Besluit van gedeputeerde staten van Zuid-Holland van 4 november [PZH-2025-881721438], tot vaststelling van de Beleidsregel stikstofreductieprojecten Zuid-Holland (Beleidsregel stikstofreductieprojecten)

Gedeputeerde staten van Zuid-Holland besluiten;

 

Gelet op artikel 4:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht;

 

Gelet op artikel 5.1, eerste lid, onder e, van de Omgevingswet dat bepaalt dat het verboden is om zonder omgevingsvergunning een Natura 2000-activiteit te verrichten, tenzij het gaat om een bij algemene maatregel van bestuur aangewezen geval;

 

Gelet op artikel 4.6, eerste lid onder e, van het Omgevingsbesluit dat onder meer bepaalt dat gedeputeerde staten beslissen op een enkel- of meervoudige aanvraag om een omgevingsvergunning als de aanvraag betrekking heeft op een Natura 2000-activiteit;

 

Gelet op artikel 3.59, van het Besluit kwaliteit leefomgeving dat, verkort weergegeven, bepaalt dat het provinciebestuur zorg draagt voor het treffen van de voor het bereiken van de instandhoudingsdoelstellingen voor een Natura 2000-gebied nodige instandhoudingsmaatregelen omschreven in nader aangeduide artikelen in de vogelrichtlijn en de habitatrichtlijn en passende maatregelen bedoeld in artikel 6, tweede lid, van de habitatrichtlijn;

 

Overwegende dat Gedeputeerde Staten van Zuid Holland de Samenhangende Aanpak Natuur en Economie (SANE) en de Vervolguitwerking SANE hebben vastgesteld, met het doel om stikstofdepositie en stikstofemissie terug te dringen, natuurherstel te realiseren en economische activiteiten mogelijk te maken;

 

de volgende beleidsregel vast te stellen:

 

Beleidsregel stikstofreductieprojecten

Artikel 1 Begripsbepalingen

In deze beleidsregel wordt verstaan onder:

 

  • a.

    natuurvergunning: omgevingsvergunning voor een Natura 2000-activiteit op grond van artikel 5.1, eerste lid, onder e, van de Omgevingswet, al dan niet op basis van advies en instemming met het verlenen van een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 4.25, eerste lid, onder e, van het Omgevingsbesluit jo. artikel 4.25, derde lid, van het Omgevingsbesluit;

  • b.

    N-depositie: neerslaan van stikstofverbindingen uit de lucht op een oppervlakte, uitgedrukt in mol stikstof per hectare per jaar;

  • c.

    N-emissie: stikstofverbindingen die direct of indirect vanuit een bron in de lucht worden gebracht;

  • d.

    reductiemaatregel: het reduceren van (minimaal) 35% van een N-emissie van een activiteit binnen de begrenzing van één project of locatie om uitvoering te geven aan artikel 6, eerste en tweede lid, van de Habitatrichtlijn. De reductie wordt berekend ten opzichte van de N-emissie van de referentiesituatie;

  • e.

    referentiesituatie: toestemming als bedoeld in onderdeel g, onder 1°, 3° en 4°, of bij gebrek daaraan een op de Europese referentiedatum aanwezige toestemming als bedoeld in onderdeel g, onder 2°, waarbij de laagst toegestane depositie vanaf de referentiedatum geldt;

  • f.

    stikstofreductieproject: een project dat voorziet in een reductiemaatregel;

  • g.

    toestemming:

    • 1°.

      onherroepelijke vigerende natuurvergunning; of

    • 2°.

      onherroepelijke en vigerende omgevingsvergunning of geldende melding voor een milieubelastende activiteit; of

    • 3°.

      activiteit waarvoor vóór 1 januari 2024 geen natuurvergunning nodig was, maar wel voldeed aan artikel 2.8 van de Wet natuurbescherming; of

    • 4°.

      een activiteit die op de Europese referentiedatum was toegestaan en die sindsdien onafgebroken aanwezig is geweest;

Artikel 2 Toepassingsbereik

Gedeputeerde staten passen deze beleidsregel toe bij het beoordelen van een aanvraag om een natuurvergunning voor een stikstofreductieproject.

Artikel 3 Natuurvergunning

Gedeputeerde staten verlenen een natuurvergunning voor een stikstofreductieproject indien wordt voldaan aan de in deze beleidsregel opgenomen voorwaarden.

Artikel 4 Rekenmodel

Gedeputeerde staten gaan bij de beoordeling van de N-emissie uit van de op het moment van beslissing op aanvraag voor de natuurvergunning meest recente versie van AERIUS Calculator.

Artikel 5 Voorwaarden vergunningverlening stikstofreductieprojecten

  • 1.

    Er bestaat directe samenhang tussen de intrekking van de referentiesituatie, de verlening van de natuurvergunning voor het stikstofreductieproject en de reductiemaatregel.

  • 2.

    De aanvraag om een natuurvergunning voor een stikstofreductieproject wordt geweigerd indien het verlenen van de natuurvergunning kan leiden tot een feitelijke toename van de N- emissie.

Artikel 6 Inwerkingtreding

Deze beleidsregel treedt in werking met ingang van de dag volgend op de datum van publicatie in het Provinciaal Blad.

Artikel 7 Citeertitel

Deze beleidsregel wordt aangehaald als: Beleidsregel stikstofreductieprojecten.

Den Haag, 4 november 2025

Gedeputeerde Staten van Zuid-Holland

drs. M.J.A. van Bijnen MBA, secretaris

mr. A.W. Kolff, voorzitter

Toelichting bij het besluit van gedeputeerde staten van de provincie Zuid-Holland van PZH-2025-881721438 tot vaststelling van de Beleidsregel stikstofreductieprojecten

Algemeen

 

Deze beleidsregel maakt het verlenen van vergunningen weer mogelijk voor projecten die leiden tot een aanzienlijke reductie van N-emissie. Op deze manier wil de provincie Zuid-Holland projecten toestaan die bijdragen aan het behalen van de instandhoudingsdoelstellingen en die een (dreigende) verslechtering de facto tegengaan. Deze Beleidsregel stikstofreductie staat niet op zichzelf maar is een van de maatregelen uit het maatregelenpakket van de provincie Zuid-Holland om de N-emissie terug te dringen. Ter verdere toelichting het volgende:

 

De huidige stikstofproblematiek heeft zich in de afgelopen decennia ontwikkeld tot een structureel en urgent vraagstuk, ook in de provincie Zuid-Holland. Het is noodzakelijk om passende en instandhoudingsmaatregelen (hierna tezamen: ‘natuurmaatregelen’) te treffen. Hiervoor ligt een grondslag in artikel 6, eerste en tweede lid, van de Habitatrichtlijn.

Een van de noodzakelijk natuurmaatregelen is een reductie van N-emissies. Reductie van N-emissies leidt namelijk tot de voor veel gebieden noodzakelijk geachte daling van N-deposities.

Een van de manieren om reductie te bewerkstelligen is het faciliteren van projecten van initiatiefnemers (burgers, bedrijven, instellingen of medeoverheden) die op korte termijn een grote reductie van N-emissie realiseren. Deze projecten worden stikstofreductieprojecten genoemd.

Het betreft hier reductiemaatregelen die niet, althans niet op korte termijn, door gedeputeerde staten zelf getroffen (kunnen) worden. Door initiatiefnemers te faciliteren die deze reductiemaatregel wél treffen, wordt op de kortst mogelijke termijn een reductie van N-emissies behaald die anders niet wordt behaald. Dit is in het belang van de betrokken Natura 2000-gebieden en geeft invulling aan de Europeesrechtelijke verplichtingen uit hoofde van artikel 6, eerste en tweede lid, van de Habitatrichtlijn.

 

Het doel van deze beleidsregel is om te verduidelijken welke projecten als stikstofreductieproject worden gekwalificeerd. Daarnaast wordt met deze beleidsregel vastgelegd onder welke voorwaarden gedeputeerde staten een natuurvergunning voor een dergelijk project verlenen.

 

Artikelsgewijze toelichting

 

Artikel 1 Begripsbepalingen

Sub d (reductiemaatregel)

De reductiemaatregel die getroffen moet worden in het kader van het stikstofreductieproject moet zien op een afname van (minimaal) 35% van een N-emissie van een activiteit binnen de begrenzing van één project of locatie ten opzichte van de referentiesituatie. Dit (minimale) percentage verzekert een versnelde, aanzienlijke en substantiële afname van een N-emissie waarbij verwezenlijking van het stikstofreductieproject mogelijk blijft. Daarom kan de maatregel worden gekwalificeerd als een natuurmaatregel als bedoeld in artikel 6, eerste en tweede lid, van de Habitatrichtlijn. Langs deze weg wordt voldaan aan de jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (vgl. ABRvS 28 mei 2025, ECLI:NL:RVS:2025:2404 r.o. 19.5).

 

Artikel 5 Voorwaarden vergunningverlening stikstofreductieprojecten

Lid 1

De aanvrager dient te motiveren dat en waarom er sprake is van een directe samenhang tussen de reductiemaatregel die de aanvrager treft, de intrekking van de referentiesituatie en het stikstofreductieproject. Om directe samenhang te kunnen aannemen moet de aanvrager toelichten dat, om het stikstofreductieproject mogelijk te maken, een reductiemaatregel genomen wordt die anders niet zou zijn uitgevoerd en die bestaat uit het wijzigen of staken van activiteiten (en welke).

 

Lid 2

De situatie kan zich voordoen dat het verlenen van een natuurvergunning zou leiden tot een feitelijke toename van N-emissies. Deze mogelijkheid bestaat als gebruik wordt gemaakt van latente ruimte. Een feitelijke toename van N-emissies is een onwenselijke situatie gelet op het doel van deze beleidsregel. Om die reden zal de aanvraag in deze gevallen dan ook worden geweigerd.

Naar boven