Besluit van gedeputeerde staten van Zuid-Holland op 28 oktober 2025, kenmerk PZH-2025-878670153, tot de vierde wijziging van de Regeling Europese landbouwsubsidies Zuid-Holland in verband met eerdere actualisaties van de interprovinciale modelregeling

Gelet op artikel 3 van de Algemene subsidieverordening Zuid-Holland 2013;

 

Overwegende dat het wenselijk is de regeling Europese Landbouwsubsidies Zuid-Holland te wijzigen in verband met enkele technische wijzigingen;

 

Besluiten:

Artikel I  

De Regeling Europese landbouwsubsidies Zuid-Holland wordt als volgt gewijzigd:

 

A.

Artikel 1.1. wordt als volgt gewijzigd:

  • 1.

    In de alfabetische volgorde worden de volgende begripsbepaling ingevoegd:

    landbouwbedrijf: alle voor landbouwactiviteiten gebruikte en door een landbouwer beheerde eenheden op het grondgebied van eenzelfde lidstaat;

    niet-productieve investering: investering die niet leidt tot een aanzienlijke stijging van de waarde of de rentabiliteit van het bedrijf;

    productieve investering: investering in vaste activa of immateriële activa van ondernemingen met het oog op de productie van goederen en diensten, waardoor wordt bijgedragen tot de vorming van brutokapitaal en het scheppen van werkgelegenheid;

  • 2.

    De begripsbepaling ‘verordening 2018/1046’ vervalt.

B.

In artikel 1.7, eerste lid, wordt ‘verstrekken’ vervangen door ‘verlenen’.

 

C.

Aan artikel 1.9b, eerste lid, wordt toegevoegd ‘, onder de voorwaarden, genoemd in artikel 55, eerste lid, van verordening 2021/1060’.

 

D.

Artikel 1.10 wordt als volgt gewijzigd:

  • 1.

    In onderdeel g, wordt ‘Verordening (EU) 2018/1046’ vervangen door ‘Verordening (EU) 2024/2509 van 23 september 2024 tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie (PbEU L 2024/2509).

  • 2.

    In onderdeel p vervalt ‘, investeringen in bebossing die niet verenigbaar zijn met de milieu- en klimaat gerelateerde doelstellingen overeenkomstig de beginselen van duurzaam bosbeheer, zoals ontwikkeld in het kader van de pan-Europese richtsnoeren voor bebossing en herbebossing’.

  • 3.

    Onder verlettering van onderdelen q en r tot r en s, wordt een onderdeel ingevoegd, luidende:

    • q.

      investeringen in bebossing die niet verenigbaar zijn met de milieu- en klimaat gerelateerde doelstellingen overeenkomstig de beginselen van duurzaam bosbeheer, zoals ontwikkeld in het kader van de pan-Europese richtsnoeren voor bebossing en herbebossing;

E.

In artikel 1.11 wordt ‘de toepasselijke interventie’ vervangen door ‘de toepasselijke Europese verordeningen’.

 

F.

Artikel 1.12 wordt als volgt gewijzigd:

  • 1.

    In het vijfde lid, wordt onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel c door een puntkomma, een onderdeel toegevoegd, luidende:

    • d.

      onverminderd onderdeel c wordt bij een aanvraag bestaande uit investeringen binnen meerdere investeringscategorieën, bedoeld onder a, voor de rangschikking het per investeringscategorie aan de investeringen toegekende aantal punten opgeteld en vervolgens door het aantal investeringscategorieën gedeeld.

  • 2.

    In het zesde lid, wordt na ‘op een gelijk puntenaantal eindigen’ ingevoegd ‘, en het plafond met toekenning van deze aanvragen zou worden overschreden’.

G.

In artikel 1.15 wordt, onder vernummering van het vijfde en zesde lid tot zesde en zevende lid, een lid ingevoegd, luidende:

  • 5.

    De verplichting bedoeld in het vierde lid, onderdeel d, is niet van toepassing indien de subsidieverlening mede is gebaseerd op het gebruik van de vereenvoudigde kostenoptie bedoeld in artikel 1.9b.

H.

Aan artikel 2.2.7 worden twee leden toegevoegd, luidende:

  • 3.

    In aanvulling op het eerste en tweede lid kunnen Gedeputeerde Staten in het openstellingsbesluit bepalen dat de subsidie 70% van de subsidiabele kosten bedraagt, of 80% als de subsidie wordt verstrekt aan een jonge landbouwer, indien sprake is van investeringen in:

    • a.

      agroforestry, te weten landbouwsystemen en -praktijken die houtige meerjarige planten, te weten bomen en struiken, bewust combineren op hetzelfde stuk land waar ook andere landbouwgewassen worden geteeld of veehouderij plaatsvindt, waardoor een ecologische en economische wisselwerking plaats tussen houtige en niet-houtige onderdelen van landbouwsystemen; of

    • b.

      waterbeheervoorzieningen ter verlaging van risico’s van verontreiniging van oppervlaktewater door erfspoeling.

  • 4.

    Bij toepassing van het derde lid geven Gedeputeerde Staten in het openstellingsbesluit aan op welke specifieke categorieën uit de investeringslijst de investeringen betrekking kunnen hebben.

I.

Artikel 2.3.2 komt te luiden:

 

Artikel 2.3.2 Aanvrager

Subsidie kan worden verstrekt aan:

  • a.

    een agrarisch collectief, te weten een vereniging met volledige rechtsbevoegdheid bestaande uit landbouwers en andere grondgebruikers van landbouwgrond;

  • b.

    een landbouwer;

  • c.

    een landbouworganisatie, te weten een organisatie in de agrarische sector die aantoonbaar zowel de economische als de sociale belangen van de ondernemers in de agrarische sector behartigt;

  • d.

    een organisatie voor landschapsbeheer, te weten een organisatie die aantoonbaar gericht is op het beheer van natuur of landschap; of

  • e.

    een samenwerkingsverband van landbouwers.

J.

Aan artikel 2.3.3 wordt een lid toegevoegd, luidende:

  • 3.

    Als de aanvraag wordt ingediend door een agrarisch collectief, landbouworganisatie of organisatie voor landschapsbeheer wordt, in aanvulling op artikel 1.6, de aanvraag vergezeld van de statuten van de aanvrager.

K.

Artikel 2.5.1 wordt als volgt gewijzigd:

  • 1.

    De begripsbepaling GVE vervalt.

  • 2.

    Onder vervanging van de puntkomma door een punt aan het slot van de begripsbepaling voor GVE vervallen de begripsbepalingen ketenpartij, operationele groepen en verdienmodel.

L.

Artikel 2.5.3, eerste lid, komt te luiden:

  • 1.

    Subsidie als bedoeld in artikel 2.5.2, eerste lid, kan worden verstrekt aan de deelnemers van een samenwerkingsverband dat:

    • a.

      bestaat uit minimaal twee deelnemers, waarvan minimaal een landbouwer; en

    • b.

      is gericht op het ontwikkelen, valideren en verfijnen van innovaties.

M.

Artikel 2.5.4 wordt als volgt gewijzigd:

  • 1.

    In onderdeel d, wordt ‘de EIP groep’ vervangen door ‘de activiteiten van het samenwerkingsverband’.

  • 2.

    Onderdeel e vervalt, onder vervanging van de puntkomma aan het slot van onderdeel d door een punt.

N.

Artikel 2.5.7, tweede lid, komt te luiden:

  • 2.

    De subsidie bedraagt:

    • a.

      40% van de subsidiabele kosten voor investeringen in bedrijfsmiddelen;

    • b.

      100% van de overige subsidiabele kosten.

O.

In artikel 2.5.10 wordt ‘het Nationale en Europese EIP-netwerk’ vervangen door ‘het nationale en Europese EIP-netwerk’.

 

P.

Artikel 2.5.11 komt te luiden:

 

Artikel 2.5.11 Voortgangsverslag en deelbetaling

In aanvulling op het bepaalde in de artikelen 1.16 en 1.18 bevat een voortgangsverslag of deelbetalingsverzoek het gerealiseerde en nog te verwachten aantal personen dat van advies, opleiding, kennisuitwisseling of deelname aan de activiteiten van het samenwerkingsverband heeft geprofiteerd of zal profiteren om betere duurzame conomische, sociale, milieu- en klimaatprestaties en prestaties op het gebied van hulpbronnenefficiëntie te leveren.

 

Q.

Artikel 2.5.12 komt te luiden:

 

Artikel 2.5.12 Inhoudelijk verslag

In aanvulling op het bepaalde in de artikelen 1.20 en 1.21 bevat een inhoudelijk verslag het gerealiseerde aantal personen dat van advies, opleiding, kennisuitwisseling of deelname aan de activiteiten van het samenwerkingsverband heeft geprofiteerd om betere duurzame economische, sociale, milieu- en klimaatprestaties en prestaties op het gebied van hulpbronnenefficiëntie te leveren.

 

R.

Artikel 2.6.2 komt te luiden:

 

Artikel 2.6.2 Integraal gebiedsplan

Een integraal gebiedsplan als bedoeld in artikel 2.6.1, bestaat uit minimaal één van de volgende maatregelen:

  • a.

    investeringen als bedoeld in artikel 2.2.2;

  • b.

    investeringen als bedoeld in artikel 2.3.1;

  • c.

    investeringen als bedoeld in artikel 2.4.1;

  • d.

    bijeenkomsten voor kennisoverdracht als bedoeld in artikel 2.10.1, eerste lid, onder a;

  • e.

    voorbereiding en uitvoering van ruilverkaveling;

  • f.

    ontwikkelen of beproeven van innovaties als bedoeld in artikel 2.5.2 dienend aan de doelen van het gebiedsplan, of

  • g.

    draagvlakontwikkeling of samenwerkingsactiviteiten.

S.

In artikel 2.6.4, eerste lid, wordt ‘als bedoeld in artikel 2.6.3’ vervangen door ‘als bedoeld in artikel 2.6.3, tweede lid’.

 

T.

Onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel h door een puntkomma wordt aan artikel 2.6.5, tweede lid, een onderdeel toegevoegd, luidende:

  • i.

    een toelichting op de begroting bedoeld in artikel 1.6, tweede lid, onder b, waaruit blijkt dat de subsidie voor de kosten, genoemd in artikel 2.6.9, tweede lid, onder g of i, maximaal 25% van de totale subsidie bedraagt.

U

Artikel 2.6.6 wordt als volgt gewijzigd:

  • 1.

    In het tweede lid wordt ‘een reeds bestaande samenwerking’ vervangen door ‘het reeds bestaande samenwerkingsverband’ en wordt ‘de reeds bestaande samenwerking’ vervangen door ‘een reeds bestaande samenwerkingsverband’.

  • 2.

    Het derde lid komt te luiden:

    • 3.

      Onverminderd artikel 1.5 wordt subsidie geweigerd voor activiteiten waarvoor steun is verstrekt op grond van titel 5.8 van de Regeling Europese EZK- en LNV-subsidies 2021.

V.

Artikel 2.6.9 wordt als volgt gewijzigd:

  • 1.

    In het eerste lid vervalt ‘tot een maximum van € 40.000’.

  • 2.

    Het tweede lid, onderdelen b tot en met e, komt te luiden:

    • b.

      100% van de kosten voor investeringen als bedoeld in artikel 2.6.2 onder b, die niet zijn gericht op het watersysteem;

    • c.

      70% van de kosten voor investeringen als bedoeld in artikel 2.6.2 onder b, die zijn gericht op het watersysteem;

    • d.

      100% van de kosten voor investeringen als bedoeld in artikel 2.6.2 onder c, die niet alleen bijdragen aan waterkwantiteit;

    • e.

      70% van de kosten voor investeringen als bedoeld in artikel 2.6.2 onder c, die alleen bijdragen aan waterkwantiteit;

  • 3.

    In het tweede lid, onderdeel h, wordt ‘ontwikkelen en beproeven’ vervangen door ‘ontwikkelen of beproeven’.

  • 4.

    In het tweede lid, onderdeel i, wordt ‘artikel 2.6.2 onder h’ vervangen door ‘artikel 2.6.2 onder g’.

  • 5.

    Onder vernummering van het derde lid tot vierde lid wordt een lid ingevoegd, luidende:

    • 3.

      In afwijking van het tweede lid, onder h, bedraagt de subsidie 40% van de kosten voor investeringen in bedrijfsmiddelen indien deze deel uitmaken van het ontwikkelen of beproeven van innovaties als bedoeld in artikel 2.6.2, onder f.

  • 6.

    Het vierde lid (nieuw) komt te luiden:

    • 4.

      De subsidie voor de som van de kosten bedoeld in het tweede lid, onder g of i, bedraagt maximaal 25% van de totale subsidie.

W.

Het eerste lid alsmede de aanduiding ‘2.’ voor het tweede lid van artikel 2.7.5 vervallen.

 

X.

In artikel 2.10.1, eerste lid, onder a, wordt ‘voorlichtingsacties en demonstratieactiviteiten’ vervangen door ‘voorlichtingsacties of demonstratieactiviteiten’.

 

Y.

In artikel 2.10.8, eerste lid, wordt ‘voortgangsverslag en deelbetalingsverzoek’ vervangen door ‘voortgangsverslag of deelbetalingsverzoek’.

Artikel II  

Dit besluit treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van het Provinciaal Blad waarin zij wordt geplaatst.

Den Haag, 28 oktober 2025

Gedeputeerde staten van Zuid-Holland

drs. M.J.A. van Bijnen MBA, secretaris

drs. W. Kolff, voorzitter

Toelichting bij het Besluit tot wijziging van de Regeling Europese landbouwsubsidies Zuid-Holland in verband met de vierde actualisatie van de interprovinciale modelregeling

Onderdeel A

 

Artikel 1.1

 

Als in de Regeling Europese Landbouwsubsidies Zuid-Holland de term ‘bedrijf’ wordt gebruikt, gaat het om elk mogelijk bedrijf. Om de landbouwbedrijven daarbinnen te kunnen onderscheiden, is aan het artikel de begripsbepaling ‘landbouwbedrijf’ toegevoegd. Deze is gebaseerd op de definitie van de term ‘bedrijf’ in artikel 3, punt 2, van Verordening 2021/21151. In die verordening is de term ‘bedrijf’ synoniem aan landbouwbedrijf.

 

In de Regeling Europese Landbouwsubsidies Zuid-Holland ontbrak een begripsbepaling voor de termen productieve investeringen en niet-productieve investeringen. Aangezien het wenselijk is een term te definiëren die op diverse plekken voorkomt, zijn deze begrippen aan het artikel toegevoegd. De begripsbepaling ‘niet-productieve investeringen’ is identiek aan die in artikel 2, punt 39, van Verordening 2022/24722. De begripsbepaling ‘productieve investeringen’ is ontleend aan randnummer 16 van de preambule van Verordening 2021/10563.

 

Onderdelen C en D

 

Artikelen 1.9b en 1.10

 

De aanpassing in artikel 1.9b zorgt ervoor dat deze bepaling hetzelfde is opgebouwd als artikel 1.3a van de Regeling Europese EZK- en LNV-subsidies 2021. De aanpassing in artikel 1.10 zorgt ervoor dat deze naar het actuele Financieel Reglement verwijst, en niet naar het vorige. Inhoudelijk wijzigt er niets in deze artikelen.

 

Onderdeel E

 

De aanpassing in artikel 1.11 zorgt ervoor dat de regeling dezelfde opbouw kent als de Regeling Europese EZK- en LNV-subsidies 2021.

 

Onderdeel F

 

Artikel 1.12

 

De toevoeging van onderdeel d aan het vijfde lid betekent een aanpassing van de toepassing van dit artikel. Dit betreft gevallen waarin een aanvraag investeringen binnen meerdere investeringscategorieën betreft.

 

Ongeacht het aantal investeringen binnen een investeringscategorie, telt de score bij een investeringscategorie één keer. Dit was al zo (onderdeel c). Als een aanvrager daarnaast investeringen doet in andere investeringscategorieën, wordt het puntenaantal nu gemiddeld over de scores per toepasselijke investeringscategorie (onderdeel d).

Door deze aanpassing van de puntentelling vermindert de prikkel om investeringen in verschillende investeringscategorieën te doen.

 

Voorbeeld 1:

Twee investeringen in categorie a van 17 punten, en een investering in categorie b van 12 punten, leverden samen 29 punten op:

  • -

    17 punten voor de twee investeringen in categorie a. Dit gelet op onderdeel c van het vijfde lid: de punten worden opgeteld (17+17 = 34) en vervolgens door het aantal investeringen gedeeld (2);

  • -

    12 punten voor de investering in categorie b.

  • -

    samen 29 punten.

Het aan de investeringen toegekende aantal punten wordt nu per investeringscategorie opgeteld en door het aantal investeringscategorieën gedeeld. Deze aanvraag zou nu 14,5 punt halen:

  • -

    17 punten voor de twee investeringen in categorie a. Dit gelet op onderdeel c van het vijfde lid: de punten worden opgeteld (17+17 = 34) en vervolgens door het aantal investeringen gedeeld (2).

  • -

    12 punten voor de investering in categorie b.

  • -

    samen 29 punten, gedeeld door het aantal investeringscategorieën (2): 29/2 = 14,5 punt.

Voorbeeld 2:

Een investering in categorie a van 17 punten, een investering in categorie b van 12 punten en een investering in categorie c van 18 punten leverden samen 47 punten op:

  • -

    17 punten voor de investering in categorie a.

  • -

    12 punten voor de investering in categorie b.

  • -

    18 punten voor de investering in categorie c.

Deze aanvraag zou nu 15,67 punten halen:

  • -

    17 punten voor de investering in categorie a.

  • -

    12 punten voor de investering in categorie b.

  • -

    18 punten voor de investering in categorie c.

47 punten, gedeeld door het aantal investeringscategorieën (3): 47/3 = 15,67 punt.

 

De aanpassing in het zesde lid zorgt ervoor dat een loting alleen plaatsvindt als door toekenning van de aanvragen het subsidieplafond wordt overschreden. Volgens de eerdere tekst moest altijd worden geloot wanneer aanvragen op een gelijk puntenaantal eindigen. Dat is een overbodige administratieve last in het geval er genoeg budget is om de betreffende aanvragen toe te kennen.

 

Onderdeel G

 

Artikel 1.15

 

Op grond van artikel 1.15, vierde lid, onder c, is de subsidieontvanger, kort gezegd, verplicht een urenadministratie bij te houden. Deze verplichting past niet bij een project waarin de subsidiabele kosten worden berekend met de vereenvoudigde kostenoptie voor arbeidskosten (artikel 1.9b). Daarom is in het zevende lid expliciet opgenomen dat de verplichting uit het vierde lid, onder c, in die situatie niet van toepassing is.

 

Onderdeel H

 

Artikel 2.2.7

 

Voor investeringen in agroforestry en in waterbeheervoorzieningen ter verlaging van risico’s van verontreiniging van oppervlaktewater door erfspoeling zijn in de eerste openstelling te weinig aanvragen gedaan.

 

Bij agroforestry gaat het om landbouwsystemen en -praktijken die houtige meerjarige planten, te weten bomen en struiken, bewust combineren op hetzelfde stuk land waar ook andere landbouwgewassen worden geteeld of veehouderij plaatsvindt, waardoor een ecologische en economische wisselwerking plaats tussen houtige en niet-houtige onderdelen van landbouwsystemen.

 

Het steunpercentage (40% van de subsidiabele kosten van de productieve investering) had bij deze investeringen te weinig effect op potentiële aanvragers. Daarom is het Nederlands Nationaal Strategisch Plan GLB 2023-2027 (hierna: NSP) aangepast. Voor deze twee investeringen kunnen Gedeputeerde Staten in het openstellingsbesluit bepalen dat het steunpercentage 70% bedraagt, dan wel 80% bij jonge landbouwers. Hierdoor wordt het voor landbouwers aantrekkelijker investeringen te doen in agroforestry of in waterbeheervoorzieningen ter verlaging van risico’s van verontreiniging van oppervlaktewater door erfspoeling.

Hierbij geldt dat Gedeputeerde Staten in het openstellingsbesluit aangeven voor

welke specifieke categorieën uit de investeringslijst dit verhoogde steunpercentage geldt.

 

Onderdelen I en J

 

Artikelen 2.3.2 en 2.3.3

 

Artikel 2.3.2

De eerste openstellingen voor paragraaf 3 hadden een beperkt resultaat. Om het effect van deze interventie te verhogen, is het NSP aangepast. Hierbij is rekening gehouden met de omstandigheid dat niet-productieve investeringen op landbouwbedrijven vaak collectief worden gedaan.

 

Het aantal categorieën van aanvragers is hierdoor uitgebreid van twee naar vijf. Naast landbouwers en samenwerkingsverbanden van landbouwers kunnen de volgende categorieën aanvragers een aanvraag doen:

  • -

    agrarisch collectieven;

  • -

    landbouworganisaties; en

  • -

    organisaties voor landschapsbeheer.

Bij agrarisch collectieven gaat het primair om de collectieven die de subsidies voor agrarisch natuurbeheer uit het Subsidiestelsel Natuur en Landschap (SNL) uitvoeren. Dit laat onverlet dat ook partijen die niet bij het SNL betrokken zijn een collectief kunnen oprichten. Bij landbouworganisaties en organisaties voor landschapsbeheer gaat het om organisaties die respectievelijk de sociale belangen van ondernemers in de agrarische sector behartigen, en die gericht zijn op het beheer van natuur of landschap.

 

Artikel 2.3.3, derde lid

Om te kunnen toetsen of een aanvrager een agrarisch collectief, landbouworganisatie of organisatie voor landschapsbeheer is, stuurt de aanvrager de statuten mee met de aanvraag. Het gaat bij een landbouworganisatie of organisatie voor landschapsbeheer dan ook om rechtspersonen.

 

Onderdelen K. en L.

 

Artikel 2.5.1 en 2.5.3

 

Het samenwerkingsverband dat een projectaanvraag indient, wordt een operationele groep genoemd. Alle deelnemers binnen deze operationele groep buigen zich over het vraagstuk waar het project zich op richt en werken gezamenlijk aan een innovatieve oplossing. Een operationele groep moet zo zijn samengesteld dat de deelnemers beschikken over de vereiste expertise voor het welslagen van het samenwerkingsverband.

 

Artikel 2.5.1 bevatte een begripsbepaling voor de term ‘operationele groepen’. Deze term stond niet in paragraaf 2.5. Wel werden de termen ‘samenwerkingsverband’ en ‘EIP groep’ gebruikt. Ter verduidelijking wordt in deze paragraaf na deze wijziging slechts gesproken over ‘samenwerkingsverband’. In artikel 2.5.3, eerste lid, staan bij de eisen die aan een samenwerkingsverband worden gesteld de elementen opgesomd die dit verband tot een operationele groep maken. Een dergelijk samenwerkingsverband maakt deel uit van een EIP (zie artikel 127, derde lid, van verordening 2021/2115). In dat kader verspreidt het samenwerkingsverband kennis met gebruik van de hiertoe geëigende netwerken, waaronder het nationale en Europese EIP-netwerk (zie ook het vereiste uit artikel 2.5.4, onder b, en de verplichting uit artikel 2.5.12, onder a).

Het EIP-netwerk is een Europees netwerk dat hoort bij de European Innovation Partnerships. De aanvrager kan er informatie vinden over lopende projecten en bijeenkomsten. Daarnaast staat op de website de EIP-AGRI multiplier toolkit4 voor startende Operationele Groepen. De toolkit heeft hulpmiddelen om de informatie van het samenwerkingsverband makkelijk te delen. Het EIP-AGRI Facility Point werkt als mediator binnen het netwerk. Het Facility Point is voor vragen en ondersteuning bereikbaar via servicepoint@eip-agri.eu.

 

De termen ‘ketenpartij’ en ‘verdienmodel’ vervallen eveneens. De term ketenpartij (te weten instellingen of dienstverleners waarmee de eigen activiteiten worden afgestemd omdat deze een rol spelen in het gezamenlijk te doorlopen traject) komt niet voor in de regeling, doch wordt slechts in de toelichting gebruikt. De term ‘verdienmodel’ is algemeen bekend en behoeft geen begripsbepaling.

 

Met de aanpassing van het begrip ‘GVE’ is verduidelijkt dat voor GVE wordt aangesloten bij Uitvoeringsverordening (EU) 2021/2290. De GVE worden gelet daarop als volgt bepaald:

Soort

Leeftijd/categorie

Coëfficiënt

Runderen

jonger dan zes maanden

0,4

 

van zes maanden tot en met twee jaar

0,6

 

ouder dan twee jaar

1,0

Paardachtigen

ouder dan zes maanden

1,0

Schapen en geiten

 

0,15

Varkens

fokzeugen > 50 kg

0,5

 

andere varkens

0,3

Pluimvee

leghennen

0,014

 

ander pluimvee

0,03

 

Onderdelen K, M, P en Q

 

Artikelen 2.5.1, 2.5.4, 2.5.11 en 2.5.12

 

De term ‘GVE’ vervalt in artikel 2.5.1, net als de eis het verwachte aandeel GVE op te geven in de artikelen 2.5.4, 2.5.11 en 2.5.12. De reden hiervoor is dat het bij nader inzien niet noodzakelijk is hierover aan de Europese Commissie te kunnen rapporteren.

 

Onderdelen M en Q

 

Artikel 2.5.4 en 2.5.12

 

In de artikelen 2.5.4 en 2.5.12 is verduidelijkt dat het gaat om het aantal personen dat deelneemt aan de activiteiten van het samenwerkingsverband. En dus niet om het aantal personen dat deelneemt aan het samenwerkingsverband.

 

Onderdeel N

 

Artikel 2.5.7

 

In artikel 2.5.7 is verduidelijkt dat het bij de subsidie gaat om de kosten van investeringen in bedrijfsmiddelen.

 

Onderdeel P en Y

 

Artikel 2.5.11 en 2.10.8

 

In de artikelen 2.5.11 en 2.10.8 is verduidelijkt dat de gevraagde gegevens zowel bij een voortgangsverslag als bij een deelbetalingsverzoek moeten worden ingediend. In artikel 2.5.11 is daarnaast verduidelijkt dat het gaat om het aantal personen dat deelneemt aan de activiteiten van het samenwerkingsverband. En dus niet om het aantal personen dat deelneemt aan het samenwerkingsverband.

 

Onderdeel R

 

Artikel 2.6.2

 

Een integraal gebiedsplan kan bestaan uit verschillende onderdelen:

  • a.

    productieve investeringen in landbouwbedrijven voor klimaat, bodem, water, lucht en biodiversiteit (investeringen als bedoeld in artikel 2.2.2);

  • b.

    Inrichtingsmaatregelen op landbouwbedrijven (investeringen als bedoeld in artikel 2.3.1);

  • c.

    Inrichtingsmaatregelen buiten landbouwbedrijven (investeringen als bedoeld in artikel 2.4.1);

  • d.

    bijeenkomsten voor kennisdeling, bewustwording en draagvlakontwikkeling;

  • e.

    voorbereiding en uitvoering van ruilverkaveling;

  • f.

    ontwikkelen of beproeven van innovaties dienend aan de doelen van het gebiedsplan, of

  • g.

    draagvlakontwikkeling of samenwerkingsactiviteiten.

Tot de voorbereiding en uitvoering van ruilverkaveling (ook wel kavelruil genoemd) behoren geen investeringen die naar aanleiding van de ruilverkaveling worden gedaan, zoals voor de toegang tot de kavels of kavelpaden. Het gaat bij de voorbereiding en uitvoering van ruilverkaveling om de activiteiten die verricht moeten worden om tot een plan te komen tot en met de kosten voor het passeren van de notariële aktes om de ruilverkaveling te verwerken in de openbare registers.

 

Onderdelen S en U

 

Artikelen 2.6.4 en 2.6.6

 

Artikel 2.6.4, eerste lid

In het eerste lid is verduidelijkt dat de eis aan het samenwerkingsverband (tenminste twee actoren, waarvan tenminste één landbouwer) geldt voor een samenwerkingsverband dat de subsidie aanvraagt voor het in samenwerking uitvoeren van een integraal gebiedsplan.

 

Artikel 2.6.6, tweede lid

De aanpassing van ‘het reeds bestaand samenwerkingsverband’ door ‘een reeds bestaand samenwerkingsverband’ betreft een cosmetische aanpassing die tevens verduidelijkt dat deze eis geldt voor elk denkbaar bestaand samenwerkingsverband.

 

Artikel 2.6.6. derde lid

Subsidie wordt eveneens niet verleend voor activiteiten waarvoor de Minister van Landbouw, Visserij, Voedselzekerheid en Natuur steun heeft verleend op grond van titel 5.8 van de Regeling Europese EZK- en LNV-subsidies 2021.

 

Onderdelen T en V

 

Artikelen 2.6.5 en 2.6.9

 

Artikel 2.6.9 is op diverse plekken gewijzigd. Dit heeft tot gevolg dat aan artikel 2.6.5, tweede lid, een onderdeel is toegevoegd.

De aanpassingen in het eerste en zesde onderdeel vloeien voort uit een aanpassing van het NSP. De aanpassingen in het tweede tot en met vijfde onderdeel dienen ter verduidelijking van de regelingstekst.

De aanpassingen staan hieronder achter het onderdeel uit de wijziging.

 

Aanpassingen vanwege aangepast NSP:

  • 1.

    De subsidie van maximaal € 40.000 voor de voorbereidende activiteiten bleek voor grotere gebiedsplannen te laag. Daarom is dit maximum geschrapt.

  • 6.

    De hoogte van de subsidie voor een project bedraagt de optelsom van de per product of activiteit, bepaalde respectievelijk berekende bedragen, waarbij de kosten voor draagvlakontwikkeling en samenwerking en voor de voorbereiding en uitvoering van ruilverkaveling niet meer mogen bedragen dan 25% van de totale subsidie. Het gaat hierbij om activiteiten als coördinatie, planvorming, monitoring en het intekenen van percelen en landschapselementen.

In de regeling hoorden de kosten voor kennisoverdracht en innovatie eerder tot dit maximum van 25%. Kennisoverdracht en innovatie bleken vaak een belangrijk onderdeel van de gebiedsplannen (bijvoorbeeld kennis over voer- en managementmaatregelen die bijdragen aan de doelen in het gebied). Daarom past het beter om deze kosten niet langer onder het maximum van 25% te laten vallen. Dit maximum geldt zowel bij de aanvraag om verlening als bij vaststelling. In artikel 2.6.5, tweede lid, onder i, is toegevoegd dat uit de toelichting op de begroting moet blijken dat de subsidie voor deze kosten maximaal 25% van de totale subsidie bedraagt. Als een aanvraag hieraan niet voldoet, wordt deze afgewezen. Dit op basis van de weigeringsgrond in artikel 1.5, onder h. Bij de vaststelling volgt een correctie als de begunstigde de kosten een aanvraag tot vaststelling doet die niet voldoet aan de kostenverdeling uit artikel 2.6.9, derde lid.

 

Verduidelijkingen:

  • 2.

    Tweede lid, onderdelen b tot en met e: Dit betreft cosmetische aanpassingen, zoals ‘investeringen voor’ in plaats van ‘investeringen van’.

  • 3.

    Tweede lid, onderdeel h: In de tekst stond ‘het ontwikkelen en beproeven van innovaties’, terwijl ‘het ontwikkelen of beproeven van innovaties’ eveneens onder de paragraaf past. Dit is aangepast.

  • 4.

    Dit betreft de aanpassing van een verschrijving: er is geen artikel 2.6.2, onderdeel h. Wel een onderdeel g.

  • 5.

    De kosten voor het ontwikkelen en beproeven van innovaties als bedoeld in artikel 2.6.2, onder f, kunnen kosten voor investeringen in bedrijfsmiddelen omvatten. Deze investeringen zijn voor 40% subsidiabel. En dus niet, zoals de overige kosten voor het ontwikkelen en beproeven van innovaties, voor 100%. Dit is in het nieuwe derde lid expliciet vastgelegd.

Onderdeel X

 

Artikel 2.10.1

 

In artikel 2.10.1 is verduidelijkt dat subsidie kan worden verstrekt voor trainingen, workshops, coaching, voorlichtingsacties en/of demonstratieactiviteiten. Het is dus niet vereist dat de activiteit trainingen, workshops, coaching, voorlichtingsacties én demonstratieactiviteiten betreft.

Naar boven