Besluit van Gedeputeerde Staten van Utrecht van 11 november, UTSP-232482130-1515, houdende nadere regels op grond van de Algemene subsidieverordening provincie Utrecht 2022 (Subsidieregeling gehele of gedeeltelijke gebiedsgerichte beëindiging veehouderijlocaties PAS-melders provincie Utrecht)

Gedeputeerde Staten van Utrecht;

 

Gelet op artikel 1.4 van de Algemene subsidieverordening provincie Utrecht 2022 alsmede artikel 22.21 van de Omgevingswet;

 

Gezien de Regeling provinciale maatregelen PAS-melders 2024 en de Regeling provinciale gebiedsgerichte beëindiging veehouderijlocaties van de Minister van Landbouw, Visserij, Voedselzekerheid en Natuur;

 

Overwegende dat:

  • -

    op grond van de Omgevingswet de Minister van Landbouw, Visserij, Voedselzekerheid en Natuur (LVVN) het voortouw neemt bij het legaliseren van de projecten, waarvoor ten tijde van het Programma Aanpak Stikstof (PAS) geen natuurvergunning nodig was vanwege hun geringe stikstofdepositie op Natura 2000-gebieden;

  • -

    die projecten alsnog vergunningplichtig geworden zijn doordat de vrijstelling van het PAS op 29 mei 2019 door de bestuursrechter onverbindend is verklaard;

  • -

    deze projecten grotendeels maar niet alleen uitbreidingen van agrarische ondernemingen waren;

  • -

    de minister van LVVN aan de provincie Utrecht een specifieke uitkering heeft toegekend voor subsidieregelingen om het ministerie van LVVN te ondersteunen bij het legaliseren van PAS-melders;

  • -

    op grond van deze subsidieregeling agrarische ondernemingen subsidie kunnen aanvragen voor het geheel of gedeeltelijk beëindigen van veehouderij-activiteiten op een veehouderijlocatie, met het oog op een blijvende vermindering van de stikstofemissie vanaf de desbetreffende veehouderijlocatie, alsmede met het oog op het realiseren van gebied specifieke maatregelen voor natuur, water en klimaat;

  • -

    deze subsidieregeling de Kaderstellende notitie voor het Utrechts Programma Landelijk Gebied, vastgesteld door Provinciale Staten op 26 juni 2024, als beleidsgrondslag heeft.

Besluiten de volgende subsidieregeling vast te stellen:

Artikel 1. Begripsbepalingen

In deze subsidieregeling wordt verstaan onder:

  • a.

    AsvpU: Algemene subsidieverordening provincie Utrecht 2022;

  • b.

    diersoorten met productierecht: melkvee, kippen, kalkoenen en varkens;

  • c.

    gemeld PAS-project: een Natura 2000-activiteit die voldoet aan de voorwaarden van artikel 3.69 van de Omgevingsregeling;

  • d.

    kosten derden: kosten, waarvoor een onderneming een factuur van een derde ontvangt en in haar administratie bewaart;

  • e.

    landbouwhuisdier: zoogdier of vogel voor productie van vlees, eieren, melk, wol of veren of een paard of pony voor het fokken;

  • f.

    landbouwonderneming: onderneming waarin de primaire productie van landbouwproducten plaatsvindt;

  • g.

    landbouwsteunkader: Richtsnoeren voor staatssteun in de landbouw- en de bosbouwsector en in plattelandsgebieden (PbEU 2022, C 485);

  • h.

    marktwaarde: het geschatte bedrag waartegen een onroerende zaak tussen een bereidwillige koper en een bereidwillige verkoper na behoorlijke marktwerking in een zakelijke transactie zou worden overgedragen op de taxatiedatum, waarbij de partijen met kennis van zaken, prudent en niet onder dwang zouden hebben gehandeld;

  • i.

    melkvee: dieren als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel kk, van de Meststoffenwet;

  • j.

    minister: Minister van Landbouw, Visserij, Voedselzekerheid en Natuur;

  • k.

    Natura 2000-gebied: Natura 2000-gebied als bedoeld in de Omgevingswet;

  • l.

    natuurvergunning: omgevingsvergunning voor een Natura 2000-activiteit als bedoeld in artikel 5.1, eerste lid, onderdeel e, van de Omgevingswet;

  • m.

    omgevingsrechtelijke melding: melding als bedoeld in artikel 4.808 van het Besluit activiteiten leefomgeving;

  • n.

    omgevingsvergunning milieu: omgevingsvergunning voor een milieubelastende activiteit als bedoeld in de Omgevingswet;

  • o.

    overgangsgebied N2000: landbouwareaal in Natura 2000-gebieden, en in een zone van maximaal 2.500 meter rond een Natura 2000-gebied;

  • p.

    PAS: Programma Aanpak Stikstof;

  • q.

    productiecapaciteit: onroerende zaken van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die op de plaats van bestemming hetzij direct of indirect met de grond verbonden zijn, hetzij direct of indirect steun vinden in of op de grond, bedoeld om ter plaatse te functioneren ten behoeve van het bedrijfsmatig houden van vee, niet zijnde het erf, de erfverharding, de cultuurgrond(en), de bedrijfswoning en de mestvergister die voor minder dan 50 % van de totaal te behandelen dierlijke meststoffen afhankelijk is van de dierlijke meststoffen die afkomstig zijn van de volledig of gedeeltelijk te sluiten veehouderijlocatie van de betreffende veehouderijonderneming;

  • r.

    productierecht: productierecht als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel aa, van de Meststoffenwet, dat wordt uitgedrukt in:

    • 1°.

      voor fosfaatrecht: kilogrammen fosfaat;

    • 2°.

      voor varkensrecht: varkenseenheden, overeenkomstig de normen van bijlage II bij de Meststoffenwet;

    • 3°.

      voor pluimveerecht: pluimvee-eenheden, overeenkomstig de normen van bijlage II bij de Meststoffenwet;

  • s.

    referentiejaar: het voor de berekening van stikstofemissie van een veehouderijlocatie gebruikte kalenderjaar, als bedoeld in artikel 6, derde lid, onderdeel a en vierde lid;

  • t.

    stalcapaciteit: productiecapaciteit voor het houden van landbouwhuisdieren, uitgedrukt in het aantal dierplaatsen;

  • u.

    stikstofemissie: het totaal van de stikstofemissie vanaf een veehouderijlocatie, uitgedrukt in kilogram ammoniak per jaar, bepaald door optelling van de stikstofemissie per diercategorieën overeenkomstig artikel 6, tweede lid;

  • v.

    taxateur: taxateur die is ingeschreven in de Kamer Landelijk en Agrarisch Vastgoed van het Nederlands Register Vastgoed Taxateurs;

  • w.

    Unienorm: norm van de Europese Unie als bedoeld in randnummer 33, onder 64, van het landbouwsteunkader, genoemd onder g;

  • x.

    veehouder: natuurlijk persoon of rechtspersoon die, of samenwerkingsverband van natuurlijke personen of rechtspersonen dat, een veehouderijonderneming drijft;

  • y.

    veehouderijlocatie: vestigingsplaats van een veehouderij, bestaande uit het gebouwerf, bedoeld in bijlage I, onder A, bij het Besluit bouwwerken leefomgeving, van de vestiging;

  • z.

    veehouderijonderneming: een landbouwonderneming waarin dieren worden gehouden voor de primaire productie van landbouwproducten of de vermeerdering van de desbetreffende dieren;

  • aa.

    veehouderijonderneming met productierecht: veehouderijonderneming voor het houden of het mede houden van diersoorten met productierecht;

  • bb.

    verordening 2022/2472: Verordening (EU) 2022/2472 van de Commissie van 14 december 2022 waarbij bepaalde categorieën steun in de landbouw- en de bosbouwsector en in plattelandsgebieden op grond van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie met de interne markt verenigbaar worden verklaard (PbEU, L 327);

  • cc.

    vleesrunderen: diercategorieën met codes HA2, HA4, HA5 en HA6 als bedoeld in bijlage V van de Omgevingsregeling;

Artikel 2. Doelgroep

Subsidie kan worden verstrekt aan een veehouderijonderneming met een gemeld PAS-project, die binnen de provincie Utrecht gelegen is in een gebied dat voldoet aan één van de volgende kwalificaties:

  • a.

    veenweidegebied;

  • b.

    zandgrond;

  • c.

    overgangsgebied Natura 2000-gebieden; of

  • d.

    beekdalen.

Artikel 3. Subsidiabele activiteit

  • 1.

    Subsidie kan worden verstrekt voor de onomkeerbare volledige (artikel 14) of gedeeltelijke (artikel 15) sluiting van een veehouderijlocatie met een gemeld PAS-project.

  • 2.

    Als gedeeltelijke sluiting van een veehouderijlocatie met een gemeld PAS-project wordt beschouwd:

    • 1°.

      de op de veehouderijlocatie gebruikte stalcapaciteit wordt verminderd, onverlet artikel 15, tweede lid; en

    • 2°.

      het aantal gehouden landbouwhuisdieren wordt verminderd.

Artikel 4. Subsidievorm

Gedeputeerde Staten verstrekken subsidies in de vorm van een geldbedrag.

Artikel 5. Weigeringsgronden

In aanvulling op de weigeringsgronden, vermeld in artikel 4.6 van de AsvpU, wordt subsidie ook geweigerd indien:

  • a.

    de veehouder op de veehouderijlocatie niet daadwerkelijk een veehouderijonderneming drijft en de desbetreffende productiecapaciteit niet onafgebroken gedurende vijf jaren voorafgaand aan de datum van indiening van de subsidieaanvraag op bedrijfseconomisch gangbare wijze is gebruikt;

  • b.

    de veehouder zich reeds heeft verplicht om de veehouderijlocatie volledig of gedeeltelijk te sluiten of reeds een aanvang heeft gemaakt met het volledig of gedeeltelijk sluiten van de veehouderijlocatie;

  • c.

    de veehouder de vrijkomende ruimte voor stikstofdepositie op een Natura 2000-gebied, die voor de veehouderijlocatie bestaat of bestond ingevolge de bestaande vergunningen, in het kader van extern salderen geheel of gedeeltelijk beschikbaar stelt of heeft gesteld, voor andere activiteiten met het oog op een daarvoor aangevraagde of aan te vragen natuurvergunning;

  • d.

    de veehouderijonderneming niet voldoet of niet heeft voldaan aan de Unienorm of aan de wettelijke vereisten voor het drijven van een veehouderijonderneming en in verband hiermee zijn activiteiten als veehouder moet beëindigen;

  • e.

    de veehouder failliet is verklaard, aan hem surséance van betaling is verleend of ten aanzien van hem de schuldsaneringsregeling natuurlijke personen van toepassing is verklaard, dan wel er een verzoek daartoe bij de rechtbank is ingediend;

  • f.

    de veehouderijonderneming een onderneming is tegen wie een bevel tot terugvordering uitstaat als bedoeld in randnummer 25 van het landbouwsteunkader;

  • g.

    de veehouderijonderneming een onderneming in moeilijkheden is als bedoeld in randnummer 33, onder 63, van het landbouwsteunkader;

  • h.

    de activiteiten onvoldoende bijdragen aan de doelstellingen van de subsidie;

  • i.

    de veehouder artikel 19, eerste lid, artikel 20, eerste lid, of artikel 21b, eerste lid, van de Meststoffenwet heeft overtreden;

  • j.

    de veehouderij-onderneming niet voldoet aan de in artikel 2, eerste lid, van bijlage I bij verordening 2022/2472 vastgestelde criteria.

Artikel 6. Subsidiecriteria

  • 1.

    Om voor subsidie in aanmerking te komen, wordt voldaan aan het vereiste dat de vermindering van de stikstofemissie van de veehouderijlocatie met een gemeld PAS-project, die met de volledige of gedeeltelijke sluiting wordt gerealiseerd, meer bedraagt dan de volgende drempelwaarde:

    • 1°.

      250 kilogram ammoniak per kalenderjaar, indien de veehouderijlocatie wordt gebruikt voor het houden van vleesrunderen of melkvee, in combinatie met het houden van maximaal 25 landbouwhuisdieren die behoren tot een andere diercategorie;

    • 2°.

      750 kilogram ammoniak per kalenderjaar, indien de veehouderijlocatie uitsluitend wordt gebruikt voor het houden van andere landbouwhuisdieren dan vleesrunderen of melkvee;

    • 3°.

      750 kilogram ammoniak per kalenderjaar, indien de veehouderijlocatie wordt gebruikt voor het houden van vleesrunderen of melkvee, en voor het houden van meer dan 25 landbouwhuisdieren die behoren tot een andere diercategorie.

  • 2.

    De stikstofemissie wordt per diercategorie, als bedoeld in bijlage V van de Omgevingsregeling, bepaald door vermenigvuldiging van:

    • a.

      de emissie van ammoniak per dierplaats per jaar, bedoeld in artikel 4.6, eerste en tweede lid, van de Omgevingsregeling, uitgaand van de emissiefactor die voor het toepasselijke huisvestingssysteem van toepassing is, met;

    • b.

      het gemiddelde aantal gehouden landbouwhuisdieren van de diercategorie.

  • 3.

    Bij de toepassing van lid 1 van dit artikel, wordt voor de bepaling van de bestaande stikstofemissie uitgegaan van:

    • a.

      het huisvestingssysteem dat van toepassing was en het aantal landbouwhuisdieren dat gemiddeld werd gehouden in het kalenderjaar dat twee kalenderjaren voorafgaat aan het kalenderjaar waarin een subsidieaanvraag op grond van deze subsidieregeling is ingediend, en

    • b.

      artikel 4.6 van de Omgevingsregeling (rekenregels emissie ammoniak), zoals dat luidt op de datum waarop de subsidieaanvraag op grond van deze regeling wordt ingediend.

  • 4.

    Als de veehouder aannemelijk kan maken dat de situatie in het derde lid, onderdeel a, genoemde kalenderjaar, niet representatief is voor het jaarlijks gemiddeld gehouden aantal landbouwhuisdieren, dan kan worden uitgegaan van het aantal landbouwhuisdieren dat gemiddeld is gehouden in een kalenderjaar of twee kalenderjaren voorafgaand aan het in het derde lid, onderdeel a, genoemde kalenderjaar.

  • 5.

    Bij de toepassing van lid 1 wordt in geval van gedeeltelijke sluiting van een veehouderijlocatie met een gemeld PAS-project voor de bepaling van de vermindering van de stikstofemissie door de gedeeltelijke sluiting uitgegaan van de vermindering van het aantal dieren, bedoeld in artikel 15.

Artikel 7. Subsidiabele kosten

  • 1.

    De subsidie aan een veehouderijonderneming met een gemeld PAS-project voor de onomkeerbare volledige of gedeeltelijke sluiting van een veehouderijlocatie omvat:

    • a.

      een bijdrage in verband met het geheel of gedeeltelijk laten vervallen van productierecht, voor zover sprake is van een veehouderijonderneming met productierecht;

    • b.

      een bijdrage in verband met het waardeverlies van de voor de veehouderijonderneming op de veehouderijlocatie gebruikte productiecapaciteit, als gevolg van de onomkeerbare volledige of gedeeltelijke sluiting van de veehouderijlocatie, behoudens voor zover ontheffing van de verplichting tot afbraak en verwijdering van de productiecapaciteit is verleend door het bevoegd gezag;

    • c.

      een bijdrage in verband met de kosten van het volledig of gedeeltelijk afbreken en verwijderen van de voor de veehouderijonderneming op de veehouderijlocatie gebruikte productiecapaciteit;

    • d.

      een vergoeding van de kosten voor leges en planologische procedures, die direct verbonden zijn met de uitvoering van de subsidiabele activiteiten;

    • e.

      een vergoeding van de kosten voor adviesdiensten die direct verbonden zijn met de uitvoering van de subsidiabele activiteiten.

  • 2.

    Onder kosten voor adviesdiensten, bedoeld in het eerste lid, onderdeel e, wordt verstaan:

    • a.

      kosten voor diensten van de accountant en de financiële instelling in verband met het volledig of gedeeltelijk sluiten van een veehouderijlocatie;

    • b.

      kosten voor een door een fiscalist uitgevoerd onderzoek naar de fiscale gevolgen van de volledige of gedeeltelijke sluiting van een veehouderijlocatie voor de veehouder;

    • c.

      kosten voor een door een bedrijfseconomisch geschoold deskundige gegeven bedrijfseconomisch advies inzake de volledige of gedeeltelijke sluiting van een veehouderijlocatie.

  • 3.

    De subsidie voor de in lid 2, onderdeel c, bedoelde kosten voor adviesdiensten, wordt uitsluitend verstrekt, indien het advies:

    • a.

      afkomstig is van een onafhankelijke, gediplomeerde deskundige die is ingeschreven in het handelsregister van de Kamer van Koophandel, en over aantoonbare kennis beschikt over het onderwerp waarop het advies betrekking heeft;

    • b.

      een eenmalig karakter heeft en enkel betrekking heeft op de sluiting van de productiecapaciteit;

    • c.

      niet behoort tot de gewone bedrijfsvoering van de veehouderijonderneming; en

    • d.

      afkomstig is van een adviseur die is opgenomen in het bedrijfsadviseringssysteem, bedoeld in artikel 15, eerste lid van Verordening (EU) 2021/2115 van het Europees Parlement en de Raad van 2 december 2021 tot vaststelling van voorschriften inzake steun voor de strategische plannen die lidstaten in het kader van het gemeenschappelijk landbouwbeleid opstellen (strategische GLB-plannen) en die uit het Europees Landbouwgarantiefonds (ELGF) en het Europees Landbouwfonds voor plattelandsontwikkeling (Elfpo) worden gefinancierd, en tot intrekking van Verordeningen (EU) nr. 1305/2013 en Verordening (EU) nr. 1307/2013 (PbEU 2021, L435).

  • 4.

    De in lid 1 genoemde subsidiabele kosten komen alleen in aanmerking voor subsidie, indien het redelijk gemaakte kosten betreft die direct verbonden zijn met de uitvoering van de subsidiabele activiteiten en die voldoen aan de eisen van het landbouwsteunkader.

Artikel 8. Niet subsidiabele kosten

De volgende kosten komen niet in aanmerking voor subsidie:

  • a.

    kosten die zijn gemaakt voorafgaand aan de indiening van de subsidieaanvraag;

  • b.

    verrekenbare of compensabele btw.

Artikel 9. Indiening van subsidieaanvragen

  • 1.

    Een veehouderijonderneming met een gemeld PAS-project die voornemens is een subsidieaanvraag in te dienen, maakt vooraf zijn belangstelling kenbaar bij de provincie Utrecht. Het laten registreren van deze belangstelling kan vanaf 5 januari 2026 9.00 uur tot en met 15 februari 2026 17.00 uur op de wijze zoals bekendgemaakt op de website van de provincie Utrecht.

  • 2.

    Gedeputeerde Staten kunnen beslissen (een) nieuwe belangstellingsregistratieperiode(n) open te stellen.

  • 3.

    Subsidieaanvragen kunnen worden ingediend van 1 mei 2026 9.00 uur tot en met 31 mei 2026 17.00 uur.

  • 4.

    Subsidieaanvragen worden digitaal ingediend met gebruikmaking van het daarvoor beschikbaar gestelde aanvraagformulier op de website van de provincie Utrecht.

Artikel 9a Te overleggen informatie bij een subsidieaanvraag

  • 1.

    Naast de gegevens en stukken die zijn vermeld in artikel 4.4, eerste lid, onder a en b, van de AsvpU worden bij de subsidieaanvraag ook aangeleverd:

    • a.

      een beëindigingsplan met kaartje met vermelding van de kadastrale perceelnummers als grondslag voor de door de in opdracht van de provincie te taxeren kostenposten;

    • b.

      de berekening van de vermindering van de stikstofemissie met de AERIUS-calculator;

    • c.

      de omvang van de te vervallen productierechten;

    • d.

      minimaal twee offertes voor het circulair slopen en afvoeren van de te sluiten productiecapaciteit;

    • e.

      kostenramingen voor leges voor vergunningen en planologische procedures en adviesdiensten; en

    • f.

      een verslag van het vooroverleg met de provincie, naar aanleiding van de belangstellingsregistratie op grond van artikel 9.

  • 2.

    De gegevens en stukken zoals genoemd in artikel 4.4, eerste lid onder c tot en met e en artikel 4.4, tweede lid van de AsvpU hoeven niet te worden overlegd.

Artikel 10. Subsidieplafond

Het subsidieplafond bedraagt € 3.653.542.

Artikel 11. Subsidiehoogte

  • 1.

    De bijdrage bedoeld in artikel 7, eerste lid, onderdeel a, bedraagt 100% van de waarde van het geheel of gedeeltelijk vervallen productierecht, voor zover dat productierecht niet meer bedraagt dan het productierecht dat vereist is voor het aantal dieren, dat gemiddeld in het referentiejaar op de veehouderijlocatie met een gemeld PAS-project is gehouden.

  • 2.

    De in lid 1 bedoelde waarde wordt in opdracht van de provincie door twee onafhankelijke taxateurs gezamenlijk bepaald op basis van:

    • a.

      de marktwaarde van het productierecht benodigd voor een varkenseenheid, respectievelijk een pluimvee-eenheid of een kilogram fosfaat; en

    • b.

      de omvang van het productierecht dat vervalt.

  • 3.

    Bij het taxeren van de in het tweede lid, onderdeel a, genoemde marktwaarde wordt uitgegaan van de marktwaarde op de datum van indiening van de subsidieaanvraag.

  • 4.

    De bijdrage bedoeld in artikel 7, eerste lid, onderdeel b, bedraagt 100% van het waardeverlies van de productiecapaciteit.

  • 5.

    Het in lid 4 bedoelde waardeverlies wordt uitsluitend bepaald met een in opdracht van de provincie uit te voeren taxatie van de marktwaarde van de op de veehouderijlocatie volledig of gedeeltelijk af te breken en verwijderen productiecapaciteit door twee onafhankelijke taxateurs gezamenlijk.

  • 6.

    Bij het taxeren van de in lid 5 genoemde marktwaarde wordt uitgegaan van de marktwaarde op de datum van de indiening van de subsidieaanvraag.

  • 7.

    De bijdrage bedoeld in artikel 7, eerste lid, onderdeel c, bedraagt 100% van de kosten die zijn gemaakt voor het volledig of gedeeltelijk afbreken en verwijderen van de op de veehouderijlocatie aanwezige productiecapaciteit, mits de opdracht op marktconforme wijze wordt verleend aan een SVMS-007 gecertificeerd sloopbedrijf en wordt uitgevoerd conform de Verificatieregeling Circulair Sloopproject.

  • 8.

    Onvoorwaardelijk ontvangen gelden voor bij de sloop van de productiecapaciteit vrijgekomen materialen die worden vervreemd, worden verrekend met de subsidie die wordt ontvangen op grond van artikel 7, eerste lid, onderdeel c.

  • 9.

    De in artikel 7, eerste lid, onderdeel d, bedoelde bijdrage bedraagt 100% van de gemaakte kosten voor leges voor het aanvragen van vergunningen en planologische procedures.

  • 10.

    De in artikel 7, eerste lid, onderdeel e, bedoelde bijdrage voor adviesdiensten bedraagt 100% van de subsidiabele kosten, tot een maximum van € 5000,- per veehouderijonderneming met een gemeld PAS-project.

  • 11.

    Indien reeds door een bestuursorgaan of de Europese Commissie subsidie is verstrekt voor de subsidiabele kosten, of een deel daarvan, wordt slechts een zodanig bedrag aan subsidie verstrekt, dat het totale bedrag aan subsidies niet meer bedraagt dan het bedrag dat krachtens deze regeling kan worden verstrekt en niet meer bedraagt dan is toegestaan volgens de toepasselijke Europese steunkaders.

Artikel 12. Verdelingswijze

  • 1.

    Subsidie wordt digitaal aangevraagd met gebruikmaking van het aanvraagformulier op de website van de provincie Utrecht.

  • 2.

    Subsidie wordt verdeeld op volgorde van ontvangst van de subsidieaanvragen met inachtneming van artikel 2.2 van de AsvpU.

  • 3.

    Een besluit op een subsidieaanvraag wordt binnen 26 weken na ontvangst van de aanvraag verzonden aan de aanvrager.

  • 4.

    Indien een subsidieaanvraag nog niet volledig is, geldt voor het bepalen van de onderlinge rangschikking voor de verdeling van de subsidie, de dag waarop de subsidieaanvraag volledig is, als datum van ontvangst.

Artikel 13. Subsidieverlening

  • 1.

    De subsidie wordt verleend onder de voorwaarde dat binnen 6 maanden na subsidieverlening tussen de subsidieontvanger en de provincie Utrecht een overeenkomst zoals opgenomen in bijlage 1 of bijlage 2 bij deze regeling, wordt gesloten waarin een kwalitatieve verplichting is opgenomen als bedoeld in artikel 6:252 van het Burgerlijk Wetboek betreffende een onomkeerbare volledige of gedeeltelijke sluiting van de betreffende veehouderijlocatie met een gemeld PAS-project.

  • 2.

    De kwalitatieve verplichting, bedoeld in het eerste lid, wordt bij notariële akte opgemaakt en ingeschreven in de openbare registers.

Artikel 14. Verplichtingen bij volledige sluiting veehouderijlocatie met een gemeld PAS-project

  • 1.

    Indien subsidie is verleend voor de onomkeerbare volledige sluiting van een veehouderijlocatie met een gemeld PAS-project, heeft de subsidieontvanger, in aanvulling op de verplichtingen die zijn vermeld in paragraaf 6 van de AsvpU, de volgende verplichtingen:

    • a.

      niet langer landbouwhuisdieren houden op de veehouderijlocatie uiterlijk vanaf 18 maanden na subsidieverlening;

    • b.

      dierlijke meststoffen verwijderen van de veehouderijlocatie binnen 18 maanden na subsidieverlening;

    • c.

      voor zover de veehouder een veehouderij met productierecht drijft, binnen 18 maanden na subsidieverlening overeenkomstig artikel 31, eerste lid, van de Meststoffenwet een kennisgeving doen van het geheel of gedeeltelijk vervallen van zijn productierecht, waarbij ten minste het productierecht voor een zodanige omvang vervalt als is vereist voor het houden van het hierna vermelde percentage van het aantal dieren dat gemiddeld in het voor de berekening van de stikstofemissie gebruikte referentiejaar op de locatie is gehouden:

      • -

        varkens: 80%;

      • -

        pluimvee: 80%;

      • -

        melkvee: 95%;

    • d.

      al naar gelang de toepasselijke verplichtingen op grond van de Omgevingswet en het Besluit activiteiten leefomgeving binnen 18 maanden na subsidieverlening:

      • 1°.

        een omgevingsrechtelijke melding doen bij het bevoegd gezag dat de veehouderijonderneming op de veehouderijlocatie niet langer landbouwhuisdieren houdt, of;

      • 2°.

        mededeling doen aan Gedeputeerde Staten dat het bevoegd gezag op aanvraag van de veehouder de omgevingsvergunning milieu voor de locatie heeft ingetrokken of zodanig heeft aangepast dat het niet langer is toegestaan op de locatie landbouwhuisdieren te houden;

    • e.

      indien de veehouder beschikt over een natuurvergunning voor de veehouderijlocatie, binnen 18 maanden na subsidieverlening bij het bevoegd gezag een aanvraag indienen tot intrekking van de natuurvergunning en bij de aanvraag tot subsidievaststelling aantonen dat de natuurvergunning is ingetrokken, tenzij onderdeel f van toepassing is;

    • f.

      in het geval de veehouder voornemens is om op de locatie na de sluiting andere activiteiten te gaan verrichten, binnen 18 maanden na subsidieverlening een mededeling doen aan Gedeputeerde Staten dat het bevoegd gezag op aanvraag van de veehouder een besluit heeft genomen:

      • 1°.

        op grond waarvan de toegestane stikstofemissie vanaf de locatie niet meer bedraagt dan de stikstofemissie ten gevolge van die activiteiten, met een maximum van 15% van de stikstofemissie van de activiteiten waarvoor voorheen toestemming was verleend;

      • 2°.

        waarbij voor zover het besluit een wijziging van een natuurvergunning betreft, de vergunninghouder wordt verplicht om de toestemming voor de stikstofemissie van de andere activiteiten te laten intrekken ten behoeve van een of meer Natura 2000-gebieden, wanneer hij niet langer gebruik maakt van die toestemming;

    • g.

      binnen 18 maanden na subsidieverlening een mededeling doen aan Gedeputeerde Staten dat het bevoegde bestuursorgaan van de gemeente, binnen de grenzen waarvan de veehouderijlocatie zich bevindt, een aanvraag van de veehouder in behandeling heeft genomen om het omgevingsplan zodanig aan te passen dat op de locatie niet langer een veehouderijonderneming kan worden gevestigd;

    • h.

      binnen 6 maanden na subsidieverlening een overeenkomst sluiten met Gedeputeerde Staten, op basis van de in bijlage 1 opgenomen modelovereenkomst, waarin de veehouder zich verbindt om:

      • 1°.

        niet langer op de locatie landbouwhuisdieren te houden, noch als natuurlijk persoon, noch tezamen met anderen in de vorm van een rechtspersoon of samenwerkingsverband;

      • 2°.

        zeker te stellen dat na al dan niet tijdelijke overdracht of ingebruikgeving van de locatie of een deel daarvan aan een verkrijger of gebruiker evenmin op die locatie landbouwhuisdieren worden gehouden; en

      • 3°.

        niet op een over te nemen bestaande veehouderijlocatie of een in te richten nieuwe veehouderijlocatie in Nederland of een andere lidstaat van de Europese Unie de diersoorten te gaan houden die werden gehouden op de locatie die met subsidie op grond van deze regeling is gesloten, noch als natuurlijk persoon, noch tezamen met anderen in de vorm van een rechtspersoon of samenwerkingsverband; en

    • i.

      de voor de veehouderijonderneming op de locatie gebruikte productiecapaciteit wordt binnen 34 maanden na subsidieverlening afgebroken en verwijderd.

  • 2.

    Gedeputeerde Staten kunnen ontheffing verlenen van het vereiste, bedoeld in het eerste lid, onderdeel i, voor zover de veehouder productiecapaciteit langdurig gaat gebruiken voor andere activiteiten dan voor een veehouderijonderneming met een gemeld PAS-project, mits het bevoegd gezag op grond van de Omgevingswet, binnen 12 maanden nadat de overeenkomst, bedoeld in het eerste lid, onderdeel h, is gesloten, met dat gebruik heeft ingestemd.

  • 3.

    Indien een subsidieontvanger een verplichting, bedoeld in de voorgaande leden, wegens onvoorziene omstandigheden niet binnen de genoemde termijn kan naleven, dan kan hij uiterlijk de dag voor het verstrijken van die termijn schriftelijk een gemotiveerde aanvraag indienen bij Gedeputeerde Staten tot verlenging van de termijn.

  • 4.

    Bij de subsidieverleningsbeschikking kunnen aan de subsidieontvanger ook andere verplichtingen worden opgelegd die strekken tot verwezenlijking van het doel van de subsidie.

Artikel 15. Verplichtingen bij gedeeltelijke sluiting veehouderijlocatie met een gemeld PAS-project

  • 1.

    Indien subsidie is verleend voor de onomkeerbare gedeeltelijke sluiting van een veehouderijlocatie, bedoeld in artikel 3, tweede lid, onderdeel a, heeft de subsidieontvanger, in aanvulling op de verplichtingen die zijn vermeld in paragraaf 6 van de AsvpU, de volgende verplichtingen:

    • a.

      binnen 18 maanden na subsidieverlening verkleinen van de stalcapaciteit door het afbreken en verwijderen van het desbetreffende dierenverblijf of de desbetreffende dierenverblijven;

    • b.

      bewerkstelligen dat binnen 18 maanden na subsidieverlening het aantal landbouwdieren dat gemiddeld in een jaar op de veehouderijlocatie wordt gehouden, niet meer bedraagt dan het gemiddelde van het referentiejaar verminderd met het gedeelte waarmee de stalcapaciteit wordt verkleind;

    • c.

      voor zover de subsidieontvanger een veehouderij met productierecht drijft, binnen 18 maanden na de datum van de subsidieverlening, overeenkomstig artikel 31, eerste lid, van de Meststoffenwet, een kennisgeving doen van het gedeeltelijk vervallen van zijn productierecht, waarbij in vergelijking met de situatie in het referentiejaar ten minste het productierecht voor een zodanige omvang komt te vervallen als is vereist voor het houden van het hierna vermelde percentage van het aantal landbouwhuisdieren waarmee het jaarlijks gemiddeld aantal gehouden landbouwhuisdieren overeenkomstig onderdeel b is verminderd:

      • -

        varkens: 80%;

      • -

        pluimvee: 80%;

      • -

        melkvee: 95%;

    • d.

      al naar gelang de toepasselijke verplichtingen op grond van de Omgevingswet en het Besluit activiteiten leefomgeving binnen 18 maanden na subsidieverlening:

      • 1°.

        een omgevingsrechtelijke melding doen bij het bevoegd gezag dat het jaarlijks op de veehouderijlocatie gemiddeld aantal gehouden landbouwhuisdieren overeenkomstig onderdeel b wordt verminderd; of

      • 2°.

        mededeling doen aan Gedeputeerde Staten dat op aanvraag van de subsidieontvanger het bevoegd gezag de omgevingsvergunning milieu voor de veehouderijlocatie zodanig heeft aangepast dat de vergunning nog slechts betrekking heeft op het in onderdeel b bedoelde jaarlijks gemiddeld aantal te houden landbouwhuisdieren;

    • e.

      binnen 18 maanden na subsidieverlening mededeling doen aan Gedeputeerde Staten dat het bevoegd gezag - op aanvraag van de veehouder - een besluit heeft genomen, op grond waarvan de toegestane stikstofemissie vanaf de veehouderijlocatie niet meer bedraagt dan de stikstofemissie ten gevolge van het houden van het aantal landbouwhuisdieren, dat overeenkomstig onderdeel b nog kan worden gehouden na de gedeeltelijke sluiting van de veehouderijlocatie;

    • f.

      binnen 6 maanden na subsidieverlening een overeenkomst sluiten met Gedeputeerde Staten – met gebruikmaking van de in bijlage 2 opgenomen modelovereenkomst – waarin de subsidieontvanger zich verbindt om:

      • 1°.

        niet meer landbouwhuisdieren te houden dan het aantal dat overeenkomstig onderdeel b nog kan worden gehouden na de gedeeltelijke sluiting van de veehouderijlocatie, noch als natuurlijk persoon, noch tezamen met anderen in de vorm van een rechtspersoon of samenwerkingsverband;

      • 2°.

        zeker te stellen dat na al dan niet tijdelijke overdracht of ingebruikgeving van de locatie of een deel daarvan aan een verkrijger of gebruiker evenmin op die locatie meer landbouwhuisdieren worden gehouden dan het aantal landbouwhuisdieren, dat overeenkomstig onderdeel b nog kan worden gehouden na de gedeeltelijke sluiting van de veehouderijlocatie; en

      • 3°.

        niet op een over te nemen bestaande veehouderijlocatie of een in te richten nieuwe veehouderijlocatie in Nederland of een andere lidstaat van de Europese Unie die diersoorten te gaan houden die werden gehouden op de locatie die met subsidie op grond van deze regeling gedeeltelijk wordt gesloten, noch als natuurlijk persoon, noch tezamen met anderen in de vorm van een rechtspersoon of samenwerkingsverband.

  • 2.

    Gedeputeerde Staten kunnen ontheffing verlenen van het vereiste van het afbreken en verwijderen van het dierenverblijf of de dierenverblijven, bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, voor zover de veehouderijonderneming met een gemeld PAS-project dat gebouw of die gebouwen langdurig gaat gebruiken:

    • a.

      voor de veehouderijonderneming, mits dit niet leidt tot een toename van het aantal dierplaatsen ten opzichte van de ingevolge het eerste lid, onderdeel a, verkleinde stalcapaciteit; of

    • b.

      voor andere activiteiten dan voor een veehouderijonderneming, mits het bevoegd gezag op grond van de Omgevingswet binnen 12 maanden nadat de overeenkomst als bedoeld in het eerste lid, onderdeel f, is gesloten, met dat gebruik heeft ingestemd.

  • 3.

    Indien een verplichting, bedoeld in de voorgaande leden, wegens onvoorziene omstandigheden niet kan worden afgerond binnen de genoemde termijn en de subsidieontvanger acht verlenging van de betreffende termijn wenselijk, dan kan hij uiterlijk de dag voor het verstrijken van die termijn schriftelijk een gemotiveerde aanvraag indienen bij Gedeputeerde Staten tot verlenging.

  • 4.

    Bij de subsidieverleningsbeschikking kunnen aan de subsidieontvanger ook andere verplichtingen worden opgelegd die strekken tot verwezenlijking van het doel van de subsidie.

Artikel 16. Voortgangsrapportage

De subsidieontvanger overlegt jaarlijks een voortgangsrapportage, indien de periode van uitvoering van de activiteiten waarvoor de subsidie wordt verstrekt meer dan twaalf maanden bedraagt, waarin in ieder geval is opgenomen in hoeverre en op welke wijze wordt voldaan aan de van toepassing zijnde verplichtingen, die zijn genoemd in artikel 14, eerste lid of artikel 15, eerste lid, met uitzondering van het vereiste om dierenverblijven af te breken en te verwijderen.

Artikel 17. Verantwoording

De subsidieontvanger toont bij de aanvraag tot subsidievaststelling aan dat de activiteiten waarvoor de subsidie is verleend, zijn verricht en dat aan de aan de subsidie verbonden verplichtingen is voldaan door middel van de volgende bewijsstukken:

  • a.

    een activiteitenverslag;

  • b.

    een bewijs van vestiging van de kwalitatieve verplichting als bedoeld in bijlage 1 of bijlage 2;

  • c.

    een financieel verslag als bedoeld in artikel 5.3 van de AsvpU;

  • d.

    een controleverklaring als bedoeld in artikel 5.3 van de AsvpU;

  • e.

    een kopie van de kennisgeving van het geheel of gedeeltelijk vervallen van het productierecht, bedoeld in artikel 14 of 15 eerst lid, onderdeel c;

  • f.

    de omgevingsrechtelijke melding bij het bevoegd gezag dan wel het besluit van het bevoegd gezag tot intrekken of aanpassing van de omgevingsvergunning milieu, bedoeld in artikel 14 of 15 of, eerste lid, onderdeel d;

  • g.

    een kopie van de intrekking dan wel aanpassing van de natuurvergunning, bedoeld in artikel 14 of 15, eerste lid, onderdeel e;

  • h.

    een kopie van de aanvraag aan de gemeente om aanpassing van het omgevingsplan en van het bericht van de gemeente waaruit blijkt dat de aanvraag in behandeling is genomen, bedoeld in artikel 14, eerste lid, onderdeel g; en

  • i.

    een bewijsstuk van het doorhalen van de mestrechten.

Artikel 18. Bevoorschotting en betaling

  • 1.

    Gedeputeerde Staten verstrekken een voorschot van 80% van het verleende subsidiebedrag, dat wordt betaald in 2 termijnen.

  • 2.

    Een voorschot van 20% wordt uitbetaald na ontvangst van de ondertekende overeenkomst, bedoeld in artikel 14 of artikel 15.

  • 3.

    Een voorschot van 60% wordt uitbetaald nadat Gedeputeerde Staten een voortgangsrapportage hebben ontvangen van de subsidieontvanger, waaruit blijkt dat de subsidieontvanger heeft voldaan aan alle van toepassing zijnde verplichtingen, die zijn genoemd in artikel 14, eerste lid, of artikel 15, eerste lid, met uitzondering van het vereiste om dierenverblijven af te breken en te verwijderen.

Artikel 19. Gegevensverwerking met inachtneming van staatsteunkaders

  • 1.

    De provincie maakt, met inachtneming van randnummers 112 en 114 van het landbouwsteunkader, na de datum van subsidievaststelling op grond van deze regeling de volgende gegevens over de subsidieverstrekking bekend:

    • a.

      de naam van de subsidieontvanger;

    • b.

      de hoogte van het verstrekte subsidiebedrag;

    • c.

      de datum van de subsidievaststelling;

    • d.

      het feit dat de subsidieverstrekking betrekking heeft op een onderneming die voldoet aan de in artikel 2, eerste lid, van bijlage I bij verordening 2022/2472 vastgestelde criteria;

    • e.

      de provincie op het grondgebied waarvan de veehouderijlocatie zich bevindt; en

    • f.

      de voornaamste economische sector waarin de subsidieontvanger ten tijde van de subsidieaanvraag actief was.

  • 2.

    De gegevens die door de veehouderijonderneming met een gemeld PAS-project zijn verstrekt aan de provincie op grond van deze subsidieregeling, kunnen door de provincie worden verstrekt aan de minister, voor zover nodig voor:

    • a.

      de beoordeling of die gegevens overeenkomen met de gegevens waarover de minister beschikt;

    • b.

      de vaststelling door de minister van de uitkering die de minister heeft verstrekt aan de provincie ten behoeve van deze subsidieregeling;

    • c.

      het opnemen van depositieruimte in het AERIUS Register, bedoeld in afdeling 3.7 van de Omgevingsregeling; en

    • d.

      de toepassing van artikel 20.1, eerste lid, van de Omgevingswet, de artikelen 11.68, 11.69, 11.69a, 11.69c, 12.26b en 12.26c van het Besluit kwaliteit leefomgeving en de artikelen 10.36dc en 15.5 van het Omgevingsbesluit, met inbegrip van de verstrekking van die gegevens aan kennisinstellingen met het oog op werkzaamheden ten behoeve van die toepassing.

Artikel 20. Inwerkingtreding

Deze regeling treedt in werking met ingang van de dag na bekendmaking in het Provinciaal blad en vervalt op 26 november 2030, met dien verstande dat deze regeling van toepassing blijft op subsidies die voor die datum zijn aangevraagd of verstrekt.

Artikel 21. Citeertitel

Deze regeling wordt aangehaald als: Subsidieregeling gehele of gedeeltelijke gebiedsgerichte beëindiging veehouderijlocaties PAS-melders provincie Utrecht.

Aldus vastgesteld in de vergadering van Gedeputeerde Staten van Utrecht van 11 november 2025.

Gedeputeerde Staten van Utrecht,

Voorzitter,

mr. J.H. Oosters

Secretaris,

mr. drs. A.G. Knol-van Leeuwen

BIJLAGE 1, Behorende bij artikel 14 van de Subsidieregeling gehele of gedeeltelijke gebiedsgerichte beëindiging veehouderijlocaties PAS-melders provincie Utrecht

 

Modelovereenkomst

 

Ondergetekenden:

 

... (naam), in zijn/haar hoedanigheid van privépersoon en als natuurlijk persoon of rechtspersoon die of samenwerkingsverband van natuurlijke personen of rechtspersonen die/dat een veehouderijonderneming met een gemeld PAS-project drijft, verder te noemen: de veehouder en

 

De Provincie Utrecht, vertegenwoordigd door <invullen>, namens deze, <invullen>,

 

overwegende:

 

dat de Subsidieregeling gehele of gedeeltelijke gebiedsgerichte beëindiging veehouderijlocaties PAS-melders provincie Utrecht in artikel 14, eerste lid, onderdeel h, als voorwaarde bevat voor subsidieverstrekking dat de subsidie ontvangende veehouder zich bij overeenkomst moet hebben verbonden om:

  • 1°.

    niet langer op de locatie landbouwhuisdieren te houden, noch als natuurlijk persoon, noch tezamen met anderen in de vorm van een rechtspersoon of samenwerkingsverband;

  • 2°.

    zeker te stellen dat na al dan niet tijdelijke overdracht of ingebruikgeving van de locatie of een deel daarvan aan een verkrijger of gebruiker evenmin op die locatie landbouwhuisdieren worden gehouden;

  • 3°.

    niet op een andere locatie in Nederland of een andere lidstaat van de Europese Unie dezelfde diersoorten met productierecht te gaan houden die werden gehouden op de locatie die met subsidie op grond van deze regeling is gesloten, noch als persoon, noch tezamen met anderen in de vorm van een rechtspersoon of samenwerkingsverband;

dat de aanvraag van de veehouder om subsidie op grond van de regeling te ontvangen voor het beëindigen van de veehouderijlocatie met adres ... (verder te noemen: de locatie), is toegewezen;

 

komen het volgende overeen:

  • 1.

    De veehouder zal, na te hebben voldaan aan de vereisten, bedoeld in artikel 14 van de regeling, op de locatie niet opnieuw landbouwhuisdieren gaan houden.

  • 2.

    De veehouder zal bij overdracht van de locatie of een deel daarvan in de koopovereenkomst een zogenaamd kettingbeding opnemen luidende dat de locatie niet gebruikt zal worden voor het houden van landbouwhuisdieren en dat elke volgende verkrijger aan dezelfde verplichting wordt verbonden.

  • 3.

    De veehouder gaat de kwalitatieve verplichting aan als bedoeld in artikel 6:252 van het Burgerlijk Wetboek om de locatie niet te gebruiken voor het houden van landbouwhuisdieren en schrijft deze kwalitatieve verplichting in de openbare registers in.

  • 4.

    De veehouder zal niet op een andere locatie dan de hiervoor bedoelde locatie, in Nederland of een andere lidstaat van de Europese Unie, dezelfde diersoorten gaan houden, behoudens voor zover het een locatie betreft waar hij ten tijde van de aanvraag om subsidie op grond van de regeling reeds dezelfde diersoorten met productierecht hield.

Datum en plaats:

 

................, ..........

 

Provincie Utrecht

 

Veehouder 1)

 

Naam: …………………………………………….

 

naam: …………………………………………….

 

geboortedatum: …………………….………

 

1)

Medeondertekening door degenen die bevoegd zijn namens de onderneming te handelen is afhankelijk van de wijze waarop de veehouder de onderneming drijft, hetzij een natuurlijk persoon (eenmanszaak), hetzij een samenwerkingsverband (maatschap, VOF, CV of coöperatie), hetzij een rechtspersoon (vennootschap).

BIJLAGE 2, Behorende bij artikel 15 van de Subsidieregeling gehele of gedeeltelijke gebiedsgerichte beëindiging veehouderijlocaties PAS-melders provincie Utrecht

 

Modelovereenkomst

 

Ondergetekenden:

... (naam), in zijn/haar hoedanigheid van privépersoon en als natuurlijk persoon of rechtspersoon die of samenwerkingsverband van natuurlijke personen of rechtspersonen dat/die een veehouderijonderneming drijft, verder te noemen: de veehouder en

 

De Provincie Utrecht, vertegenwoordigd door <invullen>, namens deze, <invullen>,

 

overwegende:

dat de Subsidieregeling gehele of gedeeltelijke gebiedsgerichte beëindiging veehouderijlocaties PAS-melders provincie Utrecht in artikel 15, eerste lid, onderdeel f, als voorwaarde bevat voor subsidieverstrekking dat de subsidie ontvangende veehouder zich bij overeenkomst moet hebben verbonden om:

  • 1°.

    niet meer landbouwhuisdieren te houden dan het aantal dat overeenkomstig artikel 15, eerste lid, onderdeel b, van de regeling nog kan worden gehouden na de gedeeltelijke sluiting van de veehouderijlocatie, noch als persoon, noch tezamen met anderen in de vorm van een rechtspersoon of samenwerkingsverband;

  • 2°.

    zeker te stellen dat na al dan niet tijdelijke overdracht of ingebruikgeving van de locatie of een deel daarvan aan een verkrijger of gebruiker evenmin op die locatie meer landbouwhuisdieren worden gehouden dan het aantal landbouwhuisdieren, dat overeenkomstig onderdeel b nog kan worden gehouden na de gedeeltelijke sluiting van de veehouderijlocatie; en

  • 3°.

    niet op een over te nemen bestaande veehouderijlocatie of een in te richten nieuwe veehouderijlocatie in Nederland of een andere lidstaat van de Europese Unie die diersoorten te gaan houden die werden gehouden op de locatie die met subsidie op grond van deze regeling gedeeltelijk wordt gesloten, noch als persoon, noch tezamen met anderen in de vorm van een rechtspersoon of samenwerkingsverband;

dat de aanvraag van de veehouder om subsidie op grond van de regeling te ontvangen voor het gedeeltelijk beëindigen van de veehouderijlocatie met adres ... (verder te noemen: de locatie), is toegewezen;

 

komen het volgende overeen:

  • 1.

    De veehouder zal, na te hebben voldaan aan de vereisten, bedoeld in artikel 15 van de regeling, op de locatie niet meer landbouwhuisdieren houden dan het aantal dat overeenkomstig de beschikking tot subsidieverlening nog kan worden gehouden na de gedeeltelijke sluiting van de veehouderijlocatie, noch als natuurlijk persoon, noch tezamen met anderen in de vorm van een rechtspersoon of samenwerkingsverband.

  • 2.

    De veehouder zal bij overdracht van de locatie of een deel daarvan in de koopovereenkomst een zogenaamd kettingbeding opnemen luidende dat de locatie niet gebruikt zal worden voor het houden van meer landbouwhuisdieren dan het aantal dat overeenkomstig de beschikking tot subsidieverlening nog kan worden gehouden na de gedeeltelijke sluiting van de veehouderijlocatie en dat elke volgende verkrijger aan dezelfde verplichting wordt verbonden.

  • 3.

    De veehouder gaat de kwalitatieve verplichting aan als bedoeld in artikel 6:252 van het Burgerlijk Wetboek om de locatie niet te gebruiken voor het houden van meer landbouwhuisdieren dan het aantal dat overeenkomstig de beschikking tot subsidieverlening nog kan worden gehouden na de gedeeltelijke sluiting van de veehouderijlocatie, en schrijft deze kwalitatieve verplichting in de openbare registers in.

  • 4.

    De veehouder zal niet op een over te nemen bestaande veehouderijlocatie of een in te richten nieuwe veehouderijlocatie in Nederland of een andere lidstaat van de Europese Unie die diersoorten te gaan houden die werden gehouden op de locatie die met subsidie op grond van deze regeling gedeeltelijk wordt gesloten, noch als persoon, noch tezamen met anderen in de vorm van een rechtspersoon of samenwerkingsverband.

Datum en plaats:

 

................, ..........

 

Provincie Utrecht

 

Veehouder 1)

 

Naam: …………………………………………….

 

naam: …………………………………………….

 

geboortedatum: …………………….………

 

1)

Medeondertekening door degenen die bevoegd zijn namens de onderneming te handelen is afhankelijk van de wijze waarop de veehouder de onderneming drijft, hetzij een natuurlijk persoon (eenmanszaak), hetzij een samenwerkingsverband (maatschap, VOF, CV of coöperatie), hetzij een rechtspersoon (vennootschap).

 

TOELICHTING  

  • I.

    ALGEMEEN

Doel van de regeling

Deze subsidieregeling is enerzijds gericht op het realiseren van een structurele, blijvende reductie van de stikstofbelasting en stikstofemissie vanuit veehouderijlocaties met een gemeld PAS-project en anderzijds op het op vrijwillige basis sluiten van veehouderijlocaties met een gemeld PAS-project om door de mogelijkheid van overdracht van stikstofdepositieruimte beweging te krijgen in provinciale gebiedsprocessen die gericht zijn op het realiseren van opgaven voor stikstof, water, klimaat en natuur.

 

Via deze regeling wordt het budget ingezet dat van het Rijk is verkregen voor de beëindiging van veehouderijen met een gemeld PAS-project, in het bijzonder de specifieke uitkering die is verkregen op grond van de Regeling provinciale gebiedsgerichte beëindiging veehouderijlocaties.

 

Omdat subsidie voor beëindiging staatssteun vormt en goedkeuring van de Europese Commissie vergt, heeft het Rijk mede op verzoek van provincies de genoemde regeling (ook wel bekend als SPUK Maatregel Gebiedsgerichte Beëindiging) voor notificatie aan de Europese Commissie aangeboden. Daarbij is het voornemen gemeld dat provincies naast de middelen (SPUK) die zij op grond van de Rpgb-regeling kunnen verkrijgen, ook andere middelen kunnen inzetten conform de randvoorwaarden van de regeling, tot een bedrag van totaal € 700 miljoen (met inbegrip van het budget van de Rpgb). De Europese Commissie heeft goedkeuring gegeven aan de Rpgb-regeling en aan de besteding van extra budget tot maximaal in totaal € 700 miljoen.

 

Controle van gegevens en gegevensverwerking

Bij de aanvraag om subsidie vraagt de provincie de agrarische onderneming diverse gegevens en stukken te overleggen. De provincie legt een dossier aan van al deze gegevens en stukken inclusief de subsidieaanvraag. Denk hierbij aan bedrijfsgegevens en andere bescheiden van de ondernemer. Ook taxatierapport(en) en de verplicht te sluiten overeenkomst in het kader van de subsidieverlening worden aan het dossier toegevoegd. De provincie beheert het dossier. De provincie voert ook de controle uit op de gegevens en stukken in het dossier.

 

Voor een deel daarvan kan de provincie zelf beoordelen of de ingediende gegevens correct zijn. Voor een ander deel echter niet. De Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO) zal op verzoek van de provincie controle uitvoeren op dat deel van de gegevens. De provincie krijgt voor de controle van bepaalde gegevens ondersteuning van RVO. Zo zal RVO de opgegeven dieraantallen controleren. Aan de hand van die aantallen berekent de provincie of de ondernemer voor wat betreft de bedrijfslocatie waar de aanvraag op is gericht, voldoet aan de drempelwaarde voor stikstofemissiereductie. Aan de hand van de berekening stelt de provincie ook vast hoeveel dierrechten/productierechten ten minste doorgehaald moeten worden. De ondernemer moet zelf bij RVO het verzoek indienen om productierechten door te halen. Of de ondernemer het juiste aantal varkenseenheden, pluimvee-eenheden of kilogrammen fosfaat laat doorhalen, zoals in de subsidiebeschikking van de provincie is bepaald, controleert RVO niet. De ondernemer dient aan de provincie een bewijs van doorhaling van productierechten te overleggen. De provincie controleert aan de hand daarvan of aan het vereiste percentage is voldaan.

 

  • II.

    ARTIKELEN

Artikel 1. Begripsbepalingen

Landbouwhuisdier

De omschrijving van dit begrip komt overeen met die in het Besluit activiteiten leefomgeving. Niet alleen zoogdieren en vogels die worden gehouden voor de directe productie van landbouwproducten zoals vlees, eieren en melk vallen onder het begrip landbouwhuisdier maar ook dieren die worden gehouden voor vermeerdering van dergelijke dieren. Het betreft bijvoorbeeld zeugen en ouderdieren in de pluimveehouderij, maar ook paarden en pony’s die voor het fokken worden gehouden. Paarden die worden gehouden voor een rijschool vallen er daarentegen niet onder. Omdat productie naar zijn aard bedrijfsmatige activiteiten betreft, vallen hobbymatig gehouden dieren niet onder het begrip landbouwhuisdier.

 

Productiecapaciteit

De met de onroerende zaken verbonden bestanddelen die niet kunnen worden afgescheiden zonder dat beschadiging van betekenis wordt toegebracht aan een of meer bestanddelen (‘aard- en nagelvast verbonden'), zijn te beschouwen als onderdelen van de onroerende zaak. Tot de onroerende zaken verbonden met en noodzakelijk voor de agrarische bedrijfsvoering behoren de dierenverblijven, silo's, schuren en bergingen, werkruimtes en vaste opslagen voor onder andere voer en mest.

 

Taxateur

Taxaties moeten gelet op deze definitie in alle gevallen in opdracht en voor rekening van de provincie zijn uitgevoerd door onafhankelijk taxateurs, gespecialiseerd in taxatie van agrarische onroerende zaken (vastgoed). De taxateur moet als zodanig ingeschreven zijn in de Kamer Landelijk en Agrarisch Vastgoed van het Nederlands Register Vastgoed Taxateurs (NRVT). Taxaties moeten daarmee worden uitgevoerd conform de geldende Reglementen van de NRVT en de geldende Praktijkhandreiking Landelijk en Agrarisch Vastgoed zoals deze door het NRVT is vastgesteld (zie https://www.nrvt.nl/ voor de meest actuele versie). Taxatierapporten dienen te voldoen aan de hiervoor genoemde kwaliteitseisen van het NRVT.

 

Veehouder en veehouderijonderneming

Als veehouder is gedefinieerd degene die een veehouderijonderneming drijft, hetzij een natuurlijk persoon (eenmanszaak), hetzij een rechtspersoon (vennootschap), hetzij een samenwerkingsverband (een maatschap, een vennootschap onder firma of een coöperatie).

 

Subsidieaanvragen op grond van deze regeling worden gedaan door degene of degenen die bevoegd zijn namens de onderneming te handelen.

 

In de praktijk komt het voor dat een veehouder voor zijn bedrijf een stal gebruikt die eigendom is van een ander. Die eigenaar drijft dan niet de veehouderijonderneming en beschikt ook niet over een zogenaamd uniek bedrijfsnummer (UBN). Hij is ook niet te beschouwen als exploitant in de zin van Verordening (EU) 2016/429 van het Europees Parlement en de Raad van 9 maart 2016 (PbEU 2016, L 84; ‘diergezondheidswetgeving’). Een dergelijke exploitant (‘iedere natuurlijke of rechtspersoon die verantwoordelijk is voor dieren of producten’) is op grond van de verordening en ook de Regeling houders van dieren verplicht om het bevoegd gezag (RVO) gegevens te verstrekken over zijn bedrijfsvestiging en over de daar gehouden dieren. De bedrijfsvestiging wordt geregistreerd met het UBN. Degene aan wiens naam het UBN is gekoppeld, kan dus bij twijfelgevallen als veehouder worden aangemerkt.

 

Veehouderijlocatie

Een veehouderijlocatie is omschreven als de plaats van een bedrijfsvestiging, meer concreet het erf van de vestiging. Voor het begrip erf is verwezen naar de in het omgevingsrecht gebruikte definitie, die volgens het Besluit omgevingsrecht luidt: een al dan niet bebouwd perceel, of een gedeelte daarvan, dat direct is gelegen bij een hoofdgebouw en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van dat gebouw, en, voor zover een omgevingsplan of een beheerverordening van toepassing is, deze die inrichting niet verbieden.

 

Zoals hiervoor al aan de orde was, moet een veehouder zijn vestiging laten registreren met een uniek bedrijfsnummer (UBN). Indien een veehouder zijn bedrijf uitoefent op aangrenzende percelen, kan de vraag opkomen of sprake is van één of meer veehouderijlocaties. In dergelijke gevallen zal op basis van de UBN-registratie bepaald worden of sprake is van één of van twee vestigingsplaatsen. Bij een gekoppeld bouwblok kan sprake zijn van één UBN en dus ook één locatie, ook al heeft betrokkene voor elk van de delen een aparte omgevingsvergunning of een aparte meldingsverplichting. In dat geval gelden de vereisten van deze regeling betreffende de omgevingsvergunning en melding aan het bevoegd gezag voor beide delen.

 

Artikel 2. Doelgroep

De gebiedskwalificaties zijn overgenomen uit de landelijke Regeling provinciale gebiedsgerichte beëindiging veehouderijlocaties, om te komen tot een zo breed mogelijk toepassingsgebied van subsidiemogelijkheden.

 

veenweidegebied: een gebied dat kwalificeert als veengrond als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel n, van de Meststoffenwet;

 

Zandgrond; zandgrond zoals bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel o, van de Meststoffenwet;

 

overgangsgebied N2000; landbouwareaal in Natura 2000-gebieden, en in een zone van maximaal 2.500 meter rond een Natura 2000-gebied;

 

beekdalen: 2.500 meter zone rond beken, waarbij beken zijn gedefinieerd conform de Watertypenkaart Basiskaart Aquatisch (PBL,2010, publicatie 500067004) als 'lijnvormige langzaam en snelstromende wateren: R-typen 3,4,5, 9,10,11,12,13,14, 17 en 18.

 

Artikel 5. Weigeringsgronden

Onderdeel d:

PAS-projecten die voldoen aan artikel 3.69 van de Omgevingsregeling worden geacht niet strijdig te zijn met de Unienormen. Allereerst omdat de bevoegde nationale instanties de normadressaat van artikel 6, derde lid, van de Habitatrichtlijn zijn. Ten tweede omdat Europese richtlijnen alleen directe werking hebben als een bepaling daaruit ondubbelzinnig, onvoorwaardelijk en nauwkeurig is, waarvan in het geval van de Habitatrichtlijn geen sprake is voor PAS-melders. Ten derde leidt stopzetting van een PAS-project niet onvermijdelijk tot sluiting van de veehouderijonderneming. Bij subsidieverlening wordt hiervoor een maatwerkbeoordeling uitgevoerd.

 

Onderdelen f en g:

De subsidie aan een veehouderijonderneming mag niet leiden tot ontoelaatbare staatssteun, die niet past binnen de richtsnoeren van het landbouwsteunkader. Daarom zal subsidie worden geweigerd als tegen de veehouderijonderneming een bevel tot terugvordering uitstaat als bedoeld in hoofdstuk 2.2, nummer 25 van het landbouwsteunkader.

 

Daarnaast kan geen subsidie worden verleend voor een onderneming in moeilijkheden. Voor de definitie van het begrip ‘onderneming in moeilijkheden’ wordt verwezen naar de Richtsnoeren voor staatssteun in de landbouw- en de bosbouwsector en in plattelandsgebieden waarin een uitgebreide definitie is opgenomen. Voor ondernemingen in moeilijkheden geldt een specifiek staatssteunkader.1

 

Onderdeel h

Activiteiten die met deze regeling worden gesubsidieerd hoeven niet zelfstandig te leiden tot reducties tot het niveau waarbij (interne) saldering met de referentiesituatie mogelijk is. Bij gedeeltelijke beëindiging is het toegestaan subsidiemogelijkheden uit verschillende regelingen te combineren om te komen tot legalisatie van het gemelde PAS-project.

 

Onderdeel j:

Onderdeel i bevat een weigeringsgrond voor veehouderijondernemingen die kunnen worden aangemerkt als grote onderneming, omdat de onderneming niet voldoet aan de criteria voor kleine, middelgrote en micro-ondernemingen zoals vermeld in bijlage 1 van Verordening 2472/2022 van de Commissie van 14 december 2022 (PbEU, L 327). Ingevolge artikel 2, eerste lid, van deze bijlage behoort een onderneming tot de categorie van kleine, middelgrote en micro-ondernemingen indien er minder dan 250 personen werkzaam zijn en indien de jaaromzet ervan de 50 miljoen euro of het jaarlijkse balanstotaal van 43 miljoen euro niet overschrijdt.

 

Artikel 6. Subsidiecriteria

Tweede en derde leden:

In de artikelleden 2 en 3 wordt aangegeven hoe de vermindering van stikstofemissie wordt bepaald.

 

Rekenvoorbeelden

Een veehouderijonderneming met een gemeld PAS-project dient op 22 november 2025 een subsidieaanvraag in voor de volledige beëindiging van zijn veehouderijlocatie inclusief PAS-project. Het referentiejaar (twee kalenderjaren voor het kalenderjaar van de aanvraag) is in dat geval dus 1 januari t/m 31 december 2023. In referentiejaar 2023 had de veehouderij-onderneming gemiddeld 200 vleesrunderen.

 

Voor deze berekening mag de omvang van de aanwezige veestapel in het referentiejaar niet groter zijn dan de toestemming op basis van de referentiesituatie plus het gemelde PAS-project. De referentiesituatie is de toestemming als bedoeld onder 1°, 3° en 4°, of bij gebrek daaraan een op de Europese referentiedatum aanwezige toestemming als bedoeld onder 2° en 5° waarbij de laagst toegestane depositie vanaf de referentiedatum geldt:

  • 1.

    onherroepelijke vigerende natuurvergunning; of

  • 2.

    onherroepelijke vigerende vergunning dan wel geldende melding op grond van de Wet Natuurbescherming, Natuurbeschermingswet 1998, de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht artikel 2.1 eerste lid onder e of artikel 2.1 eerste lid onder i (omgevingsvergunning voor het onderdeel milieu), de Wet milieubeheer of de Hinderwet; of

  • 3.

    een activiteit waarvoor geen natuurvergunning nodig was, maar die wel voldoet aan artikel 2.8 van de Wet natuurbescherming; of

  • 4.

    een activiteit die onder artikel 9.4, achtste lid van de Natuurbeschermingswet, zoals dat luidde op het moment van intrekking; of

  • 5.

    een activiteit die op de Europese referentiedatum was toegestaan en die niet is vervallen of geëxpireerd.

Onder vleesrunderen vallen dierencategorieën met de code HA2, HA4, HA5 en HA6 uit bijlage V van de Omgevingsregeling . In dit rekenvoorbeeld gaan we uit van een situatie zoals beschreven onder HA6: overig rundvee van 2 jaar en ouder, in een stal uit de categorie ''overige huisvestigingssystemen''. De daargenoemde emissiefactor bedraagt 6,2 kg ammoniak per jaar per dierplaats.

 

Stap 1: Bereken stikstofemissie in referentiejaar 2023:

Rekensom: (Emissie van ammoniak per dierplaats per jaar) x (gemiddeld aantal gehouden landbouwhuisdieren in referentiejaar 2023).

 

Dit betekent dat de veehouderij uit ons voorbeeld 6,2 kg ammoniak per dierplaats per jaar x 200 dieren = 1.240 kg ammoniak heeft uitgestoten in 2023.

 

Stap 2: Bereken vermindering stikstofemissie

Bij volledige sluiting van veehouderijlocatie gaat de stikstofemissie (in beginsel) naar 0.

 

Rekensom: (stikstofemissie na volledige sluiting) - (stikstofemissie in referentiejaar 2023) = afname stikstofemissie

 

Stikstofemissie na volledige sluiting = 0 kg ammoniak

 

Stikstofemissie in referentiejaar 2023 = 1.240 kg ammoniak

 

Na de volledige sluiting is er derhalve 0 kilogram -1.240 kg = 1.240 kg ammoniak vermindering aan stikstofemissie.

 

In geval van gedeeltelijke sluiting dient de vermindering naar rato te worden berekend. Stel dat er in ons rekenvoorbeeld geen sprake was van volledige sluiting, maar van 85% sluiting en 15% restruimte die voor nieuwe activiteiten kan worden ingezet, dan zou dat dus betekenen dat er 85% van voornoemde 1.240 kg ammoniak wordt verminderd = 1.054 kg ammoniak vermindering aan stikstofemissie.

 

De van toepassing zijnde emissiefactoren zijn opgenomen in bijlage V (voor stalsystemen) en bijlage VI (voor aanvullende technieken) van de Omgevingsregeling2.

 

Er zijn 4 situaties beschreven:

  • 1.

    Een huisvestingssysteem zonder aanvullende techniek. Dan is de emissie hetzelfde als de emissiefactor van het huisvestingssysteem.

  • 2.

    Een huisvestingssysteem met 1 aanvullende techniek. Dan is de emissie EF x (100%-R%). Hierbij is EF de emissiefactor en R% is het reductiepercentage van de aanvullende techniek.

  • 3.

    Er zijn 2 of meer aanvullende technieken. Dan is de gecorrigeerde emissie factor EF x (100%-R%) x (100%-R%).

  • 4.

    Er is een luchtwasser als aanvullende techniek, en het huisvestingssysteem reduceert al meer dan 70%. Dan is de emissie EFO x (100%-LW%) x 0,3. Hierbij is EFO de emissiefactor van overige huisvesting voor die diercategorie. LW% is het reductiepercentage van de luchtwasser.

Voor melkveehouders en pluimveehouders met een volièrestal die in het bezit zijn van bepaalde stalsystemen is het toegestaan om bij de emissieberekening gebruik te maken van specifieke emissiecijfers. In de handleiding ‘Overzicht aangepaste emissiecijfers (Regeling ammoniak en veehouderij code (Rav-codes) AERIUS Check’3 staat een overzicht van de staltypes waar het precies om gaat. Op de in de voetnoot genoemde website zijn ook de oude emissiefactoren en de nieuwe emissiecijfers te vinden.

 

Vierde lid

Bij bijzondere omstandigheden in de bedrijfsvoering kan bijvoorbeeld worden gedacht aan een dierziektenuitbraak, waardoor het gemiddeld aantal gehouden dieren in het betreffende jaar niet representatief was.

 

Artikel 7. Subsidiabele kosten

Eerste lid, onderdeel d

Bij het volledig of gedeeltelijk sluiten van een veehouderijlocatie met een gemeld PAS-project overeenkomstig de randvoorwaarden van deze subsidieregeling gelden verplichtingen om vergunningen en planologische functiewijziging aan te vragen. Daarvoor dient de veehouder leges te betalen aan het bevoegd gezag. In artikel 7, eerste lid, onderdeel d, is bepaald dat de hiervoor gemaakte kosten in aanmerking komen voor subsidie op grond van deze subsidieregeling.

 

Eerste lid, onderdeel e

Er kan een bijdrage worden gegeven voor advieskosten voor zover direct verband houdend met de subsidiabele activiteiten (de onomkeerbare volledige of gedeeltelijke sluiting van een veehouderijonderneming met een gemeld PAS-project). De kosten die in aanmerking komen zijn de kosten die worden gemaakt voor adviesdiensten van de betrokken accountant en financiële instelling, van een fiscalist en van een bedrijfseconomisch adviseur. Het derde lid bevat nog enkele randvoorwaarden voor de advisering door een bedrijfseconomisch adviseur. De kosten moeten zien op diensten, die worden uitgevoerd door een onafhankelijke, gediplomeerde deskundige, die over aantoonbare kennis beschikt over het onderwerp waar zijn expertise voor gevraagd wordt (onderdeel a). De advisering moet herkenbaar zijn als een afgebakend project, dat eenmalig van karakter is in het licht van de volledige of gedeeltelijke sluiting van een veehouderijlocatie en dus geen deel uitmaakt van de gewone bedrijfsvoering van de onderneming (onderdelen b en c).

 

De advisering wordt verricht door erkende bedrijfsadviseurs. Dit zijn adviseurs die zijn opgenomen in een bedrijfsadviseringssysteem, het zogenaamde BAS-register of VAB-register. In deze registers zijn onafhankelijke agrarische bedrijfsadviseurs opgenomen. Er zijn kwaliteitscriteria opgesteld, waarop adviseurs worden getoetst. De BAS- en VAB-registers bij aan de kwaliteitsborging van de adviseur en daarmee van zijn advies. De doelgroep kan van dergelijke adviseurs een onafhankelijk en kwalitatief goed advies verwachten.

 

Artikel 9. Indiening van subsidieaanvragen

Eerste lid

Om een subsidieaanvraag te kunnen doen wordt – binnen de in de regeling opgenomen periode – registratie van de belangstelling om deel te nemen als voorwaarde gesteld. Op grond van de geregistreerde belangstelling wordt in een oriënterend gesprek de haalbaarheid van een subsidieaanvraag nagegaan aan de hand van de deelnamecriteria van de regeling. Wanneer dat geval is wordt in vooroverleg besproken welke verplichtingen de regeling met zich brengt en welke informatie aangeleverd moet worden. Het vooroverleg is bedoeld om de ondernemer in staat te stellen de subsidieaanvraag te doen op basis van een concreet en haalbaar beëindigingsplan. Het beëindigingsplan wordt op een kaartje gevisualiseerd en is na het indienen van de aanvraag uitgangspunt voor de in opdracht van de provincie uit te voeren taxatie van de vervallende productierechten en het waardeverlies van de te sluiten productiecapaciteit.

 

Derde lid

Het is na publicatie van deze regeling niet direct mogelijk om subsidieaanvragen in te dienen. Het aanvragen van subsidie is alleen mogelijk tussen 1 en 31 mei 2026 en nadat belangstelling is geregistreerd.

 

Artikel 10. Subsidieplafond

Gedeputeerde Staten stellen een maximumbedrag vast voor de totaal te verlenen subsidies. Dit zorgt voor financiële beheersbaarheid. 

 

Artikel 11. Subsidiehoogte

Zevende lid

De op de veehouderijlocatie aanwezige productiecapaciteit moet volledig of gedeeltelijk worden gesloopt en verwijderd. Veehouderij-ondernemingen die productiecapaciteit sluiten met gebruik van deze subsidieregeling kunnen een bijdrage krijgen van 100% van de sloopkosten. Daarbij is voorwaarde dat de opdrachtverlening marktconform heeft plaatsgevonden. Dit betekent dat meer dan een offerte wordt gevraagd en dat de opdracht wordt verleend aan degene die de offerte heeft geleverd met de beste prijs-kwaliteitverhouding. Als kwaliteitseis wordt meegegeven dat de sloop circulair wordt uitgevoerd door een SVMS-007 gecertificeerd bedrijf waarvoor een Projectverificatieverklaring Circulair Sloopproject is afgegeven.

 

Achtste lid

In geval bij de sloop van productiecapaciteit materialen of onderdelen van de productiecapaciteit inclusief nagel- en aardvaste onderdelen van de productiecapaciteit te gelde worden gemaakt, wordt met de opbrengst hiervan rekening gehouden bij de vaststelling van de subsidie.

 

Artikel 14. Verplichtingen bij volledige sluiting veehouderijlocatie met een gemeld PAS-project

Eerste lid, onderdeel b:

De verwijdering van meststoffen, bedoeld in sub b, heeft betrekking op meststoffen in de zin van de Meststoffenwet en betreft alle plaatsen waar op de locatie mest is opgeslagen, zoals in mestkelders of -bassins, tanks etc. Voor zover sprake is van vloeibare mest moet deze uit dergelijke opslagen worden opgepompt. De vaste meststof (bezinklaag) moet dan bij de sloop worden afgevoerd.

 

Eerste lid, onderdeel c:

Bij de beëindiging van de productie op een melkvee-, varkens- of pluimveehouderijlocatie hoort, naast de afvoer van de aanwezige dieren en mest, tevens het definitief laten doorhalen van het productierecht door RVO. Het is niet wenselijk dat bedrijfsbeëindiging op de ene locatie via overdracht van het productierecht kan leiden tot het starten of vergroten van een veehouderij op een andere locatie. Daarom is voorzien dat het overgrote deel van het productierecht dat voor de te sluiten productielocatie is gebruikt, definitief komt te vervallen. Hiertoe dient de veehouder een kennisgeving te doen aan RVO via het formulier ‘Wijziging; vervallen van dierproductierechten’4.

 

De regeling bevat een norm voor het gedeelte van het productierecht, uitgedrukt in kilogrammen fosfaat of in varkens- of pluimvee-eenheden, dat ten minste moet komen te vervallen. Daarbij is het volgende van belang. Het productierecht is bij RVO geregistreerd op naam van de veehouderijonderneming, zonder vermelding van de locatie. Indien een veehouder meer dan één veehouderijlocatie heeft, is niet uit de registratie bij RVO af te leiden welk deel van het productierecht rust op de locatie waarvan de beëindiging is voorzien. In dat geval beoordeelt RVO het deel van het productierecht dat moet vervallen aan de forfaitaire productie van fosfaat door melkvee in het referentiejaar, dan wel het aantal varkens of stuks pluimvee, uitgedrukt in varkens- respectievelijk pluimvee-eenheden, dat in het referentiejaar gemiddeld is gehouden op de betreffende locatie.

 

Als referentiejaar geldt in beginsel twee jaar voorafgaand aan het kalenderjaar waarin de aanvraag wordt ingediend (artikel 6, derde lid). Dat referentiejaar dient dan te worden gebruikt voor de berekening van de omvang van het minimaal door te halen productierecht.

 

Het te vervallen varkens- of pluimveerecht, uitgedrukt in varkens- respectievelijk pluimvee-eenheden, bedraagt minimaal 80% van dat varkens- of pluimveerecht. Het te vervallen fosfaatrecht, uitgedrukt in kilogrammen fosfaat, bedraagt minimaal 95% van dat fosfaatrecht. Op grond van de regeling geldt ook een maximum: voor het laten doorhalen van maximaal 100% van het benodigde productierecht kan subsidie worden verstrekt.

 

De hoogte van de te verstrekken subsidie is afhankelijk van de omvang van het productierecht dat feitelijk komt te vervallen. Een veehouder dient in verband hiermee bij de subsidieaanvraag op te geven hoeveel kilogrammen fosfaat of varkens- of pluimvee-eenheden hij wil laten vervallen.

 

Met het percentage van het productierecht dat minimaal moet komen te vervallen, wordt recht gedaan aan de situatie die in de praktijk veel voorkomt, namelijk dat een veehouder niet het gehele productierecht dat op zijn bedrijf rust volledig in eigendom heeft, maar deels ook gebruik maakt van kilogrammen fosfaat of van varkens- en pluimvee-eenheden die worden geleased van derden.

 

Een vereiste waarbij veehouders het gehele productierecht dat nodig is voor een productielocatie zouden moeten laten vervallen, zou een aanzienlijk deel van de doelgroep bij voorbaat uitsluiten of zou betekenen dat veehouders eerst extra productierecht moeten verwerven (in eigendom) om aan het vereiste te kunnen voldoen. Uit gegevens van RVO blijkt dat het leasen van productierecht in de varkens- en pluimveehouderij een meer gangbare praktijk is dan in de melkveehouderij. Dit rechtvaardigt een hoger percentage te vervallen productierecht voor melkvee (95%) dan voor varkens en pluimvee (80%).

 

Eerste lid, onderdeel f:

Onderdeel f heeft betrekking op de situatie dat de veehouder na de sluiting van de veehouderijlocatie met gemeld PAS-project daar bestaande niet-veehouderijactiviteiten voortzet of er andere niet-veehouderijactiviteiten gaat verrichten – waarvoor uiteraard zo nodig het bevoegd gezag een omgevingsvergunning milieu moet verlenen. Dan moet met een afzonderlijk besluit worden geborgd dat de eventuele stikstofemissie van die activiteiten niet meer bedraagt dan 15% van de oorspronkelijk toegestane emissie. De oorspronkelijk toegestane situatie is de toestemming als bedoeld onder 1°, 3° en 4°, of bij gebrek daaraan een op de Europese referentiedatum aanwezige toestemming als bedoeld onder 2° en 5° waarbij de laagst toegestane depositie vanaf de referentiedatum geldt, zonder het gemelde PAS-project:

  • 1.

    onherroepelijke vigerende natuurvergunning; of

  • 2.

    onherroepelijke vigerende vergunning dan wel geldende melding op grond van de Wet Natuurbescherming, Natuurbeschermingswet 1998, de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht artikel 2.1 eerste lid onder e of artikel 2.1 eerste lid onder i (omgevingsvergunning voor het onderdeel milieu), de Wet milieubeheer of de Hinderwet; of

  • 3.

    een activiteit waarvoor geen natuurvergunning nodig was, maar die wel voldoet aan artikel 2.8 van de Wet natuurbescherming; of

  • 4.

    een activiteit die onder artikel 9.4, achtste lid van de Natuurbeschermingswet, zoals dat luidde op het moment van intrekking; of

  • 5.

    een activiteit die op de Europese referentiedatum was toegestaan en die niet is vervallen of geëxpireerd.

Het besluit vergt maatwerk in de zin dat de toegestane stikstofemissie moet worden gekoppeld aan de door betrokkene beoogde activiteiten. Veelal zal deze emissie ver onder het plafond van 15% blijven.

 

Op 18 december 2024 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State een uitspraak (ECLI:NL:RVS:20244923) gedaan die bepaalt dat in het geval van intern salderen (wederom) een natuurvergunning vereist is, waarbij getoetst moet worden aan het additionaliteitsbeginsel.

 

Mogelijk is voor de activiteiten die na de (gedeeltelijke) bedrijfsbeëindiging op de deelnemende locatie zullen plaatsvinden een natuurvergunning nodig. Daarbij zal dan getoetst moeten worden aan het additionaliteitsbeginsel. Dit houdt in dat moet worden beoordeeld of de stikstofruimte die wordt gebruikt voor het toestaan van deze activiteiten, niet al nodig is om verslechtering van de natuur in nabijgelegen Natura 2000-gebieden te voorkomen. Hierdoor is het momenteel niet eenvoudig om een natuurvergunning te verkrijgen.

 

Indien voor de beoogde activiteiten een natuurvergunning wordt verleend, moet daaraan een voorschrift worden verbonden dat de daarmee gemoeide stikstofruimte niet extern kan worden gesaldeerd. Dat houdt ermee verband dat het wenselijk is dat zoveel mogelijk stikstofruimte van de veehouder die met gebruik van deze regeling zijn locatie sluit, ten goede komt aan de natuur. Dat is reden om geen externe saldering toe te staan voor de stikstofruimte die is vergund voor de bestaande situatie en evenmin voor de stikstofruimte die gemoeid is met de natuurvergunning voor de beoogde activiteiten.

 

Eerste lid, onderdeel h:

In dit artikellid is bepaald dat de veehouderijonderneming na subsidieverlening een overeenkomst moet sluiten met Gedeputeerde Staten.

 

Zoals blijkt uit de modelovereenkomst moet de overeenkomst worden gesloten door degene(n) die de zeggenschap in de veehouderijonderneming uitoefent c.q. uitoefenen. In geval van een samenwerkingsverband (maatschap of vennootschap onder firma) zijn dit de maten respectievelijk de vennoten. In geval van een besloten vennootschap zijn dit de bestuurders en de aandeelhouders.

 

Eerste lid, onderdeel i:

De op de veehouderijlocatie gebruikte productiecapaciteit moet worden afgebroken en verwijderd. Daarbij kan zich de situatie voordoen dat er beschermde diersoorten in een stal aanwezig zijn (bijvoorbeeld vleermuizen of broedvogels). Op grond van de Omgevingswet is een vergunning voor een flora- en fauna-activiteit nodig voor sloop van bouwwerken indien de uit te voeren werkzaamheden schadelijke effecten kunnen hebben op beschermde soorten die daar aanwezig zijn.

 

Tweede lid:

Bij het verzoek tot ontheffing van het sloopvereiste dient de veehouder een bewijs te voegen waaruit blijkt dat het bevoegd gezag instemt met het handhaven van (een deel van) de bouwwerken die onder de sloopverplichting vallen en met het gewijzigd gebruik ervan. Dit bewijs moet op een door de provincie te bepalen uiterste datum na het sluiten van de overeenkomst ingediend zijn bij de provincie.

 

Alle niet voor de nieuwe economische activiteit benodigde (delen van de) bouwwerken dienen gesloopt en verwijderd te worden. Indien de ontheffing ziet op (een deel van) een dierenverblijf, ontslaat dit de veehouder niet van de verplichting om in een voorkomend geval een bezinklaag uit de mestkelder te laten verwijderen.

 

Als ontheffing van het sloopvereiste wordt verleend, wordt de te verstrekken bijdrage voor het waardeverlies van de productiecapaciteit hierop aangepast: de oppervlakte van de stallen die hergebruikt gaan worden, wordt niet meegenomen in de berekening van de bijdrage voor het waardeverlies.

 

Artikel 15. Verplichtingen bij gedeeltelijke sluiting veehouderijlocatie met een gemeld PAS-project

Zoals is bepaald in artikel 3 kan op grond van deze regeling subsidie worden verstrekt voor een gedeeltelijke sluiting van een veehouderijlocatie. De verplichtingen komen goeddeels overeen met de verplichtingen die gelden bij volledige sluiting van de veehouderijlocatie.

 

Eerste lid

Artikel 15, eerste lid, bevat zes verplichtingen in geval sprake is van een gedeeltelijke sluiting. Steeds is vermeld binnen welke termijn aan de verplichting moet worden voldaan.

 

Eerste lid, onderdeel a

Onderdeel a betreft het verkleinen van de stalcapaciteit door het slopen en afvoeren van de locatie van de desbetreffende stal of stallen (dierenverblijf of -verblijven). Met het expliciete vereiste van verkleining van de stalcapaciteit wordt vastgelegd dat het aantal dierplaatsen wordt verminderd. Het gedeelte waarmee het totaal aantal dierplaatsen wordt verminderd, is maatgevend voor de vermindering van het te houden aantal dieren, overeenkomstig onderdeel b.

 

Eerste lid, onderdeel b

Onderdeel b bevat de verplichting om het gemiddelde jaarlijks gehouden aantal dieren ten opzichte van de situatie in het referentiejaar te verminderen overeenkomstig de relatieve vermindering van het aantal dierplaatsen.

 

  • Rekenvoorbeeld:

  • In het referentiejaar waren er op de veehouderijlocatie met een gemeld PAS-project 3 stallen met elk 50 dierplaatsen (samen 150 dierplaatsen) en er werden in dat jaar gemiddeld 120 dieren gehouden.

 

  • Indien bij de gedeeltelijke beëindiging één stal wordt gesloopt, is dat een vermindering van de stalcapaciteit met 1/3. Dit betekent dat ook het gemiddeld aantal te houden dieren met 1/3 moet worden verminderd. Het gemiddelde aantal van 120 dieren moet dus met 1/3 worden verminderd, zodat gemiddeld op jaarbasis nog 80 dieren mogen worden gehouden.

Eerste lid, onderdeel c

Onderdeel c betreft de verplichting het relevante productierecht te laten doorhalen – voor het geval de gedeeltelijke sluiting betrekking heeft op een diersoort voor het houden waarvan productierecht is vereist.

 

De omvang van het door te halen productierecht is afhankelijk van het aantal dieren dat niet langer mag worden gehouden, waarbij al naar gelang de diersoort minimaal 80 % of 95 % van dat productierecht moet worden doorgehaald.

 

  • Rekenvoorbeeld:

  • Een varkenshouder heeft in het referentiejaar 400 vleesvarkens met productierecht. Bij de gedeeltelijke sluiting van zijn veehouderijlocatie, wordt het aantal vleesvarkens met 200 verminderd. Van het voor 200 vleesvarkens benodigde productierecht moet tenminste 80%, dus 160 varkenseenheden worden doorgehaald.

 

  • Steeds geldt de situatie in het referentiejaar als vertrekpunt.

Eerste lid, onderdeel d

Onderdeel d betreft de verplichting om de omgevingsvergunning milieu of de melding te laten aanpassen aan de nieuwe situatie, zodat de toestemming van het bevoegd gezag voor het houden van de desbetreffende landbouwhuisdieren nog slechts betrekking heeft op het aantal dieren dat na de gedeeltelijke sluiting gemiddeld per jaar nog gehouden kan worden.

 

Eerste lid, onderdeel e

Onderdeel e betreft de verplichting om de toestemming voor stikstofemissie aan te passen aan de gedeeltelijke sluiting, dus uitgaand van het verminderde aantal landbouwhuisdieren dat jaarlijks gemiddeld kan worden gehouden en de voor het houden van die dieren gebruikte stallen. Er is dus niet langer sprake van latente ruimte (in de natuurvergunning of anderszins).

 

Eerste lid, onderdeel f

Onderdeel f betreft de verplichting om met de provincie een overeenkomst te sluiten waarin de veehouder zich verbindt om op de locatie niet meer landbouwhuisdieren te gaan houden dan het aantal dat na de gedeeltelijke sluiting nog gemiddeld per jaar kan worden gehouden en om zeker te stellen dat ook een toekomstige verkrijger/ gebruiker zich hieraan houdt en om zich te verbinden niet elders een veehouderij te gaan beginnen met dezelfde diersoort.

 

Tweede lid

Het tweede lid bevat de mogelijkheid dat Gedeputeerde Staten ontheffing verlenen van de verplichting een gedeelte van de stallen af te breken en te verwijderen. Voorwaarde hiervoor is dat de desbetreffende stal langdurig gebruikt gaat worden voor hetzij het inrichten van grotere dierplaatsen, hetzij voor andere activiteiten waarmee het bevoegd gezag heeft ingestemd.

 

In het eerste geval mag dus de stal wel nog steeds worden gebruikt voor het houden van landbouwhuisdieren, maar alleen voor zover dit ertoe dient om minder dieren per stal te houden, dus met ruimere dierplaatsen. Het voortgezet gebruik doet dus niet af aan de verkleining van de stalcapaciteit qua aantal dierplaatsen.

 

Artikel 19. Gegevensverwerking met inachtneming van staatsteunkaders

Eerste lid

In het eerste lid zijn de publicatieverplichtingen opgenomen die voortvloeien uit het feit dat het gaat om (goedgekeurde dus geoorloofde) staatssteun. Het betreft de transparantieverplichtingen van de Richtsnoeren, randnummer 112. Betreffende onderdeel f, de economische sector waarin de subsidieontvanger ten tijde van de aanvraag actief was, is van belang dat voor de aanduiding van de relevante sector gebruik moet worden gemaakt van de indeling van economische activiteiten van het NACE-stelsel, op groepsniveau.

 

Tweede lid

Bij het uitvoeren van deze regeling, verwerkt de provincie persoonsgegevens in de zin van de Algemene verordening gegevensbescherming (hierna: AVG).

 

Dit is het gevolg van het feit dat veehouders hun bedrijf veelal voeren in de vorm van een eenmansbedrijf, een maatschap of een vennootschap onder firma. Gegevens over een dergelijk bedrijf kunnen te herleiden zijn tot de natuurlijke persoon die het bedrijf voert. Bij het selecteren van kandidaten voor deelname aan de regeling en het komen tot een overeenkomst en de afwikkeling daarvan worden bedrijfsgegevens en mogelijk ook persoonsgegevens verwerkt. Deze gegevensverwerking moet voldoen aan de wettelijke vereisten van in het bijzonder de AVG.

 

Niet alleen de provincie, ook het Rijk heeft een betrokkenheid bij de uitvoering van deze regeling. Dat vloeit voort uit het feit dat de controle van bepaalde aanvraaggegevens op verzoek van de provincie plaatsvindt door RVO. Hierop is reeds ingegaan in het algemeen deel van de toelichting. Hiernaast is van belang dat RVO van het Rijk de taak heeft gekregen om na uitvoering van deze subsidieregeling, de specifieke uitkering vast te stellen, die de provincie heeft ontvangen van het Rijk op basis van de “Regeling provinciale gebiedsgerichte beëindiging veehouderijlocaties”, mede aan de hand van de door de provincie door tussenkomst van het ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties beschikbaar gestelde verantwoordingsinformatie. Ook in dat kader is mogelijk sprake van gegevensverwerking.

 

Daarnaast is relevant dat de regeling er mede op gericht is om de met de beëindiging gerealiseerde stikstofruimte op te nemen in het stikstofregistratieregister. Tenslotte is sprake van gegevensverwerking in het kader van de uitvoering van de Omgevingsregeling betreffende de opname van stikstofruimte in AERIUS Register. De vermindering van de stikstofuitstoot, die het gevolg is van de beëindiging van een veehouderijlocatie met gebruikmaking van deze regeling, wordt benut om AERIUS Register te vullen. Om in een concreet geval te kunnen bepalen welke stikstofruimte in AERIUS Register kan worden opgenomen, moeten de bedrijfsgegevens (mogelijkerwijs ook persoonsgegevens) van de veehouders die hun locatie hebben gesloten, gebruikt kunnen worden.

 

Ook kunnen de in het kader van deze subsidieregeling verstrekte gegevens worden verwerkt ten behoeve van de monitoring van en rapportage over de wettelijke omgevingswaarden voor stikstofdepositie, het Programma stikstofreductie en natuurverbetering en het Legalisatieprogramma PAS-meldingen. Voor monitoring, voortgang en evaluatie kunnen deze gegevens ook worden verstrekt aan kennisinstellingen zoals het RIVM en het Planbureau voor de Leefomgeving.

 

De verwerkingen van persoonsgegevens die plaatsvinden in het kader van deze regeling, zijn noodzakelijk voor een goede uitvoering van deze regeling en dragen bij aan een doelmatige besteding van middelen. Daarbij zijn de gegevensverwerkingen proportioneel. Bij de opstelling van de regeling is een zodanige aanpak gekozen dat alleen bepaalde gegevens worden verwerkt als dat wezenlijk is voor het doel van de verwerking en als er niet een minder belastend alternatief is. Het gaat in het bijzonder om het verifiëren van de juistheid van de desbetreffende gegevens zonder dat dit leidt tot grote administratieve lasten voor subsidieaanvragers.

 

Gezien al het voorgaande wordt ingeschat dat de in artikel 19, tweede lid, bedoelde gegevensverwerkingen geen relevante risico’s voor de betrokken veehouders opleveren. Hierbij is ook relevant dat zij zelf de keuze maken om hun locatie te beëindigen, met inbegrip van de desbetreffende voorwaarden, en dat zij hoe dan ook derden zullen moeten informeren dat zij de betreffende veehouderijlocatie geheel of gedeeltelijk gaan sluiten.

Naar boven