groot belang dat ganzen met alle geschikte middelen, inclusief afschot, worden verjaagd van plaatsen waar ernstige schade kan ontstaan. Gedurende de winterperiode wordt rekening gehouden met de rust binnen de voor ganzen aangewezen Natura 2000-gebieden en met de aangewezen ganzenrustgebieden.
Beheer van reeën en damherten
De ree hoort in het Zuid-Hollandse landschap en wordt sterk gewaardeerd door mensen. Het gaat goed met de reeën en populatie neemt toe waardoor de reeën op steeds meer plekken binnen de provincie voorkomen. De reeën populatie binnen de drukbevolkte provincie zorgen voor risico’s voor het verkeer, schade aan landbouwgewassen en overlast en schade aan particuliere eigendommen. De provincie neemt maatregelen, waaronder het toestaan van beheer van de reeënpopulatie in het kader van o.a. het belang verkeersveiligheid en ter voorkoming en ter beperking van belangrijke schade aan landbouwgewassen.
In de Noord- en Zuid-Hollandse duingebieden (tussen IJmuiden en Den Haag) komen veel damherten voor. De populatie in de regio heeft zich ontwikkeld van enkele uitgezette en ontsnapte dieren in de vijftiger jaren, tot een piek van meer dan 5500 dieren in 2016. Doordat de herten ook regelmatig de duingebieden verlaten, zorgen ze ook voor (dreigende) schade in het verkeer, aan landbouwgewassen (hoofdzakelijk bollenvelden) en voor overlast en schade aan particuliere eigendommen. Verder veroorzaken de damherten in het Natura 2000-gebied ook aanzienlijke schade aan natuurwaarden.
Zuid-Holland zet in op een gezonde populatie damherten in het huidige leefgebied in de duinen (Kennemerland-Zuid) waarbij wordt gestreefd naar een evenwicht met de belangen verkeersveiligheid, schade aan gewassen en aan de inheemse flora en fauna. Buiten de eerdergenoemde duingebieden vindt de provincie het vestigen van nieuwe (populaties) (verwilderde) damherten niet wenselijk.
Beheer van (on)beschermde diersoorten in de stedelijke/industriële omgeving
In het verstedelijkte Zuid-Holland trekken de dieren steeds meer de stad in. Deze veroorzaken in sommige gevallen veel overlast, schade of risico’s voor de openbare veiligheid of volksgezondheid. Denk aan bruine ratten en verwilderde duiven. Maar ook beschermde dieren waaronder steenmarters die schade en geluids- en stankoverlast veroorzaken, meeuwen die broeden op de daken en daar voor overlast zorgen voor bewoners of konijnen die risico vormen voor de veiligheid in de haven- en industriegebieden of schade veroorzaken aan sportvelden, begraafplaatsen en taluds van wegen en spoorwegen.
Het wegvangen of beheren van deze soorten mag op dit moment enkel als ze bijvoorbeeld de volksgezondheid in gevaar brengen of ernstige economische schade veroorzaken. Overlast is geen belang volgens de Omgevingswet. Vanuit de ernst van de overlast ontstaat vanuit de stad wel steeds meer een roep om eerder in te kunnen grijpen bij overlast. Op grond van de Omgevingswet kunnen Provinciale Staten een vrijstelling uitgegeven voor (beschermde) diersoorten voor het bestrijden van overlast binnen de bebouwde kom door gemeenten. Wel wordt verwacht van gemeenten dat zij eerst andere (preventieve)middelen hebben ingezet om de overlast zo veel mogelijk te voorkomen of te beperken.
De provincie kan de gemeenten waar mogelijk ondersteunen bij de onderbouwing van de problematiek van overlast veroorzakende fauna binnen het stedelijk gebied en maakt het nemen van passende maatregelen mogelijk, bijvoorbeeld door middel van het verlenen van een vrijstelling. Bij het nemen van maatregelen bij steenmarters is de provincie van mening dat elders uitzetten van deze soort binnen de provincie niet wenselijk is gezien het effect van deze soort op andere kwetsbare soorten.
De Provincie maakt het mogelijk - mits dit geen effect heeft op de staat van instandhouding - maatregelen te treffen om risico's in het kader van de veiligheid en volksgezondheid van broedende meeuwen te beperken, waarbij van de initiatiefnemer wordt verlangd om compenserende al dan niet mitigerende maatregelen uit te voeren. Meeuwen horen bij deze provincie en de provincie onderzoekt of het mogelijk is om de broedende meeuwen zoveel mogelijk in de buiten stedelijke (predatievrije) broedkolonies te houden of naar nieuwe (predatie- en verstoringsvrije) broedkolonies te verplaatsen waarbij dit niet conflicteert met broedgelegenheid van andere kustbroedvogels.
Voorkomen dan wel beperken van de predatie ter bescherming van kwetsbare soorten waaronder grond broedende vogels
Ter bescherming van kwetsbare soorten waaronder grond-broedende vogels zoals weidevogels en kustbroedvogels, zet de provincie in op het voorkomen dan wel beperken van predatie door bijvoorbeeld de vos en (verwilderde) huiskatten. Waar mogelijk zet de provincie zich specifiek in om de populatie vossen zo laag mogelijk te houden in gebieden of locaties waar de vos nog niet voorkomt of tot voorkort nog niet voorkwam ter bescherming van grondbroeders.
In de weidegebieden, kust en Natura 2000-gebieden broeden diverse grondbroeders waaronder weidevogels en kustbroedvogels. Deze zijn beschermd en iconisch voor het Zuid-Hollandse landschap. Deze soorten gaan echter hard achteruit en op verschillende manieren zet de provincie in op bescherming en herstel (zie ook eerder in dit beleidskader).
Naast factoren als landgebruik en verstoring door de mens, vormen ook predatoren zoals de vos, kraai, steenmarter en verwilderde katten een bedreiging voor deze grondbroeders. Dit speelt met name als een van de predatoren eerder niet (van nature) voorkwam in het gebied met grondbroeders en zich daar nieuw vestigt en vermeerdert. Zo duiken vossen binnen de provincie op steeds meer plaatsen op, waaronder in de polders en het stedelijk gebied, waar negatieve effecten op grondbroeders zichtbaar worden. Zeker wanneer deze predatoren ook beschermde soorten zijn zorgt dit in het beheer voor een moreel en ecologisch dilemma.
De provincie kan vergunning verlenen voor de TNRC (Trap (vangen), Neuter (castreren/steriliseren), Return/Relocate (herplaatsen of als het echt niet anders kan terugplaatsen) en Care (structureel monitoren en nazorg verlenen) methode binnen Zuid-Holland i.r.t. de verwilderde katten. Dit gebeurt alleen wanneer verwilderde katten worden vrijgelaten op de locatie waar ze gevangen zijn. Met uitzondering als het gaat om gebieden met N2000-status, Natuurnetwerk Nederland, weidevogelbescherming, gebieden in eigendom van een terrein beherende organisatie of andere locaties in het buitengebied waar verwilderde katten een negatief effect kunnen hebben op de inheemse fauna. Daarbij onderzoekt de provincie welke mogelijkheden er zijn om verwilderde katten niet meer uit te zetten ter bescherming van de inheemse fauna.
Ganzenrustgebieden voor de overwinterende inheemse ganzen
De provincie heeft ganzenrustgebieden aangewezen waarbij overwinterende beschermde inheemse ganzen ongestoorde foerageermogelijkheden hebben gedurende de periode 1 november tot 1 april.
Provincie Zuid-Holland heeft naast een aantal Natura 2000-gebieden die zijn aangewezen als foerageergebied en of slaap- en rustplaats voor ganzen in de winter, ook ganzenrustgebieden aangewezen. Met de ganzenrustgebieden wordt doormiddel van een subsidieregeling getracht de schade zoveel mogelijk te concentreren binnen deze gebieden zodat de schadedruk buiten deze gebieden vermindert. De deelnemende agrariërs binnen deze gebieden hebben recht op een 100% tegemoetkoming voor de gewasschade en een aanvullende subsidie per hectare beschadigd grasland. Voorwaarde is wel dat de ganzen op de deelnemende percelen gedurende de winterperiode met rust worden gelaten. In de huidige situatie werken de ganzenrustgebieden niet optimaal. Ook buiten deze gebieden bevinden zich ’s winters namelijk nog veel ganzen en veroorzaken de ganzen aanzienlijke schade. Dit komt door het ontbreken van consistente rust binnen de foerageergebieden, de voortgaande groei van een aantal van de ganzenpopulaties en onvoldoende intensieve en consistente inspanning om ganzen buiten ganzenrustgebieden te verjagen. De provincie gaat de werking en de locaties van de ganzenrustgebieden evalueren en op basis daarvan aanpassen indien dit wenselijk is.
De door het Rijk aangewezen doelen van een Natura 2000-gebied worden uitgewerkt in een Natura 2000-beheerplan. In het beheerplan staat wat er moet gebeuren om de doelstellingen in het gebied te behalen en wie dat uitvoert. Het beheerplan vormt het uitgangspunt voor handhaving en het toetsingskader voor vergunningverlening. Momenteel worden de beheerplannen van stikstofgevoelige gebieden geëvalueerd met de natuurdoelanalyses. De uitkomsten hiervan worden met de omgeving afgestemd in de gebiedsprocessen.
Rechtmatig
De beleidsmaatregelen Natura 2000 betreffen:
Evalueren en actualiseren van beheerplannen (voor stikstofstofgevoelige gebieden is de evaluatie versneld middels de natuurdoelanalyses)
Uitvoeren van beheerplan-maatregelen (maatregelen kunnen zowel binnen als buiten - bijv bufferzones - N2000-gebieden nodig zijn)
Voor elk Natura 2000 gebied in Zuid-Holland wordt een apart beheerplan opgesteld. Onderstaande tabel geeft inzicht in het laatst vastgestelde beheerplan en het al dan niet stikstofgevoelig zijn van het gebied.

*Er is nog geen definitief aanwijzingsbesluit voor het Krammer-Volkerak, dus ook geen N2000-beheerplan. Het ontwerp aanwijzingsbesluit heeft in het najaar van 2017 ter visie gelegen, maar de vaststellingsprocedure is vanwege de stikstofdiscussie on hold gezet (Kabinetsbrief van 13 november 2019). Vervolg nog niet bepaald.
De provincie is verantwoordelijk voor invasieve exoten welke zijn benoemd in bijlage 10 van de Regeling natuurbescherming. Het Rijk en de provincies hebben voor de Unielijst-soorten gezamenlijk werkdocumenten opgesteld voor de gewenste aanpak per soort, het zogenaamde ‘Masterplan uitroeiing en beheersing Unielijstsoorten’. Dit masterplan is een handreiking, vertrekpunt voor het te formuleren beleid per provincie.
De provincie heeft een aanvoerende/regisserende rol bij de eliminatie van invasieve exoten die zich nog niet gevestigd hebben of nog niet wijdverspreid en nog uitroei baar zijn. De provincie faciliteert het beheer van wijdverspreide invasieve exoten.
Presterend
De aanpak van exoten vanuit de provincie is onder te verdelen in de onderstaande sporen.
Nog niet gevestigde invasieve exoten (Unielijst artikel 17-soorten).
Exoten die zich nog niet in Nederland gevestigd hebben. Zodra er een populatie is of gaat ontstaan, moet deze volledig worden verwijderd. Voor deze soorten heeft de provincie de verantwoordelijkheid om deze populaties te verwijderen. Bij melding van een nog uit te roeien soort benadert de provincie de terreineigenaren. De terreineigenaar kan uitroeiingsmaatregelen treffen of de provincie geeft een derde partij opdracht dat te doen. De kosten voor eliminatie, indien de eliminatie niet meegenomen kan worden bij het reguliere beheer, worden door de provincie gedragen.
Gevestigde invasieve exoten (Unielijst artikel 19-soorten).
Exoten die al in ons land gevestigd waren op het moment van plaatsing op de Unielijst. De maatregelen kunnen gericht zijn op uitroeien, beheersen of indammen. Daarbij is landelijk er een onderscheid gemaakt tussen:
Uitroeibare soorten (artikel 19a-soorten): exoten die zich al in ons land hebben gevestigd maar nog maar op één of enkele locaties voor komen. Dergelijke soorten kunnen met de nodige inspanningen nog volledig worden uitgeroeid. Voor de aanpak van deze exoten neemt de provincie het initiatief en maakt afspraken met stakeholders over uitroeiing van deze soorten.
Wijdverspreide soorten (artikel 19b-soorten): deze exoten hebben zich in ons land gevestigd en zijn inmiddels zo wijdverspreid dat volledige uitroeiing in heel Nederland niet meer tot de mogelijkheden behoort. Bij de aanpak van deze wijdverspreide, niet meer uitroeibare soorten, heeft de provincie een grotere mate van beleidsvrijheid dan bij de nog niet gevestigde en beperkt verspreide, nog uitroeibare soorten. Er mag geprioriteerd worden.
Andere overheden en terreineigenaren hebben een medeverantwoordelijkheid voor hun publieke taak en/of privaat eigendom. Daar waar bestrijding/beheer van wijdverspreide exoten samenvalt met een publieke taak van een andere overheid, en niet of in zeer beperkte mate met het provinciale beschermde biodiversiteitsbelang, ligt het initiatief en de verantwoordelijkheid bij het betreffende bestuursorgaan en komen de met de bestrijding en samenhangende kosten komen in dat geval voor diens rekening. Hetzelfde geldt voor particulieren of particuliere organisaties. Dit sluit een bijdrage van de provincie in de kosten op voorhand niet uit, mits er (ook) een biodiversiteitsbelang in het geding is. Het provinciale biodiversiteitsbelang ligt vooral in de hiertoe aangewezen Natura 2000-gebieden, de wezenlijke kenmerken en waarden van het Natuurnetwerk Nederland, ter bescherming van vogel- en habitatrichtlijn soorten of rode lijst soorten buiten deze gebieden.
Exoten die niet in bijlage 10 van Regeling natuurbescherming staan.
Naast de maatregelen om een verdere verspreiding van de Unielijstsoorten tegen te gaan, kan de provincie maatregelen nemen tegen invasieve exoten die niet in bijlage 10 van Regeling natuurbescherming, hierbij hanteert de provincie dezelfde aanpak als bij beheersbare soorten (artikel 19b-soorten). Om schade aan landbouw gewassen te beperken dan wel te voorkomen maakt de provincie het mogelijk voor zo ver het fauna betreft om maatregelen te nemen tegen een exoot indien deze schade veroorzaakt aan landbouwgewassen.
Bestrijding/beheermethode Fauna soorten
Voor de bestrijding/beheer van nog niet gevestigde, beperkt en wijdverspreide exoten, voor zover het fauna betreft, geeft de provincie een opdracht aan de Faunabeheereenheid om het mogelijk te maken dat deze soorten bestreden kunnen. Bij deze bestrijding wordt het mogelijk dat uitvoerders ook gronden van anderen kunnen betreden. De provincie heeft ook de mogelijkheid om een dergelijk opdracht tot uitroeiing aan derden te geven.
Plan van aanpak invasieve exoten
De eliminatie of beheer van invasieve exoten wordt verder uitgewerkt in een plan van aanpak invasieve exoten in samenwerking met een vertegenwoordiging van o.a. terrein beherende organisaties waaronder; natuurbeheerders, gemeenten en waterschappen.
De provincie stuurt aan de voorkant van ontwikkelingen en processen op behoud en versterking van biodiversiteit. De huidige manier van wonen en werken blijkt immers ontoereikend, om aan de vele uitdagingen (bodemdaling, verzilting, verdroging, afname biodiversiteit) het hoofd te bieden en om aan (inter)nationale afspraken (natuur, stikstof, klimaat, fijnstof) te voldoen.
Door biodiversiteit als dwarsdoorsnijdend thema onderdeel van ons handelen te maken, werken we aan een aantrekkelijk, natuurinclusief en toekomstbestendig Zuid-Holland. Dan ontstaat zowel meer ruimte voor flora en fauna als voor het oplossen van maatschappelijke problemen. Het integraal meenemen van biodiversiteit levert ook veel op voor de diensten die de natuur de mensheid levert, de zogenaamde ecosysteemdiensten. Denk hierbij aan de zuivering van lucht en water en aan een gezondere leefomgeving, maar ook aan onze hoogwaterveiligheid. Deze ecosysteemdiensten vormen de belangrijkste randvoorwaarde voor ons bestaan én onze economie.
Rechtmatig
Natuurinclusiviteit betekent “de natuur inbegrepen”. Het betreft een manier van denken – in beleid, uitvoering en beheer – waarin natuur altijd wordt meegewogen opdat er meer biodiversiteit ontstaat. Het gaat om proactief handelen ten bate van de biodiversiteit, om op die wijze de leefomgeving van dier en mens een positieve impuls te geven. Vanuit soortenbescherming bedoelen we met natuurinclusiviteit vooral maatregelen die worden genomen ten gunste van de vogel en habitatrichtlijnsoorten (VHR-soorten), rode lijst soorten en nationaal beschermde soorten.
Als provincie geven wij invulling aan natuurinclusief in zowel bestaand als nieuw te ontwikkelen stedelijk gebied via drie sporen. Ten eerste het stimuleren en voorlichten van initiatiefnemers om voor VHR-soorten de leefgebieden ruimhartiger te compenseren en te realiseren bij ruimtelijke ontwikkelingen. Ten tweede het stimuleren en faciliteren van soortmanagementplannen door soortenbescherming gebiedsgericht op te zetten waardoor niet voor elke losse activiteit een aparte ontheffing nodig is. Als laatst door voorwaarden op te nemen in de verordening om bij een nieuwe stedelijke ontwikkeling rekening te houden met de kansen voor het versterken van de biologische diversiteit. Hiermee streeft de provincie naar betere groenblauwe dooradering van het stedelijk gebied en goede verbindingen voor flora- en faunasoorten met het buitengebied. Met het inzetten op natuurinclusiviteit wil de provincie in de stedelijke omgeving een gunstige staat van instandhouding realiseren voor de beschermde plant- en diersoorten in deze omgeving. Het ruimhartiger terug laten keren van de beschermde soorten kan de druk verlagen op het benodigde beschermingsniveau. Een gunstige staat van instandhouding draagt ook bij aan het eenvoudiger kunnen afgeven van een ontheffing voor ruimtelijke ontwikkelingen.
De provincie wil een samenhangend en duurzaam geborgd natuurnetwerk tot stand brengen. Dit natuurnetwerk bestaat uit Natura 2000 gebieden die verbonden worden via het Natuurnetwerk Nederland (NNN). Wanneer de samenhang tussen natuurgebieden wordt geborgd kunnen de ecologische systemen op orde worden gebracht en gehouden. Samenhang en het op orde brengen van de ecologische systemen begint bij goed beheer van de natuur binnen Natura 2000-gebieden, de overige natuurgebieden alsmede de ecologische verbindingen tussen de gebieden.
De provincie bepaalt in het Natuurbeheerplan en in de Natura 2000 beheerplannen de te bereiken natuurdoelen en stelt vast hoe deze doelen bereikt moeten worden. De beheerders van deze gebieden worden ondersteund zodat zij het natuurbeheer op een gedegen manier kunnen uitvoeren.
Presterend
Natura 2000-gebieden zijn door het Rijk aangewezen natuurgebieden met specifieke natuurdoelen (Vogel- en Habitatrichtlijndoelen). Deze instandhoudingsdoelstellingen zijn omschreven in termen van behoud, verbetering van kwaliteit en behoud en uitbreiding van oppervlak. De provincie is verantwoordelijk voor de realisatie van deze doelen. Uit de KRW volgt dat de (waterkwaliteits-)eisen vanuit Natura 2000 leidend zijn voor de KRW-doelen. Dit betekent dat per 2027 de hydrologische situatie in de Natura 2000 gebieden op orde is.
In het landelijke stelsel voor natuur- en landschapsbeheer, waarmee het natuurbeheer wordt gesubsidieerd, is een kwaliteitsbeoordelingssystematiek ontwikkeld. Vanuit deze systematiek kunnen met monitoringsgegevens de kwaliteitsniveaus hoog, midden en laag bepaald worden. Voor NNN-gebieden in het algemeen geldt dat de provincie wil dat de natuurgebieden uiteindelijk het kwaliteitsniveau ‘hoog’ scoren. Uitzondering hierop is de noordrand van de Krimpenerwaard, waar met zelfrealisatoren is afgesproken dat er enige mate van agrarische medegebruik mag blijven voortbestaan waardoor de verwachting is, dat het kwaliteitsniveau midden het hoogst haalbaar is.
In het landelijke gebied zijn daarnaast leefgebieden aangeduid voor beheer van agrarische natuur, bijvoorbeeld het leefgebied open grasland voor met name de weidevogels en het leefgebied dooradering. Ook daar streeft de provincie naar zo hoog mogelijke natuurwaarden. De provincie stuurt op het halen van de natuurdoelen via subsidies, monitoring, periodieke gesprekken met terreinbeheerders en veldbezoeken. De inzet is dat beheer en eventueel aangevuld met tussentijdse kwaliteitsimpulsen maximaal bijdragen aan het halen van de natuurdoelen.
Buiten de natuurgebieden stimuleert de provincie beheermaatregelen voor een zo hoog mogelijke natuurkwaliteit. Denk hierbij aan beheer voor boerenlandvogels in weide- en akkergebieden en het beheer van droge en natte dooradering, ook wel groenblauwe dooradering genoemd.
Zuid-Holland is trots op haar Nationale Parken zoals het Nationaal Park Hollandse Duinen en Nationaal Park de Biesbosch. Op maar weinig plekken ter wereld vind je zoveel diversiteit aan natuur zo dicht bij de stad als in Zuid-Holland. Deze parken dragen niet alleen bij aan een betere biodiversiteit maar kunnen door bezoekers ook bezocht en ervaren worden. Op deze manier dragen de Nationale Parken bij aan natuureducatie en aan draagvlak voor natuur. De provincie wil de natuur en de beleving van de Nationale parken versterken.
Samenwerkend
De natuur en de beleving daarvan versterken vraagt om een goede balans tussen natuurbeleving en natuurbescherming. Samen met de provinciale partners (de Nationaal Park-organisaties, terreinbeheerders, gemeenten, waterschappen, ondernemers, belangenvertegenwoordigers, etc.) werkt de provincie aan maatregelen die deze balans verbeteren. De maatregelen variëren van het versterken van de natuurwaarden tot het verbeteren van de recreatieve zonering door een stelsel van toegangspoorten en recreatieve routes en van het ontwikkelen van aantrekkelijke bestemmingen buiten de meest kwetsbare natuur tot aan bewustwordingscampagnes.
Het werken met vergunningen en ontheffingen kost veel tijd en geld van zowel overheid als aanvragers en de effectiviteit op het gebied van soortenbescherming is beperkt. De provincie is blijvend op zoek naar een zo doelmatig mogelijke inrichting van vrijstellingen, ontheffingen en leges om dit proces te faciliteren.
De provincie wil de gunstige staat van instandhouding van de beschermde flora en faunasoorten bereiken en behouden. Daarvoor is bescherming van de gebieden en flora en fauna soorten nodig. Met deze bescherming, ook wel passieve natuurbescherming genoemd, wil de provincie handelingen die beschermde gebieden en de populatie van beschermde soorten kunnen aantasten, voorkomen of in ieder geval beperken.
De provincie wil dat de gunstige staat van instandhouding in de planvormingsfase wordt meegenomen. Op deze wijze kan eventuele aantasting van deze status in de besluitvorming worden meegenomen. Dit gaat de provincie bereiken voor wat de soorten- en houtopstanden bescherming betreft via doelmatige en heldere regels voor vergunningen en vrijstellingen. De ruimtelijke bescherming van het Natuurnetwerk Nederland (inclusief de Natura2000 gebieden) en de belangrijke weidevogelgebieden wordt in helder beleid en regels voor bescherming en compensatie bepaald.
Rechtmatig
Bescherming en compensatie Natuurnetwerk Nederland (NNN) en belangrijke weidevogelgebieden
De provincie is verantwoordelijk voor de bescherming, instandhouding en ontwikkeling van het NNN en heeft zich als doel gesteld de weidevogelstand te verbeteren onder andere door de belangrijke weidevogelgebieden te beschermen. De provincie ziet erop toe dat er geen omgevingsplannen binnen deze beschermde gebieden worden aangewezen die de instandhouding en ontwikkeling van de wezenlijke kenmerken en waarden van deze gebieden significant aantasten of beperken.
De provincie maakt een beschrijving van de wezenlijke kenmerken en waarden van de natuurgebieden. Een duidelijke beschrijving van de wezenlijke kenmerken en waarden oftewel de belangrijkste kenmerken en natuurwaarden voor de verschillende natuurgebieden kan als input worden gebruikt bij de ontwikkeling van de natuurgebieden en helpt de gemeente bij het toetsen van de effecten van ruimtelijke plannen. Door deze beschrijving toegankelijk te maken hebben gemeente en initiatiefnemer snel inzicht in de waarden van de natuurgebieden en beter inzicht of een ontwikkeling binnen de beschermde gebieden mogelijk is zonder de gebieden aan te tasten. Dit voorkomt onnodige inspanning en handelingen bij zowel de overheid als de initiatiefnemers. Daarnaast wordt onnodige aantasting van de gebieden voorkomen.
Compensatie
In een dynamische omgeving is het onvermijdelijk dat er plannen ontwikkeld worden die inbreuk maken op de te beschermen waarden. Daarvoor heeft de provincie een compensatiebeleid vastgesteld. Als na afweging van alle belangen een ingreep in de gebieden onvermijdelijk is geeft het compensatiebeleid de kaders voor de wijze van compensatie zodat de natuurwaarden per saldo niet afnemen en kwalitatief en kwantitatief is geborgd. De provincie heeft de ambitie de compensatiegebieden digitaal te ontsluiten zodat voor iedereen inzichtelijk is waar de compensatie wordt ingevuld en het behoud van het oppervlak en samenhang van de gebieden is geborgd.
VTH-taken op activiteiten die de natuur betreffen
De provincie stuurt met passieve soortbescherming op naleving van de wettelijke taak voor het beschermen van in het wild levende inheemse plant- en diersoorten. Een andere wettelijke taak is de bescherming van het bosareaal (houtopstanden). Omgevingsdiensten Haaglanden en Zuid-Holland Zuid hebben namens de provincie het mandaat voor vergunningverlening, toezicht en handhaving aangaande activiteiten die de natuur betreffen. Door het zorgvuldigmaken van een zorgvuldige afweging bij het verlenen van vergunningen kan de balans tussen soortbescherming en andere (maatschappelijke)belangen worden gewaarborgd. Voor de wettelijk beschermde soorten bestaat een landelijke lijst. Provincies mogen hier beargumenteerd generiek van afwijken door vergunningsvrije gevallen aan te wijzen.
De provincie onderzoekt voor de algemeen voorkomende soorten, per soort in hoeverre het juridisch mogelijk is vergunningsvrije gevallen aan te wijzen, zodanig dat de onderzoeklast lager wordt, maar tevens meer wordt geïnvesteerd in het leefgebied van die soort vanuit het betreffende project.
De provincie onderzoekt de mogelijkheid om korting op leges te geven bij duidelijk bovenwettelijke maatregelen die bijdragen aan de biodiversiteit. Deze maatregelen richten zich op het leefgebied van icoonsoorten en beschermde soorten bij ruimtelijke ontwikkelingen waarbij geen provinciale middelen zijn ingezet om dit te bewerkstelligen.
Er is een grote blinde vlek ten aanzien van activiteiten die negatief effect hebben op de beschermde soorten en waar geen ontheffing voor wordt aangevraagd en nagenoeg onopgemerkt blijven: naar verwachting krijgt de provincie nu 10% van het mogelijk aantal vergunningaanvragen binnen. Het wettelijk kader is zeer strikt en leidt in sommige gevallen tot het illegaal uitvoeren van projecten. Door onderzoek naar de juridische mogelijkheden tot aanpassing van de vergunningverlening verwacht de provincie tot een aanpak te komen die met minder kosten meer effect voor de beschermde soorten sorteert.
Voor de wettelijk beschermde flora- en faunasoorten bestaat een landelijke lijst. Provincies mogen hier beargumenteerd generiek van afwijken door vergunningsvrije gevallen aan te wijzen. De provincie onderzoekt voor de algemeen voorkomende soorten, per soort in hoeverre het mogelijk is om de onderzoeklast te verlagen als bijvoorbeeld ruimhartig wordt geïnvesteerd in het leefgebied van die soort vanuit het betreffende project. De provincie staat aan de lat voor het beschermen van populaties. De focus binnen het huidige systeem van passieve soortenbescherming ligt daarentegen op niveau van het individu. In de huidige werkwijze wordt er veel tijd en geld gestopt in het inventariseren van de huidige situatie en beperken van de effecten op het individu tijdens de uitvoering. Dit terwijl de provincie juist kansen ziet voor het optimaliseren van de toekomstige (gerealiseerde) situatie voor de populatie.
De huidige inspanningen en beoordelingswijze richten zich dan ook met name op de eventuele effecten van activiteiten op het beschermde individu in plaats van op de te nemen maatregelen om de populatie/leefgebieden van beschermde soorten te versterken. De provincie wil bij ruimtelijke- en natuurontwikkelingen de focus (bij algemeen voorkomende soorten) op het individu loslaten en zich meer richten op de bescherming van de populaties met de daarbij behorende kritische verblijfplaatsen. Dit schept meer mogelijkheden voor de doorgang van ruimtelijke en natuurontwikkelingen gezien de ontwikkelingen een tijdelijk negatief effect kunnen hebben op enkele individuen, maar in de realisatiefase met de juiste (natuurinclusieve) maatregelen juist een gunstige bijdrage leveren voor de populatie.
De afweging ten aanzien van de gunstige staat van instandhouding van soorten in relatie tot individuele vergunningsaanvragen kan makkelijker worden, als bekend is in hoeverre deze soorten al in een gunstige staat verkeren. Met soortmanagementplannen kan gebiedsspecifiek worden gekeken naar de kansen en bedreigingen van de betreffende soorten in relatie tot ruimtelijke ontwikkelingen. De provincie spreekt de ambitie uit om met soortmanagementplannen te willen werken en verleent goedkeuring aan soortmanagementplannen. Zij neemt een actieve rol in het verzamelen en ontsluiten van data en biedt ondersteuning aan gemeenten inzake het opstellen van soortmanagementplannen.
De provincie onderzoekt ook welke mogelijkheden er zijn om het leefgebied van kleine marterachtigen actief te bevorderen om de populatie hiermee gezond te houden. Zij werkt met de uitkomsten gericht aan de verbetering van het leefgebied, zowel in de communicatie als in concrete projecten in de fysieke leefomgeving.
Er is een grote blinde vlek ten aanzien van activiteiten die negatief effect hebben op de beschermde soorten en waar geen omgevingsvergunning voor flora en fauna activiteiten voor wordt aangevraagd en nagenoeg onopgemerkt blijven: naar verwachting krijgt de provincie nu 10% van het mogelijk aantal vergunningsaanvragen binnen. Het wettelijk kader is strikt en leidt in sommige gevallen tot het illegaal uitvoeren van projecten. Door onderzoek naar de juridische mogelijkheden tot aanpassing van de vergunningverlening verwacht de provincie tot een aanpak te komen die met minder kosten meer effect voor de beschermde soorten oplevert.
Ook voor de bescherming van houtopstanden (bossen) heeft de provincie specifieke regels binnen de verordening opgenomen. Voorafgaand aan een kapmelding moet er een compensatieplan ingediend en goedgekeurd worden en ook gelden er regels voor oude bossen (bos dat er al is sinds 1850), A-locaties bossen en bosreservaten.
De provincie heeft ganzenrustgebieden aangewezen waarbij overwinterende beschermde inheemse ganzen ongestoorde foerageermogelijkheden hebben gedurende de periode 1 november tot 1 april.
Rechtmatig
Provincie Zuid-Holland heeft naast een aantal Natura 2000-gebieden die zijn aangewezen als foerageergebied en of Slaap- en rustplaats voor ganzen in de winter, ook ganzenrustgebieden aangewezen. Met de ganzenrustgebieden wordt doormiddel van een subsidieregeling getracht de schade zoveel mogelijk te concentreren binnen deze gebieden zodat de schadedruk buiten deze gebieden vermindert. De deelnemende agrariërs binnen deze gebieden hebben recht op een 100% tegemoetkoming voor de gewasschade en een aanvullende subsidie per hectare beschadigd grasland. Voorwaarde is wel dat de ganzen op de deelnemende percelen gedurende de winterperiode met rust worden gelaten.
In de huidige situatie werken de ganzenrustgebieden niet optimaal. Ook buiten deze gebieden bevinden zich ’s winters namelijk nog veel ganzen en veroorzaken de ganzen aanzienlijke schade. Dit komt door het ontbreken van consistente rust binnen de foerageergebieden, de voortgaande groei van een aantal van de ganzenpopulaties en onvoldoende intensieve en consistente inspanning om ganzen buiten ganzenrustgebieden te verjagen. De provincie gaat de werking en de locaties van de ganzenrustgebieden evalueren en op basis daarvan aanpassen indien dit wenselijk is.
De provincie handelt met name faciliterend door het verlenen van vrijstellingen, ontheffingen en opdrachten op grond van de Wet natuurbescherming. In het kader van bijvoorbeeld van de veiligheid van het verkeer; ter voorkoming van belangrijke schade aan gewassen, ter bescherming van flora of fauna of de wettelijke belangen.
Rechtmatig
De ree hoort in het Zuid-Hollandse landschap en wordt sterk gewaardeerd door mensen. Het gaat goed met de reeën en populatie neemt toe waardoor de reeën op steeds meer plekken binnen de provincie voorkomen. De reeën populatie binnen de drukbevolkte provincie zorgen voor risico’s voor het verkeer, schade aan landbouwgewassen en overlast en schade aan particuliere eigendommen. De provincie neemt maatregelen, waaronder het toestaan van beheer van de reeënpopulatie in het kader van o.a. het belang verkeersveiligheid en ter voorkoming en ter beperking van belangrijke schade aan landbouwgewassen.
In de Noord- en Zuid-Hollandse duingebieden (tussen IJmuiden en Den Haag) komen veel damherten voor. De populatie in de regio heeft zich ontwikkeld van enkele uitgezette en ontsnapte dieren in de vijftiger jaren, tot een piek van meer dan 5500 dieren in 2016. Doordat de herten ook regelmatig de duingebieden verlaten, zorgen ze ook voor (dreigende) schade in het verkeer, aan landbouwgewassen (hoofdzakelijk bollenvelden) en voor overlast en schade aan particuliere eigendommen. Verder veroorzaken de damherten in het Natura 2000-gebied ook aanzienlijke schade aan natuurwaarden.
Zuid-Holland zet in op een gezonde populatie damherten in het huidige leefgebied in de duinen (Kennemerland-Zuid) waarbij wordt gestreefd naar een evenwicht met de belangen verkeersveiligheid, schade aan gewassen en aan de inheemse flora en fauna. Buiten de eerdergenoemde duingebieden vindt de provincie het vestigen van nieuwe (populaties) (verwilderde) damherten niet wenselijk.
De provincie maakt het mogelijk om, onder voorwaarden, bevers te verjagen, verblijfs- en voortplantingsplaatsen van bevers te verwijderen en in het uiterste geval bevers te doden. Bijvoorbeeld ter bescherming van diverse belangen waaronder de openbare veiligheid.
Rechtmatig
Het gaat de beverpopulatie in Zuid-Holland, evenals in de rest van Nederland, voor de wind. De bever is een beschermde diersoort en één van de icoonsoorten van Zuid-Holland. Het dier spreekt tot de verbeelding, vervult een ecologische sleutelrol en is een voorbeeld van succesvol natuurherstel. Helaas gaat de toename van de aantallen bevers gepaard met enkele problemen waardoor actie is vereist.
Zo kunnen door bevers gegraven gangen en holen in waterkeringen en onder wegen grote en ernstige gevolgen hebben voor de openbare veiligheid. Door de bever aangelegde dammen kunnen o.a. gevolgen hebben voor de openbare veiligheid maar ook schade veroorzaken aan de flora en fauna. Ingrijpen zal in de nodige gevallen onontkoombaar zijn om grote risico’s en ernstige schade als gevolg van deze bever-activiteiten te voorkomen. Afhankelijk van de situatie ter plaatse kunnen beveractiviteiten wel of niet acceptabel zijn.
Bevers verspreiden zich binnen de provincie van nature. Het verplaatsen van een op een risicolocatie gevangen bever vindt de provincie geen reële optie vanwege de onderstaande redenen:
Verplaatsen kan alleen naar gebieden waar nog geen bevers leven;
Vanwege het sterke territoriale karakter van het dier leidt verplaatsen tot veel stress, gevechten en sterfte onder bevers;
De meeste geschikte leefgebieden in Zuid-Holland zijn bezet;
De nog niet-bezette geschikte gebieden zullen binnen afzienbare tijd langs de natuurlijke weg door de bever bezet worden;
In de gebieden onder zeeniveau vormt de bever een ernstig veiligheidsrisico;
Een enkele bever die uitgezet wordt, kan zich over tientallen kilometers verplaatsen alvorens zich te vestigen.
Ingrijpen bij de bever vindt, net zoals bij andere diersoorten, plaats op basis van de escalatieladder. Dit heeft tot gevolg dat doden pas wordt toegestaan als duidelijk is dat minder ingrijpende maatregelen de door bevers veroorzaakte problemen niet goed kunnen oplossen. Dit betekent dat proactief doden van bevers niet kan worden uitgesloten, bijvoorbeeld wanneer preventieve maatregelen technisch niet kunnen worden genomen, onvoldoende werken of wanneer deze maatregelen financieel buitenproportioneel zijn.
Voor het duurzaam voortbestaan van populaties is uitwisseling met soortgenoten uit de omgeving van belang. Infrastructuur zorgt voor versnippering van de leefgebieden. Met faunapassages kan dit ten dele worden verholpen, waardoor de connectiviteit tussen de gebieden voor diverse icoonsoorten wordt verbeterd. Een groenblauw netwerk van voldoende kwaliteit maakt dit mogelijk.
Rechtmatig
De provincie werkt dus actief aan faunavoorzieningen in gebieden waar het Natuurnetwerk Nederland provinciale infrastructuur kruist. Daarbij werkt de provincie ook aan de passeerbaarheid van fauna waar geen Natuurnetwerk Nederland ligt, maar waar wel een faunapassage gewenst is vanuit natuur of (verkeers-)veiligheid.
De provincie stimuleert biodiversiteit in de nabijheid van ruimtelijke ontwikkelingen. Er wordt onderzocht in hoeverre biodiversiteit in de toekomst als randvoorwaarde kan worden gesteld bij nieuwe projecten en hoe dit in het ruimtelijke beleid geïntegreerd wordt. Binnen de wettelijke kaders treedt de provincie waar mogelijk ook regulerend op, bijvoorbeeld door het meenemen van maatregelen ter versterking van biodiversiteit bij nieuwbouw verplicht te stellen. Ook de landelijke Agenda Natuurinclusief biedt hiervoor een kader waarin de provincie haar rol neemt.
Natuurinclusief ontwikkelen is in een provincie met schaarse ruimte een belangrijke manier om zowel een basiskwaliteit natuur als een gezonde groenblauwe omgeving te realiseren. De provincie stimuleert dat natuurinclusief handelen een uitgangspunt wordt voor nieuwe ontwikkelingen.
Rechtmatig
De provincie beschouwt natuur in de stad primair als taak van de gemeenten. De provincie stimuleert gemeenten om de leefgebieden binnen de stad te versterken, met name voor de vogel- en habitatrichtlijnsoorten (VHR-soorten). Aanvullend neemt de provincie ook een actieve rol als facilitator en verbinder om het leefgebied van VHR-soorten en icoonsoorten te versterken in het stedelijk gebied en bij natuurinclusief bouwen in haar eigen projecten. Hiermee probeert de provincie andere partijen te enthousiasmeren, waarbij de provincie samen met netwerkpartners in beeld brengt waar potenties liggen voor deze soorten en hiervoor een stimuleringsprogramma ontwikkelt.
Het stedelijk gebied herbergt diverse kwetsbare VHR-soorten die onder andere door vermindering van groen, andere bouwstijlen en isolatie van woningen een steeds kleiner leefgebied krijgen. Daarmee verslechtert de staat van instandhouding van de beschermende soorten. Door meer natuur in de stad en natuurinclusief bouwen te incorporeren, krijgt biodiversiteit in de stad een betere kans.
Met deze Agenda Natuurinclusief markeert de provincie dat de natuur in Nederland niet verder achteruit mag gaan in kwantiteit, kwaliteit en diversiteit, maar zich kan herstellen tot gezonde, veerkrachtige systemen. Natuurinclusief wordt daarmee de norm.
De provincie handelt met name faciliterend door het verlenen van vrijstellingen, ontheffingen en opdrachten op grond van de Wet natuurbescherming. Het doel hierbij is het tegengaan van economische schade, zoals schade aan landbouwgewassen, het beperken van schade aan flora en fauna, het beschermen van de volksgezondheid en de openbare veiligheid.
Door het goedkeuren van faunabeheerplannen van de Faunabeheereenheid Zuid-Holland (FBE) geven Gedeputeerde Staten hun instemming met de door de FBE voorgestelde manier waarop het beleid wordt uitgevoerd. Door het opnemen van voorschriften in de diverse besluiten handelt de provincie regulerend.
Rechtmatig
De provincie is het bevoegde gezag op grond van de Wet natuurbescherming voor het nemen van diverse besluiten en het stellen van regels die samenhangen met faunabeleid. Zo moet de provincie regels stellen waar de Faunabeheereenheid en de faunabeheerplannen aan moeten voldoen, maar ook staat de provincie aan de lat om in voorkomende gevallen een tegemoetkoming te verlenen wanneer een ondernemer schade lijdt door in het wild levende inheemse dieren. De provincie zet faunabeheer ook in als hier uiteindelijk dieren bij gedood moeten worden. Hierbij is het streven om, in geval van (dreigende) schade of overlast, in eerste instantie gebruik te maken van diervriendelijke methodes, zoals weren, verplaatsen of verjagen. Een ontheffing voor het doden van een soort is de laatste optie op de zogenoemde escalatieladder. Als het gaat om enkel economische schade verleent de provincie geen toestemming voor faunabeheer bij een dreigende schade met een totale omvang die lager is dan €20.000,- in de gehele provincie. Deze dreigende schade kan in ieder geval blijken uit de taxaties van de reeds opgetreden schade.
Een vrijstelling kan worden verleend door Provinciale Staten en wordt opgenomen in de Omgevingsverordening. Onder de Omgevingswet spreekt men van het aanwijzen van vergunning vrije activiteiten. Dit is een generieke toestemming om bepaalde handelingen uit te voeren. De vrijstelling kent relatief weinig voorschriften en voorwaarden en is in de gehele provincie of een groot deel daarvan van kracht. Met de vrijstelling krijgt de grondgebruiker de mogelijkheid om faunabeheer in te zetten om schade op zijn percelen te voorkomen. Uitvoering van de vrijstelling is wel gebonden aan een goedgekeurd faunabeheerplan.
Een ontheffing kan worden verleend door Gedeputeerde Staten. Een ontheffing is maatwerk, wordt in beginsel alleen aan de FBE verstrekt en kent meerdere, specifieke en op de betreffende situatie toegesneden voorwaarden. De FBE machtigt de leden van een Wildbeheereenheid om uitvoering te geven aan de ontheffing en daarmee aan het faunabeheerplan. Ontheffingen worden in principe gebaseerd op een faunabeheerplan.
Een opdracht kan worden verleend door Gedeputeerde Staten. Dit is in feite een heel specifieke vorm van ontheffing, gericht aan een specifieke groep personen en gericht op een specifieke populatie. Hierbij kan bijvoorbeeld ook toestemming worden gegeven om andermans gronden te betreden.
Faunabeheerplannen worden opgesteld en vastgesteld door de FBE en moeten worden goedgekeurd door Gedeputeerde Staten. Een faunabeheerplan geeft uitvoering aan het beleid en zet in op planmatig beheer van dieren met oog op instandhouding van de populatie ten behoeve van de bescherming van andere belangen. Een faunabeheerplan heeft daarmee meerdere functies: de nadere uitwerking en uitvoering van een vrijstelling, maar ook de onderbouwing van een ontheffing.
(Grote) Populaties al dan niet beschermde diersoorten kunnen schade veroorzaken aan de Natura 2000-doelen. Denk hierbij aan de populatie damherten in de Noord en Zuid-Hollandse duinen maar ook aan ganzen die schade veroorzaken aan rietvegetatie, waardoor er een negatief effect ontstaat op aangewezen doelen van het Natura 2000-gebied. De provincie is van mening dat faunabeheer binnen de Natura 2000-gebieden o.a. ook nodig kan zijn om doelen van het gebied te realiseren of om de doelstanden voor de standganzen te behalen. Faunabeheer binnen de Natura 2000-gebieden is wettelijk toegestaan indien het niet de aangewezen natuurdoelen van het gebied schaadt. In het kader van de integraliteit neemt de provincie faunabeheer mee in de Natura 2000-beheerplannen. Door faunabeheer te toetsen binnen de Natura 2000-beheerplannen wordt de vergunningverlening ontlast en ontstaat er duidelijkheid over wat wel en niet wenselijk is ten opzichte van de doelen van het gebied.
Ter bescherming van kwetsbare soorten waaronder grond-broedende vogels zoals weidevogels en kustbroedvogels, zet de provincie in op het voorkomen dan wel beperken van predatie door bijvoorbeeld de vos en (verwilderde) huiskatten. Waar mogelijk zet de provincie zich specifiek in om de nulstand te behouden of te realiseren in gebieden of locaties waar de vos nog niet voorkomt of tot voorkort nog niet voorkwam ter bescherming van grondbroeders.
Binnen de kaders van de wet natuurbescherming kan de provincie populatiebeheer en of schadebestrijding inzetten ter bescherming van de wettelijke belangen landbouw, de verkeers- en vliegveiligheid, volksgezondheid en flora en fauna.
Rechtmatig
In de weidegebieden, kust en Natura 2000-gebieden broeden diverse grondbroeders waaronder weidevogels en kustbroedvogels. Deze zijn beschermd en iconisch voor het Zuid-Hollandse landschap. Deze soorten gaan echter hard achteruit en op verschillende manieren zet de provincie in op bescherming en herstel (zie ook eerder in dit beleidskader).
Naast factoren als landgebruik en verstoring door de mens, vormen ook predatoren zoals de vos, kraai, steenmarter en verwilderde katten een bedreiging voor deze grondbroeders. Dit speelt met name als een van de predatoren eerder niet (van nature) voorkwam in het gebied met grondbroeders en zich daar nieuw vestigt en vermeerdert. Zo duiken vossen binnen de provincie op steeds meer plaatsen op, waaronder in de polders en het stedelijk gebied, waar negatieve effecten op grondbroeders zichtbaar worden. Zeker wanneer deze predatoren ook beschermde soorten zijn zorgt dit in het beheer voor een moreel en ecologisch dilemma.
De provincie staat TNRC (Trap (vangen), Neuter (castreren/steriliseren), Return/Relocate (herplaatsen of als het echt niet anders kan terugplaatsen) en Care (structureel monitoren en nazorg verlenen) toe in Zuid-Holland. Dit gebeurt alleen wanneer verwilderde katten worden vrijgelaten op de locatie waar ze gevangen zijn. Met uitzondering als het gaat om gebieden met N2000-status, Natuurnetwerk Nederland, weidevogelbescherming of gebieden in eigendom van een terrein beherende organisatie. Daarbij onderzoekt de provincie welke mogelijkheden er zijn om verwilderde katten niet meer uit te zetten ter bescherming van de inheemse fauna.
De provincie wil een gezonde leefomgeving voor haar inwoners en toekomstige generaties. Basiskwaliteit natuur is het concept om biodiversiteit te bevorderen in landelijk en stedelijk gebied en op die manier te zorgen dat algemene soorten algemeen blijven voorkomen. De provincie stimuleert verdere uitwerking van dit begrip voor toepassing in Zuid-Holland. Hiermee draagt zij bij aan ontwikkeling van instrumentarium om te sturen op milieucondities van een gezonde leefomgeving voor mens, plant en dier.
Samenwerkend
Basiskwaliteit Natuur is een centraal begrip in de landelijke Agenda Natuurinclusief en de Contouragenda natuurinclusief Zuid-Holland. Samen met het Rijk, onderzoeksinstellingen en een aantal gemeenten wordt gewerkt aan een nadere invulling en praktische toepassing van dit begrip. Daarnaast wordt er ervaring opgedaan met het toepassen van Basiskwaliteit Natuur op verschillende inspiratielocaties.
Hiermee verwacht de provincie beter te kunnen sturen op het verbeteren van milieucondities en dat de effecten beter kunnen worden gemonitord. Hiermee wordt bijgedragen aan een transitie naar een natuurinclusieve samenleving met een gezonde leefomgeving.
De provincie onderzoekt en ontwikkelt natuurinclusieve kennis en instrumentarium om biodiversiteit structureel onderdeel te maken van ruimtelijke, economische en sociale afwegingen. De provincie draagt zo bij aan verdere invulling van het begrip van natuurinclusief en bevordert natuurinclusief werken. Natuurinclusieve principes worden uitgewerkt, om deze te kunnen borgen in de werkprocessen en zo op termijn in iedere fase van een ontwikkeling praktische handvatten te bieden om met natuurinclusief aan de slag te gaan.
Presterend
De provincie wil natuurinclusief werken faciliteren en laagdrempelig maken. Door natuurinclusieve kennis en instrumentarium te verzamelen, ontsluiten en toe te spitsen op de behoeften van partners stimuleert de provincie structurele ruimtelijke, economische en sociale afwegingen rondom biodiversiteit.
De provincie wil dat maatschappelijke stakeholders hun norm voor natuurinclusieve ontwikkelingen verhogen en dit ook feitelijk toepassen. Medeoverheden en gebiedspartners gaan met hulp van de provincie natuurinclusief realiseren op inspiratielocaties en betrekken daarbij de samenleving. De provincie geeft zelf het goede voorbeeld, bijvoorbeeld rond de provinciale infrastructuur. De inspiratielocaties maken zichtbaar wat natuurinclusief is en voor de samenleving oplevert. De provincie zet de inspiratielocaties in de schijnwerpers en draagt daarmee bij aan inspiratie, bewustwording en draagvlak.
Samenwerkend
De provincie staat aan het begin van de natuurinclusieve transitie. De inspiratielocaties worden gebruikt om effectief de basiskwaliteit natuur ter plekke te versterken en te leren natuurinclusief samen te werken. De provincie neemt het voortouw in het ontwikkelen van een natuurinclusieve aanpak voor verschillende domeinen. De inspiratielocaties zijn onderdeel van de Agenda natuurinclusief en geven door middel van reguliere updates inzicht in kansen, bedreigingen, sterktes en zwaktes.
De provincie wil ammoniak (NH3) reductie realiseren voor natuurherstel. De provincie heeft een concrete reductiedoelstelling om de stikstofemissie te verminderen, met als doel een emissieplafond van 2,9 kiloton ammoniak per jaar in 2035 te bereiken. Momenteel bedraagt de jaarlijkse ammoniakemissie 5,4 kiloton. Deze reductie draagt bij aan het natuurherstel van stikstofgevoelige Natura 2000-gebieden.
Presterend
De provincie brengt in beeld wat er mogelijk en haalbaar is voor ammoniakreductie in de landbouw. Uiteindelijk is het doel dat om de ammoniakreductie te behalen er gewerkt wordt met doelsturing door middel van een KPI-systematiek. Het ministerie van LVVN werkt met een aantal provincies en de Wageningen Universiteit aan een nieuwe landelijke KPI-set die de standaard moet worden voor publieke en private beloningssystemen. Dit moet ertoe leiden dat er een menukaart ontstaat met mogelijkheden per bedrijf voor emissiereductie.
Om innovatie in de landbouw te stimuleren, heeft de provincie plannen om subsidies te verstrekken ter ondersteuning van initiatieven die gericht zijn op het verminderen van ammoniakemissies. Dit kan onder andere gerealiseerd worden door middel van proefprojecten en pilots in samenspraak met gebiedspartijen en medeoverheden.
Ook wil de provincie inzicht krijgen in de mate waarin de reductiedoelen voor ammoniak behaald worden en of het provinciaal beleid doelgericht is, door bij te houden hoeveel ammoniakemissies er op jaarbasis gereduceerd wordt ter vergelijking met het referentiejaar 2020. Daarnaast streeft de provincie naar het verkrijgen van inzicht in de stikstofdepositie die neerdaalt op stikstofgevoelige Natura 2000-gebieden, om vast te stellen in hoeverre de stikstofdepositie de Kritische Depositie Waarde (KDW) overschrijdt.
De provincie wil bijdragen aan stikstofoxiden (NOx) reductie voor natuurherstel. Voor NOx-reductie zijn er landelijke indicatieve reductiedoelstellingen voor de sectoren mobiliteit en industrie & energie van respectievelijk 25% en 38% in 2030 ten opzichte van 2019. De reductiedoelen zijn Rijksdoelen, de provincie draagt bij aan het behalen van de doelen. De NOx-reductie draagt onder andere bij aan het natuurherstel van stikstofgevoelige Natura 2000-gebieden.
Presterend
De provincie draagt bij aan de Rijks-maatwerkafspraken voor industriële piekbelasters, waar mogelijk ondertekent de provincie mede de overeenkomst. De provincie stuurt op afspraken over de reductie van stikstofoxiden emissies in de overeenkomsten die door het Rijk en de bedrijven worden gesloten. Ook is de provincie bevoegd gezag bij vergunningverlening voor de industriële piekbelasters. Hiermee wil de provincie bijdragen aan stikstofoxiden reductie vanuit de industrie samen met gebiedspartijen en medeoverheden.
De provincie analyseert de NOx emissies door middel van een jaarlijkse NOx-monitor. De provincie wil daarmee inzicht krijgen in de mate waarin de NOx-reductie plaatsvindt. Daarnaast streeft de provincie naar het verkrijgen van inzicht in de stikstofdepositie die neerdaalt op stikstofgevoelige Natura 2000-gebieden, om vast te stellen in hoeverre de stikstofdepositie de Kritische Depositie Waarde (KDW) overschrijdt.
De provincie zet zich in om vergunningverlening voor maatschappelijke ontwikkelingen mogelijk te houden zoals woningbouw, energietransitie en mobiliteit. Ook zet de provincie zich in voor de legalisatie van PAS-melders. De legalisatie van PAS melders is een Rijksverantwoordelijkheid maar wegens de nijpende situatie van PAS melders draagt de provincie bij aan de legalisatie.
Samenwerkend
De provincie zet zich in voor het mogelijk houden van maatschappelijke ontwikkelingen samen met gebiedspartijen en medeoverheden. De stikstofdepositiebanken, waarvan de provincie bevoegd gezag is, ondersteunen het mogelijk houden van vergunningverlening voor maatschappelijke ontwikkelingen.
De provincies zet zich ook in voor de legalisatie van PAS-melders. Daarvoor verifieert de Omgevingsdienst Haaglanden de bedrijven die zich hebben aangemeld voor het legalisatietraject namens de provincie. Ook helpt de provincie bij het zoeken naar oplossingsrichtingen voor legalisatie. Hiermee wil de provincie eraan bijdragen dat de PAS melders een legale vergunde situatie hebben.
Y
De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Landbouw onder druk
De identiteit van het landschap in Zuid-Holland wordt voor een belangrijk deel gevormd door de veelzijdige land- en tuinbouwsector. De boeren zijn daarmee naast voedselproducent ook belangrijk als beheerders van het landschap.
Tegelijk staat de landbouw flink onder druk vanwege klimaatverandering, bodemdaling, uitstoot van stikstof en andere stoffen, de afname van biodiversiteit en de economische vitaliteit van de sector.
Om een vitale en toekomstbestendige sector te behouden lijkt een ingrijpende transitie van de landbouw en het landgebruik noodzakelijk.
Naar een sectorbrede transitie
De afgelopen jaren hebben we vooral geïnvesteerd in innovatie om de verduurzaming van de landbouw vorm te geven. Focus lag daarbij op de ‘koplopers’. De komende periode wil de provincie de opgebouwde innovatiekracht benutten voor verdere opschaling. We willen dat alle agrariërs daarvan profiteren en samenwerken aan concrete oplossingen om de vitaliteit van de landbouwsector te vergroten.
Dat doen we in verschillende rollen: we stimuleren innovaties zoals de teelt van nieuwe producten en blijven betrokken bij het netwerk Voedselfamilies. We investeren in kennisdeling, in nieuwe verdienmodellen en in een circulaire aanpak en ketenoptimalisatie. Waar nodig zullen we kaders stellen of bestaande kaders aanpassen.
Om een toekomstbestendige landbouw te realiseren kiest de provincie ervoor om te werken aan een veerkrachtige landbouw. Een landbouwsector met het vermogen om zich snel genoeg aan te passen en die robuust genoeg is om staande te blijven in een veranderende wereld. Een sector die in staat is om de nodige transitie in te gaan, doelen van water, natuur en klimaat te behalen en ook in de toekomst wendbaar en toonaangevend te blijven. Akkerbouw en veehouderij hebben baat bij een duurzame bodemvruchtbaarheid, het actief toepassen van ecosysteemdiensten en het verminderen van externe input (krachtvoer, kunstmest, gewasbeschermingsmiddelen). Inspanningen die ook natuur-, water- en klimaatdoelstellingen ten goede komen en zo natuur en landbouw weer in balans brengen. De provincie zet zich ervoor in dat de ondernemers in Zuid-Holland mee kunnen bewegen naar de toekomst, zowel in een faciliterende rol als door te werken aan randvoorwaarden en kaders.
De provincie ziet de waarde van een vitale landbouwsector en wil die waarde ook in de toekomst behouden. Daarom kiest de provincie ervoor om de veerkracht en het aanpassingsvermogen van de landbouw te vergroten zodat deze, ondanks toekomstige uitdagingen, van waarde kan zijn.
De provincie streeft naar een divers en vitaal bestand aan agrariërs - hoogtechnologisch, natuurinclusief, multifunctioneel - zodat zij ook in de toekomst, waarde kunnen leveren voor voedselvoorziening, landschap, ecologie en hun sociale en economische rol in het landelijk gebied. De provincie gaat de sector stimuleren en faciliteren met kennis, netwerken en financiële middelen. Vergroting van de veerkracht van de sector in combinatie met realistische doelen, voorkomt verlamming en zorgt uiteindelijk voor versnelling en vergroting van de beweging.
De provincie stimuleert medeoverheden, ondernemers en ketenpartners om kennis op te bouwen, te delen en te borgen. Daarmee versterkt zij het aanpassingsvermogen van de sector. Samen met de sector en kennisinstellingen brengt de provincie in kaart waar de doelen liggen, gaandeweg stuurt en beloont zij op beweging richting deze doelen. De provincie monitort de voortgang in de toekomstbestendigheid van de sector én op de mate van doelbereik.
Binnen het landelijke gebied zijn meerdere ruimtevragers aanwezig, soms zijn deze gemeentegrens overstijgend. Het is wenselijk de ruimtevraag voor agrarische ontwikkelingen op een vergelijkbare manier te accommoderen en dit niet per gemeente op gehele andere wijze in te vullen. Op deze wijze ontstaat een goede balans tussen het belang van goede ruimtelijke kwaliteit en ruimte voor agrarische ontwikkelingen passend bij een vitaletoekomstbestendige landbouw. Daarbij neemt de provincie een flexibele houding aan bij het toestaan van experimenten en nieuwe vormen van landbouw.
Rechtmatig
Specifiek gaat het om de volgende beperkingen:
Agrarische ontwikkelingen (in de vorm van bebouwing en kassen) vinden plaats op bouwpercelen of anderszins geconcentreerd en houden rekening met de aanwezige landschappelijke kenmerken en waarden.
Nieuwvestiging van intensieve veehouderij, zowel als hoofdtak of als neventak, wordt niet toegelaten binnen de provincie. Bestaande bedrijven (met uitzondering van geitenhouderijen) kunnen zich, net als andere agrarische bedrijven, ontwikkelen en verplaatsen. Als intensieve veehouderij wordt beschouwd het houden en fokken van geiten, slacht-, leg- en pelsdieren in gebouwen, al dan niet met beperkte mogelijkheden voor uitloop of weidegang. In de Zuid-Hollandse praktijk gaat het in het bijzonder om varkens, pluimvee, melkgeiten en mestkalveren. Ten aanzien van de geitenhouderij vindt de provincie een ‘pas op zijn plaats’ wenselijk. Uit onderzoek van de RIVM is gebleken dat omwonenden van geitenhouderijen een verhoogd risico hebben op longontsteking. Nader onderzoek is nodig om te achterhalen wat hiervan de oorzaak is. Zolang hierover nog onduidelijkheid bestaat is nieuwvestiging van geitenhouderijen en uitbreiding van bestaande geitenhouderijen ongewenst.
Nieuw-vestiging van intensieve veehouderij wordt niet toegelaten binnen de provincie. Intensieve veehouderij is vanwege de schaal en de aard van de bedrijfsvoering en de daarmee samenhangende ruimtelijke verschijningsvorm, in het algemeen niet passend bij het Zuid-Hollandse landschap en het karakteristieke gebruik daarvan.
Om de openheid van het landelijk gebied te handhaven, is het oprichten van agrarische bebouwing mogelijk indien deze noodzakelijk en doelmatig is voor de bedrijfsvoering van volwaardige agrarische bedrijven en wordt geconcentreerd op een bouwperceel met een omvang van maximaal 2 hectare. Indien nodig is extra ruimte voor verbreding van activiteiten (met bijvoorbeeld zorg, recreatie of duurzame energieopwekking) met ten hoogste 0,5 ha mogelijk.
Indien akkerbouwbedrijven omwille van schaalvergroting een naastgelegen akkerbouwbedrijf overnemen, dan mag de oppervlakte van beide bouwblokken bij elkaar worden opgeteld voor zover dit nieuwe bouwblok één aaneengesloten geheel vormt. De gebouwen van het uit gebruik genomen bouwblok, worden gesaneerd, met dien verstande dat voor de bedrijfswoning een uitzondering kan worden gemaakt als omzetting naar een burgerwoning ter plaatse past in het provinciale beleid voor ruimtelijke kwaliteit.
In de verordening zijn gebieden aangewezen voor de ontwikkeling van glastuinbouw en boom-en sierteelt. Bij agrarische bedrijven die zijn gevestigd buiten die gebieden is glastuinbouw en boom- en sierteelt uitgesloten. Voor al bestaande volwaardige bedrijven buiten de aangewezen gebieden bevat de verordening regels voor de maximale oppervlakte van kassen: 2 hectare bij een glastuinbouwbedrijf en 300 m2 bij een boom- en sierteeltbedrijf. De verordening biedt daarenboven nog de mogelijkheid van 'glas-voor-glas'.
Voor glastuinbouw, boom- en sierteelt en bollenteelt zijn speciale gebieden aangewezen, buiten die gebieden gelden beperkingen.
De provincie geeft ruimte aan toekomstbestendige agrarische bedrijfsvormen. Daarbij wordt gebruik gemaakt van de flexibiliteitsbepalingen in de Zuid-Hollandse Omgevingsverordening (afwijking, ontheffing). De ervaring die hiermee wordt opgedaan zal benut worden bij de heroverweging van beleid en regels voor agrarische bedrijven.
De provincie onderzoekt met de omgevingsdiensten welke raakvlakken het nieuwe landbouwbeleid heeft met handhaving en toezicht.
Het provinciale landbouwbeleid is erop gericht om de landbouwsector en het voedselsysteem te verduurzamen. Dat is gebaseerd op de Innovatie Agenda Duurzame Landbouw (2016) en de Hoofdlijnennotitie vitale landbouw (2020). Ambitie is dat Zuid-Holland in 2030 hét toonbeeld is van een hoog-innovatieve en circulaire agrarische sector en voedselketen in een stedelijke omgeving waar een goede boterham in verdiend kan worden. De sector is toekomstbestendig, levert tal van groenblauwe diensten en heeft een rijke variëteit aan ecosysteemdiensten. Dit alles in een aantrekkelijke omgeving waarin het goed wonen, werken en recreëren is en waarin voldoende en gezond voedsel geproduceerd kan worden. Deze ‘vitale landbouw’ kent een brede maatschappelijke inbedding en heeft als randvoorwaarde dat er sprake is van gezonde economische basis voor de sector, ketenpartners en afzonderlijke boerenbedrijven. Verdere kenmerken zijn: Kringlooplandbouw, ruimte voor biodiversiteit, water, landschap en een lokaal voedselsysteem.
De provincie wil bedrijven in de landbouwsector helpen om toekomstbestendig te worden. De provincie werkt met de sector samen om helder te worden over waar we naartoe bewegen en hoe daarin stappen te zetten. Daarbij helpt de provincie agrarische bedrijven met het maken van plannen voor de toekomst en de bijpassende investeringen. Samen met de sector geeft de provincie inzicht in de prestaties en voortgang.
Samenwerkend
Met het opzetten van Groene Cirkels en het netwerk Voedselfamilies werkt de provincie al jaren aan een vitale landbouwsector in Zuid-Holland. Met deze innovaties willen we onverminderd doorgaan en inzetten op verdere uitbreiding. De provinciale landbouwambities liggen hoog. Bovendien heeft de Rijksoverheid een aantal harde taakstellingen meegegeven op het gebied van milieu en klimaat. Daarom willen we de aanpak van verduurzaming opschalen en versnellen, zodat naast de eerste vernieuwers ook andere agrariërs en ketenpartijen aan de slag gaan voor een duurzame en vitale landbouw.
Om de doelen om te komen tot een vitale landbouw te bereiken is een transitie noodzakelijk, waarbij wordt ingezet op verschillende maatregelen:
Stimuleren (keten)innovatie en verduurzaming, door onder andere Groene Cirkels en het Netwerk Voedselfamilies Zuid-Holland inclusief de proeftuinen
Kennisontwikkeling
Interbestuurlijke samenwerking
Platform voor verduurzaming van de landbouw- en voedselketen (sectortafel landbouw)
Gebiedsgerichte aanpak landbouw
Regelgeving, instrumenten en ruimtelijke verkenningen
Communicatie
Deze aanpak is erop gericht om de verduurzaming van de landbouw op te schalen en te versnellen, zodat naast de eerste vernieuwers ook andere agrariërs en ketenpartijen aan de slag gaan voor een duurzame en vitale landbouw. De uitwerking van deze maatregelen worden opgenomen in een uitvoeringsprogramma vitale landbouw.
De provincie kiest voor doelsturing en stelt een aantal KPI’s op inclusief een voorstel om deze KPI’s te verwerken in beleid en over hoe te monitoren. Denk daarbij aan een streefwaarde voor een ammoniak- emissieplafond. Hierbij werkt de provincie met realistische bandbreedtes en doeljaren zodat boeren toe kunnen werken naar huidige en toekomstige normeringen. Zo beoogt de provincie beweging te stimuleren in de richting van de integrale doelen. Daar waar nodig schrijft de provincie op termijn ook maatregelen voor.
De provincie zet beschikbare middelen voor de verduurzaming van bedrijven in via verschillende instrumenten zoals subsidies en opdrachten. Daarbij ligt de focus op maatregelen die de veerkracht van de bedrijven en de sector op lange termijn verbeteren. De inzet is daarbij dat subsidies, bijvoorbeeld voor groenblauwe diensten, op zijn minst kostendekkend moeten zijn.
De provincie werkt met andere overheden aan een landbouwportaal waar ondernemers laagdrempelig inzicht en toegang kunnen krijgen tot beschikbare ondersteuning.
De Provincie ontwikkelt een datastrategie hoe we verantwoord omgaan met de data van individuele bedrijven.
De provincie draagt bij aan de opbouw van data op gebieds- en bedrijfsniveau en maken die inzichtelijk voor de agrariërs en andere partners. Daarbij wordt aangesloten bij beschikbare instrumenten als de ZH-PLG-gebiedsviewer en ontwikkelen die waar nodig door.
De provincie werkt aan een kwantitatieve aanpak die inzichtelijk maakt hoe veehouderij en akkerbouw gedurende een langere periode kunnen verduurzamen en wat financieel nodig is om de aanpassingen stapsgewijs te kunnen maken.
De provincie voert het Nederlands Nationaal Strategisch Plan onder het Gemeenschappelijk Landbouw Beleid van de EU 2023-2027 (GLB-NSP) uit. De doelen van GLB-NSP hebben betrekking op een slimme veerkrachtige landbouw, bodem, water, lucht, biodiversiteit en klimaat en dierenwelzijn en brede plattelandsontwikkeling. In 2024 wordt het onderdeel systeemdoorbraakinnovaties toegevoegd.
De provincie werkt aan de uitvoering van de ANLB, in 2025 ligt de nadruk op de doorontwikkeling van de agrarische collectieven.
Stimuleren van op verduurzaming gerichte kringlopen vanuit gemeenschappelijke droom met partners rond multinationals als Groene Cirkel Heineken Zoeterwoude, Graafstoom Kaas en Bodemdaling en Groene Cirkel Farm Friet.
Presterend
Een Groene Cirkel is een transitienetwerk dat geïnitieerd wordt door een marktpartij, een kennisinstelling en een overheid. De provincie is hierbij één van de gelijkwaardige partners. De netwerkpartijen werken vanuit een gezamenlijke droom en ontwikkelen samen projecten om die ambitie dichterbij te brengen. Groene Cirkels heeft als doel het verduurzamen van een keten, een duurzame economie, een aantrekkelijke leefomgeving en het ontwikkelen van kennis voor de transitie naar een klimaatneutrale maatschappij. De natuur als ecosysteemdienst en partner staat hierbij centraal. Groene Cirkels draagt bij aan samenwerking en concurrerend Zuid-Holland; bereikbaarheid en schone energie en vitale landbouw en gezonde natuur.
Er zijn inmiddels drie Groene Cirkels waaraan de provincie Zuid-Holland deelneemt:
Groene Cirkel Heineken (gestart in 2013) (Heineken, Hoogheemraadschap van Rijnland, Naturalis, Wageningen University & Research, Naturalis Biodiversity Center, provincie Zuid-Holland)
Groene Cirkel Duurzame fritesketen (Farm Frites, HAS hogeschool, Wageningen University & Research, provincie Zuid-Holland) (gestart in 2019)
Groene Cirkel Kaas en Bodemdaling (Zuivelfabriek De Graafstroom. Samen met provincie Zuid-Holland, Deltamilk, Rabobank, Waterschap Rivierenland en Wageningen University & Research)(gestart in 2019)
Daarnaast is ook de Groene Cirkel Circulaire Suikerbietenketen gestart in 2019 (Cosun Beet Company, provincie Noord-Brabant en Naturalis Biodiversity Center). Hieraan neemt de provincie Noord-Brabant deel.
Vanuit Groene Cirkel Heineken is een Groene Cirkel bijenlandschap ontstaan.
Het beleid voor vitale landbouw is erop gericht om het landbouw- en voedselsysteem te verduurzamen. De laatste jaren zijn met dit oogmerk diverse projecten, innovaties en experimenten gestart en gesubsidieerd met provinciale en Europese middelen: de proeftuinen duurzame landbouw. Deze worden en zijn betrokken bij het vernieuwingsnetwerk de Zuid-Hollandse Voedselfamilies. We willen met deze innovaties en initiatieven doorgaan en zetten in op verdere uitbreiding. We willen de verduurzaming opschalen en versnellen, zodat naast de vernieuwers ook meer en andere ondernemers en ketenpartijen aan de slag gaan voor vitale landbouw en een duurzamer landbouw- en voedselsysteem.
Hiervoor is het nodig enige mate van regie te voeren op de lopende proeftuinen en adequate begeleiding te organiseren. Hierdoor stimuleren we versnelling en waar mogelijk ook opschaling. Voor het bereiken van andere bredere doelgroepen met kennis en inzichten uit de proeftuinen is de doorontwikkeling van het kennissysteem nodig.
De weg maar een toekomstbestendige landbouw is nog niet precies uitgestippeld. Samen met de sector wil de provincie kennis opbouwen en innovaties inzetten om uit te vinden welke wegen goed begaanbaar zijn of worden. Daarbij is samenwerking met ketenpartners essentieel.
De afgelopen jaren heeft de provincie geïnvesteerd in ketensamenwerking in Groene Cirkels en verschillende innovatieve projecten via Interbestuurlijk Programma’s en subsidieregelingen. Daarbij komen de projecten voor Samenwerken voor Innovaties (GLB-NSP). De provincie voorziet dat er regie nodig is om het netwerk te vergroten en het leervermogen te versnellen en te verbreden. Voor het bereiken van doelgroepen is een kennissysteem ontwikkeld om kennis en inzichten te delen. De komende tijd verbreedt de provincie het netwerk naar de meer reguliere landbouwbedrijven en de voorlopers daar.
Presterend
De provincie ondersteunt via fieldlabs en subsidieregelingen de innovatie op en doorontwikkeling van landbouwbedrijven.
De provincie versterkt het netwerk van 'voorlopers' in de landbouwtransitie en verbinden hen aan de “middengroep”. Daarbij is oog voor voorlopers in de diverse transitiepaden door kennisbijeenkomsten te organiseren en kennis actief beschikbaar te stellen.
De provincie ontwikkelt via groene Cirkels vitale netwerken , werkt samen aan kennis en innovatie en vergroot de realisatiekracht in de keten en de regio.
De provincie ontwikkelt samen met de sector en kennispartners kennis en inzicht in het functioneren van bedrijven in gebieden en de effecten van verschillende scenario’s daarin.
Z
De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Vestigingsklimaat
Voldoende ruimte voor bedrijvigheid zorgt voor nieuwe investeringen en bedrijfsvestigingen en voorkomt dat de bestaande ondernemers verhuizen naar elders. Een derde van de Zuid-Hollandse economie speelt zich af op bedrijventerreinen. De beschikbaarheid daarvan is goed op peil maar er is nog veel vraag naar bedrijventerreinen in de hogere milieucategorie en terreinen aan het water. Bij kantoren kampt Zuid-Holland met een overschot aan vierkante meters op de verkeerde locaties en een tekort aan toplocaties in Rotterdam en Den Haag.
Internationaal onderzoek toont aan dat het voor een regio niet langer volstaat om voldoende bereikbare werklocaties aan te bieden. Ook factoren als reputatie, prettig wonen en leven of arbeidspotentieel bepalen in toenemende mate investeringsbeslissingen in een regio. De provincie wil daarom meer woon-/werkakkoorden met gemeenten sluiten.
Human Capital
Binnen Zuid-Holland is de cultuur van een leven lang leren nog onvoldoende ontwikkeld. De arbeidsmarkt is niet goed genoeg georganiseerd en is onvoldoende veerkrachtig en adaptief. Arbeidspotentieel wordt onvoldoende benut. Daardoor is Zuid-Holland momenteel slecht toegerust voor transities en economische schokken. Met een groot aantal partners werkt Zuid-Holland daarom aan het Human Capital Akkoord om dit probleem aan te pakken.
Samen met de Economic Board Zuid-Holland investeert de provincie in een programmateam. Er is cofinanciering van concrete projecten, ondergebracht in deelakkoorden die aansluiten op het bredere Human Capital Akkoord Zuid-Holland. Deelakkoorden zijn gerealiseerd of voorzien in onder andere de greenports, op gebied van IT, in de Drechtsteden, in Life Sciences, in de bouwsector, bij Internationaal Talent, rond de campus Gouda en binnen de energietransitie.
Concentratie en bundeling detailhandel
Presterend
Regionale visies en programmering
Het is wenselijk om detailhandelsontwikkelingen in een breder regionaal kader te kunnen plaatsen met afspraken over nieuwe ontwikkelingen maar ook bijvoorbeeld over het saneren van overaanbod.
De provincie zet zich daarom in om regionale samenwerking en programmering op het gebied van detailhandel te stimuleren en levert een actieve bijdrage aan regio’s die actief zijn op het gebied van visievorming en programmering. Elementen die daar onderdeel van kunnen uitmaken zijn het gebruik van actuele cijfers over aanbod en leegstand, regionale programmering, inventarisatie van kansrijke en kansarme centra, profielen per gemeente, nieuwe ontwikkelingen, schrappen (plan)aanbod en transformatie.
Aanpak Winkelgebieden
Met de Aanpak Winkelgebieden biedt de provincie gemeenten daarnaast hulp en ondersteuning op gebied van kennisuitwisseling, verbeteren samenwerking, aanpak leegstand, herpositioneren en transformatie winkelgebieden. Deze aanpak bestaat onder andere uit:
Subsidieregeling planvorming detailhandel Zuid-Holland
De subsidieregeling planvorming detailhandel Zuid-Holland is bedoeld om de kwaliteit en het functioneren van winkel- en centrumgebieden te optimaliseren.
Gemeenten, winkeliers- en ondernemersverenigingen en stichtingen kunnen subsidie aanvragen voor activiteiten die zijn gericht op het verhogen en verbeteren van de onderlinge samenwerking van ondernemers en winkeliers, vooronderzoek voor het oprichten van een Bedrijven Investeringszone (BIZ), haalbaarheidsonderzoek om tot compactere winkelgebieden te komen en verspreid aanbod te saneren of het laten opstellen van een sterkte-zwakte analyse voor een winkel- en centrumgebied. Daarnaast kan de subsidieregeling ingezet worden om meer uitvoerende activiteiten op het gebied van herontwikkeling en transformatie te organiseren.
Koopstromenonderzoek
De provincie laat regelmatig, in 2021 in samenwerking met de provincies Noord-Holland, Utrecht, en Noord-Brabant koopstromenonderzoek (KSO) uitvoeren. Koopstromenonderzoek is een grootschalig consumentenonderzoek onder inwoners van de Randstad. De enquête brengt de kooporiëntatie (waar worden boodschappen gedaan, waar wordt gewinkeld, inclusief internetaankopen) en het koopgedrag (o.a. gebruikt vervoermiddel, koopfrequentie, beoordeling winkelgebieden, combinatiebezoek) van de bevolking in beeld. De provincie gebruikt de KSO-data voor de evaluatie, monitoring en aanpassing van het (ruimtelijk) detailhandelsbeleid, o.a. met betrekking tot de ontwikkelingsmogelijkheden en de detailhandelsstructuur. De KSO-data is voor iedereen beschikbaar. Naast de provincies wordt de KSO-data door gemeenten, regio’s en marktpartijen gebruikt voor bijvoorbeeld de onderbouwing van lokaal en regionaal detailhandelsbeleid of vestigingsplaatskeuzes.
Professionalisering, samenwerking en kennisdeling
De provincie wil samen met betrokken partijen in (middelgrote) steden werken aan levendige, vitale en aantrekkelijke centrumgebieden. Voor alle type centrumgebieden geldt dat ingrepen noodzakelijk kunnen zijn om tot een toekomstbestendige structuur te komen. Om daadwerkelijke sterke steden en dorpen te krijgen geldt dat de centrumfunctie in balans dient te zijn. Daarom ligt de focus op de volgende subthema’s:
Versterken toekomst centra van (middelgrote centra) door pilotprojecten en
Kennisdeling door middel van masterclasses en kennisplatforms
Stimuleren van transformatie door het aanbieden van financiële arrangementen;
De provincie ziet een toegevoegde waarde voor zichzelf bij kennisvorming en –deling op het terrein van detailhandel en bredere binnenstadsaanpak. Dit sluit ook goed aan bij het huidige coalitieakkoord. Uit diverse trajecten blijkt dat met name de kleine gemeenten minder goed geëquipeerd zijn om alle trends en ontwikkelingen te volgen en onvoldoende menskracht beschikbaar hebben om benodigde acties uit te voeren. In dit kader wordt ingezet op het breed toepasselijk maken van provinciaal geïnitieerde onderzoeken (DNA van de stad, stadslogistiek), organiseren van breed toegankelijke masterclasses en kennisbijeenkomsten en het opzetten van een monitor werklocaties. Zo zijn er twee platforms opgericht voor centrummanagers en ambtenaren EZ om de binnenstadsaanpak zowel inhoudelijk - bijvoorbeeld als procesmatig te bespreken.
Overzicht detailhandelsstructuur, PDV- en GDV-locaties
In de Omgevingsvisie is een beschrijving gegeven van de provinciale detailhandelsstructuur (reguliere detailhandel) die zich onderscheidt in grofweg vier type winkelcentra: te consolideren centra, te herpositioneren, te optimaliseren centra en overige centra. In onderstaande tabel staan de centra opgenomen die behoren tot de provinciale detailhandelsstructuur. Daarnaast zijn in de tabel de PDV- en GDV-locaties opgenomen, die eveneens worden beschreven in de Omgevingsvisie.





Functioneren detailhandelsstructuur
Het functioneren van de detailhandelsstructuur staat op onderdelen onder druk. Er zijn echter ook locaties en gebieden waar de detailhandel op dit moment goed functioneert en kansen bestaan voor versterking. De provincie heeft inzicht gegeven in de ontwikkelingsmogelijkheden voor de detailhandel in Zuid-Holland, door een berekening te maken die dit indicatief in beeld brengt.

Bovenstaande tabel laat de kwantitatieve ontwikkelingsmogelijkheden (exclusief huidige leegstand) tot 2030 op subregionale schaal zien. Het betreft modelmatige marktruimteberekeningen op basis van een aantal traceerbare cijfers/bronnen (huidige aanbod, vraag, koopstromen, omzetcijfers, marktaandeel online) en modelmatige aannames voor de toekomst (bevolkingsprognose, marktaandeel online,). Het model houdt bewust geen rekening met beleidsmatige ambities, keuzes of ingrepen (beleidsneutraal).
De tabel is bedoeld om kwantitatief gevoel te krijgen wat het doorzetten van een aantal ontwikkelingen betekent voor de kwalitatieve en ruimtelijke provinciale beleidsopgave in centrumgebieden en daarbuiten. De tabel heeft niet als doel als ‘norm’ te dienen voor de lokale haalbaarheid van bepaalde detailhandelsontwikkelingen. Op basis van specifieke lokale omstandigheden zou voor een specifieke branche of winkel een meer locatie-specifieke berekening of afweging kunnen worden gemaakt. Daarbij dient echter wel steeds kritisch te worden gekeken naar de uitgangspunten om te voorkomen dat men zich rijk rekent en rekening wordt gehouden met (verdringings)effecten elders.
Deze tabel maakt duidelijk dat in de dagelijkse sector (levensmiddelen en persoonlijke verzorging) voor uitvoering van de harde en zachte plannen er een overaanbod is voor dagelijks winkelaanbod. Alleen in het sterk verstedelijkte gebied van de MRDH is er beperkte uitbreidingsruimte mogelijk. In 2018 was er op (sub)regionale schaal alleen in de regio Haaglanden beperkte uitbreidingsruimte. De uitbreidingsruimte is voor een groot deel gebaseerd op de toename van het aantal inwoners in 2030 en het effect van het online boodschappen doen.
De niet-dagelijkse sector (mode & luxe, vrije tijd, in en om het huis, overig) laat een wisselend beeld zien, zowel tussen regio’s als productgroepen. In totaal is er nu voor uitvoering van plannen een uitbreidingsruimte van 81.500 m2 wvo op provinciale schaal. De uitbreidingsruimte is ten opzichte van 2018 met zo’n 60.000 m2 toegenomen. Ook hier is deze uitbreidingsruimte gebaseerd op een verwachte toename van de bevolking (+7,5%) tot 2030. Als deze toename niet van de grond komt, is er geen ruimte voor uitbreidingsruimte.
Daarnaast is er nog een planvoorraad van bijna 330.000 m2 wvo. Na uitvoering van harde en zachte plannen laat alleen de regio Haaglanden nog een positieve ontwikkelingsruimte zien tot 2030, met name voor niet-dagelijkse artikelen. In de overige gebieden is dan sprake van overaanbod voor alle productgroepen.
Het gegeven dat momenteel in sommige regio’s voor sommige branche ontwikkelingsruimte aanwezig is, wil niet wil zeggen dat het locatiebeleid voor detailhandel niet van toepassing is. Toevoeging van detailhandel dient plaats te vinden op de juiste plek, in beginsel in de centra zodat er synergievoordelen behaald kunnen worden door geclusterd aanbod om deze gebieden en de kernen te versterken.
Toekomstbestendige bedrijventerreinen die de vitaliteit van het bedrijfsleven versterken.
Presterend
Subsidie planvorming bedrijventerreinen Zuid-Holland: Voor de subsidieregeling planvorming bedrijventerreinen Zuid-Holland kunnen aanvragen ingediend worden voor (haalbaarheids-)onderzoeken om de kwaliteit van een bedrijventerreinen te verbeteren, zoals onderzoek naar energie, groen, verkeersveiligheid, OV, en digitalisering.
Subsidie energie op bedrijventerreinen: De provincie heeft een specifieke (investerings-) subsidieregeling om duurzame energie en energiebesparing op bedrijventerreinen te ondersteunen. Deze regeling zorgt voor een kwaliteitsimpuls van een bedrijventerrein en is een extra stap op weg richting een toekomstbestendig bedrijventerrein.
Kennisuitwisseling: Kennisdelen is een belangrijk provinciaal instrument, zo ook voor het bedrijventerreinenbeleid. Kennisuitwisseling vindt op verschillende manieren plaats. Zo worden er jaarlijks twee masterclasses bedrijventerreinen georganiseerd. De doelgroep is breed, zowel overheden als bedrijven, ondernemersverenigingen, kennisinstellingen en aanverwante instellingen. Naast deze masterclasses kunnen ook andere thematische bijeenkomsten worden gehouden om de doelgroep te informeren en om input op te halen. De provincie laat daarnaast allerlei beleidsonderbouwende onderzoeken uitvoeren en zet in op het versterken van diverse netwerken. Dit gebeurt onder andere met het bedrijfsleven, overheden en de omgevingsdiensten.
Gebiedsgericht werken met andere partners: Het wordt steeds belangrijker om samen met partners (zowel overheden, marktpartijen als belangenorganisaties) te werken aan maatschappelijke opgaven. In diverse gebiedscasussen werkt de provincie samen om verschillende ambities te realiseren, waaronder ook het borgen van voldoende werkgelegenheid op bedrijventerreinen en transformatielocaties. Samenwerking op locaties vergt een actieve rol en samenwerkende insteek van de provincie. Dit staat soms op gespannen voet met de toetsende rol van de provincie aan de Omgevingsverordening.
Organisatiegraad verhogen als randvoorwaarde verhogen kwaliteit bedrijventerreinen: Om er voor te zorgen dat het bedrijventerrein investeert in zaken die in de toekomst essentieel zijn voor de ondernemers (zoals duurzame energie, digitale bereikbaarheid et cetera), is het belangrijk dat ondernemers zich organiseren. De ervaring leert dat activiteiten beter, om niet te zeggen alléén, van de grond komen als op het bedrijventerrein een ondernemersvereniging actief is. Een ondernemersvereniging kan professionele ondersteuning inhuren in de vorm van parkmanagement. Via parkmanagement kunnen activiteiten uitgevoerd worden waar de ondernemersvereniging niet aan toekomt.
Ruimtelijk instrumentarium ten behoeve van slim ruimtegebruik en investeringszekerheid: Een fasegewijze implementatie van nieuw instrumentarium (minimale milieucategorie en ‘niet te transformeren bedrijventerrein’) levert een bijdrage om de schaarse ruimte in Zuid-Holland optimaal en duurzaam te benutten en om voldoende ruimte voor werkgelegenheid en investeringszekerheid voor het bedrijfsleven te garanderen. De fasegewijze aanpak hangt samen met de wens voor een zorgvuldige implementatie van dit instrumentarium.
Regionale visies: Geactualiseerde regionale bedrijventerreinenvisies zorgen voor de kwalitatieve onderbouwing van vraag en aanbod en geven inzicht in de realistische vraag die ontstaat door vervanging (transformatie). Gedeputeerde Staten kunnen op basis van deze visies een goede kwalitatieve en kwantitatieve afweging maken. In de Omgevingsverordening Zuid-Holland zijn regionale bedrijventerreinenvisies niet verplicht gesteld. Gedeputeerde Staten kunnen echter wel voor een bepaalde regio aangeven dat het nodig is om een regionale visie voor bedrijventerreinen te maken. Daarbij zullen Gedeputeerde Staten vooraf duidelijkheid geven over gewenste inhoud van de visie. Als de betreffende regio hier geen goede invulling aan geeft, kunnen Gedeputeerde Staten zo nodig zelf de regionale bedrijventerreinen visie opstellen.
Wanneer een regio beschikt over een door Gedeputeerde Staten aanvaarde regionale visie waaruit blijkt dat vraag en aanbod in balans zijn, kan feitelijke compensatie worden toegepast in plaats van planologische compensatie.
Opstellen behoefteramingen en monitoren/onderzoeken: Een belangrijke maatregel om de Omgevingsverordening Zuid-Holland goed te kunnen toepassen is het opstellen van behoefteramingen voor bedrijventerreinen en de monitoring van bedrijventerreinendata. Gedeputeerde Staten stellen de kwantitatieve behoefteraming voor alle regio’s op. Streven is dat deze elke vier jaar worden geactualiseerd. Op basis van de behoefteraming stellen de regio’s regionale bedrijventerreinenvisies op met aandacht voor de kwaliteit van bedrijventerreinen en de vervangingsvraag (o.a. door transformatie). Gedeputeerde Staten monitoren jaarlijks hoe de behoefteraming zich verhoudt tot de werkelijke uitgifte van bedrijventerreinen en andere mutaties in het bedrijventerreinenaanbod.
Uitbreidingsvraag (kwantitatief en kwalitatief)
Onderstaande tabel toont de kwantitatieve en kwalitatieve uitbreidingsvraag in de bestuurlijke regio’s Holland Rijnland, Midden-Holland, Metropoolregio Rotterdam Den Haag en Zuid-Holland Zuid voor de periode 2021 tot en met 2030. Deze tabel is gebaseerd op de behoefteraming bedrijventerreinen 2021. Streven is dat de behoefteraming elke vier jaar wordt geactualiseerd. In deze raming, die per regio nader gespecificeerd is, is (met uitzondering van Midden-Holland) ook een onderverdeling naar subregio’s te vinden. De uitbreidingsvraag is onderverdeeld naar vijf werkmilieus:
Gemengd stedelijk: lichte bedrijvigheid, stadsverzorgend, klein tot middelgroot;
Campus: drie locaties in Zuid-Holland (Leiden Bio Science Park, Space Business Park en TU Delft Campus Zuid);
Regulier: reguliere bedrijventerreinactiviteiten als handel, bouw, productie en transport, (boven)lokaal, klein tot middelgroot;
Grootschalige distributie (> 3 ha): grootschalige distributie en warehousing, (boven)regionaal;
Grootschalige productie (dit betreft voornamelijk hogere milieucategorie-bedrijvigheid): grootschalige (overwegend vanaf 1 ha) productie/assemblage/recycling/etc., circulair, regionaal. Deze ruimtevraag bestaat voor circa 95% uit hogere milieucategorie bedrijven. Voor hogere milieucategorie-bedrijvigheid is belangrijk om te onderkennen dat deze met name voor de transitie richting een circulaire economie essentieel is.
Er is voor deze indeling naar werkmilieus gekozen omdat deze recht doet aan twee belangrijke kenmerken die ruimtelijk relevant zijn. Dit zijn de mate van hinder (lage versus hoge milieucategorie) en de omvang van het bedrijf (klein versus zeer groot).
Bij onderstaande tabel is van belang dat de vraag vanuit verschillende clusters (onder andere greenports, maritiem) dwars door deze werkmilieus heen gaat. Het kan gaan om grootschalige bedrijven, hogere milieucategorie-bedrijven, maar ook reguliere bedrijven met een voorkeur voor vestiging op een locatie aan of nabij het water. Voor de watergebonden bedrijvigheid is de ruimtevraag specifiek in beeld gebracht omdat dit een specifiek deel van de bedrijventerreinmarkt betreft met een aanzienlijk belang voor de Zuid-Hollandse economie.

Deze tabel hanteert een bandbreedte tussen een hoog en een laag scenario. Gezien de economische kenmerken van de regio’s in Zuid-Holland, de bevolkingsprognoses en de ruimtelijke druk is in alle regio’s het hoge scenario het meest waarschijnlijke scenario.
Vervangingsvraag
Naast de uitbreidingsvraag is de vervangingsvraag in beeld gebracht. Door transformatie van bestaande bedrijventerreinen is een vervangingsvraag van maximaal 117 hectare geraamd tot en met 2030. Dit is circa 2% van de huidige uitgegeven voorraad. Onderstaande tabel geeft een overzicht van de vervangingsvraag per bestuurlijke regio. Deze ruimtevraag is afhankelijk van de compensatieplannen van de gemeenten waar deze transformatieplannen spelen. Ondanks een goede onderbouwing vanuit de behoefteraming blijft de vervangingsvraag een onzekere factor. De vervangingsvraag fluctueert door de tijd heen.
De onderliggende locaties passen overigens niet bij voorbaat binnen het provinciaal Omgevingsbeleid en moeten daar nog op beoordeeld worden.

Vraag-aanbodconfrontatie per regio (kwantitatief)
In onderstaande tabel wordt de hierboven geïnventariseerde vraag (uitbreidingsvraag en vervangingsvraag) geconfronteerd met het harde planaanbod. Dit zijn plannen die al zijn vastgelegd in onherroepelijke bestemmingsplannen. Bij het bepalen van de aanbodzijde is ook rekening gehouden met de leegstand in de bestaande voorraad. Want wanneer sprake is van forse leegstand, zou de bestaande voorraad een deel van de vraag kunnen opvangen. In Zuid-Holland is de leegstand echter zeer beperkt en bevindt zich in bijna alle regio’s onder de frictieleegstand. Dit is de leegstand die nodig is om een markt goed te laten functioneren. Denk hierbij aan leegstand die nodig is als schuifruimte vanwege verhuizingen of verbouwingen. Door deze krapte op de Zuid-Hollandse bedrijfsruimtemarkt is het niet waarschijnlijk dat een significant deel van de vraag zal landen in de bestaande voorraad.
In deze tabel is geen rekening gehouden met het zachte planaanbod. Dit zijn namelijk plannen waarvoor nog een bestemmingsplan moet worden vastgesteld. De status van zachte plannen kan sterk verschillen (van idee tot afgestemd in de regio tot voorontwerp bestemmingsplan). Het zachte planaanbod is dynamisch en verandert door de tijd.

Uitgaande van het hoge scenario is in alle regio’s (met uitzondering van Zuid-Holland Zuid) sprake van een (forse) kwantitatieve behoefte aan bedrijventerrein. Deels zou dit geaccommodeerd kunnen worden door de zachte plannen.
De watergebonden bedrijventerreinen zijn zeer relevant voor de Zuid-Hollandse economie en zijn van provinciaal belang. Onderstaande tabel geeft daarom een overzicht van de vraag-aanbod confrontatie van de watergebonden bedrijvigheid. Hieruit blijkt dat in alle bestuurlijke regio’s sprake is van behoefte aan watergebonden bedrijventerreinen.

Vraag-aanbodconfrontatie per regio (kwalitatief)
Naast de kwantiteit is het essentieel om naar de kwaliteit van vraag en aanbod te kijken. Hierbij is de onderverdeling naar werkmilieu en de geografische spreiding van het aanbod relevant. Er wordt gekeken naar geografische spreiding omdat marktregio’s van bedrijven vaak niet gelijk zijn aan de bestuur¬lijke regio’s. Grenzen zijn namelijk vaak fluïde en overlappend. Bovendien heeft elk type bedrijfssegment zijn eigen marktregio. Naast regionaal wordt ook kwalitatief onderscheid gemaakt. De reden hiervoor is dat elk segment zijn specifieke behoefte heeft qua kavelkenmerken en –omvang. Daarom is hierboven onderscheid gemaakt naar de vijf typen werkmilieus.
Regionale visies en monitoring
Bovenstaande cijfers over vraag en aanbod zijn directe input voor de, door de regio’s op te stellen, regionale bedrijventerreinenvisies. In deze visies brengen regio’s in beeld op welke manier vraag en aanbod kwantitatief en kwalitatief in balans komen. Het aanwezige harde planaanbod is logischerwijs onderhevig aan verandering door uitgifte van nieuwe terreinen. En wanneer de economie goed draait, vertaalt zich dat in hoge(re) uitgiftes dan verwacht, tegelijkertijd blijft de uitgifte achter bij de prognose wanneer het economisch minder goed gaat.
Het is daarom zeer belangrijk om het beschikbare aanbod goed te monitoren, ook op kwaliteit en of die aansluit bij de vraag. Met name de “dynamische monitor bedrijventerreinen” zal gebruikt worden om data hierover te ontsluiten. Deze monitor maakt onder andere inzichtelijk welk type bedrijf op een bedrijventerrein zit, de beschikbaarheid van kavels, leegstand, planstatus, milieucategorie en aantal mensen dat er werkzaam is. De gemeenten hebben een belangrijke rol in het verzamelen van die gegevens.
Met deze subsidie wil de provincie partijen die samenwerken aan het realiseren van de (kwantitatieve) doelstellingen van het Human Capital akkoord (financieel) ondersteunen. Vooral het zogenaamde loopvermogen, de coördinatie en ontwikkelkosten die niet aan reguliere taken of scholingsmiddelen kunnen worden toegewezen komen voor subsidie in aanmerking.
Samenwerkend
In de provincie bevindt zich een grote voorraad bestaande kantoren, alleen niet altijd kwalitatief voldoende en niet altijd meer op de juiste plek. De kantorenmarkt wordt steeds tweekoppiger. Aan de ene kant is toevoeging van kwalitatief goed en modern aanbod van kantoorruimte nodig op de toplocaties in Zuid-Holland omdat hier een tekort is. Aan de andere kant is er te veel incourant aanbod en plancapaciteit op minder courante plekken.
Van het beschikbare kantorenaanbod is maar een beperkt aandeel kansrijk in termen van verhuurmogelijkheden. De provincie streeft er vanuit haar taak naar om de leegstand te beperken door plancapaciteit te reduceren. Daarnaast willen we vanuit het principe van de uitgestoken hand een bijdrage leveren aan het verminderen van de leegstand door het herstructureren of transformeren van bestaande leegstaande kantoren.
Regionale kantorenvisies: Om de 5 jaar dienen de regio’s hun kantorenvisie te actualiseren. Middels deze uitvraag wordt direct en indirect gestuurd om het juiste kantoor op de juiste plek te krijgen. Direct via het updaten van de planlijsten. Deze planlijsten dienen overeen te komen met de hoofdstructuur van de provincie. Verder wordt er indirecter gestuurd door gemeente een visie te laten opnemen over de kantorenvoorraad en hoe wat hun plannen hiervoor zijn, o.a. vernieuwing en transformatie naar een andere functie.
Behoefteramingen en monitoring: De kantorenbehoefteramingen zijn de basis voor het beleid en de kantorenstructuur. Middels monitoring zal gekeken worden in hoeverre de behoefteramingen nog aansluiten op de ontwikkelingen in de kantorenmarkt. Indien nodig zullen we onderdelen van ons beleid hierop aanpassen.
Onderzoeken en kennisdeling: Belangrijke onderwerpen waar we meer inzicht in willen hebben zijn duurzaamheid/energie, kantoren in nieuwe gebiedsontwikkelingen, en kantoorontwikkelingen naar aanleiding van de Corona crisis. Goede monitoring en rapportages kunnen ons hier bij helpen maar eventueel kan ook aanvullend onderzoek nodig zijn om deze ontwikkelingen in de kantorenmarkt beter in beeld te krijgen. Middels het organiseren en bijwonen van bijeenkomsten zullen we samen met onze partners meer inzicht krijgen in de meest urgente opgaves en oplossingen, zodat we samen kunnen toewerken naar een nog gezondere kantorenmarkt.
Rechtmatig
Kantorenstructuur Zuid-Holland
Daarbij hanteert de provincie de onderstaande hoofdstructuur voor kantoren. Deze hoofdstructuur is gebaseerd of de ‘behoefteraming kantoorruimte provincie Zuid-Holland’ uit 2018. Het saldo in de hoofdstructuur en de nieuwbouwvraagramingen kantoren hebben betrekking op de tijdsperiode 2017-2030.

Voor bijzondere locaties die geen onderdeel uitmaken van de reguliere kantorenmarkt zoals science locaties (Bio Science Park (Leiden), TU Delft Campus Zuid (Delft), Estec en Space Business Park (Noordwijk) en Erasmus Hoboken en Woudenstein (Rotterdam), Internationale Zone en (Oude) Waalsdorperweg (Den Haag) en World Horti Center (Westland), wordt geadviseerd vooral te kijken naar de groeiontwikkeling in combinatie met de specifieke bestemming/doelgroepen voor deze locaties. Ze opereren veelal op (inter)nationale schaal en passen daarmee in de top van de kantorenstructuur. Bedrijfskantoren (solitaire kantoorpanden op bedrijventerreinen) maken wel onderdeel uit van de behoefteraming, maar niet van de structuur voor de reguliere kantorenmarkt.
De bovenstaande tabel betekent niet dat harde plancapaciteit op de snelweglocaties, ov-knooppuntlocaties en overige en de kleinschalige kantoorruimte niet meer gerealiseerd kan worden. Bestemmingsplannen kunnen worden uitgevoerd. Aanpassing daarvan is pas aan de orde indien de locaties niet zijn opgenomen in een actuele regionale visie die is aanvaard door Gedeputeerde Staten.
Nieuwbouwvraagramingen kantoren

De cijfers in de bovenstaande tabel zijn de cijfers per regio voor uitbreidingsvraag en vervangingsvraag met een minimaal en maximaal scenario. Deze scenario’s voornamelijk gebaseerd om trends en ontwikkelingen waarbij de verwachte kantoor quotiënt (kantoorruimte per werkzame persoon) een belangrijk rol speelt. Door de grote invloed van deze quotiënt op de ruimtevraag blijven we continue monitoren welke richting de kantorenmarkt naar toe beweegt. In de nieuwe methodiek wordt gekozen voor een hoofdstructuur, waarbij onderscheid wordt gemaakt tussen verschillende locaties en daar bijhorende strategieën.
Regionale kantorenvisies
Met regionale visies voor kantoren stemmen gemeenten in regionaal verband het planaanbod af op de vraag. De schaal van deze regionale visies is afgestemd op de markt voor de desbetreffende functie. De provincie is betrokken bij de totstandkoming van deze visies en committeert zich aan de afspraken in de door haar aanvaarde regionale visies. Het is gewenst de regionale visies actueel te houden.
De regio’s, gemeenten, experts en andere partners zijn in het voortraject nauw betrokken geweest bij het opstellen van nieuwe behoefteramingen kantoren, die door Gedeputeerde Staten zijn vastgesteld. Vervolgens heeft Gedeputeerde Staten de uitvraag aan de regio’s voor ‘actualisatie regionale kantorenvisies’ vastgesteld. In deze uitvraag staan behoefteramingcijfers per gemeente en de regio. De provincie acht het wenselijk dat regionale visies voor kantoren afgestemd worden op deze behoefteramingen. Aanvullend kan het Programma ruimte ook kwalitatieve- en locatiecriteria formuleren als uitgangspunten voor de regionale visies.
In de uitvraag aan de regio’s heeft de provincie Zuid-Holland de regio’s gevraagd om in te gaan op:
Visie op kwaliteit en kwantiteit van de bestaande kantorenvoorraad, inclusief aanpak leegstand
Gevolgen van de visie op de bestaande kantorenvoorraad voor toekomstige kwaliteit en kwantiteit en benodigde plancapaciteit, met inachtneming van het kwantitatieve kader zoals opgenomen in de Behoefteraming kantoren Zuid-Holland (Stec, 2018)
Speciale kantorenlocaties vanuit ruimtelijk beleid
Visie op duurzaamheid (bijvoorbeeld energieverbruik van kantoren).
De provincie heeft een verwijzing naar de Ladder voor duurzame verstedelijking opgenomen in de Verordening ruimte. De onderbouwing conform de Ladder voor duurzame verstedelijking vormt een belangrijk uitgangspunt bij het opstellen van regionale visies. Als het plan qua regionale behoefteraming past in een actuele regionale visie die de instemming heeft van Gedeputeerde Staten, kan daarnaar worden verwezen bij de beschrijving van de behoefte als bedoeld in de Ladder voor duurzame verstedelijking. Gedeputeerde Staten kunnen bij de aanvaarding van een regionale visie aangeven in hoeverre de Ladder voor duurzame verstedelijking op regionaal niveau volgens de provincie geheel of gedeeltelijk is doorlopen. Naast het toepassen van de Ladder voor duurzame verstedelijking wil de provincie de ruimte beter benutten door in te zetten op transformeren, herstructureren en verdichten bij voorkeur binnen de invloedsgebieden van de stations en haltes van Stedenbaan.
De provincie hanteert een vijfjaarstermijn voor de actualisatie van de regionale kantorenvisies. Op dit moment heeft Gedeputeerde de geactualiseerde regionale kantorenvisies van alle regio’s aanvaard tot 1 juli 2024.
Heroverwegen van onbenutte plancapaciteit
De gemeenten zijn verantwoordelijk voor het verwerken van de regionale visie wonen, kantoren, en –indien van toepassing – detailhandel en bedrijventerreinen. De provincie gaat er vooralsnog vanuit dat de samenwerkende gemeenten zelf hun verantwoordelijkheid nemen en zo nodig bestaande plancapaciteit voor stedelijke ontwikkelingen die niet (langer) in overeenstemming is met een regionale visie, zullen weg- of herbestemmen. In het overleg met gemeenten of bij de beoordeling van bestemmingsplannen, zal de provincie hier aandacht voor vragen. Mocht het provinciaal belang dat noodzakelijk maken, dan kan de provincie alsnog overwegen om generieke of specifieke maatregelen te treffen, gericht op het schrappen van onbenutte plancapaciteit. De provincie kan in dat geval regels in de verordening opnemen, een (proactieve) aanwijzing geven of een inpassingsplan maken.
[Vervallen]
AA
De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
De provincie wil Zuid-Holland beschermen tegen wateroverlast en overstromingen en de gevolgen van eventuele overstromingen zoveel mogelijk beperken. Deze opgave wordt groter door de effecten van klimaatverandering (zeespiegelstijging en toenemende extreme neerslag), bodemdaling en toenemende druk op de beschikbare ruimte. De provincie heeft bij de preventie van overstromingen en wateroverlast een kaderstellende rol (regionale keringen normeren en normen voor wateroverlast vaststellen) en keurt dijkversterkingsplannen van de waterschappen goed. De provincie zet in op een robuuste ruimtelijke inrichting en op een goede voorbereiding van de rampenbestrijding (meerlaagse veiligheid) onder andere door deelname aan de Interregprojecten FRAMES (als leadpartner en deelnemer) en STARS2C’s en door deelname aan het Deltaprogramma. Volgens de Deltabeslissingen en de Nationale Adaptatie Strategie moet Nederland in 2050 ‘waterrobuust’ zijn ingericht, met een basisveiligheid voor iedereen tegen overstromingen.
De beschikbaarheid en de kwaliteit van oppervlaktewater en grondwater vraagt om een gezamenlijke inspanning van overheden en stakeholders in de provincie. In het Deltaprogramma Zoetwater werkt de provincie samen aan de uitwerking van een strategie voor zoetwater om zo weerbaar te zijn tegen perioden van droogte zoals de zomer van 2018. De provincie is verantwoordelijk voor de (ruimtelijke) bescherming van de drinkwaterbronnen zodat voldoende drinkwatervoorzieningen en drinkwatervoorraden (kwalitatief en kwantitatief) beschikbaar zijn (en blijven). Ook moeten er voldoende veilige en kwalitatief goede zwemwaterlocaties zijn, aangewezen door de provincie.
In 2027 moeten de doelen uit de Kaderrichtlijn Water zijn behaald. De effecten van de genomen maatregelen zijn nog beperkt zichtbaar en verdergaande inspanning is nodig. Samen met de waterschappen en stakeholders maakt de provincie nadere afspraken over de maatregelen.
Alle grondwaterlichamen voor de Kaderrichtlijn Water (KRW) moeten in 2027 in goede toestand zijn (kwantitatief en kwalitatief). Het Regionaal Bestuurlijk Overleg Rijn-West is het platform waar de partners voor dit Stroomgebied de KRW-plannen afstemmen en elkaar stimuleren tot een ambitieuze en tegelijk effectieve aanpak. De provincie onderhoudt grondwatermeetnetten waarmee, in alle grondwaterlichamen, de grondwaterkwaliteit en – kwantiteit worden gemonitord.
Zuid-Holland bestaat voor een zesde deel uit water. Dat water vervult een belangrijke rol in onze provincie. De provincie benut het water voor haar drinkwatervoorziening, industrie, land- en tuinbouw, natuur, recreatie, transport en om te voorkomen dat veendijken en veenbodems droogvallen. Wat een passende waterkwaliteit is verschild per functie, maar in de praktijk zijn de functies met elkaar verweven. De provincie werkt daarom aan waterkwaliteit (Kaderrichtlijn Water) en waterbeschikbaarheid. Er kan sprake zijn van te weinig water, bijvoorbeeld door droogte, of juist van te veel water door hevige regenbuien. Daarom werkt de provincie aan het beschermen van Zuid-Holland tegen watertekort, -overlast en overstromingen. Via de principes van Water en Bodem Sturend en klimaatadaptatie werkt de provincie toe naar een klimaatbestendige, waterrobuuste inrichting van onze leefomgeving.
De opgaven voor water (waterveiligheid, -tekort, -overlast, -kwaliteit en -beschikbaarheid) worden steeds groter en urgenter. Dat komt onder andere door klimaatverandering, druk op de waterkwaliteit door verontreinigingen uit de landbouw, industrie en huishoudens, en de toenemende zoetwaterbehoefte door bijvoorbeeld bevolkingsgroei. Deze grote vraagstukken kan de provincie niet alleen oplossen. Het vereist gezamenlijke inzet van en samenwerking met verschillende overheden en andere organisaties, zoals het Rijk, waterschappen, gemeenten en drinkwaterbedrijven. Binnen de provincie Zuid-Holland moeten deze organisaties blijven samenwerken aan oplossingen voor de wateropgaven, om zo ook andere provinciale opgaven die raken aan water te kunnen realiseren. Denk aan woningbouw, land- en tuinbouw en industrie, het versterken van natuur en biodiversiteit of de energietransitie. Water vraagt - in het belang van onze toekomstige bestaanszekerheid - ook om het vrijhouden van ruimte voor o.a. voor waterkeringen/dijkversterkingen, waterberging, grondwaterbeschermingsgebieden en aanpassingen van de regionale watersystemen. Water is daarmee een belangrijk sturend element voor ruimtelijke keuzes in onze provincie.
Voor waterkwaliteit en –beschikbaarheid zijn in Europees verband specifieke afspraken gemaakt over hoe een duurzame bescherming van oppervlaktewater en grondwater gewaarborgd moet worden. De provincie beheert grondwatermeetnetten waarmee zij de grondwaterkwaliteit en -kwantiteit in alle grondwaterlichamen monitort. De provincie heeft een actieve rol en verantwoordelijkheid bij het voldoen aan de doelen van de Kaderrichtlijn Water (KRW). Het Regionaal Bestuurlijk Overleg Rijn-West is het platform waar de provincie met de partners in dit Stroomgebied beleid en inzet afstemt, en de voortgang op maatregelen en doelbereik evalueert.
De regio Rijnmond-Drechtsteden is volop in ontwikkeling (economisch en demografisch) en moet inspelen op opgaven als zeespiegelstijging en bodemdaling. De provincie zet hierbij in op het verbinden van waterveiligheid en ruimtelijke inrichting. Bij alle projecten gaat het om samenwerking tussen verschillende overheden. Bij een aantal projecten en studies is de provincie Zuid-Holland de trekker, bij andere is ze een van de deelnemende partijen.
Samenwerkend
Samenwerken aan waterveiligheid
De provincie werkt in het Deltaprogramma Rijnmond-Drechtsteden samen met het Rijk en andere regionale en lokale overheden, zoals de gemeenten Rotterdam en Dordrecht. In dit Deltaprogramma komen verschillende opgaven voor waterveiligheid en ruimtelijke adaptatie samen. De sociaal-economische en ruimtelijke ontwikkeling in Rijnmond-Drechtsteden vraagt niet alleen om een goede toegang tot de zee en de rivieren, maar ook om goede bescherming tégen deze wateren. Het Deltaprogramma Rijnmond-Drechtsteden zet zich hiervoor in.
Overstromingsbewuste ruimtelijke inrichting
Preventie (overstromingen voorkomen) is de basis van de voorkeursstrategie van het Deltaprogramma Rijnmond-Drechtsteden. Omdat een overstroming nooit volledig is uit te sluiten, richt het Deltaprogramma zich niet alleen op bescherming tegen overstroming, maar ook op het beperken van de gevolgen van een overstroming en het overstromingsbewust inrichten van binnen- en buitendijkse gebieden. De komende jaren krijgt het overstromingsbewust inrichten van nieuwe woongebieden en (nieuwe) vitale infrastructuur bijzondere aandacht. Een deel van Rijnmond-Drechtsteden is nu al dichtbevolkt en de komende decennia moet hier een verdere verstedelijking gerealiseerd worden. Daarbij is het een uitdaging toekomstige dijkversterkingen mogelijk te houden. Dit vergt afstemming in een zo vroeg mogelijk stadium, goede samenwerking en integratie van opgaven voor dijken en ruimtelijke ontwikkelingen.

Werkgebied deltaprogramma Rijnmond-Drechtsteden
De provincie moet zorgen voor de goedkeuring van alle projectbesluiten die de waterschappen moeten nemen voor de aanleg, verlegging, versterking of andere verbeteringen van primaire waterkeringen (dijkversterkingsplannen). Het waterschap kan ook voor regionale waterkeringen en andere waterstaatswerken een projectbesluit nemen.
Het waterschap kan voor andere benodigde omgevingsvergunning er voor kiezen of zij dat via een projectbesluit willen regelen of dat zij de provincie vragen dit te coördineren waarbij toepassing wordt gegeven aan afdeling 3.5 van de Algemene Wet Bestuursrecht.
Rechtmatig
Landschappelijke inpassing
Als de provincie de voorbereidings- en goedkeuringsprocedure moet volgen, beoordeelt ze onder andere of de landschappelijke, natuur- en cultuurwaarden (LNC-waarden) voldoende in het verbeterplan van het waterschap zijn meegenomen, zodat de ruimtelijke kwaliteit behouden blijft of verbetert. Zo is in de verordening onder ruimtelijke kwaliteit opgenomen dat dijken een belangrijke bijdrage leveren aan de Zuid-Hollandse landschappen. In het Omgevingsprogramma wordt per dijktypologie aangegeven om welke karakteristieken het gaat. Op deze manier draagt de provincie bij aan een goede landschappelijke inpassing van dijken. Naast formele beoordeling bekijkt de provincie of er kansen zijn om provinciale opgaven te koppelen aan de dijkversterking (meekoppelkansen). Daarbij is te denken aan kansen voor recreatieve verbindingen, natuurontwikkeling of het vergroten en verbeteren van de biodiversiteit, voorbeeld is de bijdrage van dijkvegetatie aan biodiversiteit.
M.e.r. en inspraak
De provincie zorgt er ook voor dat milieueffecten en de inbreng van belanghebbenden een volwaardige plaats in de besluitvorming krijgen. Omdat Gedeputeerde Staten het projectbesluit van het waterschap moeten goedkeuren, is de provincie vanzelf ook het bevoegd gezag voor de milieueffectrapportages (m.e.r.) en zorgt ze voor inspraak en juridisch correcte uitvoeringsvergunningen.
De provincie werkt samen met andere overheden om het overstromingsrisico te beperken en indien gewenst ondersteunt ze bij het in kaart brengen van bestaande risico’s. Dat doet zij door:
samen met de waterschappen en Rijkswaterstaat actuele overstromingsmodellen en -scenario’s te maken;
de gegevens over overstromingsgevaar en -risico te verzamelen;
op basis van alle gegevens overstromingsgevaar- en overstromingsrisicokaarten vast te stellen;
te zorgen voor een goed beheer, onderhoud en ontsluiting van de overstromingsgegevens.
Samenwerkend
De provincie actualiseert de overstromingsgevaar- en overstromingsrisicokaarten ten minste één keer in de zes jaar. In 2019 is dat voor de tweede keer gebeurd (www.risicokaart.nl). De volgende actualisatie moet uiterlijk in 2025 plaatsvinden. De kaarten zijn de basis voor maatregelen om het overstromingsrisico te beheersen.
De provincie draagt zorg voor de productie, actualisatie en publicatie van de overstromingsgevaar- en overstromingsrisicokaarten. Daarmee wordt invulling gegeven aan de verplichting die volgt uit de Richtlijn Overstromingsrisico’s (ROR), die door wetgever is geïmplementeerd in nationaal recht waarin deze taak aan de provincie is opgedragen.
De provincie levert doelen en maatregelen voor overstromingsrisicobeheer aan bij het Rijk, die ze opneemt in de overstromingsrisicobeheerplannen (ORBP’en). De overstromingsrisicobeheerplannen worden eens in de zes jaar geactualiseerd en vastgesteld; in 2021 gebeurt dat voor de tweede keer.
De provincie wil invulling geven aan het concept meerlaagsveiligheid. Meerlaagsveiligheid is gericht op het beperken van de kans op een overstroming en het beperken van de negatieve gevolgen van een overstroming, door een duurzame ruimtelijke inrichting en een goede crisisbeheersing (voorkomen van slachtoffers). De provincie onderzoekt hoe zij hier verder invulling aan wil geven. Dit doet de provincie samen met de relevante overheden en maatschappelijke organisaties. Daarbij worden maatregelen voor klimaatadaptatie en een waterrobuuste ruimtelijke inrichting meegenomen. Dit kan leiden tot adviezen aan gemeenten en eventueel een aanpassing van het beleid van de provincie (agenderend).
Samenwerkend
De provincie Zuid-Holland werkt samen met de provincies Utrecht en Noord-Holland en de inliggende waterschappen aan de waterveiligheid. De bestuurlijke afspraken hierover zijn vastgelegd in het Uitvoeringsbesluit regionale waterkeringen West-Nederland (2014). Dit uitvoeringsbesluit is bij de vormgeving van de Omgevingsverordening als uitgangspunt genomen. In het Uitvoeringsbesluit is bepaald dat alle regionale waterkeringen die bij toetsing in 2012 en 2024 met ‘onvoldoende’ zijn dan wel worden beoordeeld (uiterlijk) in 2030 aan de omgevingswaarden veiligheid regionale waterkeringen moeten voldoen. Na 2024 worden de afspraken opnieuw bekeken, omdat de waterschappen dan ook de kunstwerken (bijv. bruggen en damwanden) en niet-waterkerende objecten (bijv. bomen en leidingen) voor het eerst hebben getoetst. De waterschappen stellen jaarlijks voortgangsrapportages op voor Gedeputeerde Staten, waarin zij beschrijven welke trajecten wel en welke niet aan de normen voldoen, en wat de planning is om aan de veiligheidsnormen te gaan voldoen.
Rechtmatig
Om ervoor te zorgen dat de regionale waterkeringen uiterlijk in 2030 aan de omgevingswaarden veiligheid regionale waterkeringen voldoen, doet de provincie het volgende:
De provincie ziet toe op naleving van de bestuurlijke afspraken uit het Uitvoeringsbesluit regionale waterkeringen West-Nederland 2014 en de op basis hiervan gemaakte nadere afspraken, zoals de tussentijdse bestuurlijke mijlpalen waarover de waterschappen jaarlijks aan Gedeputeerde Staten (en Provinciale Staten) rapporteren.
De provincie verkent samen met de waterschappen, en waar gewenst of nodig ook met gemeente of andere belanghebbende, de overstromingsrisico’s en kansen voor optimalisatie van het regionaal watersysteem.
De provincie zorgt ervoor dat regionale waterkeringen worden aangewezen en dat er omgevingswaarden (beschermingsniveaus) aan worden toegekend. Deze zijn opgenomen in de Omgevingsverordening. Het beschermingsniveau van een regionale waterkering wordt mede bepaald op basis van de economische schade die kan optreden als de waterkering faalt.
Als voortschrijdend inzicht of nieuw beleid daartoe aanleiding geeft zal de provincie samen met het waterschap de status en omgevingswaarden van de regionale kering herijken.
De provincie zorgt ervoor dat leidraden en richtlijnen voor het toetsen van regionale waterkeringen worden vastgesteld.
De provincie draagt bij aan kennisontwikkeling in het Ontwikkelingsprogramma Regionale Keringen (ORK) om het toets- en ontwerp-instrumentarium regionale waterkeringen te verbeteren.
De provincie zorgt ervoor dat regionale waterkeringen en de beschermingszones ruimtelijk geborgd zijn in omgevingsplannen en verhindert ruimtelijke ontwikkelingen die ertoe kunnen leiden dat de waterschappen het beschermingsniveau van deze waterkeringen niet meer kunnen garanderen.
De provincie ziet het als haar rol om te zorgen dat gemeenten bij ruimtelijke ontwikkelingen in buitendijkse gebieden rekening houden met de gevolgen van een mogelijke overstroming daarvan. Buitendijkse gebieden worden immers niet beschermd door een primaire waterkering. Door hun ligging zijn ze vaak wel aantrekkelijk voor wonen en werken. De provincie vraagt, via de omgevingsverordening, aan de gemeenten om bij ruimtelijke ontwikkelingen buitendijks in een omgevingsplan rekening te houden met de overstromingsrisico’s. Voor zover risico’s zich voordoen wordt rekening gehouden met het zo veel mogelijk voorkomen en beperken, via maatregelen of voorzieningen, dan wel het gericht aanvaarden van deze risico’s.
Samenwerkend
De provincie wil de kans op wateroverlast beperken en schade door wateroverlast voorkomen. Dit is belangrijk voor de leefbaarheid, de veiligheid en de economie van Zuid-Holland, nu en in de toekomst. De provincie heeft daartoe in de Omgevingsverordening omgevingswaarden vastgesteld voor wateroverlast door overstroming (inundatie) vanuit het regionale watersysteem. Met deze omgevingswaarden kunnen de waterschappen de benodigde bergings- en afvoercapaciteit van het regionale watersysteem vaststellen en realiseren. In de Omgevingsverordening is opgenomen dat alle gebieden in 2027 voldoen aan deze omgevingswaarde. Voor Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden, waterschap Rivierenland en waterschap Amstel, Gooi en Vecht is in de verordening geregeld dat het tijdstip waarop aan de omgevingswaarden moet zijn voldaan in overleg met hen wordt vastgesteld.
Rechtmatig
Uit neerslagstatistieken blijkt dat de kans op extreme neerslag is toegenomen en door klimaatverandering ook verder zal toenemen. Hierdoor neemt ook de kans op wateroverlast door overstroming uit het regionale watersysteem toe. Extreme neerslag kan ook leiden tot water op straat. Hier wordt verder op ingegaan in de beleidskeuze Klimaatbestendig Bouwen.
Aanpak wateroverlast
De provincie is met de waterschappen in gesprek over de aanpak van wateroverlast in relatie tot beleidsdoelen die om vernatting vragen, zoals bodemdaling en weidevogelbeheer, en andere ontwikkelingen die de kans op wateroverlast vergroten, zoals klimaatverandering en verstedelijking. Uit de besprekingen tussen provincie, waterschap en andere relevante partijen, zoals gemeenten en belangenorganisaties, kunnen voorstellen komen om het omgevingsbeleid en/of de omgevingswaarden (normen) in de Omgevingsverordening te herzien, zodat beter rekening kan worden gehouden met genoemde ontwikkelingen. Het gaat om de volgende beleidsdoelen en opgaven:
Bodemdaling: verstandig omgaan met (de gevolgen van) bodemdaling in de slappe veen- en/of kleigebieden. Om bodemdaling tegen te gaan is het meestal nodig de bodem te vernatten, maar dat vergroot de kans op wateroverlast. De provincie zal in overleg met de waterschappen bepalen hoe hiermee om te gaan (zie meer hierover in hoofdstuk 4).
Behoud en versterking biodiversiteit: beheer weidevogelgebieden. Hiervoor is nodig het waterpeil te verhogen, maar ook dat vergroot de kans op wateroverlast. De provincie zal in overleg met de waterschappen bepalen hoe hiermee om te gaan.
Verstedelijking: verdichting vergroot de kans op wateroverlast. Daarom moet bij stedelijke ontwikkeling onder andere voldoende ruimte worden gereserveerd voor bergings- en afvoercapaciteit en voor voldoende vasthoudend vermogen van een gebied.
In de planperiode tot 2027 zal de provincie hierover het gesprek voortzetten met de waterschappen. Daaruit kunnen voorstellen komen om het omgevingsbeleid en de omgevingswaarden in de Omgevingsverordening te herzien, zodat beter rekening wordt gehouden met bovengenoemde ontwikkelingen.
De provincie wil goed ingerichte en veilige zwemlocaties in oppervlaktewater en is verplicht jaarlijks locaties aan te wijzen als zwemwater. Ze controleert de aangewezen zwemlocaties op waterkwaliteit, hygiëne en veiligheid. De provincie is bevoegd om een negatief zwemadvies, zwemverboden en -waarschuwingen af te geven als de waterkwaliteit, hygiëne of veiligheid voor zwemmers onvoldoende is. De provincie heeft deze bevoegdheid gedelegeerd naar de Omgevingsdienst Midden-Holland.
Rechtmatig
Bestaande zwemlocaties
De zwemwaterkwaliteit is de verantwoordelijkheid van de waterbeheerders (waterschappen en Rijkswaterstaat). Die hebben daarvoor een resultaatsverplichting. Ook zijn zij verantwoordelijk voor de monitoring van de waterkwaliteit. Hygiëne en veiligheid van een zwemlocatie zijn de verantwoordelijkheid van de terreinbeheerder. De provincie heeft in de Omgevingsverordening regels opgenomen waaraan de houder van een zwemlocatie moet voldoen.
Nieuwe zwemlocaties
De provincie inventariseert en beoordeelt nieuwe, potentiële zwemlocaties in oppervlaktewater. Belangrijke criteria om een locatie op te beoordelen zijn het aantal badgasten, de veiligheid, de oppervlaktewaterkwaliteit, eventuele conflicterende functies, bereikbaarheid en de aanwezigheid van voorzieningen. Alle betrokken partijen (provincie, waterbeheerders, gemeenten en terreinbeheerders) moeten samenwerken om tot kwalitatief goede, veilige zwemwaterlocaties te komen. De provincie faciliteert de overlegstructuren hiervoor.
Kandidaat-zwemlocaties
Als er veel wordt gezwommen op een plek die niet is aangewezen als zwemlocatie, gaat de provincie in gesprek met de desbetreffende terreinbeheerder of gemeente en de waterbeheerder. Voorafgaand aan de eventuele aanwijzing van een nieuwe zwemlocatie wordt beoordeeld of een passende waterkwaliteit, veiligheid en hygiëne haalbaar zijn. Bij de aanwijzing wordt ook rekening gehouden met andere functies, met het oog op de veiligheid en gezondheid van zwemmers. Andere functies, zoals beroepsvaart of andere vormen van waterrecreatie (pleziervaart, kitesurfen, sportvisserij), kunnen conflicteren met de functie zwemwater. Het plaatsen van een ballenlijn kan als voorwaarde gesteld worden om te zorgen voor de fysieke scheiding van functies.
Toezicht en handhaving
Gedeputeerde Staten hebben het uitvoeringskader voor toezicht en handhaving vastgelegd in de Beleidsnota Vergunningverlening Toezicht en Handhaving 2018-2021. Dit beleidsnota zal bij vaststelling van dit regionaal waterprogramma zijn geactualiseerd.
Publieksinformatie
Het publiek kan voor informatie over de zwemlocaties de landelijke website www.zwemwater.nl raadplegen. Deze website geeft voor alle officiële zwemlocaties in oppervlaktewater informatie, zoals een beschrijving van de locatie, huidig zwemadvies, gegevens over kwaliteitsmetingen, foto’s, zwemwaterprofiel, enzovoort.
Toekomstverkenning
De provincie wil in de komende planperiode verkennen of en hoe het zwemwaterbeleid, naast invulling van de wettelijke taken, beter invulling kan geven aan een goede leefomgevingskwaliteit en aan de sportieve en recreatieve belevingswaarde van water in Zuid-Holland. Daarmee wordt nadrukkelijk de relatie gelegd met de beleidskeuze voor sport, recreatie, water- en groenbeleving. Bovendien is de verwachting dat door klimaatverandering de behoefte aan verkoeling zal toenemen en de kwaliteit van zwemwateren onder druk komt te staan. Deze noties en aandacht voor waterspeeltuinen zijn mee te nemen in de verkenning.
De provincie heeft een voorkeur voor duurzame gietwatervoorzieningen in de Greenports, zoals het sluiten van kringlopen (hergebruik van effluent) en het bergen van hemelwater in de ondergrond, in plaats van het onttrekken en ontzilten van zout grondwater in combinatie met het lozen van brijn in de ondergrond. Daarom heeft ondergrondse opslag van zoet water in het eerste watervoerend pakket in de Greenports prioriteit boven andere gebruiksvormen van de ondergrond. Dit is onderdeel van de beleidsuitwerking voor het Optimaal benutten en beheren van de bodem en ondergrond. Alternatieve bronnen voor gietwater zijn drinkwater, oppervlaktewater, grondwater en hergebruik van afvalwater. Hierbij spelen kosten, zuiveringsinspanning, transportkosten en reststromen een rol. De bestaande praktijk van grondwateronttrekking en brijnlozing kan conflicteren met het realiseren van een goede grondwaterkwaliteit en -kwantiteit (zie par. 3.3.1).
Samenwerkend
Hergebruik teruggewonnen water
De provincie stimuleert een duurzame gietwatervoorziening, wat is uitgewerkt in onder andere de strategie Circulair Zuid-Holland. Samen Versnellen. De haalbaarheid van het gebruik van het van afvalwaterzuiveringsinstallaties voor gietwater en/of aanvulling van het oppervlaktewatersysteem wordt vanaf 2020 nader uitgewerkt. Een voorbeeld daarvan is het initiatief van het hoogheemraadschap van Delfland om te investeren in een nieuwe zuiveringsinstallatie bij AWZI Nieuwe Waterweg. Daarmee worden gewasbeschermingsmiddelen verwijderd uit het tuinbouwafvalwater. Naast zuivering van gewasbeschermingsmiddelen zijn ook afspraken gemaakt over extra verwijdering van nutriënten en wordt gestreefd naar levering van gietwater uit gezuiverd effluent. De kosten van zuivering worden betaald door een coöperatie van aangesloten tuinbouwbedrijven. Met de investering loopt het hoogheemraadschap van Delfland financieel risico als de coöperatie failliet zou gaan. Provincie Zuid-Holland steunt het initiatief van het hoogheemraadschap. De steun van de provincie zit in het voornemen om samen met gemeente Westland en het hoogheemraadschap dit faillissementsrisico te dragen.
Implementatie EU-verordening inzake minimumeisen hergebruik van water
Op 5 juni 2020 is de EU-verordening (2020/741) inzake minimumeisen voor hergebruik van water gepubliceerd in het Publicatieblad van de Europese Unie. De verordening geldt vanaf 26 juni 2023 en bevat regels voor de volksgezondheid en het milieu, zodat gezuiverd stedelijk afvalwater veilig kan worden gebruikt in de land- en tuinbouw. De verordening introduceert een vergunningplicht en een risicobeheerplan voor de productie en levering van teruggewonnen water. De verordening wordt sinds 2021 geïmplementeerd in nationale wetgeving. De provincie neemt namens het IPO deel aan het implementatietraject.
De Zuidwestelijke Delta is een gebied met hoge natuurwaarden. Het gebied vormt een groenblauwe long voor het stedelijk gebied eromheen. Ook voor recreatie en toerisme is het gebied van groot belang. In dit waterrijke gebied zijn wateropgaven (veiligheid, waterkwaliteit, zout/zoet) en natuur nauw met elkaar verweven en is er een directe relatie met recreatie, landbouw, energie en regionale economie.
Samenwerken aan opgaven
Provincie Zuid-Holland werkt in het Deltaprogramma Zuidwestelijke Delta samen met het Rijk en andere overheden, zoals de provincies Zeeland en Noord-Brabant, gemeenten en waterschappen. Het Deltaprogramma heeft tot doel de opgaven die aan de (rijks)wateren gerelateerd zijn te coördineren. Het gaat daarbij om het gebrek aan natuurlijke dynamiek als gevolg van de deltawerken en om opgaven door droogte, zeespiegelstijging en een hogere (water)temperatuur, die worden veroorzaakt door klimaatverandering. Klimaatverandering heeft invloed op de beschikbaarheid en kwaliteit van zoet water voor de landbouw, de industrie en de drinkwatervoorziening, en op de natuurwaarden van oevers.
Samenwerkend

Kaart met begrenzing van het Deltaprogramma Zuidwestelijke Delta
Getij op de Grevelingen
Een belangrijke opgave in dit gebied ligt in de Grevelingen, waar verkend wordt of beperkt getij geïntroduceerd kan worden via een doorlaat in de Brouwersdam. Om de waterkwaliteit voor economie en ecologie in de delta te verbeteren, heeft de provincie zich jaren ingezet voor deze maatregel. De inzet van provincie Zuid-Holland is er daarmee op gericht het Rijk te helpen bij de waterkwaliteitsopgave van deze wateren, waarbij het Rijk een belangrijk deel van de benodigde financiële middelen beschikbaar stelt.
Verder wil de provincie het mogelijk maken dat private partijen het getij op de Grevelingen benutten voor het opwekken van duurzame energie door een getijdencentrale. Energiewinning uit een beperkte getijslag is nieuw. Een getijdencentrale in de Brouwersdam heeft de potentie van een internationale showcase.
Duurzame zoetwatervoorziening
Voor het overige deel van de Zuidwestelijke Delta is het van belang dat een duurzame zoetwatervoorziening behouden blijft en versterkt wordt. Provincie Zuid-Holland zet zich hiervoor in samen met het waterschap Hollandse Delta.
Kennis van stoffen die het milieu schade kunnen berokkenen en (nieuwe) technieken om deze op te sporen zijn nodig om ook in de toekomst te kunnen blijven zorgen voor een goede grondwaterkwantiteit en -kwaliteit. Hieronder staan een aantal initiatieven waarbij de provincie is betrokken:
In beeld brengen van (potentieel) Zeer Zorgwekkende Stoffen en opkomende stoffen;
Verbeteren van inzicht in het grondwatersysteem;
Integrale ontwikkelingen;
Werken aan een 3D-ordening van de ondergrond;
Onderzoek naar gevolgen van energietransitie voor de grondwaterkwaliteit;
Stimuleren van innovaties.
Samenwerkend
Ad 1 In beeld brengen van (potentieel) Zeer Zorgwekkende Stoffen en opkomende stoffen
Een Zeer Zorgwekkende Stof (ZZS) is een chemische stof die gevaarlijk is voor mens of milieu, omdat die bijvoorbeeld kankerverwekkend is, de voortplanting verstoort of zich in de voedselketen ophoopt. De criteria die worden gebruikt om een Zeer Zorgwekkende Stof te identificeren zijn vastgelegd in de EU-REACH-verordening. Mensen, planten en dieren kunnen in contact komen met zeer zorgwekkende stoffen via het milieu (lucht of water), via de werkplek of via producten zoals schoonmaakmiddelen. Voorbeelden van zeer zorgwekkende stoffen zijn lood, koper, vinylchloride en benzeen. Het doel van het Nederlandse beleid is om deze stoffen zo veel mogelijk uit de leefomgeving te weren (Prevent & Limit) en dus ook lozingen naar het water te beperken.
Ad 2 Verbeteren van inzicht in het grondwatersysteem
Inzicht in hoe het grondwater zich gedraagt in de ondergrond is belangrijk. Daarom ontwikkelt de provincie samen met Deltares een Integraal Watermodel voor de provincie Zuid-Holland. Met dit grondwatermodel kan worden onderzocht wat de effecten zijn van ingrepen, maatregelen en (autonome) ontwikkelingen, zoals grondwateronttrekkingen, bodemdaling, energietransitie, klimaatverandering en ingrepen in de ondergrond. Zo heeft de provincie kaarten ontwikkeld om inzicht te geven in de chlorideverdeling in de watervoerende pakketten. Beter inzicht in het grondwater kan ook leiden tot uitbreiding van het provinciale grondwatermeetnet en het toepassen van nieuwe technieken. Bij de modelontwikkeling wordt gebruik gemaakt van Nederlands Hydrologisch Instrumentarium (NHI). De provincies, ook Zuid-Holland, dragen bij aan de ontwikkeling van het NHI.
Ad 3 Integrale ontwikkelingen
De ondergrond heeft meerdere functies. Het gebruik van de ondergrond heeft invloed op de kwantiteit en kwaliteit van grondwater. Daarom is de provincie betrokken bij integrale onderzoeken en innovaties.
Ad 4 Werken aan een 3D-ordening van de ondergrond
De kennis van het grondwater wordt ingezet in de ‘3D-ordening’. Bij deze ordening van de ondergrond spelen de verschillende (grond)watervoerende pakketten een (hoofd)rol. De watervoerende pakketten worden gebruikt bij de warmte- en koudeopslag van bodemenergiesystemen, maar bijvoorbeeld ook voor de opslag van zoet water. Hierbij is nauwe samenwerking met gemeenten en waterschappen een essentieel onderdeel. In het Gemeentelijk Omgevingsplan zal 3D-ordening van de bodem een onderwerp zijn.
Ad 5 Onderzoek naar gevolgen van energietransitie voor de grondwaterkwaliteit
In het streven naar een schone, betaalbare en toekomstbestendige energievoorziening worden ook mogelijkheden in de bodem en het grondwater verkend. Samen met andere partijen onderzoekt de provincie wat de gevolgen voor de grondwaterkwaliteit zijn van warmteopslag in de bodem met temperaturen hoger dan 30° C.
Ad 6 Stimuleren van innovaties
Veel vraagstukken maken maatwerk en samenwerking tussen partijen (overheden, bedrijfsleven, kennisinstellingen) noodzakelijk. De provincie participeert daarom in verschillende projecten en samenwerkingsverbanden op het gebied van kennis en innovatie, zoals COASTAR, Urban waterbuffer en WINDOW (Warmtevoorziening In Nederland Duurzamer met Ondergrondse Warmteopslag).Toepassing van ondergrondse warmteopslag met hoge temperatuuropslag vindt nog zeer beperkt plaats in Nederland. Het WINDOW-programma gaat over het wegnemen van technische, juridische en bedrijfseconomische belemmeringen, zodat ondergrondse warmteopslag in 2025 als bewezen techniek kan worden toegepast.
De provincie monitort het grondwater, om inzicht te geven in de toestand en trends van de grondwaterkwantiteit en -kwaliteit in de grondwaterlichamen. Uit de meetresultaten blijkt of de KRW-doelen worden gehaald. De provincie stelt ook een methode vast voor aanvullende trendbeoordeling, zoals bedoeld in art. 5 van de Grondwaterrichtlijn.
De beoordeling van toestand en trends wordt uitgevoerd volgens het Protocol voor toestand- en trendbeoordeling van grondwaterlichamen KRW (Ministerie van IenW, 2019). Dit protocol schrijft voor dat de toestand van het grondwater wordt beoordeeld aan de hand van zes testen.
Drie algemene testen worden uitgevoerd op het niveau van het gehele grondwaterlichaam:
waterbalanstest;
beoordeling chemische toestand (inclusief trendanalyse);
test op intrusies van zout water.
Drie testen worden specifiek uitgevoerd voor kwetsbare locaties die liggen binnen het grondwaterlichaam:
test voor van grondwater afhankelijke oppervlaktewateren;
test voor van grondwater afhankelijke terrestrische ecosystemen;
test voor winningen voor menselijke consumptie (‘drinkwatertest’).
Op basis van het one out, all out-principe van de KRW is het oordeel over de toestand van het grondwaterlichaam alleen dan ‘goed’ als alle 6 testen, dat wil zeggen zowel de generieke- als lokale testen, een positief (voldoende) resultaat geven. De resultaten van de testen voor wat betreft Zuid-Holland zijn opgenomen in paragraaf 3.4 van de KRW-nota.
De provincie meet meer stoffen en op meer locaties dan nodig is op grond van de KRW. Dat doet ze om tijdig een scherp beeld te hebben van de aanwezigheid en verspreiding van vooral opkomende stoffen, zoals PFAS en resten van (dier)geneesmiddelen.
Presterend
Aanvullende trendbeoordelingen
De methode voor het uitvoeren van aanvullende trendbeoordelingen, zoals bedoeld in art. 5, vijfde lid GWR, is onderdeel van het monitoringsprogramma kaderrichtlijn water dat door de provincie vastgesteld wordt. De provincie voert de aanvullende trendbeoordelingen uit van concentraties van verontreinigende stoffen uit bestaande verontreinigingspluimen die een risico kunnen vormen voor de KRW-doelen voor grondwater, maar waar nog niet het effect van beoordeeld is.
Onder de Wet bodembescherming zijn al veel verontreinigingen uit verontreinigingspluimen onderzocht en heeft een risicobeoordeling plaatsgevonden. Om zicht te krijgen op de nog niet-bekende bestaande verontreinigingspluimen richt de provincie zich op het delen en ontsluiten van bodem- en grondwaterinformatie die vrijkomt vanwege een bij een activiteit op grond van het omgevingsplan, de waterschapsverordening of omgevingsverordening verplichte bodemonderzoek of meetgegevens met betrekking tot de grondwaterkwaliteit. Hierover zal de provincie afspraken maken met zowel gemeente als waterschap. Enkel indien uit het bestaande grondwatermeetnet een vermoeden bestaat dat er sprake is van een nog onbekende verontreiniging die een bedreiging kan vormen voor de KRW-doelen, zal de provincie aanvullende trendbeoordelingen uitvoeren.
Provinciedekkende meetnetten
De provincie heeft verschillende grondwatermeetnetten ter beschikking. Voor het KRW-monitoringprogramma heeft de provincie twee meetnetten in beheer die provinciedekkend zijn:
Primair Meetnet grondwaterstanden en stijghoogten – doel: waterbalans (KRW)
Meetnet Grondwaterkwaliteit – doel: grondwaterkwaliteit (KRW)
Specifieke meetnetten
De provincie heeft ook toegang tot gegevens van gebiedsspecifieke grondwatermeetnetten voor andere doelen. De meetnetten zijn ingericht voor een specifiek project, beheer, onderzoek of gebiedsontwikkeling en zijn doorgaans van tijdelijke aard. Een voorbeeld daarvan is het Meetnet Delft-Noord, waarmee de effecten van het afbouwen van een grootschalige grondwateronttrekking worden gemeten. De gemeente rapporteert periodiek over de effecten van de afbouw van de onttrekking aan de Omgevingsdienst Haaglanden, die voor de provincie de VTH-taken uitvoert. Aanvullend op de primaire meetnetten van de provincie zijn er secundaire en tertiaire meetnetten van gemeenten, waterschappen, drinkwaterbedrijven en natuurbeheerders. Dit zijn meetnetten met een lokaal en/of operationeel doel. Alle gegevens van bronhouders (doorgaans overheden) worden vanaf 2022 publiek beschikbaar gesteld via de Basis Registratie Ondergrond (BRO).
Kwaliteitsverbetering meetnetbeheer
De provincie werkt aan een kwaliteitsverbetering van het meetnetbeheer. Onderdelen van deze verbeterslag zijn:
optimalisatie/ombouw van de meetopstellingen van het Primair Meetnet grondwaterstanden en stijghoogten naar een geautomatiseerd meetnet met telemetrie. Dit resulteert in realtime grondwaterdata;
verbeterde datakwaliteitscontrole voor zowel kwantiteits- als kwaliteitsgegevens;
efficiënt databeheer: dataopslag, -presentatie en -ontsluiting;
werken conform de landelijke richtlijn met de BRO-standaarden.
De Europese Kaderrichtlijn Water (zie par. 4.3 KRW-nota) en de Grondwaterrichtlijn vormen het kader voor het realiseren van een goede grondwaterkwantiteit en -kwaliteit de systematiek van. In Nederland zijn de kaders die volgen uit de richtlijnen geïmplementeerd in het Waterbesluit (huidig recht) en het Besluit kwaliteit leefomgeving (toekomstig recht).
Het regionaal waterprogramma dient maatregelen vast te stellen om te voldoen aan de KRW-doelen, waaronder de in artikel 4 KRW opgenomen milieudoelstellingen voor grondwater. Daarnaast kent de KRW ook een doelstelling die zich specifiek richt tot water bestemd voor menselijke consumptie, welke in paragraaf 3.4 behandeld wordt. (Art. 7 KRW).
De milieudoelstellingen in art. 4 KRW voor grondwater zijn:
behalen goede kwantitatieve toestand;
behalen goede chemische toestand;
voorkomen van achteruitgang van de toestand van het grondwaterlichaam;
ombuigen significante en stijgende trends;
voorkomen en beperken inbreng van verontreinigende stoffen naar het grondwater (maatregelen ter uitvoering van art. 6, eerste lid Grondwaterrichtlijn).
Rechtmatig
KRW-doelen grondwater
Ad 1 en 3
De grondwaterlichamen moeten in evenwicht zijn. Dat wil zeggen dat aanvoer en onttrekking globaal gelijk zijn (waterbalans). Ook mag er geen sprake zijn van zoutintrusie (binnendringing), waardoor de voorraad zoet grondwater afneemt.
Ad 2 en 3
De Grondwaterrichtlijn beschrijft wanneer maatregelen genomen moeten worden om te voldoen aan de een goede chemische toestand zodat terrestrische en aquatische ecosystemen beschermd zijn als ook om het gebruik van grondwater door de mens mogelijk te maken. De provincie heeft in haar regionaal waterprogramma maatregelen vastgesteld waarmee voldaan wordt aan de omgevingswaarden voor de goede chemische toestand.
Ad 4
Ongewenste stoffen in het grondwater kunnen een significante en stijgende trend vertonen (aangetoond door monitoring). De KRW vraagt om het ombuigen van de trend. Deze stoffen komen in het grondwater door vaak diffuse verontreinigingen. Dit vereist een aanpak door meerdere partijen (ketenaanpak).
Ad 5
De Grondwaterrichtlijn beschrijft wanneer maatregelen vastgesteld moeten worden om een inbreng van een verontreinigende stoffen naar het grondwater te voorkomen of beperken (het zogenaamde prevent & limit-principe). Het gaat hierbij niet alleen om verontreinigende stoffen waarvoor in het Besluit kwaliteit leefomgeving omgevingswaarden zijn opgenomen, maar voor alle verontreinigende stoffen. Maatregelen dienen zich te richten tot het voorkomen of beperken van een directe inbreng van een verontreiniging naar het (omliggende) grondwater of een indirecte inbreng waarbij een verontreiniging zich in de onverzadigde zone van de bodem bevindt en vanuit daar leidt tot een inbreng naar het grondwater.
Samenwerkend
Generieke maatregelen voor een goede grondwaterkwaliteit
Preventieve maatregelen om verontreiniging van het grondwater te voorkomen
De provincie zet zich in om te voorkomen dat het grondwater verontreinigd raakt. Hiervoor neemt de provincie (aanvullende) regels op in de omgevingsverordening die zich richten tot het voorkomen van verontreiniging van het grondwater en het voorkomen dat activiteiten een bedreiging vormen voor de KRW-doelen doordat zij reeds in het grondwater aanwezige verontreinigingen beïnvloeden.
De regels zijn uiteengezet in het Beleidskader grondwaterkwaliteit en richten zich tot:
Milieubelastende activiteiten met gevolgen voor het watersysteem waarvoor de gemeente een omgevingsvergunning vereist;
Wateractiviteiten waarvoor de provincie of het waterschap bevoegd is en specifiek grondwateronttrekkingen. Een speciale categorie van grondwateronttrekkingen hierbij zijn infiltraties waarbij van water in de bodem wordt gebracht met het oog dit later te onttrekken.
Lozen van grondwater op of in de bodem dat als afvalwater ontstaat bij het uitvoeren van een bodem- of grondwatersanering of bij het graven in verontreinigde bodem.
Een verbod op de rechtstreekse lozing van verontreinigende stoffen naar het grondwater zonder doorsijpeling in de bodem.
Daarnaast wil de provincie dat de belasting op het grondwater door het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen, resten van (dier)geneesmiddelen, kunstmest (nutriënten) en macro- en microplastics vermindert. Daartoe kijkt ze welke afvalstromen er zijn vanuit productieprocessen en eindproducten, en analyseert die. Deze informatie koppelt ze aan data uit de grondwaterkwaliteitsmonitoring om mogelijke relevante bronnen te kunnen onderscheiden en daar waar mogelijk de emissie bij de bron te verminderen. Maar ook de provinciale inzet op het Agrarisch Natuurbeheer moet op termijn leiden tot vermindering van emissies.
Curatieve maatregelen vanwege een bestaande grondwaterverontreiniging
De provincie vindt het belangrijk dat de grondwaterkwaliteit waar mogelijk verbeterd wordt en dat het grondwater geschikt is voor het gebruik dat afhangt van het grondwater. Hierbij wordt aangesloten bij de Kaderrichtlijn Water die naast de algemene grondwaterkwaliteit ook kijkt naar het gebruik dat kwetsbaar is voor een goede grondwaterkwaliteit. Het gaat hierbij om grondwaterbeschermingsgebieden en overig waterwinlocaties waar grondwater bestemd is voor menselijke consumptie, grondwaterafhankelijke natuur en waar het grondwater het oppervlaktewater voedt. Hierbij gaat het primair om de krw-oppervlaktewaterlichamen, maar worden ook overige wateren waar regionale waterkwaliteitsdoelstellingen voor zijn vastgesteld in beschouwing genomen.
De provincie heeft een risicobeoordeling in het Beleidskader Grondwaterkwaliteit ontwikkeld om te beoordelen of een verontreiniging in het grondwater een bedreiging vormt voor de algemene grondwaterkwaliteit of voor de eerde genoemde drie kwetsbare vormen van gebruik. Ook bepaalt de risicobeoordeling of bij het ontbreken van een acute bedreiging van het grondwater of het gebruik een verbetering van de grondwaterkwaliteit loont. Hierbij dient zoveel als waar kan aangesloten worden bij een natuurlijk moment zodat in samenhang met een activiteit de grondwaterkwaliteit verbeterd wordt. Een verbetering van de grondwaterkwaliteit kan door het saneren van nog bestaande bronnen in de bodem (bronaanpak) eventueel in samenhang met het saneren van de verontreinigingspluim (grondwatersanering). Dit is in lijn met de huidige wet- en regelgeving die op een natuurlijk moment bekende historische verontreinigingen aanpakt waar geen onaanvaardbaar risico aanwezig is waardoor een spoedige sanering vereist is.
Grondwaterverontreiniging die acuut een bedreiging vormen voor het grondwater of het gebruik dat afhangt van het grondwater, zijn vaak groot in omvang en bevatten hoge concentraties aan verontreinigende stoffen. Deze grondwaterverontreiniging zijn vaak al bekend zijn en daarmee onder de huidige wet- en regelgeving beschikt zijn als ernst en spoed. Ze vallen onder het overgangsrecht en worden onder de Wet bodembescherming gesaneerd. Het kan echter voorkomen dat er sprake is van een nog onbekende grondwaterverontreiniging of een opkomende stof die tot nu toe nog niet gemeten werd, die een bedreiging vormt voor het grondwater of het gebruik. Bij het ontbreken van een activiteit draagt de provincie er zorg voor dat het risico beheerst wordt.
Grondwaterverontreiniging die acuut een bedreiging vormen voor het grondwater of het gebruik dat afhangt van het grondwater, zijn vaak groot in omvang en bevatten hoge concentraties aan verontreinigende stoffen. Deze grondwaterverontreiniging zijn vaak al bekend en daarmee onder wet- en regelgeving van voor de Omgevingswet beschikt als ernst en spoed. Ze vallen onder de Omgevingswet onder het overgangsrecht en worden onder de Wet bodembescherming gesaneerd. Het kan echter voorkomen dat er sprake is van een nog onbekende grondwaterverontreiniging of een opkomende stof die tot nu toe nog niet gemeten werd, die een bedreiging vormt voor het grondwater of het gebruik. Bij het ontbreken van een activiteit draagt de provincie er zorg voor dat het risico beheerst wordt.
De regels die de provincie hiertoe opneemt in de omgevingsverordening zijn uiteengezet in het Beleidskader Grondwaterkwaliteit en richten zich tot:
Bouwactiviteiten op een bodem waar sprake is van een grondwaterverontreiniging en waar mogelijk een bronaanpak en eventueel grondwatersanering vereist wordt op grond van de risicobeoordeling grondwaterkwaliteit.
Een risicobeoordeling grondwaterkwaliteit die bij een verontreiniging van het grondwater beoordeelt of er risico’s zijn en of sanerende maatregelen zoals een bronaanpak of grondwatersanering aan de orde zijn.
Beschermende maatregelen bij overige activiteiten op een bodem waar sprake is van een bekende grondwaterverontreiniging.
Een bodemsanering waarbij sprake is van een bron van verontreiniging van het grondwater die aangepakt moet worden vanwege een bouwactiviteit of waar de sanering plaatsvindt in een grondwaterbeschermingsgebied.
Een grondwatersanering die volgt uit de regels voor een bouwactiviteit en waarvoor een omgevings-vergunning is vereist of algemene regels gelden indien het een vrijwillige grondwatersanering betreft.
Een toevalsvondst van een verontreiniging in het grondwater.
De provincie sluit met haar regels aan bij de bestaande bevoegdheidsverdeling. De gemeente is bevoegd voor het saneren van de bodem en het reguleren van bouwactiviteiten. De provincie stuurt op deze bevoegdheid door middel van instructieregels. Waar het een nog niet aangewezen activiteit is, zoals een grondwatersanering, volgen rechtstreeks werkende regels met de provincie als bevoegd gezag.
Generieke maatregelen voor een goede grondwaterkwantiteit
Regels voor ondergrondse activiteiten (Operationeel Grondwaterbeleid)Regels voor ondergrondse activiteiten (Operationeel Grondwaterbeleid)
In de ondergrond vinden verschillende activiteiten plaats die invloed kunnen hebben op de grondwaterkwantiteit en -kwaliteit. Daarom zijn er regels voor opgesteld, die in de bijlage Operationeel Grondwaterbeleid zijn opgenomen. Ze zijn beleidsarm omgezet, maar wel aangepast vanwege de naderende invoering van de Omgevingswet en de bijbehorende AMvB’s (o.a. het Besluit activiteiten leefomgeving en het Besluit kwaliteit leefomgeving).
In het Operationeel Grondwaterbeleid staan de volgende beleidsregels:
het Beleidskader Ondergronds beluchten van grondwater door drinkwaterbedrijven (2014);
de Beleidsregel open bodemenergiesystemen in bodemenergieplannen Zuid-Holland 2016;
de Beleidsregel grondwatervergunningen Zuid-Holland 2018.
Aanvullend op deze beleidsregels staan in het Operationeel Grondwaterbeleid ook regels voor:
infiltraties en lozingen;
uitvoeren van (verticale) boringen;
grondwaterheffing, modelberekening bij grondwateronttrekking en grondwaterbeschermingszones.
Gebiedsspecifieke maatregelen voor een goede grondwaterkwaliteit en -kwantiteit
Gebiedsspecifieke maatregelen voor een goede grondwaterkwaliteit en -kwantiteitNiet in alle situaties volstaan de generieke maatregelen die zich veelal richten tot de initiatiefnemer van een activiteit. Een aanleiding om gebiedsspecifieke maatregelen vast te stellen, kan zijn oorsprong hebben in meerdere belangen die in een gebied spelen die vragen om een maatwerkoplossing of omdat de lokale verontreinigingssituatie dusdanig van aard is dat dit een maatwerkoplossing verlangd. Denk bijvoorbeeld aan verontreinigingspluimen die in elkaar overlopen en die enkel gebiedsgericht aangepakt kunnen worden.
Gebiedsspecifieke preventieve maatregelen ten aanzien van infiltreren en lozen
De provincie verkent samen met andere overheden, de drinkwatersector en de Greenports of aanvullende regels op het Operationeel Grondwaterbeleid nodig zijn voor het inbrengen (infiltreren en lozen) van water in de bodem. Die praktijk kan namelijk op gespannen voet staan met de kwantiteits- en kwaliteitsdoelen voor het grondwater. Concreet wordt gewerkt aan:
een verkenning naar het infiltreren van hemelwater in de Greenports;
een beleidsontwikkeling brijnlozing.
De provincie verkent in 2021 samen met andere overheden, kennisinstituten en betrokken sectoren hoe het beleid voor brijnlozing kan worden herzien. Brijn is de reststroom die overblijft na het ontzilten van zout grondwater. Met name in de Greenports wordt grondwater onttrokken en ontzilt voor de gietwatervoorziening. Ook bij drinkwaterbedrijven ontstaat brijn als gevolg van ontzilting en zuivering van ruw water.
Gebiedsspecifieke preventieve maatregelen ten aanzien van onttrekken, infiltreren en lozen
In de gebieden met glastuinbouw en pot- en containerteelt wordt, in aanvulling op hemelwater, ontzilt grondwater gebruikt als gietwater. Bij gietwaterproductie uit brak grondwater ontstaat brijn. Brijn dat ontstaat bij de bereiding van gietwater mag in beginsel niet worden geloosd (artikel 4.801 van het Bal). Degene die de activiteit verricht zal in beginsel een in andere verwijdering van brijn moeten voorzien dan door het te lozen. De gemeente kan als bevoegd gezag afwijken van het lozingsverbod via een maatwerkvoorschrift (artikel 2.13 Bal) of een maatwerkregel (artikel 2.12 Bal). De provincie vraagt gemeenten om rekening te houden met onderstaand gedachtengoed bij het toestaan van brijnlozingen via maatwerk. Dit is opgenomen in de Zuid-Hollandse Omgevingsverordening onder artikel 3.39ca.
Hoewel brijnlozing in beginsel is verboden, heeft het bevoegd gezag de mogelijkheid om brijnlozing in het diepe grondwater toe te staan op grond van de uitzonderingsbepalingen uit de KRW. Op basis van het Europese Guidance Document no. 17 (Technical Report 2007 – 012), het onderzoek naar de gevolgen van brijnlozingen door Deltares en KWR (Deltares/KWR rapport nr 1205897 294025), en het advies van de Technische Commissie Bodembescherming over brijnlozingen (A064, 2010) zijn hieronder aan aantal voorwaarden uitgewerkt. Afhankelijk van de locatie en gesteldheid van de ondergrond, kunnen grondwateronttrekkingen tot bodemdaling of verzilting leiden. Daarom zijn brijnlozing en grondwateronttrekking in samenhang te beschouwen. Dat vraagt om afstemming tussen de verschillende bevoegde gezagen (in dit geval gemeente en waterschap), als bedoeld in artikel 2.2 van de Omgevingswet. Hieronder is niet alleen voor brijnlozing maar ook voor grondwateronttrekking ten behoeve van gietwaterproductie een aantal randvoorwaarden opgesteld. Voortschrijdend inzicht en nieuwe ontwikkelingen kunnen leiden tot aanpassing van deze voorwaarden.
Effecten van onttrekkingen: Voor onttrekkingen worden de effecten van de grondwateronttrekking en eventuele hemelwaterinfiltratie (inclusief interferentie met andere grondwatergebruikers) onderzocht en gerapporteerd bij melding/vergunning. Het Informatiepunt Leefomgeving geeft informatie over wat in de effectbeoordeling moet worden opgenomen (https://iplo.nl/thema/water/wateractiviteiten/wateronttrekkingsactiviteiten/dienen-gegevens-onttrekking-grondwater-infiltreren/effectbeschouwing-grondwateronttrekkingen/ ). In gebieden waar negatieve effecten te verwachten zijn als gevolg van grondwateronttrekking, kan het waterschap beperkingen stellen aan de mogelijkheid om grondwater te onttrekken, dan wel mitigerende maatregelen voorschrijven, of worden afspraken gemaakt over compensatie van schade. Het waterschap bepaalt in overleg met de gemeente welke gebieden dit betreft. Voor bestaande onttrekkingen geldt een overgangstermijn van 7 jaar vanaf 25 februari 2025 om de effecten in beeld te brengen. In gebieden waar al schade door bodemdaling, zetting of verzilting is opgetreden als gevolg van de grondwateronttrekking wordt de onttrekking stopgezet of gereduceerd, of wordt schade gecompenseerd.
Hemelwater en gezuiverd afvalwater (restwater) zijn 1e keuze: Grondwater als gietwater mag in principe alleen als aanvulling op hemelwater of restwater worden gebruikt zolang dit geen onacceptabele effecten tot gevolg heeft (zie punt hierboven). Het gebruik van grondwater is zoveel mogelijk te beperken door in te zetten op waterbesparing, hergebruik en andere bronnen van goed gietwater. Het uitgangspunt is dat per bedrijf ten hoogste 20% van de gietwatergift mag worden gerealiseerd uit ontzilt grondwater. Hiermee wordt zowel de grondwateronttrekking als de brijnlozing geminimaliseerd.
De 20% is gebaseerd op de certificering Groen Label Kas. Waterschappen kunnen op basis van de lokale kwetsbaarheid (zie vorige punt) en waterbeschikbaarheid in een gebied, dit percentage onderbouwd naar beneden bijstellen. In sommige gevallen, waar bijvoorbeeld sprake is van grondwateroverlastsituaties, kan het percentage naar boven worden bijgesteld. Het percentage ontzilt grondwater voor gietwatervoorziening moet bij de aanvraag voor maatwerk worden aangetoond met berekeningen en daarna worden aangetoond met monitoring van i) ontzilt grondwater en ii) (b) de totale watergift aan de gewassen. Het volume gietwater uit ontzilt grondwater mag dus niet meer bedragen dan 20% van de totale gietwatergift.
Voor gebruik van bovengronds opgeslagen hemelwater, kunnen de buffergroottes zoals beschreven in de certificering Groen Label Kas worden gebruikt als indicatie voor de minimale vereiste buffergrootte om een dekkingsgraad uit hemelwater van 80% te halen. Indien restwater wordt gebruikt of een kleinere buffer dan op grond van GLK berekend, moet met monitoring van volumes worden aangetoond dat minimaal 80% uit restwater komt. De bovengrens van 20% gietwaterproductie uit ontzilt grondwater geldt voor alle nieuwe grondwateronttrekkingen. Voor bestaande grondwateronttrekkingen geldt een overgangstermijn van 7 jaar vanaf 25 februari 2025. Binnen deze termijn, moet middels een berekening worden aangetoond dat een voldoende grote hemelwaterberging aanwezig is zodat maximaal 20% van het gietwater uit ontzilt grondwater komt.
Netto grondwateronttrekking: Bij gebruik van hemelwater kan een deel van de hemelwateropslag in de ondergrond plaatsvinden. In die gevallen kan volstaan worden met een kleinere bovengrondse hemelwateropslag. GLK gaat uit van een vereiste buffer van 500 m3/ha wanneer gebruik wordt gemaakt van ondergrondse hemelwaterberging. Bij ondergrondse opslag kan een deel van het geïnfiltreerde hemelwater wegstromen voordat het teruggewonnen wordt in de droge tijd. Het geïnfiltreerde water dat niet teruggewonnen wordt kan echter nog steeds een positieve bijdrage leveren aan het beheer van het watersysteem zolang het niet direct op-kwelt naar oppervlaktewater. Bij de bepaling van het volume gietwater afkomstig uit grondwater (maximaal 20%, zie punt 2) mag daarom het volume grondwater worden gebruikt dat netto wordt onttrokken. De netto grondwateronttrekking is het volume van de grondwateronttrekking minus het volume van het geïnfiltreerde hemelwater, rekening houdend met mogelijke kwelverliezen naar oppervlaktewater.
Effecten infiltratie hemelwater: naast de effecten van grondwateronttrekking, moeten de effecten van de infiltratie van hemelwater inzichtelijk gemaakt worden. Het Informatiepunt Leefomgeving geeft informatie over wat in de effectbeoordeling moet worden opgenomen (zie verwijzing onder 1). Bij de analyse moet ook worden beoordeeld in hoeverre geïnfiltreerd water direct opkwelt en daarom niet meegerekend mag worden bij de bepaling van de netto grondwateronttrekking. Het te infiltreren hemelwater mag niet in contact komen met water dat gecirculeerd wordt in het bedrijf om verontreiniging met bestrijdingsmiddelen te voorkomen. Materialen in contact met afstromend hemelwater mogen geen uitloogbare verontreinigingen bevatten.
Registratie onttrekking grondwater en infiltratie hemelwater: om zicht te krijgen op de netto grondwateronttrekking, moet de hoeveelheid onttrokken grondwater, en geïnfiltreerd hemelwater worden geregistreerd en jaarlijks worden doorgegeven aan bevoegd gezag. Voor de registratie van grondwateronttrekking en infiltratie is het Landelijk Grondwaterregister (LGR) te benutten.
Beperken effecten ontvangend grondwater
Het watervoerend pakket waar het brijn in wordt geloosd bevat grondwater met een zoutgehalte dat vergelijkbaar is of hoger dan dat van het brijn;
Het watervoerend pakket waar het brijn in wordt geloosd is aan de bovenzijde afgesloten door een voldoende waterremmende laag (klei of veen) van bijvoorbeeld 5 meter dikte, door de initiatiefnemer aan te tonen op basis van een boorstaat met doorlaatbaarheidsgegevens (Kd-waarden). Indien sprake is van een zeer dik watervoerend zout pakket (>100 m) zonder waterremmende lagen is de brijnlozing alleen toegestaan als middels een betrouwbare berekening kan worden aangetoond dat de brijn zich niet naar een deel in het watervoerende pakket verplaatst wat zoeter grondwater bevat of leidt tot een toename van de zoutvracht naar oppervlaktewater.
Voorafgaand aan het boren van de infiltratieput wordt op basis van archiefgegevens (Dinoloket) een inschatting gemaakt van de filterstelling zodat aan bovenstaande voorwaarden wordt voldaan. De infiltratieput is aangelegd conform geldende richtlijnen voor mechanisch boren (BRL 2100) en door een geaccrediteerd boorbedrijf. Boorstaat en afwerkstaat worden opgesteld en overlegd aan bevoegd gezag. Voordat de brijninfiltratie aanvangt wordt een grondwatermonster genomen zodat bovenstaande voorwaarde gecontroleerd kan worden.
Het brijn bevat alleen de milieueigen stoffen die in het onttrokken grondwater aanwezig waren en geen toegevoegde stoffen (bestrijdingsmiddelen, antiscalants, et cetera). Conform artikel 6.3 lid b van de Grondwaterrichtlijn wordt de inbreng van milieueigen stoffen toegestaan als de hoeveelheid of concentratie zo klein is dat achteruitgang van de kwaliteit van het ontvangende water uitgesloten is. Op basis van het RIVM rapport ‘Opties voor een adequaat beoordelingskader voor grondwaterkwaliteit’ (RIVM rapport 2017-0129) wordt hieraan invulling gegeven door te toetsen aan de triggerwaarde (Interventiewaarden als vastgelegd in de Circulaire Bodemsanering, IenW, 2013), tenzij sprake is van gevoelige situaties. Wanneer sprake is van gevoelige situaties, wordt getoetst aan de zogenaamde voorkeurswaarde welke is gebaseerd op de drempelwaarde (deze zijn vastgelegd in de Bkl). Alle zoete grondwatervoorraden worden beschouwd als gevoelig. Dus bij zoet grondwater wordt getoetst aan de voorkeurswaarde en bij brak of zout grondwater aan de triggerwaarde (interventiewaarde). Voor de locaties waarbij deze normen worden overschreden, is een nadere risicobeoordeling aan de orde om vast te stellen of gebruik gemaakt kan worden van de uitzonderingsbepaling in artikel 6.3 lid b van de Grondwaterrichtlijn.
Gebiedsspecifieke curatieve maatregelen ten aanzien van historische bodemverontreinigingen Botlekgebied:
De gebiedsgerichte aanpak voor het havengebied in Rotterdam is met een pilot voor het Botlekgebied gestart gedurende het Stroomgebiedbeheerplan 2009-2015 en is nog in uitvoering. Hierin wordt vastgelegd hoe de verontreinigingen in het grondwaterlichaam zo veel mogelijk kunnen worden beperkt. Op deze manier wordt in dit gebied het ‘Prevent & Limit’-principe uit de KRW ingevuld. De gemeente Rotterdam is onder het huidige recht van voor de Omgevingswet bevoegd gezag voor de Wet bodembescherming en bepaalde wanneer een bodem- en/of grondwatersanering uitgevoerd werd en op welke wijze om te gaan met (water)activiteiten die een bestaande historische verontreiniging kon beïnvloeden.
Om ook onder de Omgevingswet deze uitvoeringspraktijk te continueren heeft de provincie in haar omgevingsverordening de gemeente Rotterdam voor het havengebied de taak beheer van watersystemen toebedeeld, maar dan enkel voor wat betreft het beheer van historische verontreinigingen. Hierbij is meegegeven dat de gemeente Rotterdam met het uitvoeren van deze taak rekening moet houden met het regionaal waterprogramma om ervoor zorg te dragen dat de gemeente bij het uitoefenen van deze taak en daaraan verbonden bevoegdheden oog houdt voor de KRW-doelen waar met het regionaal waterprogramma mee voldaan wordt. Ook blijft de provincie in gesprek met de milieudienst Rijnmond (DCMR) en de gemeente over de gemaakte afspraken. Bovendien wordt onderzocht of de gebiedsgerichte aanpak kan worden uitgebreid naar andere deelgebieden, zoals Europoort, Vondelingenplaat, Waal- en Eemhaven en de stadshavens.
De gebiedsgerichte aanpak is vastgelegd in handreikingen en toelichtingen. Ook is een grondwatermodel van het Rotterdamse havengebied ontwikkeld, genaamd ‘Carrot’, waarmee de verontreinigingen en de verspreidingen ervan gemodelleerd kunnen worden (zie www.rotterdam.nl/werken-leren/gga-botlek).
Een groot deel van het oppervlaktewater in Zuid-Holland is ingedeeld in 125 oppervlaktewaterlichamen. De kwaliteit hiervan valt onder de regels zoals die gesteld zijn in de Kaderrichtlijn Water (KRW). De provincie legt de begrenzing van en de ecologische doelen voor KRW-oppervlaktewaterlichamen vast in het regionaal waterprogramma. Voor het behalen van de kwaliteitsdoelen voor deze KRW-oppervlaktewaterlichamen geldt een resultaatsverplichting.
Samenwerkend
De oppervlaktewaterlichamen
De KRW-systematiek maakt onderscheid in natuurlijke, sterk veranderde en kunstmatige waterlichamen. Zuid-Holland heeft geen natuurlijke oppervlaktewaterlichamen, alle zijn sterk veranderd of kunstmatig. Voor natuurlijke oppervlaktewaterlichamen zijn ecologische doelen vastgelegd door het Rijk. Voor kunstmatige en sterk veranderde oppervlaktewaterlichamen heeft de provincie op voordracht van de waterschappen ecologische kwaliteitsdoelen vastgesteld die uiterlijk in 2027 moeten zijn gerealiseerd. De doelen voor en de kenmerken van de oppervlaktewaterlichamen worden hierna kort beschreven en verder uitgewerkt in de KRW-nota. De waterschappen monitoren de kwaliteit van de oppervlaktewateren en stellen een pakket maatregelen op. Zij werken daarbij samen met andere overheden en maatschappelijke organisaties als LTO en natuurbeheerders. In deze samenwerking wordt actief gezocht naar meekoppelkansen en verbinding met andere opgaven, zoals de stikstofproblematiek, vergroten biodiversiteit, natuurdoelen, zwemwater en drinkwatervoorziening.
De waterkwaliteitsdoelen voor oppervlaktewaterlichamen zijn:
goede ecologische toestand (zie KRW-nota par. 4.2 en 4.3);
goede chemische toestand;
geen achteruitgang.
Overige wateren
De oppervlaktewateren die vanwege hun omvang geen KRW-oppervlaktewaterlichaam zijn noemen we ‘overige wateren’. Voor de ecologische kwaliteitsdoelen hiervan geldt een inspanningsverplichting en geen resultaatsverplichting. Op voordracht van de waterschappen legt de provincie doelen voor overige wateren vast (zie KRW-nota, par. 4.5).
Waterkwaliteitsdoelen voor overige wateren zijn te verdelen over:
goed ecologisch potentieel (zie KRW-nota par. 4.5);
goede chemische toestand;- geen achteruitgang.
geen achteruitgang
Ecologische doelen
De provincies Noord- en Zuid-Holland hebben samen met de waterschappen afspraken gemaakt over ecologische doelen voor de overige wateren (zie KRW-nota, par. 4.5). De ecologische doelen voor overige wateren worden tegelijk met de doelen voor de KRW-oppervlaktewaterlichamen iedere zes jaar gemeten en zo nodig herzien.
De waterschappen zijn initiatiefnemer voor gebiedsprocessen om ecologische doelen voor overige wateren af te leiden. Als de provincie in een bepaald gebied voor een ander doel al een gebiedsproces voert, kan het waterschap de provincie vragen om in het gebiedsproces ook de afleiding van ecologische doelen voor het overig water in dat gebied te betrekken.
Chemische doelen
Met de waterschappen is afgesproken om de chemische doelen voor KRW-oppervlaktewaterlichamen ook van toepassing te laten zijn op de overige wateren.
Samenwerkingsverbanden
Hier worden de volgende samenwerkingsverbanden toegelicht:
Regionaal Bestuurlijk Overleg Rijn-West;
Delta-aanpak Waterkwaliteit en Zoet water;
Interprovinciaal Overleg;
Deltaplan Agrarisch Waterbeheer;
Programma Realisatie Natuurnetwerk Nederland.
Regionaal Bestuurlijk Overleg Rijn-West: op zoek naar synergie
In het deelstroomgebied Rijn-West (zie figuur 1 in KRW-nota) werken de overheden in een Regionaal Bestuurlijk Overleg (RBO) samen aan schoon water. De provincie Zuid-Holland is sinds 1 januari 2020 bestuurlijk voorzitter van dit overleg. Binnen het RBO Rijn-West werken de partijen samen aan de strategische agenda om de KRW-doelen te bereiken. Het betreft maatregelen voor onder andere de aanleg van natuurvriendelijke oevers en vispaaiplaatsen in provinciale vaarwegen. Maar bijvoorbeeld ook aan maatregelen zoals functieverandering en herinrichting van landbouwgebied naar natuurgebied als daarmee de KRW-doelen worden bevorderd. De provincie neemt als partner van het RBO Rijn-West deel aan de werkgroep vismigratie, waarin de provincie samen met de waterschappen, Rijkswaterstaat en gemeenten werkt aan het wegnemen van barrières voor trekvissen. Ook is de provincie vertegenwoordigd in de werkgroep die uitwerking geeft aan het Deltaprogramma Agrarisch Waterbeheer.
De provincie zoekt actief naar mogelijkheden om opgaven aan elkaar te koppelen, waardoor win-winsituaties kunnen ontstaan (meekoppelkansen). Zo zoekt ze in gebiedsprocessen naar synergie tussen de opgaven van de waterschappen en de provincie (zoals o.a. in de Visie Rijke Groenblauwe leefomgeving benoemd). Via de gebiedsprocessen selecteren de waterschappen en de provincie samen de maatregelen.
Maatregelen die zich lenen voor synergie:
Natuurrijk/biodiversiteit en natuur:
verbinden maatregelen Natura 2000-gebieden / Natuurnetwerk Nederland (NNN) met KRW-opgave waterschappen, ambities overig water en terreinbeherende organisaties;
aanleggen ecologische verbindingszones Natuurnetwerk Nederland;
inrichtingsmaatregelen: aanleg natte ecologische zones en plas/drasgebieden en maatregelen vismigratie;
mogelijkheden natuurontwikkeling in samenhang met maatregelen wateroverlast en waterberging, bijvoorbeeld waterberging in combinatie met (riet)moeras, natte bossen of natte graslanden;
Maatregelen in weidevogelgebieden.
Verduurzamen Landbouw:
koppelen kringlooplandbouw aan maatregelen van waterschappen en LTO via impulsprogramma stroomgebied Rijn-West (reductie nutriënten en gewasbeschermingsmiddelen);
uitvoeren maatregelen agrarisch natuurbeheer via samenwerking agrarische collectieven en subsidiëring vanuit Gemeenschappelijk Landbouwbeleid (GLB);
bijdrage Deltaplan Agrarisch Waterbeheer.
Klimaat en bodemdaling:
Maatregelen in samenhang met recreatie:
Delta-aanpak Waterkwaliteit en Zoet water
De provincie werkt in de Delta-aanpak Waterkwaliteit en Zoet water samen met de rijksoverheid, waterschappen, drinkwaterbedrijven, gemeenten, kennisinstituten, natuur-, zorg- en landbouworganisaties en de industrie. De aanpak richt zich vooral op het verbeteren van de waterkwaliteit door het aanpakken van ongewenste stoffen in het water, waarmee wordt bijgedragen aan de doelen die zijn gesteld in de KRW. Prioriteit is het voorkomen en beperken dat nutriënten, gewasbeschermingsmiddelen, medicijnresten, microplastics en stoffen die nog niet genormeerd zijn (de zogeheten opkomende stoffen) in het oppervlaktewater terechtkomen. Om de hoeveelheid microplastics in het water te verminderen ruimt de provincie plastic zwerfvuil langs provinciale vaarwegen op en ondersteunt ze opruimacties van andere partijen.
Interprovinciaal Overleg
De provincie heeft in IPO-verband een position paper opgesteld over de betrokkenheid van de provincies bij de belangrijkste waterkwaliteitsthema’s. Het gaat daarbij om nutriënten (nitraat en fosfaat vanuit mest), gewasbeschermingsmiddelen, opkomende stoffen, microplastics en medicijnresten.Dit position paper bevat geen harde afspraken, maar geeft de provincies de mogelijkheid om voor specifieke stoffen afspraken te maken met partners om gezamenlijk resultaten te boeken. Een voorbeeld is de afspraak met waterschappen en omgevingsdiensten om intensiever te handhaven op de illegale lozing van gewasbeschermingsmiddelen. Een ander voorbeeld is de aanpak van plastic zwerfafval in het oppervlaktewater ter voorkoming van microplastics.
Deltaplan Agrarisch Waterbeheer
Het Deltaplan Agrarisch Waterbeheer is een initiatief van de landbouwsector met als doel verbetering van de waterkwaliteit en behoud van zoetwatervoorziening. Provincie Zuid-Holland en de waterschappen dragen bij aan de uitwerking via gebiedsdocumenten. De gebiedsdocumenten resulteren uiteindelijk in watermaatregelen op het boerenerf. De inzet van Provincie Zuid-Holland in de gebiedsuitwerking is in lijn met de Hoofdlijnennotitie vitale landbouw Zuid-Holland, waarin staat beschreven welke kansen de provincie heeft om niet alleen te werken aan de waterdoelen, maar ook aan biodiversiteit, klimaatverandering, bodemdaling, stikstofreductie en regionale economie.
Programma realisatie Natuurnetwerk Nederland (NNN) en samenwerking Groene partners
Veel natuurdoelen zijn afhankelijk van een goede waterkwaliteit en natuurlijk peil (in de winter hoger dan in de zomer). Voor het realiseren van deze natuurdoelen is samenwerking met de waterschappen daarom cruciaal. Realisatie van het Natuurnetwerk Nederland is in paragraaf 5.1.1. van de omgevingsvisie verder beschreven.
Daarnaast wordt via Groene partneroverleg verbinding gelegd met alle provinciale natuuropgaven en de verschillende Groen (blauwe) partners die hier aan werken.
De provincie is verantwoordelijk voor de ruimtelijke bescherming van bronnen voor drinkwaterproductie. De provincie heeft op basis van de Structuurvisie Ondergrond (STRONG) en de Beleidsnota Drinkwater ASV’s aangewezen en de bescherming daarvan vastgelegd in de Omgevingsverordening, om ook voor de toekomst te kunnen beschikken over voldoende zoet grondwater voor de drinkwatervoorziening. Dit betekent dat er vier typen grondwaterbeschermingsgebieden worden gehanteerd:
waterwingebieden;
grondwaterbeschermingszones;
boringsvrije zones;
aanvullende strategische voorraden (ASV).
De provincie heeft de bovenstaande typen grondwaterbeschermingsgebieden en de bij deze gebieden horende bescherming en regelgeving opgenomen in de Omgevingsverordening. Daarin staat onder andere dat bodemenergiesystemen verboden zijn in alle vier typen grondwaterbeschermingsgebieden. Ook het schuinboren van buiten deze gebieden naar onder deze gebieden mag niet.
Andere taken van de provincie voor het beschermen van bronnen voor drinkwaterproductie zijn:
waterkwaliteit beoordelen van grondwaterlichaam waaruit drinkwater wordt gewonnen;
vitale drinkwaterinfrastructuur beschermen;
risicoarme functies stimuleren in en nabij grondwaterbeschermingsgebieden;
beleid ontwikkelen voor invloedgebieden rondom grondwaterbeschermingsgebieden.
Rechtmatig
Ad 1 Waterkwaliteit beoordelen van grondwaterlichaam waaruit drinkwater wordt gewonnen
De provincie en de waterschappen beoordelen op grond van de KRW elke zes jaar de waterkwaliteit van grondwaterlichamen waaraan water voor menselijke consumptie wordt onttrokken (zie par. 3.3). In de KRW staat ook dat bronnen voor drinkwaterproductie in een goede toestand moeten verkeren en dat moet worden gestreefd naar een vermindering van de zuiveringsinspanning voor drinkwaterproductie. De zesjaarlijkse beoordeling bestaat telkens uit twee beoordelingsmomenten:
Toestandsbeoordeling
De toestandsbeoordeling focust op stoffen die een risico vormen voor het grondwaterlichaam en de functies daarvan (waaronder drinkwater). Het RIVM voert de landelijke drinkwatertoets uit; de provincie en waterschappen leveren daarvoor de data aan (zoals de provinciale grondwaterdoelen en gebiedsdossiers) en bespreken de uitkomsten met het RIVM.
Karakterisering
De karakterisering gebeurt via gebiedsdossiers volgens het nationale Protocol gebiedsdossiers voor drinkwaterwinningen. De provincie heeft per waterwinning voor drinkwatervoorziening een gebiedsdossier opgesteld waarin ze mogelijke bedreigingen in beeld brengt en restopgaven beschrijft. Op basis van de gebiedsdossiers stelt de provincie een uitvoeringsprogramma op voor deze restopgaven. Voor de maatregelen die voortkomen uit de gebiedsdossiers wordt verwezen naar bijlage 9 van de KRW-nota.
Drinkwater uit rijkswater
Rijkswaterstaat is verantwoordelijk voor de bescherming van drinkwater-innamepunten uit het rijkswater. Rijkswaterstaat stelt hiervoor ook de gebiedsdossiers op.
Ad 2 Vitale drinkwaterinfrastructuur beschermen
De provincie beschermt de vitale drinkwaterinfrastructuur via ruimtelijke wet- en regelgeving en planvorming. Zij is daartoe verplicht op grond van de Drinkwaterwet. De provincie Zuid-Holland beschermt de hoofdinfrastructuur van de publieke drinkwatervoorziening door de zorgplicht hiervoor op te nemen in de Omgevingsverordening (signaleringsfunctie). Doordat er beschermingszones zijn aangebracht rond de transportleidingen moeten belangen vroegtijdig tegen elkaar worden afgewogen en moet worden gezocht naar een oplossing tegen zo laag mogelijke maatschappelijke kosten. Als een derde een activiteit wil uitvoeren binnen de beschermingszone van een leiding, wordt de initiatiefnemer gevraagd het desbetreffende drinkwaterbedrijf vroegtijdig bij de plannen te betrekken. Vroegtijdig betekent in dit geval minimaal drie jaar van tevoren. Dit biedt tijd en ruimte om tot een gedragen plan te komen. De belangrijkste uitgangspunten in zo’n plan zijn: zo laag mogelijke maatschappelijke kosten en duurzame veiligstelling van de drinkwatervoorziening.
Ad 3 Risicoarme functies stimuleren in en nabij grondwaterbeschermingsgebieden
De provincie stimuleert bij nieuwe en bestaande drinkwaterwinlocaties een functiecombinatie met risicoarm landgebruik in en nabij grondwaterbeschermingsgebieden. Het gaat daarbij om combinaties met natuur, extensieve recreatie of extensieve landbouw. Deze functies kunnen als een beschermende ring rond de grondwaterbeschermingsgebieden doorgevoerd worden. Gemeenten moeten hier zo veel mogelijk rekening mee houden in hun omgevingsvisies en omgevingsplannen. De provincie zorgt voor duidelijke communicatie en sturing richting gemeenten, bijvoorbeeld via de gebiedsgesprekken voor de gebiedsdossiers.
Ad 4 Beleid ontwikkelen voor invloedgebieden rondom grondwaterbeschermingsgebieden
De provincie wil het beleid voor activiteiten bij grondwaterbeschermingsgebieden verder uitwerken en vastleggen in het regionaal waterprogramma of de Omgevingsverordening. Activiteiten die net buiten of op de grens van een grondwaterbeschermingsgebied worden ontwikkeld, mogen geen invloed (interactie) hebben op het grondwaterbeschermingsgebied. Zo mogen bijvoorbeeld bodemenergiesystemen die net buiten de boringsvrije zone liggen niet van invloed zijn op de watervoerende pakketten waar de waterwinning voor drinkwatervoorziening plaatsvindt. Evenmin mogen ze de zoete grondwatervoorraad beïnvloeden.
Provincie Zuid-Holland participeert in het Deltaprogramma Zoetwater en heeft daarin, als voorzitter van de zoetwaterregio West-Nederland, een verbindende en samenwerkende rol.
Samenwerkend

Begrenzing van de zoetwaterregio West-Nederland. De partijen in de zoetwaterregio West-Nederland zijn de provincies Utrecht, Noord-Holland en Zuid-Holland, zes waterschappen, Rijkswaterstaat en maatschappelijke organisaties (landbouw, glastuinbouw, natuur, drinkwater, Havenbedrijf Rotterdam).
Het bestuurlijk overleg van de zoetwaterregio West-Nederland agendeert maatregelen en onderzoeken in het kader van het Deltaplan Zoetwater, bewaakt de voortgang ervan en bespreekt de afstemming met andere thema’s, zoals ruimtelijke adaptatie, bodemdaling en waterkwaliteit. Het overleg bespreekt ook hoe om te gaan met ontwikkelingen die de zoetwatervoorziening beïnvloeden, zoals de aanleg van een nieuwe zeesluis bij IJmuiden en de verdieping van de Nieuwe Waterweg. Onderzoeken en analyses worden zo veel mogelijk samen en in joint fact finding uitgevoerd.
De zoetwaterregio West-Nederland heeft ter voorbereiding op het Deltaplan Zoetwater 2022-2027 een gezamenlijke strategie met een maatregelenpakket geformuleerd. De strategie om de regionale zoetwatervoorziening weerbaar te maken tegen zoetwatertekorten zet in op:
het optimaliseren van de aanvoer van zoet water uit de grote rivieren;
innovatieve oplossingen, zoals het benutten van de ondergrond en hergebruik van effluent;
vergroten robuustheid van het regionale systeem;
waterbeschikbaarheid mee laten wegen in de ruimtelijke inrichting.
Deze strategie vormt de basis van een gezamenlijk maatregelenpakket dat de zoetwaterregio West-Nederland heeft vastgesteld en dat als onderdeel van het Deltaplan Zoetwater 2022-2027 is opgenomen in het Deltaprogramma 2022. De onderdelen van de strategie zijn hieronder toegelicht.
Ad 1 Optimaliseren van de aanvoer van zoet water uit de grote rivieren
In extreem droge perioden met lage Rijnafvoer blijft aanvoer van zoet water uit het hoofdwatersysteem essentieel. In de droge zomer van 2018 is gebleken dat er veel mogelijk is als partijen effectief samenwerken en dat de uitbreiding van de capaciteit van de Klimaatbestendige Wateraanvoer zeer waardevol is. De aanvoer kan alleen verder verbeterd worden in samenhang met het hoofdwatersysteem en andere regio’s en vergt grote investeringen. Daarom is het een gezamenlijke opgave om de mogelijkheden voor het verbeteren van de wateraanvoer en het beperken van de watervraag actief te onderzoeken.
De droogte van zomer 2018 heeft ook perspectief geboden op verdere optimalisatie van het hoofdwatersysteem. Daardoor kunnen grote (infra)structurele ingrepen, zoals een sluis in de Nieuwe Waterweg, worden uitgesteld. Dat vergt wel aanvullende maatregelen in de zoetwaterregio West-Nederland, zoals het realiseren van een doorvoerroute door de Krimpenerwaard van de Lek naar de Hollandsche IJssel en het verbeteren van de inlaat van de Kromme Rijn. Deze maatregelen zijn opgenomen in het Deltaplan Zoetwater 2022-2027.
Ad 2 Benutten van de ondergrond
Doelmatig benutten van de ondergrond als alternatieve bron voor zoet water draagt bij aan de robuustheid van de regio. Het gaat dan om opslag van hemelwater in de ondergrond en het ontzilten van brak water. Dit speelt in het bijzonder voor hoogwaardige gebruikers, zoals de drinkwaterbedrijven en de tuinbouw, die zo hun weerbaarheid kunnen vergroten. Deze ontwikkeling vergt een stevige transitie, zowel technisch als bedrijfseconomisch. Onder de vlag van het programma COASTAR, waarin provincie Zuid-Holland participeert, worden enkele casussen uitgewerkt. Eén voorbeeld: Drinkwaterbedrijf Dunea is in 2021 gestart met een de pilot Kustduinen, waarbij de zoetwaterbel onder de duinen wordt vergroot door brak water onder de zoetwaterbel te onttrekken. Het onttrokken brak water wordt gezuiverd tot drinkwater.
Ad 3 Vergroten robuustheid van het regionale systeem
Waar mogelijk vergroten de partijen in de zoetwaterregio West-Nederland en de gebruikers de eigen robuustheid en verminderen ze hun afhankelijkheid van aanvoer uit de grote rivieren. In risicodialogen verduidelijken de provincie en andere overheden voor ruimtegebruikers de beschikbaarheid van zoet water en de verwachte veranderingen daarin. Hierdoor kunnen gebruikers zelf anticiperen op veranderingen in de beschikbaarheid van zoet water. Gebruikers zetten daarbij in op waterbesparing, aanpassing van teeltplannen, meer opslag van hemelwater (ook in de ondergrond) en alternatieve bronnen. In het watersysteem wordt gezocht naar buffering en flexibel peilbeheer.
Ad 4 Waterbeschikbaarheid mee laten wegen in de ruimtelijke inrichting
De provincie gaat wateraspecten, zoals de watervraag van functies, expliciet meewegen bij de toekenning van functies, met het oog op de doelmatigheid van het waterbeheer. Gebruiksfuncties en het regionale watersysteem worden zodanig op elkaar afgestemd, dat variaties in de aan- en afvoer van rivierwater kunnen worden opgevangen. Doelmatigheid van het waterbeheer is van invloed op de mate waarin gebruiksfuncties worden voorzien in hun behoefte aan zoet water uit oppervlaktewater.
Overige activiteiten
De provincie participeert in twee andere zoetwaterregio’s: de zoetwaterregio Zuidwestelijke Delta (zie Deltaprogramma Zuidwestelijke Delta paragraaf 7.1) en de zoetwaterregio Rivierengebied, die wat betreft de begrenzing gelijk is aan het beheergebied van waterschap Rivierenland.
De provincie participeert in het onderzoeksprogramma COASTAR. COASTAR richt zich op grootschalige zoetwatervoorziening door slim gebruik van de ondergrond. Zoetwateropslag in de ondergrond overbrugt het verschil in tijd en ruimte tussen watervraag en wateraanbod. Tegelijkertijd bestrijdt COASTAR de toenemende verzilting, door brak grondwater af te vangen en in te zetten voor de productie van zoet water.
De provincie werkt naar aanleiding van het advies van de nationale Beleidstafel Droogte aan verduidelijking van de categorie I-natuurgebieden in de verdringingsreeks. Deze verduidelijking kan in tijden van watertekort worden benut door de waterbeheerders.
Het Deltaplan Zoetwater 2022-2027 is vastgesteld als onderdeel van het Deltaprogramma 2022. De hierboven genoemde maatregelen zijn opgenomen in dit Deltaplan Zoetwater 2022-2027. Provincie Zuid-Holland is de coördinerende provincie namens de zoetwaterregio West-Nederland.
Nieuwe bronnen voor drinkwaterproductie
De provincie wil het aanbod van voldoende en betaalbaar drinkwater borgen. Hiervoor verkent ze samen met de drinkwaterbedrijven nieuwe bronnen voor drinkwaterproductie. Dit kunnen nieuwe locaties zijn, maar ook alternatieve bronnen voor drinkwater. Hoewel de bronkeuze (type bron en locatie) in eerste instantie bij de drinkwaterbedrijven ligt, raakt de bronkeuze de wettelijke taak van de provincie om de drinkwatervoorziening te beschermen en duurzaam veilig te stellen.
Vergunningen
Ook is de provincie als vergunningverlener betrokken bij nieuwe winningen en wijziging van bestaande winningen, zoals wateronttrekkingsactiviteiten voor de openbare drinkwatervoorziening. Hiervoor heeft de provincie het Operationeel Grondwaterbeleid ontwikkeld (zie de bijlage). Dat deze activiteiten vergunningplichtig zijn, is belangrijk in verband met verzilting. Waterwinningen voor de drinkwatervoorziening kunnen mogelijk verzilting versterken als bij het onttrekken van zoet water voor de drinkwatervoorziening er ook zout water mee naar boven komt (upconing). In het Operationeel Grondwaterbeleid is bepaald dat als uit een aanvraag of wijziging van een vergunning blijkt dat de verziltingssituatie kan verslechteren, een dergelijke vergunning alleen kan worden verleend na een integrale afweging door de provincie.
Provincie Zuid-Holland heeft de vergunningverlening en de ontheffingen ondergebracht bij de Omgevingsdienst Haaglanden; toezicht en handhaving zijn ondergebracht bij alle omgevingsdiensten.
Rechtmatig
Activiteiten voor toekomstige bronnen voor drinkwaterproductie (niet uitputtend)
De provincie zoekt samen met de drinkwaterbedrijven naar alternatieve bronnen voor drinkwater om de leveringszekerheid voor de toekomst veilig te stellen. Dit gebeurt onder andere via het programma COASTAR, waarin de provincie een van de partners is. In dit programma worden twee mogelijkheden onderzocht:
Vergroten van de zoete grondwatervoorraad in de duinen door het onderliggende brakke water weg te trekken en te zuiveren tot drinkwater. In de duinen bij Scheveningen zijn drinkwaterbedrijf Dunea en onderzoeksinstituut KWR Water in 2021 gestart met de aanleg van win- en monitoringsputten voor een meerjarig onderzoek naar de winning en zuivering van brak grondwater. Deze techniek biedt een potentiële nieuwe bron voor drinkwater en meer ruimte voor de opslag van zoet water in de duinen.
Brak water uit diepe polders als drinkwaterbron benutten. Voor brakwaterwinningen zal nog moeten worden bepaald welke bescherming hieraan wordt toegekend. Bij brakwaterwinningen komt brijn vrij. Brijnlozingen in het grondwater hebben een negatief effect op de grondwaterkwaliteit. De provincie doet daarom mee aan een onderzoek naar innovatieve maatregelen om waterwinningen voor drinkwatervoorziening te laten verzoeten in plaats van verzilten.
De provincie onderzoekt samen met het drinkwaterbedrijf Oasen de mogelijkheden voor een nieuwe winning in de Krimpenerwaard/Alblasserwaard. De beoogde locatie voor deze winning ligt in een ASV-gebied.
Daarnaast onderzoeken Dunea en de provincie de mogelijkheid van inname van oppervlaktewater uit het Valkenburgse meer en brakwaterwinning ten behoeve van drinkwaterproductie in de toekomst. Zie figuur 1a voor het zoekgebied.
De provincie heeft geconstateerd dat de toezicht- en handhavingstaken niet overal adequaat werden uitgevoerd. In 2020-2021 zal de provincie voor alle omgevingsdiensten de toezicht- en handhavingstaken laten vastleggen in hun werkplannen.

Zoekgebied drinkwater Dunea
BB
Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
CC
De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
In Zuid-Holland moet het komende decennium 200.000 woningen worden gebouwd. Een toevoeging van ruim 10% op de bestaande woningvoorraad. Op dit moment wordt er al volop gebouwd in Zuid-Holland. Zo’n 17.000 woningen per jaar, maar er is meer nodig. De komende jaren zijn er voldoende plannen en locaties aanwezig voor zo’n 260.000 woningen. Zowel binnen bestaande steden en dorpen als daarbuiten. Om dit te versnellen reserveert de provincie 10% van de provinciaal geraamde woningvoorraad voor kansrijke locaties. Met dit ‘potje’ kunnen we onvoorziene kansen voor geschikte projecten en locaties snel benutten.
Zo zorgen we ervoor dat diverse doelgroepen (starters, lage inkomens, studenten, ouderen, arbeidsmigranten) een passende (betaalbare) woning kunnen vinden. Zo’n 52% de Zuid-Hollandse huishoudens zijn aangewezen op een sociale woning en de gemiddelde prijs van een koopwoning is niet betaalbaar met een modaal jaarsalaris. De provincie wil daarom betaalbare en passende woningbouw versnellen en ervoor zorgen dat de woningvoorraad op peil is.
Naast versnelling van de woningbouw zijn goede bereikbaarheid, voldoende werkgelegenheid en goede voorzieningen belangrijk. Dit betekent dat de versnelling van de woningbouwopgave goed moet zijn afgestemd met werklocaties en bereikbaarheid.
De provincie bouwt zelf geen woningen, dit doen marktpartijen en woningbouwcorporaties. Wel heeft de provincie verschillende rollen waarin zij een bijdrage kan leveren aan de versnelling van de bouw van betaalbare woningen:
Voldoende betaalbare huisvesting voor iedereen
Meer dan de helft van de Zuid-Hollandse huishoudens komt op basis van hun inkomen in aanmerking voor een sociale huurwoning. Op dit moment heeft Zuid-Holland te weinig sociale huurwoningen voor al deze huishoudens. De provincie wil het makkelijker maken voor mensen met een laag of gemiddeld inkomen om een huis te vinden. Daarom moet de voorraad betaalbare (sociale huur-)woningen worden uitgebreid.
In 2023 is in de woondeals vastgelegd dat er veel meer woningen aan de woningvoorraad worden toegevoegd. Twee derde daarvan moet ‘betaalbaar’ zijn, waarvan de helft door woningcorporaties moet worden gebouwd. Daarnaast moeten alle gemeenten toegroeien naar minimaal 30 procent sociale huur in de bestaande woningvoorraad. Daarom wil de provincie dat:
er snel meer betaalbare woningen bijkomen om de achterstand in te halen en dat de sociale woningvoorraad in onze provincie met minimaal 100.000 woningen toeneemt, zodat gemeenten toegroeien naar minimaal 30% sociale huurwoningen in de bestaande voorraad;
minimaal 2/3 betaalbare woningbouw (huur en koop) vanaf 2025 in het regionale woningbouwprogramma (nieuwbouw);
waarvan minimaal de helft sociale huurwoningen, dus minimaal 1/3 vanaf 2025 in het regionale woningbouwprogramma (nieuwbouw);
een sociale huurwoning ook echt sociaal is en ook voor minimaal 25 jaar zo wordt ingezet.
De provincie versnelt de bouw van betaalbare woningen. Zij wil in de periode 2022 tot en met 2030 ongeveer 248.000 woningen aan de woningvoorraad toevoegen. Het vergroten van de voorraad sociale- en betaalbare woningen krijgt hierbij voorrang. De nadruk ligt op de uitvoering van vastgestelde plannen. De provincie moedigt toekomstbestendig bouwen en een toekomstbestendige inrichting van de woon- en leefomgeving aan.
Toekomstbestendig bouwen
De provincie draagt bij aan een toekomstbestendig ingericht bebouwd gebied dat zorgt voor een prettige, gezonde en veilige leefomgeving. Daarbij zet zij in op versnelling van de toekomstbestendige woningbouw in Zuid-Holland. Met toekomstbestendige bouw bedoelt de provincie:
energiepositief (meer energie opwekken dan verbruiken);
klimaatbestendig en waterrobuust (bestand tegen extreme weersomstandigheden en goed beschermd tegen te veel water);
natuurinclusief (rekening houdend met de natuur);
circulair en biobased (gemaakt van herbruikbare materialen en natuurlijke grondstoffen);
uitstoot-beperkend;
drinkwater besparend;
gericht op een gezonde, veilige en beweegvriendelijke leefomgeving.
Rolneming
De provincie neemt haar rol in de verschillende afspraken en wettelijke taken die ze heeft of nog krijgt. Gezien de grote en ingewikkelde opgave die voor ons ligt, ziet de provincie een belangrijke coördinerende, verbindende en regisserende rol voor zichzelf. Het behalen van de doelen kan alleen als ook andere partijen, zoals het Rijk, gemeenten en ontwikkelaars, hun bijdrage leveren.
De provincie blijft inzetten op samenwerking in de regio. Ze helpt en ondersteunt regio’s bij de totstandkoming van regioafspraken over bijvoorbeeld de woningbouwprogrammering, en wonen en zorg. Als er geen regioafspraken komen, of er geen resultaten volgen, grijpt ze in.
Als de wet Versterking regie volkshuisvesting wordt aangenomen krijgt de provincie meer wettelijke taken op het gebied van woningbouw, volkshuisvesting en toezicht op de asielopvang. De provincie zorgt dat de organisatie deze opgave kan uitvoeren. Ze blijft bij het Rijk aangeven dat doelen haalbaar en proportioneel moet zijn.
Woningbouwafspraken tot en met 2030
De provincie houdt vast aan een aantal al gemaakte afspraken. Dit zijn:
Meewerken op locatieniveau om knelpunten weg te nemen door inzet van expertise en middelen.
Samen met Rijk, gemeenten, marktpartijen en corporaties werken aan een constante bouwstroom door afspraken (zoals de Woondeal Zuidelijke Randstad), kennisuitwisseling (zoals een jaarlijkse conferentie), lobby en agendering van knelpunten.
ze bouwt voort op de 5 bestaande woondeals met de regio’s. Hierin maakt ze afspraken met gemeenten, woningbouwcorporaties en andere belangrijke samenwerkingspartijen.
Eén loket voor de buitenwereld waar het gaat om tegenstrijdige provinciale belangen op locatieniveau, dan wel provinciaal omgevingsbeleid dat versnelling belemmert. Deze kwesties agenderen en knopen over doorhakken.
ze zet in op de relatie met alle betrokken partijen. En betrekt daarbij ook projectontwikkelaars, waterschappen en nutsbedrijven.
Vanuit provinciaal omgevingsbeleid sturing op kwantitatieve en kwalitatieve behoefte en voldoende plancapaciteit per woonregio. Overprogrammering mogelijk maken, zodat er voldoende harde plancapaciteit is. RO-instrumentarium zo nodig inzetten.
DD
De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
De provincie heeft met een aantal gemeenten en regio’s bestuurlijke afspraken gemaakt over locatie, kwantiteit, kwaliteit en tempo van woningbouw. Dit neemt niet weg dat bestemmingsplannen voor locaties waarvoor bestuurlijke afspraken met de provincie zijn gemaakt op het gebied van wonen moeten voldoen aan het provinciale omgevingsbeleid. Zo dient conform de ladder voor duurzame verstedelijking de behoefte te worden onderbouwd op basis van actueel onderzoek.
Gewijzigde omstandigheden kunnen voor alle partijen aanleiding geven voor heroverweging.
Presterend
Duin- en Bollenstreek
In het kader van de Gebiedsuitwerking Haarlemmermeer-Bollenstreek heeft de provincie afspraken gemaakt met het Rijk, regio Holland Rijnland en provincie Noord-Holland over de realisering van 4.600 woningen plus 600 greenportwoningen in de Duin- en Bollenstreek tot 2030 voor de woningbehoefte van de metropoolregio Amsterdam. Verdere fasering, verdeling en dosering van dit woningbouwprogramma staat benoemd in de Regionale Woonagenda Holland Rijnland.
600 Greenportwoningen
Aan de afspraak over 600 Greenportwoningen zijn onderstaande voorwaarden verbonden:
de woningen mogen niet gerealiseerd worden binnen het Kroonjuweel Landgoed Keukenhof;
de opbrengst van de bouw van de woningen wordt afgedragen aan de Greenport Ontwikkelingsmaatschappij (GOM) ten behoeve van de projecten uit het meerjarenprogramma.
Valkenburg
Onze ambitie is om het voormalige vliegkamp Valkenburg voortvarend en integraal te transformeren en te versterken naar een duurzame, hoogwaardige en goed ontsloten locatie voor wonen, werken, recreatie, natuur en water, met inpassing van het aanwezige cultuurhistorische erfgoed. Gestreefd wordt naar een nieuwe woonwijk met maximaal 5.600 woningen met een breed palet aan prijsklassen, van sociale huurwoningen tot en met woningen in het topmilieu (maximaal 500). Tijdelijk gebruik van de locatie tijdens de gefaseerde ontwikkeling wordt gestimuleerd, bijvoorbeeld voor tijdelijke huisvesting van bijzondere doelgroepen of duurzame energieopwekking. Belangrijk vertrekpunt voor de ontwikkeling van Valkenburg is de woningbehoefte van regio Holland Rijnland. De verstedelijkingsopgave is maatgevend. Leidend zijn de Regionale Woonagenda Holland Rijnland en de daarbij behorende regionaal woningbouwprogrammering waarmee Gedeputeerde Staten hebben ingestemd.
De nieuwe woonwijk wordt ontsloten met twee ongelijkvloerse aansluitingen op de N206/Tjalmaweg (RijnlandRoute). Het streven is om het verkeer op de N441/Wassenaarseweg niet te laten toenemen als gevolg van de nieuwe wijk en sluipverkeer tegen te gaan. Dit mede ook om stikstofdepositie op de nabijgelegen kwetsbare natuur in de duinen te beperken. Ten zuiden van de N206/Tjalmaweg wordt een vrije busbaan aangelegd voor het R-net tussen Leiden Centraal en Katwijk met een spitsfrequentie van 12 bussen per uur. De busbaan krijgt ter hoogte van Nieuw Valkenburg twee R-net bushaltes. De haalbaarheid van additioneel openbaar of andere (innovatieve) vormen van vervoer door de woonwijk kan nader worden onderzocht bij de verdere planontwikkeling. Gestreefd wordt naar een ontsluiting per fiets en te voet in alle windrichtingen, bij voorkeur als onderdeel van regionale (snel)fiets- en wandelverbindingen. Fietsers en voetgangers kunnen, na realisatie, gebruik maken van de oostelijke ongelijkvloerse kruising van de Tjalmaweg, waar tevens een reservering voor de HOV-baan is opgenomen.
In de bestaande hangaarzone van het voormalige vliegkamp wordt meegewerkt aan een pilot voor Unmanned Valley Valkenburg, een test- en ontwikkelcentrum voor onbemande systemen, met een proefperiode tot mei 2023 (te verlengen tot mei 2028). Tevens wordt ruimte geboden aan een bijbehorend tijdelijk testveld van maximaal 500 bij 500 meter. Bij een succesvolle proefperiode wordt ruimte geboden aan een permanent testveld van maximaal 500 bij 500 meter met een gunstige situering voor een corridor naar zee. Bij een eventuele situering in de Groene Zone tussen de nieuwe woonwijk en de bestaande woonkern van Wassenaar zal het testveld een groen karakter krijgen, passend binnen het landschappelijke karakter hiervan. Aan de oostrand van de nieuwe woonwijk wordt ruimte gereserveerd voor een nieuw werkpark voor internationale bedrijven en kennisinstellingen, zoals bijvoorbeeld bio science, met een uitgeefbaar oppervlak van maximaal 15 hectare in een groene, campusachtige omgeving. Bij de uitwerking wordt rekening gehouden met het voorgedragen werelderfgoed Limes en de overige delen van de Limes. De cultuurhistorische waarden worden zoveel mogelijk beleefbaar gemaakt. Tussen de nieuwe woonwijk en de bestaande kern van Wassenaar wordt gestreefd naar een brede, robuuste en kwalitatief Groene Zone. Onderdeel daarvan is de ecologische verbinding tussen de duinen en het Groene Hart. De noordoostelijke begrenzing van de Groene Zone wordt gevormd door de rand van de nieuwe woonwijk. Deze begrenzing wordt bij de planuitwerking verder geoptimaliseerd in de vorm van zachte overgangen tussen het nieuwe stedelijk gebied en het bestaande landelijke gebied. De Groene Zone zal samen met de Mient Kooltuin en het Valkenburgse Meer mede gaan voorzien in de extensieve recreatiebehoefte voor de inwoners van de nieuwe woonwijk en wijde omgeving. Het Valkenburgse Meer zal daarnaast naar verwachting tot 2042 in gebruik blijven als zandwinning. De ontwikkeling van een nieuwe woonwijk met maximaal 5.600 woningen en de ontwikkeling van 15 hectare nieuw bedrijventerrein biedt dé mogelijkheid om te streven naar een duurzame, gasloze energiehuishouding met onder andere collectieve warmte/koude voorzieningen en de opwekking van zonne-energie. Daarnaast is de oever van het Valkenburgse Meer in de Omgevingsverordening aangewezen als locatie voor windenergie.
Middengebied Zuidplaspolder
In het Middengebied van de Zuidplaspolder vindt een grootschalige, integrale gebiedsontwikkeling plaats. De afspraken over deze gebiedsontwikkeling zijn vastgelegd in de Bestuurlijke Overeenkomst Ontwikkeling Middengebied Zuidplaspolder die op 1 juli 2021 door de gemeente Zuidplas, de Grondbank RZG Zuidplas en de provincie Zuid-Holland is ondertekend. Er wordt een nieuw dorp met bijbehorende voorzieningen, 47 hectare (uitgeefbaar) bedrijventerrein rond de Gouweknoop, bijbehorende infrastructuur, natuur en recreatievoorzieningen gerealiseerd. De woningbouw in het Vijfde Dorp, de bedrijventerreinen “Doelwijk II” en “Gouwepark II” en de rest van het Middengebied van de Zuidplaspolder worden conform het Convenant Klimaatadaptief Bouwen (4 oktober 2018) of diens opvolger, klimaatadaptief ingericht met een wijze van bebouwing die bijdraagt aan een gezonde en veilige leefomgeving.
Op de locatie ‘Vijfde Dorp’ komen 8.000 woningen in dorpse en landelijke woonmilieus waarvan minimaal de helft in het betaalbare segment en 30% van de woningen worden sociale huurwoningen. Er zijn 4.200 woningen voor het Middengebied opgenomen in het in 2021 door de provincie aanvaarde regionale woningbouwprogramma tot 2031 van de regio Midden-Holland. Onderdeel van deze aanvaarding is dat tot 2031 2.000 woningen voor deze locatie zijn toegekend uit de ‘provinciale woningbehoeftepot’. De 3.800 woningen die na 2030 gerealiseerd worden in het Middengebied, worden voor zo ver mogelijk binnen de toegestane woningvoorraadtoename van de regio Midden-Holland voor de periode 2031-2040 gerealiseerd. Indien dit aantal niet (in zijn geheel) past binnen de dan geldende toegestane woningvoorraadtoename van de regio Midden-Holland voor de periode 2031-2040, omdat er voldoende geschikte woningbouwlocaties elders in de regio Midden-Holland beschikbaar zijn, dan zal dat deel van de 3.800 woningen dat niet past binnen de dan geldende toegestane woningvoorraadtoename van de regio Midden-Holland voor de periode 2031-2040, ten laste worden gebracht van de dan geldende toegestane provinciale woningvoorraadtoename voor de periode 2031-2040. Onder geschikte woningbouwlocaties worden daarbij woningbouwlocaties verstaan die passen binnen het dan geldende provinciale omgevingsbeleid en waarvan aangetoond is dat die uiterlijk in 2040 volledig gerealiseerd kunnen zijn.
Tevens zal de gemeente Zuidplas het Koning Willem I bos realiseren. Het voornemen is om de begrenzing van het Koning Willem I bos op te nemen in het provinciaal omgevingsbeleid nadat deze begrenzing is vastgelegd in het gemeentelijke Omgevingsplan.
In de gebiedsontwikkeling van het Middengebied vervult de provincie verschillende rollen die bovendien veranderen in de tijd. Hieronder wordt dit per rol toegelicht.
Reguleren
Vanuit haar verantwoordelijkheid voor de ruimtelijke ordening en de fysieke leefomgeving heeft de provincie een belangrijke regulerende rol over waar grootschalige, stedelijke ontwikkelingen buiten Bestaand Stads- en Dorpsgebied (BSD) wel en niet kunnen plaatsvinden. Er is in de ontwikkeling van het Middengebied sprake van grootschalige, stedelijke ontwikkelingen en de eerder in dit document beschreven voorgenomen wijziging van de provinciale Omgevingsverordening is daarvoor nodig.
Regisseren
De provincie heeft heel lang een regisserende rol gehad in de ontwikkeling van het Middengebied. De afgelopen jaren is deze rol steeds meer overgenomen door de gemeente Zuidplas, maar de provincie heeft deze rol nog steeds omdat de provincie (voor 40%) deelnemer is aan de Grondbank RZG Zuidplas die 300 hectare grond bezit in het Middengebied en omdat de provincie zelf ca. 40 hectare grond in het Middengebied in eigendom heeft. Er zijn inmiddels koopovereenkomsten gesloten tussen de Grondbank RZG Zuidplas en de gemeente Zuidplas en tussen de provincie en de gemeente Zuidplas om al deze gronden over te nemen en die verkoop zal definitief worden wanneer het nieuwe Omgevingsplan voor het Middengebied onherroepelijk is geworden. De regisserende rol van de provincie zal dus steeds kleiner worden.
Voor een aantal projecten zal de provincie haar regisserende en uitvoerende rol in het Middengebied behouden. Bijvoorbeeld voor de realisatie van de Groene Waterparel en de afgesproken aanpassingen van provinciale wegen.
Faciliteren
De gemeente Zuidplas neemt het grootste deel van de uitvoering van de Overeenkomst voor haar rekening, maar in de Overeenkomst zijn ook nog een heel aantal verplichtingen voor de provincie opgenomen en vooral veel afspraken over onderwerpen die gezamenlijk worden opgepakt (zoals de realisatie van de ecologische verbindingszone en benodigde maatregelen op het gebied van mobiliteit). De provincie heeft in de uitvoering van de Overeenkomst dus vooral een faciliterende rol. Ook deze Herziening van de provinciale Omgevingsverordening en het provinciale Omgevingsprogramma passen binnen die rol. Naar mate steeds meer afspraken uit de Overeenkomst uitgevoerd zijn, zal de faciliterende rol van de provincie steeds kleiner worden.
Stimuleren
Hierboven is beschreven dat de regisserende en faciliterende rol van de provincie door de jaren heen naar verwachting steeds kleiner zal worden. De verwachting is ook dat de provincie in de toekomst steeds meer een stimulerende rol zal innemen voor de ontwikkeling van het Middengebied. De gemeente Zuidplas zal ongetwijfeld nog veel uitdagingen tegenkomen in de ontwikkeling van het Middengebied en de provincie zal de gemeente daarbij waar mogelijk helpen en ondersteunen.
Knoop Leiden West
In de Overeenkomst Knoop Leiden West is een stelsel van bestuurlijke afspraken gemaakt voor een integrale ontwikkeling van de “Knoop” in samenhang met andere projecten in de As Leiden-Katwijk. Voor woningbouw betreft dit afspraken over de ontwikkeling van woningen op de locaties Rijnfront-Noord, Rijnoevers, Frederiksoord Zuid (Oegstgeestse deel), de locatie Rijnoevers (meest zuidelijke eiland) en Rijnfront Zuid. De woningen zijn opgenomen in de Regionale Woonagenda Holland Rijnland. De provincie zal zo nodig in overleg treden over de fasering en dosering van de ruimtelijke ontwikkelingen.
Noordse Buurt
In de gemeente Nieuwkoop wordt de verouderde glastuinbouwlocatie Noordse Buurt gesaneerd. Dit vindt plaats om de kwaliteit van het landschap, de waterhuishouding, de waterkwaliteit en de ecologische structuur rondom het Natura2000-gebied de Nieuwkoopse Plassen te verbeteren. Om de glassanering in de Noordse Buurt te financieren, is met de gemeente Nieuwkoop overeengekomen 430 woningen boven de behoefteraming te realiseren aansluitend aan een vijftal kernen. Het gaat om Nieuwveen (De Verwondering), Ter Aar (West en Zuid-Oost), Noorden (Land van Koppen), Nieuwkoop (Buytewech Noord) en Langeraar (Noord-West).
Dijkpolder
In de gemeente Maassluis biedt de locatie Dijkpolder de mogelijkheid om invulling te geven aan een woningvraag die in deze subregio slechts in uitleglocaties gerealiseerd kan worden. In de Dijkpolder kan woningbouw ontwikkeld worden die aansluit bij de verhoudingen 80% binnenstedelijk bouwen en 20% in uitleglocaties, zoals in de Verstedelijkingsstrategie Zuidvleugel is opgenomen. Na de planperiode van het vigerende bestemmingsplan kan Dijkpolder verder ontwikkeld worden voor woningbouw.
Zoeterwoude
Met de gemeente Zoeterwoude is in het kader van de bestuursovereenkomst inzake het HOV-Net Zuid-Holland Noord van 17 mei 2013 de afspraak gemaakt dat zij minimaal 300 woningen zal realiseren in Meerburg.
Duivenvoordecorridor
Met de gemeente Voorschoten en Leidschendam Voorburg zijn bestuurlijke afspraken gemaakt voor de ruimtelijke invulling van de Duivenvoordecorridor. De afspraken zijn gericht op het realiseren van een duurzame landschappelijke structuur en het waarborgen van een duurzame recreatiefunctie in een overwegend groen landschap. Dit betekent dat, ondanks dat de Duivenvoordecorridor gelegen is in een gebied met beschermingscategorie 1, waar aanpassing en transformatie niet is toegestaan, deze afspraken wel uitgevoerd kunnen worden. Voorwaarden hiervoor zijn:
De ruimtelijke kwaliteit van dit gebied dient verbeterd te worden door het vervangen van de kassen en bedrijfsgebouwen die een oppervlak van 33 hectare innemen. Maximaal 15% van het oppervlak van de gesloopte opstallen mag voor woongebouwen worden bestemd. De rest van de gronden wordt benut voor het realiseren van groendoelstellingen.
Woningbouw is toegestaan mits de realisatie van de groenopgave en de recreatieve functie zich gelijktijdig zullen voltrekken.
De glastuinbouw wordt gesaneerd, buitenplaatsen en bosschages worden hersteld en ontwikkeld en er wordt voorzien in recreatieve faciliteiten.
Verrommeling van het landschap moet voorkomen worden. Stimuleren van ruimtelijke functies die bijdragen aan de openheid en het groene landelijk gebied, waarbij als doelstelling het saneren van ongewenste bebouwing geldt.
Het beleid is erop gericht om dit gebied te transformeren tot relatief grootschalig, groen gebied met diverse recreatiemogelijkheden.
Kwintsheul – De Driesprong
De woningbouwlocatie De Driehoek bij Kwintsheul (gemeente Westland) heeft een omvang van bijna 7 ha en biedt ruimte aan ongeveer 230 woningen. De woningen zijn onder andere nodig om de doorstroming binnen de woningvoorraad van Kwintsheul te bevorderen. Voldoende sociale woningbouw (meer dan 30%) is voor de provincie voorwaarde voor ontwikkeling van deze locatie buiten bestaand stads- en dorpsgebied. In het kader van de regionale woonvisie zal dit worden vastgelegd.
Brielle – Oude Goote
De woningbouwlocatie Oude Goote heeft een omvang van ongeveer 30 ha. Er worden ongeveer 700 woningen gerealiseerd, waarvan 30% sociale woningen. Bij de uitwerking van de woningbouwlocatie wordt een bijzondere overgang naar het landelijk gebied gerealiseerd, waarbij wordt gedacht aan een gespreide of geclusterde ontwikkeling in het zuidelijk deel van het plangebied.
Topmilieus
Voor het leveren van een bijdrage aan een (internationaal) vestigingsklimaat zijn in de afgelopen decennia op meerdere plekken in Zuid-Holland topmilieus gerealiseerd, bijvoorbeeld in delen van de Westlandse Zoom. Het gaat dan om woningbouw, die zowel kwalitatief als financieel, tot het topsegment behoort. Veelal betreft dit kleinere aantallen woningen in het topmilieu. Grootschalige realisatie van een topmilieu is mogelijk op een deel van Valkenburg (zie ook elders in dit Programma).
In deze maatregel is beschreven welke inspanningen Gedeputeerde Staten doen om de doelstellingen van het woonbeleid, zoals genoemd in de Omgevingsvisie, te bereiken. Het gaat om de inzet van de volgende instrumenten:
Woningbehoefteverkenning Zuid-Holland
Regionale woonzorgvisie
Regionaal woningbouwprogramma
Regionale realisatieagenda’s
Bestuurlijke afspraken over woningbouw
Toezicht houden op de Huisvestingswet
Regioplannen en provinciaal plan asielopvang
Subsidies
Kennisdeling
Naast deze instrumenten zetten GS ook subsidies in om de bouw van betaalbare woningen te stimuleren en zorgen GS ervoor om kennis te delen waardoor de bouw van betaalbare woningen versneld wordt. Specifieke maatregelen met betrekking tot subsidies en kennisdelen zijn in de Planning & Control producten beschreven.
Samenwerkend
Woningbehoefteverkenning Zuid-Holland
Woningbehoefteverkenning Zuid-Holland
De meest actuele Woningbehoefteverkenning Zuid-Holland is leidend voor het gesprek over de kwalitatieve en kwantitatieve behoefte aan woningen. Dit onderzoek wordt periodiek geactualiseerd en bestaat uit enerzijds een raming van de gewenste woningvoorraadtoename en anderzijds een verkenning van de gewenste woningdifferentiatie van die woningvoorraadtoename op basis van toekomstvoorspellingen.
Regionale woonzorgvisie
Regionale woonzorgvisie
Gemeenten, regio en provincie stellen, zo mogelijk ook met woningcorporaties en huurdersorganisaties, periodiek een regionale woonzorgvisie vast, waarin de gewenste kwalitatieve en kwantitatieve ontwikkelrichting voor de bestaande en gewenste woningvoorraad binnen de regio wordt bepaald. Om in voldoende, en passende en betaalbare woningen op de juiste plekken voor de verschillende doelgroepen te voorzien, wordt de regionale behoefteramingwoningbehoefteraming door de provincie vastgesteld. In de Omgevingsvisie zijn de doelstellingen opgenomen voor om tot voldoende betaalbare woningbouw te komen. De regionale woonzorgvisie vormt vervolgens het kader voor en de onderbouwing van het door de regio op te stellen en jaarlijks te actualiseren regionale woningbouwprogramma en de beoordeling daarvan door de provincie. Gemeenten in de regio brengen hun lokale woonvisieswoonzorgvisies in lijn met de regionale woonzorgvisie.
In de toelichting van de consultatieversie van het Wetsvoorstel Versterking Regie Volkshuisvesting (februari 2023) is aangegeven dat iedere gemeente en provincie in 2026 een Volkshuisvestingsprogramma moet hebben. Medio september 2023Het Rijk komt het Rijk met een nadere invulling van de het volkshuisvestingsprogramma. Door de val van het kabinet is de planning onduidelijk. Volgens de eerder gecommuniceerde planning van het Rijk gaat de woonzorgvisie in 2025 op in het volkshuisvestingsprogramma. Tot 2026 spreken weis er nog sprake van een gemeentelijke of regionale woonzorgvisie. Gezien dit vooruitzicht adviseren wijadviseert de provincie gemeenten wanneer een traject gestart wordt voor actualiseren van de gemeentelijkgemeentelijke of regionale woonzorgvisie daar ook al aandacht te besteden aan de huisvesting van aandachtsgroepen en ouderen. Indien nodig kan de provincie ondersteuning bieden bij het opstellen van een regionale woonzorgvisie. Waar in de tekst van het Omgevingsbeleid wordt gesproken over een regionale woonvisie wordt een regionale woonzorgvisie bedoeld.
Regionale afspraken met betrekking tot de evenwichtig spreiding van sociale woningbouw worden beschouwd als een uitwerking van de regionale woonzorgvisie, mits die afspraken de instemming hebben van of zijn vastgesteld door Gedeputeerde Staten.
Regionale woonzorgvisies moeten actueel zijn. Zowel de gemeenten als de provincie kunnen het initiatief nemen tot actualisatie van een regionale woonzorgvisie. GS stellen een regionale woonzorgvisie mede vast als deze voldoet aan het Omgevingsbeleid.
De regionale woonzorgvisie bevat in ieder geval de volgende onderwerpen:
1. Voorraadontwikkeling en planrealisatie1. Voorraadontwikkeling en planrealisatie
De voorraadontwikkeling binnen het regionale woningbouwprogramma dient te passen binnen hetde door GS vastgestelde woningbehoefteraming per regio. Voor het akkoord van GS op de plannen uit het gezamenlijk vastgestelde regionaal woningbouwprogramma vormt het digitale systeem Planregistratie wonen het middel om dat aan te geven.
De regio geeft een minimumpercentage aan dat ze van de planvoorraad in de planperiode van het regionaal woningbouwprogramma wil en kan realiseren op basis van uitgangspunt dat programmeren is toegestaan tot 130% en realisatie tot 100% van de provinciale behoefteraming. Dit minimumpercentage is een criterium voor realisatie en biedt de mogelijkheid om het gesprek met de provincie aan te gaan over mogelijke versnellingsmogelijkheden en knelpunten.
2. Voorraadontwikkeling voor specifieke inkomensgroepen
a) Voorraadontwikkeling sociale huur
In de Omgevingsvisie staan de volgende doelstellingen:
2. Voorraadontwikkeling voor specifieke inkomensgroepen
a. Voorraadontwikkeling sociale huur
In de Omgevingsvisie staan de volgende doelstellingen:
minimaal 2/3 betaalbare woningbouw (huur en koop) vanaf 2025 in het regionale woningbouwprogramma (nieuwbouw);
vanaf 2025 moet het regionale woningbouwprogramma voor minimaal 2/3 uit betaalbare woningbouw bestaan, waarvan de helft van de nieuwbouwwoningen (sociale huur/middenhuur) wordt opgenomen in de portefeuille van woningcorporaties (= minimaal 1/3 van het totale regionale woningbouwprogramma).
waarvan minimaal de helft sociale huurwoningen dus minimaal 1/3 vanaf 2025 in het regionale woningbouwprogramma (nieuwbouw);
doorgroeien naar minimaal 30% sociale huur in de voorraadtotale woningvoorraad per gemeente;.
De gemeenten geven in de regionale woonzorgvisie aan hoe zij zich zullen inspannen om de doelstelling 1/3 in portefeuille van woningcorporaties (sociale huur en middenhuur) te halen.
b) Voorraadontwikkeling middenhuur en betaalbare koop
Voor de invulling van deze doelstelling sluit de provincie aan bij doelstelling van het Rijk.
Elk regionaal woningbouwprogramma moet vanaf 2025 voor minimaal 2/3 uit betaalbare woningbouw bestaan, waarvan de helft bestaat uit middenhuur en betaalbare koop (=1/3 van totale regionale woningbouwprogramma).
Omdat de sociale woningvoorraad in iedere gemeente verschillend is, kiezen we er voor een gedifferentieerde aanpak dat past bij het uitgangspunt dat we gaan voor het maximale, maar niet het onmogelijke.
Gemeenten die substantieel minder sociale huur in de voorraad hebben, moeten ook substantieel meer dan 1/3e sociale huurwoningen in hun programmering opnemen. Het gaat daarbij om gemeenten die minder dan 27% (10% onder de doelstelling) sociale huur in de woningvoorraad hebben.
We vragen gemeenten na te denken over een realistisch groeipad om de doelstelling van een minimale sociale huurvoorraad van 30% te behalen en dit in een plan vast te leggen als aanvulling van hun regionale woonzorgvisie. Indien uit het plan blijkt dat het niet binnen afzienbare termijn mogelijk is om op de minimaal 30% sociale huur in de totale voorraad te komen, bijvoorbeeld omdat er weinig nieuwbouwplannen zijn in de komende 10-15 jaar, dan is dat een basis voor maatwerk afspraken.
Een gemeente die meer dan 1/3 sociale huurwoningen in de bestaande woningvoorraad heeft, kan een lager aandeel doen, mits de totale voorraad niet daalt onder de 30%. Hierover zijn maatwerkafspraken te maken.
b. Voorraadontwikkeling middenhuur en betaalbare koop
Voor de invulling van deze doelstelling sluit de provincie aan bij doelstelling van het Rijk.
Elk regionaal woningbouwprogramma moet vanaf 2025 voor minimaal 2/3 uit betaalbare woningbouw bestaan. Dit bestaat uit middenhuur en betaalbare koop.
De gemeenten geven in de regionale woonzorgvisie aan hoe zij zich zullen inspannen om de doelstelling 1/3voor middenhuur en betaalbare koop te halen.
3. Voorraadontwikkeling voor specifieke doelgroepen
a. Voorraadontwikkeling woningen voor ouderen
Tot de doelgroep ouderen behoort iedereen vanaf 65 jaar. Hiermee sluiten wesluit de provincie aan op de definitie gehanteerd door Het Rijk in het programma “Wonen en zorg voor ouderen". Deze doelgroep is heel divers; qua inkomen, woonwensen en gezondheid. De huisvestings- en zorgvraag binnen deze doelgroep is daarom sterk afhankelijk van de persoonlijke situatie.
Er is een groot tekort aan ouderwoningenvoor ouderen geschikte woningen. Om de vergrijzing op te kunnen vangen moeten er ruim 66.000 ouderenwoningenvoor ouderen geschikte woningen bij in Zuid-Holland. Dit kan in de nieuwbouw maar ook in de bestaande voorraad. In de regionale woonzorgvisie wordt daarom aangegeven: wat de ambitie is voor het toevoegen in zowel de bestaande voorraad als in de nieuwbouw van de volgende woningtypen:
Nultredenwoningen;
geclusterde woonvormen;
zorggeschikte woningen (verpleegzorgplekken) waar ook mensen die zware zorg nodig hebben kunnen blijven wonen.
Tevens wordt aangegeven over welke woningtypen men regionale (verdeel)afspraken gaat maken en op welk termijn deze gerealiseerd gaan worden.
Naast de toenemende vergrijzing is ook de doorstroming op de woningmarkt een belangrijke reden om extra in te zetten op de bouw van ouderenwoningenvoor ouderen geschikte woningen. In de regionale woonzorgvisie wordt daarom ook aangegeven wat de inzet is om doorstroming van ouderen op de woningmarkt te bevorderen, zoals de inzet van seniorenmakelaars, verhuisvergoedingen, labelen en toewijzen.
b. Huisvesting van aandachtsgroepen
Tot de aandachtsgroepen behoren vooralsnog de volgende personen:
mantelzorgverleners- en ontvangers,
mensen met een lichamelijke, verstandelijke of zintuigelijke beperking of psychische kwetsbaarheid,
sociaal-medische groepen: mantelzorgverleners- en ontvangers, mensen met een lichamelijke, verstandelijke of zintuigelijke beperking of psychische kwetsbaarheid, uitstromers uit intramurale zorginstellingen (maatschappelijke opvang, opvang van slachtoffers van geweld in huiselijke kring/ ‘vrouwenopvang’, opvang van slachtoffers van mensenhandel, beschermd wonen, instellingen voor klinische geestelijke gezondheidszorg en forensische zorg, instellingen voor jeugdhulp), woningzoekenden na (jeugd)detentie, (dreigend) dakloze mensen, stoppende sekswerkers,
woningzoekenden na (jeugd)detentie,
(dreigend) dakloze mensen,
stoppende sekswerkers,
statushouders,
arbeidsmigranten,
studenten,
woonwagenbewoners.
Zodra het Wetsvoorstel Versterking Regie Volkshuisvesting definitief is vastgesteld wordt aangesloten bij de definitieve definitie van aandachtsgroepen.
Voor de huisvesting van statushouders hebben gemeenten een wettelijke taak die in de Huisvestingswet geregeld is en waarop de provincie toezicht houdt. Dit is beschreven in de paragraaf ‘Toezicht houden op de Huisvestingswet’
In de regionale woonzorgvisies dienen alle aandachtsgroepen te worden behandeld. In de regionale woonzorgvisie wordt aangegeven:
wat de omvang van personen binnen de verschillende aandachtsgroepen is,
wat hunde zorg- en ondersteuningsbehoefte is van de aandachtsgroepen,
hoe de aandachtsgroepen gehuisvest gaan worden,
wat de regionale verdeelafspraken zijn over de huisvesting van de aandachtsgroepen
hoe regionale afstemming plaatsvindt over zorg en ondersteuning.
De woonbehoefte van de aandachtsgroepen wordt vertaald in het regionale woningbouwprogramma.
c. Voorraadontwikkeling Flexwonenflexwonen
In de regionale woonzorgvisie vragen wijvraagt de provincie om een visie op het toepassen van flexwonen. Flexwonen is geen opgave op zich, maar altijd een aanvulling op reguliere permanente woningbouw. Een tijdelijke flexibele schil van (sociale) huurwoningen kan worden ingezet als buffer en invoegstrook voor spoedzoekers naar een permanente woning. Uit de visie zou in theorie kunnen blijken dat afgezien kan worden van de inzet van flexwoningen omdat in de woonvraag van aandachtsgroepen kan worden voldaan aangezien er voldoende permanente sociale huurwoningen beschikbaar komen.
Aan de samenwerkende gemeenten vraagt de provincie om in de regionale woonzorgvisie:
Te beschrijven in welke mate Flexwonen kan bijdragen aan de huisvesting van die verschillende doelgroepen;
Te beschrijven hoe initiatieven van Flexwonen worden bevorderd;
Op te sommen welke Flexwonenprojecten zijn en worden gerealiseerd.
De provincie bevordert Flexwonen door naast de reguliere programmaruimte extra programmaruimte voor initiatieven met ‘flexwoningen’ te bieden. Flexwoningen die worden verhuurd onder de huurtoeslaggrens in die in beheer zijn bij een gemeente of toegelaten instelling tellen bij de initiële plaatsing (dus niet bij herplaatsing) in de woningmarktregio mee bij de taakstelling nieuwbouw sociale huur.
Tevens gaat de regionale woonzorgvisie in op de volgende punten:
4. 4. Ladder voor duurzame verstedelijking
Een beschrijving van hoe wordt omgegaan met het uitgangspunt van de ‘ladder voor duurzame verstedelijking’ en van het verstedelijkingsbeleid van de provincie om binnenstedelijk te bouwen en/of binnen de invloedsfeer van hoogwaardig openbaar vervoer. Voor zover locaties buiten bestaand stads- en dorpsgebied of buiten de invloedsfeer van HOV nodig zijn, worden de ruimtelijke aspecten (waaronder de ontsluiting) van die locaties onderbouwd.
5. Beter benutten
Een weergave van de potenties om gebouwen en locaties zowel kwalitatief als kwantitatief beter en adequater te benutten door ingrijpende woningverbetering, sloop-nieuwbouw, herstructurering, flexwonen, verdichting en transformatie. Dit vanuit de wens om te komen tot betere benutting van de gebouwde omgeving.
6. Relatie van wonen met andere opgaven
Een onderbouwing van de keuzes en maatregelen voor de woonopgaven in relatie tot energietransitie, natuurinclusiviteit, klimaatadaptatie en -mitigatie, bodemdaling, circulariteit en gezonde leefomgeving.
Regionaal woningbouwprogramma
Regionaal woningbouwprogramma
Gezamenlijk werken gemeenten in regionaal verband en de provincie aan het jaarlijks actualiseren en vaststellen van regionale woningbouwprogramma’s. Het provinciaal Omgevingsbeleid en de door GS vastgestelde regionale woonzorgvisie vormen daarvoor het kader. Actualisering houdt in dat nieuw beleid en nieuwe inzichten ertoe kunnen leiden dat woningbouwplannen opnieuw worden bezien, bijvoorbeeld met betrekking tot het aandeel betaalbare woningen en sociale huurwoningen. In de regionale woningbouwprogramma’s nemengeven regio’s en gemeenten op welke plannen er zijn voor de woningbouw in hun regio en gemeente voor de komende 10 jaar. Dit gaat zowel over aantallen, prijsklassen, beoogde jaren van oplevering, woonmilieus en andere onderwerpen die onderstaand zijn aangegeven. In dit proces wordt jaarlijks door GS de woningbehoefteraming vastgesteld die een inschatting maakt het van het aantal benodigde woningen per regio. Op basis daarvan worden door gemeenten en regio’s regionale woningbouwprogramma’s opgesteld waarover zowel ambtelijke als bestuurlijke gesprekken plaatsvinden. Het actualiseren van het regionale woningbouwprogramma gebeurt via een digitaal systeem (Planregistratie wonen) en bevat een toelichting over de daarin opgenomen ontwikkelingen. De actualisatie volgt een jaarcyclus (zie afbeelding). De provincie voert een quick-scan uit op de beoogde plannen om mogelijke botsingen met provinciaal beleid vroegtijdig te signaleren en indien nodig wordt hierover overleg gevoerd. Vervolgens worden de regionale woningbouwplannen bestuurlijk vastgesteld door gemeente, regio en provincie. Met deze vaststelling is tevens de behoefte onderbouwd, zoals bedoeld in de ‘ladder voor duurzame verstedelijking’.


Een regionaal woningbouwprogramma bevat ten minste de volgende informatie:
Het aantal voorgenomen te realiseren woningen in relatie tot de gewenste woningvoorraadtoename. De provinciale woningbehoefteramingen zijn hierin leidend.
De beoogde woningdifferentiatie, in ieder geval naar eigendomsvorm, woningtype, prijsklasse en woonmilieu.
Een inzicht in de programmering van het aantal sociale huurwoningen.
Een inzicht in de programmering van het aantal woningen middenhuur en betaalbare koop.
Een inzicht in de programmering van het aantal woningen dat door woningcorporaties in portefeuille wordt genomen (sociale huur / middenhuur).
Indien een sociale huurwoning niet in bezit komt van een woningcorporatie wordt aangegeven of de woning minimaal 25 jaar beschikbaar blijft als sociale huurwoning, er sprake is van een begrensde huurstijging en of de woning via een woonruimteverdeelsysteem wordt verhuurd.
De ligging van de locaties binnen en buiten bestaand stads- en dorpsgebied, nabij HOV.
Een inzicht in de programmering van het aantal ouderenwoningenwoningen geschikt voor ouderen en de onderverdeling daarvan in nultredenwoningen, geclusterde woonvormen en zorggeschikte woningen.
Andere punten die van belang zijn bij het regionale woningbouwprogramma:
De provincie geeft waar nodig ruimte voor 30 procent overprogrammering in het woningbouwprogramma in verband met planuitval.
De provincie sluit probeert met de systematiek van regionale programmering voor gemeenten ook voor hen aan te sluiten bij invulling geven aan bij de verplichte motivering van de behoefte uit de Rijksladder voor duurzame verstedelijking. Dit maakt dat de transformatieTransformatie van bestaand stads- en dorpsgebied, zoals kantoren, winkels en cultuurhistorische waardevolle gebouwen, binnen de invloedssfeer van Hoogwaardig Openbaar Vervoer zijn vaak niet ladderplichtig zijn en kunnen met het oog op de woningbehoefte altijd kan worden gestart. Ook als deze transformatie nog niet in overeenstemming is met het regionale woningbouwprogramma. Bij de jaarlijkse actualisering van het regionale woningbouwprogramma moet vervolgens rekening worden gehouden met deze transformatieprojecten, ook als die daarvoor nog niet in overeenstemming waren met het regionale woningbouwprogramma.
Waar het gaat om het omzetten van de functies van gronden met niet-woongebouwen naar wonen binnen BSD en nabij HOV en deze omzetting cijfermatig niet past binnen het regionale woningbouwprogramma, gaat de provincie samen met de initiatiefnemende gemeente graag het gesprek aan met de regio om deze ontwikkeling in het regionale woningbouwprogramma op te nemen.
De provincie monitort het percentage sociale huur in de voorraad per gemeente en legt dit naast het percentage sociale huur in het woningbouwprogramma. De provincie kan gemeenten die nog niet voldoen aan de 30% sociale huurvoorraad vragen om een toelichting op eventuele benodigde maatregelen.
Naast de reguliere programmaruimte is er onder voorwaarden extra programmaruimte (bovenop de 130%) voor initiatieven met ‘Flexwoningen’. Dit met het doel om te bezien of het bieden van specifieke (programma)ruimte hiervoor ook daadwerkelijk gaat leiden tot extra ’Flexwoningen’.
Deze voorwaarden zijn:
Het gaat om nieuwe woningen, te weten (on)zelfstandige woningen of ‘woonunits’, die voor de duur van minimaal vijf jaar tijdelijk (= voor bepaalde duur) verhuurd worden conform de wettelijke regels;
De gemeente heeft de afspraken met de eigenaar of exploitant over het voorgaande in een overeenkomst vastgelegd;
De woningen moeten binnen vijf jaar opgeleverd worden (vanwege de actuele spanning op de woningmarkt);
In de Huisvestingsverordening moet bij het opleveren van de allereerste Flexwoningen opgenomen zijn dat het bepaalde in artikel 11.a. en 11.b. van de Huisvestingswet 2014 van toepassing is;
Voor de huisvesting van arbeidsmigranten in flexwoningen gelden kwaliteitseisen die zijn beschreven in de paragraaf Prioritaire doelgroepen, onderdeel arbeidsmigranten.
De plannen voor ‘Flexwoningen’ moeten in het regionale woningbouwprogramma opgenomen worden (inclusief markering als ‘Flexwoning’), waarbij in een aanvullende projectbeschrijving ingegaan wordt op de wijze waarop aan bovenstaande voorwaarden is of wordt voldaan. Door de markering ‘Flexwoning’ kan het aantal Flexwoningen dat voldoet aan de voorwaarden los worden gezien van de andere woningen in het woningbouwprogramma.
Het regionale woningbouwprogramma vormt ook de basis voor de periodieke actualisatie van lijst met de grote buitenstedelijke bouwlocaties (3 hectare-kaart).
Deze voorwaarden zijn:
Het gaat om nieuwe woningen, te weten (on)zelfstandige woningen of ‘woonunits’, die voor de duur van minimaal vijf jaar tijdelijk (= voor bepaalde duur) verhuurd worden conform de wettelijke regels;
De gemeente heeft de afspraken met de eigenaar of exploitant over het voorgaande in een overeenkomst vastgelegd;
De woningen moeten binnen vijf jaar opgeleverd worden (vanwege de actuele spanning op de woningmarkt);
In de Huisvestingsverordening moet bij het opleveren van de allereerste Flexwoningen opgenomen zijn dat het bepaalde in artikel 11.a. en 11.b. van de Huisvestingswet 2014 van toepassing is;
Voor de huisvesting van arbeidsmigranten in flexwoningen gelden kwaliteitseisen die zijn beschreven in de paragraaf Prioritaire doelgroepen, onderdeel arbeidsmigranten.
De plannen voor ‘Flexwoningen’ moeten in het regionale woningbouwprogramma opgenomen worden (inclusief markering als ‘Flexwoning’), waarbij in een aanvullende projectbeschrijving ingegaan wordt op de wijze waarop aan bovenstaande voorwaarden is of wordt voldaan. Door de markering ‘Flexwoning’ kan het aantal Flexwoningen dat voldoet aan de voorwaarden los worden gezien van de andere woningen in het woningbouwprogramma.
Het regionale woningbouwprogramma vormt ook de basis voor de periodieke actualisatie van lijst met de grote buitenstedelijke bouwlocaties (3 hectare-kaart).
Bij het ontbreken van een actueleactueel regionaal woningbouwprogramma beoordeelt de provincie per planwoningbouwplan of de behoefte voldoende is onderbouwd met toepassing van de ‘ladder voor duurzame verstedelijking’ en het provinciale Omgevingsbeleid. Wanneer er geen sprake is van een door de provincie (volledig) vastgestelde regionale woonvisie en/of vastgesteld regionaal woningbouwprogramma hebben Gedeputeerde Staten de mogelijkheid om zelf een woonvisie en/of een regionaal woningbouwprogramma vast te stellen.
De provincie zal het regionaal woningbouwprogramma beoordelen op het behalen van de volgende doelstellingen:
minimaal 2/3 betaalbare woningbouw (huur en koop) vanaf 2025 in het regionale woningbouwprogramma (nieuwbouw);
waarvan minimaal de helft in portefeuille van woningcorporatiessociale huurwoningen, dus minimaal 1/3 in portefeuille van woningcorporaties vanaf 2025 in het regionale woningbouwprogramma (nieuwbouw);
strevendoorgroeien naar minimaal 30% sociale huur in de totale woningvoorraad per gemeente.
Onderstaand is per doelstelling uitgewerkt wat GS van belang vindtvinden bij deze beoordeling:
Doelstelling 1: minimaal 2/3 betaalbare woningbouw (huur en koop) vanaf 2025 in het regionale woningbouwprogramma;
Doelstelling 2: minimaal 1/3 in portefeuille van woningcorporaties vanaf 2025 in het regionale woningbouwprogramma
Doelstelling 1: minimaal 2/3 betaalbare woningbouw (huur en koop) vanaf 2025 in het regionale woningbouwprogramma;
Doelstelling 2: minimaal de helft daarvan sociale huurwoningen, dus minimaal 1/3 vanaf 2025 in het regionale woningbouwprogramma (nieuwbouw).
Elk regionaal woningbouwprogramma moet vanaf het jaar 2025 bestaan uit minimaal 2/3 betaalbare woningen (huur en koop) en(nieuwbouw) voor minimaal 1/3 bestaan uit woningen (sociale huur/middenhuur) die door woningcorporaties in portefeuille worden genomenhuurwoningen. Voor beidede doelstellingen gaat het om het totaalpercentage van de hele regio. In het regionale woningbouwprogramma moet een regio aangegeven hoeveel woningen in de prijsklassen van betaalbare woningbouw zijn geprogrammeerd. Een regionaal woningbouwprogramma kent een planningshorizon van minimaal 10 jaar. Het gemiddelde percentage van de eerste 10 jaar van het regionale woningbouwprogramma moet vanaf de jaarschijf 2025 of 2026 voldoen aan de genoemde doelstelling.
Voorbeeld: in het woningbouwprogramma dat begin 2024 door GS worden aanvaard moet het gemiddelde van de jaren 2025 t/m 2034 aan de doelstellingen voldoen, in het woningbouwprogramma dat in begin 2025 door GS worden aanvaard moet het gemiddelde van de jaren 2025 t/m 2034 aan de doelstellingen voldoen, in het woningbouwprogramma dat in 2026 door GS worden aanvaard moet het gemiddelde van de jaren 2026 t/m 2035 aan de doelstellingen voldoen etc.
Voorbeeld: in het woningbouwprogramma dat begin 2024 door GS wordt aanvaard moet het gemiddelde van de jaren 2025 t/m 2034 aan de doelstellingen voldoen, in het woningbouwprogramma dat in begin 2025 door GS wordt aanvaard moet het gemiddelde van de jaren 2025 t/m 2034 aan de doelstellingen voldoen, in het woningbouwprogramma dat in 2026 door GS worden aanvaard moet het gemiddelde van de jaren 2026 t/m 2035 aan de doelstellingen voldoen etc.
De provincie verwacht dat de gemeenten zich maximaal inspannen om de doelstellingen te halen. Bij de beoordeling let de provincie op de inspanning van de gemeente en omstandigheden waar de gemeente geen invloed op heeft.
Bij de jaarlijkse vaststelling door GS van het regionale woningbouwprogramma wordt op regionaal niveau beoordeeld of de samenwerkende gemeenten binnen de regio de doelstellingen halen. Indien zij voldoen kan het regionale woningbouwprogramma worden vastgesteld. Indien het regionale woningbouwprogramma niet voldoet aan beide doelstellingen of één van de doelstellingen, dan gaat de provincie in overleg met de samenwerkende gemeenten. In dit gesprek wordt inzichtelijk gemaakt wat de mogelijkheden zijn om meer betaalbare woningbouw, dan wel meer woningen sociale huur/middenhuur die door woningcorporaties in portefeuille worden genomen op te nemen in het regionale woningbouwprogramma en wat de stappen en fasering kunnen zijn om door te groeien naar minimaal 2/3 betaalbare woningbouw (huur en koop) en minimaal 1/3 bestaan uit woningen (sociale huur/middenhuur) die door woningcorporaties in portefeuille worden genomen vanaf 2025 en de jaren daarna.
Bij de jaarlijkse vaststelling door gedeputeerde staten van het regionale woningbouwprogramma word op regionaal niveau beoordeeld of de samenwerkende gemeenten binnen de regio de doelstellingen halen. Elk van de doelstellingen is van toepassing voor de planperiode van 10 jaar van het regionaal woningbouwprogramma. Om tot de aangegeven doelstellingen te komen tellen ook woningbouwplannen mee waarvan nog geen prijsklassen bekend zijn. GS zullen deze plannen voorlopig vaststellen en pas bij het bekend worden van de prijsklassen een definitief oordeel geven.
Indien overeenstemming wordt bereikt over hoe de doelstellingen (op termijn) kunnen worden behaald in het regionale woningbouwprogramma, dan worden de afspraken vastgelegd en toegevoegd aan de regionale woonzorgvisie en het regionale woningbouwprogramma. Dit regionaal woningbouwprogramma wordt eveneens lokaal (en soms regionaal) vastgesteld en doorvertaald in de concrete planvorming. Deze flexibiliteit is opgenomen als tussenstap om in een reëel scenario toe te werken naar de doelstelling. Dit is uitdrukkelijk geen permanente afwijking/ontheffing op de vastgestelde doelstelling in de Omgevingsvisie.
Indien geen overeenstemming bereikt wordt tussen de provincie en de samenwerkende gemeenten, zullen Gedeputeerde Staten niet instemmen met het regionaal woningbouwprogramma of onderdelen daarvan. Als Gedeputeerde Staten een regionaal woningbouwprogramma niet in zijn geheel vaststelt, geven ze aan welke woningbouwplannen desondanks toch kunnen doorgaan. Die woningbouwplannen vallen dan onder de gedeeltelijke vaststelling. Alle andere plannen vallen daarmee automatisch onder de toepassing van de Omgevingsverordening (dan geldt de norm van 2/3 betaalbare woningen, dan wel 30% sociale huur per omgevingsplan). De Omgevingsverordening is namelijk automatisch van toepassing als het woningbouwplan niet onderdeel uitmaakt van een geheel of gedeeltelijk vastgesteld regionaal woningbouwprogramma.
Omdat in een omgevingsplan niet kan worden aangegeven welke partij de woningen bouwt of in portefeuille neemt is er voor gekozen om de doelstelling minimaal 1/3 bestaan uit woningen (sociale huur/middenhuur) die door woningcorporaties in portefeuille in de ordening te vertalen in minimaal 30% sociale huur.
Als er sprake is van een gedeeltelijke vaststelling van het regionaal woningbouwprogramma geven GS aan voor welke woningbouwplannen beide welke van onderstaande doelstellingen (beide of één ervan) opgenomen moeten worden:
Indien in het regionale woningbouwprogramma nog niet kan worden voldaan aan één of meerdere doelstellingen, beoordelen gedeputeerde staten het behalen van de doelstellingen in de woningbouwprogramma's op gemeentelijk niveau. Onderdelen die meespelen in de beoordeling zijn de al aanwezige voorraad sociale huur binnen de totale voorraad, de ruimtelijke mogelijkheden, de leefbaarheid binnen wijken en reeds gemaakt bestuurlijke afspraken die uitgaan van lagere percentages betaalbare woningbouw. Gedeputeerde Staten kunnen dan besluiten om woningbouwplannen aan te houden voor een door Gedeputeerde Staten te bepalen periode van een gemeente waar wel mogelijkheden zijn om het percentage sociale en betaalbare woningbouw te verhogen en die nog grote stappen heeft te zetten heeft om te voldoen aan de doelstellingen. In deze periode kan de gemeente zich extra inspannen om de percentages die in de doelstellingen genoemd zijn in de gemeentelijke woningbouwprogrammering te verhogen. Wanneer dit onvoldoende soelaas biedt stellen gedeputeerde staten de betreffende woningbouwplannen niet vast als onderdeel van de regionale programmering en dient de gemeente per wijziging van het omgevingsplan met 12 of meer woningen die geen onderdeel uit maakt van de regionale programmering te voldoen aan respectievelijk:
minimaal 2/3 betaalbare woningen per omgevingsplanwoningbouw;
30% sociale huurwoningen per omgevingsplan (in een omgevingsplan kan alleen maar sociale huur worden vastgelegd, niet de partij die de woningen in portefeuille neemt)
minimaal de helft daarvan, dus 1/3 van het totaal sociale huurwoningen;
Indien de gemeente wel kan voldoen aan de doelstellingen of er zijn aantoonbare omstandigheden waardoor dat niet mogelijk is zij voldoen dan kan het gemeentelijk nieuwbouwprogramma uit het regionale woningbouwprogramma met alle woningbouwplannen worden vastgesteld.
Doelstelling 3: minimaal 30% sociale huur in de voorraad per gemeente
In elk regionaal woningbouwprogramma moet aangetoond zijn dat elke gemeente streeft naar minimaal 30% sociale huurvoorraad.
Van een gemeente die boven dit percentage zit wordt verwacht dat ze het aantal sociale huurwoningen per saldo op peil houdt (saldo toevoeging minus sloop/verkoop blijft gelijk). Gemeenten kunnen gemotiveerd een verzoek aan GS indienen om af te wijken van het in stand houden van het percentage sociale huurvoorraad (als dat op dat moment op meer dan 30% sociale voorraad is) indien dit bijdraagt om evenwichtige spreiding in de regio te bevorderen en deze voornemens regionaal zijn afgestemd. Via de doelstelling dat minimaal 1/3 van de nieuwbouw door woningcorporaties op regionaal niveau in portefeuille moet worden genomen, blijft het percentage op minimaal 30%.
Van een gemeente die onder dit percentage van 30% zit wordt verwacht dat zij bij de indiening van het regionale woningbouwprogramma bij GS aangeeft welk ‘ingroeipercentage’ en welk tempo deze gemeente voor de periode van de duur van het regionaal woningbouwprogramma hanteert om in de richting van de 30% sociale huur in de voorraad te komen. Van gemeenten met een klein bouwprogramma en een laag percentage sociale huur kan niet verwacht worden dat zij meteen al toegroeien naar de 30%. De provincie verwacht van elke gemeente immers het maximale, niet het onhaalbare. Met ingroeipercentage wordt bedoeld: bijvoorbeeld de stap van 25% naar 30% in de periode van 5 jaar van het regionaal woningbouwprogramma en welk percentage sociale huur de gemeente dan per plan hanteert. Bij het indienen van het regionaal woningbouwprogramma gaat de provincie er dan ook van uit dat dit met de overige gemeenten en actieve woningcorporaties in de regio besproken is en dat zij akkoord gaan met het ingroeipercentage en tempo van de desbetreffende gemeente.
Bij de beoordeling van het regionale woningbouwprogramma kan GS de regionale koepel van actieve woningcorporaties (dan wel de actieve woningcorporatie(s) in een gemeente waar geen regionale koepel is) op basis van de slaagkans voor sociale huurwoningen in de betreffende regio/gemeente een advies vragen over het door de gemeente voorgestelde ingroeipercentage. Bij Een negatief advies van de regionale koepel betrekt GS bij de besluitvorming om het voorgestelde woningbouwprogramma van de betreffende gemeente niet vast te stellen totdat er overeenstemming is tussen provincie en gemeente over de te nemen maatregelen zoals beleidsaanpassingen, het ingroeipercentage of het beoogde tempo. Tot die tijd gaat de provincie ervan uit dat elke nieuwe stedelijke ontwikkeling voor wonen dan op zichzelf voldoet aan de doelstelling dat 30% sociale huur wordt gerealiseerd zoals dit is opgenomen in de Omgevingsverordening.
Doelstelling 3: streven naar minimaal 30% sociale huur in de totale woningvoorraad per gemeente.
Van een gemeente die substantieel minder sociale huur in de voorraad heeft, dient een hoger aandeel van meer dan 1/3e sociaal in de gemeentelijke woningbouwprogrammering te realiseren, zodat de voorraad sociale huurvoorraad toeneemt. Het gaat daarbij om gemeenten die minder dan 27% (10% onder de doelstelling) sociale huur in de woningvoorraad hebben.
Een gemeente die meer dan 1/3e sociale huurwoningen in de bestaande woningvoorraad heeft, kan een lager aandeel doen, mits de totale voorraad niet daalt onder de 30%. Hierover zijn maatwerkafspraken te maken.
Op dit moment zijn er alleen landelijke cijfers beschikbaar van het aandeel corporatiewoningen sociale huur in de totale woningvoorraad per gemeente. Het aandeel particuliere sociale huurwoningen in de totale woningvoorraad per gemeente wordt niet bijgehouden. Als een gemeente onder de 30% sociale huur (corporatiewoningen) in de totale woningvoorraad zit dan ligt de bewijslast bij de gemeente om het aandeel particuliere sociale huur in de totale woningvoorraad aan te tonen. Niet alle particuliere sociale huur telt mee. Alleen de particuliere sociale huur die aan de voorwaarden voor sociale huur voldoet die zijn vastgelegd in de Omgevingsvisie: beschikbaar zijn voor de DAEB-inkomensgroep, minimaal 25 jaar vanaf de bouw wordt ingezet als sociale huurwoning, een begrensde huur heeft en er is sprake van een maximale jaarlijkse huurverhoging, verhuurd worden via een woonruimteverdeelsysteem. De extra woningen die aan deze voorwaarden voldoen tellen dan mee in het aandeel sociale huur in de totale woningvoorraad, waardoor de gemeente boven de 30% sociale huur in de totale woningvoorraad uit kan komen.
De provincie heeft met een aantal gemeenten en regio’s bestuurlijke afspraken gemaakt over locatie, kwantiteit, kwaliteit en tempo van (sociale) woningbouw. Dit neemt niet weg dat locaties waarvoor bestuurlijke afspraken met de provincie zijn gemaakt op het gebied van wonen moeten voldoen aan het provinciale Omgevingsbeleid. Gewijzigde omstandigheden kunnen voor alle partijen aanleiding geven voor heroverweging. Een overzicht van deze afspraken is opgenomen in het Omgevingsprogramma.
Regionale realisatieagenda
Regionale realisatieagenda
Op 11 oktober 2022 hebben Gedeputeerde Staten de ‘Samenwerkingsafspraken woningbouw Zuid-Holland’ tussen Rijk en provincie vastgesteld en daarmee met de minister voor Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening (VRO) de ambitie uitgesproken in de periode 2022 tot en met 2030 235.460 woningen toe te voegen in onze provincie, waarvan minimaal 2/3e in het betaalbare segment (sociale huur, middenhuur en koopwoningen tot 355.000 euro), waarvan de helft door woningbouwcorporaties wordt gerealiseerd. Ook is afgesproken dat elke gemeente toegroeit naar 30% sociale huur in de voorraad per gemeente.
De doelstellingen uit de Samenwerkingsafspraken Rijk-provincie zijn beschreven en uitgewerkt in vijf regionale realisatieagenda’s wonen (RRA's) voor de woonregio’s Holland Rijnland, Haaglanden, Rotterdamse regio, Midden-Holland en voor de samenwerkende woonregio’s Alblasserwaard, Drechtsteden, Goeree-Overflakkee en Hoeksche Waard.
De RRA’s zijn op 14 maart 2023 ondertekend door de minister voor VRO, provincie, gemeenten en woningcorporaties. Daarnaast hebben verschillende marktpartijen, drinkwaterleidingbedrijven, netbeheerders en huurdersorganisaties een steunverklaring gegeven. De komende periode zal de samenwerking tussen de partijen van de regionale realisatieagenda's verder worden vormgegeven.
In de regionale realisatieagenda’s zijn nadrukkelijk een aantal randvoorwaarden in de vorm van kritische succesfactoren genoemd die van invloed zijn op de realisatie van de doelstellingen en zijn oplossingsrichtingen voor de kritische succesfactoren aangegeven. Genoemd als kritische succesfactor zijn a.s. het stikstofdossier en het tekort aan personeel bij zowel overheden als bouwbedrijven. De partijen die de regionale realisatieagenda’s hebben ondertekend gaan met elkaar periodiek in overleg hoe de kritische succesfactoren op te lossen.
Toezicht houden op de Huisvestingswet
De doelstellingen uit de Samenwerkingsafspraken Rijk-provincie zijn beschreven en uitgewerkt in vijf regionale realisatieagenda’s wonen (RRA's) voor de woonregio’s Holland Rijnland, Haaglanden, Rotterdamse regio, Midden-Holland en voor de samenwerkende woonregio’s Alblasserwaard, Drechtsteden, Goeree-Overflakkee en Hoeksche Waard.
De RRA’s zijn op 14 maart 2023 ondertekend door de minister voor VRO, provincie, gemeenten en woningcorporaties. Daarnaast hebben verschillende marktpartijen, drinkwaterleidingbedrijven, netbeheerders en huurdersorganisaties een steunverklaring gegeven. De komende periode zal de samenwerking tussen de partijen van de regionale realisatieagenda's verder worden vormgegeven.
In de regionale realisatieagenda’s zijn nadrukkelijk een aantal randvoorwaarden in de vorm van kritische succesfactoren genoemd die van invloed zijn op de realisatie van de doelstellingen en zijn oplossingsrichtingen voor de kritische succesfactoren aangegeven. Genoemd als kritische succesfactor zijn o.a. het stikstofdossier en het tekort aan personeel bij zowel overheden als bouwbedrijven. De partijen die de regionale realisatieagenda’s hebben ondertekend gaan met elkaar periodiek in overleg hoe de kritische succesfactoren op te lossen.
Bestuurlijke afspraken over woningbouw
De provincie heeft met een aantal gemeenten en regio’s bestuurlijke afspraken gemaakt over locatie, kwantiteit, kwaliteit en tempo van woningbouw. Dit neemt niet weg dat bestemmingsplannen voor locaties waarvoor bestuurlijke afspraken met de provincie zijn gemaakt op het gebied van wonen moeten voldoen aan het provinciale omgevingsbeleid. Zo dient conform de ladder voor duurzame verstedelijking de behoefte te worden onderbouwd op basis van actueel onderzoek.
Gewijzigde omstandigheden kunnen voor alle partijen aanleiding geven voor heroverweging.
-Duin- en Bollenstreek
In het kader van de Gebiedsuitwerking Haarlemmermeer-Bollenstreek heeft de provincie afspraken gemaakt met het Rijk, regio Holland Rijnland en provincie Noord-Holland over de realisering van 4.600 woningen plus 600 greenportwoningen in de Duin- en Bollenstreek tot 2030 voor de woningbehoefte van de metropoolregio Amsterdam. Verdere fasering, verdeling en dosering van dit woningbouwprogramma staat benoemd in de Regionale Woonagenda Holland Rijnland.
600 Greenportwoningen
Aan de afspraak over 600 Greenportwoningen zijn onderstaande voorwaarden verbonden:
de woningen mogen niet gerealiseerd worden binnen het Kroonjuweel Landgoed Keukenhof;
de opbrengst van de bouw van de woningen wordt afgedragen aan de Greenport Ontwikkelingsmaatschappij (GOM) ten behoeve van de projecten uit het meerjarenprogramma.
-Valkenburg
Onze ambitie is om het voormalige vliegkamp Valkenburg voortvarend en integraal te transformeren en te versterken naar een duurzame, hoogwaardige en goed ontsloten locatie voor wonen, werken, recreatie, natuur en water, met inpassing van het aanwezige cultuurhistorische erfgoed. Gestreefd wordt naar een nieuwe woonwijk met maximaal 5.600 woningen met een breed palet aan prijsklassen, van sociale huurwoningen tot en met woningen in het topmilieu (maximaal 500). Tijdelijk gebruik van de locatie tijdens de gefaseerde ontwikkeling wordt gestimuleerd, bijvoorbeeld voor tijdelijke huisvesting van bijzondere doelgroepen of duurzame energieopwekking. Belangrijk vertrekpunt voor de ontwikkeling van Valkenburg is de woningbehoefte van regio Holland Rijnland. De verstedelijkingsopgave is maatgevend. Leidend zijn de Regionale Woonagenda Holland Rijnland en de daarbij behorende regionaal woningbouwprogrammering waarmee Gedeputeerde Staten hebben ingestemd.
De nieuwe woonwijk wordt ontsloten met twee ongelijkvloerse aansluitingen op de N206/Tjalmaweg (RijnlandRoute). Het streven is om het verkeer op de N441/Wassenaarseweg niet te laten toenemen als gevolg van de nieuwe wijk en sluipverkeer tegen te gaan. Dit mede ook om stikstofdepositie op de nabijgelegen kwetsbare natuur in de duinen te beperken. Ten zuiden van de N206/Tjalmaweg wordt een vrije busbaan aangelegd voor het R-net tussen Leiden Centraal en Katwijk met een spitsfrequentie van 12 bussen per uur. De busbaan krijgt ter hoogte van Nieuw Valkenburg twee R-net bushaltes. De haalbaarheid van additioneel openbaar of andere (innovatieve) vormen van vervoer door de woonwijk kan nader worden onderzocht bij de verdere planontwikkeling. Gestreefd wordt naar een ontsluiting per fiets en te voet in alle windrichtingen, bij voorkeur als onderdeel van regionale (snel)fiets- en wandelverbindingen. Fietsers en voetgangers kunnen, na realisatie, gebruik maken van de oostelijke ongelijkvloerse kruising van de Tjalmaweg, waar tevens een reservering voor de HOV-baan is opgenomen.
In de bestaande hangaarzone van het voormalige vliegkamp wordt meegewerkt aan een pilot voor Unmanned Valley Valkenburg, een test- en ontwikkelcentrum voor onbemande systemen, met een proefperiode tot mei 2023 (te verlengen tot mei 2028). Tevens wordt ruimte geboden aan een bijbehorend tijdelijk testveld van maximaal 500 bij 500 meter. Bij een succesvolle proefperiode wordt ruimte geboden aan een permanent testveld van maximaal 500 bij 500 meter met een gunstige situering voor een corridor naar zee. Bij een eventuele situering in de Groene Zone tussen de nieuwe woonwijk en de bestaande woonkern van Wassenaar zal het testveld een groen karakter krijgen, passend binnen het landschappelijke karakter hiervan. Aan de oostrand van de nieuwe woonwijk wordt ruimte gereserveerd voor een nieuw werkpark voor internationale bedrijven en kennisinstellingen, zoals bijvoorbeeld bio science, met een uitgeefbaar oppervlak van maximaal 15 hectare in een groene, campusachtige omgeving. Bij de uitwerking wordt rekening gehouden met het voorgedragen werelderfgoed Limes en de overige delen van de Limes. De cultuurhistorische waarden worden zoveel mogelijk beleefbaar gemaakt. Tussen de nieuwe woonwijk en de bestaande kern van Wassenaar wordt gestreefd naar een brede, robuuste en kwalitatief Groene Zone. Onderdeel daarvan is de ecologische verbinding tussen de duinen en het Groene Hart. De noordoostelijke begrenzing van de Groene Zone wordt gevormd door de rand van de nieuwe woonwijk. Deze begrenzing wordt bij de planuitwerking verder geoptimaliseerd in de vorm van zachte overgangen tussen het nieuwe stedelijk gebied en het bestaande landelijke gebied. De Groene Zone zal samen met de Mient Kooltuin en het Valkenburgse Meer mede gaan voorzien in de extensieve recreatiebehoefte voor de inwoners van de nieuwe woonwijk en wijde omgeving. Het Valkenburgse Meer zal daarnaast naar verwachting tot 2042 in gebruik blijven als zandwinning. De ontwikkeling van een nieuwe woonwijk met maximaal 5.600 woningen en de ontwikkeling van 15 hectare nieuw bedrijventerrein biedt dé mogelijkheid om te streven naar een duurzame, gasloze energiehuishouding met onder andere collectieve warmte/koude voorzieningen en de opwekking van zonne-energie. Daarnaast is de oever van het Valkenburgse Meer in de Omgevingsverordening aangewezen als locatie voor windenergie.
-Middengebied Zuidplaspolder
Rolkeuze
In de gebiedsontwikkeling van het Middengebied vervult de provincie verschillende rollen die bovendien veranderen in de tijd. Hieronder wordt dit per rol toegelicht.
Reguleren
Vanuit haar verantwoordelijkheid voor de ruimtelijke ordening en de fysieke leefomgeving heeft de provincie een belangrijke regulerende rol over waar grootschalige, stedelijke ontwikkelingen buiten Bestaand Stads- en Dorpsgebied (BSD) wel en niet kunnen plaatsvinden. Er is in de ontwikkeling van het Middengebied sprake van grootschalige, stedelijke ontwikkelingen en de eerder in dit document beschreven voorgenomen wijziging van de provinciale Omgevingsverordening is daarvoor nodig.
Regisseren
De provincie heeft heel lang een regisserende rol gehad in de ontwikkeling van het Middengebied. De afgelopen jaren is deze rol steeds meer overgenomen door de gemeente Zuidplas, maar de provincie heeft deze rol nog steeds omdat de provincie (voor 40%) deelnemer is aan de Grondbank RZG Zuidplas die 300 hectare grond bezit in het Middengebied en omdat de provincie zelf ca. 40 hectare grond in het Middengebied in eigendom heeft. Er zijn inmiddels koopovereenkomsten gesloten tussen de Grondbank RZG Zuidplas en de gemeente Zuidplas en tussen de provincie en de gemeente Zuidplas om al deze gronden over te nemen en die verkoop zal definitief worden wanneer het nieuwe Omgevingsplan voor het Middengebied onherroepelijk is geworden. De regisserende rol van de provincie zal dus steeds kleiner worden.
Voor een aantal projecten zal de provincie haar regisserende en uitvoerende rol in het Middengebied behouden. Bijvoorbeeld voor de realisatie van de Groene Waterparel en de afgesproken aanpassingen van provinciale wegen.
Faciliteren
De gemeente Zuidplas neemt het grootste deel van de uitvoering van de Overeenkomst voor haar rekening, maar in de Overeenkomst zijn ook nog een heel aantal verplichtingen voor de provincie opgenomen en vooral veel afspraken over onderwerpen die gezamenlijk worden opgepakt (zoals de realisatie van de ecologische verbindingszone en benodigde maatregelen op het gebied van mobiliteit). De provincie heeft in de uitvoering van de Overeenkomst dus vooral een faciliterende rol. Ook deze Herziening van de provinciale Omgevingsverordening en het provinciale Omgevingsprogramma passen binnen die rol. Naar mate steeds meer afspraken uit de Overeenkomst uitgevoerd zijn, zal de faciliterende rol van de provincie steeds kleiner worden.
Stimuleren
Hierboven is beschreven dat de regisserende en faciliterende rol van de provincie door de jaren heen naar verwachting steeds kleiner zal worden. De verwachting is ook dat de provincie in de toekomst steeds meer een stimulerende rol zal innemen voor de ontwikkeling van het Middengebied. De gemeente Zuidplas zal ongetwijfeld nog veel uitdagingen tegenkomen in de ontwikkeling van het Middengebied en de provincie zal de gemeente daarbij waar mogelijk helpen en ondersteunen.
Toelichting
In het Middengebied van de Zuidplaspolder vindt een grootschalige, integrale gebiedsontwikkeling plaats. De afspraken over deze gebiedsontwikkeling zijn vastgelegd in de Bestuurlijke Overeenkomst Ontwikkeling Middengebied Zuidplaspolder die op 1 juli 2021 door de gemeente Zuidplas, de Grondbank RZG Zuidplas en de provincie Zuid-Holland is ondertekend. Er wordt een nieuw dorp met bijbehorende voorzieningen, 47 hectare (uitgeefbaar) bedrijventerrein rond de Gouweknoop, bijbehorende infrastructuur, natuur en recreatievoorzieningen gerealiseerd. De woningbouw in het Vijfde Dorp, de bedrijventerreinen “Doelwijk II” en “Gouwepark II” en de rest van het Middengebied van de Zuidplaspolder worden conform het Convenant Klimaatadaptief Bouwen (4 oktober 2018) of diens opvolger, klimaatadaptief ingericht met een wijze van bebouwing die bijdraagt aan een gezonde en veilige leefomgeving.
Op de locatie ‘Vijfde Dorp’ komen 8.000 woningen in dorpse en landelijke woonmilieus waarvan minimaal de helft in het betaalbare segment en 30% van de woningen worden sociale huurwoningen. Er zijn 4.200 woningen voor het Middengebied opgenomen in het in 2021 door de provincie aanvaarde regionale woningbouwprogramma tot 2031 van de regio Midden-Holland. Onderdeel van deze aanvaarding is dat tot 2031 2.000 woningen voor deze locatie zijn toegekend uit de ‘provinciale woningbehoeftepot’. De 3.800 woningen die na 2030 gerealiseerd worden in het Middengebied, worden voor zo ver mogelijk binnen de toegestane woningvoorraadtoename van de regio Midden-Holland voor de periode 2031-2040 gerealiseerd. Indien dit aantal niet (in zijn geheel) past binnen de dan geldende toegestane woningvoorraadtoename van de regio Midden-Holland voor de periode 2031-2040, omdat er voldoende geschikte woningbouwlocaties elders in de regio Midden-Holland beschikbaar zijn, dan zal dat deel van de 3.800 woningen dat niet past binnen de dan geldende toegestane woningvoorraadtoename van de regio Midden-Holland voor de periode 2031-2040, ten laste worden gebracht van de dan geldende toegestane provinciale woningvoorraadtoename voor de periode 2031-2040. Onder geschikte woningbouwlocaties worden daarbij woningbouwlocaties verstaan die passen binnen het dan geldende provinciale omgevingsbeleid en waarvan aangetoond is dat die uiterlijk in 2040 volledig gerealiseerd kunnen zijn.
Tevens zal de gemeente Zuidplas het Koning Willem I bos realiseren. Het voornemen is om de begrenzing van het Koning Willem I bos op te nemen in het provinciaal omgevingsbeleid nadat deze begrenzing is vastgelegd in het gemeentelijke Omgevingsplan.
-Knoop Leiden West
In de Overeenkomst Knoop Leiden West is een stelsel van bestuurlijke afspraken gemaakt voor een integrale ontwikkeling van de “Knoop” in samenhang met andere projecten in de As Leiden-Katwijk. Voor woningbouw betreft dit afspraken over de ontwikkeling van woningen op de locaties Rijnfront-Noord, Rijnoevers, Frederiksoord Zuid (Oegstgeestse deel), de locatie Rijnoevers (meest zuidelijke eiland) en Rijnfront Zuid. De woningen zijn opgenomen in de Regionale Woonagenda Holland Rijnland. De provincie zal zo nodig in overleg treden over de fasering en dosering van de ruimtelijke ontwikkelingen.
-Noordse Buurt
In de gemeente Nieuwkoop wordt de verouderde glastuinbouwlocatie Noordse Buurt gesaneerd. Dit vindt plaats om de kwaliteit van het landschap, de waterhuishouding, de waterkwaliteit en de ecologische structuur rondom het Natura2000-gebied de Nieuwkoopse Plassen te verbeteren. Om de glassanering in de Noordse Buurt te financieren, is met de gemeente Nieuwkoop overeengekomen 430 woningen boven de behoefteraming te realiseren aansluitend aan een vijftal kernen. Het gaat om Nieuwveen (De Verwondering), Ter Aar (West en Zuid-Oost), Noorden (Land van Koppen), Nieuwkoop (Buytewech Noord) en Langeraar (Noord-West).
-Maasluis-Dijkpolder
In de gemeente Maassluis biedt de locatie Dijkpolder de mogelijkheid om invulling te geven aan een woningvraag die in deze subregio slechts in uitleglocaties gerealiseerd kan worden. In de Dijkpolder kan woningbouw ontwikkeld worden die aansluit bij de verhoudingen 80% binnenstedelijk bouwen en 20% in uitleglocaties, zoals in de Verstedelijkingsstrategie Zuidvleugel is opgenomen. Na de planperiode van het vigerende bestemmingsplan kan Dijkpolder verder ontwikkeld worden voor woningbouw.
-Zoeterwoude
Met de gemeente Zoeterwoude is in het kader van de bestuursovereenkomst inzake het HOV-Net Zuid-Holland Noord van 17 mei 2013 de afspraak gemaakt dat zij minimaal 300 woningen zal realiseren in Meerburg.
-Duivenvoordecorridor
Met de gemeente Voorschoten en Leidschendam-Voorburg zijn bestuurlijke afspraken gemaakt voor de ruimtelijke invulling van de Duivenvoordecorridor. De afspraken zijn gericht op het realiseren van een duurzame landschappelijke structuur en het waarborgen van een duurzame recreatiefunctie in een overwegend groen landschap. Dit betekent dat, ondanks dat de Duivenvoordecorridor gelegen is in een gebied met beschermingscategorie 1, waar aanpassing en transformatie niet is toegestaan, deze afspraken wel uitgevoerd kunnen worden. Voorwaarden hiervoor zijn:
De ruimtelijke kwaliteit van dit gebied dient verbeterd te worden door het vervangen van de kassen en bedrijfsgebouwen die een oppervlak van 33 hectare innemen. Maximaal 15% van het oppervlak van de gesloopte opstallen mag voor woongebouwen worden bestemd. De rest van de gronden wordt benut voor het realiseren van groendoelstellingen.
Woningbouw is toegestaan mits de realisatie van de groenopgave en de recreatieve functie zich gelijktijdig zullen voltrekken.
De glastuinbouw wordt gesaneerd, buitenplaatsen en bosschages worden hersteld en ontwikkeld en er wordt voorzien in recreatieve faciliteiten.
Verrommeling van het landschap moet voorkomen worden. Stimuleren van ruimtelijke functies die bijdragen aan de openheid en het groene landelijk gebied, waarbij als doelstelling het saneren van ongewenste bebouwing geldt.
Het beleid is erop gericht om dit gebied te transformeren tot relatief grootschalig, groen gebied met diverse recreatiemogelijkheden.
-Kwintsheul – De Driesprong
De woningbouwlocatie De Driehoek bij Kwintsheul (gemeente Westland) heeft een omvang van bijna 7 ha en biedt ruimte aan ongeveer 230 woningen. De woningen zijn onder andere nodig om de doorstroming binnen de woningvoorraad van Kwintsheul te bevorderen. Voldoende sociale woningbouw (meer dan 30%) is voor de provincie voorwaarde voor ontwikkeling van deze locatie buiten bestaand stads- en dorpsgebied. In het kader van de regionale woonvisie zal dit worden vastgelegd.
-Brielle – Oude Goote
De woningbouwlocatie Oude Goote heeft een omvang van ongeveer 30 ha. Er worden ongeveer 700 woningen gerealiseerd, waarvan 30% sociale woningen. Bij de uitwerking van de woningbouwlocatie wordt een bijzondere overgang naar het landelijk gebied gerealiseerd, waarbij wordt gedacht aan een gespreide of geclusterde ontwikkeling in het zuidelijk deel van het plangebied.
-Topmilieus
Voor het leveren van een bijdrage aan een (internationaal) vestigingsklimaat zijn in de afgelopen decennia op meerdere plekken in Zuid-Holland topmilieus gerealiseerd, bijvoorbeeld in delen van de Westlandse Zoom. Het gaat dan om woningbouw, die zowel kwalitatief als financieel, tot het topsegment behoort. Veelal betreft dit kleinere aantallen woningen in het topmilieu. Grootschalige realisatie van een topmilieu is mogelijk op een deel van Valkenburg (zie ook elders in dit Programma).
Toezicht houden op de Huisvestingswet
Het toezicht houden betreft het toezicht op de wettelijke taak van gemeenten om vergunninghouders te huisvesten en om toezicht op de toepassing van de Huisvestingswet in het geval dat gemeenten een huisvestingsverordening vaststellen.
-Huisvesting vergunninghouders (statushouders)
De provincie heeft in het aanvullend beleidskader 2020 beschreven hoe zij haar toezicht uitoefent door gebruik te maken van de bestuurlijke interventieladder. Als een gemeente haar wettelijke taak niet naar behoren uitvoert kan de provincie in het uiterste geval de wettelijke taak voor de gemeente uitvoeren op kosten van de gemeente; de zogenoemde indeplaatsstelling.
De bestuurlijke interventieladder waarborgt dat de gemeente voldoende mogelijkheden heeft gehad om zelf zorg te dragen voor het huisvesten van voldoende vergunninghouders, voordat de provincie over gaat tot de indeplaatsstelling.
-Vaststellen huisvestingsverordening
Als een gemeente een huisvestingsverordening opstelt dient zij zich te houden aan het bepaalde in de Huisvestingswet. Mocht een gemeente dat niet doen dan kan de provincie het besluit tot vaststellen van de huisvestingsverordening voordragen voor schorsing of vernietiging.
Om dit te voorkomen wordt de provincie graag betrokken bij de voorbereiding van het vaststellen van een huisvestingsverordening. Op grond van de (het wetsvoorstel tot wijziging van de) Huisvestingswet vragen burgemeester en wethouders bij de voorbereiding van wijziging of vaststelling van een Huisvestingsverordening advies aan Gedeputeerde Staten over de gevolgen voor de regionale woningmarkt, de woningbouwopgave en de toepassing van artikel 14 van de Huisvestingswet.
Indien de gemeenteraad voornemens is een huisvestingsverordening vast te stellen vanuit het oogpunt van het bestrijden van onevenwichtige en onrechtvaardige effecten van schaarste aan woonruimte, onderbouwen burgemeester en wethouders in de woonzorgvisie de maatregelen die zij nemen om deze schaarste tegen te gaan en de inzet van de gemeente op het gebied van de lokale en regionale woningbouwopgave. Wij vragen de gemeenten om dit ook in de lokale en regionale woonzorgvisie toe te lichten.
De lokale en regionale woonzorgvisie bevat dan tenminste het volgende:
Een definitie van het begrip schaarste aan woonruimten. Deze definitie dient aan te sluiten bij de bevindingen van het gebruik van de huisvestingsverordening en de monitor woonruimteverdeling.
Eén of meer indicatoren waarmee de schaarste wordt gemeten.
Een kwantitatief uitbreidingsprogramma om de voorraad goedkope woonruimten af te stemmen op de omvang van doelgroepen, gericht op een significante afname binnen een benoemde termijn (vier jaar) van onevenwichtige en onrechtvaardige effecten van schaarste aan goedkope woonruimte. De bevindingen van het gebruik van de huisvestingsverordening en de monitor woonruimteverdeling leveren informatie op voor dit uitbreidingsprogramma. Bij dit uitbreidingsprogramma wordt rekening gehouden met de specifieke woningbehoeften van bepaalde doelgroepen, bijvoorbeeld goed toegankelijke woningen voor senioren.
In het wetsvoorstel Versterking regie volkshuisvesting heeft het Rijk het voornemen aangegeven dat elke gemeente voor bepaalde aandachtsgroepen verplicht een urgentieverordening heeft, waarbij de provincie een coördinerende rol krijgt. De verdere uitwerking van dit voornemen volgt medio 2023. Door de val van het kabinet is planning en inwerkingtreding van het wetsvoorstel onduidelijk.
Opvang van asielzoekers
De provincie Zuid-Holland wil samen met gemeenten verantwoordelijkheid nemen in de maatschappelijke opgave om meer en kwalitatief betere asielopvang te realiseren. Met inwerkingtreding van de Spreidingswet hebben gemeenten een (structurele) wettelijke taak in de opvang van asielzoekers gekregen. Voor 1 februari maakt het ministerie van Justitie en Veiligheid (JenV) het aantal benodigde opvangplekken voor de komende 2 jaar bekend, samen met de provinciale opgave en een indicatie per gemeente. Voor 1 november brengt de commissaris van de Koning verslag uit over de verdeling van de opvangplekken. Als er dan nog niet voldoende opvangplekken zijn, komt de staatssecretaris van JenV voor 31 december met een verdeelbesluit. De gemeenten hebben vervolgens zes maanden om de opvangplekken beschikbaar te stellen. JenV houdt toezicht op de uitvoering.
Voor het realiseren van voldoende asielopvang zijn in Zuid-Holland Regionale Regietafels (RRT’s) ingericht, die rapporteren aan de Provinciale Regietafel (PRT). De regio’s Haaglanden, Rotterdam-Rijnmond en Zuid-Holland Zuid hebben hierbij de structuur van de veiligheidsregio aangehouden. De regio’s Holland Rijnland en Midden-Holland hanteren de structuur van de woonregio’s. Elke RRT stelt een regioplan op waarin staat beschreven hoe aan de asielopgave wordt voldaan. Hierbij worden ook zoveel mogelijk de opgaven voor de opvang van Oekraïense ontheemden en de huisvesting van vergunninghouders betrokken. De provincie heeft, om dit te faciliteren, een ruimtelijke strategie asielopvang vastgesteld:
De voorkeur gaat uit naar het realiseren van duurzame locaties voor minimaal vijf jaar.
Locaties binnen bestaand stad- en dorpsgebied (BSD) zijn zeer kansrijk, zoals het transformeren van bestaand vastgoed en leegstaande kantoorpanden. Ook omdat voorzieningen, zoals winkels en scholen, vanaf deze locaties vaak goed bereikbaar zijn (te maken). Daarnaast zijn woningbouwlocaties buiten BSD die zijn opgenomen in het Omgevingsbeleid, de zogenaamde 3 hectare locaties, kansrijk om (tijdelijk) te benutten voor asielopvang.
Voor grotere locaties, die niet passen binnen het Omgevingsbeleid, zijn maatwerk oplossingen bespreekbaar. Gedeputeerde Staten kunnen op aanvraag van burgemeester en wethouders ontheffing verlenen. De voorwaarde die wij richting gemeenten daaraan verbinden is dat het gaat om locaties die minimaal vijf jaar beschikbaar zijn en minimaal 500 opvangplekken hebben. Bij uitzondering is een lager aantal bespreekbaar, mits dit past binnen de business case van het COA. Hierbij hanteren wij 250 opvangplekken of de gemeentelijke opgave als ondergrens. Om aan de opgave te kunnen voldoen, zijn grote locaties nodig. Dit ook vanuit de gedachte dat deze locaties het mogelijk maken om meer kleinschalige opvang te realiseren (kleine locaties kunnen leunen op de voorzieningen van grote locaties).
De provincie onderzoekt welke beleidswijzigingen in het provinciaal beleid nodig zijn om snel in te kunnen spelen op locaties in de regionale plannen voor (duurzame) asielopvang. Hiervoor wordt gekeken of een aanpassing van het ruimtelijk beleid noodzakelijk is en of er door veranderde wetgeving geen nieuwe beperkingen optreden voor asielopvang. Wanneer nodig worden er wijzigingen meegenomen in de Herziening 2025 van het Omgevingsbeleid.
De provincie heeft een rol in het organiseren van de Provinciale Regietafel (PRT), het ondersteunen van de regio’s bij het opstellen van de regioplannen om tot voldoende asielopvang te komen, het samen met gemeenten verkennen van locaties en het uitwerken van maatwerk oplossingen voor grotere locaties. De verantwoordelijkheid voor de organisatie van de PRT ligt bij de commissaris van de Koning, de verantwoordelijkheid voor de ruimtelijke invulling van de regioplannen (wanner het raakt aan provinciaal beleid) bij Gedeputeerde Staten. Zolang er vanuit het Rijk geen extra financiële middelen komen, worden er geen nieuwe taken opgepakt.
Subsidies
De provincie zet subsidies in voor het stimuleren van de planvorming en bouw van betaalbare huurwoningen, geclusterde woningen geschikt voor ouderen en collectieve woonvormen. Vanaf 1 januari zijn alle bestaande regelingen onderdeel van de Subsidieregeling wonen Zuid-Holland. De voortgang van de subsidies wordt in de Planning & Control-producten beschreven.
Kennisdeling
De provincie zorgt voor actieve kennisdeling over de verschillende woononderwerpen door middel van bijvoorbeeld bijeenkomsten, websites of leerkringen.
Zuid-Holland beschikt over ambitie, strategie en doelen ten aanzien van flexwonen. Deze zijn opgenomen in het programmaplan Flexwonen 2021-2024 ‘Slim en snel thuis’ (vastgesteld door GS op 1 juni 2021). Het is onze ambitie om het thema flexwonen te agenderen, aan te jagen en te ondersteunen bij gemeenten, woningcorporaties en bouwers om de realisatie van tijdelijke woonvormen voor spoedzoekers te versnellen. Met een grotere flexibele schil met ‘opstapwoningen’ willen we de druk op de goedkope sociale woningvoorraad verminderen en bestaande woonsituatie van spoedzoekers verbeteren.
De provincie zet in op de volgende doelen om deze ambitie te bereiken:
Agenderen door inspireren, leren en adopteren.
Structurele belemmeringen wegnemen door aansluiten bij vraagstukken die leven.
Concrete (casus)belemmeringen wegnemen door bieden van ondersteuning.
Samenwerkend
Aan de samenwerkende gemeenten vraagt de provincie om in de regionale woonvisies:
Te beschrijven in welke mate Flexwonen kan bijdragen aan de huisvesting van die verschillende doelgroepen;
Te beschrijven hoe initiatieven van Flexwonen worden bevorderd;
Op te sommen welke Flexwonenprojecten zijn en worden gerealiseerd.
In de regionale realisatieagenda's/woondeals kunnen gemeenten, provincie en Rijk afspreken hoeveel flexwoningen en transformaties jaarlijks gerealiseerd zullen worden.
De provincie bevordert Flexwonen door naast de reguliere programmaruimte extra programmaruimte voor initiatieven met ‘flexwoningen’ te bieden.
EE
Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
FF
De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
De provincie wil een regio zijn waar mensen met plezier wonen, werken en recreëren in een aantrekkelijke, groene en gezonde omgeving. De vitaliteit en kwaliteit van de leefomgeving staat echter onder druk door potentieel conflicterende ruimteclaims op terreinen als woningbouw, economie, energie en klimaat. Wegen, woningen, dijken en recreatiegebieden gaan decennialang mee. Daarom is het van belang dat deze ontwikkelingen zorgvuldig gebeuren. Het doel is om een kwaliteitsrijke ruimtelijke inrichting te maken waarbij ruimte is en blijft voor nieuwe initiatieven, met aandacht voor het veranderende klimaat, sociale kwaliteit en verduurzaming van de bestaande woningvoorraad. Samen met andere partijen werkt de provincie aan een gezonde, sociale en duurzame leefomgeving.
De provincie maakt bij de inrichting van de ruimte integrale afwegingen tussen landschappelijke belangen en ruimte voor functies als woningen en bedrijven. Met het beleid voor ruimtelijke kwaliteit stimuleren we dat initiatiefnemers zoveel mogelijk voortbouwen op de bestaande kwaliteiten, en daarmee op de identiteit, van Zuid-Holland. Dus sterker maken wat al sterk is. Daarbij hoort: de juiste ontwikkeling op de juiste plek, en waar mogelijk in combinatie met verschillende functies.
Stedelijke ontwikkelingen die niet binnen bestaand stads- en dorpsgebied mogelijk zijn en kleinschalige ontwikkelingen kunnen bij uitzondering in het landelijk gebied plaatsvinden in aansluiting op bestaand stads- en dorpsgebied of in bebouwingslinten. Bovenregionale en regionale (centrum)voorzieningen worden zoveel mogelijk geconcentreerd in stedelijke centra en bij multimodale knooppunten voor hoogwaardig openbaar vervoer (HOV). Dit beleid draagt bij aan de vitaliteit en daarmee aan de kwaliteit van stedelijke agglomeraties en centra.
De provincie wil de schaarse ruimte in de stedelijke en landelijke gebieden optimaal beschermen en benutten voor de verschillende opgaven in de fysieke leefomgeving. Daarbij gaat kwaliteit boven kwantiteit, houdt de provincie rekening met het water- en bodemsysteem en zet zij in op zowel het verbeteren van de ruimtelijke kwaliteit als het bereiken en in stand houden van een veilige en gezonde fysieke leefomgeving.
In haar rol als gebiedsregisseur en vanuit de verantwoordelijkheid voor een goede ruimtelijke ordening, weegt de provincie zorgvuldig af welke ruimtelijke ontwikkelingen op welke plek wenselijk zijn. Daarbij stuurt zij op:
Integrale ruimtelijke keuzes
De provincie wil voorbereid zijn op de toekomst en daarvoor integrale keuzes maken die bijdragen aan het vergroten van de brede welvaart in gebieden.
Ruimtelijke kwaliteit en landschap
De provincie zet in op het behouden en versterken van de ruimtelijke kwaliteit van de landschappen en het stedelijk gebied in Zuid-Holland.
Groenblauwe netwerken
De provincie wil dat toegankelijke en hoogkwalitatieve groenblauwe netwerken in en tussen steden en landschappen in Zuid-Holland tot stand komen.
Toekomstbestendige stedelijke ontwikkeling
De provincie streeft naar een toekomstbestendige en gezonde stedelijke ontwikkeling in Zuid-Holland, met een compact, klimaatbestendig en kwalitatief hoogwaardig bebouwd gebied, waarbij de ruimte zuinig en meervoudig wordt gebruikt en zo min mogelijk bodem wordt bedekt.
Vitaal landelijk gebied
De provincie zet in op een klimaatbestendig en zorgvuldig ruimtegebruik in het landelijk gebied van Zuid-Holland, zodat de vitaliteit verbetert en voldoende ruimte beschikbaar blijft voor landbouw, natuur en recreatie en voor de energie-, water-, klimaat- en groenopgaven.
GG
De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
De Vlietzone is een groenblauwe en deels stedelijk zone tussen Leiden en Delft met bijzondere kwaliteiten op het gebied van landschap, cultuurhistorie en natuur. Het gebied is essentieel voor de leefbaarheid van de regio, omdat het ruimte biedt voor ontspanning, verkoeling, biodiversiteit en wateropvang. Voor mens en dier vormt de Vlietzone een essentiële schakel tussen stad en land en tussen de verschillende groengebieden.
De provincie neemt de regie om, op basis van het vastgestelde toekomstbeeld Vlietzone, samen met de gemeenten, waterschappen, bewoners en gebruikers te werken aan de verdere ontwikkeling van de Vlietzone tot een aantrekkelijk, herkenbaar en beleefbaar stadslandschapspark voor de regio.
Samenwerkend
Bij de verdere ontwikkeling van de Vlietzone staan de leidende principes uit het Toekomstbeeld Vlietzone centraal. Dit zijn:
Gedeputeerde Staten wijzen de omgeving Nieuwkoopse Plassen aan als transitiegebied, als uitwerking van de beleidskeuze Transitie Landelijk Gebied in de Omgevingsvisie. Voor dit gebied wordt een ruimtelijk gebiedsplan opgesteld, dat op hoofdlijnen de ontwikkelrichting van het gebied beschrijft. Het plan geeft weer welke ontwikkeling passend is op welke plek of in welk deelgebied,welke doelen in het gebied gerealiseerd moeten worden en welke ruimtelijke principes van toepassing zijn.
Het ruimtelijk gebiedsplan voor omgeving Nieuwkoopse Plassen wordt primair opgesteld voor de realisatie van de (transitie)opgaven stikstofreductie en de reductie van CO2 vanwege bodemdaling. Dit in samenhang met andere opgaven, zoals voor landbouw, natuur, water, klimaat en ruimtelijke kwaliteit, alsook de ruimtevraag voor energie, wonen en andere stedelijke functies.
Presterend
Het ruimtelijk gebiedsplan wordt samen met gebiedspartners opgesteld en geeft richting aan de toekomstige ontwikkeling van het gebied. Daarbij wordt tevens ingespeeld op functies die er zijn en waarvan de verwachting is dat die in het gebeid zullen blijven bestaan. Bij de beoordeling van ruimtelijke ontwikkelingen in deze transitiegebieden, waaronder functiewijziging van vrijkomendeagrarische bebouwing, vormen deze gebiedsplannen de basis. Het ruimtelijk gebiedsplan kan ook aanleiding zijn een geldend bestemmingsplan te herzien.
De provincie wil samen met partners, waaronder in het bijzonder de Landschapstafel Bijzonder Provinciaal Landschap Midden-Delfland, de maatschappelijke waarden van het Bijzonder Provinciaal Landschap Midden-Delfland behouden en versterken. Het gaat om een veenweidelandschap binnen een stedelijke context.
Samenwerkend
De provincie wil samen met partners de maatschappelijke waarden van dit Bijzonder Provinciaal Landschap naast behouden ook versterken door deze waarden beter beleefbaar te maken voor de bewoners en bezoekers van deze groene buffer in dit drukke en dichtbevolkte deel van de provincie dat onder een grote verstedelijkingsdruk staat. De provincie streeft hierbij naar het behouden en versterken van de ruimtelijke kwaliteit van dit gebied zowel ten aanzien van de belevingswaarde, gebruikswaarde als toekomstwaarde. De hoofdfuncties in die gebied zijn landbouw, recreatie, natuur en water.
Het beter beleefbaar maken van dit gebied voor bewoners van en de vele inwoners in de stedelijke omgeving rond dit gebied kan een belangrijke bijdrage leveren aan een betere bescherming, want naarmate de waarde van dit landschap beter bekend is en meer leeft in de harten en hoofden van de bewoners en bestuurders van Zuid-Holland draagt dit ook bij aan die bescherming. Dit beter beleefbaar maken kan ook een bijdrage leveren aan de economische vitalisering en diversificatie van dit Bijzonder Provinciaal Landschap. Dit kan o.a. via het leveren van groenblauwe producten en diensten aan en voor de stedelijke omgeving. Zo kan dit gaan om het leveren van waardevolle streekproducten, het bieden van aantrekkelijke bestemmingen, gebieden en routes voor recreanten en het leveren van ook andere groenblauwe diensten, waaronder wateropvang- en zuivering. Het beter benutten van de stedelijke context speelt daarbij een belangrijke rol.
Verdichting, herstructurering en transformatie zijn ingewikkelde en financieel zware opgaves. Rijkssubsidies voor verstedelijking en stedelijke vernieuwing zijn afgebouwd en het investeringsvermogen van woningcorporaties is ontoereikend.
De provincie wil ruimte bieden aan organische ontwikkeling en functiemenging vanuit het oogpunt van betere benutting en kwaliteitsverbetering van het bestaand stads- en dorpsgebied. Diverse locaties in en nabij het stedelijk gebied zullen een andere functie krijgen die op die plek passender is, zowel vanuit behoefte als vanuit kwaliteit. Hierbij kan bijvoorbeeld worden gedacht aan de Vlietzone, de Binckhorst in Den Haag of Stadshavens in Rotterdam. Dit past bij de provinciale ambitie voor een aantrekkelijk vestigingsklimaatleefklimaat. Op een beperkt aantal plekken richt de transformatie zich vooral op de herontwikkeling naar gemengd stedelijk gebied. Dit gaat gepaard met een meer intensieve benutting van de ruimte rekening houdend met de ligging ten opzichte van het openbaar vervoernetwerk. Aan de rand van de steden gaat het vooral om het combineren van stedelijke functies met recreatieve en groene functies.
De provincie wil ook ruimte bieden aan organische ontwikkeling en functiemenging vanuit een oogpunt van betere benutting en kwaliteitsverbetering van het bestaand stads- en dorpsgebied. Met name bedrijventerreinen met milieucategorie 1 en 2 lenen zich voor functiemenging. In mindere mate is functiemenging ook mogelijk op bedrijventerreinen met milieucategorie 3, mits de belangen van bedrijven niet geschaad worden. Bedrijventerreinen met milieucategorie 4 en hoger verdragen zich niet met functiemenging, zeker niet met gevoelige functies zoals wonen.
Bij transformatie van terreinen met categorie 3 en hoger alsmede watergebonden bedrijventerreinen dient de gemeente in het bestemmingsplan aan te geven of het, gelet op de kwalitatieve en kwantitatieve behoefte, noodzakelijk is binnen de regio te voorzien in compensatie van het bedrijventerrein, en zo ja, waar die compensatie zal plaatsvinden.
Bij het bieden van ruimte aan organische ontwikkeling en functiemenging worden bedrijventerreinen steeds meer ontzien omdat de ruimte voor werken steeds schaarser wordt. De afspraken die in de, door GS aanvaarde, regionale bedrijventerreinenvisies zijn gemaakt over transformatie blijven wel van kracht. Verder zet de provincie in op het toevoegen van werkfuncties binnen woongebieden, het transformeren van leegstaande kantoren en het vitaal houden en maken van centrumgebieden door toevoeging van andere functies dan alleen winkels. Dit zorgt voor een goede functiemenging en aantrekkelijke, levendige gebieden.
RechtmatigSamenwerkend
Belangrijke transformatiegebieden
Verdichting, herstructurering en transformatie zijn ingewikkelde en financieel zware opgaves. Rijkssubsidies voor verstedelijking en stedelijke vernieuwing zijn afgebouwd en het investeringsvermogen van woningcorporaties is ontoereikend. In de Provincie Zuid-Holland zijn er veel belangrijke transformatiegebieden waar de provincie al langere tijd op inzet. Deze transformatiegebieden zijn weergegeven op de kaart met transformatiegebieden. De kaart is niet meer volledig. Recent zijn er nieuwe locaties als transformatiegebieden aangewezen in de, door GS aanvaarde, regionale bedrijventerreinenvisies. Hieronder volgt een beknopte beschrijving van enkele transformatiegebieden waar de Provincie al langere tijd op inzet.
Bedrijventerrein Binckhorst - gemeente Den Haag
Bedrijventerrein Binckhorst is een gemengd bedrijventerrein, waar enkele (watergebonden) bedrijven gevestigd zijn. Het gaat o.a. om het afvaloverslagstation van de AVR en om tweeeen beton-metselzandcentralesmetselzandcentrale. De Binckhorst wordt getransformeerd naar gemengd stedelijk gebied, waar een verbetering van de ruimtelijke kwaliteit voorop staat. Het voormalige Stadsgewest Haaglanden heeft een onderzoek verricht naar alternatieven voor de uit te plaatsen milieuhinderlijke en watergebonden bedrijvigheid. Dit onderzoek heeft vooralsnog geen haalbare alternatieven opgeleverd. DaaromWanneer bedrijven niet elders gecompenseerd kunnen worden, ligt het accent nu op optimale inpassing. Hierbij geldt het provinciale doel om voldoende ruimte voor watergebonden bedrijven en bedrijven in milieucategorie 43.1 en hoger te houden. Woningbouw binnen de milieucontour van de betoncentralebedrijven is niet uitgesloten, mits de betoncentraledeze niet wordt beperkt in haarhun functioneren.
Vlietzone - gemeente Den Haag
De provincie stelt met Den Haag, Rijswijk, Leidschendam-Voorburg, Leiden, de MRDH, de waterschappen Delfland en Rijnland én de stakeholders in het gebied gezamenlijke, integrale toekomstbeelden op voor de Vlietzone tussen Delft en Leiden, die zullen worden vastgelegd in een ambitiedocument. De toekomstbeelden zullen ingaan op de verbetering van de groenblauwe en cultuurhistorische kwaliteiten van de Vlietzone en de relatie daarvan met de verstedelijkende omgeving. In het ambitiedocument wordt ingegaan op de wijze waarop initiatieven en ontwikkelingen door de betrokken gemeentebesturen in procedure worden genomen. De provincie hecht aan de groen-stedelijke kwaliteit van het gebied die in het landschapspark Vlietzone een plek zullen krijgen.
Stadshavens – gemeente Rotterdam
AlsDoor de uitgifte van kavels op de Tweede Maasvlakte worden uitgegeven, ontstaatis er ruimte ontstaan voor een herverkaveling van het havenindustrieel complex. Er vinden verschuivingenIn delen van functies plaats, onder andere binnen Stadshavens. Deze gebieden wordenhet havengebied worden de stadshavens getransformeerd naar de beoogde gemengde, stedelijke woonwerkmilieus in delen van het havengebied. Voor de provincie is het belangrijk dat de transformatie bijdraagt aan de bundeling van verstedelijking, infrastructuur, voorzieningen en economische activiteiten gericht op concentratie, waarbij rekening wordt gehouden met kwalitatieve vraagontwikkelingen op de regionale woningmarkt en het versterken van de mainportfunctie. Gelet op de buitendijkse ligging is waterveiligheid een belangrijk aandachtspunt.
Schieoevers Noord - gemeente Delft
Bedrijventerrein Schieoevers Noord is een bedrijventerrein dat benut kan worden voor bedrijven inheeft grote potentie om, van een hogere milieucategorie en waar enkele watergebonden bedrijven gevestigd zijn. Schieoevers Noord heeft grote potentiemonofunctioneel werkgebied, te transformeren naar een gemengd stedelijk gebied waar naast gewerkt ooken gewoond kan worden. Uitgangspunt is om dit gemengd stedelijk gebied te realiseren. Hierbij wordt rekening gehouden met de zittende bedrijven. Verder wordt nog onderzocht welke mengvorm tussen wonen en (type) werkmilieu er mogelijk is in dit gebied. Schieoevers Noord kan dan voorzien in de ruimtebehoefte van bedrijven die onder andere ontstaan zijn op de campus Delft. Het gebied ligt centraal in Delft, tussen de treinstations Delft en Delft Campus en de historische binnenstad. Ook de TU Delft Campus en TU Delft Campus Zuid grenzen aan Schieoevers. Het gebied is via de Kruithuisweg (N470) verbonden met de A4 en A13.
Er is een onderzoek (Transitie langs de Delftse Schie, door Stec-groep) verricht naar de behoefte van HMC- en watergebonden bedrijven in Delft en de regio. Hieruit blijkt dat Schieoevers een belangrijke locatie is voor Delft en regio. Het bedrijventerrein functioneert goed, genereert inclusief afgeleide effecten circa 15% van de werkgelegenheid in Delft en 5% van het bruto regionaal product van MRDH. Verhoudingsgewijs zijn er op Schieoevers een betrekkelijk klein aantal HMC- en/of watergebonden bedrijven gevestigd; Tegelijkertijd zitten er ook bedrijven die wellicht niet formeel een HMC-status hebben of gebruiken, maar wel op een andere manier gebaat zijn bij voldoende hinderruimte. Bijvoorbeeld doordat zij een hoge (vracht)verkeer aantrekkende werking hebben, of omdat deze planologische milieuruimte een bepaalde mate van zekerheid geeft voor een eventuele uitbreiding of groei van bedrijfsactiviteiten in de toekomst. Ook geeft het de locatie imago, waardoor ‘hinderbedrijven’ zich er thuis voelen en vertrouwen hebben in de plek. Specifiek voor Delft blijkt dat er een beperkte uitbreidingsbehoefte aan HMC en watergebonden bedrijven bestaat. In de regio is echter nog wel behoefte aan HMC- en watergebonden bedrijven. Deze behoefte hoeft echter niet per definitie op Schieoevers Noord een plek te krijgen. Wel is het van belang dat deze behoefte, de transformatie van Schieoevers Noord en vergelijkbare locaties in de regio regionaal afgestemd wordt. Om transformatie van Schieoevers Noord mogelijk te maken wordt er gekeken naar alternatieve locaties voor reguliere, milieuhinderlijke en watergebonden bedrijvigheid. In beginsel wordt ingezet op de optimalisatie van Schieoevers Zuid en elders in de regio.
Hierbij gelden de provinciale doelen om voldoende ruimte voor bedrijven met hoogst mogelijke milieucategorie en watergebonden bedrijven te houden en woningbouw mogelijk te maken. Stappen zoals regionale afstemming bij de behoefte en verplaatsing van functies en bedrijven (compensatie) zijn belangrijke beslissingen die nog genomen moeten worden.
BleiZo
Nu duidelijk is dat er geen ‘factory outlet center’ wordt gerealiseerd, is het van belang Bleizo op een andere manier te ontwikkelen. In 2018 is bij Bleizo het station Lansingerland-Zoetermeer gerealiseerd. De kantorencapaciteit van Bleizo is in programmatische zin overgeheveld naar de regio Haaglanden en is daarbij in de regionale visie opgenomen als kantorenlocatie. De provincie beschouwt Prisma als een deel van Bleizo en uitplaatsing van het Woonhart Zoetermeer naar een deel van Prisma wordt niet op voorhand uitgesloten. ‘Leisure’ ziet de provincie als een positieve ontwikkeling.
Bij de transformatie van Schieoevers Noord gelden de provinciale doelen om voldoende ruimte voor bedrijven met de hoogst mogelijke milieucategorie en watergebonden bedrijven te houden en woningbouw mogelijk te maken. Hierover zijn afspraken gemaakt die in de regionale bedrijventerreinenvisie MRDH zijn aanvaard.
Recreatief knooppunt Sliedrecht (Sliedrecht Buiten)
De Merwedezone biedt een ontwikkelingskader voor het regiopark met recreatieve knooppunten. Ten behoeve van het recreatief knooppunt Sliedrecht moeten sportvelden worden uitgeplaatst van een bedrijventerrein naar een locatie buiten bestaand stads- en dorpsgebied. De uitplaatsing van de sportvelden moet plaatsvinden in combinatie met de knooppuntontwikkeling Sliedrecht.
Uitgangspunt bij de ontwikkeling van het regiopark moet zijn dat de verrommeling wordt tegengegaan, dat de agrarische bedrijfsvoering wordt gerespecteerd en dat de landschappelijke en cultuurhistorische kwaliteiten van het gebied worden behouden en versterkt.
Plaspoelpolder
Een deel van het bedrijventerrein Plaspoelpolder wordt getransformeerd naar een meer gemengd gebied. Het gebied aan de haven en de vliet bieden volgens de toekomstvisie Plaspoelpolder van de gemeente Rijswijk grote kansen om een prettig verblijfsgebied (o.a. wonen, horeca, werken) te realiseren. De provincie houdt voor de percelen die een directe ligging hebben aan het water vast aan de aanduiding watergebonden bedrijventerrein. Dit betekent dat een bestemmingsplan dat betrekking heeft op een watergebonden bedrijventerrein in hoofdzaak watergebonden bedrijven toelaat. Het enige perceel met, op dit moment, een hoge milieucategorie op het watergebonden bedrijventerreindeel is het perceel van de voormalige betoncentrale. Inmiddels is de centrale ontmanteld. Feitelijk is de locatie te klein (3.000 m²) voor een betoncentrale. Dit perceel blijft vanwege de ligging aan het water wel gehandhaafd als watergebonden bedrijventerrein. Bij het bepalen van de hoogst mogelijke milieucategorie in het bestemmingsplan kan rekening worden gehouden met de toekomstige ontwikkeling van andere delen van de Plaspoelpolder tot een gemengder gebied.
De gemeente Rijswijk wil twee delen van het bedrijventerrein Plaspoelpolder transformeren naar gemengde woon-werkgebieden. Het gaat om At the Park (Kesslerpark) en het Havenkwartier. Het middengebied van de Plaspoelpolder blijft een monofunctioneel bedrijventerrein dat beter benut gaat worden. Om deze transformatie mogelijk te maken zijn afspraken gemaakt die opgenomen zijn in de bedrijventerreinenvisie MRDH die aanvaard is.
Transformatie van glastuinbouwgebieden
Naast bovengenoemde transformatiegebieden is(en transformatiegebieden opgenomen in de, door GS aanvaarde, regionale bedrijventerreinenvisies) zijn er nog een aantal niet duurzame (of verouderde) glastuinbouwgebieden waar transformatie zal gaan plaatsvinden. Deze transformatiegebieden met niet duurzaam glas hebben de aanduiding transformatie op de bij dit onderdeel behorende kaart.
Erasmuszone Wateringen: van glastuinbouwgebied naar gemengd stedelijk milieu wonen plus werken
Glastuinbouwgebieden in Aar- en Amstelzone van glastuinbouw naar gemengde functies (wonen, recreatie, agrarisch en natuur)
Glastuinbouwgebied Lansingerland, Hoekeindsche weg: van glas naar stedelijk gebied
Gemeente Katwijk, de Woerd: van glastuinbouw naar stedelijk milieu.
Gemeente Katwijk, Zijlhoek-de Woerd: van glastuinbouw naar gemengd milieu (hoogwaardig werkmilieu, recreatie- en natuur)
Deze gebieden kunnen transformeren naar een andere functie. De nog aanwezige glastuinbouwbedrijven vallen op grond van de verordening onder de regeling voor verspreid glas, dit houdt in dat per bedrijf een oppervlakte van maximaal 2 ha glas mogelijk is.
Deze gebieden kunnen transformeren naar een andere functie. De nog aanwezige glastuinbouwbedrijven vallen op grond van de verordening onder de regeling voor verspreid glas, dit houdt in dat per bedrijf een oppervlakte van maximaal 2 ha glas mogelijk is.
Gebiedsspecifieke maatregel
Zie de kaart met transformatiegebieden, aangevuld met de locaties die zijn opgenomen in de, door GS aanvaarde, regionale bedrijventerreinenvisies.
In een aantal gebieden zijn de transitieopgaven, met name voor stikstofreductie, natuur en bodemdaling, zo urgent dat de provincie de verplaatsing of beëindiging van agrarische bedrijven in de betreffende gebieden wil stimuleren. De provincie stelt hiertoe een subsidieregeling ‘Subsidieregeling verplaatsing en beëindiging veehouderij Zuid-Holland’ open voor specifieke gebieden, aan te wijzen middels een openstellingsbesluit. Op grond van deze subsidieregeling kunnen eigenaren van een landbouwbedrijf in een gebied waarvoor de regeling is opengesteld, een subsidie aanvragen voor de kosten van verplaatsing of beëindiging van hun landbouwbedrijf, wanneer deze verplaatsing of beëindiging bijdraagt aan:
de realisatie van een ruimtelijk gebiedsplan voor een door Gedeputeerde Staten aangewezen transitiegebied;
de stikstofreductie in een of meer stikstofgevoelige habitats in Natura2000-gebieden in Zuid-Holland;
de realisatie van het Natuurnetwerk Nederland; of
de reductie van CO2 vanwege bodemdaling.
Presterend
HH
De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
De provincie Zuid-Holland wil de milieukwaliteit verder verbeteren. Het milieubeleid is er tot nu toe sterk op gericht grenswaarden te behalen. Een belangrijk doel blijft om een basisniveau op orde te houden. Met vergunningverlening, toezicht en handhaving vullen we dat in, waarbij de vijf omgevingsdiensten in Zuid-Holland voor de uitvoering zorgen.
Via programma’s rond luchtkwaliteit, zeer zorgwekkende stoffen, aanpak van geluidshinder en omgevingsveiligheid willen wij de milieukwaliteit als integraal onderdeel van een goede leefomgeving verder versterken. De provincie werkt eraan de bodem en ondergrond optimaal te benutten, te beschermen en te beheren, zodat dit ertoe bijdraagt maatschappelijke vraagstukken op te lossen. Daarbij streeft de provincie ernaar dat er geen bodemverontreinigingen meer zijn die leiden tot onaanvaardbare humane, ecologische en verspreidingsrisico's.
Bij bevordering van de gezonde leefomgeving zal de provincie per opgave bepalen welke provinciale rol daarbij het beste past.
De provincie wil zorg dragen voor een gezonde en veilige leefomgeving. Zo wil zij inwoners beschermen tegen negatieve invloeden, zoals luchtvervuiling, bodemverontreiniging, veiligheidsrisico’s en geluidsoverlast, en deze waar mogelijk verminderen. Daartoe wil de provincie de milieukwaliteit als integraal onderdeel van een goede en veilige leefomgeving verder versterken. Dit doet de provincie door uitvoering te geven aan de programma’s Luchtkwaliteit, Geluidhinder en Externe Veiligheid en Bodem.
Zo werkt de provincie aan het optimaal benutten, beschermen en beheren van de bodem en ondergrond. Dit draagt bij aan het oplossen van maatschappelijke vraagstukken. Daarbij wil de provincie geen bodemverontreinigingen meer die leiden tot onaanvaardbare menselijke, ecologische en verspreidingsrisico's.
Er vindt in Zuid-Holland veel transport van gevaarlijke stoffen plaats en zijn er zijn er veel risicovolle activiteiten in Zuid-Holland. Met het beleid voor externe veiligheid wil de provincie de risico’s als gevolg van gevaarlijke stoffen voor de fysieke leefomgeving beperken.
Het milieubeleid richt zich op het minimaal behalen van de grenswaarden, en zodoende het op orde houden van een basisniveau. Voor luchtkwaliteit gaat de provincie verder: daarbij wil de provincie in 2030 de advieswaarden van de WHO behalen, zoals geldend in 2019. In aansluiting bij de landelijke doelstelling werkt de provincie toe naar een Zuid-Holland zonder Zeer Zorgwekkende Stoffen (ZZS) en potentieel Zeer Zorgwekkende Stoffen. De provincie wil een versterking van de landelijke wettelijke basis om deze stoffen te kunnen verminderen.
De provincie draagt via de instrumenten vergunningverlening, toezicht en handhaving bij aan een veilige leefomgeving en een duurzame economie. Dit doet zij vanuit haar rol als bevoegd gezag voor de complexe bedrijven in Zuid-Holland. Dat gaat in samenwerking met de 5 Zuid-Hollandse omgevingsdiensten.
De provincie zet in op een kwalitatief hoogwaardige taakuitvoering van milieu- en groene taken door de omgevingsdiensten.
Het geurhinderbeleid is bedoeld om de geurhinder door inrichtingenmilieubelastende activiteiten te voorkomen (nieuwe activiteiten) of te beperken tot een acceptabel niveau (bestaande activiteiten). Geurhinder - ofwel stank - wordt vooral veroorzaakt door industriële activiteiten en veehouderij (megastallen). Geureffecten worden beperkt door het nemen van bronmaatregelen. Bij de vergunningverlening past de provincie het geurhinderbeleid toe. Hierbij wordt het acceptabele hinderniveau vastgesteld om te zorgen dat geurgevoelige objectengebouwen en locaties worden beschermd tegen onacceptabele geurhinder. Het industriële complex in de regio Rijnmond kent door de vele geurbronnen die dicht op elkaar zitten een complexere problematiek. Voor Rijnmond is er dan ook beleid vastgesteld gericht op lokale geuraanpak.
Rechtmatig
Er zijn beleidsregels en beleid geformuleerd die gelden voor de hele provincie Zuid-Holland behalve voor regio Rijnmond. De geformuleerde maatregelen die alleen gelden voor Rijnmond zijn een verbijzondering van het beleid en de beleidsregels die gelden voor de rest van de provincie.
Het geurhinderbeleid is bedoeld om aan te geven wat de maximale aanvaardbare geurbelasting is bij woonhuizengeurgevoelige gebouwen en locaties. De provincie gebruikt dit beleid bij de vergunningverlening aanvoor complexe bedrijven of milieubelastende activiteiten onder bevoegd gezag van de provincie. Er zijn een aantal beleidsregels geldig:De provincie hanteert de beleidsregel Geurhinderbeleid Provincie Zuid-Holland Actualisatie 2024.
Beleidsregel 1
De provincie Zuid-Holland volgt voor vergunningverlening (Wet algemene bepalingen omgevingsrecht) het rijksbeleid geur alsmede de uitwerking daarvan in het Activiteitenbesluit en de Beleidsnota Actualisatie geurhinder van de Provincie, vastgesteld door Gedeputeerde Staten op 15 januari 2019. Dat betekent dat het algemene uitgangspunt is het voorkomen van (nieuwe) hinder en verder dat geur-emitterende inrichtingen de beste beschikbare technieken (BBT) inzetten om geurhinder voor de omgeving te voorkomen dan wel te beperken.
Beleidsregel 2
Gedeputeerde Staten stellen in het belang van de bescherming van het milieu het aanvaardbaar hinderniveau vast voor geurhinder in de omgeving van een inrichting als bedoeld in artikel 1.1 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.
Het afwegingsgebied voor het aanvaardbaar geurhinderniveau bevindt zich tussen de volgende grenzen: de hindergrens en de ernstige-hindergrens.
Voor de bepaling van de hindergrenzen kunnen in ieder geval de volgende objectieve hulpmiddelen worden gebruikt: klachtenregistratie/-analyse en hedonische waarden. De klachtenregistratie is van groter belang dan de hedonische waarde omdat deze een maat is van de werkelijk ondervonden hinder.
De ligging van de hindergrens en ernstige-hindergrens is opgenomen in onderstaande tabel.
Ligging Hindergrens en Ernstige Hindergrens

Toelichting: C(H = -2) = de geurconcentratie behorende bij een hedonische waarde van -2.
Beleidsregel 3
Geurgevoelige objecten worden beschermd tegen niet aanvaardbare geurhinder.
In onderstaande tabel is de niet-limitatieve lijst met geurgevoelige objecten opgenomen.
Niet-limitatieve lijst van geurgevoelige objecten

3a. Voor geurgevoelige objecten van het type 2 is een driemaal zo hoge geurbelasting toelaatbaar dan voor objecten van het type 1;
3b. Bij geurgevoelige objecten van het type 3 mag de ernstige-hindergrens niet worden overschreden;
3c. De hindergrens is de streefwaarde voor type 1-bestemmingen.
Geurhinderbeleid Rijnmond
In het Rijnmondgebied wordt bij de vergunningverlening gewerkt met 3 maatregelniveaus:

Maatregelniveau I
“Buiten de terreingrens mag geen geur afkomstig van de milieubelastende activiteit c.q. het complexe bedrijf waarneembaar zijn
Maatregelniveau II
“Ter plaatse van een geurgevoelig gebouw of geurgevoelige locatie mag geen geur afkomstig van de milieubelastende activiteit c.q. het complexe bedrijf waarneembaar zijn.”
Maatregelniveau III
“Ter plaatse van een geurgevoelig gebouw of geurgevoelige locatie mag geen geuroverlast veroorzaakt worden door de milieubelastende activiteit c.q. het complexe bedrijf.”
Bij de vergunningverlening wordt gepoogd met behulp van best beschikbare technieken een zo laagstrikt mogelijk maatregelniveau te bereiken met een zo hoog mogelijke bescherming tegen geurhinder.
Doel is om geurhinder buiten het complexe bedrijf of de inrichtinglocatie waar de milieubelastende activiteit wordt verricht zoveel mogelijk te voorkomen.
De provinciale inzet is om de gezondheidsschade aan mensen en de schade aan de natuur door luchtverontreiniging te beperken en daardoor bij te dragen aan een gezonde woon- en leefomgeving. Basis van het provinciale luchtkwaliteitsbeleid is om in samenwerking met andere partijen aan de wettelijke Europese luchtkwaliteitseisen te voldoen. De Provincie Zuid-Holland streeft verder naar het in 2030 behalen van de in 2019 geldende WHO-advieswaarden voor luchtkwaliteit.
Dit gaat de provincie bereiken door uitvoering van het Schone Lucht Akkoord en de provinciale maatregelen ter verbetering van de luchtkwaliteit.
De werkwijze bij de vergunningverlening, toezicht en handhaving is uitgewerkt in de Nota vergunningverlening, toezicht en handhaving 2018 – 2021.
Rechtmatig
Ter verbetering van de luchtkwaliteit voert de provincie het onderstaande maatregelpakket van programma luchtkwaliteit uit.
De provincie richt zich op de volgende taken:
1. Uitvoering van het Schone Lucht Akkoord (SLA)
Het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit bevatte maatregelen en projecten die door de overheden zijn genomen om gezamenlijk de wettelijke grenswaarden voor luchtkwaliteit te bereiken. Dit programma is nagenoeg afgerond, alleen de monitoring loopt nog door. Dit programma wordt opgevolgd door het Schone Lucht Akkoord. In het SLA verplichten Rijk, provincies en een groot aantal gemeenten zich om verdergaande maatregelen te nemen om de uitstoot van vervuilende stoffen naar de lucht te verlagen. Het SLA streeft naar het halen van de WHO-advieswaarden voor de luchtkwaliteit in 2030. Dit bestuursakkoord bevat afspraken om het eigen beleid aan te passen en om gezamenlijk op zoek te gaan naar maatregelen voor verdere verbeteringen van de luchtkwaliteit. Zo worden een aantal pilots uitgevoerd om te experimenteren met vernieuwende ideeën.
2. Vergunningverlening en handhaving (wettelijke taak)
Het beperken van de emissies naar de lucht van industriële activiteiten wordt gereguleerd via vergunningen die zijn vastgesteld op basis van de rijksregelgeving en de Nederlandse Emissie Richtlijnen (NER). De regionale omgevingsdiensten voeren de provinciale taken uit betreffende vergunningverlening. De Nota vergunningverlening, toezicht en handhaving 2018-2021 geeft hiertoe het kader.
3. Pieken in luchtverontreiniging door smog (wettelijke taak)
In smogperioden is het uit oogpunt van volksgezondheid belangrijk om de bevolking snel en adequaat te informeren. Daartoe treedt het Provinciale Draaiboek SMOG in werking dat aansluit bij het rijksdraaiboek. Dit provinciale draaiboek beschrijft de acties die binnen Zuid-Holland worden genomen. De uitvoering van deze taak ligt voor Zuid-Holland bij de DCMR vanwege de vierentwintiguursbeschikbaarheid.
4. Geurhinder (wettelijke taak)
Zie afzonderlijke maatregel geurhinder.
5. Zeer Zorgwekkende Stoffen, voorheen prioritaire stoffen (wettelijke taak)
In EU-verband zijn een aantal stoffen aangewezen die steeds minder gebruikt mogen gaan worden; de zogenaamde substances of very high concern (SVHC). De rijksoverheid heeft op basis van inzicht in de eigenschappen van stoffen een lijst samengesteld van Zeer Zorgwekkende Stoffen en recent een lijst met potentiële Zeer Zorgwekkende Stoffen. Het gaat bij beide lijsten om stoffen met een risico voor mens en milieu die de overheid met voorrang wil aanpakken. De nationale stoffenlijsten en normen werken door in de kaderstelling voor vergunningverlening, toezicht en handhaving (minimalisatieverplichting emissies). De provincie geeft actief inhoud aan het rijksbeleid.
6. Luchtkwaliteit en binnenvaart
Om te voorkomen dat binnenvaartschepen hun restlading van benzeen en benzeenhoudende stoffen via ontgassen lozen, heeft de provincie een verbod ingesteld voor het varend ontgassen van deze stoffen omdat die schadelijk zijn voor de gezondheid. Dit verbod is opgenomen in de Omgevingsverordening.
Verder is het verduurzamen van de binnenvaart onderdeel van het Schone Lucht Akkoord en van het provinciale beleid. Dit beleid richt zich op de uitstoot uit de motoren. In het EU project CLINSH wordt onderzoek gedaan naar schone technieken.
7. Stikstofdepositie (wettelijke taak)
Een overmaat aan stikstofdepositie (door stikstofoxiden en ammoniak) zorgt voor natuurschade. Daarom wordt stikstofdepositie langs twee sporen aangepakt. Het ene spoor heeft betrekking op de uitstoot van stikstofverbindingen door verkeer, industrie en landbouw waardoor de depositie daalt. Het andere spoor betreft het herstellen van de natuurschade door depositie van stikstof op Natura-2000-gebieden en gaat over instandhouding-doelstellingen, en de Europese verplichting om de natuur en vooral biodiversiteit in die gebieden te beschermen.
Binnen Zuid-Holland werken overheden, omgevingsdiensten, veiligheidsregio’s en bedrijven samen aan een omgevingsveilig Zuid-Holland. Omgevingsveiligheid is echter een complex thema. Het vraagt van alle partijen dan ook een hoog kennisniveau om zorg te dragen voor de hoge kwaliteitsstandaard die nodig is om dit complexe thema goed te kunnen beheersen. Met het oog op het delen en ontwikkelen van kennis nemen partijen deel aan landelijke- en regionale kennisnetwerken, zoals kennistafels en het Landelijk Platform Veilige Leefomgeving. De provincie zal deelname van vertegenwoordigers van de Zuid-Hollandse omgevingsdiensten aan deze netwerken blijven faciliteren.
Samenwerkend
Op het bestuurlijk en strategisch niveau vindt afstemming of agendering van regiobrede thema’s in de regio Zuid-Holland nog niet altijd plaats. De provincie ziet het belang om waar nodig vaker interbestuurlijk overleg te voeren, tussen (een deel van) de Zuid-Hollandse gemeenten en de provincie. Dit kunnen met name overleggen zijn met een situationeel karakter, rond bepaalde onderwerpen wanneer daar aanleiding voor is.
Een overleg kan voorzien in de volgende behoeften:
Het afstemmen van de omgang met opgaven, waarvoor alle partijen aan de lat staan. Bijvoorbeeld de implementatie van het nieuwe aandachtsgebiedenbeleid . Deze nieuwe manier van werken vraagt om een meer integrale afweging van omgevingsveiligheid bij ruimtelijke ontwikkelingen door gemeentelijke bestuurders.
Het smeden en activeren van coalities om op deze manier gezamenlijk resultaten te boeken. Denk bijvoorbeeld aan het agenderen van de regionale belangen bij de Rijksoverheid.
Meer in het bijzonder kan het gaan om gelegenheidscoalities rond bepaalde thema’s binnen de regio. Denk daarbij aan thema’s als het Basisnet Spoor, een veilige energietransitie en de gevolgen van het clusteren van risicovolle activiteiten in het Havengebied van Rotterdam.
De provincie Zuid-Holland kent 52 gemeenten. De relevantie van het thema omgevingsveiligheid is per gemeente sterk verschillend. Ook het mogelijk belang van een gemeente voor deelname aan een overleg kan daarmee sterk verschillen. Indien er aanleiding is tot een interbestuurlijk overleg, wordt zoveel mogelijk aangesloten bij de bestaande overlegstructuren.
De provincie heeft op basis van de Wet veiligheidsregio’s een stelseltaak op het communiceren van de risico’s in de leefomgeving via de risicokaart (www.risicokaart.nl). Dit geldt ook voor het beschikbaar maken van risicodata in het Digitaal Stelsel Omgevingswet voor activiteiten waarvoor de provincie het bevoegd gezag is en voor provinciale wegen waarvoor een PR 10‑6-contour wordt berekend.
Naast deze wettelijke taak streeft de provincie naar betrouwbare data over de omgevingsveiligheidsrisico’s. Dit gaat over informatie die breder is dan de wettelijke vereiste vanuit de Omgevingswet en het DSO. Denk daarbij aan informatie over populatiedichtheden, de aanwezigheid van kwetsbare gebouwen en locaties. De provincie Zuid-Holland wil de taakuitvoering van externe veiligheid specialisten van gemeenten, omgevingsdiensten en veiligheidsregio’s ondersteunen met relevante geo-informatie (via de Signaleringskaart Externe Veiligheid) en deze informatie naar de toekomst toe blijvend beschikbaar stellen.
Samenwerkend
Het is belangrijk om bij deze maatregel afstemming te zoeken met het programma ‘Altijd actuele digitale vergunning’. Binnen dit traject zal immers ook risico-informatie gedigitaliseerd worden, die een plek kan krijgen in het Informatiehuis Externe Veiligheid.
Concreet betekent dit dat de provincie (via het IPO) invulling geeft aan haar wettelijke taken voor de risicokaart en bijdraagt aan de ontwikkeling van het Informatiehuis Externe Veiligheid (waaronder de Signaleringskaart Externe Veiligheid).
De provincie verkent de behoefte en mogelijkheden om via de ontsluiting of koppeling van bronbestanden nieuwe bruikbare informatie op te leveren die behulpzaam kan zijn voor beleidsontwikkeling of voor de uitvoeringspraktijk. Hierbij kan gedacht worden aan een analyse van de toekomstige woningbouw in relatie tot bestaande en nieuwe risicobronnen (energietransitie), of aan risicodata van transport van gevaarlijke stoffen over bepaalde gemeentelijke en provinciale wegen.
In de transities die op de regio Zuid-Holland afkomen moet het streven naar een veilige leefomgeving (waaronder omgevingsveiligheid) als ontwerpvariabele meegewogen worden. In de meer traditionele benadering van milieuthema’s wordt bijvoorbeeld omgevingsveiligheid als toetsinstrument beschouwd: hoe groot is het risico en kunnen er nog aanvullende maatregelen worden genomen? Wanneer omgevingsveiligheid als ontwerpvariabele wordt beschouwd, ligt de focus op het integreren van het beschermen van mensen door bijvoorbeeld het meenemen van veiligheid en bijbehorende maatregelen in het ontwerpproces.
Samenwerkend
Door omgevingsveiligheid in het ontwerpstadium mee te nemen in nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen wordt een hoger veiligheidsniveau bereikt en kunnen bovendien zowel de ontwikkelambitie als de veiligheidsambitie gerealiseerd worden. De provincie stimuleert het vroegtijdig meewegen van omgevingsveiligheid als ontwerpvariabele, zowel binnen de provinciale programma’s, als bij ontwikkelingen bij onze medeoverheden.
Op strategisch niveau wordt het ontwerp van de fysieke leefomgeving omschreven in de omgevingsvisies van Rijk, provincie en gemeenten. Op dit strategische niveau is het van belang om het thema omgevingsveiligheid, integraal gekoppeld aan de maatschappelijke opgaven, mee te wegen in het sturen op de kwaliteit van de fysieke leefomgeving. De provincie stimuleert gemeenten om in de omgevingsvisie daar aandacht aan te geven.
Het gemeentelijk omgevingsplan bevat (straks) de regels voor het behalen van de maatschappelijke doelen in de fysieke leefomgeving. In de omgevingsverordening heeft de provincie regels opgenomen die bijdragen aan het zorgvuldig omgaan met de groepsrisico afweging in omgevingsplannen door gemeenten. Het omgevingsplan bevat daarmee een beoordelingskader omgevingsveiligheid.
De grootste veiligheidswinst wordt mogelijk niet gerealiseerd in het omgevingsplan, maar aan de ontwerptafel. Het is de ambitie van de provincie dat omgevingsveiligheid integraal in het ontwerpproces van gemeenten, stedenbouwkundige bureaus en bedrijven wordt meegewogen. Daarvoor vergroot de provincie de bewustwording bij interne en externe stakeholders voor het vroegtijdig meewegen van omgevingsveiligheid.
Concreet betekent dit dat de provincie zich inzet voor het meewegen van omgevingsveiligheid tijdens de beoordelingsfase van plannen (o.a. d.m.v. omgevingstafels) en in de ontwerpfase (o.a. de omgevingsvisie en ruimtelijk initiatieven). Daartoe organiseert de provincie activiteiten om de bewustwording te verhogen en sluit zij waar mogelijk aan bij omgevingstafels binnen en buiten de provinciale organisatie. De provincie sluit waar mogelijk en wenselijk aan bij de activiteiten van het landelijk programma Ontwerp Veilige Omgeving.
De provincie zorgt intern voor aansluiting van het programma omgevingsveiligheid bij provinciale programma’s met een impact of relatie voor omgevingsveiligheid. Denk bijvoorbeeld aan het programma Economische Zaken en Energietransitie.
De provincie onderzoekt een kwalitatieve methode voor de beoordeling van het groepsrisico. Met deze methode kunnen gemeenten in het omgevingsplan en de provincie in projectbesluiten invulling geven aan de regels in de omgevingsverordening over de omgang met het groepsrisico. Daarmee kunnen onnodige berekeningen van het groepsrisico worden voorkomen.
De omgevingsveiligheidsrisico’s van één risicovol bedrijf kunnen gemeente- en provinciegrens overschrijdend zijn. En de omgevingsveiligheidsrisico’s van een spoorlijn met vervoer van gevaarlijke stoffen zullen in verschillende gemeenten en provincies invloed hebben. Met de komst van de energietransitie zullen naar verwachting bovendien meer gevaarlijke stoffen door de provincie Zuid-Holland vervoerd worden. Kortom: ook voor het thema omgevingsveiligheid is blijvende regionale en landelijke afstemming gewenst.
De provincie Zuid-Holland gebruikt haar netwerk, invloed en middenpositie om de juiste partijen binnen en buiten de overheid aan tafel te krijgen, coalities te smeden en te activeren en op deze manier gezamenlijk resultaten te boeken op provinciale en bovengemeentelijke thema’s rond omgevingsveiligheid. De provincie heeft als medeoverheid meer invloed bij hogere bestuurderskringen dan individuele gemeenten en bedrijven. Dat betekent dat ze soms als lobbyist de belangen van een regio of de gehele provincie kan behartigen in Den Haag of Brussel of het voortouw kan nemen voor bundeling van belangen en gezamenlijk optrekken.
Samenwerkend
Daarbij gaat het bijvoorbeeld om de volgende onderwerpen:
Basisnet vervoer gevaarlijke stoffen
Het Basisnet is een landelijk aangewezen netwerk voor het vervoer van gevaarlijke stoffen. Binnen bepaalde grenzen wordt dit vervoer over weg, binnenwater en spoor gegarandeerd. Het Basisnet heeft betrekking op de rijksinfrastructuur: hoofdwegen (snelwegen), hoofdwaterwegen (binnenwateren) en hoofdspoorwegen (enkele uitzonderingen daargelaten).
Bij wijzigingen van het Basisnet of bestaande Basisnetknelpunten in de regio Zuid-Holland voert de provincie de regie op het inbrengen van de belangen van de regio Zuid-Holland. Het transport van gevaarlijke stoffen over het spoor door binnensteden is een grote risicoveroorzaker waar provincie en gemeenten zelf geen rechtstreekse invloed op hebben. De provincie wenst dat de Rijksoverheid maatregelen neemt die bestaande transportrisico’s verlagen. De provincie voert een lobby voor een buitenstedelijke spoorlijn voor het vervoer van gevaarlijke stoffen.
De provincie Zuid-Holland zet samen met gemeenten in onze provincie en andere lagere overheden langs de Brabantroute in op maximaal gebruik van de Betuweroute en de aanleg van een goederenlijn tussen Rotterdam en Antwerpen, om op lange termijn de knelpunten rond de risico’s van het spoorvervoer in de Drechtsteden te verlichten/op te lossen.
Havengebied Rotterdam
De haven in Rotterdam hoort tot de grootste van Europa. Het Havenindustrieel complex (HIC) beslaat niet alleen de Rotterdamse haven, ook de regio’s er omheen zijn verbonden. De ene regio heeft een economische band met en voordeel van het havengebied en een andere regio of gemeente ondervindt enkel milieubeperkingen en overlast door het havengebied.
Aandachtsgebieden rond risicogebieden
In het rijksprogramma Modernisering Omgevingsveiligheid (MOV) zijn de aandachtsgebieden geïntroduceerd. Dit zijn de gebieden rond risicobronnen waar mensen binnenshuis zonder aanvullende maatregelen slachtoffer kunnen worden van gevaren die in deze omgeving op kunnen treden. Bij vergunningverlening aan bedrijven stuurt de provincie aan op een zo veilig mogelijke situatie met oog voor de bestaande leefomgeving. Als een bedrijf zich binnen het risicogebied vestigt of uitbreidt kan de situatie ontstaan dat een aandachtsgebied (verder) buiten het risicogebied komt te liggen. De provincie wil dat de bestaande ruimte om binnen de risicogebieden risicovolle bedrijfsactiviteiten te vergunnen blijft gewaarborgd. Hieronder valt ook de ruimte voor (toekomstige) aandachtsgebieden van bedrijven in het risicogebied. Dit is van belang voor de ruimtelijke ontwikkeling van gemeenten die grenzen aan de risicogebieden.
De provincie zorgt samen met de betrokken partners voor de juiste ruimte voor bedrijven, waarbij de omgevingsveiligheid gewaarborgd dient te worden. De provincie zal een standpunt bepalen welke ruimte geboden wordt voor de vestiging van risicoveroorzakende bedrijven in het havengebied en hoe die afspraken zullen worden vastgelegd.
Concreet houdt dit in dat de provincie regie voert op provinciale en bovengemeentelijke thema’s rond omgevingsveiligheid op basis van haar ambities of op verzoek van gemeenten. In het te organiseren platform (zie maatregel 4) worden de signalen voor gewenste of gevraagde regie opgevangen.
Binnen de regio is behoefte aan een sterkere regie van de provincie op het Basisnet-dossier en inbrengen van de Zuid-Hollandse belangen (o.a. van de Drechtsteden) bij de Rijksoverheid. De provincie zal hierin waar mogelijk een regierol invullen.
De komende decennia staat de provincie voor een aantal grote opgaven die gepaard gaan met een aantal transities in de fysieke leefomgeving. Denk daarbij aan de woningbouwopgave, het duurzaam opwekken van energie, het omgaan met de klimaatverandering en de overgang naar een circulaire economie. Deze transities hebben ook effect op de veiligheid van de fysieke leefomgeving. Welk effect dat is, is in de meeste gevallen nog niet bekend. Om invulling te kunnen geven aan de ambitie ‘Een gezond en veilig Zuid-Holland’ is meer kennis over de veiligheidseffecten van deze transities nodig. De provincie faciliteert één of meerdere verkenningen om deze veiligheidsconsequenties beter in beeld te krijgen. Bij voorkeur sluit de verkenning waar mogelijk aan of bouwt verder op bestaande onderzoekslijnen van de rijksoverheid, gemeenten, veiligheidsregio’s, bedrijven of andere provinciale programma’s. Daarmee wordt ook integratie van het omgevingsveiligheidsbelang in bestaande onderzoeken mogelijk.
Presterend
Er wordt gedacht aan de volgende onderwerpen, mogelijk gecombineerd in één of meer verkenningen:
De veiligheidsimpact van de energietransitie op de lange termijn
Met dit onderzoek wordt middels een scenarioanalyse in beeld gebracht hoe de productie, opslag en het transport van gevaarlijke stoffen via de verschillende modaliteiten als gevolg van de energietransitie in de komende 20 jaar zal veranderen binnen de provincie. Tevens wordt in beeld gebracht wat de veiligheidsconsequenties van deze scenario’s zullen zijn, in de vorm van ruimtebeslag (aandachtsgebieden) die deze activiteiten met zich meebrengen. Het onderzoek is bedoeld als basis voor provinciaal omgevingsveiligheidsbeleid voor de toekomst. Het onderzoek zal daarom ook een eerste duiding moeten geven van de mogelijke implicaties van de energietransitie voor omgevingsveiligheidsbeleid.
De veiligheidsimpact van de geplande woningbouwopgave
Zuid-Holland staat voor een grote opgave. Tot 2030 moeten 150.000 woningen gebouwd worden, en tussen 2030 en 2040 aanvullend nog 60.000 woningen. Deze opgave staat niet op zichzelf. De bouw van woningen combineren met andere vraagstukken biedt de kans om daarbij een gezonde, sociale en duurzame leefomgeving te realiseren. Door bij de locatiekeuze vroegtijdig rekening te houden met veiligheid en de toekomstige ontwikkelingen op het gebied van veiligheid kan de schaarse ruimte in Zuid-Holland optimaal benut worden.
Met deze verkenning wordt de geplande woningbouwopgave (situatie 2040) geplot op de huidige en toekomstige omgevingsveiligheidsrisico’s (inclusief energietransitie). Op die manier wordt een beeld verkregen van waar uit veiligheidsoogpunt in de toekomst de knelpunten worden verwacht. Deze informatie kan input leveren voor een gezamenlijke aanpak tussen gemeenten en provincie.
De veiligheidsimpact van de energietransitie op de korte/middellange termijn
De provincie Zuid-Holland is bevoegd gezag voor bedrijven die enerzijds fossiele bronnen geschikt maken voor gebruik (raffinaderijen) en anderzijds fossiele energie gebruiken. Via vergunningverlening kan de provincie invloed uitoefenen op de veiligheid van deze activiteiten. Met dit onderzoek wordt voor de bedrijven waarvoor de provincie bevoegd gezag is in het kader van de omgevingsvergunning voor milieubelastende activiteiten in beeld gebracht hoe hun huidige energievoorziening eruitziet en op welke wijze zij over denken te schakelen naar duurzame energie. Vervolgens wordt in beeld gebracht wat de veiligheidsconsequenties van deze overschakeling zijn.
Dit programmaonderdeel zal in samenhang met programmaonderdeel 3.3 – Duurzaam energie- en grondstoffensysteem in de industrie, opgepakt dienen te worden.
De versnippering van (regionale) bedrijventerreinen
Door schaalverkleining en het afbouwen van de (traditionele) koolwaterstoffenchemie wordt ook op bedrijventerreinen in Zuid-Holland verwacht dat grote bedrijven (met één omgevingsvergunning) verdwijnen en worden vervangen door kleinere bedrijven met een kortere levenscyclus, die deels vergunningplichtig zijn en deels zullen bestaan uit meldingsplichtige activiteiten. De veiligheidssituatie kan daarmee onoverzichtelijker worden en mogelijk lastiger te beïnvloeden. In nauwe samenwerking met Economische Zaken wordt verkend in hoeverre deze trend zichtbaar is en welke effecten deze transitie van bedrijventerreinen kan hebben op de veiligheid op en rond de bedrijven.
Concreet houdt dit in dat de provincie het uitvoeren van de verkenning coördineert en wanneer nodig optreedt als opdrachtgever. De opdracht van de verkenning wordt geformuleerd in samenspraak met belanghebbenden. De provincie zal daarbij zoveel mogelijk aansluiten bij bestaande verkenningen en via cofinanciering bijdragen aan de uitvoeringskosten van de verkenning. De resultaten van de verkenning worden gedeeld met de belanghebbenden en dragen bij aan de beleidsontwikkeling van provincie en gemeenten voor Omgevingsveiligheid.
De provincie werkt aan blijvende aandacht voor veiligheid en verbetering van de veiligheid waar mogelijk. Met de komst van de Omgevingswet wordt een risicobeleid met aandachtsgebieden geïntroduceerd. Bovendien wordt er een nieuwe categorie ‘zeer kwetsbare gebouwen’ in het beleid opgenomen. Zeer kwetsbare gebouwen zijn gebouwen voor mensen die zichzelf niet op tijd in veiligheid kunnen brengen. Voorbeelden hiervan zijn basisscholen, plekken voor kinderopvang en ziekenhuizen. Dit nieuwe beleid geldt echter alleen voor nieuwe situaties.
Presterend
Bestaande situaties zijn rechtsgeldig aanwezig conform het overgangsrecht. De vraag is echter of de nieuwe inzichten die ten grondslag liggen aan het nieuwe beleid, niet ook een herziening van de bestaande situaties rechtvaardigen. Meer concreet houdt het nieuwe beleid een extra bescherming in van nieuw te bouwen zeer kwetsbare gebouwen (ZKG) binnen brand- en explosie aandachtsgebieden. Voor bestaande zeer kwetsbare gebouwen geldt deze extra bescherming niet. Hoewel het vanuit het overgangsrecht niet nodig en mogelijk is extra eisen te stellen aan bestaande zeer kwetsbare gebouwen, is het vanuit veiligheidsoogpunt verdedigbaar ook voor deze bestaande zeer kwetsbare gebouwen op termijn te streven naar een vergelijkbaar veiligheidsniveau als voor nieuwe zeer kwetsbare gebouwen.
Op dit moment is niet bekend hoeveel zeer kwetsbare gebouwen binnen een brand- of explosieaandachtsgebied van een risicobron zijn gelegen. De provincie wil gemeenten stimuleren om een visie te ontwikkelen (bijvoorbeeld in hun omgevingsvisie) op de omgang met bestaande zeer kwetsbare gebouwen binnen aandachtsgebieden. Zeer kwetsbare gebouwen die in brand- of explosie aandachtsgebieden van meerdere risicobronnen zijn gelegen (cumulatie) zouden hierin prioriteit kunnen krijgen.
Concreet houdt dit in dat de provincie een inventarisatie wil uitvoeren van de aanwezige zeer kwetsbare gebouwen binnen brand- en explosie aandachtsgebieden om zicht te krijgen op deze problematiek. Nadat de omvang van de problematiek bekend is, kunnen zo nodig voor deze problematiek bestuurlijk verschillende oplossingsrichtingen in beeld worden gebracht en worden gekozen.
De provincie draagt zorg voor een verkenning op dit thema en indien gewenst voor het ontwikkelen van handvatten, waarmee in de toekomst bescherming van mensen in bestaande zeer kwetsbare gebouwen binnen aandachtsgebieden geoptimaliseerd kan worden.
De besluitvorming over deze oplossingsrichtingen zal uiteindelijk naar verwachting op verschillende bestuurlijke tafels liggen. In dit programma wordt daarom vooralsnog alleen de eerste stap uitgevoerd: de inventarisatie van bestaande zeer kwetsbare gebouwen binnen aandachtsgebieden. Op basis van deze eerste stap kunnen gemeenten zelf een visie ontwikkelen over hoe om te gaan met deze situaties.
Beschermen en beheren van het bodem-grondwatersysteem:
Uitvoeren overgangsrecht (VTH-taak) Wet bodembescherming/Omgevingswet door mandatering aan Omgevingsdienst en opdrachtverlening aan de Omgevingsdiensten;
Uitvoeren restopgave spoedlocaties bodemverontreiniging;
Uitvoeren maatregelen ter verbetering van de grondwaterkwaliteit, vastgelegd in het waterprogramma;
Samenwerken met andere overheden op de thema’s diffuse verontreinigingen en zeer zorgwekkende stoffen en nieuwe stoffen;
Bevorderen dat in ruimtelijke plannen de kansen voor de aanpak van bodem- en grondwaterverontreiniging worden meegewogen als onderdeel van de 3D-Ruimtelijke Ordening.
Rechtmatig
Voor het uitvoeren van het overgangsrecht en van de restopgave spoedlocaties ligt de nadruk op regisseren en reguleren. Voor het verminderen van diffuse verontreinigingen, Zeer Zorgwekkende Stoffen en nieuwe stoffen is primair een faciliterende rol voorzien. Het gaat vooral op het signaleren (beleidsmonitoring) en investeren in kennisinfrastructuur. Afhankelijk van de casus en omstandigheden van een vraagstuk kan een andere rol van de Provincie gewenst zijn.
Het tegengaan van bodem- en grondwaterverontreiniging als onderdeel van ruimtelijk planvorming, valt vooral onder het kwadrant stimuleren.
MetSinds de invoering van de Omgevingswet (Ow) veranderenzijn de taken van de provincie veranderd in het kader van het bodembeheer. In De provincie blijft bevoegd gezag voor het overgangsrecht bij de Omgevingswet is geregeldWbb en voor welke activiteiten uit de te vervallen Wet Bodembescherming de provincie bevoegd gezag blijftbodemtaken bij complexe bedrijven. De omgevingsdiensten voeren dedeze bevoegd-gezag-taken uit. De provincie stuurt dit aan via mandaatbesluit, VTH nota en opdrachtverlening.
Historische bodemverontreinigingen met onaanvaardbare risico’s zijn op basis van de Wet Bodembescherming en onder regie van de provincie in de voorgaande periode versneld aangepakt. Er resteert nog een opgave van ongeveer 45 locaties. De meesten hiervan zijn al in uitvoering maar langlopend. Monitoring van de saneringsvoortgang is voldoende. Voor een aantal locaties is de uitvoering nog niet gestart of stagneert de voortgang. Over deze locaties maken weworden afspraken gemaakt met partijen, en zijn investeringen nodig om uitvoering van de grond te krijgen.
Uitvoer van nazorg van stortplaatsen:
Voorbereiding uitvoering nazorg bij te sluiten stortplaatsen en beoordeling nazorgplannen;
Vaststellen doelvermogens ter bestrijding van nazorgkosten;
Overdracht van te sluiten stortplaatsen naar provincie;
Uitvoer nazorgactiviteiten op gesloten stortplaatsen ter bescherming van het milieu;
Vergunningverlening en VTH-taak voor activiteiten op en bij gesloten stortplaatsen.
Rechtmatig
Voor te sluiten stortplaatsen worden door de exploitanten nazorgplannen opgesteld. Deze worden door de provincie op basis van een provinciale beleidsregel beschikt (Beleidsregel voor toepassing van de IPO checklist voor stortplaatsen en baggerdepots 20142022).
Op basis van deze beschikking wordt de nazorgheffing aan de exploitant opgelegd (Verordening nazorgheffing gesloten stortplaatsen provincie Zuid-Holland 20142022).
Als de exploitant alle (nazorg)voorzieningen heeft aangebracht, voert de provincie een eindinspectie uit. Bij een positieve uitslag volgt de sluitingsverklaring en wordt de stortplaats formeel overgedragen aan de provincie (Wet Milieubeheer).
Op gesloten stortplaatsen wordt de nazorg door de provincie uitgevoerd. Het gaat hier om controle, monitoring en vervanging van nazorgvoorzieningen. De kosten worden betaald uit het nazorgfonds (Verordening provinciaal fonds nazorg gesloten stortplaatsen Zuid-Holland).
Dit fonds wordt gevuld door de exploitanten van de stortplaatsen. De nazorgkosten berekent de provincie aan de hand van het nazorgplan. De afdracht van nazorgkosten geldt overigens niet voor baggerdepots die bij Rijkswaterstaat in beheer zijn, aangezien deze na sluiting onder verantwoordelijkheid van Rijkswaterstaat blijven vallen.
Ter bescherming van de nazorgvoorzieningen en voor een goede uitvoering van de nazorg zijn in de Omgevingsverordening regels opgenomen. Gesloten stortplaatsen zijn aangewezen als gebieden waar beperkingen gelden. Activiteiten zijn verboden of vergunningsplichtingvergunningsplichtig (maatwerkvoorschriften), of er geldt een meldingsplicht voor.
Optimaal benutten en beheren van de bodem en ondergrond:
Duurzaam positioneren, beheren en afbouwen van winningsfuncties, opslagfuncties en transportfuncties;
Beheren van de natuurlijke en antropogene waarden van de ondergrond;
Bevorderen van 3D-ordeningOrdening als instrument van’ Water en Bodem Sturend’ (WBS) in ruimtelijke planprocessen.
Rechtmatig
Het gaat om het duurzaam positioneren en beheren en beëindigen van winning, opslag en transport van water- en energie in de ondergrond. Voor gaswinning gaat op het afbouwen van de winning. Dit wordt in een uitvoeringsprogramma uitgewerkt.
Het gaat om het duurzaam beheren van waarden van de ondergrond (ecologische waarde, aardkundige waarde, archeologische waarde). Dit wordt in een uitvoeringsprogramma nader uitgewerkt.
Het gaat erom 3D-Ordening standaard en structureel onderdeel te laten worden van alle relevante ruimtelijke planprocessen in Zuid-Holland. In het kader van de Omgevingswet worden tussen provincies, omgevingsdiensten en gemeenten afspraken gemaakt over samenwerking en een nieuwe rolverdeling bij het realiseren van een duurzaam, veilig en efficiënt gebruik van bodem en ondergrond. Dit wordt in een uitvoeringsprogramma nader uitgewerkt.
Het gaat erom 3D-Ordening als instrumentarium van ‘Water en Bodem Sturend (WBS)’ standaard en structureel onderdeel te laten worden van alle relevante ruimtelijke planprocessen in Zuid-Holland. In het kader van de Omgevingswet worden tussen provincies, omgevingsdiensten, waterschappen en gemeenten afspraken gemaakt over samenwerking en een nieuwe rolverdeling bij het realiseren van een duurzaam, veilig en efficiënt gebruik van bodem en ondergrond. In elk omgevingsplan dient als uitwerking van de lagenbenadering in de praktijk’ twee kaarten toe te worden toegevoegd: één met het (natuurlijk) watersysteem en één met het (natuurlijk) bodemsysteem. Vervolgens dient ook een toelichtende paragraaf bij die twee kaarten te voegen, waarmee wordt verwoord en verbeeld wat WBS betekent voor de (on)mogelijkheden van beoogd ruimtelijk plan cq. beoogde gebiedsontwikkeling.
II
Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
JJ
De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
De provincie draagt bij aan een gezonde levensstijl van haar inwoners. Dit doet ze door het aanmoedigen van voldoende en gevarieerde voorzieningen vooraanbod van sport- en recreatie aan te biedenrecreatievoorzieningen. De provincie wil, voortbouwend op de groenblauwe leefomgeving, voldoende (groene) openbare ruimte om in te verblijven en te bewegen,. Dit zowel binnen als buiten de stad. Vooral voor stedelingen is het groen buiten de stad vaak op enige afstand en soms lastig te bereiken. De provincie streeft naar een beweegvriendelijke leefomgevingwil dat zoveel mogelijk inwoners meedoen aan sporten en een zo groot mogelijke deelname van onze bewoners aan sport en recreatie,kunnen recreëren in hun vrije tijd. En dit dan vooral in en dicht bij de woonomgeving (‘om de hoek’). Het doel van de provincie is dat mensen meer naar buiten gaan om te ontspannen, bewegen of sporten.
Recreatie, toerisme en sport zijn belangrijk voor brede welvaart. Ze dragen bij aan een gelukkig en gezond leven, de regionale economie en instandhouding/verbreding van de voorzieningen in de buurt. Veel bezoekers die zich op 1 plek verzamelen of in kwetsbare gebieden komen, kunnen problemen veroorzaken. Dit kan leiden tot een slechte ervaring voor bezoekers en bewoners. Maar ook tot schade of verstoring van de natuur, een te hoge belasting voor het milieu, of verkeersproblemen. De provincie wil dat toerisme en recreatie in balans zijn met de omgeving. Ze wil dat toerisme en recreatie - met alle voor- en nadelen - uiteindelijk bijdragen aan het welzijn van de mensen.
KK
Sectie 'Bijdragen, ondersteunen en faciliteren van data-allianties op het gebied van toerisme' wordt verplaatst van sectie 'Maatregelen van 4-3 Erfgoed, cultuur en toerisme' naar sectie 'Maatregelen van 7-2 Gezonde en bewegingsvriendelijke leefomgeving'. De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
De provincie streeft met de volgende maatregelen naar een beweegvriendelijke leefomgeving en een zo groot mogelijke deelname van onze bewoners aan sport en recreatie, vooral in en dicht bij de woonomgeving (‘om de hoek’), maar ook elders in het bebouwd en buitengebied:
Stimuleren en faciliteren van de bereikbaarheid en toegankelijkheid van sport- en recreatievoorzieningen (zodat zoveel mogelijk Zuid-Hollanders hier gebruik van kunnen maken).
Beheer en doorontwikkelen van recreatiegebieden en routestructuren en kwaliteitsimpulsen om deze te versterken qua mogelijkheden voor sport en bewegen ‘om de hoek’.
Overdracht van provinciale recreatiegebieden op basis van maatwerk.
Afronden aanleg nieuwe recreatiegebieden.
Stimuleren van een aantrekkelijke buitenruimte (leefomgeving) die geschikt is voor en uitnodigt tot bewegen, sporten en recreëren. Dit gebeurt o.a. door fysieke knelpunten op locaties en routes weg te nemen of te verminderen en door recreatieve routestructuren te verbeteren.
Kennisontwikkeling, onderzoek en innovatie ten behoeve van beleid dat beter beantwoordt aan de behoeften van onze bewoners aan sport en recreatie.
In samenwerken met partners, zoals gemeenten, bedrijven en terreinbeheerders, wordt aan voornoemde maatregelen gewerkt.
Sportevenementen kunnen worden ondersteund die gericht zijn op het bewegen in de buitenruimte, met speciale aandacht voor groepen die in deelname aan sport en recreatie zijn ondervertegenwoordigd.
Lopende gebiedsprogramma’s recreatie, biodiversiteit en duurzame landbouw van de landschapstafels worden afgerond.
Presterend
Goed ontwikkelde en beheerde recreatiegebieden die aansluiten op de wensen van de diverse bezoekers. Waar mogelijk worden recreatiegebieden ook ingezet om bij te dragen aan andere opgaven van de provincie, zoals biodiversiteit, waterberging en meer bos en bomen.
Presterend
Voor beheer en ontwikkeling van recreatiegebieden in provinciaal eigendom zijn er samenwerkingsovereenkomsten. Deze gebieden worden beheerd op het niveau schoon, heel en veilig. Voor andere recreatiegebieden verstrekt de provincie meerjarige beheersubsidies, maar er zijn ook recreatiegebieden die geen subsidie krijgen. Ook voor de kwaliteitsverbetering van deze gebieden kan subsidie worden verstrekt. Om te kunnen volgen of de recreatiegebieden voldoen aan de behoefte van bezoekers worden het gebruik en de waardering van de recreatie- en natuurgebieden in Zuid-Holland gemonitord.
De Programma’s De Groene Motor en Mens en Natuur wordt via een 3-jarige projectsubsidie ondersteund. Projecten worden via een projectsubsidie ondersteund of in opdracht uitgevoerd.
Bij de projecten wordt gewerkt aan verbreding van de doelgroep waardoor de groep burgers die zich betrokken voelt bij het groen in Zuid-Holland diverser in samenstelling wordt.
Bevorderen groenparticipatie
De provincie wil de groenbeleving en de betrokkenheid van de Zuid-Hollandse burger bij het groen vergroten door middel van het vergroten van natuurkennis en natuurbeleving en het stimuleren en ondersteunen inzet van burgers voor en in het groen.
PresterendSamenwerkend
Programma De Groene Motor
Het programma De Groene Motor zorgt voor een ondersteunende infrastructuur voor alle groene vrijwilligers in Zuid-Holland. Hierbij is veilig en professioneel werken van belang. Via het platform www.zelfdoeninzh.nl wordt deze ondersteuning gefaciliteerd. Het programma is uitgewerkt in de volgende hoofdlijnen:
Organisatie en beleid;
Praktische ondersteuning;
Zichtbaarheid en netwerk;
Concrete programma’s;
Financiële ondersteuning.
De coördinatie van het programma is belegd bij De Groene Motor. De Groene Motor heeft een zelfstandige positie en maakt organisatorisch deel uit van Stichting Het Zuid-Hollands Landschap.
Organisatie en beleid
De Groene Motor ondersteunt vrijwilligersgroepen met praktische, strategische en beleidsmatige adviezen. Daarnaast verbindt zij vrijwilligers met stakeholders, zoals een gemeente, waterschap, vereniging en buurt.
Praktische ondersteuning
De praktische ondersteuning bestaat uit de gereedschapsuitleen en het aanbieden van cursussen.
Vrijwilligers kunnen gebruik maken van de gereedschapsuitleen van De Groene Motor. De gereedschapsuitleen is gratis en het gereedschap wordt op locatie gebracht. Ook vanuit burgerinitiatieven wordt gebruik gemaakt van deze service.
De Groene Motor biedt diverse (online) cursussen en opleidingen aan. Deze cursussen stimuleren laagdrempelig, veilig, milieuvriendelijk en ambachtelijk landschapsbeheer. Voor de vrijwilligers, die actief zijn met uitvoeren van beheer, is opleiding over veilig werken noodzakelijk. Voor het gebruik van gemotoriseerd gereedschap is certificering vereist vanuit de Arbowetgeving.
Via het landelijke platform www.leerjegroen.nl zijn online modules te volgen. De Groene Motor is samen met groene partijen partner van dit platform.
Zichtbaarheid en netwerk
De Groene Motor zet zich in voor de zichtbaarheid en promotie van het groen vrijwilligerswerk. Hiervoor worden de onderstaande initiatieven ingezet:
Platform: De Groene Motor ondersteunt het netwerk van vrijwilligersgroepen via het platform Zelf Doen in Zuid-Holland. Via het platform worden vrijwilligers en hun activiteiten in beeld gebracht, vacatures geplaatst en activiteiten gedeeld.
Evenementen: Evenementen vergroten de zichtbaarheid van het groene vrijwilligerswerk. De Groene Motor organiseert evenementen en ondersteunt vrijwilligersgroepen bij deelname aan landelijke en regionale evenementen. Voorbeelden zijn de jaarlijkse Vrijwilligersdag Zuid-Holland, NLDoet en de landelijke Natuurwerkdag. Op de Natuurwerkdag kunnen mensen kennis maken met het vrijwilligerswerk.
Netwerk vrijwilligerscoördinatoren: In dit netwerk worden kennis, inspiratie en projecten inhoudelijk gedeeld voor draagvlak en verhoogde kansen op succesvolle samenwerking. Deelnemers aan dit netwerk zijn de coördinatoren van verschillende groene organisaties.
Concrete programma’s
De Groene Motor ondersteunt de volgende programma’s:
Financiële ondersteuning
Om vrijwilligersactiviteiten en behoud van landschap bereikbaarder te maken wordt op fondsvorming ingezet. Samen met streek- en landschapsfondsen wordt gewerkt aan een breder scala van voorzieningen op dit gebied. Daarbij worden vrijwilligersgroepen geïnformeerd over fondsen en subsidiemogelijkheden.
Programma Mens en Natuur
Binnen dit programma wordt ingezet op het verbinden van natuurbeleving met maatschappelijke relevante onderwerpen zoals natuur en gezondheid, sociale cohesie, duurzame natuurgerichte recreatie en biodiversiteit. Deze onderwerpen worden uitgewerkt/uitgevoerd binnen 4 thema’s:
De uitvoering van het programma is belegd bij het IVN. Zij werkt aan de thema’s samen met de vrijwilligers van de IVN-afdelingen en diverse partners.
Kind en Natuur
Vanuit een breed scala aan programma’s en netwerken laat IVN ieder Zuid-Hollands kind de natuur dichtbij beleven. Tijdens schooltijd, in de vrije tijd of bij de kinderopvang. Grijze schoolpleinen worden groen en toegankelijk voor de hele buurt, minibossen vormen robuuste oases in de stad. Samen met natuurgebieden buiten de stad en groene buurtinitiatieven binnen de stad, vormen al deze plekken een netwerk van “buitenlokalen”.
Natuur en Gezondheid
IVN stimuleert Zuid-Hollandse zorginstellingen en ziekenhuizen te vergroenen. IVN helpt plannen te verwezenlijken en bied interventies aan. Hierbij werkt IVN ook met huisartsen samen. Natuurbeleving wordt hierdoor de essentie van vitale en duurzame zorg.
Natuur in de Buurt
In dit thema richt IVN op de bijdrage die particulieren in Zuid-Holland kunnen leveren. Het platform Groen Dichterbij verbindt, versterkt en verankert groene buurtinitiatieven in Zuid-Hollend. IVN brengt omwonenden in aanraking met de natuur in de directe leefomgeving. IVN maakt onderwerpen als biodiversiteit, leefbaarheid en klimaatadaptie in dorp en stad via dit platform begrijpelijk en relevant voor iedereen.
Natuur en Recreatie
In en rond (natuur)gebieden in Zuid-Holland ontwikkelt en onderhoud IVN sterke netwerken van opgeleide MKB-ondernemers: “Gastheren van het landschap”. Betrokken ondernemers en natuurorganisaties versterken elkaar en verrijken het aanbod aan natuurgerichter recreatieve activiteiten. Als onderdeel van de economische agenda’s verdiept IVN zich in natuurbeleving en betrokkenheid bij natuurbeleid.
Groenparticipatie draagt bij aan de gezondheid, leefbaarheid en aan het woon- en vestigingsklimaat van Zuid-Holland. In Zuid-Holland staan de groene ruimte en de biodiversiteit onder druk. Door het vergroten van de band tussen mens en natuur wordt de beleving van en het maatschappelijk draagvlak voor groen versterkt.
Met de decentralisatie van het natuurbeleid heeft de provincie een belangrijke rol in het groenbeleid en de groenbeleving. Betrokkenheid en draagvlak van burgers bij dit groen zijn hierbij van groot belang. Kennis van en/of ervaring in natuur en biodiversiteit dragen bij aan de groenbeleving. Bij natuurkennis en -beleving vormen kinderen een aparte doelgroep (onder het motto ‘jong geleerd, oud gedaan’). Groene vrijwilligers zijn belangrijk voor het beheer en beleefbaarheid van het Groen. Hiervoor is soms specifieke kennis en/of zijn materialen nodig. Het groen komt dichterbij huis doordat de provincie werkt aan een beleefbare en beweegvriendelijke groene leefomgeving.
Regionale uitvoeringsprogramma's
De provincie bouwt samen met drie specifieke regio’s aan een gezamenlijk programma Waterrecreatie. Deze is naar verwachting in de zomer van 2021 gereed. Deze regio’s hebben energie en betrokkenheid op het onderwerp. Het gaat om Hollandse Plassen, Midden-Holland en Hof van Delfland. De provincie wil in deze regio’s de samenwerking verder uitbreiden. Daarnaast werkt de provincie ook samen in en met andere regio’s aan waterrecreatie en is hiervoor jaarlijks subsidie voor maatregelen beschikbaar.
De uitvoeringsprogramma’s zijn vooral gericht op het beter benutten en optimaliseren van vaarverbindingen voor zeilboten, sloepen, motorboten en kano’s. Zuid-Holland is een echte waterrecreatieprovincie en hier liggen veel mogelijkheden om dit nog beter te ontwikkelen. Daarnaast is Zuid-Holland een paradijs voor actieve watersporten als (wind-, kite- en golf)surfen, sportvissen en duiken. Verder onderzoek naar wat er voor deze sporten mogelijk is, wordt meegenomen in de paragraaf koppelkans met toerisme.
Samenwerkend
Kleine recreatievaart en wandelmogelijkheden
De provincie heeft de wens om door kleine en grote maatregelen het aantal recreatieve vaarrondjes te vergroten om Zuid-Holland op die manier voor de kleine recreatievaart (o.a. sloepen, kleine motorboten) interessanter te maken. In 2020/2021 inventariseert de provincie welke verbindingen binnen én tussen de verschillende plassen en regio’s wenselijk en mogelijk zijn en welke acties daarbij horen. Dit kan gaan om het verruimen van bedieningstijden, het opheffen van een vaarverbod, het graven van nieuwe verbindingen of bijvoorbeeld het realiseren van aanlegvoorzieningen en meer trailerhellingen om nieuwe gebieden als waterrecreant te kunnen verkennen. Ook komt er meer aandacht voor het uitbreiden en versterken van kanoroutes. Daarnaast gaat de provincie het wandelen langs water met concrete initiatieven bevorderen.
Grote recreatievaart en zwemlocaties
Voor de grotere recreatievaart is de begrenzing van het Recreatietoervaartnet opgenomen in de Omgevingsverordening [§ 7.3.22]. Voor zwemlocaties in oppervlaktewater wordt verwezen naar de beleidsuitwerking ‘goede en veilige zwemlocaties in oppervlaktewater’.
De mogelijkheden voor lopen, fietsen, paardrijden en varen vergroten, zowel binnen als buiten recreatiegebieden. De kwaliteit van recreatieve routes, waaronder de bewegwijzering en digitale vindbaarheid, verbeteren en op peil houden. Een recreatief netwerk realiseren door aantrekkelijke gebieden, bestemmingen en woongebieden te verbinden, waarbij de toegankelijkheid en belevingswaarde van natuur, landschap, water, erfgoed, historische stads- en dorpskernen, het agrarisch gebied etc. binnen dit netwerk worden verbeterd.
Presterend
Aan eenduidig routebeheer wordt o.a. invulling gegeven door de samenwerking tussen de verschillende route-eigenaren te organiseren. Verder wordt er subsidie verstrekt voor boerenlandpaden en aan landelijke organisaties (Landelijk Fietsplatform, Wandelnet) die routes verzorgen. Daarnaast wordt er onderzoek gedaan naar de kwaliteit van routenetwerken en ontbrekende schakels hierin en zijn er subsidies voor kwaliteitsimpulsen. Ook wordt er onder andere beleid ontwikkeld en/of geactualiseerd voor voet- en fietsveren, mountainbikeroutes en Groene Haltes.
De provincie wil dat inwoners meer sporten en bewegen omdat dat gezond is, zowel fysiek als mentaal, en omdat sporten en bewegen leuk is. De provincie richt zich op vormen van sport en bewegen in de buitenlucht die niet in verenigingsverband worden uitgevoerd.
Presterend
Om sport en bewegen te stimuleren is het niet alleen belangrijk om te zorgen dat de openbare ruimte uitnodigt tot meer bewegen, er zijn ook activiteiten en voorzieningen nodig die mensen stimuleren en uitdagen om meer te bewegen en te sporten en die de drempel om dit te doen verlagen. De provincie ondersteunt initiatieven die sport en bewegen stimuleren met subsidieregelingen, met focus op doelgroepen die qua bewegen achterblijven zoals tienermeiden, mensen met een beperking en mensen met een lage sociaaleconomische status. De provincie organiseert jaarlijks een verkiezing van het beste beweeginitiatief.
De provincie helpt gemeenten bij een betere spreiding van sportaccommodaties, bijvoorbeeld met verkennend onderzoek.
[Red: Sectie 'Bijdragen, ondersteunen en faciliteren van data-allianties op het gebied van toerisme' verplaatst van sectie 'Maatregelen van 4-3 Erfgoed, cultuur en toerisme' naar sectie 'Maatregelen van 7-2 Gezonde en bewegingsvriendelijke leefomgeving'. ]
Er is meer en meer behoefte aan vraag gestuurd en richtinggevend onderzoek. Als provincie willen we investeren in goede data en duiding hiervan. Zodat er zicht is op de toeristische en zakelijke bezoekers in Zuid-Holland: hun wensen, motieven en gedrag, de impact op gebieden en de match tussen vraag en aanbod. Dit doen we door deel te nemen aan de Landelijke Data Alliantie (DLA) en het opbouwen van een Zuid-Hollandse tak hiervan samen met onze regionale partners. Daarmee stimuleren we een brede samenwerking op het gebied van kennisdeling met betrekking tot recreatie en toerisme. Beschikbaarheid en toegang tot data over toerisme is voorwaarde voor sturing van toerisme. Alle beschikbare data, geografische bestanden en onderzoeksrapporten worden gedeeld via een digitaal kennisplatform.
De provincie wil dat recreatie en toerisme een positieve bijdrage leveren aan de leefbaarheid in een gebied. De provinciale inzet richt zich op duurzame bestemmingen, waarbij de economische, sociaal-maatschappelijke en ecologische impact met elkaar in balans zijn. Dit vraagt een bredere benadering en een samenhangende aanpak van bestemmingsmanagement met o.a. een (regionaal) afwegingskader voor nieuwe ontwikkelingen. De provincie ondersteunt regionale partners, zoals gemeenten en CMO/DMO’s daarbij. Toerisme draagt daarmee in positieve zin bij aan de versterking van lokale waarden, de leefbaarheid, de economie en het milieu. De vraag naar recreatieve mogelijkheden in Zuid-Holland neemt toe. Daarnaast is er een stevige groei van het toerisme te verwachten.
Samenwerkend
Toerisme is van belang voor de regionale economie, leefbaarheid in kernen, instandhouding van voorzieningen en culturele of natuurlijke waarden, voor werkgelegenheid en het welzijn van inwoners (brede welvaart, ontspanning etc.). Toerisme is een samengesteld product, bestaande uit vervoer, verblijf en vermaak. Het onderdeel vermaak komt uit de omgeving (water, natuur, cultuur, erfgoed, sport, gezondheid etc.). Dit betreft een wederkerige relatie. De komende jaren is een forse groei van het toeristisch bezoek te verwachten, wat extra druk op bestemmingen met zich mee kan brengen.
De provincie wil de toeristisch-recreatieve aantrekkelijkheid van Zuid-Holland vergroten door projecten te ondersteunen waarbij de belangen van bewoners, bezoekers, bedrijven en omgeving met elkaar in evenwicht zijn. Een gezonde balans vraagt enerzijds om het beperken van de negatieve effecten en anderzijds om het vergroten van de positieve effecten. Het draait om recreatie en toerisme dat iets toevoegt aan de plek en haar inwoners. Door het verkrijgen van meer kennis en inzichten over de impact van recreatie en toerisme, kan er meer gerichte sturing plaatsvinden op toeristische ontwikkelingen en bezoekersstromen in een gebied. Daarnaast wil de provincie bestemmingen met (potentiële) overdruk ondersteunen om deze stressbestendiger te maken, positieve voorbeeldprojecten stimuleren, de beleefbaarheid van het landelijk gebied vergroten en nieuwe businessmodellen en concepten voor agrotoerisme bevorderen.
De provincie stimuleert identiteitsgebonden, toekomstbestendige ontwikkelingen die bijdragen aan de beleefbaarheid van de natuurlijke en culturele waarden van het landelijk gebied. Met daarbij aandacht voor het behouden en versterken van het bestaande (verblijfs)recreatieve aanbod. Op bestemmingen waar de draagkracht aantoonbaar onder druk staat, ondersteunt de provincie de betrokken partijen met maatregelen voor bezoekersmanagement. Dit kan gericht zijn op het stressbestendiger maken van bestemmingen door de capaciteit te vergroten (of te verkleinen), het wegnemen van knelpunten, zonering, spreiding van bezoekers in ruimte en tijd, extra voorzieningen, vraagsturing, gedragsbeïnvloeding etc. Dit mede om te voorkomen dat piekdrukte een structureel karakter krijgt. De aanpak zal voor iedere bestemmingen anders zijn en vraagt maatwerk. De provincie kan hierin ondersteunen met kennis, kunde en middelen.
Om proactief te kunnen handelen is het wenselijk om beter zicht te krijgen op de integrale impact van toerisme, bij voorkeur tot op gemeentelijk niveau. De provincie investeert daarom samen met regionale en landelijke partners in goede data en praktische experimenten (o.a. gekoppeld aan concrete maatregelen voor bezoekersmanagement), maar ook in de doorvertaling daarvan. Daarmee kan er op de middellange termijn meer gerichte sturing plaatsvinden op bezoekers in een gebied. Doel is om daarbij een sterkere samenhang te krijgen tussen de opgedane kennis en inzichten en de vertaling ervan naar bestemmingsmanagement en beleidsontwikkeling. De provincie is ook betrokken bij netwerken en overleggen die hieraan bijdragen.
Toerisme kan met deze aanpak een bijdrage leveren aan de grotere (transitie)opgaven voor een toekomstbestendig en vitaal landelijk gebied (zoals bijvoorbeeld in het Groene Hart). Op plekken met toeristische potentie en ontwikkelruimte kan recreatie en toerisme de leefbaarheid van een gebied versterken. Bovendien kunnen deze gebieden bijdragen bij het beter spreiden van recreanten en toeristen in de provincie. Zo kan het vrijetijdsdomein zorgen voor neveninkomsten voor de agrarische sector, ondersteunen in behoud van het voorzieningenniveau, behoud of versterking van landschappelijke en cultuurhistorische waarden met verdienmodel om deze waarden in stand te houden.
De provincie wil het bestaande verblijfsrecreatieve aanbod behouden voor recreatief gebruik. Permanente bewoning van recreatiewoningen en het toevoegen van tweede woningen beschouwt de provincie daarom als onwenselijke ontwikkelingen. Beide ontwikkelingen zorgen ervoor dat de vitaliteit van een park, en daarmee mogelijk ook de vitaliteit van haar omgeving, onder druk komen te staan.
De provincie kent een aantal parken waar het toeristisch recreatieve perspectief niet meer aanwezig is. Op een aantal van deze parken wordt een geruime tijd in een groot deel van de eenheden permanent gewoond. In essentie hebben deze parken geen toeristische functie meer en is er geen of nauwelijks toeristisch recreatief perspectief. Wanneer dit kantelpunt is bereikt biedt het afwegingskader (opgenomen als toelichting op verordening artikel 7.45g) het handvat om permanente bewoning te doordenken. Met het afwegingskader ontstaat er een transparante en objectieve afweging, zodat er per park op een zorgvuldige wijze maatwerk kan worden geboden. De provinciale richt zich daarbij op goede ruimtelijke ordening.
Rechtmatig
Voor verblijfsrecreatieparken met een omvang van 12 woningen of meer zijn regels opgenomen in de Omgevingsverordening. Deze regels zijn gericht op het uitsluiten van permanente bewoning. Verblijfsrecreatieparken die zijn uitgezonderd staan opgenomen in ‘bijlage IX, onder Aa' van de verordening.
Gemeenten kunnen namens recreatieparken een verzoek indienen voor het doorlopen van het afwegingskader. Het is dan ook een voorwaarde dat de betreffende gemeente achter de functiewijziging staat. Deze uitzondering geldt niet voor individuele gevallen, maar voor het park in hun geheel.
Op basis van het afwegingskader, wat is opgenomen als toelichting op de Omgevingsverordening, kunnen Gedeputeerde Staten een voorstel doen aan Provinciale Staten om parken wel of niet op te nemen in ‘bijlage IX, onder Aa’. Het uiteindelijke besluit om het park op te nemen ligt bij Provinciale Staten.
LL
Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
MM
De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
De effecten van klimaatverandering (weers-extremen, zeespiegelstijging) en bodemdaling hebben impact op de gezondheid en veiligheid van onze inwoners, de robuustheid van onze natuur, gebouwen en infrastructuur en aantrekkingskracht voor nieuwe investeringen (concurrentiekracht/vestigingsklimaat).
Om ervoor te zorgen dat in Zuid-Holland onze inwoners, bedrijven en investeringen gezond en veilig blijven, moeten we onze omgeving, ons beleid en ons handelen aanpassen aan de nieuwe omstandigheden. Dit betreft alle beleidsvelden van de provincie.
Beperken maatschappelijke kosten door bodemdaling
De provincie zet zich in om klimaatverandering tegen te gaan. Ze werkt aan het verminderen van de CO2-uitstoot en bodemdaling in de Veenweidegebieden volgens de afspraken uit het Klimaatakkoord, onderdeel land- en landgebruik. In Veenweidegebieden moet 1 Mton CO2 worden bespaard in 2030. Het Zuid-Hollandse aandeel in de opgave wordt ingeschat op 21%, ofwel: 0,21 Mton. De provincie werkt hierbij samen met agrariërs, mede-overheden en maatschappelijke partijen in de veenweidegebieden via een gebiedsgerichte aanpak in het kader van het Zuid-Hollands Programma Landelijk Gebied. Hierbij is zij zich ervan bewust dat de keuzes die ze maakt om bodemdaling te remmen, het watersysteem en landgebruik onlosmakelijk met elkaar verbonden zijn. Ook is verdere kennisontwikkeling en beleidsvorming nodig. In overleg met de mede-overheden, maatschappelijke partijen, kennisinstituten en andere partijen werkt de provincie hieraan.
Klimaatadaptatie
Het klimaat verandert. Het wordt warmer, er is meer kans op een extreme regenbui, op een hittegolf en op een lange droge periode. De zeespiegel stijgt en als gevolg daarvan neemt de kans op een overstroming toe. Door lange droogte daalt de bodem. Zuid-Holland is kwetsbaar voor klimaatverandering door zijn ligging aan zee en door zijn lage ligging. De snelheid waarmee klimaatveranderingen zich manifesteren (extreme buien, droogte, hitte, zeespiegelstijging, bodemdaling) neemt nog altijd toe.
De provincie wil dat Zuid-Holland een fijne plek blijft om te werken, wonen en recreëren, ook als omstandigheden veranderen. Daarom neemt de provincie nu maatregelen om ons voor te bereiden op klimaatopgaven als weersextremen (hitte, droogte, wateroverlast, overstromingen), zeespiegelstijging en bodemdaling. Samen met waterschappen, gemeenten en het Rijk zorgt de provincie voor een klimaatbestendig en waterrobuust ingerichte provincie in 2050. Niet alleen om schade en overlast te beperken, maar ook vanuit haar ambitie te streven naar een gezonde, groene leefomgeving, een aantrekkelijk vestigingsklimaat, goede bereikbaarheid en een veerkrachtige innovatieve economie.
De inzet van de provincie is om de overgang naar een klimaatbestendige provincie onlosmakelijk onderdeel uit te laten maken van het gehele provinciale beleid en de praktijk. Klimaatadaptatie is een dwarsdoorsnijdend thema dat vele beleidsterreinen raakt. Denk aan infrastructuur, landbouwtransitie, natuur, stedelijke ontwikkeling, etc. Op al deze terreinen zet de provincie in op de bescherming van mensen, leefomgeving en economie, tegen de gevolgen van overstromingen en extreem weer. Bijvoorbeeld door het stimuleren van innovatieve oplossingen voor waterberging en voorkomen van hittestress in stedelijk gebied. Ook werkt de provincie aan een duurzame zoetwatervoorziening waarbij vraag en aanbod in balans zijn, en aan het voorbereiden van onze natuur en economie op de klimaatverandering.
De inzet van de provincie is tevens om bij ruimtelijke ontwikkelingen (nieuw of in bestaand bebouwd gebied) de betrokken partijen de risico’s als gevolg van de klimaatopgaven expliciet mee te laten wegen bij de locatiekeuze of inrichting van het gebied. Daarbij maakt de provincie in ieder geval gebruik van de uitkomsten van de klimaatstresstesten die overheden hebben uitgevoerd (volgens de afspraken uit het Deltaprogramma Ruimtelijke Adaptatie). Op die manier wordt bij nieuwe ruimtelijke projecten rekening gehouden met de impact van klimaatverandering en kan het risico op schade en slachtoffers voor zover dat redelijkerwijs haalbaar is, worden beperkt. Centraal vertrekpunt daarbij is dat de provincie meer ruimte bieden aan het water, natuurlijke processen, en groen. Dit uitgangspunt draagt tevens bij aan andere opgaven als een gezonde leefomgeving, bescherming van de natuur en de verhoging van biodiversiteit.
Door beleid tijdig aan te passen, maakt de provincie tevens gebruik van kansen om adaptieve maatregelen mee te nemen in al geplande ruimtelijke projecten of ontwikkelingen, bijvoorbeeld op gebied van beheer en onderhoud van de eigen bezittingen als gebouwen, wegen en infrastructuur. Hiermee kan de provincie geld slimmer inzetten en bespaart ze kosten, beperkt ze schade en overlast, en geeft het goede voorbeeld.
NN
De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
De provincie faciliteert activiteiten gericht op het versterken van de kennisbasis over bodemdaling: voor het begrijpen van- en omgaan met de fysieke bodemdaling, de effectiviteit van maatregelen en de ondersteunende veranderaanpakken (sociaal, regels, financiering, grond) instrumenten en verdienmodellen (natte teelten/functies, keten, kpi’s) en het delen, borgen en ontsluiten van de kennis en ervaring die wordt opgedaan. Dit gebeurt door:
Het Nationaal Onderzoeksprogramma Broeikassen Veengebieden (NOBV), dat volgens afspraken in het Klimaatakkoord, samen met partners en partijen wordt opgetuigd. Het NOBV zorgt voor de uitvoering en monitoring va onderzoek en pilots.
Het Nationaal KennisprogrammaKenniscentrum Bodemdaling en Funderingen (NKBKBF) en de onderliggende kennisexpedities op (wisselende) specifieke thema’s, zoals nieuwbouw, funderingen, grondwaterpeilbeheer, geo-informatie, governance, broeikasgassen, waterinfiltratiesystemen, natte teelten en lichte ophoogmaterialen. Het NKBKBF zet zich in om kennis en kennisvragen te delen, verbinden, ontsluiten als kennishub en bodemdalingsloket.
De Regiodeal Bodemdaling Groene Hart, van acht regionale overheden met het Rijk, waarin overheden, kennisinstellingen, (agrarische) ondernemers en bewoners samenwerken aan een aanpak voor het omgaan met bodemdaling in zowel de stad als het land. Dit gebeurt door innovatieve projecten uit te voeren en slim samen te werken.
Het Platform Slappe Bodem (PSB), een samenwerking van lokale en regionale overheden, die een netwerk faciliteert, bewustwording genereert en bodemdaling agendeert binnen diverse nationale beleidsvelden en agenda’s.
PresterendSamenwerkend
Daarnaast faciliteert de provincie diverse andere projecten en programma’s - die soms (deels) onderdeel uitmaken van NOBV of Regiodeal en soms eigen traject volgen, zoals:
De provincie faciliteert en/of stimuleert diverse gebiedsaanpakken waarin, samen met de gebiedspartijen en andere partners, gewerkt wordt aan integrale benadering, verkenning en aanpak van de opgave(n), waarbij ook ingezet wordt op verbinding en afstemming met de Regionale Veenweide Strategie. Dat gebeurt onder meer in:
Het Interbestuurlijk Programma Vitaal Platteland (IBP-VP). Het IBP wil verkennen wat op strategisch niveau nodig is voor verandertrajecten in veenpolders. In het Utrecht-Hollandse veenweidegebied start het IBP daarom zes veranderpilots die via verschillende invalshoeken gebiedsgericht werken aan een verandering van het landgebruik / de wijze van landbouw / een sociale transitie gericht op een integrale polderaanpak. In Zuid-Holland betreft dit de gebieden:
Krimpenerwaard (“Trots op Krimpenerwaard”),
Kagerplassen
Alblasserwaard (“Groene Cirkel Kaas en Bodemdaling”).
Andere gebiedsaanpakken zoals in het (Rest)Veengebied Zuidplaspolder, een zogenoemd “knikpuntgebied” dat tegen de fysieke en financiële grenzen van blijven meebewegen met doorgaande bodemdaling aanloopt.
Presterend
De provincie leidt het opstellen van de Regionale Veenweide Strategie (gericht op 2030), op basis van gebiedsaanpakken in de Krimpenerwaard, Alblasserwaard en Nieuwkoop en in Gouwe Wiericke, Rijn en Veenstreek, Kagerplassen, MiddenDelfland en (Rest)Veengebied Zuidplaspolder. Het zwaartepunt van de provinciale inzet ligt (vooralsnog) bij de eerst genoemde drie gebieden omdat daar de snelst dalende aaneengesloten gebieden liggen en (in Nieuwkoop) een koppeling met stikstof reductie opgave is.
Presterend
In het Klimaatakkoord is afgesproken dat de provincie de regie neemt om in 2020 – samen met grondgebruikers (onder andere agrariërs), maatschappelijke actoren, bewoners en medeoverheden – per veenweidegebied een conceptprogramma (regionale veenweide strategie) op te leveren. Hierin komt te staan hoe de doelstelling voor 2030 uit het Klimaatakkoord wordt behaald (1 Mton CO2-eq reductie).
Daarnaast levert de provincie input voor het Nationaal Veenplan (met doorkijk naar 2050). De Regionale Veenweide Strategieën vormen de kern van het Veenplan. De regering stelt het Veenplan op samen met andere stakeholders, waaronder provincies, waterschappen, gemeenten, de agrarische sector, de recreatiesector, natuur- en milieuorganisaties en kennisinstellingen. Het Nationaal Veenplan moet inzicht bieden in handelingsperspectieven voor de veenweideproblematiek, waarna de stakeholders uitwerking hieraan geven op gebiedsniveau. Het Nationaal Veenplan moet gereed zijn in het voorjaar van 2020.
De provincie faciliteert en/of stimuleert diverse gebiedsaanpakken waarin, samen met de gebiedspartijen en andere partners, gewerkt wordt aan integrale benadering, verkenning en aanpak van de opgave(n), waarbij ook ingezet wordt op verbinding en afstemming met de Regionale Veenweide Strategie. Dat gebeurt onder meer in:
Het Interbestuurlijk Programma Vitaal Platteland (IBP-VP). Het IBP wil verkennen wat op strategisch niveau nodig is voor verandertrajecten in veenpolders. In het Utrecht-Hollandse veenweidegebied start het IBP daarom zes veranderpilots die via verschillende invalshoeken gebiedsgericht werken aan een verandering van het landgebruik / de wijze van landbouw / een sociale transitie gericht op een integrale polderaanpak. In Zuid-Holland betreft dit de gebieden:
Andere gebiedsaanpakken zoals in het (Rest)Veengebied Zuidplaspolder, een zogenoemd “knikpuntgebied” dat tegen de fysieke en financiële grenzen van blijven meebewegen met doorgaande bodemdaling aanloopt.
De ambitie is om de transitie naar een klimaat-en bodemdalingsbestendige provincie onlosmakelijk onderdeel te maken van het gehele provinciale beleid en de praktijk. Dat streven is voor zes verschillende beleidsvelden uitgewerkt, namelijk voor de velden toekomstbestendige bebouwing, robuuste infrastructuur, groene leefomgeving, waardevol water, een adaptieve economie en veerkracht bij weersextremen. Voor deze beleidsvelden worden de 7 ambities uit de DPRA aanpak toegepast.
Presterend
Met het programma ‘Weerkrachtig Zuid-Holland’ geeft Provincie Zuid-Holland invulling aan de uitvoering van het Deltaplan Ruimtelijke Adaptatie (DPRA). In 2017 heeft Provincie Zuid-Holland zich daaraan gezamenlijk met de andere overheden gecommitteerd. De DPRA-aanpak bestaat uit 7 ambities waaraan door alle overheden (gezamenlijk) invulling moet worden gegeven.
Kwetsbaarheden in beeld brengen
Risicodialoog voeren (A) en strategie opstellen (B)
Uitvoeringsagenda opstellen
Reguleren en borgen
Meekoppelkansen benutten
Stimuleren en faciliteren
Handelen bij calamiteiten
De ambitie is om de transitie naar een klimaat-en bodemdalingsbestendige provincie onlosmakelijk onderdeel te maken van het gehele provinciale beleid en de praktijk. Dat streven is voor zes verschillende beleidsvelden uitgewerkt, namelijk voor de velden toekomstbestendige bebouwing, robuuste infrastructuur, groene leefomgeving, waardevol water, een adaptieve economie en veerkracht bij weersextremen. Voor deze beleidsvelden worden de 7 ambities uit de DPRA aanpak toegepast.
Samenwerkend
De provincie faciliteert activiteiten gericht op het versterken van de kennisbasis over bodemdaling: voor het begrijpen van- en omgaan met de fysieke bodemdaling, de effectiviteit van maatregelen en de ondersteunende veranderaanpakken (sociaal, regels, financiering, grond) instrumenten en verdienmodellen (natte teelten/functies, keten, kpi’s) en het delen, borgen en ontsluiten van de kennis en ervaring die wordt opgedaan.
Presterend
Dit gebeurt door:
Het Nationaal Onderzoeksprogramma Broeikassen Veengebieden (NOBV), dat volgens afspraken in het Klimaatakkoord, samen met partners en partijen wordt opgetuigd. Het NOBV zorgt voor de uitvoering en monitoring van onderzoek en pilots.
Het Nationaal Kennisprogramma Bodemdaling (NKB) en de onderliggende kennisexpedities op (wisselende) specifieke thema’s, zoals nieuwbouw, funderingen, grondwaterpeilbeheer, geo-informatie, governance, broeikasgassen, waterinfiltratiesystemen, natte teelten en lichte ophoogmaterialen. Het NKB zet zich in om kennis en kennisvragen te delen, verbinden, ontsluiten als kennishub en bodemdalingsloket.
De Regiodeal Bodemdaling Groene Hart, van acht regionale overheden met het Rijk, waarin overheden, kennisinstellingen, (agrarische) ondernemers en bewoners samenwerken aan een aanpak voor het omgaan met bodemdaling in zowel de stad als het land. Dit gebeurt door innovatieve projecten uit te voeren en slim samen te werken.
Het Platform Slappe Bodem (PSB), een samenwerking van lokale en regionale overheden, die een netwerk faciliteert, bewustwording genereert en bodemdaling agendeert binnen diverse nationale beleidsvelden en agenda’s.
Daarnaast faciliteert de provincie diverse andere projecten en programma’s - die soms (deels) onderdeel uitmaken van NOBV of Regiodeal en soms eigen traject volgen, zoals:
OO
De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
De provincie maakt met regio’s en gemeenten afspraken over een passend woningaanbod voor alle doelgroepen en voldoende passende ruimte voor werklocaties. Het afgelopen jaar zijn er belangrijke stappen gezet op grote gebiedsontwikkelingen in Zuidplas en Valkenhorst. De komende jaren verwachten we stappen te zetten voor de ontwikkeling van de Binckhorst.
Een gezonde en aantrekkelijke leefomgeving maken met sterke steden en dorpen vereist een integrale ruimtelijke afweging tussen verschillende belangen en een inzet van en samenwerking tussen veel partijen. De provincie wil dat de woningbouwopgave in Zuid-Holland hand in hand gaat met behoud van werkgelegenheid. In de praktijk blijkt dit ingewikkeld. Door de schaarste aan ruimte en de wens niet meer in het groen te bouwen nadert de huidige praktijk van functiescheiding zijn grenzen. Met functiemenging en woon-werkakkoorden brengen we de diverse opgaven bij elkaar en werken we aan toekomstbestendige gebiedsontwikkeling.
In de verstedelijkingsopgave komen woningbouwvraagstukken en de vraag naar werklocaties samen. Kwantitatief omdat de behoefte aan ruimte voor zowel wonen als werken toeneemt. Kwalitatief omdat er een groeiende behoefte en mogelijkheid is voor meer informele woon-werkmilieus waar kennisontwikkeling, kruisbestuiving en functiemenging sleutelbegrippen zijn. Terwijl vanuit verstedelijking dan ook vaak gemengde gebieden als stip op de horizon genoemd worden, komen in de huidige praktijk en verstedelijkingsdruk vooral de conflicterende situaties tussen bedrijventerreinen en wonen (transformatieplannen) naar voren. Het risico op vertraging van woningbouw enerzijds en verdringing van betaalbare werklocaties anderzijds is groot.
[Vervallen]
PP
Bijlage 1 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/prb-2025-2109.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.