Provinciaal blad van Zuid-Holland
| Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek | Datum ondertekening |
|---|---|---|---|---|
| Zuid-Holland | Provinciaal blad 2025, 17919 | ruimtelijk plan of omgevingsdocument |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
| Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek | Datum ondertekening |
|---|---|---|---|---|
| Zuid-Holland | Provinciaal blad 2025, 17919 | ruimtelijk plan of omgevingsdocument |
Deze publicatie bevat verschilmarkering t.o.v. eerdere regelingtekst. Tekst en afbeeldingen die worden toegevoegd zijn onderstreept en groen gemarkeerd, of van een groen kader voorzien. Tekst en afbeeldingen die worden verwijderd zijn doorgestreept en rood gemarkeerd, of van een rood kader voorzien.
De publicatie wordt standaard getoond met verschilmarkering. Door te kiezen voor ‘Was’ of ‘Wordt’ kunt u de voormalige of vernieuwde tekst op zichzelf bekijken.
Toon versie van document
Dit document bevat verschilmarkering t.o.v. eerdere regelingtekst.
Tekst en afbeeldingen die worden toegevoegd zijn onderstreept en groen gemarkeerd, of van een groen kader voorzien. Tekst en afbeeldingen die worden verwijderd zijn doorgestreept en rood gemarkeerd, of van een rood kader voorzien.
Provinciale Staten van Zuid-Holland,
Gelezen het voorstel van Gedeputeerde Staten van {dag} {maand} {jaar}, met besluitnummer PZH-[kenmerk];
Gelet op artikel 3.1 van de Omgevingswet;
Besluiten:
De Omgevingsvisie Zuid-Holland wordt gewijzigd zoals is aangegeven in Bijlage A behorende bij dit besluit.
[Gereserveerd voor inwerkingtredingsbepaling van het definitieve besluit: Dit besluit treedt in werking met ingang van de eerste dag na uitgifte van het Provinciaal blad waarin dit besluit is bekendgemaakt.]
Dit besluit wordt aangehaald als: Ontwerpbesluit Wijziging Omgevingsvisie Zuid-Holland Herziening 2025
Den Haag, {dag} {maand} {jaar}
Provinciale Staten van Zuid-Holland,
drs. B.S.M. Sepers, griffier
mr. A.W. Kolff, voorzitter
A
De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Onze fysieke leefomgeving overstijgt de grenzen van gemeenten, waterschappen, provincies en het Rijk. Als middenbestuur houdt de provincie Zuid-Holland zich bezig met opgaven die te groot zijn voor de besturen van de 50 Zuid-Hollandse gemeenten en de 7 waterschappen en te klein zijn voor de nationale regering in Den Haag. Vanuit die unieke positie kan de provincie op veel opgaven van meerwaarde zijn. In het werk van de provincie spelen de volgende aspecten een belangrijke rol:
Zuid-Holland staat voor ingrijpende maatschappelijke veranderingen. Klimaatverandering, geopolitieke verschuivingen, demografische trends en nieuwe technologie zorgen voor een verhoogde dynamiek. Een dynamiek die erom vraagt dat mensen hun leven, wonen en werken anders inrichten. Dat is een omschakeling die niet van vandaag op morgen gemaakt is, maar die vraagt om een langere periode van aanpassing. Tegelijkertijd heeft deze provincie een groot reservoir van talent, creativiteit en ondernemerskracht. Daarmee is Zuid-Holland in de geschiedenis telkens sterker uit tijden van grote maatschappelijke veranderingen gekomen. Samen met haar partners zet de provincie daarom vol vertrouwen de stap richting een toekomstbestendig Zuid-Holland.
De Omgevingswet geeft als doelen mee het bereiken en in stand houden van een veilige en gezonde fysieke leefomgeving en een goede omgevingskwaliteit, ook vanwege de intrinsieke waarde van de natuur en het doelmatig beheren, gebruiken en ontwikkelen van de fysieke leefomgeving ter vervulling van maatschappelijke behoeften.
Als middenbestuur oefent de provincie taken en bevoegdheden uit met het oog op een provinciaal belang. Deze belangen komen onder andere voort uit onze wettelijke taken, rijkstaken, Europese verplichtingen, ambities en uit onze bovenlokale opgaven, zoals mobiliteit, energienetwerken, natuurgebieden en vestigingsklimaat. Dit is inclusief lokale opgaven die een schakel vormen in of impact hebben op bovenlokale opgaven. De provinciale belangen en bovenlokale opgaven staan beschreven in de ambities en beleidskeuzes van deze Omgevingsvisie. De bovenlokale opgaven kunnen niet alleen worden opgepakt door de besturen van de vijftig gemeenten en de zeven waterschappen in Zuid-Holland, doordat zij de lokale grenzen en aandachtsgebieden overstijgen. Gemeenten en waterschappen sturen op de lokale opgaven. Het Rijk stuurt op de nationale opgaven. De provincie oefent daarbij bevoegdheden uit als dat niet op een doelmatige en/of doeltreffende wijze door een gemeente of waterschap kan worden behartigd.
Het werken aan een toekomstbestendig Zuid-Holland is de rol van het provinciaal bestuur. Dat doet de provincie in samenwerking met haar partners. In die samenwerking brengt de provincie de volgende meerwaarde in:
Verbindende
een verbindende positie. Als middenbestuur staat de provincie letterlijk te midden van vele spelers. Zuid-Holland - stevig verbonden met lokale overheden, de rijksoverheid en Europa - brengt die spelers bij elkaar.
fungeren als gebiedsregisseur. De provincie heeft als gebiedsautoriteit en gebiedspartner de rol om in afstemming met medeoverheden en gebiedspartners maatregelen uit te werken en financiële middelen te verdelen waarmee gestelde doelen kunnen worden bereikt. Regie voeren betekent sturen, na afstemming en in overleg, richting een bepaald resultaat.
Kennis
kennis van zaken om in te brengen en in netwerken een gezaghebbende rol te spelen.
Wettelijke
wettelijke bevoegdheden waarmee Zuid-Hollandwe keuzes kankunnen maken, om ontwikkelingen mogelijk te maken en ongewenste ontwikkelingen tegen te houden.
Financiële
financiële middelen om bij te dragen aan projecten en investeringen.
Democratische
democratische legitimatie
op regionaal niveau en daarmee het vermogen om gezaghebbend knopen door te hakken.
Gebiedsregisseur. De provincie heeft als gebiedsautoriteit en gebiedspartner de rol om in afstemming met medeoverheden en gebiedspartners maatregelen uit te werken waarmee gestelde doelen kunnen worden bereikt. Regie voeren betekent sturen, na afstemming en in overleg, richting een bepaald resultaat.
Afhankelijk van veel verschillende factoren kan de provincie verschillende rollen pakken, waarbij ze in de basis altijd uitgaat van:
Lever meerwaarde. Het subsidiariteitsbeginsel uit de Omgevingswet (decentraal, tenzij) wordt door de provincie opgepakt als ‘je toont meerwaarde of je toont je niet’. De provincie Zuid-Holland oefent een taak of bevoegdheid, als dat bij de regeling daarvan is bepaald, dien ten gevolge alleen uit als dat nodig is:
Met het oog op een provinciaal belang en dat belang niet op een doelmatige en doeltreffende wijze door het gemeentebestuur kan worden behartigd, of
Voor een doelmatige en doeltreffende uitoefening van de taken en bevoegdheden op grond van de Omgevingswet of de uitvoering van een internationaalrechtelijke verplichting.
Wees effectief en betrouwbaar. De provincie werkt vanuit het besef dat het geven van ruimte en vertrouwen op gespannen voet kan komen te staan met het vertrouwde beeld van een rechtmatige overheid die volgens eenduidige regels opereert.
Provinciaal belang staat voorop
De eerste stap in de provinciale sturing is het bepalen van de ‘Provinciale meerwaarde’. Daarbij hanteren wij de volgende uitgangspunten:
Een toekomstbestendige leefomgeving is topprioriteit
Een gezonde en aantrekkelijke leefomgeving vormt de basis voor een toekomstbestendige samenleving en een economie waarin mensen ook in de toekomst hun inkomen kunnen verwerven. Binnen de grenzen van het bodem-, water- en ecosysteem staat welzijn van Zuid-Hollandse inwoners centraal.
Accepteren dat niet voor alles ruimte is in Zuid-Holland
Het is niet langer mogelijk om sectorale ruimteclaims grenzeloos door te trekken naar de toekomst. De schaarste aan ruimte vraagt om keuzes. Schaarste wordt benut om maatschappelijke opgaven en de transitie naar een toekomstbestendige economie te versnellen. Ruimteclaims en schuifruimte kunnen per opgave verschillen. De ruimte in onze steden en dorpen zal nog intensiever en beter benut moeten worden. De landbouwsector staat op vele vlakken voor een extensiveringsopgave. Dat heeft de ruimte nodig. Dus wonen en werken doen het primair met het bestaand bebouwde gebied. Een tijd van transitie vraagt om nieuwe denk- en werkwijzen in het economisch domein en in de ruimte.
Sturen op kwaliteit en maximale maatschappelijke toegevoegde waarde
De provincie geeft prioritair ruimte aan activiteiten die onze maatschappelijke doelen versnellen en verder helpen. Kwaliteit is leidend, de provincie wordt selectief. Ze kijkt over grenzen heen en werkt samen op de schaal die past bij opgaven, met oog en respect voor elkaars belang en toekomstbestendig verdienvermogen.
Rekening houden met de maatschappelijke kosten en baten op de korte en lange termijn.
Keuzes moeten nu en voor toekomstige generaties betaalbaar zijn. Het maatschappelijke rendement op lange termijn staat centraal en wordt afgewogen tegen zakelijke en andere belangen op de korte termijn.
Veranderende tijden vragen van de provincie een ontwikkelingsgerichte houding en bestuursstijl, die gewenste ontwikkelingen mogelijk maakt en ongewenste ontwikkelingen tegenhoudt. Om de kwaliteit daarbij te waarborgen, werkt de provincie in haar omgevingsbeleid vanuit een aantal sturingsprincipes:
Een toekomstbestendige leefomgeving is topprioriteit. Een gezonde en aantrekkelijke leefomgeving vormt de basis voor een toekomstbestendige samenleving en een economie waarin mensen ook in de toekomst hun inkomen kunnen verwerven. Het welzijn van Zuid- Hollandse inwoners staat centraal. Daarom blijft de provincie binnen de grenzen van een klimaatrobuust en gezond bodem-, water- en ecosysteem. Afwentelen op de toekomst past daar niet bij.
Sturen op kwaliteit en maximale maatschappelijke toegevoegde waarde. De provincie geeft voorrang aan activiteiten die onze maatschappelijke doelen versnellen en verder helpen. Kwaliteit is leidend.
Accepteren dat niet voor alles ruimte is in Zuid-Holland. Er wordt veel ruimte gevraagd voor een klimaatadaptieve inrichting van onze regio, natuurherstel en de transities voor landbouw, energie en grondstoffen. Binnen de grenzen van de maakbaarheid van het bodem-, water- en ecosysteem geven we voorrang aan ruimtelijke keuzes die bijdragen aan gezondheid, kwaliteit en veiligheid van de leefomgeving. Woon- en werkfuncties kunnen zich ontwikkelen binnen de ruimte die daarvoor is afgesproken. Dit leidt tot een intensivering van ruimtegebruik en vraagt om een strategie van functiemenging.
Rekening houden met de maatschappelijke kosten en baten op de korte en lange termijn. Keuzes moeten nu en voor toekomstige generaties betaalbaar zijn, het oog en respect voor elkaars belang en toekomstbestendig verdienvermogen. Het maatschappelijke rendement op lange termijn staat centraal en wordt afgewogen tegen zakelijke en andere belangen op de korte termijn.
Opgavegericht sturen
Daarbij hanteert de provincie de volgende werkwijzen:
Als het aanpakken van een bepaalde opgave tot meerwaarde voor de provincie kan leiden, dan wordt hierop beleid ontwikkeld en een keuze gemaakt in hoe die opgave aan te sturen. Voor zover mogelijk worden opgaven integraal aangepakt en wordt er gewerkt op het voor die opgave optimale schaalniveau. Dit kan per opgave verschillen. Om beleid en decentrale regels goed op elkaar te laten aansluiten heeft het altijd de voorkeur om opgaven in samenwerking en afstemming met andere overheden aan te pakken. Afhankelijk van deze factoren zal er generiek gestuurd gaan worden op het bereiken van de maatschappelijke meerwaarde.
Gebiedsgericht sturen
Het is vanzelfsprekend dat een generieke aanpak voor alle dossiers niet passend is in een specifiek gebied. Om die reden zal de provincie Zuid-Holland ook altijd gebiedsgericht sturen om de specifieke behoeftes te combineren met de grotere opgave. Hierin zijn integrale maatwerkoplossingen mogelijk, zolang ze per saldo voldoende bijdrage aan een positieve maatschappelijke ontwikkeling. De sturing kan daarbij een andere vorm krijgen.
Sturingsstijlen
De sturingsprincipes leiden tot vier mogelijke sturingsstijlen, die afhankelijk van de opgave ingezet kunnen worden.
De provincie werkt opgavegericht. De maatschappelijke opgaven en provinciale belangen zijn het vertrekpunt van het provinciaal handelen. Welke opgaven de provincie aanpakt, is afhankelijk van de toegevoegde waarde die zij kan leveren en het provinciaal belang dat in het geding is. Bij het aanpakken van de opgaven werkt de provincie waar mogelijk multischalig en integraal.
De provincie werkt gebiedsgericht. Zuid-Holland bestaat uit verschillende gebieden met elk hun eigen opgaven. Die opgaven ontstaan in interactie met de omgeving en staan niet los van elkaar. Dat vraagt om integrale maatwerkoplossingen en verschillende vormen van sturing. Zolang er sprake is van een positieve bijdrage aan provinciale belangen, biedt de provincie maatwerkoplossingen om samen met partners te komen tot een samenhangende aanpak voor elk gebied.
De provincie is een lerende organisatie. De maatschappelijke dynamiek vraagt om een alerte en lerende overheid. Een overheid die de energie en het oplossend vermogen uit de samenleving weet in te zetten en leert omgaan met onzekerheid. De provincie moedigt maatschappelijke initiatieven en participatie aan.2.5 Sturingsstijlen
De provinciale belangen en opgaven zijn de basis voor de provinciale rolneming. De meervoudige sturing is gericht op het leveren van toegevoegde waarde. De sturing kan variëren van het bieden van eigen initiatiefruimte voor partners, samenwerken, maken van afspraken tot afdwingen. Het uitgangspunt is daarbij om bewust te kiezen voor de sturingsstijl die het meeste bijdraagt aan de betreffende opgave.
Zoveel mogelijk overlaten aan initiatieven uit de samenleving (responsieve overheid);
Presterende provincie: waar overheidsinvesteringen onmisbaar zijn, zelf prestaties leveren.
Waar (meer) regie nodig is, netwerkend werken (samenwerkende overheid);
Samenwerkende provincie: waar (meer) regie nodig is, netwerkend werken.
Waar overheidsinvesteringen onmisbaar zijn, zelf prestaties leveren (realiserende overheid);
Waar
Rechtmatige provincie:
waar normerend optreden noodzakelijk is, wettelijke bevoegdheden inzetten (rechtmatige overheid).
Responsieve provincie: zoveel mogelijk overlaten aan initiatieven uit de samenleving.
De provincie hanteert sinds 2022 de Monitor Leefomgeving als instrument om de ontwikkeling van de fysieke leefomgeving te monitoren. Vanuit de vereisten uit de Omgevingswet richt de monitor zich op de daadwerkelijke ontwikkelingen in de leefomgeving ‘buiten’. De monitor brengt de beoogde impact op de leefomgeving in beeld aan de hand van een set van indicatoren. Na verloop van tijd is die impact langjarig gemonitord, zodat trends waarneembaar worden. Binnen de monitor ligt de nadruk op indicatoren die de impact in de leefomgeving in beeld brengen en niet op prestatie indicatoren van het eigen provinciaal beleid. De consequentie hiervan is dat de monitor beleidsrelevante ontwikkelingen in de leefomgeving wel in beeld brengt, maar geen uitspraak doet over de effectiviteit, efficiëntie of legitimiteit van provinciaal beleid. De monitor biedt wel een aanknopingspunt om hierover verder te spreken en kan aanleiding geven om middels (beleids)evaluaties verder onderzoek te doen.
De Monitor Leefomgeving brengt de stand van zaken en ontwikkelingen in de leefomgeving in beeld, wat belangrijk kan zijn bij keuzes over provinciaal beleid. De monitor is vooral bedoeld voor het gesprek tussen Provinciale Staten en Gedeputeerde Staten over deze keuzes. Richt de provincie zich op de goede dingen en worden deze de goede dingen op een juiste manier uitgevoerd om het gewenste doel te behalen? De indicatoren van de Monitor Leefomgeving kunnen ook benut worden om de gevolgen van beleidsvoornemens in beeld te brengen.
De Monitor Leefomgeving is raadpleegbaar via: https://monitorleefomgeving.zuid-holland.nl/ .
B
Na sectie '2. Sturingsfilosofie Provincie Zuid-Holland' wordt een sectie ingevoegd, luidende:
Bij het aanpakken van grote maatschappelijke opgaven vindt de Provincie Zuid-Holland dat samenwerking met partijen essentieel is. Onderwerpen waar de provincie aan werkt hebben vaak invloed op de directe omgeving van Zuid-Hollanders. Daarom vindt de provincie het belangrijk om Zuid-Hollanders actief en vroegtijdig te betrekken bij de beslissingen die hen aangaan. Inwoners, ondernemers, maatschappelijke organisaties, kennisinstellingen en medeoverheden hebben waardevolle kennis, creativiteit en expertise. De provincie wil haar beleid en de uitvoering verbeteren en zorgen voor meer wederzijds begrip door samen te werken met Zuid-Hollanders.
De Provincie Zuid-Holland gebruikt voor het begrip participatie de volgende definitie:
"Participatie is een proces waarbij individuen, groepen en organisaties invloed uitoefenen op collectieve vraagstukken, beslissingen of diensten die hen aangaan."
Bovenstaande definitie geeft aan dat participatie draait om invloed uitoefenen en dus verder gaat dan alleen het informeren van de omgeving. De provincie geeft daarom de voorkeur aan andere vormen van participatie. Er kunnen soms provinciale en/of maatschappelijke belangrijke redenen zijn om alleen te informeren. Die redenen moeten dan goed uitgelegd en gemotiveerd worden. Dit zijn wel uitzonderingen want participatie gaat verder dan het zenden van informatie. Er moet voor deelnemers daadwerkelijk een mogelijkheid zijn om iets te beïnvloeden.
De provincie betrekt belanghebbenden waar mogelijk structureel bij élke fase van de beleidscyclus (bij de voorbereiding-, uitvoering- en evaluatie van beleid). Het gaat om de intentie echt te willen weten hoe de omgeving over een onderwerp denkt, om die informatie vervolgens te gebruiken bij vervolgacties waarbij het transparant terugkoppelen over wat er met de input gebeurt van groot belang is.
Wat valt buiten dit beleid?
De provincie heeft geen verantwoordelijkheid voor participatietrajecten georganiseerd door medeoverheden en initiatiefnemers tenzij de provincie de rol van initiatiefnemer of mede-initiatiefnemer heeft. Het participatiebeleid is zelfbindend en omvat dus geen regels voor medeoverheden. Wel verwacht de provincie dat medeoverheden en initiatiefnemers de eigen verantwoordelijkheid nemen voor het zorgvuldig organiseren van participatie. Daarnaast valt lokaal eigendom bij wind- of zonneparken buiten de reikwijdte van het participatiebeleid. Lokaal eigendom wordt toegepast in het energiedomein en is een bijzondere vorm van participatie omdat participanten financiële risico's dragen. Het energiebeleid van de provincie behandelt deze bijzondere vorm van participatie.
De participatiedoelen van de Provincie Zuid-Holland zijn omschreven in drie pijlers.
1. Participatie voor beter beleid
Door participatie te organiseren wordt het werk van de provincie bij de beleidsvorming, uitvoering beter. Met behulp van participatie wordt de kennis en creativiteit van de maatschappij benut bij het maken van plannen. Daarnaast sluit het beleid zo beter aan op de wensen en behoeften van de maatschappij. De provincie heeft een open houding, is geïnteresseerd in ideeën van buiten en neemt deze serieus.
2. Participatie voor rechtvaardig beleid
De provincie betrekt Zuid-Hollanders bij de beslissingen die hen aangaan. Door participatietrajecten op een goede, eerlijke manier te organiseren kan beleid als rechtvaardiger worden ervaren, zelfs als een individu het inhoudelijk niet eens is met uitkomst. De provincie staat hierbij altijd stil bij het betrekken van groepen met verschillende perspectieven en groepen of individuen die om wat voor reden dan ook obstakels ondervinden om mee te doen. Dat betekent ook dat de provincie oog heeft voor de perspectieven en belangen van degenen die zelf geen stem hebben.
3. Participatie voor wederzijds begrip
Door Zuid-Hollanders actief te betrekken en met elkaar in gesprek te gaan wil de provincie wederzijds begrip vergroten. Wanneer beiden elkaar beter begrijpen zorgt dat voor een betere relatie. De provincie probeert continu te leren van participatietrajecten en staat open voor feedback. De provincie evalueert trajecten met betrokkenen, volgt de nieuwste inzichten en doet onderzoek en experimenten.
Bij elk participatietraject georganiseerd door de provincie houden we rekening met vier participatieprincipes. Deze principes zijn tot stand gekomen met behulp van de opbrengsten uit participatiebijeenkomsten met onder andere inwoners, bedrijven, medeoverheden en organisaties.
Aanpak bepalen op basis van het vraagstuk
Aandacht voor verschillende perspectieven
Heldere communicatie en verwachtingsmanagement
Samen leren
De participatieprincipes zijn verder uitgewerkt in het Omgevingsprogramma.
Participatievormen en rollen
Er zijn verschillende vormen van participatie met bijbehorende rollen voor de provincie. De vorm en rol van de provincie wordt bepaald op basis van het vraagstuk dat er ligt. Onder andere beïnvloedingsruimte maar ook de wettelijke verantwoordelijkheden van de provincie kunnen hierin meespelen. Het participatiekompas helpt bij het bepalen van de rol van de provincie.
Informeren
De provincie informeert betrokkenen op tijd wanneer de provincie beslissingen neemt die hen aangaan. Oók wanneer er om wat voor reden dan ook geen actief participatietraject plaatsvindt. Informeren is voorwaarde voor, en onderdeel van, goede participatie, maar is geen participatie op zichzelf. Bij goede redenen kan het informeren van de omgeving voldoende zijn.
Wanneer participatie wenselijk is maar er vanwege duidelijk provinciaal en/of maatschappelijk belang redenen zijn om niet verder te gaan dan informeren kan, mits helder en goed gemotiveerd, worden afgeweken van bovenstaande. Informeren kan dan onder participatie worden geschaard.
Peilen
De provincie vraagt belanghebbenden om meningen en ideeën maar er is geen garantie dat die inbreng ook daadwerkelijk wordt opgevolgd. De provincie bepaalt het onderwerp, de kaders waarbinnen participatie plaatsvindt en hoe de participatieopbrengst wordt opgevolgd.
Advies vragen
De provincie vraagt betrokkenen actief om advies te geven over bepaalde vraagstukken en neemt dat advies mee in de beleidsontwikkeling, uitvoering en/of evaluatie tenzij er sterke argumenten zijn om dit niet te doen. Wanneer wordt afgeweken van het advies zal onderbouwd worden waarom. De provincie bepaalt (eventueel samen met de omgeving) het gespreksonderwerp, de methoden en kaders waarmee de advisering vorm krijgt.
Samenwerken
Plannen worden gezamenlijk met de omgeving opgesteld, uitgevoerd en geëvalueerd. De kaders van de samenwerking worden gezamenlijk bepaald. Er is sprake van een gelijkwaardige samenwerking waarbij de provincie optreedt als partner en beslissingen in principe gezamenlijk worden genomen.
Ondersteunen
De provincie ondersteunt bij het uitvoeren van plannen van anderen, bijvoorbeeld door het verlenen van subsidie, fysieke ruimte of andere hulpmiddelen. Hierbij is er altijd sprake van een overeenkomst tussen de samenwerkingspartij en de provincie.
Deelnemen
De provincie kan tot slot ook optreden als deelnemer binnen een participatietraject van een andere organisatie of overheid. De exacte rol van de provincie is afhankelijk van het traject.
Participatie gaat in essentie over samenwerken met je omgeving. Die samenwerking wil de provincie naar een hoger niveau tillen. Maar uit welke partijen bestaat die omgeving? En hoe gaat de provincie die samenwerking verbeteren?
Inwoners
De provincie vindt het niet meer dan logisch dat degenen die door beleid geraakt worden ook een stem hebben in de ontwikkeling ervan. Daarom betrekt de provincie Zuid-Hollanders vroegtijdig en op een betekenisvolle manier bij beleidsontwikkeling uitvoering en evaluatie. Soms intensief en soms minder intensief, afhankelijk van het vraagstuk, de beïnvloedingsruimte die er is en de behoefte van participanten. Hierbij staan de participatieprincipes; aanpak bepalen op basis van het vraagstuk; aandacht voor verschillende perspectieven; zorgen voor heldere communicatie & verwachtingsmanagement; en inzetten op samen leren centraal. Ook wil de provincie toegankelijker te worden voor Zuid-Hollanders die zelf een goed idee hebben door heldere én haalbare kaders en voorwaarden te scheppen voor burgerinitiatieven. Verder wil de provincie onderzoek doen naar de toegankelijkheid van de provincie voor onze inwoners en die toegankelijkheid verbeteren.
Medeoverheden
Onze medeoverheden zijn vaak veel beter dan de provincie op de hoogte van wat er speelt op lokaal niveau. Ook zijn zij vaak het eerste aanspreekpunt van Zuid-Hollanders als het gaat om kwesties waar de overheid bij betrokken is. Misschien wil de provincie een participatietraject starten maar blijkt dat gemeenten in het gebied waar het traject betrekking op heeft al een relevant participatietraject hebben uitgevoerd. Of de provincie maakt beleid waar simpelweg belangen van een medeoverheid meespelen. Wanneer een onderwerp hen raakt betrekt de provincie haar medeoverheden daarom vroegtijdig.
Bovendien kunnen overheden veel van elkaar leren; overheden hoeven niet allemaal zelf het wiel uit te vinden. Gemeenten bijvoorbeeld hebben meestal veel ervaring met participatie en binnen gemeenten zijn vaak allerlei mooie initiatieven te vinden waarin Zuid-Hollanders, medeoverheden, belangenorganisaties en ondernemers met elkaar samenwerken. De provincie zet daarom in op het opbouwen van een sterk (kennis)netwerk op participatiegebied.
Maatschappelijke organisaties en kennisinstellingen
Kennisinstellingen zoals universiteiten en onderzoeksinstituten beschikken over wetenschappelijke kennis en onderzoekscapaciteit die essentieel zijn voor het onderbouwen van beleidsbeslissingen. Hun bijdragen zorgen ervoor dat beleid gebaseerd is op actuele en betrouwbare informatie, wat de effectiviteit en legitimiteit ervan vergroot. Maatschappelijke organisaties zoals belangengroepen bieden waardevolle praktijkervaring en inzicht in de behoeften en uitdagingen van verschillende (soms kwetsbare en moeilijk bereikbare) bevolkingsgroepen. Het betrekken van maatschappelijke organisaties en kennisinstellingen bij beleidsontwikkeling is daarom van groot belang. Zo maakt de provincie beleid dat innovatief en wetenschappelijk onderbouwd is, waarin verschillende perspectieven zijn meegenomen en dat gedragen wordt door de samenleving.
Bedrijven
Bedrijven hebben een directe invloed op de leefomgeving, werkgelegenheid en innovatiekracht van Zuid-Holland. En ons beleid heeft vaak direct invloed op de bedrijven in Zuid-Holland. Gezien de complexe uitdagingen van deze tijd is het daarom essentieel om ook bedrijven vroegtijdig te betrekken bij de ontwikkeling van beleid. Dat kan beleid zijn dat hen direct aangaat, maar óók ander beleid waarbij zij misschien een meer ondersteunende rol kunnen vervullen. Zuid-Hollandse bedrijven beschikken over enorme hoeveelheden kennis en expertise op allerlei vlakken. Bovendien zetten zij steeds meer stappen richting duurzaamheid en maatschappelijk verantwoord ondernemen (MVO). Hierdoor kunnen zij een belangrijke rol spelen bij het inbrengen van innovatieve oplossingen en kennis in participatietrajecten.
Daarnaast hebben bedrijven binnen de omgevingswet ook een verantwoordelijkheid als het gaat om participatie wanneer zij activiteiten verrichten die impact hebben op de leefomgeving. De provincie zorgt daarom voor heldere kaders waarmee duidelijk wordt wanneer participatie door bedrijven nodig is en waar die participatie idealiter aan moet voldoen.
C
De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
De huidige staat van de leefomgeving van Zuid-Holland beschrijven we aan de hand van vier onderdelen:
Een beschrijving van de KWALITEITEN VAN ZUID-HOLLAND: de drie deltalandschappen, de Zuid-Hollandse steden en de strategische ligging in internationale netwerken.
De provinciale belangen en rollen met betrekking tot ruimtelijke ontwikkeling en ruimtelijke kwaliteit.
Een beschrijving van de huidige staat van de LEEFOMGEVING op basis van de monitor leefomgeving.
Een beschrijving van de ruimtelijke hoofdstructuur.
De kwaliteiten van Zuid-Holland
In dit hoofdstuk wordt allereerst een beknopt beeld geschetst van de provincie met daarbij een verdeling van het ruimtegebruik. Vervolgens wordt Zuid-Holland beschreven aan de hand van de landschapstypen en het concept van de lagenbenadering. Dit is een weergave van de actuele situatie, zonder dat daarbij beleidsconcepten of ambities zijn meegenomen. Daarna worden de grote inhoudelijke uitdagingen toegelicht inclusief de bijbehorende ruimtelijke consequenties. In hoofdstuk 4 ‘Koers van Zuid-Holland' wordt de gekozen koers richting een toekomstbestendig Zuid-Holland beschreven en de uitwerking toegelicht.
Zuid-Holland is een strategisch gelegen provincie waarin steden en dorpen zijn ingebed in een uniek gevarieerd kust-, veen- en rivierenlandschap. Zuid-Holland is een dynamische provincie waarin verleden en toekomst zichtbaar zijn in steden, dorpen en landschappen. Op de wereld zijn er weinig andere plekken waar je in een kwartiertje fietsen zowel twintig eeuwen geschiedenis tegenkomt, als ook gedurfde oplossingen voor de toekomst van dichtbevolkte delta’s. Zo zie je resten van Romeinse forten, een eeuwenoud polderlandschap, trekvaarten, landgoederen, historische steden, vestingen en bunkers, naast nieuwe compacte en gemengde stedelijke centra rondom hoogwaardige stations, nieuwe getijdenparken en waterpleinen. Molens, pakhuizen en kerken wisselen af met een indrukwekkend havenindustrieel complex, hoogtechnologische land- en tuinbouw, kenniscentra, campussen en innovatiedistricten, en een modern en efficiënt logistiek netwerk. De weerslag van eeuwen van menselijke activiteit en bedrijvigheid. Sterke steden en dorpen hebben in de naoorlogse periode een schaalsprong naar een stedelijk netwerk gemaakt. Er is een internationaal logistiek-industrieel systeem ontstaan waarin het havenindustrieel complex en de intensieve land- en tuinbouw een grote rol spelen. Daarnaast kent Zuid-Holland waardevolle en iconische landelijke gebieden als de Bollenstreek, de kust, de Zuid-Hollandse eilanden en het Groene Hart.
Onderstaande kaarten geven op basis van CBS-data globaal inzicht in het ruimtegebruik in de provincie Zuid-Holland. Eerst naar verdeling over de provincie, daarna verhoudingsgewijs en in vergelijking tot de ruimteverdeling in Nederland.
Zuid-Holland is een strategisch gelegen, vruchtbare delta, grotendeels onder zeeniveau. De wijze waarop de bewoners van deze delta door de eeuwen heen het water hebben weten te bedwingen en benutten, heeft een landschap opgeleverd waarvan de culturele waarde internationaal wordt erkend en dat cruciale leefgebieden bevat voor internationaal beschermde plant- en diersoorten. Zuid-Holland is uniek in de combinatie van het kust-, veen-, weide- en rivierdeltalandschap. Deze zijn allemaal verbonden met grote waterstructuren: de meren, rivieren, de zee en zeearmen. Ze hebben elk een eigen, kenmerkend samenspel opgeleverd van bodem, water en grondgebruik, dat voortdurend in beweging is. De meest bepalende bewegingen op dit moment zijn de dalende veenbodem, de zeespiegelstijging, de grotere peilschommelingen van de rivieren en de wijze waarop mensen het landschap waarderen. De culturele en de historische betekenis hebben de afgelopen jaren steeds meer aan gewicht gewonnen. Elk van de drie deltalandschappen heeft inmiddels een eigen schakering van stedelijkheid naar landelijkheid. Contrasten en overgangen tussen stad en land, tussen infrastructuur en landschap, en tussen dynamiek en rust vormen een grote kwaliteit en een enorme natuurlijke potentie voor Zuid-Holland. De unieke kwaliteiten van de drie deltalandschappen en hun verwevenheid met elkaar, met de grote wateren en het stedelijk gebied geven Zuid-Holland identiteit, structuur en diversiteit.
Zuid-Holland ligt grotendeels onder zeeniveau en is gevormd door het water en de wijze waarop de bewoners van Zuid-Holland door de eeuwen heen het water hebben weten te bedwingen en benutten. Het heeft een landschap opgeleverd waarvan de culturele waarde breed wordt erkend en dat cruciale leefgebieden bevat voor internationaal beschermde plant- en diersoorten. Zuid-Holland is uniek in de combinatie van kust en duinen (zand), veenweiden (veen) en de vruchtbare delta (klei). Deze drie landschapstypen zijn allemaal verbonden met grote waterstructuren: de meren, rivieren, de zee en zeearmen. Het samenspel van natuurlijke omstandigheden en menselijk handelen heeft voor elk landschapstype een eigen, kenmerkend geheel opgeleverd van bodem, water en grondgebruik.
Door het huidige gebruik en de verwachte veranderingen in het klimaat spelen er belangrijke opgaven voor waterveiligheid en de kwaliteit van bodem: afremmen van de dalende veenbodem en omgaan met de geleidelijke zeespiegelstijging en de toenemende extremen in rivierafvoer. Tegelijkertijd waarderen mensen het huidige landschap en hebben de culturele en de historische betekenis aan gewicht gewonnen. Door het ontstaan en de ontginningsgeschiedenis zijn de drie landschappen verschillend van aard.
Het kustgebied van Zuid-Holland kent een groot contrast tussen het bebouwde, intensief benutte achterland en de meer natuurlijke, schijnbaar ongerepte duinen en het strand. De duingebieden en stranden zijn onmisbaar voor de kustverdediging en het zoetwaterwingebied. Het unieke kustlandschap bevat grote aaneengesloten natuurgebieden met hoge biodiversiteit, landgoederen, bollenvelden en cultuurhistorisch erfgoed. De oorspronkelijke structuur van strandwallen en strandvlakten is bepalend geweest voor de ontginning en inrichting van het landschap. Badplaatsen en havens wisselen de duingebieden af. De kust is een aantrekkelijke plek om te wonen en recreëren. De stranden vormen de grootse openbare ruimte van Zuid-Holland.
Het veenweidegebied van Zuid-Holland kent een door de mens vormgegeven afwisseling van polders, plassen, droogmakerijen en oude veengebieden. Door de oude lintdorpen, dijkstructuren, molens en gemalen is de ontginningsgeschiedenis nog altijd goed afleesbaar. De open, waterrijke graslanden (het slagenlandschap) van de veengebieden en de waarden zijn iconisch voor Nederland. Het plassengebied vormt een aaneengesloten structuur van plassen en brede verbindingen, uitermate geschikt voor de waterrecreatie. Boskoop en omgeving heeft zich ontwikkeld tot centrum van de sierteelt op de kenmerkende smalle en langgerekte tuinkavels. De open en vruchtbare landschappen zijn daarnaast bij uitstek geschikt voor weidevogels.
In de rivierdelta van Zuid-Holland is de aanwezigheid van de zee nog voelbaar. Zeekleipolders worden afgewisseld door grote wateren. Vanuit veelal bestaande kleine veeneilandjes zijn eeuwenlang door het proces van aanslibbing en indijking de huidige eilanden ontstaan. Bij een van de zwaarste overstromingsrampen die de provincie heeft gekend, de Sint-Elisabethsvloed in 1421, is de Hollandse Biesbosch ontstaan. De eilanden hebben vruchtbare kleigronden met akkerbouw. De dijkstructuren zijn sterk bepalend geweest voor de bebouwing van de eilanden. Aan de Noordzee, op de ‘koppen’ van de eilanden, is het landschap van strand en duinen aantrekkelijk voor de recreatie. In de Kop van Goeree is het unieke landschap van de schurvelingen te vinden.
In de hoogstedelijke gebieden en de grootindustriële gebieden is het menselijk vormgeven van het oorspronkelijke landschapstype zo dominant, dat een andere verschijningsvorm is ontstaan. In deze gebieden is het van oudsher aanwezige landschap niet langer of nog slechts beperkt waarneembaar, waarbij de monumentale stedelijke bebouwing van bijvoorbeeld Den Haag, Dordrecht, Leiden en Maassluis tot het nationaal erfgoed wordt gerekend. Tot het hoogstedelijk gebied van Zuid-Holland wordt de denkbeeldige as tussen Leiden, Den Haag, Delft, Rotterdam en Dordrecht gerekend. Dit gebied is verbonden door middel van het hoogwaardig openbaar vervoernetwerk van trein, metro en lightrail en wordt ook vaak aangeduid als de Zuidelijke Randstad. Deze as kenmerkt zich door hoogstedelijke bebouwingsdichtheden rond stadscentra en stationsomgevingen. Tot het grootindustrieel gebied wordt het havenindustrieel complex Rotterdam en het havengebied van Dordrecht gerekend.
In de deltalandschappen zijn, veelal op strategische plekken aan water en handelsroutes, steden en bedrijvigheid ontstaan. Historische en moderne steden, havens en intensieve tuinbouwgebieden groeien in deze delta onder zeeniveau uit tot een meerkernige metropool die in vergelijking met concurrerende stedelijke gebieden over de grens dunbevolkt is. Deze relatief lage bevolkingsdichtheid en de grote diversiteit brengen kansen en opgaven met zich mee voor de verdere versterking van Zuid-Holland en haar concurrentiepositie. Om de kansen te grijpen, moet het mobiliteitsnetwerk op orde zijn. Internationale verkeersstromen van mensen en goederen delen dit netwerk met regionaal verkeer. Een sterke stedelijke economie van diensten en kennis deelt de relatief beperkte ruimte met een efficiënt logistiek netwerk van mainport en greenports. De verschillende internationaal toonaangevende economische complexen kunnen elkaar op sleeptouw nemen, door samen ketens van productie en transport te vormen, door innovaties uit te wisselen en samen nieuwe kennis te ontwikkelen. Dat gebeurt in een omgeving die op veel plekken historie ademt, en daardoor ook recreatief en toeristisch aantrekkelijk is.
Juist het netwerk van verschillende complexen en het wederzijds versterkende karakter van het deltalandschap met zijn oude steden en de moderne internationaal georiënteerde economie, maakt Zuid-Holland onderscheidend en concurrerend. De provincie wil dat zo houden en versterken. Dat vraagt voortdurend om waakzaamheid en actie. Want de wereld staat niet stil. De eisen die de Zuid-Hollandse samenleving en de internationale markten stellen, zijn in beweging.
Zuid-Holland ligt op het raakvlak van de Randstad en de Zuidwestelijke Delta, op de as tussen Amsterdam en Antwerpen. Het netwerk van BrabantStad sluit op die as aan. De Zuid-Hollandse economie staat in direct verband met de stedelijke netwerken in de buurlanden: de Vlaamse Ruit en de Rijn-Ruhrregio. Deze strategische ligging in de grootste delta van Noordwest-Europa bepaalt de identiteit van Zuid-Holland. Dankzij de ligging in de delta kon Zuid-Holland doorgroeien tot een van de belangrijkste economische regio’s van Noordwest-Europa en een wereldwijde draaischijf voor goederen, diensten en kennis: de toegangspoort van Europa. Binnen een relatief klein gebied hebben zich sterke, internationaal georiënteerde stedelijke, kennis-en agro-industriële clusters ontwikkeld. Binnen de Randstad zijn goede relaties en afstemming met de Noordvleugel van de Randstad van belang. Ook de relaties met gebieden buiten de Randstad, zoals BrabantStad en de Vlaamse Ruit zijn van belang.
Ruimtelijke ontwikkeling en Ruimtelijke kwaliteit
Ruimtelijke ontwikkeling en ruimtelijke kwaliteit hebben sterk met elkaar te maken, terwijl het wel twee verschillende begrippen zijn met een eigen grondslag, doel en opgaven. In dit hoofdstuk worden in samenhang van beiden de provinciale belangen en rollen benoemd.
De provincie heeft, samen met andere overheden, de zorgtaak voor een kwalitatieve, gezonde en veilige leefomgeving. Daartoe behoort ook het sturen op ruimtelijke ontwikkelingen: ‘de juiste ontwikkeling op de juiste plek’. De provincie stuurt daarop vanuit haar provinciale belangen en heeft daarnaast een regisserende verantwoordelijkheid als gebiedsautoriteit op het bovenlokale en gemeentelijke niveau. In de Omgevingswet is hiervoor ‘de gebiedsgerichte coördinatie van de uitvoering van taken en bevoegdheden door gemeenten en waterschappen’ opgenomen als provinciale taak. De provincie stuurt op regionaal niveau op ‘de juiste ontwikkeling op de juiste plek’ waar dat een bovenlokaal belang of effect heeft. Daarbij worden partners tijdig betrokken en willen de provincie op tijd worden betrokken, want dat leidt tot beter beleid en betere plannen. Gemeenten zijn verantwoordelijk voor een evenwichtige toedeling van functies aan locaties op lokaal niveau. Maar ruimtelijke ontwikkelingen op provinciaal en lokaal niveau hebben natuurlijk wel effect op elkaar.
Provinciale sturing op ‘de juiste ontwikkeling op de juiste plek’ begint met de vraag of de provincie in de maatschappelijke opgave een ruimtevraag ziet met een bovenlokaal belang of effect. De provinciale opgaven en belangen staan beschreven in de ambities en beleidskeuzes van deze Omgevingsvisie. Beleidskeuzes geven veelal een thematische beschrijving van de opgaven die in Zuid-Holland spelen en welke richting de provincie daarmee op wil. Deze opgaven komen samen in gebieden en beïnvloeden de ontwikkeling van een gebied. Het is daarom belangrijk om bij de uitwerking van opgaven rekening te houden met de bestaande functies en kwaliteiten in een gebied, de zogeheten ‘gebiedsidentiteit’. Daarbij geldt dat nieuwe ontwikkelingen in een gebied de ruimtelijke kwaliteit moeten versterken of tenminste behouden. Een integrale gebiedsgerichte benadering past daarbij. Mede op basis daarvan geeft de provincie richting en ruimte aan een optimale wisselwerking tussen ruimtelijke ontwikkelingen en de kwaliteit van de leefomgeving. De provincie stuurt per gebied verschillend op ruimtelijke ontwikkelingen. Dit doet recht aan de eigen identiteit, met elk gebied een kenmerkend landschap en een eigen positie in de ruimtelijke hoofdstructuur en daardoor een eigen mix aan opgaven die er spelen.
De provincie vindt het belangrijk dat ontwikkelingen op de juiste plek landen. Het omgevingsbeleid helpt om te bepalen of een nieuwe ontwikkeling provinciale belangen ondersteunt of doorkruist. De hoofdlijnen hiervoor zijn te vinden in hoofdstuk 8 van de Omgevingsvisie. Hierin staan:
het dagelijks stedelijk systeem, dat bestaat uit de stedelijke agglomeratie en de daarmee, via HOV, verbonden regiokernen.
de hoogstedelijke zone tussen Leiden en Dordrecht.
het logistiek-industriële systeem van haven- en tuinbouwclusters langs vaarwegen en zware infrastructuur.
de samenhang van grote landschappelijke eenheden met de stedelijke agglomeratie.
de groene ruimte en de groenblauwe structuur.
het bodem- en watersysteem.
energieinfrastructuur.
aanvullend hierop toont de ruimtelijke hoofdstructuur van de ondergrond indicatief de ruimtelijke situatie van de ondergrond.
Daarbij is leidend dat de provincie Zuid-Holland een aantrekkelijke provincie is om te wonen en te werken en dat onze leefomgeving gezond en veilig is. De ruimte is beperkt. Zuinig, duurzaam en efficiënt ruimtegebruik is daarom het uitgangspunt. Dit kan door hetgeen al bestaat beter te benutten, bijvoorbeeld door gebouwen te hergebruiken, de kwaliteit van het bestaande bebouwde gebied te verbeteren en bestaande infrastructuur optimaal te gebruiken. Er wordt gestreefd naar slim en meervoudig ruimtegebruik, door het combineren en mengen van functies. Ontwikkelingen moeten duurzaam zijn. De gevolgen voor de omgeving en de toekomst mogen niet afgewenteld worden. Naast deze algemene uitgangspunten heeft de provincie ook beleid geformuleerd voor specifieke ontwikkelingen en functies:
Voor stedelijke ontwikkelingen maakt de provincie gebruik van de ‘ladder voor duurzame verstedelijking’. Voor wonen, bedrijventerreinen, kantoren en detailhandel heeft de provincie daarop toegesneden beleid geformuleerd. Grote nieuwe stedelijke ontwikkelingen buiten bestaand stads- en dorpsgebied wijst de provincie aan op de 3 hectare kaart. Voor kantoren en detailhandel is locatiebeleid van toepassing.
Voor de Greenports en andere agrarische activiteiten heeft de provincie gebieden aangewezen, met name voor glastuinbouw, bollenteelt en boom en sierteelt.
Ontwikkelingen houden rekening met behoud en waar mogelijk kwaliteitsverbetering van ons cultureel erfgoed, waaronder archeologische waarden, molenbiotopen, landgoed- en kasteelbiotopen en het Werelderfgoed.
Veiligheid en gezondheid zijn aanleiding voor beleid met betrekking tot regionale waterkeringen, buitendijkse gebieden, de geluidzone rondom Schiphol en externe veiligheid.
Voor energie heeft de provincie beleid geformuleerd met ruimtelijke consequenties, onder meer met betrekking tot zonnevelden en windturbines.
De vrijwaring van de provinciale vaarwegen en het recreatietoervaartnet heeft eveneens ruimtelijke consequenties.
Ook stiltegebieden, grondwaterbeschermingsgebieden, bodemgevoelige locaties en dergelijke bepalen mede of ontwikkelingen op een plek mogelijk zijn.
Ruimtelijke kwaliteit speelt op elk schaalniveau van nationaal tot lokaal. Op het provinciaal schaalniveau spreek je van de juiste ontwikkeling op de juiste plek; daar waar de ontwikkeling aansluit bij de regionale gebiedsidentiteit en als vanzelfsprekend ingepast kan worden en toekomstige kwaliteiten genereert. Wanneer ruimtelijke ontwikkelingen plaatsvinden op de juiste plek, zijn ze mogelijk onder voorwaarde dat de ruimtelijke kwaliteit behouden blijft of versterkt wordt. Ruimtelijke kwaliteit is de optelsom van toekomstwaarden, gebruikswaarden en belevingswaarden. Ruimtelijke ontwikkelingen moeten niet alleen functioneel zijn, maar ook toekomstvast (duurzaam houdbaar of bewust tijdelijk) en aantrekkelijk. Ruimtelijke kwaliteit omvat niet alleen de waarden die objecten en gebieden hebben, maar ook de potentie om waarden tot ontwikkeling te brengen. Het zijn waarden die te maken hebben met eigenheid, identiteit, herkenbaarheid, leefbaarheid, bruikbaarheid en continuïteit.
Om te bepalen of een ruimtelijke ontwikkeling passend is, is vooral de ruimtelijke impact van belang in relatie tot de gebiedsidentiteit. Gebiedsidentiteit is de aard of karakteristiek van een gebied dat is ontstaan in de loop der jaren. In die tijd zijn gemeenschappelijke kernwaarden in het gebied ontstaan die gekoppeld zijn aan gebruik en de verschijningsvorm. De gebiedsidentiteit van een plek is verbonden met de mensen die er wonen, werken en er zich thuis voelen.
Uitgangspunt is dat nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen verbonden worden met bestaande gebiedskenmerken. In de beleidskeuze Ruimtelijke Kwaliteit en Landschap en het gekoppelde verordening artikel met betrekking tot landschappen wordt hier verder op ingegaan.
De provincie vindt het belangrijk om elke opgave breder te bekijken en kansen op andere vlakken mee te nemen. ‘Het combineren van functies gaat voor enkelvoudige functies’. Zo gaat het niet alleen om woningbouw maar om verstedelijking. En niet om infrastructuur maar om mobiliteit. Dat vraagt om een gebiedsgerichte aanpak. Het is niet altijd mogelijk om alle ruimteclaims te combineren op de gewenste plek. Het is dan van belang om zorgvuldig af te wegen en keuzes te maken.
Het landschap in de provincie Zuid-Holland is gevarieerd. Voor 16 deelgebieden zijn in 2014 gebiedsprofielen gemaakt als uitwerking van het ruimtelijk kwaliteitsbeleid. Deze gebiedsprofielen zijn samen met de regio ontwikkeld. Elk gebied heeft eigen gebiedskenmerken die mogelijk van provinciaal belang zijn. De impact op het regionale schaalniveau speelt hierbij een belangrijke rol. Aspecten van ontwikkelingen als mobiliteit, energienetwerken, natuurgebieden en vestigingsklimaat overstijgen lokale grenzen.
Het ruimtelijk kwaliteitsbeleid is omgevormd naar landschapsgericht beleid. Hierin is opgenomen welke richtpunten voor ruimtelijke ontwikkelingen in welk landschap gelden. De basis ligt in het (type) landschap en de uitwerking in een specifiek gebied. Hiervoor zijn de gebiedsprofielen en de gebiedsgerichte richtpunten.
In onderstaande afbeelding is Zuid-Holland ingedeeld in deelgebieden. De provincie werkt toe naar toegankelijke informatie op gebiedsniveau, in de vorm van een aanklikbare kaart waarin per deelgebied alle relevante informatie ten aanzien van landschap en ruimtelijke kwaliteit is opgenomen voor de gebruiker. Hiermee wordt aangesloten bij het digitale stelsel dat door het Rijk doorontwikkeld wordt en waar een aanvrager straks de benodigde informatie over het beleid krijgt waar rekening mee gehouden moet worden.
De huidige kwaliteit van de leefomgeving wordt inzichtelijk gemaakt in de Monitor Leefomgeving ( https://monitorleefomgeving.zuid-holland.nl/ ).
De Monitor Leefomgeving laat zien hoe het er ‘buiten’ in de provincie Zuid-Holland voorstaat. Het moet gezien worden als een blik naar buiten uit een raam. Hoe staat het met de leefomgeving in Zuid-Holland wanneer er door dat raam naar buiten gekeken wordt? De Monitor Leefomgeving brengt de stand van zaken en ontwikkelingen in de leefomgeving in beeld, wat belangrijk kan zijn bij keuzes over provinciaal beleid. De monitor is vooral bedoeld voor het gesprek tussen Provinciale Staten en Gedeputeerde Staten over deze keuzes. Richt de provincie zich op de goede dingen en worden deze de goede dingen op een juiste manier uitgevoerd om het gewenste doel te behalen?
De staat van de leefomgeving in Zuid-Holland wordt weergegeven aan de hand van een rad. Dit rad is ter illustratie afgebeeld in figuur 3. De digitale versie wordt regelmatig bijgewerkt en heeft ook een lijstweergave. Het rad bevat verschillende indicatoren met bij iedere indicator twee kleuren en een icoon. In de binnenste ring is een thema-indeling opgenomen om de indicatoren te rangschikken. Voor deze thema-indeling is aangesloten bij het landelijk gehanteerde Rad van de Leefomgeving. De middelste ring laat zien hoe het er op dit moment voor staat in de leefomgeving. In de cirkel wordt met een icoon aangegeven welke kant het opgaat. In de buitenste ring is aangegeven hoe het er in toekomst (naar verwachting) voor zal staan. Bij grijze kleuren is er nog niet voldoende informatie beschikbaar. Die indicatoren zijn nog in ontwikkeling.
De lagenbenadering is een bestaand ruimtelijk planologisch concept dat in het provinciaal omgevingsbeleid wordt benut om het functioneren van de complexe Zuid-Hollandse fysieke leefomgeving inzichtelijk te maken. Dit concept onderscheidt drie lagen: de laag van de ondergrond, de laag van de netwerken en de laag van de occupatie.
Bij het maken van keuzes in de fysieke leefomgeving gaat het om de samenhang tussen de drie lagen, de wijze waarop ze op elkaar ingrijpen. Daarbij zijn eerst de laag van de ondergrond en vervolgens de laag van de netwerken randvoorwaardelijk voor de laag van de occupatie. De laag van occupatie is omgekeerd weer van invloed op de kwaliteiten van de lagen van de ondergrond en netwerken. Daarbij wordt iedere laag gekenmerkt door een eigen tijdsaspect. De laag van de ondergrond is het resultaat van veelal eeuwenlange processen en kent een lagere dynamiek en lange hersteltijden. De laag van de netwerken kent een levensduur van veelal 50 tot 100 jaar. De laag van de occupatie kent een levensduur van veelal 10 tot 50 jaar, waarbij >100 jaar evengoed mogelijk is.
Laag van de ondergrond
De eerste laag bestaat uit de ondergrond en alles wat daar leeft: water, bodem, flora en fauna. In de lagenbenadering is dit de ‘traagste’ laag, die het verste teruggaat in de tijd. Deze is daarom het meest bepalend geweest voor ontwikkelingen en menselijk gebruik. In theorie is de ondergrond vrijwel onveranderlijk, de vraag is echter in hoeverre dit nog het geval is. De hoogtekaart van Zuid-Holland laat zien dat werkelijk iedere vierkante meter beïnvloed is door mensen: het eeuwenlang kunstmatig ophogen van duinen, het droogleggen van meren en tot het graven van sloten en kanalen en de bodemdaling dat hier het gevolg van is zijn slechts enkele voorbeelden van hoe de mens het natuurlijk systeem heeft beïnvloed.
Opvallend is dat de natuur zich niet aan de grenzen houdt die wij als mens opleggen. Lokale biotopen zoals de duinen, bossen en weiden en zelfs het stedelijk ecosysteem zijn bepalend voor waar soorten zich ophouden, gevoed door de internationale migratieroutes langs de kustlijn en rivieren.
Diepe aardlagen: het oude fundament
Het verhaal van de diepe ondergrond (tientallen tot honderden meters diepte) kent een geschiedenis die vele millennia terug in de tijd gaat. Sporen uit dit verre verleden zijn terug te vinden in de diepste bodemopbouw en de bodemschatten waar we de afgelopen decennia gebruik van maakten, zoals gas en olievelden, aardwarmte en diepe grondwaterlagen. Bronnen die zeer bepalend zijn geweest voor de huidige positie van de provincie als hub in het internationale energiesysteem.
Bodem en water: het vormende systeem
De bodem (tot enkele meters diepte) is in de afgelopen duizend jaar gevormd door de dynamiek die kenmerkend was voor de delta van Maas en Rijn. Het regelmatig en afwisselend overstromen van de rivieren waardoor klei werd afgezet, van de zee waardoor zand werd afgezet en periodes van rust waarin veen zich kon ontwikkelen resulteren in een gelaagd bodemprofiel dat sterk sturend is voor de ruimtelijke ontwikkeling in de provincie. De meest kenmerkende landschapstypen kust, veenweiden en delta in Zuid-Holland zijn hier een direct resultaat van. Het systeem van rivieren en estuaria hangt sterk samen met deze dynamiek, evenals de aanwezigheid van oude (zoute) grondwaterlagen die op een aantal locaties aan de oppervlakte komen. De kaart toont dit aan de hand van bodemgegevens en ondiepe brakke grondwaterlagen.
Reliëf en afdekking: menselijk ingrijpen in de bovenste aardlaag
Het huidige water- en bodemsysteem is evident onderdeel van de ondergrond, maar is eigenlijk nauwelijks nog als ‘natuurlijk systeem’ te definiëren. Met de aanleg van kanalen en boezems is het watersysteem naar onze hand gezet. Inpolderingen en ontwatering hebben gezorgd voor de afwisseling tussen droogmakerijen en veenweidegebieden en het ‘omhoogkomen’ van de oeverwallen van rivieren. Zelfs de jonge duinen zijn voor het grootste deel ontstaan door eeuwenlang actief beheer dat duingroei stimuleerde. In de afgelopen decennia is daar nog een ander fenomeen bijgekomen, namelijk afdekking; ofwel door het ophogen van gebieden met slib, klei en zand, bijvoorbeeld voor de havens, ofwel door bebouwing en verharding dat op een aantal gebieden zo sterk afdekkend werkt dat het onderliggende watersysteem hierdoor sterk beïnvloed wordt.
Op de kaart is door kleurverloop inzichtelijk gemaakt welke gebieden hoger en lager liggen. Hierdoor wordt het patroon van duinen, havens, polders en dijken zichtbaar. Ook is in kaart gebracht welke gebieden kunstmatig zijn opgehoogd of afgedekt door bebouwing en asfalt.
Ecosysteem: kruispunt van internationale routes
De provincie is gevormd door drie natuurlijke landschappen van internationale betekenis: de dynamiek van het estuariene riviersysteem, het langgerekte duin- en kustsysteem met vooroever en binnenduinrand en het laagveen- en moerasgebied dat een ‘blauwe as’ vormt, landinwaarts min of meer parallel aan de kust. Deze landschappen vormen de ruggengraat voor internationale migratieroutes voor vogels en vissen, die met lijnen op kaart zichtbaar zijn. De drie systemen zijn ondanks de versnippering en menselijke invloeden nog duidelijk herkenbaar. Dit is te zien in de aanwezigheid van soorten die dreigen te verdwijnen (zogenaamde rode-lijst-soorten), die zich niet houden aan de grenzen van beschermde natuur. Het is daarom niet makkelijk een harde grens te trekken tussen ‘natuurlijk’ en ‘niet natuurlijk’ landschap. Door menselijk ingrijpen in het landschap zijn namelijk nieuwe habitats ontstaan en bestaande habitats ingrijpend veranderd. Dit heeft gevolgen voor de lokale soortensamenstelling: waar bijvoorbeeld weidevogels van nature voorkomen in een dynamisch deltasysteem met hoogwaters en verschuivende rivierbeddingen, is met de aanleg van dijken hun leefgebied verschoven naar boerenland. Een aantal soorten komt ook (meer) voor in het stedelijk gebied. Ondanks de invloed van de mens, is het huidige ecosysteem en de biodiversiteit van Zuid-Holland dus nog steeds een afspiegeling van de ontstaansgeschiedenis van het landschap.
De kaart toont de gebieden met natuurwaarden, niet door planologische lagen zoals Natura2000 te tonen, maar door enerzijds condities in beeld te brengen die voortkomen uit het onderliggende bodem- en watersysteem (zoals hoge grondwaterstanden) en anderzijds het voorkomen van rode-lijst-soorten en migratieroutes.
Combinatiekaart laag van de ondergrond
De combinatiekaart laat zien hoe de ondergrond en het natuurlijk systeem zich tot elkaar verhouden. De wisselwerking tussen de grote migratiestromen langs kust en rivieren en de lokale biotopen van duinen, veenweide, uiterwaarden en zelfs het stedelijk ecosysteem maakt dat ondanks stedelijke karakter van de provincie, er grote natuurwaarden aanwezig zijn.
Laag van de netwerken
De laag van de netwerken gaat over vervoer, maar ook over energie en drinkwater. Netwerken die zorgen voor de randvoorwaarden van wonen en werken in de occupatielaag.
Zuid-Holland heeft een sleutelpositie in twee internationale vervoerssystemen: het systeem van goederenvervoer over zee en van en naar Noordwest-Europa, met bundels van rivieren, snelwegen, sporen en buizen als sterk vervlochten corridors met overslagpunten; en het systeem van personenmobiliteit waarin de provincie onderdeel is van het Stedelijk Netwerk Nederland, maar ook sterk verbonden is met andere metropolen in de omgeving zoals Antwerpen, Brussel, Parijs en Londen. Maar de netwerken gaan niet alleen over (inter)nationale corridors. Dankzij het zeer fijnmazige netwerk van straten, paden, sloten, kabels en leidingen functioneert het stedelijke systeem in Zuid-Holland. Sterker nog, de dominante corridors in de provincie worden gevoed door dit fijnmazige netwerk. Een goed functionerend haarvatensysteem is instrumenteel voor een leefbare provincie met een goed woon-werk en vestigingsklimaat. De dichtheid van dit netwerk zegt iets over de intensiteit van het stedelijk ruimtegebruik. Wat dit netwerk laat zien is dat vele kleine ingrepen samen grote effecten kunnen hebben. Al met al is er sprake van een zeer dicht, multimodaal en verweven netwerk dat inmiddels sturend is voor hoe de provincie zich ontwikkelt.
De grote bewegingen: goederenvervoer
Het logistiek-industriële systeem met het havenindustriële complex, de tuinbouw en de agrofood-logistiek is sterk verbonden aan het Europese TEN-T netwerk en het internationale vaarwegennetwerk. Op hoofdlijnen is er sprake van internationale goederencorridors over land richting het Ruhrgebied en Antwerpen, met aftakkingen naar Amsterdam, Hannover en Luik. Zeeroutes lopen min of meer parallel aan de kust tussen Scandinavië en de Middellandse Zee. De corridors strekken zich uit tot Ierland, Italië, Spanje en de Baltische staten. Het grootste volume wordt getransporteerd over water en in mindere mate over weg en spoor. In de provincie zelf is sprake van een regionaal vertakt netwerk van weg en water waardoor kleinere kernen en overslaglocaties aan elkaar verbonden zijn. Overigens speelt buistransport een steeds grotere rol in goederenvervoer, zeker tussen de grote industrieclusters.
Grote bewegingen: Personenvervoer
In delen van het systeem is sprake van dubbelgebruik voor personen- en goederenvervoer, toch hebben beide systemen een eigen karakter. Zo bestaat het goederencorridornetwerk uit brede bundels richting Antwerpen en het Ruhrgebied. Het personenmobiliteitsnetwerk heeft meer het karakter van een netwerk van knooppunten. Den Haag en Rotterdam vormen een intensief verweven metropoolregio, met bundels van spoor en snelweg richting Amsterdam, Utrecht, Antwerpen en de Brabantse stedenband. De vele overstappunten, knooppunten en afslagen zijn essentieel in het stedelijk systeem.
De kaart toont de fijnmazigheid van het OV-netwerk en de samenhang tussen lokaal, regionaal en nationaal vervoer. Ook is inzichtelijk welke gebieden juist minder goed bereikbaar zijn, doordat ze op grotere afstand van de OV-hubs liggen.
Grote bewegingen: Energie en drinkwater
Naast het zichtbare systeem van weg, spoor en water is er het minder zichtbare maar net zo belangrijke systeem van nutsvoorzieningen dat drinkwater en energie naar woningen en bedrijven brengt. Elektriciteitskabels, gas- en drinkwaterleidingen zijn cruciaal voor het functioneren van de leefomgeving. Als gevolg van elektrificatie is het systeem van hoogspanningsleidingen steeds uitgebreider en complexer. Ook het bovenregionale waterleidingennetwerk wordt steeds complexer om voldoende drinkwater naar de zuiveringslocaties te krijgen. Naast gas, elektriciteit en drinkwater speelt warmte een belangrijke rol in delen van de provincie restwarmte en geothermie wordt gebruikt om kassen en woningen te verwarmen. Het fijnmazige Zuid-Hollandse netwerk kent daarbij steeds meer uitdagingen: de netwerken bereiken hun maximale capaciteit, maar er is weinig ruimte voor uitbreiding.
De kaart toont de netwerken van groot naar klein. Hiermee wordt zichtbaar in welke gebieden concentratie van infrastructuren plaatsvindt.
Fietsen, wandelen en varen
In de provincie bevinden zich regionale netwerken voor fietsers en wandelaars, zowel voor recreatie als voor woon-werkverkeer. Er is overlap tussen deze netwerken, maar ook duidelijk onderscheid in doel, gebruiksintensiteit en karakter. Deze netwerken spelen een rol in de leefkwaliteit van de bewoners. Een aandachtspunt is de oversteekbaarheid van infrastructuur zoals wegen, spoorwegen en waterwegen, waardoor sommige gebieden minder goed bereikbaar zijn.
De kaart toont de intensiteit van recreatief gebruik in het regionale netwerk. Te zien zijn de bewegingen rond steden en vervolgens langs aantrekkelijke lijnen, zoals de kuststrook en langs waterlopen.
Combinatiekaart laag van de netwerken
Als de netwerken van nutsvoorzieningen, personen en goederen gecombineerd worden ontstaat een beeld van een multimodaal ontsloten provincie met grote verschillen in gebruiksintensiteit van de netwerken. Een aantal infrastructuurbundels zijn zowel voor goederen als voor personen belangrijk, zoals die richting Amsterdam, waar op de A15 corridor, vooral rond Rotterdam, goederen dominant zijn. Ook zichtbaar is het grote verschil in fijnmazigheid: personenmobiliteit kent een veel grotere verspreiding over de provincie dan goederen. Opvallend is hoe het nutsnetwerk zich soms buiten de andere corridors beweegt. Buisleidingen liggen vaak op afstand van weg of spoor.
Laag van de occupatie
De ontstaansgeschiedenis van Zuid-Holland hangt vast aan het deltasysteem van rivieren en havens, met dwars hierop strandwallen en vaarten. Daarbij ontstonden de grafelijke hoven in de binnenduinrand en op de oeverwallen. Hieruit zijn de metropolen Rotterdam en Den Haag ontstaan, evenals oude centrumsteden als Delft, Leiden en Vlaardingen. Deze combinatie van ontwikkelfactoren heeft ertoe geresulteerd dat er geen sprake is van één centrumstad met een economie die hierop gericht is. Er is een variatie van steden, landbouw, industrie, tuinbouw en natuur ontstaan. Een veelzijdig landgebruik dat de rijke schakering van de provincie laat zien.
Een mix van wonen, werken, leren en recreëren
De steden en dorpen van Zuid-Holland worden gekenmerkt door gebieden waar wordt gewoond en gewerkt, en waar mensen leren, innoveren en recreëren. Na decennia van functiescheiding raken wonen en werken de laatste jaren weer steeds meer gemengd, de aard van het werk maakt dat ook mogelijk. Het karakter van de gemengde stad is daarmee veranderd, met een sterkere focus op dienstverlening en minder menging van wonen met functies met een hogere milieucategorie. In Zuid-Holland speelt kennis een grote rol, terug te zien in de twee universitaire ziekenhuizen, drie universiteiten en vele hbo's en mbo's. Ook speelt onderwijs en innovatie een grote rol in levendig stedelijk weefsel. In de loop der tijd is de bewonersdichtheid en arbeidersdichtheid in steden afgenomen, zelfs waar het aantal woningen of de economische productiviteit is gestegen. Recreatie is steeds meer een aparte functie geworden met eigen ruimtebeslag. Met meer verdichting stijgt de behoefte aan groen en recreatiegebieden op de juiste plekken en in de juiste kwaliteit. In combinatie met de opgave om een gezonde en klimaatbestendige leefomgeving te waarborgen wordt deze behoefte alleen maar groter en noodzakelijk voor een goede leefkwaliteit.
De kaart toont intensiteiten van inwoners en arbeidsplaatsen, en een menging hiervan. Hieraan gerelateerd is de aanwezigheid van innovatieclusters rond campussen van onderwijs en gezondheid (health), de stedelijke dienstensector, maar ook rond specifieke sectoren zoals glastuinbouw of de maritieme sector.
Het landgebruik als Zuid-Hollands mozaïek
Het groenblauwe mozaïek van akkers, weilanden, natuur en water bestaat uit een spectrum van intensief tot extensief landgebruik dat soms dwars door stedelijke en landelijke gebieden loopt. Denk daarbij aan glastuinbouw, bloemen- en bollenteelten, akkerbouw, veehouderij, natuurinclusieve landbouw en natuurgebieden. Richting stad neemt de intensiteit weer toe met recreatie en bewoning.
De kaart laat de gebruiks-, natuur- en productiefuncties zien op een manier die inzichtelijk maakt dat landgebruik niet enkelvoudig is en laat zien dat er veel mengvormen tussen landbouwproductie, natuurwaarde en recreatief (mede)gebruik bestaan.
Werklandschappen
De industrieclusters, bedrijventerreinen en glastuinbouw zijn gebieden volledig gericht op productie. De arbeidsintensiteit verschilt, evenals de productiviteit en omgevingseffecten. Maar deze indicatoren zijn niet als enige belangrijk om inzicht te krijgen in de rol van (vaak gebouwgebonden) productie in de provincie. Veel bedrijventerreinen spelen bijvoorbeeld een rol in het functioneren van de stad, met detailhandel, onderhoudsvoorzieningen en lokale distributielocaties. De productiefuncties zijn sterk gekoppeld aan de goederen- en energienetwerken.
De kaart toont de productie-intensiteiten en multimodale ontsluiting, waarbij ook bedrijven met een regionale functie zichtbaar zijn.
Combinatiekaart laag van de occupatie
De combinatiekaart schetst een kleurrijk beeld van de grote diversiteit aan landgebruik in de provincie. Interessant is dat hier weer zichtbaar wordt waar het allemaal begon: de ondergrond. Kleigronden tekenen zich af met akkerbouw of tuinbouw, in de kuststrook en langs de rivieren zijn natuurgebieden en het veengebied bestaat uit agrarisch en natuurlijk grasland. De steden, ooit ontstaan op wat hoger gelegen en goed ontsloten plekken zoals langs de Schie, de Rotte en in de binnenduinrand, zijn buiten de oorspronkelijke ondergrond doorgegroeid.
In geen enkele andere provincie in Nederland speelt het verdeelvraagstuk om de schaarste ruimte zo’n grote rol als in Zuid-Holland. Ondanks het decennialange beleid van het ruimtelijk accommoderen van wonen en werken is het aandeel van Zuid-Holland in bruto nationaal economie afgenomen van 22,5% in 1995 naar 21,9% in 2022 en behoort de brede welvaart tot de laagste van Nederland.
Zuid-Holland is de meest dichtbevolkte provincie van Nederland met 1.410 inwoners per km2 (2023). Ter vergelijking: de gemiddelde bevolkingsdichtheid in Nederland bedraagt 529 inwoners per km2. In heel Nederland groeide de bevolking tussen 1970 en 2023 flink. Het aantal inwoners in Zuid-Holland groeide in die periode met ruim 800.000 inwoners naar ruim 3,8 miljoen inwoners.
De bevolking van Zuid-Holland nam in deze periode vooral toe door natuurlijke aanwas (aantal geboorten min aantal sterfgevallen) en buitenlandse migratie. Buitenlandse migratie vertoont een stijgende trend en vanaf eind jaren tien van deze eeuw groeit de bevolking in Zuid-Holland vooral door buitenlandse migratie. De natuurlijke aanwas laat daarentegen juist een dalende ontwikkeling zien. Het geboortecijfer in Nederland is tussen 1970 en 2023 gedaald van 2,6 naar 1,4 kinderen per vrouw. Het geboortecijfer ligt daarmee al een aantal jaren (fors) beneden het aantal kinderen dat een vrouw gemiddeld moet krijgen om de bevolking op peil te houden zonder rekening te houden met migratie (dit aantal is 2,1 kind per vrouw).
Figuur 1: Verdeling van het grondgebruik in Zuid-Holland in 1970 en 2020
In Nederland woonden in 1970 3,2 mensen per woning, anno 2024 zijn dat nog 2,1 mensen. In Zuid-Holland is in 2024 41,7% van de huishoudens alleenstaand en 25,5% van de huishoudens is een stel (samenwonend zonder kinderen). Er zijn ook eenouder huishoudens die uit 2 personen bestaan. Dus minstens 67,2% van de huishoudens is momenteel een 1- of 2-persoonshuishouden in Zuid-Holland. Tussen 1970 en 2020 is het ruimtegebruik voor wonen en werken gegroeid met zo’n 200%. In deze periode is het aantal inwoners met 25% toegenomen en is het aantal banen per hectare bebouwd gebied met 35% gedaald. Wonen en werken zijn dus sterk geëxtensiveerd, met minder bewoners per woning, met minder woningen per hectare en minder banen per hectare. Hoewel het netwerk in deze periode weldegelijk is versterkt, is het ruimtebeslag van mobiliteit ongeveer gelijk gebleven. Inmiddels worden wel veel meer reis-bewegingen gemaakt en is de druk op het bereikbaarheidsnetwerk steeds hoger geworden.
In de afgelopen jaren bleef de toename van het aantal woningen achter bij de groei van de bevolking en de toename van het aantal huishoudens. Daardoor is er nu een tekort aan (betaalbare) woningen in Zuid-Holland en wordt gesproken van een ‘wooncrisis’.
Het ruimtelijk beleid is er decennia op gericht geweest om vooral de vraag voor wonen en werken te accommoderen, tegelijk daalde de oppervlakte aan landbouwgrond van ongeveer 60% naar ongeveer 40%. Tegelijkertijd werd de landbouw sterk geïntensiveerd, door innovaties meer productie per hectare, waardoor de productie is toegenomen. De uitbreiding van de hoeveelheid ruimte voor wonen en werken heeft als keerzijde dat het areaal open, niet bebouwd landschap is afgenomen. De beschikbare oppervlakte voor de gezamenlijke ‘groene en blauwe’ opgaven (landbouw, natuur, recreatie en water) is daarmee fors minder geworden.
Zuid-Holland levert een stevige bijdrage aan het economisch belang en de internationale positie van Nederland. Zuid-Holland heeft er daardoor ook veel druk op ruimte en milieu bijgekregen in de afgelopen decennia. Zo huisvest Zuid-Holland 617 bedrijventerreinen, een industrieel-logistiek systeem bestaande uit een havenindustrieel en maritiem complex van internationaal belang en agrologistieke clusters met intensieve land- en tuinbouw die sterk verweven zijn met Nederland, (Noordwest-)Europa en de wereld. De laatste twee decennia is versterkt ingezet op het groeiende belang van compacte stedelijke ontwikkelingen met goede onderlinge verbindingen. De stedelijke kennisgedreven economie met toplocaties, innovatiedistricten en campussen is sterk gegroeid en steeds beter verweven in het Zuid-Hollandse netwerk van sterke steden en dorpen.
Ondanks de stevige bijdrage aan de Nederlandse economie presteert Zuid-Holland minder in totaal en naar inwoners. De bijdrage van Zuid-Holland met 21,3% van de inwoners aan het bruto nationaal product was in 2022 20,9%, terwijl Noord-Holland met 16,5 % van de inwoners 21,3% bijdroeg. De Zuid-Hollandse economie leunt historisch gezien relatief sterk op sectoren die gebruik maken van fossiele brandstoffen, lineaire productiemethoden en relatief goedkope arbeid en heeft daardoor een grote transitieopgave om ook in de toekomst concurrerend te zijn. Daar wordt door bedrijven en overheden ook al aan gewerkt, mede door de Groeiagenda. In een veranderend geopolitiek krachtenveld is de internationaal georiënteerde én regionale economie van Zuid-Holland kwetsbaar en staat de brede welvaart van inwoners onder druk.
Figuur 2: Ontwikkeling van het aandeel toegevoegde waarde in de Nederlandse economie, 1996 -2020, Sander (2023)
De brede welvaart is in delen van onze provincie relatief laag en ook significant lager dan elders in ons land (zie figuur 3). Brede welvaart gaat over de kwaliteit van leven in het hier en nu, maar ook over de effecten op de welvaart van latere generaties of van die van mensen elders in de wereld. En die kwaliteit van leven wordt in belangrijke mate beïnvloed door de kwaliteit van de sociale én fysieke leefomgeving. Vanuit het perspectief van brede welvaart worden meer aspecten afgewogen dan het bruto regionaal product en inkomen per hoofd van de bevolking. Ook thema’s als gezondheid, arbeid, wonen, veiligheid, sociale cohesie, onderwijs, natuur, milieu en leefomgeving wegen we mee. In Zuid-Holland zien we dat de werkloosheid hoger is dan gemiddeld in Nederland. Welzijn, gezondheid en veiligheid vragen om aandacht. De verschillen tussen gebieden in Zuid-Holland zijn daarbij groot.
Figuur 3: Rad van de Leefomgeving (Monitor Leefomgeving)
Figuur 3: Regionale verschillen in brede welvaart (Universiteit Utrecht, 2023)
De ruimtelijke hoofdstructuur toont de essentie en de samenhang van verschillende ruimtelijke beleidskeuzes uit de Omgevingsvisie. Het integrale kaartbeeld van de ruimtelijke hoofdstructuur is opgebouwd uit de volgende kaartbeelden:
Het dagelijks stedelijk systeem, dat bestaat uit de stedelijke agglomeratie en de daarmee via HOV verbonden regiokernen.
De hoogstedelijke zone tussen Leiden en Dordrecht.
Het logistiek-industriële systeem van haven- en tuinbouwclusters langs vaarwegen en zware infrastructuur.
De samenhang van grote landschappelijke eenheden met de stedelijke agglomeratie.
De groene natuurlijke ruimte en de groenblauwe structuur.
Het bodem- en watersysteem.
Energie.
Aanvullend hierop toont de ruimtelijke hoofdstructuur van de ondergrond indicatief de ruimtelijke situatie van de ondergrond.
Ruimtelijke hoofdstructuur van de ondergrond
De drukte in de ondergrond neemt toe als gevolg van nieuwe mogelijkheden om de ondergrondse ruimte te benutten en de toenemende druk op de bovengrondse ruimte. Dat vraagt om een actieve ordening van ondergrondse functies, afgestemd met bovengrondse ontwikkelingen, in een driedimensionale planvorming (3D-ordening).
De ruimtelijke hoofdstructuur van de ondergrond toont indicatief en informatief de huidige ruimtelijke situatie van de ondergrond en strategische doelstellingen voor de ondergrond. De kaart verbeeldt de grotere ondergrondse infrastructuur van bovenlokaal belang én de gebieden met een specifieke betekenis vanuit een ondergronds belang. Onder de grote ondergrondse infrastructuur van bovenlokaal belang zijn meegenomen: de (buis)leidingen, warmtenetwerken, tunnels in het openbaar vervoer en wegennetwerk. Gebieden met een specifiek ondergronds belang hebben betrekking op de bescherming/reservering voor de drinkwatervoorziening, de ambitie voor bodemenergie, de stimulering van ondergrondse waterberging, aardkundige waarden en hoge archeologische waarden.
Dagelijks stedelijk systeem
De provincie koppelt de ruimtelijke ontwikkeling aan het op orde brengen en opwaarderen van het mobiliteitsnetwerk. De nog beschikbare capaciteit op dat netwerk helpt om keuzes te maken over verdichting en concentratie in de bebouwde ruimte. Zo wordt zowel het mobiliteitsnetwerk als de bebouwde ruimte beter benut.
Het ruimtelijk beleid en het mobiliteitsbeleid dragen beide bij aan de concurrentiekracht van Zuid-Holland. Het behalen en benutten van schaal- en clustervoordelen is daarbij een belangrijke voorwaarde voor een gevarieerde en innovatieve economie. Schaal- en clustervoordelen bepalen in hoge mate de agglomeratiekracht. Ze ontstaan bij een concentratie van wonen, werken en (kennis)voorzieningen in centra en vervoersknooppunten, en uitstekende verbindingen met en tussen die centra en knooppunten.
Voor mobiliteit stelt de provincie de behoefte van de mobiliteitsgebruiker centraal. Dit betekent zo veel mogelijk keuzevrijheid tussen vervoersalternatieven en een integrale benadering van het netwerk. De provincie hanteert hierbij het STOMP-principe.
Voor de bebouwde ruimte streeft de provincie naar een compact, samenhangend en kwalitatief hoogwaardig bebouwd gebied. De provincie zet ten eerste in op verdichting, concentratie en specialisatie binnen het bestaand stads- en dorpsgebied, en ten tweede op een hiërarchie van knooppunten en centra met een goede onderlinge bereikbaarheid.
Hoogstedelijke zone
Kennis, hoogstedelijke voorzieningen en de diensteneconomie zijn en worden geconcentreerd in het deel van de stedelijke agglomeratie dat ligt rond de lijn Leiden-Dordrecht. Deze ‘hoogstedelijke zone’ kenmerkt zich door een goede connectiviteit, hoogwaardige stedelijke voorzieningen en een internationaal onderscheidende kennisinfrastructuur van universiteiten, kennis- en onderzoeksinstellingen en science parken. De kwaliteit van de kennisinfrastructuur is sterk bepalend voor de mate waarin de regio in staat is nieuwe kennis te ontwikkelen en toponderzoek, buitenlandse bedrijven en kenniswerkers aan te trekken. De kennisinfrastructuur vormt daarmee een belangrijk onderdeel voor een concurrerend vestigingsklimaat.
De Zuid-Hollandse kennisinfrastructuur bestaat uit een select aantal locaties. Deze locaties onderscheiden zich door een sterke concentratie van kennisintensieve bedrijvigheid rondom een universiteit, kennisinstituut en/of Research & Development bedrijf en een hoge mate van inhoudelijke, organisatorische en fysieke verbondenheid. De locaties vormen daardoor een samenhangende kennis-as. De ruggengraat van deze kennis-as wordt gevormd door enerzijds de scienceparken Bio Science Park in Leiden en Oegstgeest, TIC-Delft (TU Delft Campus Zuid, Biotech Park), Rotterdam EUR Hoboken en EUR Woudestein en ESTEC/Space Business Park en anderzijds de kenniscentra. De kenniscentra vallen uiteen in twee types. Ten eerste zijn er de kenniscentra waar kennisintensieve bedrijvigheid en gerelateerd onderwijs elkaar ontmoeten zoals Leerpark Dordrecht, Horticampus Naaldwijk/Bleiswijk, Den Haag Internationale Zone, RDM campus Rotterdam, Dutch Innovation Factory Zoetermeer. Daarnaast zijn er de grote researchcentra van ondernemingen zoals Shell Exploration en AKZO Sassenheim.
Logistiek- industrieel systeem
Het logistiek-industriële systeem langs rivieren en zware infrastructuur bundelt de hoofdstromen van goederen en het havenindustrieel complex, tuinbouwclusters, de logistieke dienstverlening en de gerelateerde kenniscentra. De haven- en tuinbouwclusters zijn schoolvoorbeelden van volwassen clusters die tot de wereldtop behoren. De provincie wil die toppositie behouden en waar mogelijk versterken en streeft naar synergie van de Rotterdamse haven en de tuinbouwclusters.
Landschappelijke eenheden
De groene ruimte bestaat uit de overwegend onbebouwde ruimte buiten de steden, dorpen, linten en kassen en uit de stedelijke groen- en waterstructuur. Deze groene ruimte, en daarbinnen vooral de natuur en het cultureel erfgoed, heeft een intrinsieke waarde. De groene ruimte draagt in hoge mate bij aan de biodiversiteit in de provincie en kent kwaliteiten die onderscheidend en uniek zijn vanwege de typisch Zuid-Hollandse combinatie van deltalandschappen: het kustlandschap, het veenlandschap en het rivierdeltalandschap. Deze landschappen zijn ontstaan op het grensvlak van zout en zoet, van land, zee en rivieren. Ze vormen de grondslag voor de identiteit van de bebouwde en de groene ruimte in de provincie en vertellen de geschiedenis van Zuid-Holland.
Belangrijk is het versterken van de economische en ecologische kracht van de groene ruimte. De provincie wil ruimte bieden voor agrarisch ondernemerschap en andere economische activiteiten die passen bij de gebiedskwaliteiten. Ruimtelijke ontwikkelingen die maatschappelijk gewenst zijn, moeten bijdragen aan de balans tussen de instandhouding, benutting en versterking van de bestaande gebiedskwaliteiten.
Te midden van de grote steden heeft het Groene Hart grote aantrekkingskracht vanwege de ruimtelijke kwaliteiten, de aansluiting op internationale vervoersknooppunten (Schiphol en Rotterdam) en de vele producten en diensten voor de stedelingen.
Groene ruimte
De groene ruimte in Zuid-Holland is veelzijdig. De grote agrarische cultuurlandschappen behoren ertoe, net als de wateren in de flanken van de provincie en de natuurgebieden. Ook de kleinere landschappen en groengebieden in de nabijheid van de steden dragen bij aan de veelzijdigheid van de groene ruimte, evenals de groen- en waterstructuren in de stad zelf die als ‘haarvaten’ van de onbebouwde ruimte het stedelijk gebied dooraderen. De economie van het landelijk gebied is bijna net zo divers als die van het stedelijk gebied. Zowel bezien vanuit de economische en ecologische vitaliteit als vanuit de ruimtelijke kwaliteit is een benadering uitsluitend gericht op functiescheiding in het landelijk gebied niet langer effectief.
De provincie zet in op een betere, gebiedsgerichte verweving van de verschillende ‘klassieke’ functies in de groene ruimte (landbouw, natuur, recreatie, water, cultuurhistorie) en een betere relatie tussen stad en land. Een gezamenlijke opgave is om de groene kwaliteiten zowel binnen als buiten de stad te versterken en de samenhang tussen stedelijke parken, recreatiegebieden, natuurgebieden en agrarisch landschap te vergroten. De provincie zet daarom in op de groenblauwe structuur. Dat is een samenhangend stelsel van verschillende groene ruimtes en routes die stad en land met elkaar verbinden: de grote parken en groenblauwe dooradering in de stad, recreatieve stad-land verbindingen en poorten, recreatiegebieden om de stad, de groene buffers en belangrijke recreatieve routes in het landelijk gebied.
Bodem- en watersysteem
Klimaatverandering, toenemende verzilting, inklinking en het veranderend ruimtegebruik (ook in de ondergrond) vergen aanpassingen van en keuzes in het bodem- en watersysteem, die in veel gevallen invloed hebben op de ruimtelijk ordening. Deze keuzes hebben het achterliggende doel dat Zuid-Holland beschermd blijft en dat het mogelijk blijft om water in zijn vele hoedanigheden beter te benutten. De kwaliteit en functionaliteit van water dienen optimaal te zijn en vragen permanent om verbetering en bescherming.
Bij aanpassingen aan het watersysteem gelden twee uitgangspunten: ze zijn klimaatbestendig en de natuurlijke processen krijgen, waar dat kan, meer ruimte of worden beter benut. Delen van Zuid-Holland hebben te maken met een specifiek probleem: de daling van de veenbodem. Het proces van bodemdaling kan niet volledig worden gestopt (zonder ingrijpende vernatting). Op lange termijn gaat het veenlandschap onvermijdelijk veranderen. Dat kan consequenties hebben voor het ruimtegebruik. Bodemdaling veroorzaakt verder een aanzienlijke uitstoot van broeikasgassen. Oxidatie van veenweidegebieden vormt de grootste bron van emissie uit landgebruik.
Energie
De provincie streeft naar een substantiële verhoging van het aandeel duurzame energie in Zuid-Holland. Hierbij wordt rekening gehouden met de kenmerken van Zuid-Holland, namelijk relatief veel industrie, weinig onbebouwde ruimte en veel windvermogen. De provincie spant zich daarnaast in om Europese en nationale energiedoelen in de breedte te bereiken, namelijk het realiseren van de reductie van energiegebruik en uitstoot van broeikasgassen (met name CO2).
De provincie werkt op een integrale manier aan het bevorderen van de energietransitie. In de breedte gaat het om het toewerken naar besparing, opwekking en CO2-reductie op vele terreinen, waarbij de mainport, de greenports, het stedelijk gebied en mobiliteit alle van belang zijn. In het licht van de reductie van broeikasgassen is ook het tegengaan van bodemdaling een relevant onderwerp (het gaat hierbij om CO2 en methaan).
De geopolitieke situatie in de wereld vraagt aandacht van Europa, Nederland en Zuid-Holland. Ons land wordt steeds vaker geconfronteerd met statelijke actoren die met hybride aanvallen onze samenleving proberen te ontwrichten en te verzwakken. Nederland is een interessant doelwit vanwege de strategische ligging van de Rotterdamse haven, fysieke en digitale verbindingen met het Europese achterland, de windparken en kabels in de Noordzee en huisvesting van belangrijke techbedrijven. Tegelijkertijd is de veiligheidsparaplu die de Verenigde Staten lange tijd Europa boden geen vanzelfsprekendheid meer. Er is sprake van een gefragmenteerde wereldorde. Een speelveld met andere spelers en andere regels. Beslissend wordt de strijd om technologie, arbeidsproductie, grondstoffen, afzetmarkten en energie. Een strijd die de Verenigde Staten en China dominant voeren. Europa en Nederland zal minder afhankelijk moeten worden van andere landen als het gaat om (duurzame) energie, defensie en strategische grondstoffen en sectoren.
Als delta die grotendeels onder de zeespiegel ligt is Zuid-Holland kwetsbaar voor klimaatverandering. De zeespiegel stijgt, de bodem daalt, er is vaker extreme neerslag en vaker hitte en droogte en de afvoer van rivieren wordt grilliger. Zuid-Holland wordt steeds afhankelijker van dijken en het wordt steeds duurder om Zuid-Holland te beschermen tegen overstromingen. Als het een keer misgaat, worden de gevolgen steeds groter: meer slachtoffers en grotere schade. Door toenemende extremen in neerslag en toenemende verstedelijking neemt het risico op schade door wateroverlast toe. Bodemdaling zorgt voor veel schade aan funderingen van gebouwen en extra onderhoud aan rioleringen, wegen en spoorwegen.
Door klimaatverandering biedt het water- en bodemsysteem geen garantie meer voor toekomstige welvaart en verdienvermogen. De maakbaarheid daarvan loopt inmiddels tegen de technische, ruimtelijke en financiële grenzen aan.
Voldoende zoetwater is van groot belang voor onze drinkwatervoorziening, voor landbouw (voedselzekerheid), industrie, natuur en de leefomgevingskwaliteit. Verwachte langere perioden van droogte en lage rivierafvoeren zetten de beschikbaarheid van zoetwater onder druk. De drinkwatervoorziening is niet alleen kwetsbaar door de afhankelijkheid van de grote rivieren, maar ook door toenemende ruimtedruk in de ondergrond en knelpunten met vergunningverlening. De beschikbaarheid van zoetwater neemt af, maar de watervraag neemt toe door toenemende verzilting vanuit de ondergrond, door maatregelen om bodemdaling tegen te gaan en door sociaaleconomische ontwikkelingen. Afnemend aanbod en toenemende vraag leidt tot grotere tekorten aan zoetwater.
De kwaliteit van ons oppervlakte- en grondwater is nog niet op orde. Goede waterkwaliteit is belangrijk voor het dagelijks leven: voor drinkwaterproductie, landbouw, natuur en recreatie. De grootste knelpunten in de waterkwaliteit zitten in de hoeveelheid meststoffen in het water, chemische verontreinigingen (resten van gewasbeschermingsmiddelen, geneesmiddelen en nieuwe stoffen zoals PFAS) en de inrichting van watergangen. Het halen van de doelen van de Europese Kaderrichtlijn Water staat onder druk.
De biodiversiteit in Zuid-Holland is in de afgelopen decennia fors afgenomen. In Nederland was in 1900 nog ruim 40% van de oorspronkelijke biodiversiteit over en in 2010 nog maar 15%. Daarnaast is de natuur in Zuid-Holland onvoldoende robuust. Doelstellingen van de Vogel- en Habitatrichtlijn (VHR), namelijk dat de natuur in een gunstige staat van instandhouding is, worden grotendeels niet gehaald. Dit vertaalt zich onder meer in de huidige vergunningencrisis rondom stikstof en dit dreigt te ontstaan ten aanzien van waterkwaliteit (KRW) en soortenbeleid (onder andere de boerenlandvogels). Natuurherstel, zowel in kwaliteit als in oppervlak, is noodzakelijk. De Europese Natuurherstelverordening geeft hieraan ook richting. De biodiversiteit en kwaliteit van natuur, die is gekoppeld aan het natuurlijk ecosysteem als randvoorwaarde voor bijvoorbeeld economie en een gezonde leefomgeving, moeten op orde gebracht en hersteld worden. Hieronder valt ook de aanpak van drukfactoren, zoals stikstofdepositie, verdroging en onvoldoende waterkwaliteit. Het niet voldoen aan de stikstofnormen belemmert natuurherstel en zorgt voor minder groei in stedelijke functies (wonen, werken, mobiliteit).
Het optimaliseren van de landbouw in de afgelopen decennia heeft geleid tot een hogere voedselproductie en een minder divers landschap. Om in een gezonde leefomgeving voldoende voedsel te produceren is het van belang om ruimte voor de landbouw te behouden.
Zuid-Holland scoort landelijk het laagst als het gaat om levensverwachting in goed ervaren gezondheid en kent grote gezondheidsverschillen tussen verschillende subregio’s. Terwijl het aantal infectieziekten in de loop van de tijd dramatisch is afgenomen, is de zorgwekkende trend dat het aantal leefstijlziekten stijgt. Deze ziekten worden veroorzaakt door verschillende factoren, zoals ongezonde voeding, milieubelasting, onvoldoende beweging, een slecht slaapritme en middelengebruik. De verschillen tussen regio’s hangen samen met verschillende elementen, variërend van onderwijsniveau tot omgevingskenmerken. Gezondheid wordt dus niet alleen bepaald door individuele kenmerken en afwegingen: ook de sociale omgeving en de inrichting van de fysieke leefomgeving heeft hier invloed op. Zuid-Holland scoort hierbij op veel plekken zeer slecht. Zo liggen in regio Rijnmond de drie steden met de minste sociale cohesie. De urgentie van het vraagstuk is groot: gezondheid is niet alleen van belang voor de persoon zelf, maar ook zijn de maatschappelijke kosten van ziekten hoog (zoals zorgkosten, ook de afname van vaccinatiegraad speelt hierbij een rol).
Hoewel de luchtkwaliteit in Zuid-Holland afgelopen decennia geleidelijk is verbeterd en op dit moment aan de normen wordt voldaan, is er nog steeds sprake van gezondheidsschade door met name fijnstof en stikstofdioxide. Daarom gelden vanaf 2030 hiervoor strengere normen. Naar verwachting zullen deze niet direct in 2030 overal in Zuid-Holland worden gehaald. Overschrijding van de normen heeft consequenties voor bouwopgaven en andere ruimtelijke ontwikkelingen. Geluidshinder heeft negatieve effecten op de gezondheid van mensen. Geluidshinder neemt in Zuid-Holland toe door toename het aantal bronnen en kortere afstanden tussen geluidsbron en gehinderde. Denk hierbij aan toename van verkeer (op wegen, scheepvaart, vliegverkeer), bedrijfsactiviteiten en woningen.
Figuur 4: Milieugezondheidsrisico's in Zuid-Holland (Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu, 2020)
Vanwege het grote aantal inwoners, een groot aantal bedrijven dat met gevaarlijke stoffen werkt, en grote hoeveelheden gevaarlijke stoffen die door Zuid-Holland worden getransporteerd, vraagt het voorkómen van rampen met gevaarlijke stoffen bijzondere aandacht. Dit vraagt om sturing op risicovolle activiteiten en op de locaties waar deze activiteiten plaats kunnen vinden of waar (zeer) kwetsbare gebouwen zoals woningen gebouwd kunnen worden. Hierbij staat het minimaliseren van de kans dat grote groepen mensen slachtoffer kunnen worden van ongevallen met gevaarlijke stoffen centraal. Door groei van de bevolking en economie wordt het steeds drukker op wegen en fietspaden. Dit geldt zowel voor personen- als goederenvervoer. Bovendien moet er de komende jaren veel onderhoud aan wegen en bruggen gedaan worden wat voor hinder gaat zorgen. Daarnaast vraagt klimaatverandering om duurzamere mobiliteit. De schaarste aan ruimte en middelen dwingt tot het optimaal benutten van bestaande infrastructuur om de bereikbaarheid op peil te houden.
Naast de verkeersinfrastructuur loopt ook het energienetwerk in Zuid-Holland tegen de grenzen van zijn capaciteit aan. De netwerken bereiken hun maximale capaciteit, maar er is weinig ruimte voor uitbreiding. Het gevolg is een reële kans op congestie of tekort. Een transitie naar duurzame energiesystemen is nodig. Dit voorkomt negatieve effecten van fossiele energie op de laag van de ondergrond. Beschikbaarheid van duurzame energie is randvoorwaardelijk om ontwikkelingen in de occupatielaag mogelijk te maken, dit vraagt om goede afstemming van vraag en aanbod in gebieden. Er wordt hard gewerkt en veel geïnvesteerd in het uitbreiden, verbeteren en verduurzamen hiervan. Tegelijkertijd neemt de vraag naar méér capaciteit toe ten gevolge van bijvoorbeeld elektrificeren van mobiliteit en bedrijvigheid.
Het inpassen van de benodigde extra capaciteit, leidt nu al tot lastige afwegingen in relatie tot ruimtelijke ordening en ruimtelijke kwaliteit. Extra energie-infrastructuur, opweklocaties, reinigingsinstallaties voor afvalwater of logistieke hubs voor circulaire grondstoffen zijn lastig in te passen in het bestaand stedelijk gebied. Een aandachtspunt is de toenemende ondergrondse verdichting als gevolg van ondergrondse infrastructuur, met name in stedelijk gebied. Dit kan de benodigde sponswerking van de bodem en behoefte aan vergroening letterlijk in de weg zitten.
D
De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
De nieuwe ruimtelijke koers luidt
Tot nu toe is de hoge vraag naar ruimte en middelen vaak beantwoord met het bieden van extra ruimte voor wonen en economische activiteiten door landbouwgronden te transformeren en door nieuw land te realiseren zoals de Tweede Maasvlakte. Het wordt duidelijk dat we aanlopen tegen planetaire grenzen. Zuid-Holland staat voor grote opgaven om te voldoen aan de vastgestelde doelen voor de waterkwaliteit, stikstof en biodiversiteit. De kwaliteit van het water en de natuurgebieden is niet op orde, de biodiversiteit is sterk afgenomen en de uitstoot van broeikasgassen moet omlaag. De (inter)nationaal gestelde doelen van een circulaire economie, duurzame energie, biodiversiteit en klimaatadaptatie zijn niet haalbaar als wordt doorgegaan op de huidige koers. Ook de financiële houdbaarheid van de ruimtelijke keuzes, nu en in de toekomst (denk aan aanpassing aan veranderend klimaat) komt nadrukkelijker naar voren. Daar komt de beperkte beschikbaarheid bij van elektriciteit, zoetwater en drinkwater en de mogelijkheden van het mobiliteitssysteem.
De sturende principes geven mee dat de provincie gaat voor een toekomstbestendig Zuid-Holland. Dat dwingt tot keuzes: niet alles kan. De provincie wil meer prioriteit geven aan gezondheid, veiligheid en kwaliteit. Dit betekent dat meer ruimte nodig is voor waterveiligheid, beperken wateroverlast, energie- en drinkwatervoorziening, biodiversiteit en een gezond voedselsysteem. De opgaven rond water en natuur vragen meer ruimte in zowel stedelijk als landelijk gebied, onder andere om klimaatadaptief te zijn en hittestress tegen te gaan. De geplande toevoeging van woningen en werklocaties maakt deze opgave alleen maar groter. De opgaven in het landelijk gebied hebben met name gevolgen voor de land- en tuinbouw: extensiveren en innovatieve maatregelen lijken op veel plekken noodzakelijk om stikstof- en natuurdoelen te kunnen halen op plekken waar meerdere doelen en maatregelen samenkomen (stikstof, methaan én vernatten van bodem én agrarische natuur). En ook de waterkwaliteitsdoelen vormen een grote uitdaging. Daarnaast vraagt het energienetwerk om meer ruimte, zowel in de vorm van het netwerk als voor opwek. Ook voor lopen/wandelen en fietsen, die bijdragen aan gezondheid, is meer ruimte nodig. Om internationaal concurrerend te blijven, is een economische transitie nodig. Voor een toekomstbestendige economie wordt gewerkt we aan de transitie naar nieuwe, duurzame en toekomstbestendige waardenketens ondersteund door een robuuste infrastructuur voor energie, bereikbaarheid en water. De transities vragen om aanpassing van de ruimtelijke inrichting: opbouw, ombouw en ook afbouw van ruimtegebruikers, evenals opnieuw clusteren. Dit is nodig om onder andere opwek, opslag en transport van energie en de cruciale ruimtelijke schakels van de nieuwe en circulaire economie ruimte te geven. Dit geldt ook voor de transitie naar een duurzaam volhoudbare landbouw.
In een tijd waarin er niet alleen schaarste is aan ruimte, water en energie, maar vooral ook aan passend opgeleide mensen, vraagt dat om aandacht voor effecten van de keuzes op de leefomgeving. Een betere gezondheid, veiligheid, een inclusieve samenleving met bestaanszekerheid in een provincie met hoge ruimtelijke kwaliteit, goede bereikbaarheid van voorzieningen en werkplekken staan daarbij centraal. Samen met het Rijk en samen met gemeenten, waterschappen en maatschappelijke partners gaat de provincie Zuid-Holland voor meer brede welvaart, met een meer toekomstbestendige economie en met lagere maatschappelijke kosten. De koers zet daarom nadrukkelijk in op een nieuwe balans tussen people, planet en profit. Een toekomstbestendig Zuid-Holland is uiteindelijk fossielvrij, klimaatadaptief, circulair, biodivers, veilig, beweegvriendelijk en gezond met een florerende economie binnen sociaal-maatschappelijke en ecologische grenzen.
Vanuit de sturende principes heeft Provinciale Staten op 6 maart 2024 een koers voor Zuid-Holland vastgesteld:
Bij het maken van ruimtelijke keuzes wilprioriteert de provincie meer gaan prioriteren op gezondheid, kwaliteit en veiligheid van de leefomgeving. De provincie onderzoekt hoe er kan worden gestuurd op brede welvaart, inclusief welzijn en welbevinden.
Dit betekent dat water en bodem nog meer sturend worden gehanteerd als randvoorwaarde voor een veilige, toekomstbestendige ontwikkeling van Zuid-Holland.
En dit betekent dat er een toekomstbestendige economie wordt nagestreefd met een betere leefomgevingskwaliteit en gezondheid. Daarbij wordt voorrang gegeven aan een duurzame, digitale en inclusieve economie, met borging van maatschappelijke meerwaarde. Een duurzame economie richt zich op circulariteit, energietransitie en natuurinclusiviteit. Een inclusieve economie houdt rekening met het klein-, midden- en grootbedrijf, in alle regio’s en voor werkgevers en -nemers. Zo wordt ook het belang bewaakt om inwoners een eigen inkomen te laten verdienen, ook op de lange termijn.
Dit betekent bovendien dat ruimte beter zal worden beschermd om provinciale ambities, wettelijke verplichtingen en doelen te realiseren. Daarom:
wordt een ondergrens gesteld aan (open) landschap dat beschikbaar blijft voor de transities die nodig zijn voor een toekomstbestendige landbouw, energievoorziening, water-, groen-, recreatie- en natuuropgaven.
wordt zorg gedragen voor voedselzekerheid en het beschikbaar blijven van maatschappelijke, culturele, sportieve en nutsvoorzieningen voor de inwoners van Zuid-Holland.
wordt de schaarse ruimte en infrastructuur effectiever en efficiënter gebruikt en blijvend ingezet op de volgende elementen van de integrale provinciale verstedelijkingsstrategie: beter benutten, verdichting en functiemenging combineren met goede bereikbaarheid en meer aandacht voor gezonde en klimaatadaptieve verstedelijking.
is als tegenhanger van het beschermen van de open ruimte gesteld dat zowel wonen als werken zich ontwikkelen binnen de ruimte die daarvoor al gereserveerdafgesproken is met uitzondering van ‘straatje erbij’. Waarbij ‘straatje erbij’ nader wordtinmiddels is uitgewerkt en over drie jaar geëvalueerd. De provincie zet in op kwaliteit en selectieve groei. Dat betekent dat niet meer vanzelfsprekend ruimtelijk wordt gefaciliteerd op basis van ramingen en prognoses.
Deze nieuwe koers zal in samenspraak met medeoverheden en andere stakeholders, zowel thematisch als gebiedsgericht, nog nader worden uitgewerkt. Zoals reeds in de inleiding vermeld is het de bedoeling om de resultaten daarvan stapsgewijs in het Omgevingsbeleid van de provincie te verankeren door de ambities, beleidsdoelen en beleidskeuzes hierop aan te passen.
De ambities, beleidsdoelen en beleidskeuzes zijn te raadplegen via https://obzh.nl.
In een digitale publicatie, worden ze hieronder weergegeven.
De koers beweegt zich binnen de grenzen van het systeem van water, bodem, energie, economie, natuur en biodiversiteit. Het welzijn van de inwoners in Zuid-Holland komt meer centraal te staan. De provincie benadrukt de noodzaak voor een meer uitgebreide en integrale set van instrumenten en samenwerking om hierop bewust te sturen. Hoe wordt het ruimtegebruik toekomstbestendig, ook met het oog op toekomstige generaties? Om een nog verdere extensivering van het ruimtegebruik te voorkomen, is sturing nodig op beter benutten en intensiveren van de bestaande voorraad en (gereserveerde) ruimte voor wonen en werken – net als keuzes waar de provincie welke economische activiteiten wenselijk acht en waar welke woningen belangrijk worden gevonden Oftewel: de provincie stuurt meer op afwegingen tussen en binnen functies.
Hoewel Zuid-Holland met deze koers een andere weg inslaat, worden reeds gemaakte bestuurlijke afspraken - voor bijvoorbeeld wonen en werken - nagekomen. Dit betekent dat er op basis van de huidige afspraken nog ongeveer 3.300 hectare bebouwd gebied bijkomt. Dat is een gebied ter grootte van de stad Zoetermeer.
Bij de uitwerking van de koers vormen kwaliteit van de leefomgeving (waaronder ruimtelijke kwaliteit en erfgoed) en brede welvaart het kompas.
Kwaliteit van de leefomgeving
Belangrijk doel van het omgevingsbeleid is het verbeteren van de kwaliteit van de leefomgeving. Daarbij streeft de provincie naar een optimale wisselwerking tussen gewenste ruimtelijke ontwikkelingen en een goede kwaliteit van de leefomgeving. Onder ‘kwaliteit van de leefomgeving’ verstaat de provincie het geheel aan kwaliteiten die de waarde van de fysieke leefomgeving bepalen. Vanuit het bestaande beleid gaat het hier om een samenvoeging van ruimtelijke kwaliteit (belevingswaarde, gebruikswaarde en toekomstwaarde) en milieukwaliteit (gezondheid en veiligheid).
Om uitwerking te geven aan de kwaliteit van de leefomgeving heeft de provincie in haar kwaliteitskaart en bijbehorende gebiedsprofielen een beschrijving gemaakt van de unieke karakteristieken van de Zuid-Hollandse landschappen. Deze zijn vervolgens in de omgevingsverordening (§ 7.3.7, bijlage IX bij artikel 7.43a) uitgewerkt in ‘richtpunten ruimtelijke kwaliteit'.
Brede welvaart
Brede welvaart gaat over de kwaliteit van leven in het hier en nu, maar ook over de effecten op de welvaart van latere generaties of van die van mensen elders in de wereld. De kwaliteit van leven wordt voor een groot deel bepaald door de sociale en fysieke leefomgeving. Het concept brede welvaart bestaat uit verschillende thema's die voor mensen van waarde zijn. De provincie sluit aan bij de thema-indeling van PON & Telos. Deze twaalf thema's zijn gebaseerd op de uitgebreide en landelijke monitor brede welvaart van het CBS, maar geënt op de provinciale bevoegdheden en invloedssfeer. De thema's worden hieronder beschreven.
|
Thema's |
Omschrijving |
|
Ecosystemen en biodiversiteit |
De staat en veerkracht van ecosystemen en de aanwezigheid van verschillende plant- en diersoorten. |
|
Milieu en klimaat |
De kwaliteit van de leefomgeving en de mate waarin deze beïnvloed wordt door klimaatverandering en milieufactoren. |
|
Veiligheid |
De mate waarin mensen worden blootgesteld aan fysieke en sociale omgevingsrisico’s en hoe veilig zij zich voelen. |
|
Welbevinden |
De ervaren kwaliteit van leven, waaronder de tevredenheid over de woon-, werk- en recreatieomgeving. |
|
Sociale samenhang en inclusie |
De mate waarin mensen sociale verbindingen hebben en gelijke kansen krijgen om deel te nemen aan de samenleving. |
|
Cultuur |
De deelname aan en beschikbaarheid van kunst, cultuur en erfgoed binnen de samenleving. |
|
Wonen |
De toegankelijkheid, kwaliteit en betaalbaarheid van woningen en de woonomgeving. |
|
Gezondheid |
De fysieke en mentale gesteldheid van mensen en de factoren die hierop van invloed zijn. |
|
Mobiliteit en bereikbaarheid |
De mate waarin mensen zich kunnen verplaatsen en toegang hebben tot werk en voorzieningen. |
|
Arbeid en vrije tijd |
De verdeling van tijd tussen werk en ontspanning en de kwaliteit van beide. |
|
Onderwijs |
De mogelijkheden voor mensen om kennis en vaardigheden te ontwikkelen. |
|
Materiële welvaart |
De verdeling van inkomen en economische middelen binnen de samenleving en de bredere economische structuur. |
Een gezonde bodem en efficiënt gebruik van de ondergrond
Een gezonde bodem is van wezenlijk belang voor het goed kunnen functioneren van het gewenste landgebruik. Het bodemleven is de biologische motor waardoor allerlei processen in de bodem actief bijdragen aan structuurverbetering, de beschikbaarheid van nutriënten (voor onder andere gewassen) en het vastleggen van koolstof. Daarnaast biedt de bodem waterbergingscapaciteit, ondergrondse opslagmogelijkheden van zoet (drink)water, energie en buisleidingen, een (stevige) basis voor gebouwen en infrastructuur, vruchtbare klei voor akkerbouw, en veen voor CO2-opslag. Deze functies zijn niet oneindig beschikbaar en vaak ook sterk locatiegebonden. De provincie ziet het als haar verantwoordelijkheid ervoor te zorgen dat deze basis ook voor toekomstige generaties in Zuid-Holland beschikbaar blijft.
De provincie wil bodemdaling remmen en (zoveel mogelijk) proberen te stoppen. Vruchtbare grond voor de landbouw dient beschermd te worden tegen bebouwing. Bij verstedelijking en infrastructuur streeft de provincie naar zo efficiënt mogelijk gebruik van ruimte, zo min mogelijk afdekking van de bodem (ten behoeve van sponswerking) en herstel van de bodem waar mogelijk. Bij alle opgaven rondom bodem en ondergrond is het van belang om rekening te houden met archeologische, cultuurhistorische, aardkundige en landschappelijke waarden. De provincie wil door middel van 4D-ordening de regie op de ondergrond versterken. De aanpak van bestaande en diffuse bodemverontreiniging wordt herijkt.
Een toekomstbestendig watersysteem
De uitgangspunten uit Water en Bodem Sturend moeten helpen het watersysteem toekomstbestendiger te maken. Afhankelijk van bodemsoort en -gesteldheid en aanwezige watersystemen vraagt dat gebiedsspecifiek maatwerk bij het uitwerken van oplossingen en kan het diverse schaalniveaus betreffen.
De provincie wil meer ruimte voor waterberging reserveren (onder andere aan de randen van het stedelijk gebied): piekberging voor het opvangen van hevige neerslag (voorkomen wateroverlast) en mogelijke voorraadwaterberging voor gebruik tijdens droogte. De provincie wil ook voldoende schoon (drink)water en zoetwater veiligstellen. Tegelijkertijd is het nodig om te anticiperen op minder zoet oppervlaktewater en toenemende verzilting, omdat de aanvoer van extra (schaars) zoetwater van buiten het gebied niet altijd en overal kan worden gegarandeerd. Daarnaast is het van belang om in te zetten op minder watergebruik door industrie en consumenten. Verdergaande inspanning is nodig om de waterkwaliteit in de watersystemen te verbeteren. Met het Rijk, waterschappen en stakeholders maakt de provincie nadere afspraken over het terugdringen van schadelijke stoffen en andere extra te nemen maatregelen om de doelen te realiseren. Voldoen aan de doelen voor waterkwaliteit in de Kaderrichtlijn Water is ook belangrijk voor het tegengaan van blauwalg in zwemwater.
Natuurherstel
Nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen en menselijke activiteiten kunnen een negatieve impact hebben op de in Zuid-Holland aanwezige natuur en biodiversiteit. In een tijd waarin de biodiversiteit in Zuid-Holland fors is afgenomen, ook als het gaat om de aanwezigheid van gangbare soorten, is dat niet wenselijk. De juridische en economische druk om rekening te houden met aanwezige natuur en biodiversiteit neemt bovendien toe. De provincie zet overal in op basiskwaliteit natuur. Basiskwaliteit natuur gaat over de minimale kwaliteitseisen voor de in dat landschap of stedelijk gebied algemeen voorkomende soorten. Zuid-Holland zet natuurinclusief werken daarom in als één van de leidende principes bij het ontwikkelen van ruimtelijke en maatschappelijke opgaven.
Het Natuurnetwerk Nederland (NNN) in Zuid-Holland is in 2027 afgerond. Voor het behalen van de KRW-doelen en de Natura 2000-doelen wil Zuid-Holland aspecten die de natuur negatief beïnvloeden (zogenaamde 'drukfactoren’) aanpakken, onder andere door bronmaatregelen gericht op verlaging van stikstofoxiden, ammoniak en nitraat. Ook wil Zuid-Holland het oppervlak (agrarische) natuur met eventueel dubbelgebruik voor landbouwproductie en natuurdoelen uitbreiden, zoals boerenlandvogels. Bovendien wil Zuid-Holland 10% groenblauwe dooradering realiseren en rondom Natura 2000-gebieden maatregelen nemen om drukfactoren op deze natuurgebieden te verminderen, met waar nuttig en noodzakelijk overgangszones.
De provincie wil ook meer bos en bomen realiseren, onder andere in bestaande natuur- en recreatiegebieden.
Omdat het niet gelukt is om het verlies aan biodiversiteit een halt toe te roepen en om te zorgen voor veerkracht tegen klimaatverandering is een andere aanpak nodig. Vanuit de Europese natuurherstelverordening moet september 2026 een nationaal herstelplan (natuurplan) zijn ingediend.
Toereikende infrastructuur voor mobiliteit, energie, drinkwater en afvalwater
Robuuste, houdbare en optimaal functionerende netwerken voor mobiliteit (personen- en goederenvervoer), nutsvoorzieningen zoals energie en drinkwater en de logistiek van grondstoffen en materialen zijn noodzakelijke randvoorwaarden voor het gezond en veilig kunnen wonen, werken en recreëren in Zuid-Holland. De netwerken zijn daarbovenop sterk bepalend voor een toekomstbestendige en dus circulaire, digitale, klimaatneutrale en inclusieve economie. Zuid-Holland is in een groot deel van deze netwerken bovendien een belangrijk logistiek knooppunt voor Nederland en Europa en wil dat blijven. En die rol wordt in een Europa dat inzet op strategische autonomie op het wereldtoneel, alleen maar belangrijker. Dit vraagt om een bewuste sturing en het gericht inzetten van instrumentarium.
Omdat de huidige capaciteit en robuustheid van onze netwerken niet toereikend is om alle huidige en toekomstige opgaven te faciliteren, zijn naast stevige investeringen keuzes onvermijdelijk. Het meewegen van het beschikbare energienetwerk, de capaciteit en de daardoor aanwezige elektriciteit hiervan worden een belangrijk onderdeel in toekomstige ruimtelijke ontwikkeling. Het toekomstperspectief van sommige economische sectoren op de lange termijn wordt bepaald door systeemkeuzes die nationaal en in de provincie Zuid-Holland gemaakt worden. Met name zeer energie-intensieve sectoren hebben een transitieopgave. Waterintensieve bedrijvigheid en zoetwaterafhankelijke teelten anticiperen op veranderende beschikbaarheid van (zoet)water. Waterbeschikbaarheid wordt expliciet meegewogen in de ruimtelijke inrichting/ bij de toekenning van ruimtelijke functies. Stedelijke groei vraagt forse uitbreiding van onze drinkwater- en afvalwatersystemen. Een kwalitatieve toekomstbestendige groei met zo minimaal mogelijk gebruik van energie, ruimte en grondstoffen en met een zo groot mogelijke bijdrage aan maatschappelijke toegevoegde waarde staat centraal.
De wegen blijven zwaar belast en de fietspaden worden steeds drukker. Het onderhoud van wegen en bruggen gaat de komende jaren voor hinder en extra kosten zorgen en er zijn uitdagingen waar het gaat om stikstofuitstoot en luchtvervuiling. Dat vraagt om slimmere, veiligere en duurzamere mobiliteit, waarbij rekening gehouden moet worden met toenemende vraag naar mobiliteit. De provincie streeft daarmee naar een toekomstbestendige leefomgeving. De provincie gaat woningbouw en bereikbaarheid in samenhang ontwikkelen en zet in op lopen, fietsen, openbaar vervoer, deelmobiliteit én de personenauto. Voor goederen stimuleren we vervoer over water en spoor als alternatief voor vrachtverkeer over de weg, waarbij voor gevaarlijke stoffen zoveel mogelijk de Havenspoorlijn en de Betuweroute gebruikt worden.
Een duurzaam en robuust energiesysteem
In de Regionale Energie Strategieën (RES’en) zijn zoekgebieden benoemd voor zonne- en windenergie, waarop we onze ambitie voor duurzame opwek willen realiseren. De provincie heeft de ambitie voor zoveel mogelijk zon op dak bij zowel woningen, bedrijfsvestigingen en andere gebouwen. Daarnaast werkt zij aan windenergielocaties volgens de doelstelling in de RES’en.
In de provinciale aanpak voor de energietransitie is de energie-infrastructuur de slagader van het toekomstige duurzame energiesysteem. Via onder meer het provinciale Meerjarenprogramma Infrastructuur Energie en Klimaat (pMIEK) wordt ingezet op versnelling, ontwikkeling en ruimtelijke inpassing van elektriciteits- en warmtenetten, en op infrastructuur voor duurzame gassen. Tot 2030 wordt energie-infrastructuur verzwaring en uitbreiding voorzien, waar ruimte voor nodig is en die ruimtelijk ingepast moet worden. Binnen het ‘Toekomstbeeld Energiesysteem Zuid-Holland’ (energievisie) ontwikkelt de provincie een toekomstbeeld voor het energiesysteem van Zuid-Holland op de (middel)lange termijn (tot 2050) in relatie tot maatschappelijke opgaven en ambities, waarin op basis van prognoses van energievraag- en aanbod de benodigde energie-infrastructuur in kaart wordt gebracht inclusief een inschatting van de benodigde ruimte hiervoor. De provincie beoogt robuustheid en dus diversiteit aan energiedragers met meer decentrale opwek, opslag en distributie (en besparing) van elektriciteit en warmte. Samen met de netbeheerders en in afstemming met gemeenten stelt zij een tweejaarlijkse actualisatie van het pMIEK op, waarin de energie-infraprojecten in de regio worden geprioriteerd.
Een volhoudbaar land- en tuinbouwsysteem
Om ruimte te bieden aan voedselproductie en de noodzakelijke extensivering van de landbouw, wil de provincie de ruimte voor landbouw beter beschermen tegen bebouwing. Land- en tuinbouw en natuur worden beter in balans gebracht, door onder andere schadelijke uitstoot naar bodem, lucht en water terug te dringen. Zo wil de provincie komen tot een toekomstbestendige landbouw, die duurzaam economisch rendabel is binnen de planetaire grenzen. Voor die toekomstbestendigheid anticiperen land- en tuinbouw ook op toenemende weersextremen en veranderende beschikbaarheid van zoetwater.
De greenport is meer dan een economisch cluster: het is één van de identiteitsdragers van de regio, broedplaats voor innovatie en draagt al decennialang bij aan grote maatschappelijke vraagstukken zoals voedselzekerheid, werkgelegenheid en de energietransitie. Daarnaast is het een voorbeeld waar er de afgelopen decennia steeds meer is geïntensiveerd op dezelfde vierkante kilometers.
Om zowel de innovatie- als agglomeratiekracht van de sector te behouden maar ook aan de wettelijke verplichtingen op het gebied van onder andere water (Kaderrichtlijn Water) te voldoen en hiermee bij te dragen aan gezondheid van mens en natuur, wil de provincie een betere balans tussen de glas- en tuinbouw en de natuur. De glas- en tuinbouw dient in 2040 zowel klimaatneutraal als economisch rendabel is en zijn (inter)nationale koploperspositie te behouden. Dit provincie werkt hieraan door perspectief op o.a. het gebied van de versnelde energietransitie te bieden en de juiste ruimtelijk-economische randvoorwaarden voor het goed functioneren van de greenport keten in de bredere omgeving te faciliteren. Er wordt efficiënter omgegaan met de ruimte die er is, door bijvoorbeeld greenportgerelateerde functies te combineren of meerlaags te telen en te verpakken.
Toekomstbestendige woningbouw
Een woning is belangrijk, maar een huis is nog geen thuis. Betaalbaarheid en passendheid van woningen is belangrijk. Daarnaast is ook brede welvaart, waaronder voorzieningen, gezondheid en klimaatbestendigheid van belang. Het gaat hier over de integrale (woning)bouwopgave.
Zuid-Holland realiseert het in de Woondeals in 2023 afgesproken aantal woningen van 247.896 woningen als door het Rijk invulling wordt gegeven aan de gestelde randvoorwaarden. Deze nieuwe woningen zullen zoveel mogelijk worden gebouwd binnen het bestaande bebouwde gebied. In de provinciale integrale verstedelijkingsstrategie zijn verdichting en functiemenging, in combinatie met goede bereikbaarheid en meer aandacht voor gezonde en klimaatadaptieve verstedelijking, al centrale elementen. De al vastgestelde 3 ha-locaties voor woonlocaties zijn in principe de maximaal beschikbare hectaren voor nieuwe uitleg, mogelijk aangevuld met Gnephoek en Sliedrecht-Noord. De binnen- en buitenstedelijke locaties bieden voldoende plekken voor de afgesproken woningbouwaantallen. Bij locaties is de bereikbaarheid van belang en moet rekening worden gehouden met toenemende mobiliteit.
Woningbouw wordt gebruikt als katalysator voor maatschappelijke opgaven zoals klimaatbestendigheid, gezondheid en veiligheid van de bestaande steden en dorpen. Hiermee wordt rekening gehouden bij het toevoegen van woningen in de voorraad die passen bij de woningzoekenden, ook op langere termijn.
Groeikernen en naoorlogse wijken hebben een opgave als het gaat om de ruimtelijke kwaliteit van de leefomgeving. Deze gebieden hebben ook gemiddeld een zwakker sociaaleconomisch profiel. Sociale en ruimtelijke opgaven stapelen zich hier op. In deze gebieden liggen grote kansen om te intensiveren en zo de kwaliteit te verbeteren. Dat geldt voor wonen, werken, recreatie en voorzieningen.
De bestaande woningvoorraad moet worden aangepast met het oog op betaalbaarheid, vergrijzing, en met meer aandacht voor bereikbaarheid en beweegvriendelijkheid, flora en fauna, klimaatbestendigheid (zoals hittestress) en de transitie naar klimaatneutraliteit bij alle sectoren. Het gaat niet alleen om voldoende woningen maar ook om de juiste woningen in het licht van de demografische ontwikkeling en rijksopgaven.
Toekomstbestendige bedrijvigheid
Een van de opgaven is om ruimte op werklocaties beter te benutten, zodat de uitleg van werklocaties tot de afgesproken 900 ha kan worden beperkt en zo optimaal mogelijk gebruik te maken van de ruimte. De al vastgestelde 3 ha-locaties voor werklocaties zijn in principe de maximaal beschikbare hectaren voor nieuwe uitleg en bieden dus ruimte voor de transitieopgaven. Het is van belang dat de ruimte voor bedrijvigheid beschermd wordt. Waar mogelijk past de provincie meervoudig ruimtegebruik en functiemenging toe. Daarbij moet rekening worden gehouden met mogelijk toenemende mobiliteit. Waar sprake is van een lage milieucategorie, kunnen bedrijven worden gemengd met woningbouw en waar mogelijk natuur en recreatie. De (nieuwe) ruimtevraag voor werklocaties richt zich op dit moment op bedrijventerreinen: van gemengd stedelijk, tot bedrijven met een hoge milieucategorie (HMC) en watergebonden terreinen.
Gezien de waarschijnlijk grote vraag naar (tijdelijke) ruimte vanuit de transitieopgaven circulair en energie is aandacht nodig voor strategische transitieruimte binnen deze functie. De provincie ziet de noodzaak en de kans om de logistieke kennis, onze netwerken en onze clusters te richten op een circulair Zuid-Holland. Winst in ruimte, netwerkcapaciteit of minder gebruik van grondstoffen worden prioritair benut voor een toekomstbestendig Zuid-Holland en niet voor meer van hetzelfde, met meer gebruik van grondstoffen.
Zuid-Holland bundelt grootschalige logistiek in het Haven Industrieel Complex, de tuinbouwgebieden (greenports) en langs de Oost en Zuid-corridors. Voor de nationale en internationale goederenlogistiek zet de provincie verder in op bestaande samenwerking in corridorverband. Het Rotterdamse havengebied kent een grote opgave wat betreft de energietransitie en de circulaire transitie, met oog voor balans met andere opgaven zoals een veilige en gezonde leefomgeving en wonen. De begrenzing van de capaciteit die de netwerken kunnen leveren, maken dat voor het toekomstperspectief van sommige sectoren extra inzet nodig is om de transitie te laten slagen. Dit geldt bijvoorbeeld voor zeer energie-intensieve (denk aan de chemische industrie) en waterintensieve bedrijvigheid (zoals industrie, chemie en voedingsmiddelenindustrie) en voor zoetwaterafhankelijke teelten. Innovatie kan hierbij kansen bieden.
Een gezonde en veilige leefomgeving
De fysieke leefomgeving gaat over groen in en om de stad, milieuaspecten zoals luchtkwaliteit, gezondheid, (maatschappelijke) voorzieningen, algemene natuur en het toekomstbestendig inrichten van bedrijventerreinen. De provincie geeft meer prioriteit aan welzijn, welbevinden en gezondheid in haar ruimtelijke keuzes voor de toekomst en in de bestaande omgeving. De provincie wil een schone, veilige en gezonde leefomgeving voor haar inwoners en onderzoekt hoe gestuurd kan worden op brede welvaart.
Van oudsher heeft de provincie een rol heeft bij het beschermen van gezondheid in de fysieke leefomgeving, zoals bij de milieutaken en in het veiligheidsbeleid. Er is onder meer een schone luchtakkoord afgesloten en er wordt gewerkt aan geluidproductieplafonds voor provinciale wegen. Deze gezondheidsbeschermende kant is in het reguliere provinciale beleid en de organisatie op basis van wettelijke normen voldoende geborgd, maar leidt nog steeds tot gezondheidsschade. Daarnaast zijn er voor de provincie ook volop kansen voor het bevorderen van gezondheid, bijvoorbeeld in relatie tot voedsel, natuurbeleid en de inrichting van de leefomgeving. Dit hangt nauw samen met brede welvaart.
De mogelijkheden voor de provincie om de luchtkwaliteit vanuit haar eigen verantwoordelijkheden verder te verbeteren zijn vrijwel uitgeput. De meeste winst valt te behalen in maatregelen op landelijk en internationaal niveau. De overheid probeert de geluidshinder te beperken met onder andere actieplannen geluid voor het wegverkeer, toezicht op bedrijven en andere maatregelen. Bij ruimtelijke ontwikkelingen moet rekening worden gehouden met geluidshinder bijvoorbeeld door de inrichting van een gebied zo te kiezen dat geluidshinder wordt voorkomen. Ook kunnen de kosten van te bouwen woningen toenemen vanwege geluidsisolerende maatregelen. Met name in gebieden waar veel functies bij elkaar komen is het een grote uitdaging om verantwoord om te gaan met geluidshinder. Daarbij is niet alleen sprake van een teveel aan geluid op basis van wettelijke normen, maar is ook sprake van ervaren geluidhinder, die leidt tot maatschappelijke weerstand. De provincie bevordert zowel het clusteren en verantwoord combineren van risicovolle activiteiten met bestaande en nieuwe bebouwing, als het gebruik van veiligheid als ontwerpprincipe. Daarnaast richt de provincie zich op het reduceren van risico's bij bedrijven waarvoor Gedeputeerde Staten vergunningen verleent, toezicht op houdt en waar nodig handhaaft.
Met de nieuwbouwopgave wordt ook ingezet om werkplekken, groen, water en voorzieningen mee te laten groeien, ook in relatie tot de intensivering van de steden. De provincie wil een gezonde en veilige inrichting van de leefomgeving door beweging en sport mogelijk te maken, binnen steden en dorpen maar ook via recreatieroutes daarbuiten. Aangezien niet alleen in natuurgebieden, maar ook in stedelijke en landbouwgebieden de algemene soorten afnemen, is de opgave om dit tij te keren.
Beleefbaar erfgoed
De provincie ziet zorgvuldig omgaan met cultuurhistorisch erfgoed als een belangrijk element bij het werken aan een toekomstbestendige leefomgeving. Erfgoed vormt een integraal onderdeel van de planvorming en uitvoering van nationale en provinciale opgaven. De geschiedenis van Zuid-Holland ligt besloten in het landschap en haar steden. Het geeft een gebied eigen identiteit. Ook met de grote opgaven waar we in Zuid-Holland voor staan, wil de provincie ontwikkelen met kwaliteit door het versterken van cultuurhistorische kenmerken en identiteit en benutten als inspiratie voor nieuwe ontwikkelingen.
Recreatie, toerisme en sport in balans met de leefomgeving
Zuid-Holland heeft aantrekkelijke landschappen, mooie routes en toeristische attracties. Van boerenlandpaden en recreatieve fietsroutes, het strand, de kust en duinen, ommetjes in de buurt en zwemlocaties tot en met toeristische topattracties zoals Kinderdijk en de oud-Hollandse binnensteden. De opgave is om bij een groter wordende bevolking, meer vrije tijd en de groter wordende groep bezoekers van buiten Zuid-Holland het recreatief gebruik en toerisme in balans te houden met de omgeving. Veel landschap, met name aan stadsranden, bedrijventerreinen en overgangen is nog weinig beleefbaar, de opgave is om hier meer recreatie mogelijk te maken. Daar zouden met een nieuwe impuls toevoegingen gedaan kunnen worden. De financiële opgave ligt vooral in de uitdaging voor beheer en onderhoud.
E
Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
F
De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Zuid-Holland streeft ernaar een vitale provincie te zijn met goed bereikbare steden en dorpscentra waar het fijn wonen, werken en recreëren is. Waar iedereen op een veilige, duurzame, snelle en makkelijke manier van huis naar werk, opleiding of vrijetijdsbesteding kan reizen. Of je nu lopend, met de fiets, het openbaar vervoer, de auto of een combinatie daarvan naar je bestemming wil.
Zuid-Holland is een strategisch gelegen delta. Met de aanwezigheid van een ijzersterke infrastructuur van haven, (vaar)wegen en internet is Zuid-Holland ook de toegangspoort van Europa. Een groot deel van de welvaart dankt zij aan deze bijzondere positie en een goede bereikbaarheid. De provincie wil de stap maken naar een toekomstbestendig Zuid-Holland met brede welvaart als kompas.
In Zuid-Holland worden de komende jaren veel woningen bijgebouwd. Een groeiende bevolking, trek naar de stad en economische groei, zorgen voor toenemende druk op het mobiliteitssysteem en de provinciale infrastructuur. Dit geldt zowel voor personen- als goederenvervoer. De fietspaden worden steeds drukker en de wegen blijven zwaar belast. De bereikbaarheid van steden, dorpen en van de landelijke gebieden staat daarmee onder druk. Het onderhoud van wegen, bruggen en sluizen gaat de komende jaren voor flinke hinder en financiële uitdagingen zorgen, terwijl klimaatverandering vraagt om duurzamere mobiliteit.
Daarom zorgt de provincie voor de aanleg en onderhoud van wandelpaden, fietspaden (vaar)wegen, bruggen en sluizen. De provincie investeert in goed openbaar vervoer en nieuwe vervoerswijzen. Ook zorgt zij ervoor dat alles goed functioneert en goed wordt onderhouden. Voor vrachtvervoer streeft de provincie naar een bewuste keuze: De bakfiets of uitstootvrije stadslogistiek in de binnenstad; vrachtwagen, trein, schip of buisleiding voor grotere afstanden.
De provincie zet in op lopen, fietsen, openbaar vervoer, deelmobiliteit én de auto. Het optimaal benutten van alle vervoerswijzen zorgt voor ruimte op de weg. Men fietst vaker en verder door de opmars van de elektrische fiets. Dit wil de provincie graag verder stimuleren. Technologische ontwikkelingen zoals autonoom rijden, digitalisering en de opkomst van Smart Mobility bieden mogelijkheden die de provincie graag benut.
Zuid-Holland streeft naar een vitale provincie, met goed bereikbare steden en dorpscentra waar het fijn wonen, werken, leren en recreëren is. Waar mensen en goederen op een makkelijke, veilige en duurzame manier hun bestemming kunnen bereiken. De provincie richt zich op de toekomst. Dat betekent dat zij gezondheid, kwaliteit en veiligheid van de leefomgeving nadrukkelijk meeweegt in haar beleid.
Zuid-Holland beschikt over uitstekende infrastructuur voor personen- en goederenvervoer, waaronder de grootste haven van Europa. De provincie beheert honderden kilometers wegen, vaarwegen en fietspaden met bijna 500 bruggen, viaducten, tunnels en sluizen. Om deze infrastructuur in goede staat te houden voeren we onderhoud en renovatie uit. De provincie verzorgt het bedienen van bruggen en sluizen, toezicht en handhaving op de weg en het water- en incidentmanagement. Daarbij stuurt ze op vlotte doorstroming en op zo min mogelijk hinder door calamiteiten en onderhoud.
De provincie zorgt ook voor een goed aanbod van regionaal openbaar vervoer. De provincie is opdrachtgever voor vijf ov-concessies en contracten van bus, trein en waterbus. Samen met andere overheden zorgt de provincie zo voor aantrekkelijk openbaar vervoer dat snel, frequent, betrouwbaar en betaalbaar is, dat goed op elkaar aansluit en waar ook ander (deel)vervoer onderdeel van uitmaakt.
Er zijn ook grote uitdagingen: in Zuid-Holland worden de komende jaren veel woningen bijgebouwd. Bevolkingsgroei en groeiende economie zorgen voor toenemende drukte. Dit geldt zowel voor personen- als goederenvervoer. Wegen en fietspaden worden steeds drukker en het openbaar vervoer komt verder onder druk, dat vraagt om extra infrastructuur en dat zal beslag leggen op de schaarse ruimte. Het onderhoud van wegen en bruggen gaat de komende jaren voor hinder en extra kosten zorgen, terwijl klimaatverandering en stikstofuitstoot vragen om duurzamere mobiliteit. Tegelijk ontbreken het geld en de ruimte om veel nieuwe wegen, ov-verbindingen en fietspaden aan te leggen. Deze schaarste dwingt om heldere keuzes te maken en om de bestaande verbindingen nog beter te benutten.
Dat vraagt om slimmere, veiligere en duurzamere mobiliteit, waarbij woningbouw en bereikbaarheid in samenhang worden ontwikkeld. De provincie zet in op voorzieningen dichtbij, lopen, fietsen, openbaar vervoer, deelmobiliteit én de personenauto. Het optimaal benutten van alle vervoerswijzen zorgt voor ruimte op de weg en beperkt files. De provincie stimuleert ook vervoer over spoor en het water als alternatief voor vrachtverkeer over de weg. Zij zorgt er bij woningbouw voor dat de nieuwe bewoners vanaf het begin voldoende opties voor vervoer hebben.
Door de veranderingen op het gebied van mobiliteit, wonen, energie en werken dienen zich kansen aan voor veilige, gezonde, slimme en duurzame mobiliteit die de provincie samen met andere overheden en maatschappelijke partners wil benuttengraag benut.
G
De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
De provincie Zuid-Holland heeft een rijke en unieke geschiedenis. Op de wereld zijn er weinig plekken waar je in een kwartiertje fietsen 20 eeuwen geschiedenis tegenkomt. Resten van Romeinse forten, een eeuwenoud polderlandschap, trekvaarten, kunstig aangelegde landgoederen, boerderijen, molens, historische steden, vestingen, bunkers, pakhuizen en kerken. De weerslag van eeuwen van menselijke bedrijvigheid. Zuid-Holland is al eeuwenlang een centrum van handel, kennis en wetenschap. Een van de meest concurrerende en innovatieve regio’s van Europa. Een kracht die onze provincie ontleent aan de diversiteit van de economie, het aanwezige potentieel van talentvolle mensen en het unieke deltalandschap.
De Zuid-Hollandse economie wordt gekenmerkt door een unieke structuur. Het herbergt het grootste haven-industriële complex van Europa, met een sterk proces- en petrochemisch, logistiek en maritiem cluster. In de directe nabijheid van dit complex bevindt zich het grootste glastuinbouwcluster van de wereld en vruchtbare landbouwgronden: belangrijke spelers in de wereldwijde voedselketen. Verder kent onze provincie een meerkernig stedelijk netwerk met talrijke kennis-, onderwijs- en onderzoeksinstellingen, die tot de top in hun vakgebied behoren. Rond deze instellingen ontstonden kennisintensieve clusters zoals de bio-lifescience, ruimtevaart, duurzame energie en quantumtechnologie.
Het behouden van deze toppositie en ons welvaartsniveau vereist dat de Zuid-Hollandse economie zich blijft vernieuwen en zich aanpast aan een veranderende omgeving. Verschillen in rijkdom en gezondheid tussen mensen, regio’s en wijken nemen toe. Ook in onze provincie. Ondertussen verandert de economie van structuur door de digitalisering van onze werk- en leefomgeving. Daarnaast staat de ruimte voor met name zwaardere bedrijfsactiviteiten onder druk. Een dynamiek die erom vraagt om ons leven, wonen en werken opnieuw in te richten.
De provincie wil een economie die een bijdrage levert aan de brede welvaart voor alle Zuid-Hollanders.
Ondernemerschap is belangrijk voor de economie. Ondernemers creëren de banen en bieden werkgelegenheid aan inwoners. Dit geldt zowel voor groot- midden- en kleinbedrijf. De provincie wil een economie die groeit in termen van kwaliteit en niet alleen in volume. Om dat te bereiken kiest de provincie voor een economie die:
Duurzaam is; die uiteindelijk niks uitstoot en gebaseerd is op een circulair energie- en grondstoffensysteem (onder andere voor stroom, warmte, CO2 en waterstof).
Innovatief is; met een gezond en aantrekkelijk vestigingsklimaat dat ruimte biedt aan ondernemerschap.
Inclusief is; met gelijke kansen voor iedereen, waarin iedereen en elke regio meetelt, meedoet en op een prettige en gezonde manier kan leven.
De ontwikkeling naar een duurzame, innovatieve en inclusieve economie kan alleen als er sprake is van een goed vestigingsklimaat, met voldoende, passende en goed benutte ruimte voor bedrijvigheid. Een toekomstbeeld met grote gevolgen voor de energie- en kennisintensieve Zuid-Hollandse economie. En onze provincie heeft alles in huis om deze slag te slaan: talent, creativiteit, ondernemerskracht. In een tijd die grote kansen biedt voor mensen die op zoek zijn naar een baan of opleiding.
Ook het actief of passief aan cultuur meedoen, draagt in belangrijke mate bij aan het welbevinden en stimuleert de creativiteit die de provincie zo hard nodig heeft voor een innovatieve economie. In Zuid-Holland is de deelname aan culturele voorzieningen relatief laag. De provincie wil de deelname aan cultuurvoorzieningen door kinderen en jongeren in Zuid-Holland stimuleren.
Daarnaast werkt de provincie samen met vele vrijwilligers, medeoverheden, maatschappelijk middenveld en ondernemers aan het behoud en beleefbaar maken van het provinciaal erfgoed en archeologie. Zo bewaart de provincie de identiteit van dorpen en streken, en wordt Zuid-Holland steeds aantrekkelijker.
H
De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Zuid-Holland ambieert een gevarieerde, gezonde en aantrekkelijke leefomgeving; in de stad en in het landelijk gebied. Daarom zorgen we voor de instandhouding van de unieke landschappen als veenweiden, de kust en de duinen en het delta- en getijdengebied, en het behouden van de unieke en aantrekkelijke steden.
De provincie helpt plekken te creëren waar wonen, werken, ondernemen en recreëren in balans zijn met water, bodem en natuur. Brede welvaart voor iedereen is de basis, binnen de beschikbare ruimte in de provincie, effectieve werking van het water- en bodemsysteem én binnen de volhoudbare grenzen van het ecosysteem. En dit laatste vraagt de aandacht, want een nieuwe balans in het systeem is essentieel. De uitdaging is om economische ontwikkeling, maatschappelijke opgaven en de zorg voor het landschap hand in hand te laten gaan. Dat betekent dat de provincie investeert in de beschikbaarheid van voldoende en schoon water en in de biodiversiteit, zowel in stedelijke als landelijke gebieden. Want een gezonde natuur zorgt bijvoorbeeld voor vruchtbare bodems, schone lucht en ruimte om te recreëren. Hierbij houdt de provincie rekening met de gevolgen van klimaatverandering door het bieden van ruimte om, zeespiegelstijging en weersextremen zoals droogte, hitte, storm of piekbuien goed te kunnen opvangen.
Samenhangende aanpak nodig
Water, bodem, klimaat, natuur, landbouw en stikstof zijn als thema’s onlosmakelijk met elkaar verbonden. Maar zijn ook verbonden met opgaven op het gebied van bijvoorbeeld woningbouw, infrastructuur en economische ontwikkeling. Deze opgaven hebben alleen kans van slagen wanneer ze zoveel mogelijk in samenhang met elkaar worden opgelost. Dit helpt ook om ruimte te maken voor investeringen in nieuwe bedrijvigheid en woningbouw. Stikstofreductie en het wegnemen van diverse drukfactoren - die de kwaliteitsverbetering van natuur, water en klimaat belemmeren zowel in het landelijk gebied als in de stad- zijn daarbij cruciale randvoorwaarden. De provincie zoekt naar slimme samenwerkingsverbanden met economische sectoren als verkeer, luchtvaart, industrie en in het bijzonder landbouw als onderdeel van de identiteit van Zuid-Holland en beheerder van grote delen van haar cultuurlandschap.
Landelijk gebied
In het landelijk gebied komt de samenhangende aanpak op de doelen tot uiting in het Zuid-Hollands Programma Landelijk Gebied. Hierin werkt de provincie gebiedsgericht aan een vitale leefomgeving, samen met partners zoals gemeenten, waterschappen, landbouworganisaties, natuurbeheerders en ondernemers. De provincie bouwt aan perspectief voor de toekomst en voert concrete projecten uit die bijdragen aan de kwaliteit van de natuur, de bodem en het watersysteem. De landbouw draagt hier in belangrijke mate aan bij. Agrariërs produceren voedsel en grondstoffen, beheren het landschap en de boerennatuur en zijn daardoor de ruggengraat van een vitaal platteland. De provincie ziet de grote maatschappelijke waarde van de landbouw in een vitaal platteland: werkgelegenheid, leefbaarheid, sociale cohesie, gezondheid en binding met de voedselproductie. De provincie streeft naar een toekomstbestendige landbouw. Dit is een veerkrachtige landbouw met bedrijven die economisch gedragen, sociaal rechtvaardig ondernemen en leidend zijn op het vlak van efficiency en duurzaamheid. Een landbouw die ook in de toekomst een belangrijke rol speelt in het voedsel- en grondstoffensysteem en in het behoud van karakteristieke landschappen.
Stedelijk gebied
Ook in het stedelijk gebied gaat het om het creëren van een gezonde leefomgeving, voldoende en schoon (drink-)water, maatregelen tegen hittestress, natuurinclusieve ruimtelijke ontwikkeling en betere aansluiting van groenblauwe structuren tussen het stedelijk en landelijk gebied in relatie tot recreatie, natuurbeleving, welzijn en gezondheid. Zo werkt Zuid-Holland aan een provincie waar haar inwoners ook in de toekomst goed kunnen leven, in een provincie waar natuur en bodem gezond zijn, het water schoon is en inwoners kunnen rekenen op bescherming tegen het water. Zo bereikt de provincie een vitale balans tussen maatschappelijke opgaven en economie voor een krachtig en leefbaar Zuid-Holland.
I
Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
J
Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
K
Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
L
Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
M
De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Het bestuur en de provinciale organisatie is weerbaar, betrouwbaar, transparant, legitiem en handelt integer. De kwaliteit van beleid en de taakuitvoeringen zijn structureel op orde, het bestuur is weerbaar tegen ondermijning en oneigenlijke druk en er wordt gebruik gemaakt van de mogelijkheden van digitalisering. Het omgevingsbeleid en participatie worden vormgegeven en uitgevoerd. Door samenwerking internationaal, nationaal en binnen het Interprovinciaal Overleg (IPO) gaat Zuid-Holland strategische allianties aan. Daartoe werkt de provincie aan het vormgeven, coördineren en uitvoeren van beleid, public affaires en lobby.
De verbinding en wisselwerking tussen beleidsdoelen en -prestaties van het domein bestuur en het omgevingsbeleid dragen bij aan het versterken van de slagkracht van decentrale overheden. De basis voor die bijdrage, is een daadkrachtig provinciaal bestuur dat betrouwbaar, transparant, weerbaar en integer is. De basis voor het handelen van het provinciale bestuur en de organisatie ligt daarbij in de provincie- en de ambtenarenwet, de omgevingswet, in de WOO (Wet Open Overheid), de wet Bibob (Bevorderen integriteitsbeoordelingen openbaar bestuur) en de ambtsinstructie van de commissaris van de Koning.
Samen met andere overheden en partners werkt de provincie aan oplossingen voor de complexe opgaven waar de samenleving voor staat. Het welslagen daarvan draagt bij aan het functioneren en aan het vertrouwen in het openbaar bestuur en de democratie. De maatschappelijke opgaven waar overheden voor staan zijn complexer geworden, terwijl middelen schaarser zijn. Die opgaven stoppen niet bij de provinciegrens en worden ook beïnvloed door (inter)nationale ontwikkelingen. Daarom wil de provincie optrekken met anderen en functioneren als één overheid en daarbij leren van én met andere overheden, aan ons verbonden partijen en andere partners. Waar dat kan en passend is, zal de provincie een voorbeeldfunctie vervullen en via lobbyactiviteiten draagvlak en middelen organiseren om doelen te bereiken. De provincie voert beleidscoördinatie uit op het omgevingsbeleid.
Programma Omgevingsbeleid
De provincie heeft een actuele en digitale lange termijn agenda Omgevingsbeleid, Omgevingsvisie, Omgevingsverordening en Omgevingsprogramma. Het omgevingsbeleid is modulair vormgegeven, dit betekent continu werken aan actualisatie.
Weerbaar Bestuur en organisatie (Weerbaarheid, Bibob en Integriteit)
Weerbaar Bestuur en organisatie (Weerbaarheid, Bibob en Integriteit)
De provincie besteedt in eigen huis aandacht aan integriteit in relatie tot ondermijning, intimidatie en andere vormen van oneigenlijke druk. Zuid-Holland bevordert het bewustzijn voor het herkennen van risico’s in kwetsbare processen en functies, stelt beleidsregels op, richt werkprocessen in, en voert daarbij de Wet Bibob uit (Wet Bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur).
WOO Transparante en responsieve provincie (WOO)
WOO Transparante en responsieve provincie (WOO)
Op basis van de Wet open overheid (Woo) is de provincie verplicht om 11 informatiecategorieën uit eigen beweging openbaar te maken. De passieve openbaarheid (Woo-verzoeken) vindt plaats overeenkomstig de bepalingen van de wet.
Digitaal Bestuur
Digitaal Bestuur
Digitalisering brengt consequenties voor het openbaar bestuur en de democratie met zich mee. De provincie werkt daarom aan een betrouwbare, open en toegankelijke digitale provincie die de impact van technologie, data en algoritmes op de samenleving begrijpt en benut.
Participatie
De Provincie Zuid-Holland wil dat de ideeën, kennis en creativiteit van inwoners van Zuid-Holland goed worden vertegenwoordigd, zowel lokaal als provinciaal. De provincie wil daarom dat de stem van verschillende groepen doorklinkt in beleid dat hen raakt en daarmee zo representatief mogelijk is.
N
Na sectie '1.1.2 Daadkrachtig Provinciaal Bestuur' wordt een sectie ingevoegd, luidende:
Provinciale Staten (PS) streven ernaar om als hoogste bestuursorgaan in Zuid-Holland laagdrempelig en transparant beleid vast te stellen en haar controlerende, volksvertegenwoordigende en kaderstellende rol uit te voeren. Gedeputeerde Staten (GS) zijn het dagelijks bestuur van de provincie. Na de verkiezingen sluiten de politieke partijen die een coalitie willen vormen, een coalitieakkoord. Gedeputeerde Staten voeren het coalitieakkoord uit door beleidsvoorstellen voor besluitvorming aan Provinciale Staten voor te leggen.
De Commissaris van de Koning (CdK) is voorzitter van zowel Provinciale Staten als Gedeputeerde Staten. In deze rol draagt de commissaris zorg voor de kwaliteit van de besluitvorming van zowel Provinciale Staten als Gedeputeerde Staten. De commissaris vervult een verbindende rol tussen de beide organen en ziet toe op de samenhang, continuïteit en voortgang van het gevoerde beleid en een goede sfeer.
De provincie voert haar, vanuit het Rijk, opgedragen taken uit en maakt daarnaast haar eigen beleid. De inrichting van het provinciebestuur is geregeld in de provinciewet. Het provinciebestuur bestaat uit 55 Provinciale Statenleden en het dagelijks bestuur, het college, bestaande uit Gedeputeerde Staten en de Commissaris van de Koning (CdK). De leden van Provinciale Staten worden 1 keer in de vier jaar gekozen door de kiesgerechtigde inwoners van de provincie Zuid-Holland. De leden van GS, de gedeputeerden, worden gekozen door PS.
De inrichting van het provinciebestuur is geregeld in de provinciewet. De provinciewet levert de basis voor:
enkele specifieke bevoegdheden van de Staten, college van GS en de CdK
de Statengriffier en de provinciesecretaris
de rekenkamer
de accountant
de begroting, financiële administratie en jaarrekening
het heffen van provinciale belastingen
de samenwerking met andere overheden
het toezicht door de Rijksoverheid
Provinciale Staten
Provinciale Staten (PS) streven ernaar om als hoogste bestuursorgaan in Zuid-Holland laagdrempelig en transparant beleid vast te stellen en haar controlerende, volksvertegenwoordigende en kaderstellende rol uit te voeren. Dat doen zij door zelf belangrijke provinciale thema’s te agenderen en het college van Gedeputeerde Staten (GS) op hoofdlijnen aan te sturen bij de ontwikkeling van nieuw beleid. PS controleren verder de uitvoering van het door GS gevoerde beleid. Door geregeld de provincie in te gaan, en op zorgvuldige wijze om te gaan met reacties van inwoners van Zuid-Holland, houden PS een vinger aan de pols bij de ontwikkelingen in de provincie.
PS hebben hun eigen ambtelijke ondersteuning te weten de Statengriffie onder leiding van de Statengriffier. Bij de uitoefening van hun taken worden PS in brede zin ondersteund (inhoudelijk, procedureel en facilitair) door de Statengriffie.
PS maken, in samenwerking met de drie overige Randstadprovincies, gebruik van de wettelijk verplichte (Randstedelijke) Rekenkamer. De Randstedelijke Rekenkamer onderzoekt de doeltreffendheid, doelmatigheid en rechtmatigheid van het beleid van de provincies. De Rekenkamer gaat na of de provincies de afgesproken doelen realiseren, of zij dat doen binnen het afgesproken budget én of zij handelen volgens de regels.
De fracties en groepen hebben eigen ondersteuning in de vorm van fractievertegenwoordigers en financiële fractie- en groepsvergoedingen waaruit fractie- en groepsmedewerkers betaald kunnen worden.
Gedeputeerde Staten
Gedeputeerde Staten (GS) zijn het dagelijks bestuur van de provincie. Na de verkiezingen sluiten de politieke partijen die een coalitie willen vormen, een coalitieakkoord. Gedeputeerde Staten voeren het coalitieakkoord uit door beleidsvoorstellen voor besluitvorming aan Provinciale Staten voor te leggen. GS als collectief en individuele GS leden worden hiervoor in brede zin ondersteund en geadviseerd door o.a. het secretariaat, (bestuurs)adviseurs en woordvoerders.
O
Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
P
Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Q
Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
R
De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
De provincie wil inspelen op maatschappelijke ontwikkelingen ten dienste van bestaand of nieuw beleid. De provincie wil daarbij toewerken naar een bredere, meer samenhangende afweging bij beleidsontwikkeling, op basis van de principes van brede welvaart. Dat betekent: oog hebben voor economische, ecologische én sociale effecten van beleid — voor mensen hier en nu, maar ook elders en in de toekomst.
De provincie wil inspelen op maatschappelijke ontwikkelingen ten dienste van bestaand of nieuw beleid. Zij volgt en duidt daartoe de ontwikkelingen in de samenleving en voorziet haar organisatie van de juiste kennis en handvatten. De organisatie wil effectief gebruik kunnen maken van deze kennis en actief werken aan de eigen strategische kennispositie. Ook deelt de provincie deze informatie met derden, ten dienste van de opgaven waar Zuid-Holland aan werkt, al dan niet voorzien van handelingsperspectief.
Maatschappelijke ontwikkelingen zijn in toenemende mate verweven, complex en ambigu. Een aanpak met standaardoplossingen en vaste procedures werkt niet meer. Daarom wil de provincie Zuid-Holland beschikken over strategische kennis, met aandacht voor integrale en toekomstgerichte vraagstukken. Zuid-Holland werkt daarbij samen met kennis- en onderwijsinstellingen en andere partners. Waar dat functioneel en opportuun is, zal de provincie deze kennis ook delen met medeoverheden, organisaties, bedrijven en inwoners.
Die verwevenheid in opgaven raakt ook de brede welvaart van inwoners in Zuid-Holland. De gezonde levensverwachting staat onder druk, het vertrouwen in instituties neemt af en jongvolwassenen ervaren minder perspectief en bestaanszekerheid dan eerdere generaties. Tegelijkertijd nemen de verschillen tussen gebieden toe, bijvoorbeeld op het vlak van gezondheid, inkomen en leefomstandigheden. Deze ontwikkelingen onderstrepen de noodzaak van een benadering waarin beleid in samenhang wordt bezien en maatschappelijke effecten expliciet worden meegewogen.
Samen met andere overheden en partners werkt de provincie aan oplossingen voor de complexe opgaven waar de samenleving voor staat. De ontwikkelingen van de afgelopen jaren (coronapandemie, internationale conflicten, verschillende vormen van tweedeling in de maatschappij) leiden tot nieuwe vraagstukken waar zowel kansen als bedreigingen uit voortkomen. De strategische kennisfunctie helpt de provinciale organisatie en verwante (kennis)partners om kennis te bundelen, vanuit diverse perspectieven vooruit te kijken, ten dienste van nieuw beleid en handelingsperspectieven die bijdragen aan het bereiken van doelen. Ook Provinciale Staten willen in kunnen spelen op nieuwe ontwikkelingen.
In het verlengde hiervan wil de provincie beleidskeuzes steeds meer baseren op brede welvaartsprincipes, met aandacht voor de economische, ecologische én sociale effecten van provinciaal beleid. Juist die sociale effecten verdienen expliciete aandacht, omdat ze door de decentralisaties minder vanzelfsprekend in beeld zijn, terwijl provinciale besluiten — bijvoorbeeld over ruimte, mobiliteit, economie en leefomgeving — wel degelijk directe en indirecte sociale gevolgen hebben. Denk aan verschillen in kansen tussen gebieden, de sociale samenhang in dorpen en steden, of de invloed van de leefomgeving op (mentale) gezondheid. Door deze effecten beter zichtbaar te maken en actief mee te wegen, kunnen provinciale keuzes sterker bijdragen aan de brede welvaart van álle inwoners van Zuid-Holland.
Kennisprogramma ‘Kennis Zuid-Holland’
De provincie heeft een integraal kennisprogramma ‘Kennis Zuid-Holland’ opgesteld zodat kennis, trends en de nieuwste inzichten hun doorwerking vinden in provinciaal beleid. De provincie verspreidt deze kennis tijdig en actief binnen het netwerk.
De provincie werkt aan een Agenda Brede Welvaart, als een denk- en doekader om te komen tot integrale beleidsafwegingen op basis van brede welvaart principes. Daarbij is er aandacht voor de economische, ecologische en sociale effecten van beleid — hier en nu, elders en later.
S
Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
T
De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
De provincie streeft naar een goede bereikbaarheid voor iedereen, zodat mensen veilig, duurzaam en vlot naar school, werk, vrienden, winkels en andere voorzieningen kunnen reizen of goederen kunnen vervoeren. Daartoe zorgt de provincie voor een goed functionerende en verkeersveilige provinciale infrastructuur, goed openbaar vervoer en stimuleert verkeersveiligveilig, gezond en duurzaam reisgedrag.
De dalende trend in het aantal dodelijke verkeersslachtoffers is tot stilstand gekomen en het aantal ernstig gewonden in het verkeer stijgt. Voor de provincie is ieder verkeersslachtoffer er één te veel. Om die reden omarmt de provincie de landelijke ambitie van nul verkeersslachtoffers in 2050. De eerste stap is om de stijging van het aantal doden en ernstig gewonden de komende jaren om te buigen in een daling: elk jaar minder verkeersslachtoffers. De provincie werkt daar hard aan samen met regionale partners.
Bij ruimtelijke ontwikkelingen streeft de provincie naar nabijheid van wonen, werken, voorzieningen en goed openbaar vervoer. De provincie stimuleert actieve vormen van vervoer zoals lopen en fietsen. Door de opmars van de elektrische fiets wordt vaker en verder gefietst. Dit verbetert de leefomgeving, verlaagt de filedruk op de wegen en bevordert de gezondheid van inwoners. De provincie maakt gebruik van technologische ontwikkelingen om deze vormen van vervoer aantrekkelijker te maken en ook om de wegen beter te benutten. Veel dagelijkse verplaatsingen (zowel personenauto’s, vrachtwagens en bussen) maken immers gebruik van de wegen. Wegen zijn en blijven dus belangrijk voor een goede bereikbaarheid, in het bijzonder in landelijk gebied.
U
Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
V
De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
De provincie wil dat iedereen zijn bestemming kan bereiken op makkelijke, snelle, veilige en duurzame wijze. De provincie streeft daarbij naar een toekomstbestendig Zuid-Holland. Dat betekent dat ze meer gaat prioriteren op gezondheid, kwaliteit en veiligheid van de leefomgeving. Hierbij heeft de provincie steeds meer oog voor verschillen in de behoeften binnen gebieden en van doelgroepen.
Door groei van de bevolking en economie wordt het steeds drukker op wegen en fietspaden. Bovendien moet er de komende jaren veel onderhoud aan wegen en bruggen gedaan worden wat voor hinder gaat zorgen. De provincie zet zich -– samen met andere overheden- – in om deze overlast en de files te minimaliseren, bijvoorbeeld in het samenwerkingsverband Zuid-Holland Bereikbaar.
Bij ruimtelijke ontwikkelingen streeft de provincie naar nabijheid van wonen, werken, voorzieningen en goed openbaar vervoer zodat veel bestemmingen binnen 15 minuten te bereiken zijn, voor wie het kan en wil lopend of op de fiets, maar ook met openbaar vervoer en de auto. Ook in landelijk gebied streven we naar nabijheid van voorzieningen om de leefbaarheid te bestendigen, zeker daar blijft bereikbaarheid per auto een belangrijke rol spelen.
Met voorzieningen en werk dichtbij hoeven bewoners minder ver te reizen, lopen ze vaker, fietsen ze meer, pakken ze vaker het OV en verbetert hun bereikbaarheid. Daarom zet provincie in op nabijheid van wonen, werken, voorzieningen en goed openbaar vervoer. De provincie streeft ernaar dat woningbouw, voorzieningen, werk en bereikbaarheid in samenhang worden ontwikkeld en werkt daarbij gebiedsgericht.
De grote woningbouwopgave is er bij gebaat om
In Zuid-Holland worden veel woningen gebouwd. De provincie geeft lopen en fietsen vanaf de ontwerpfase een prominente rol toe te kennen, omdat actieve mobiliteit weinig ruimte per verplaatsing inneemt. Door de snelle opkomst van de elektrische fiets gaan meer mensen vaker en verder fietsen en de provincie stimuleert dat graag verder. De provincie hanteert daarbij het STOMP-principe, waarbij ze mobiliteit zoveel mogelijk faciliteert in de volgorde: Stappen (lopen), Trappen (fietsen), Openbaar vervoer, deelMobiliteit en tot slot de Privéauto. Zo maken zij duurzame en ruimte-efficiënte verplaatsingen vanzelfsprekend. Terwijl de meeste mensen thuis een fiets hebben, ontbreekt de mogelijkheid om te fietsen meestal na een reis met het openbaar vervoer. Daarom zet de provincie in op deelfietsen voor het laatste stukje van een reis.
Het reisgedrag van mensen veranderen is niet eenvoudig. Samen met Zuid-Holland Bereikbaar doet de Provincie daar haar uiterste best voor, maar uiteindelijk kiest iedereen zelf hoe ze reizen. Daarom blijft het belangrijk dat ook de auto een goede en vlotte optie is. Met de toenemende druk op het Zuid-Hollandse wegennet moeten we knelpunten blijven aanpakken en, waar dat nodig is, aanvullende infrastructuur realiseren. Dat vraagt om slimme keuzes, nieuwe toepassingen zoals hybride modellen tussen eigen auto en OV maar uiteindelijk ook extra ruimte voor mobiliteit in een al volle provincie. Zonder dat, geen grootschalige woningbouw en geen gezonde economische groei.
De provincie vindt ieder verkeersslachtoffer er één te veel en streeft naar elk jaar minder verkeersslachtoffers en nul verkeersslachtoffers in 2050. De provincie werkt samen met andere wegbeheerders en organisaties aan een veilige infrastructuur en stimuleert verkeersveilig gedrag door middel van educatie en voorlichting. De provincie onderhoudt contact met politie en het Openbaar Ministerie (OM) over adequate handhaving.
Ruimte en middelen voor nieuwe infrastructuur zijn beperkt. De provincie kijkt daarom naar de mogelijkheden van nieuwe, digitale en innovatieve (data-)oplossingen om (vaar)wegen en fietspaden en openbaar vervoer nog beter te benutten en om mobiliteit schoner te krijgen bijvoorbeeld door faciliteiten voor elektrisch laden te verbeteren.
De zorg voor de aanleg en onderhoud van provinciale wegen, fietspaden en bruggen is een wettelijke taak van de provincie. Groei van de economie en bevolking zorgen voor meer mobiliteit en toenemende drukte. Grote hoeveelheden werkzaamheden aan infrastructuur zorgen voor meer hinder. De verkeersveiligheid staat onder druk en mobiliteit kan en moet duurzamer.
De provincie streeft naar een vitaal Zuid-Holland met goed bereikbare steden en dorpen waar het goed wonen, werken en recreëren is, en waar iedereen op een makkelijke, veilige en duurzame manier zijn bestemming kan bereiken of goederen kan vervoeren. We strevenDe provincie streeft naar een toekomstbestendig Zuid-Holland.
W
De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
De provincie wil een gezonde, sociale en duurzame leefomgeving voor haar inwoners met vitale en goed bereikbare steden en dorpscentra waar het fijn werken, wonen, recreëren is. Zuid-Holland streeft naar een toekomstbestendig Zuid-Holland met goed openbaar vervoer.
De provincie realiseert, samen met de MRDH, een adequaat aanbod van Openbaar Vervoeropenbaar vervoer zonder uitstoot van schadelijke stoffen zoals CO2, stikstof en fijnstof in het vervoergebied van de provincie Zuid-Hollandstikstof. Het moet snel, betrouwbaar en beschikbaar zijn en is daarmee waar mogelijk een volwaardig alternatief voor de auto. De provincie wil dat dit snel, frequent, betrouwbaar, beschikbaar en betaalbaar is en. Adequaat ov maakt samen met lopen, de fiets en deelvervoer een reis van deur tot deur mogelijk maakt.
Economische groei, een groeiende bevolking, veel werkzaamheden aan infrastructuur en een trek naar de stad zorgen voor toenemende druk op delen van het openbaar vervoer. Tegelijkertijd zijn er gebieden waar standaard openbaar vervoer met vaste lijnbussen niet past bij de behoefte en het gebruik.
Zorgen voor openbaar vervoer is een wettelijk taak. We doenDe provincie doet dat door openbaar vervoer in concessies aan te besteden en te managen. Provinciale Staten bepaaltbepalen de gewenste (minimale) kwaliteit van het openbaar vervoer, voorafgaand aan een nieuwe concessieperiode. De provincie verstrekt aan de vervoerders jaarlijkse exploitatiesubsidies.
Bestaande wegen kunnen de groei in vervoer lang niet altijd aan, waardoor er files en parkeerproblemen ontstaan. Ook zijn er maar beperkte mogelijkheden om de infrastructuur uit te bereiden. Om de mobiliteitsgroei op te kunnen vangen wil de provincie daarom mensen positief verleiden om andere vormen van vervoer te gebruiken, zoals fiets en openbaar ververvoer.
Waar het openbaar vervoer nu al goed wordt gebruikt wil de provincie dit uitbreiden:. Openbaar vervoer is het beste middel voor snelle collectieve verplaatsingen tussen (grotere) kernenwoon- en werkgebieden. De provincie zet ook in op een combinatie van voorzieningen om een gebied bereikbaar te houden en waarin vaste lijnbussen niet voor alle situaties de oplossing zijn. Binnen het openbaar vervoer wordt daarom nu een omslag gemaakt naar collectieve mobiliteit (ook wel publiekepubliek vervoer genoemd) waarin de keten centraal staat. Deeltaxi’sDaarin dragen deeltaxi’s, deelfietsen, buurtbussen, fietsenstallingen en fietspaden maken daarin steeds meer integraal onderdeel uit vansamen bij aan het nieuwe aanbod dat beter aansluit bij de wensen van mensen. De provincie wil een voorloper zijn met creativiteit en innovatie in het openbaar vervoer en daarmee een goede bereikbaarheid van de hele provincie bereiken.
De provincie wil een voorloper zijn op creativiteit en innovatie in het openbaar vervoer en daarmee een goede bereikbaarheid van de hele provincie realiseren.
De beleidskeuze ‘Adequaat aanbod openbaar vervoer’ heeft als werkingsgebied ‘Concessie- en contractgebied openbaar vervoer’. Samen met de MRDH verzorgt de provincie het ov in geheel Zuid-Holland.
X
De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Het vervoer van goederen dient zo efficiënt en schoon mogelijk plaats te vinden en bij te dragen aan de bereikbaarheid, economische ontwikkeling en leefbaarheid. Daarbij vindt de provincie het benutten van de verschillende modaliteiten weg, water, spoor en buisleidingen van groot belang. De provincie streeft naar een bewuste keuze en stimuleert meer vervoer per spoor en vervoer over water. En ook schoon vervoer zonder onnodige emissies. De provincie kijkt hierbij ook grensoverschrijdend naar internationale goederencorridors. De provincie wil vervoersmodaliteiten en goederenstromen in samenhang met ruimtelijke ontwikkelingen organiseren en uitwerken, van stedelijke en regionale distributie tot multimodale (inter)nationale goederencorridors.
Het vervoer van goederen dient zo efficiënt, effectief en schoon mogelijk plaats te vinden en bij te dragen aan de bereikbaarheid, economische ontwikkeling en leefbaarheid. De provincie zet in op een toekomstbestendig Zuid-Holland. Dit betekent dat de provincie een beweging naar een toekomstbestendige economie nastreeft met een betere leefomgevingskwaliteit en gezondheid. Ze geeft voorrang aan een duurzame, digitale en inclusieve economie, met borging van maatschappelijke meerwaarde. Daarom moeten de schaarse ruimte en infrastructuur effectiever gebruikt worden.
Zuid-Holland is een van Europa’s meest belangrijkbelangrijkste internationale transportknooppunten, met de Rotterdamse haven, de greenports enGreenports, de transportassen naar het Europese achterland en aansluiting op het Trans-Europese transportnetwerk (TEN-T). De druk op deze goedereninfrastructuur neemt toe door de verwachte stijging van de containerstromen in het komende decennium en een groeiende bevolking. Verder zalwordt het de komende 10 jaar de wegcapaciteitdrukker op de wegen rond Rotterdam afnemen door de vele geplande onderhoudswerkzaamheden. Het verduurzamen en optimaliseren van goederenstromen is dan ook nodig voor een gezonde ruimtelijke en economische ontwikkeling in Zuid-Holland.
Voor het functioneren van het bedrijfsleven in Zuid-Holland is de aan- en afvoer van goederen en grondstoffen essentieel. Een efficiënt goederenvervoer is goed voor de economie en de leefomgeving. Ook komt dit ten goede aan de verkeersdoorstroming en de verkeersveiligheid. Distributiecentra clusteren we zoveel mogelijk op bestaande plekken. Daarbij stimuleren we dubbel ruimtegebruik en vergroening van zo’n gebied.
De samenleving en het bedrijfsleven in Zuid-Holland zijn afhankelijk van de aan- en afvoer van goederen en grondstoffen. Efficiënt goederenvervoer is nodig voor de economie en de leefomgeving. En voor de verkeersdoorstroming en de verkeersveiligheid.
De Provincie zet in op meer samenhang tussen economische ontwikkeling, ruimtelijke keuzes en de capaciteit van infrastructuur, en op digitalisering en schonere energievormen. Daarbij vindt de provincie het benutten van de verschillende modaliteiten weg, water, spoor en buisleidingen belangrijk. De provincie stimuleert meer vervoer per spoor en vervoer over water. En schoon vervoer zonder onnodige emissies. De provincie kijkt hierbij ook grensoverschrijdend naar internationale goederencorridors. De provincie wil vervoersmodaliteiten en goederenstromen in samenhang met ruimtelijke ontwikkelingen organiseren en uitwerken, van stedelijke en regionale distributie tot multimodale (inter)nationale goederencorridors. En stimuleert efficiënt ruimtegebruik, zoals regionale hubs (centraal knooppunt of verzamelpunt) voor haven-, vers-, stads- en bouwlogistiek en het clusteren van distributiecentra, truckparking en clean energy hubs.
Y
De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Om ervoor te zorgen dat de provincie Zuid-Holland voor iedereen bereikbaar is en blijft op een duurzame en veilige manier legtverbetert de provincie ook nieuwe provincialebestaande infrastructuur aan en verbetert bestaandelegt waar nodig ook nieuwe provinciale infrastructuur aan. Of een infrastructurele ingreep passend en nodig is, wordt bepaald door onderzoek te doen naar oorzaken en mogelijkmogelijke maatregelen. Hierbij wordt integraal gekeken of lopen, fietsen, OV en deelvervoer ook een bijdrage aan de oplossing kunnen leveren. Ook wordt nadrukkelijk gekeken of bestaande infrastructuur beter kan worden benut. De fysieke en financiële ruimte zijn immers beperkt. Daarnaast draagt de provincie bij aan projecten van anderenandere overheden door middel van advisering en/of een financiële bijdrage. VerkeersveiligheidVerkeersveilige infrastructuur, duurzaamheid, gezondheid en duurzaamheidcirculariteit zijn standaard elementen in de voorbereiding van projecten.
Zuid-Holland moet in het komende decennium een fors aantal woningen bouwen en de bestaande woonvoorraadwoningvoorraad beter benutten en toekomstbestendig maken. Stad en land raken steeds sterker met elkaar fysiek verbonden, waarbij in het landelijk gebied behoud van voorzieningen en leefbaarheid een uitdaging vormenvormt. Tegelijk staat onze sterke bereikbaarheidspositiede bereikbaarheid onder druk. Economische groei, een groeiende bevolking en een trek naar de stad zorgen voor toenemende drukte op de bestaande infrastructuur, zowel wat betreft goederen- als personenvervoer. De Rijksrijks- en provinciale wegen in Zuid-Holland blijven onverminderd druk, fietspaden worden steeds drukker en de bereikbaarheid van de landelijke gebieden staat onder druk.
De zorg voor de aanleg en onderhoud van provinciale wegen, fietspaden en bruggen is een wettelijke taak van de provincie. De provincie wil door aanleg en verbetering van eigen infrastructuur en van derden (met een nationaal of regionaal belang) de bereikbaarheid verbeteren en daarmee de leefbaarheid in Zuid-Hollandverbeteren.
Bij de voorbereiding wordt breed in kaart gebracht welkeworden problemen en kansen aanleiding zijn, welkede mogelijke oplossingsrichtingen kunnen worden beschouwd en welke stakeholders daarbijde betrokken kunnen/moeten wordenpartijen in kaart gebracht. Op basis daarvan kunnen de deelnemende partijen beslissen of en, zo ja, welke oplossingsrichtingen uitgewerkt zouden moeten worden. De aanpak wordt bijdeelnemende partijen leggen de start dooraanpak bij de deelnemende partijenstart duidelijk vastgelegdvast op basis van een besluit: scope, processtappen en planning, participatie, financiën en personele inzet, besluitvorming en aansturing.
Z
De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Om de bereikbaarheid op peil te houden legtverbetert de provincie ook nieuwebestaande infrastructuur aan of verbetert bestaande infrastructuuren legt nieuwe infrastructuur aan. Deze projecten worden gerealiseerd op basis van een besluit waarin de inhoudelijke scope, planning en het financieelfinanciële kader zijn vastgelegd.
Zuid-Holland moet in dehet komende jarendecennium een fors aantal woningen bouwen en de bestaande woonvoorraad beter benutten en toekomstbestendig maken. Een veranderende economie vraagt om meer aandacht voor de bereikbaarheid van werklocaties en circulaire goederen en grondstofstromen. Stad en land raken fysiek steeds sterker met elkaar verbonden, waarbij in het landelijk gebied behoud van voorzieningen en leefbaarheid een uitdaging vormenvormt. Tegelijk staat de sterke bereikbaarheidspositie van de provinciebereikbaarheid onder druk. Economische groei en, een groeiende bevolking en een trek naar de stad zorgen voor toenemende drukte op de bestaande infrastructuur, zowel wat betreft goederen- als personenvervoer. De Rijksrijks- en provinciale wegen in Zuid-Holland blijven onverminderd druk, fietspaden worden steeds drukker en de bereikbaarheid van de landelijke gebieden staat onder druk.
De zorg voor de aanleg en onderhoud van provinciale wegen, fietspaden en bruggen is een wettelijke taak van de provincie. De provincie wil door aanleg en verbetering van eigen infrastructuur en van derden (met een nationaal of regionaal belang) de bereikbaarheid verbeteren en daarmee de leefbaarheid in Zuid-Holland.
AA
Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
BB
Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
CC
Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
DD
Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
EE
Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
FF
Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
GG
De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Bij het benutten van hernieuwbare bronnen zet de provincie tot 2030 in op wind- en zonne-energie.
De provincie biedt ruimtelijk mogelijkheden voor windenergie. Rijk en provincies hebben hierover afspraken gemaakt in het Klimaatakkoord uit 2019. Hiermee verbindt de provincie zich aan het realiseren van de internationale en nationale doelstellingen om de CO2-uitstoot te verminderen en het energieverbruik te reduceren. Windenergie is, naast o.a. zonne-energie en warmte, een van de duurzame energiebronnen waar de provincie op inzet om dit doel te bereiken.
De provincie wil het gebruik van zonne-energie actief faciliteren en ondersteunen, omdat zonne-energie een groeiende bijdrage levert aan de productie van hernieuwbare energie. Voorop staat de voorkeur voor meervoudig ruimtegebruik, zoals het benutten van daken en overige geschikte functies. In een provincie waarin onbebouwde ruimte een schaars en waardevol goed is, is een terughoudende benadering van zonnevelden in die open ruimte op zijn plaats, in combinatie met een stimulerende benadering voor zonnepanelen en warmtecollectoren op dak.
In de provincie Zuid-Holland is onbebouwde ruimte een schaars en waardevol goed. Zorgvuldig omgaan met deze schaarse ruimte is daarom uitgangspunt van beleid. Voor windenergie wijst de provincie locaties aan. De locaties zijn het resultaat van een afweging tussen eisen vanuit windenergie en voorwaarden vanuit landschap en ruimtelijke kwaliteit.
Provinciale Staten hebben in juni 2021 over de zeven RES-regio’s een besluit genomen en deze vastgesteld als strategische verkenning. Hierin zijn zoekgebieden voor wind- en zonne-energie vastgesteld. De RES-regio's werken deze zoekgebieden uit naar zoeklocaties. In de RES’en wordt een belangrijk deel van de geformuleerde ambitie van de regio’s voor de opwek van duurzame elektriciteit ingevuld met zonne-energie. Zonnevelden buiten bestaand stads- en dorpsgebied hebben invloed op de kwaliteit van het landschap en de ruimte voor voedselproductie.
De provincie wil ruimte bieden aan zonne- en windenergie om het gezamenlijke RES-doel – het opwekken van 6,3-6,8 TWh aan duurzame elektriciteit – te kunnen behalen. Hiermee draagt de provincie bij aan de doelen in de Klimaatwet en de afspraken uit het Klimaatakkoord. Het behalen van het RES-doel draagt ook bij aan het provinciale beleidsdoel om het gebruik van fossiele energiebronnen af te bouwen en toe te willen naar een klimaatneutrale energievoorziening.
De provincie biedt ruimte voor de toenemende elektriciteitsbehoefte van Zuid-Holland op een schone, onafhankelijke manier. De ruimte in Zuid-Holland is beperkt, daarom wil de provincie zorgvuldig omgaan met de schaarse ruimte en een goede afweging maken tussen verschillende provinciale waarden. Ook wanneer de vraag naar ruimte voor hernieuwbare elektriciteit na 2030 groeit, zoals het Rijk verwacht in het Nationaal Plan Energiesysteem.
De provincie werkt mee aan Europese en nationale energiedoelen om de CO2-uitstoot te verminderen, het aandeel duurzame energie te vergroten en het energieverbruik te reduceren. Naast in te zetten op een duurzame warmtevoorziening zijn zonne-energie en windenergie duurzame energiebronnen waar de provincie op inzet om dit doel te bereiken. Daarnaast heeft de provincie een bovenregionale rol in het ruimtelijke domein en participeert zij in de RES’ en. Vanuit deze rollen legt de provincie haar ruimtelijk beleid voor zonne- en windenergie vast in de omgevingsvisie.
De Elektriciteitswet 1988 bepaalt dat voor windparken met een opgesteld vermogen tussen 5 en 100 MW de provincie bevoegd gezag is. Voor de omgevingsvergunning is de gemeente bevoegd gezag als sprake is van een vermogen dat minder bedraagt dan 5 MW. Boven de 5 MW zijn GS rechtstreeks bevoegd gezag. Gedeputeerde Staten kunnen ervoor kiezen deze bevoegdheid aan de gemeente over te laten als daardoor versnelling van de ontwikkeling wordt bereikt.
De provincie werkt mee aan Europese en nationale energiedoelen om de CO2-uitstoot te verminderen, het aandeel duurzame energie te vergroten en het energieverbruik te reduceren. Dit is essentieel om een leefbaar klimaat en een gezonde leefomgeving te behouden voor zowel de huidige als toekomstige generaties.
Door klimaatverandering, volle stroomnetten en een groeiende vraag naar elektriciteit is het steeds belangrijker om ruimte te maken voor lokale, duurzame elektriciteit en deze slim te gebruiken. Zo komt er genoeg groene stroom voor nieuwe huizen, bedrijven, scholen en andere voorzieningen. Ook ondersteunt dit de elektrificatie van mobiliteit en industrie.
In de provincie Zuid-Holland is onbebouwde ruimte zeer waardevol. Zorgvuldig omgaan met deze schaarse ruimte is daarom uitgangspunt van beleid. Tegelijkertijd is het van belang om voldoende ruimtelijke mogelijkheden te creëren voor de opwek van duurzame elektriciteit, om aan de afspraken uit het Klimaatakkoord en de uitwerking daarvan in de RES 1.0 te voldoen. Lokale, duurzame opwek door zon en wind versterkt de energieonafhankelijkheid van de provincie. Daarnaast kunnen omwonenden direct meeprofiteren van de opbrengsten via bijvoorbeeld energiecoöperaties.
De provincie heeft een bovenregionale rol in het ruimtelijke domein en participeert in de RES-regio's. Vanuit deze rollen legt de provincie haar ruimtelijke beleid voor zonne- en windenergie vast.
De Energiewet bepaalt dat de provincie bevoegd gezag is voor windparken met een opgesteld vermogen tussen 15 en 100 megawatt (MW) en dit mogelijk kan maken met een projectbesluit. Voor zonnevelden bepaalt de Energiewet dat de provincie bevoegd gezag is voor een projectbesluit bij een opgesteld vermogen tussen 50 en 100 MW. Dat betekent dat gemeenten voor zonnevelden in de regel bevoegd gezag zijn.
Gedeputeerde Staten kunnen ervoor kiezen de bevoegdheid om windenergie mogelijk te maken over te laten aan de gemeente binnen de daarvoor geldende voorwaarden uit de Energiewet. Daarvoor moeten Gedeputeerde Staten een besluit nemen en daarmee moet de gemeente instemmen.
In Zuid-Holland leggen GSwillen Gedeputeerde Staten de bevoegdheid bij de gemeenteaan gemeenten overdragen als voldoende verzekerd is dat de gemeente zich inzet voor de ontwikkeling van windenergie. Daarvoor worden overeenkomsten gesloten. Met name private partijen en energiecoöperaties zijn aan zet voor initiatieven tot daadwerkelijk plaatsing van windturbines en exploitatie daarvan.
Naast de bevoegdheid rond de omgevingsvergunning heeft de provincie uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening en zorgvuldig ruimtegebruik (ruimtelijke kwaliteit) een belang bij de afwegingen van (grotere) windturbines.
Met het oog op de verwachte klimaatveranderingen en energieschaarste is het voorzien in een groter aandeel duurzame energie urgenter geworden. Het bieden van ruimtelijke mogelijkheden voor windenergie is daarbij van groot belang.
Ruimtelijk uitgangspunten windenergie
Moderne windturbines hebben grote impact op de ruimtelijke kwaliteit van het landschap en de leefomgeving. Daarom is een zorgvuldige en bovenregionale afweging over de locatiekeuze op provinciaal niveau van belang. De provincie wil moderne, grote turbines geconcentreerd plaatsen in daarvoor geschikte gebieden en versnippering over de hele provincie voorkomen. De provincie geeft ruimte aan clusters en lijnopstellingen van windenergie in de daarvoor meest geschikte gebieden.
Plaatsingsvisie wind
De provincie heeft het ruimtelijk uitgangspunt windenergie vertaald naar een plaatsingsvisie voor wind. Het ruimtelijk uitgangspunt is dat een opstelling van windturbines (een windpark) is gekoppeld aan grote landschappelijke structuren op een logische plek. Dit verschilt per landschap. De provincie onderscheidt daarin de polders en droogmakerijen van de veenlandschappen, de zuidelijke delta en de as van het dynamisch Haven Industrieel Complex. Binnen deze landschappen ziet de provincie op de volgende plekken kansen voor windenergie:
In de Zuidelijke Delta zijn windparken passend langs de grote scheidslijnen tussen land en water. De windturbines passen bij de maat en schaal van dit landschap, bijvoorbeeld op de randen van de eilanden bij de grote wateren en op de dammen en dijken.
Langs de as Maasvlakte-Merwedezone zijn windturbines passend vanwege het industriële karakter van dit gebied en de grote energievraag die hierbij hoort. Zoekgebieden en locaties voor windenergie liggen hier in de havens of industriegebieden en langs grootschalige infrastructuur, zoals de A15.
Ten noorden van de as Maasvlakte-Merwedezone, in het veen- en droogmakerijenlandschap liggen zoekgebieden en locaties voor windenergie in de grootschalige droogmakerijen of langs de gebundelde structuur N11, spoor en Oude Rijn. In de veenpolders is de ruimte beperkter, mede vanwege de aanwezigheid van talrijke weidevogels. Toch ziet de provincie hier beperkt mogelijkheden voor windturbine-opstellingen in de zeer langgerekte open ruimten.
Zoekgebieden windenergie
Naast de locaties voor windenergie zoals opgenomen in de Omgevingsverordening heeft de provincie gezocht naar potentiële gebieden voor windenergie. Deze zijn weergegeven op de kaart Zoekgebieden Windenergie. Dit zijn gebieden waar de provincie op regionale schaal kansen ziet voor windparken, maar nog wel een nadere afweging moet plaatsvinden.
Deze afweging maakt de provincie samen met de RES-partners. Samen met hen werkt de provincie aan een ontwikkelstrategie met planning om te verkennen waar en wanneer windturbines in deze zoekgebieden het beste te realiseren zijn. Bepaalde zoekgebieden kunnen worden omgezet naar locaties voor windenergie in de Omgevingsverordening.
De provincie onderscheidt primaire en secundaire zoekgebieden. De primaire zoekgebieden hebben de voorlopige voorkeur van de provincie. Niet alle zoekgebieden hoeven tot realisatie komen. Zo ligt een aantal zoekgebieden bij elkaar in de buurt, zoals enkele zoekgebieden ten zuiden van Alphen aan den Rijn. Deze zoekgebieden sluiten elkaar uit. Hier zit ruimte voor een verdere afweging in samenwerking met onze partners. Hoe GS dit verder willen uitwerken, staat in het Omgevingsprogramma, maatregel 3.1.1.1.
Kaart Zoekgebieden Windenergie
Bij uitwerking van de zoekgebieden geldt een aantal uitgangspunten:
Bij de ontwikkeling wordt gezocht naar opstellingen die hinder voor omwonenden en het aantal gehinderde omwonenden tot een minimum beperken
De voorkeur wordt gegeven aan eenvoudige lijnopstellingen en heldere clusters, in samenhang met de kenmerken van het landschap;
Een minimale afstand van vijf kilometer tussen opstellingen om storende interferentie tussen windparken te voorkomen, tenzij anders aangetoond;
De opstelling is zorgvuldig en in samenhang ontworpen en streeft een rustig beeld na;
De richtingsverandering bij een lijnopstelling moet beperkt en bij voorkeur constant blijven;
Bij de ontwikkeling wordt er gezocht naar landschapsinrichting in de omgeving die leidt tot verminderde dominantie van de turbines, zoals wegbeplanting langs wegen.
Beschermende werking van de zoekgebieden en locaties
De provincie streeft ernaar het plaatsingspotentieel voor windenergie te behouden en waar mogelijk te versterken. Daarom is het belangrijk dat in en rondom de in de omgevingsverordening aangewezen locaties voor windenergie geen ontwikkelingen plaatsvinden die belemmerend kunnen zijn voor de plaatsing van windturbines.
In en rondom locaties voor windenergie in de omgevingsverordening worden ruimtelijke ontwikkelingen zo gepland dat het potentieel voor windenergie behouden blijft of versterkt wordt. Gemeenten kunnen geen ruimtelijke ontwikkelingen mogelijk maken die van invloed kunnen zijn op dit potentieel, tenzij de provincie daar mee kan instemmen. De bescherming richt zich alleen op het voorkomen van ontwikkelingen van windturbinegevoelige objecten. De provincie volgt hierbij de definitie voor windturbinegevoelige objecten van het Rijk en sluit hiermee aan op het beleid voor de bescherming van de onbebouwde ruimte.
De beschermende werking is niet van toepassing op de locaties voor windenenergie in het Haven Industrieel Complex (HIC) en de Krabbepolder en Krabbegors.
Kleine en middelgrote windturbines
Naast de grote windturbines is er in de provincie ruimte voor kleinere windturbines.
Middelgrote windturbines met een as-hoogte tot 45 meter zijn binnen bestaand stads- en dorpsgebied (BSD) toegestaan. Hierbinnen kan de gemeente eigenafwegingen maken vanuit het lokale effect op energieopwekking, ecologie en de ruimtelijke impact. Indien provinciale belangen rond landschap, cultuurhistorie, kroonjuwelen, ecologie en recreatie in het geding zijn, moet dit worden meegewogen. Vooroverleg bij het opstellen van omgevingsplan wijzigingen hierover is daarom aan te bevelen.
Kleine windturbines met een as-hoogte tot 15 meter mogen overal worden geplaatst, mits rekening gehouden wordt met het omringende landschap en de cultuurhistorische, ecologische en recreatieve kwaliteiten. Indien provinciale belangen in het geding zijn moet dit worden meegewogen.
De provincie maakt het duurzaam opwekken van elektriciteit ook buiten BSD bij agrarische bouwpercelen en installaties van waterschappen onder condities mogelijk voor windturbines met een as-hoogte groter dan 15 meter tot maximaal 30 meter. Dit gaat onder andere om locatiespecifiek onderzoek om een goede landschappelijke en ecologische inpassing te waarborgen. De provincie hanteert als uitgangspunt dat de impact op het net van een molen minimaal is en netcongestie niet wordt vergroot.
Ruimtelijke uitgangspunten zonne-energie
Het beleid voor zonne-energie is gebaseerd op de volgende principes:
De provincie stimuleert de realisatie en het gebruik van zonne-energie actief. Meervoudig ruimtegebruik, zoals het benutten van daken en overige geschikte functies, heeft daarbij de voorkeur.
Voor zonnevelden is een terughoudende benadering in de open ruimte op zijn plaats. Deze terughoudendheid wordt gecombineerd met een stimulerende benadering voor zonnepanelen en warmtecollectoren op dak. Zonnevelden buiten bestaand stads- en dorpsgebied hebben invloed op de kwaliteit van het landschap en de ruimte voor voedselproductie.
Uitgaande van onderstaande principes maakt de provincie de realisatie van zonne-energie ruimtelijk mogelijk. Deze principes gelden ook binnen het bestaande stads- en dorpsgebied en onder voorwaarden op een aantal voorkeurslocaties en functies daarbuiten.
Principes voor realisatie van zonne-energie:
Meervoudig ruimtegebruik. Benut bestaande en nieuwe bebouwing en overige functies die combinaties kunnen vormen met zonne-energie. (PV en warmtecollectoren) ;
Bescherming van de schaarse open ruimte en landschapswaarden. Dit betekent dat deDe provincie terughoudend is terughoudend met het toestaan van zonnevelden. ;
Een goede ruimtelijke ordening, waarbij energie-infrastructuur (energienetwerk) als leidend principe wordt gehanteerd. Wek energie op daar waar het gebruikt wordt (in of nabij de bebouwde omgeving) en waar aansluiting op het energienetwerk logisch is. ;
Ruimtelijke kwaliteit, zorgvuldig omgaan met de bestaande functies en kwaliteiten van het gebied. Bij de locatiekeuze, omvang en inrichting van een zonneveld en eventueel bijbehorende energieopslag zijn de regels voor ruimtelijke kwaliteit uit de Omgevingsverordening altijd van toepassing.
Uitgaande van deze principes maakt de provincie de realisatie van zonne-energie ruimtelijk mogelijk, binnen het bestaande stads- en dorpsgebied en onder voorwaarden op een aantal voorkeurslocaties en functies daarbuiten.
Ruimtelijke uitgangspunten windenergie
Mede door de omvang en invloed op de ruimtelijke kwaliteit en het landschap van grote windturbines is het van belang een zorgvuldige en bovenregionale afweging op provinciaal niveau te maken over de locatiekeuze. De provincie wil grote turbines geconcentreerd plaatsen in daarvoor geschikte gebieden en versnippering over de hele provincie voorkomen.
De ruimtelijke uitgangspunten zijn daarbij dat windenergie passend is langs grootschalige infrastructuur (snelwegen), op grote bedrijventerreinen of op de grote scheidslijnen tussen land en water. Windturbines worden geplaatst ‘daar waar het waait’ (denk aan kustgebieden), ‘daar waar energie gevraagd wordt’ (denk aan industrie) en ‘daar waar ze aan kunnen sluiten bij grote landschappelijke structuren’ (grootschalige overgangen land-water, grote lijnvormige (infra)structuren (havengebied)).
De voorkeur wordt gegeven aan eenvoudige lijnopstellingen en clusters, in samenhang met en evenwijdig aan de betreffende infrastructuur en scheidslijnen.
Bestaande opstellingen van grote windturbines kunnen ter plaatse worden vervangen en -binnen de in de verordening opgenomen voorwaarden- opgeschaald worden.
Naast de grote windturbines is er in de provincie ruimte voor kleinere windturbines. Turbines met een as-hoogte tot 15 meter mogen binnen en buiten bestaand stads- en dorpsgebied worden geplaatst, mits rekening gehouden wordt met het omringende landschap en de cultuurhistorische, ecologische en recreatieve kwaliteiten. Voor windturbines met een as-hoogte tot 45 meter kan de gemeente daarin haar afwegingen maken vanuit het lokale effect op de energieopwekking en ruimtelijke impact. Indien daarbij provinciale belangen rond landschap, cultuurhistorie, kroonjuwelen, ecologie en recreatie in het geding komen, zal de provincie daarover een zienswijze kunnen indienen. Vooroverleg hierover is daarom aan te bevelen.
HH
De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
De provincie hanteert een percentage van minimaal 50% lokaal eigendom (mede-eigenaarschap) per (grootschalig) zon- of windproject en streeft naar 100% lokaal eigendom. Daarmee wordt lokaal zeggenschap over energieprojecten vergroot en is het mogelijk dat de omgeving voordelen ervaart van de opbrengsten van een energieproject. Met een hoger percentage lokaal eigendom wordt een verhoging van de lokale acceptatie van energieprojecten beoogd. De provincie hanteert deze percentages vanaf de start van een project, omdat dan de invloed van de omgeving op het ontwerp van een zonne- of windpark het grootste is.
Naast Lokaal Eigendom zijn er andere vormen van financiële participatie en opbrengsten voor de omgeving mogelijk. De initiatiefnemer van een project (private ontwikkelaar óf lokale partijen) zijn verantwoordelijk voor een gesprek met de omgeving om tot afspraken over de inzet van deze vormen van financiële participatie te komen.
De provincie Zuid-Holland wil een eerlijke energietransitie realiseren: een transitie waarin iedereen kan meedoen en profiteren, en waarin de lusten en lasten evenwichtiger verdeeld worden.
De provincie wil inwoners, bedrijven en maatschappelijke organisaties op een betekenisvolle manier betrekken bij de ontwikkeling van energieprojecten, zodat plannen in samenspraak met de omgeving tot stand komen. Door dit vroegtijdig en transparant te organiseren wil zij dat iedereen kan meedenken en meedoen. En door een zorgvuldige afweging tussen het maatschappelijk belang van de energietransitie en de specifieke voor- en nadelen voor de directe omgeving, wil zij dat projecten meer draagvlak krijgen.
De provincie stimuleert financiële participatie en lokaal eigendom. Zo krijgt de omgeving niet alleen inspraak, maar ook daadwerkelijk zeggenschap en de mogelijkheid om te delen in de opbrengsten van duurzame energieprojecten. Bovendien draagt zeggenschap van lokale partijen, zoals energiecoöperaties, bij aan vertrouwen en slimme lokale oplossingen in de energietransitie. De provincie hanteert een percentage van minimaal 50% lokaal eigendom per duurzame energieproject, zoals zonne- of windenergie.
De provincie wil dat de transitie haalbaar en toegankelijk is voor iedereen. Dit vraagt met name aandacht voor achtergestelde en kwetsbare groepen. Zij hebben vaker te maken met hoge energiekosten, (energie)armoede, en een gebrek aan handelingsperspectief. De provincie wil deze ongelijkheid verkleinen, om te voorkomen dat zij onevenredig worden belast en juist kansen krijgen om te profiteren van verduurzaming.
Het aantal lokale initiatieven voor het opwekken van duurzame energie blijft toenemen. In de provincie Zuid-Holland is onbebouwde ruimte waardevol. Zorgvuldig omgaan met deze schaarse ruimte is daarom uitgangspunt van beleid. Een aspect van deze zorgvuldigheid is het streven naar lokaal draagvlak en de mogelijkheid om lokaal deel te nemen aan een project. Via lokaal eigendom wordt zeggenschap gecreëerd over de locatie, omvang, inrichting en exploitatie van zon- en windprojecten.
De energietransitie is noodzakelijk om klimaatdoelen te behalen. Deze transitie gaat gepaard met ingrijpende veranderingen in de energievoorziening, ruimtelijke inrichting en economische structuur. Daarnaast is de energietransitie een belofte voor een schone en gezonde leefomgeving, waar iedereen baat bij heeft. Zonder aandacht voor rechtvaardigheid kan deze transitie leiden tot ongelijke verdeling van zeggenschap, baten en lasten, en verlies van draagvlak. Het Klimaatakkoord en de Omgevingswet leggen nadruk op participatie, lokaal eigendom en het betrekken van maatschappelijke belangen. Dit vraagt om gerichte provinciale inzet op eerlijkheid en inclusiviteit in de energietransitie.
De provincie werkt mee aan Europese en nationale energiedoelen om de CO2-uitstoot te verminderen en het energieverbruik te reduceren. Zonne- en windenergie zijn duurzame energiebronnen waar de provincie op inzet om dit doel te bereiken. Daarnaast heeft de provincie een bovenregionale rol in het ruimtelijke domein en participeert zij in de Regionale Energie strategieën (RES’en). Vanuit deze rollen legt de provincie haar beleid voor lokaal eigendom van zonne- en windenergie vast in de omgevingsvisie en werkt dit uit in een apart beleidskader.
De provincie heeft een regierol in de ruimtelijke inpassing van energieprojecten, de uitvoering van RES’en en de ontwikkeling van energie-infrastructuur. Het waarborgen van participatie-eisen, de opbouw van sterke energiegemeenschappen en het realiseren van lokaal eigenaarschap vereisen samenwerking en afstemming over gemeentegrenzen heen. Gemeenten kunnen dit niet altijd zelfstandig of uniform borgen. Provinciale inzet is daarom nodig om ongelijkheid te voorkomen, regionale afstemming te organiseren en de energietransitie op een eerlijke manier te realiseren.
De provincie gaat in grootschalige energieprojecten (windprojecten en zonneprojecten vanaf 10MW) in Zuid-Holland ervan uit dat minimaal 50% van het eigendom van de productie belegd wordt bij lokale omgeving en streeft naar 100%. Dat kan gaan om inwoners, lokale overheden en lokale MKB (waarbij inwoners en MKB lokaal eigendom verwerven via energiecoöperaties met minstens tien leden, een open lidmaatschap en democratische besluitvorming). De precieze definitie van lokaal eigendom en de eisen aan energiecoöperaties werkt de provincie uit in een apart beleidskader. Per project wordt in het participatieplan (in samenspraak met de omgeving) vastgelegd wie wordt verstaan onder de lokale omgeving. De provincie verwacht dat een initiatiefnemer minimaal 50% lokaal eigendom van een project kan laten zien bij het verzoek om een principebesluit en laat zien hoe daaraan is gewerkt door het opstellen en uitvoeren van een participatieplan.
Doorgaans is de provincie vanuit de rol als bevoegd gezag of vanuit de verantwoordelijkheid voor goede ruimtelijke ordening betrokken bij een initiatief voor de ontwikkeling van (een) windturbine(s) of een zonneveld. In dat geval is er een initiatiefnemer die de provincie vraagt om vroegtijdig met de lokale omgeving een participatietraject aan te gaan om zo een goed beeld te krijgen van de wensen van de lokale partijen.
Financiële participatie
Financiële participatie van de omgeving kan op verschillende manieren worden bereikt, er worden 4 vormen onderscheiden:
Participatie bij duurzame energie
Bij participatie rond duurzame energie wordt onderscheid gemaakt tussen de beleidsfase en de projectfase.
Beleidsfase
In de beleidsfase wordt, aan de hand van provinciale opgaven, onderzocht welke locaties of gebieden geschikt zijn voor de ontwikkeling van bijvoorbeeld windturbines of zonneparken. Dit gebeurt hoofdzakelijk in het kader van de Regionale Energiestrategie (RES). In deze fase komen zoekgebieden tot stand, dit gebeurt mede door het betrekken van de omgeving door te informeren en te raadplegen. Zo worden zorgen, wensen en opvattingen opgehaald en meegewogen om te komen tot prioritaire en secundaire zoekgebieden. Het doel is niet om instemming te verkrijgen, maar om draagvlak te bevorderen via een transparant en zorgvuldig proces.
Projectfase
In de projectfase volgt een intensiever participatietraject, waarin de omgeving meer directe invloed heeft op de uitwerking en uitvoering van projecten. Dit gaat dan over het ontwerp, de precieze plaatsing van energie-installaties, en voorwaarden tijdens de bouw en exploitatie. Bovenop de wettelijke beïnvloedingsruimte zet de provincie zich actief in om de omgeving te betrekken, waarbij de provincie
inzichten en eventuele bezwaren van bewoners betrekt in het verdere besluitvormingsproces;
participatieafspraken tussen de omgeving, de provincie en initiatiefnemer vroegtijdig en concreet vastlegt in een omgevingsovereenkomst;
erop toeziet dat een initiatiefnemer de gemaakte (participatie)afspraken tijdig en zoals bedoeld uitvoert;
zorgt voor een duidelijk en vindbaar aanspreekpunt, al dan niet in de vorm van een relatiemanager. Van de initiatiefnemer wordt ook verwacht een aanspreekpunt voor de omgeving én de provincie te hebben;
zorgt voor deskundige ondersteuning aan de omgeving indien gewenst.
Ook streeft de provincie ernaar dat inwoners, lokale bedrijven en lokale partijen (mede)eigenaar van wind- en zonneprojecten worden, waardoor zij zeggenschap hebben in de projecten en meedelen in de opbrengsten. De provincie hanteert minimaal 50% lokaal eigendom als uitgangspunt. Hiermee heeft ook de omgeving profijt van de energie die wordt opgewekt.
Lokaal eigendom is één vorm van financiële participatie. Het betekent dat de omgeving, via een vereniging of (energie)coöperatie, als (mede)eigenaar risicodragend mee-investeert in en zeggenschap heeft over een energieproject. Daarnaast zijn er drie andere vormen van financiële participatie, namelijk:
Mede-eigenaarschap: omwonenden profiteren mee als mede-eigenaar van een wind- of zonneproject, via een vereniging of (energie)coöperatie. Lokaal eigendom is mede-eigenaarschap (risicodragend, mét zeggenschap) voor de lokale omgeving van een energieproject.
Financiële deelneming: omwonenden nemen risicodragend deel aan een project, bijvoorbeeld door aandelen, certificaten of obligaties
Omgevingsfonds: een deel van de opbrengsten komt ten goede aan maatschappelijke doelen in de buurt, zoals een sportclub of wijkvereniging
Omwonendenregeling: met een omwonendenregeling ontvangen mensen die in de directe omgeving wonen een voordeel. Bijvoorbeeld met korting op stroom afkomstig uit het project, een financiële compensatie of door investeringen in het verduurzamen van hun woning.
De provincie hanteert als uitgangspunt 50% lokaal eigendom van de productie van wind- en zonne-energie op land en streeft naar 100%. Ook is een uitgangspunt dat hierbij door de partijen gelijkwaardig wordt samengewerkt in de ontwikkeling, bouw en exploitatie van een energieproject. Dit is de eerstgenoemde van bovenstaande vormen van financiële participatie. Welke vorm(en) per project in welke mate worden gebruikt zal variëren en is de uitkomst van het gesprek met de omgeving, waaraan we in een apart beleidskader nadere voorwaarden stellen.
Verantwoordingsplicht voor een zorgvuldige afweging
De initiatiefnemer dient bij het verzoek om een principebesluit aan te tonen dat er een passend traject is geweest van communicatie en participatie. In het communicatie- en participatieverslag wordt door de initiatiefnemer weergegeven wat er is georganiseerd, wat de reacties waren van omwonenden en andere belanghebbenden en hoe de initiatiefnemer daarmee is omgegaan.
De initiatiefnemer geeft in het participatieverslag een toelichting en verantwoording tot welk afspraken over de hierboven genoemde vormen van financiële participatie dit heeft geleid. De initiatiefnemer geeft inzicht welk financieel bod is gedaan, hoe belanghebbenden hebben gereageerd en tot welke vorm van financiële participatie is gekomen. De provincie legt verantwoording af door rapportage over de inspraak bij de besluitvorming over de omgevingsvergunning.
Koppeling andere provinciale opgaven
De ontwikkeling van lokaal eigendom raakt aan de regels voor duurzame opwek met zonne- en windenergie en daarmee ook aan klimaat, biodiversiteit, circulariteit en participatie.
De initiatiefnemer van een project is verantwoordelijk voor een gesprek met de omgeving om tot afspraken over de inzet van lokaal eigendom en de andere vormen van financiële participatie te komen. Welke vorm(en) in welke mate worden gebruikt zal variëren en is de uitkomst van het gesprek met de omgeving. In het aparte beleidskader Participatie en Lokaal Eigendom worden provinciale verwachtingen, definities en uitgangspunten verder toegelicht.
II
De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
De provincie stelt zich ten doel om bij te dragen aan een snelle en betaalbare warmtetransitie, met minimale impact op de ruimte, zoveel mogelijk rekening houdend met de circulaire economie en klimaatadaptatie. Hierbij wordt aangesloten bij de door het Rijk gedefinieerde strategie ‘Klimaat en Energie’ voor een klimaatneutrale, fossielvrije en circulaire energievoorziening in 2050.
De provincie zet zich in voor de ontwikkeling en realisatie van bovenlokale warmtenetwerken als onderdeel van de gewenste warmtetransitie om het gebruik van aardgas te kunnen verminderen. De ontwikkeling van een bovenlokaal en klimaatneutraal warmtetransportnetwerk sluit goed aan bij de afspraken uit het klimaatakkoord, de Regionale Energiestrategie en het Rijks en provinciaal beleid. Het draagt bij aan het behalen van de doelen die daarbij zijn genoemd. De kansen voor synergie in de provincie worden door het uitwisselen van reststromen -zoals warmte – tussen industrie en stedelijke gebieden benut door de aanleg van bovenlokale warmtenetwerken. De provincie heeft de ambitie om daarvoor een regierol te ontwikkelen en past een afwegingskader Warmtekeuze toe bij de te maken keuzes in de warmtetransitie.
De provincie zet in op een zo groot mogelijke CO2-reductie. De unieke situatie in Zuid-Holland met verschillend aanbod van warmtebronnen en een bebouwde omgeving nabij, biedt kansen om CO2-reductie te bewerkstellingen via de warmtevoorziening. De provincie richt zich op een toekomstbestendig energiesysteem waarin de warmtetransitie een belangrijke rol heeft.
De warmtetransitie in de gebouwde omgeving (woningen, utiliteit, kantoren en glastuinbouw) is een onderdeel van de energietransitie gericht op ruimteverwarming en de voorziening van warm tapwater. Het klimaatakkoord benadrukt dat een forse opschaling van de duurzame warmtevoorziening nodig is. In vrijwel alle steden, dorpen en glastuinbouwgebieden zullen duurzame warmtebronnen, warmtesystemen en opslagsystemen tot ontwikkeling komen wat grote impact zal hebben voor gebouweigenaren en de leefomgeving.
In 2015 werd in het VN-klimaatverdrag van Parijs afgesproken om niet meer dan 2 graden °C opwarming van het mondiale klimaat toe te staan. Voor Nederland betekent dit dat er naar een klimaatneutrale gebouwde omgeving in 2050 en een klimaatneutrale glastuinbouw in 2040 wordt toegewerkt. Dit is vastgesteld in het Klimaatakkoord uit 2019.
In vrijwel alle steden, dorpen en glastuinbouwgebieden wordt ingezet op het minder of niet toepassen van aardgas om CO2 te reduceren. Dit gebeurt door in te zetten op maatregelen om energie te besparen en de ontwikkeling van duurzame warmtebronnen, warmtesystemen en warmte opslagsystemen te stimuleren. Dit zal impact hebben op de bovengrondse en ondergrondse leefomgeving. Naast warmte zal de behoefte aan koelte oftewel koude belangrijk worden voor klimaatadaptatie en het tegengaan van hittestress.
Om de warmtetransitie tot ontwikkeling te laten komen krijgen gemeenten meer sturingsmogelijkheden om de aanleg en exploitatie van collectieve warmtesystemen te bevorderen. Ook krijgen ze instrumenten om het publieke belang in de warmtevoorziening te waarborgen. Dit is vastgelegd in nationale wetgeving.
De provincie heeft een rol om de nationale en lokale opgaven te verbinden, ontwikkelingen te ondersteunen en te stimuleren.
Een efficiënte energiestrategie is er op gericht om voor verwarming zoveel mogelijk gebruik te maken van beschikbare warmte. De provincie kent een groot potentieel en aanbod van warmte uit grote warmtebronnen zoals geothermie en restwarmte. De inzet van deze bronnen kan in belangrijke mate bijdragen aan de warmtetransitie en aan de provinciale beleidsambitie voor de gebouwde omgeving. Deze bronnen maken transport en distributie van de warmte door ontwikkeling van bovenlokale warmtenetwerken noodzakelijk. In veel gevallen is de omvang van het warmte aanbod van een bron groter dan de lokale vraag in een buurt, wijk of gemeente. De optimale benutting van restwarmte en geothermie in de warmtetransitie is daarmee een vraagstuk dat gemeente- en stad overstijgend is en dat bovenlokaal en zelfs bovenregionaal ingepast moet worden.
Met een bovenregionaal warmtetransportnetwerk wordt bijgedragen aan de klimaatneutrale warmtevoorziening tegen maatschappelijk aanvaardbare kosten en met een beperkt beslag op de ruimte. Warmtenetwerken die gebruik maken van restwarmte vragen minder elektriciteit dan andere warmtevoorzieningen en daarbij vraagt restwarmte geen extra productie en ruimte. Het ruimtebesparende effect van een warmtetransportnetwerk geeft de provincie een extra belang bij het bereiken van zo veel mogelijk lokale warmtedistributienetten.
Met dit transportnet kan deze CO2 vrije warmte ingezet worden in de grote vraagconcentratiegebieden in de steden en glastuinbouw. De realisatie van deze bovenregionale warmte-infrastructuur is daarmee een essentieel onderdeel van een werkend warmtesysteem waarin de warmtewarmtevraag wordt vervuld met een betaalbare en betrouwbare warmtevoorziening met een minimale impact op de ruimte. Het bovenregionale warmtetransportnet maakt het gebruik van restwarmte en de potentiële warmte uit geothermie op grote schaal mogelijk waardoor hoge kwaliteit energie (namelijk elektriciteit en gas) elders kan worden ingezet én bespaard.
De ruimte in de provincie is schaars, zowel bovengronds als ondergronds, waarbij oog moet zijn voor de kwaliteit van de leefomgeving. In deze ruimte vindt de energietransitie plaats gericht op de ontwikkeling van een toekomstbestendig energiesysteem. De provincie zet in op de Trias Energetica. Er wordt ingezet op het stimuleren van warmtebesparing, de toename van beschikbare duurzame warmtebronnen gekoppeld aan de warmtevraag, waarbij warmteopslag en warmtetransport nodig kan zijn en efficiënt gebruik van fossiele brandstoffen.
Warmte wordt gezien als een essentieel onderdeel van het energiesysteem. Met relatief lage maatschappelijke kosten en met een beperkt ruimtebeslag kan een warmtesysteem bijdragen aan een robuuster en duurzamer energiesysteem. Het warmtesysteem is het geheel aan duurzame warmtebronnen, bijbehorende faciliteiten zoals een onderstations of warmteoverdrachtstations, warmtenetwerken en daaraan gekoppelde aansluitingen. De provincie kent een groot potentieel en aanbod van warmte uit duurzame warmtebronnen zoals geothermie en restwarmte. Ook zijn er, kleinere warmtebronnen zoals bodemenergie, zonthermie, omgevingswarmte en aquathermie en groen gas. Er zijn steeds betere inzichten in de inzet van koeling. Het warmtesysteem kan bovenregionaal en binnen de gemeentegrenzen ontwikkeld worden, afhankelijk van het warmteaanbod van de bron.
Het is in het belang van de provincie om de schaars beschikbare ruimte zo optimaal mogelijk in te passen. Met een bovenlokaal warmtetransportsysteem wordt ingezet op het verduurzamen van bestaande lokale warmtenetten en het stimuleren van nieuwe warmtesystemen.
Voor de ruimtelijke inpassing van nieuwe warmtetransportnettenbovenlokale warmtetransportleidingen en warmtesystemen benut de provincie waar nodig of gewenst het ruimtelijk bijbehorende instrumentarium. Dit doet de provincie in samenwerking met de betrokken samenwerkingspartners.
De warmtetransitie is daarnaast eenvan groot economisch belang voor de transitie in de glastuinbouwsector. In Zuid -Holland is de CO2 -emissie in de glastuinbouw van vergelijkbare omvang als de gebouwde omgeving. Hierdoor heeft de provincieHet is dan ook een grootvan belang bij het slagen vandat de warmtetransitie in de glastuinbouwsector in samenhang met de gebouwde omgeving tot stand komt. Beide kunnen niet los van elkaar gezien worden. En bij de integrale aanpak van de warmtetransitie levert dit juist kansen voor zowel de gebouwde omgeving als de glastuinbouw.
Voor een toekomstige klimaatneutrale energievoorziening is de ontwikkeling van de totale energie-infrastructuur en het totale energiesysteem sturend omdat iedere keuze die gemaakt wordt, ook iedere individuele keuze, gevolgen heeft voor het totale energiesysteem. Andersom is het totale (toekomstige) energiesysteem randvoorwaardelijk voor de beschikbare alternatieven waaruit gekozen kan worden met gevolgen voor snelheid en kosten van de totale energietransitie en het ruimte- en materiaalgebruik. De visie en inzet van de provincie is om vanuit een afwegingskader en het totale energiesysteem naar de te maken keuzes in de warmtetransitie te kijken. Uitgangspunt is dat gemeenten in hun transitievisies warmte en wijkuitvoeringsplannen kiezen welke warmtebronnen en warmte-infrastructuur geschikt zijn. Die keuzevrijheid is afhankelijk van beschikbare alternatieven en een stimulerend en sturend kader geeft daar richting aan.
De verduurzaming van het energiesysteem leidt de komende tientallen jaren tot ingrijpende aanpassingen. De provincie werkt daarom samen met haar partners en ondersteunt bij de ontwikkeling van warmte- en energietransitieplannen. Het is van belang kennis op te doen van inhoud, proces en keuzes en deze kennis breed te delen met belanghebbende partners door communicatie, kennissessies en de ontwikkeling van lerende netwerken. Samenwerking, procesondersteuning, kennisontwikkeling, kennisdeling, ruimtelijk instrumentarium, innovatie en verkenning en ontsluiting van financiële fondsen zijn bij uitstek inspanningen waarmee de provincie bijdraagt.
De provincie werkt en denkt mee aan de planvorming in RES’en, RSW's en gemeentelijke Transitievisies, Uitvoeringsplannen en Omgevingsplannen. Bij de vergunningverlening voor geothermie, de inrichting van open bodem-energiesystemen en de beoordeling van RES’en en RSW's vervult de provincie de wettelijke en bestuurlijke taken.
Bij het uitwerken en realiseren van diverse duurzame warmteoplossingen -grootschalig en kleinschalig- hecht de provincie veel waarde aan het participatieproces dat wordt georganiseerd met de omgeving. Hierbij vormen de participatienotitie en 4D’s (van Doelen, Diversiteit, Dialoog en Doorwerking) de basis.
Om de warmtetransitie in de gebouwde omgeving en glastuinbouw van de grond te krijgen zet de provincie zich in door:
Te verbinden tussen en met verschillende overheden (Rijk en gemeenten);
Te faciliteren en te ondersteunen bij de ontwikkeling van duurzame warmtebronnen, warmteopslag, warmtesystemen en warmtevraagontwikkeling;
Energiebesparing te bevorderen en te stimuleren.
De provincie werkt en denkt mee aan de planvorming in de warmteclusters, warmteprogramma’s en de Regionale Energie Strategieën (RES-en), voor de glastuinbouwsector, (wijk)uitvoeringsplannen en Omgevingsplannen.
Het provinciale instrument van Vergunningverlening, Toezicht en Handhaving wordt ingezet om bedrijven daadwerkelijk maatregelen ter besparing van het energiegebruikte laten nemen om tot energiebesparing te laten nemenkomen en het bodem-grondwatersysteem te beschermen. In aansluiting op het wettelijk instrumentarium bevordert de provincie warmtebesparing, de benutting van restwarmte en cascadering van warmtestromen, oftewel. Dit wordt ook wel het hergebruik van warmte in steeds lagere temperatuurstappen en de inzet van koude-opties genoemd. Hiervoor heeft de provincie het afwegingskader warmtekeuzes en het afwegingskader koude ontwikkeld.
Bovenlokaal warmtenetwerk
Succesvolle toepassing van grote warmtebronnen vraagt om samenwerking tussen vele partijen. De provincie neemt een regionaal verbindende rol in deze samenwerking en richt zich daarbij specifiek op succesvolle ontwikkeling van bovenlokale CO2 vrije warmtenetwerken zodat voldoende capaciteit ontstaat om vraag en aanbod van warmte op een efficiënte wijze bij elkaar te brengen. Rond Rotterdam-Den Haag (Warmtelinq), de Drechtsteden, Holland Rijnland en andere regio's in de provincie zijn bovenlokale warmtenetwerken in ontwikkeling die stevig gaan bijdragen aan de warmtetransitie.
Aansluitend op de doelstelling om de warmtetransitie snel en betaalbaar en met minimale impact op de ruimte te realiseren verkent en ontwikkelt de provincie de realisatie van de publieke belangen van warmtenetwerken (duurzaam, betaalbaar, leveringszeker, toegankelijk).
De provincie streeft naar een bovenregionaal warmtetransportnet voor het transporteren van restwarmte uit de Rotterdamse haven waarbij uitbreidingen naar gebieden met grote warmtevragers zoals in de greenports Westland en Oostland en de regio Leiden. De mogelijke levering van restwarmte aan deze gebieden leveren een grote bijdrage aan de warmtetransitie. De realisatie van het warmtetransportnetwerk zal de aanleg van nieuwe lokale distributienetten aanjagen. Hier kunnen ook lokale warmtebronnen (zoals geothermie en aquathermie) gebruik van maken. Wanneer een lokale bron operationeel is, kan de restwarmte elders worden ingezet en daarmee de warmtetransitie verder helpen.
Voor het tracé van Vlaardingen naar Den Haag zijn aanvullende studies zoals een MER uitgevoerd ten behoeve van de ruimtelijke besluitvorming en voor het tracé van Rijswijk naar Leiden is ook een ruimtelijke procedure in uitvoering.
De provincie verkent de kansen en optimalisaties om warmtenetwerken en daarmee samenhangende bronnen, warmteopslagsystemen te ontwikkelen en uit te breiden en onderdeel te maken van het toekomstige omgevingsbeleid, onder meer gebruik makend van het planMER instrument.
De provincie ondersteunt de nationale doelstelling om de warmtetransitie te versnellen en de transitie betaalbaar en met minimale impact op de ruimte te realiseren. De provincie verkent de mogelijkheden om vanuit publiek belang een bijdrage te leveren aan de warmtetransitie.
Voor de collectieve benutting van geothermie en aquathermie verkent de provincie het belang en de mogelijkheden om sturing van deze bronnen op te nemen in haar Omgevingsbeleid.
Vanuit het provinciale belang om de bodem en ondergrond optimaal te beschermen en beheren wordt er rekening gehouden met het bodem-grondwatersysteem zodat deze voor de lange termijn volledig blijft functioneren. Bovendien wordt rekening gehouden met de bescherming van de drinkwaterwinning en de grondwaterkwaliteit in Zuid-Holland, bescherming van archeologisch erfgoed en andere functies zoals recreatie.
Warmtebesparing
Energie die niet gebruikt wordt, hoeft niet te worden opgewekt en vraagt daarom niet om ruimtelijke inpassing. De inzet op besparing is dan ook essentieel. De provincie zet zich in om warmte te besparen in de bestaande bouw, nieuwbouw, bij bedrijventerreinen, voor specifieke doelgroepen en door middel van ontzorgingsprogramma’s.
Warmtesystemen
Succesvolle toepassing van warmtebronnen vraagt om samenwerking tussen vele partijen. De provincie neemt een regionaal verbindende rol in deze samenwerking op zich en richt zich daarbij specifiek op succesvolle ontwikkeling van bovenlokale warmtesystemen. De provincie onderstreept het belang van voldoende capaciteit om vraag en aanbod van warmte op een efficiënte wijze bij elkaar te brengen. In de clusters rond Rotterdam, Den Haag, Westland, Oostland, de Drechtsteden en Holland Rijnland zijn (boven)regionale warmtetransportnetwerken (zoals WarmtelinQ) en warmtesystemen in ontwikkeling. Deze netwerken zijn van essentieel belang en dragen stevig bij aan een klimaatneutrale warmtevoorziening
De energietransitie vergt het integraal programmeren van bronnen, infrastructuur en vraagontwikkeling. De provincie verkent de kansen en optimalisaties om warmtesystemen en daarmee samenhangende bronnen, warmtevraag en warmteopslag te ontwikkelen en uit te breiden en onderdeel te maken van haar Omgevingsbeleid.
Glastuinbouwsector
Warmteopslag
De energietransitie in de glastuinbouwsector richt zich op een klimaatneutrale sector en is essentieel om de concurrentiepositie te behouden en onafhankelijk te worden van aardgas.
In aansluiting op het Klimaatakkoord vormt het Tuinbouwakkoord en het Energieakkoord Greenport West het kader van waaruit de provincie inzet pleegt. De ambitie van de glastuinbouwsector om te komen tot een klimaatneutrale energievoorziening in 2040 wordt daarbij ondersteund. De provincie werkt in alle glastuinbouwgebieden en in de Greenport West in het bijzonder samen aan kansrijke businesscases, versterking van samenwerkingsverbanden, benutting van regelingen of slimme investeringsconstructies, uitvoering van analyses en onderzoek, bevordering van aansluiting op bovenlokale warmtenetwerken en gebiedsaanpakken om de energietransities met haar partners tot stand te brengen. Tevens wordt verkend hoe de energietransitie ruimtelijk structurerend kan zijn voor de modernisering van het teeltareaal. De provincie bevordert de verbinding van de warmtetransitie in de glastuinbouw met de gebouwde omgeving door de verbinding te maken tussen de vraag binnen de gebouwde omgeving en de warmtebronnen en –systemen waarover de glastuinbouwsector beschikt of nog ontwikkelt.
De provincie bouwt aan een duurzame toekomst waar de energietransitie, bodem, water, natuur en milieu met elkaar in balans zijn. Zij werkt samen met gemeenten toe naar een integraal energiesysteem van bron, infrastructuur, opslag en vraag. Deze integraliteit van het energiesysteem werkt door in de ondergrond en bij de wateropgave.
Warmteopslag omvat het opslaan van warmte om later te gebruiken.Grote hoeveelheden warm water kunnen worden opgeslagen voor langere periodes. De provincie richt zich op opslag van water in de ondergrond met een temperatuur boven de 25 graden °C. Tot ca. 50 graden °C spreken we van Midden Temperatuur Opslag (MTO). Vanaf ca. 50 graden °C is er sprake van Hoge Temperatuur Opslag (HTO).
De provincie ziet MTO en HTO als een belangrijk onderdeel van het integrale energiesysteem. Door het toepassen van warmteopslag worden collectieve warmtesystemen efficiënter, wat verder bijdraagt aan de reductie van CO2. Opslag is wenselijk waar geologische potentie en warmtevraag samenkomen, mits toegepast onder strikte provinciale voorwaarden zoals vastgesteld in het Omgevingsbeleid. Bovendien moeten grondwater, drinkwatervoorraden en de ecologie van de ondergrond beschermd worden. Hiermee zet de provincie zich in voor een integrale aanpak waarin innovatie en milieubescherming hand in hand gaan.
Afwegingskader Warmtekeuze
Afwegingskader warmtekeuze en koude
Voor een effectieve afweging tussen inzetbare warmtebronnen heeft de provincie een afwegingskader Warmtekeuze ontwikkeld. Dit afwegingskader is een hulpmiddel voor gemeenten en andere partijen bij de keuze uit klimaatneutrale warmtebronnen voor de gebouwde omgeving. Voor zowel de bestaande bouw als nieuwbouw en zowel op lokale als regionale schaal. Het afwegingskader is een hulpmiddel om keuzes te optimaliseren. De uitgangspunten zijn: ruimtelijk beslag, haalbaarheid, betaalbaarheid, toekomstbestendigheid, optimaal gebruik van de energiekwaliteit van de beschikbare Zuid-Hollandse warmtebronnen, passende woningisolatie en passend in de lokale omstandigheden.
Het afwegingskader Warmtekeuze ordent potentiële warmtebronnen op een eigenschap die tot nu toe in de energietransitie onderbelicht blijft: de energiekwaliteit van de energiedragers. De provincie erkent daarbij de lage energiekwaliteit van warmte in warm water ten opzichte van hoogwaardige energiedragers zoals elektriciteit, waterstof en biogas. Dit vertaalt zich naar de voorkeur om warmte vooral toe te passen in de gebouwde omgeving.
De provincie onderzoekt of verbeteringen mogelijk zijn om de warmtekeuzes in nieuwbouw te laten bijdragen aan de provinciale beleidsambitie voor de warmtetransitie (snel, betaalbaar, minimaal ruimtegebruik, circulair en klimaatadaptief).
Verbinding van de warmtetransitie met andere provinciale beleidskeuzes.
De provincie ondersteunt experimenten met o.a. hoge temperatuur opslag (HTO) en onderzoekt de inpassing van warmte opslag in het energiesysteem, de bodem en de openbare ruimte.
De provincie ziet de inzet van (groene) grondstoffen graag zoveel mogelijk gecascadeerd volgens de principes van de waardepiramide: dat betekent dat de gebruiksfunctie ‘energie’ pas na toepassing als materiaal of andere hoogwaardige toepassingen komt.
Voor een effectieve afweging tussen inzetbare warmte en koude bronnen heeft de provincie een afwegingskader Warmtekeuze en een afwegingskader Koude ontwikkeld. De afwegingskaders helpen gebruikers (bijvoorbeeld gemeenten, architecten en aannemers) in het maken van energetische en ruimtelijke keuzes. Het gaat hierbij om de inzet van zowel verwarmings- als koelingstechnieken in gebouwen. Inzicht in de verschillende beschikbare technieken helpt om optimale keuzes te maken in het creëren van aangename woningen en andere gebouwen en een prettige buitenruimte. Het afwegingskader wordt doorlopend geactualiseerd.
Glastuinbouwsector
De provincie draagt bij aan de doelstellingen van de glastuinbouwsector om in 2040 klimaatneutraal te zijn door de rol te pakken om te verbinden, stimuleren en ondersteunen. Dit gebeurt onder andere in de Greenports Nederland, specifiek Greenport West-Holland. De aanpak in de glastuinbouwsector richt zich op verduurzaming. De provincie ziet de inzet van (groene) grondstoffen graag zoveel mogelijk gecascadeerd volgens de principes van de waardepiramide. Dit principe houdt in dat de gebruiksfunctie ‘energie’ pas komt nadat de toepassing materiaal of andere hoogwaardige toepassingen komt.
Biomassa voor warmtetoepassingen
Energietoepassing van houtige biomassa heeft niet de voorkeur. Alleen groene grondstoffen die niet (langer) geschikt zijn voor hoogwaardige toepassingen komen in aanmerking. De provincie zet gefaseerd in op afbouw van energietoepassingen van hoogwaardige biomassa, te beginnen in sectoren waar al reële energieneutrale alternatieven beschikbaar zijn.
Voor groene grondstoffen verkent de provincie de mogelijkheid om CO2 -reductie in rekenmodellen te waarderen bij biomassa die niet wordt omgezet in energie. De provincie hanteert voor waterstof in de energie- en grondstoffentransitie de volgende kernpunten:
Bij de inrichting van de gebouwde omgeving en klimaatadaptieve nieuwbouw wil de provincie de energievraag voor koude(koeling) zoveel mogelijk beperken en daarna voorzien vanuit duurzame bronnen. Dus eerst voorkomen van een koelingsvraag door (bijvoorbeeld meer groen of water in stedelijke omgeving te realiseren. En vervolgens het overige koelingsvraagstuk duurzaam in te vullen. Deze of vergelijkbare oplossingen die een bijdrage leveren aan de leefomgevingskwaliteit zullen de voorkeur krijgen ten opzichte van gebruik van duurzame bronnen.
Voor de collectieve benutting van geothermie en aquathermie verkent de provincie het belang en de mogelijkheden om sturing van deze bronnen op te nemen in het toekomstige omgevingsbeleid.
Vanuit het provinciale belang om de bodem en ondergrond optimaal te beschermen en beheren vindt gebruik van de ondergrond voor de klimaatneutrale energievoorziening van de gebouwde omgeving zodanig plaats dat het bodem-grondwatersysteem voor de lange termijn volledig blijft functioneren. Bovendien wordt rekening gehouden met de bescherming van de drinkwaterwinning en de grondwaterkwaliteit in Zuid-Holland , bescherming van archeologisch erfgoed en andere functies zoals recreatie.
De door de provincie vastgestelde waterstofvisie ‘De rol van waterstof in de energie- en grondstoffentransitie in Zuid-Holland 2030 (-2050)’ is van toepassing met als kernpunten:
De provincie ondersteunt pilots, demonstratieprojecten en verkenningen waarmee meer inzicht ontstaat in de toepasbaarheid van waterstof in de gebouwde omgeving en glastuinbouw.
De provincie ondersteunt pilots, demonstratieprojecten en verkenningen waarmee meer inzicht ontstaat in de toepasbaarheid van waterstof in de gebouwde omgeving en glastuinbouw
Voor 2030 wordt geen grootschalige toepassing voorzien en naar de toekomst is toepassing beperkt tot devan biomassa. De provincie ziet na 2030 mogelijkheden voor beperkte toepassingen op plekken waar andere duurzame alternatieven technisch, maatschappelijk en financieel niet haalbaar zijn. Daarbij kan gedacht worden aan oude binnensteden.
Door de uitfasering van de verbranding van aardgas richting 2050, draagt de warmtetransitie bij aan de reductie van fijnstof en NOxCO2, verbetering van de luchtkwaliteit en vermindering van geurhinder. Ook inperking van de verbranding van biomassa voor verwarming draagt hieraan bij.
Uitvoering
Gemeenten en andere uitvoerende partijen wordt gevraagd om, gelet op beperking van de maatschappelijke kosten en overlast, aan te sluiten bij de investeringsplanningen van andere (onderhouds)werkzaamheden in de openbare ruimte. Het gaat hierbij onder andere om vervanging van het drinkwaternet, de riolering, aanleg en uitbreiding van groen en waterbergingsmaatregelen en overige aanpassingen in de openbare ruimte.
Bij het uitwerken en realiseren van diverse besparings- en duurzame warmteoplossingen-grootschalig en kleinschalig- hecht de provincie veel waarde aan het participatieproces dat wordt georganiseerd met de omgeving. Hierbij vormen de 4D’s (van Doelen, Diversiteit, Dialoog en Doorwerking) de basis. De provincie doet hiermee inhoudelijke en procesmatige kennis op. Deze kennis wordt, via kennissessies en de ontwikkeling van lerende netwerken, vervolgens breed gedeeld met belanghebbende partners.
JJ
De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
De provincie wil samen met netbeheerders, medeoverheden en andere partners integraal werken aan een duurzaam energiesysteem. Het betreft een toekomstbestendig (regionaal) energie-infrastructuurnetwerk dat:
tijdig beschikbaar is voor diverse (ruimtelijke) ontwikkelingen;
ruimtelijk wordt ingepast;
efficiënt benut wordt.
Onder de regionale energie-infrastructuur wordt infrastructuur van regionaal belang voor warmte, elektriciteit, duurzame gassen en CO2 als grondstof en restproduct verstaan.
Voor het halen van de energietransitiedoelen is het essentieel om tijdig voldoende energie-infrastructuur te hebben in Zuid-Holland. Maar ook voor andere sectorale doelen speelt de tijdige beschikbaarheid van capaciteit op de energie-infrastructuur een essentiële rol, zoals bij de woonopgave, opwekken van elektriciteit of de economische vitaliteit van de regio.
De provincie werkt samen met netbeheerders, medeoverheden en andere partners integraal aan een geïntegreerd en volledig duurzaam energiesysteem in 2050. Met ‘energiesysteem’ bedoelen we vraag en aanbod van energie (opwek en gebruik) en de verbinding hiertussen, waaronder transport, opslag en conversie van verschillende energievormen. Daaronder wordt warmte, elektriciteit, duurzame gassen en CO2 als grondstof en restproduct verstaan.
De provincie zet zich in voor een toekomstbestendig (regionaal) energiesysteem dat (1) in samenhang ontwikkelt met diverse ruimtelijke en autonome ontwikkelingen, (2) optimaal ruimtelijk wordt ingepast en (3) efficiënt en slim benut wordt.
Om tot een duurzaam energiesysteem te komen hanteert de provincie de zeven leidende principes die zijn afgesproken in het pMIEK 2.0:
Vraagreductie (energiebesparing)
Lokale opwek – waar mogelijk lokaal benutten van hernieuwbare bronnen
Kiezen voor de meest passende energiedrager (zoals elektriciteit, warmte, groen gas en waterstof).
Energievraag en -aanbod lokaal, regionaal en provinciaal trapsgewijs bij elkaar brengen
Maximale inzet op efficiënter benutten van energie-infrastructuur
Een toegankelijke energievoorziening voor iedereen
Samenhang in energie en ruimte
Het energiesysteem in Zuid-Holland staat niet op zichzelf, maar is onderdeel van een groter systeem en kent uitwisseling van energie met omringende provincies en andere landen. Centrale en decentrale onderdelen zijn met elkaar geïntegreerd. Dit is essentieel voor een gebalanceerd, robuust en betrouwbaar systeem.
De provincie staat voor een grootschalige verbouwing van het energiesysteem. Deze beleidskeuze richt zich op het handelen van de provincie ten aanzien van het regionale energiesysteem in Zuid-Holland.
Uit de landelijke Integrale Infrastructuurverkenning 2030-2050 en de provinciale Systeemstudie Energie-infrastructuur Zuid-Holland 20‑30‑50 blijkt dat de komende 30 jaar in Zuid-Holland veel nieuwe energie-infrastructuur nodig is voor warmte, elektriciteit, duurzame gassen en CO2. Verandering in energievraag, energiedragers en toename van niet-regelbare opwek (zon en wind) in de toekomst wordtzijn de grootste drijfveerdrijfveren voor aanpassingen aan de infrastructuur voor energie in Zuid-Holland.
De sectorale verduurzamingsplannen en ambities hebben gezamenlijk een grote impact en leiden tot een verschuivende vraag naar regionale energie-infrastructuur. Dat resulteert bijvoorbeeld in toenemende congestieproblematiek op het elektriciteitsnet.
Sectorale plannen voor onder meer wonen, werken en mobiliteit, en ambities voor verduurzaming, maar ook autonome maatschappelijke ontwikkelingen, leiden gezamenlijk tot een verschuivende vraag naar regionale energie-infrastructuur. Dat resulteert bijvoorbeeld in toenemende congestie op het elektriciteitsnet. Er ligt een grote uitdaging om al die ontwikkelingen, zoals de laadbehoefte van elektrische mobiliteit, opwek van zon en wind en duurzame verwarming van de gebouwde omgeving in Zuid-Holland energetisch en ruimtelijk te accommoderen. Ook de verwachte toename van koelvraag speelt een rol in de opgave voor het energiesysteem.
Zuid-Holland kent tegelijk veel potentie voor geothermie en industriële restwarmte om te benutten voor verwarming van de gebouwde omgeving en de glastuinbouw. Duurzame gassen als waterstof zijn met name voor de industrie toepasbaar, waarvoor de waterstofbackbone (nationaal hoofdtransportnet voor waterstof) nieuwe kansen biedt. De transitie vraagt dus steeds vaker integrale afwegingen voor de inzet van de juiste energiedragers op de juiste plekken en voor de juiste toepassingen.
Een robuust, duurzaam energiesysteem is een essentiële conditie voor tal van provinciale doelen en opgaven. Het is randvoorwaardelijk voor een sterke regionale concurrentiepositie waarin een brede welvaart, wonen en werken kunnen worden gefaciliteerd – ook in de toekomst.
In het nationale klimaatakkoord is afgesproken dat in Nederland in 2030 en 2050 respectievelijk 55% en 95% minder CO2 wordt uitgestoten ten opzichte van 1990. De provincie Zuid-Holland onderschrijft deze doelstelling. Een goede regionale energie-infrastructuurDe transitie naar een duurzaam energiesysteem is van belang voor het behalen van nationale en sectorale klimaatdoelen.
Ook is een robuuste energie-infrastructuur een belangrijke conditie voor het versterken van de regionale concurrentiepositie waarin economische en maatschappelijke ontwikkelingen (waaronder de woningbouwopgave) kunnen worden gefaciliteerd.
De ontwikkeling en inpassing van het regionale energiesysteem is een vraagstuk met aanzienlijke ruimtelijke impact. De ruimte in de boven- en ondergrond wordt steeds voller in Zuid-Holland. Daarom is een goede ruimtelijke ordening en planning, met aandacht voor ruimtelijke kwaliteit, noodzakelijk.
De extra benodigde infra-capaciteit heeft een aanzienlijk fysiek ruimtebeslag, terwijl in Zuid-Holland de boven- en ondergrondse ruimte steeds voller wordt. Naast het bouwen van nieuwe stations en tracés is efficiënter en slimmer gebruik van het energiesysteem nodig om de benodigde extra capaciteit voor alle energiedragers te realiseren. Ook de inzet van de meest passende energiedrager voor de energievraag is daarbij van belang.
Efficiënt benutten, tijdige beschikbaarheid en ruimtevraag van (geplande) energie-infrastructuurcapaciteit is daarom een belangrijk onderdeel van integrale afwegingen bij (ruimtelijke) ontwikkelingen in Zuid-Holland.
De energietransitie en autonome maatschappelijke ontwikkelingen beïnvloeden ons gebruik van energie. Er wordt bijvoorbeeld steeds meer elektrisch gereden, lokaal met elektriciteit of restwarmte verwarmd, en waterstof als grond- en brandstof gebruikt in de industrie. Daarnaast kent Zuid-Holland veel potentie voor geothermie en industriële restwarmte om te benutten voor verwarming van de gebouwde omgeving en de glastuinbouw, en wordt in toenemende mate elektriciteit opgewekt door zon en wind. Uit de scenario’s van de Systeemstudie Energie-Infrastructuur Zuid-Holland 20‑30‑50 blijkt onder meer dat de elektriciteitsvraag in Zuid-Holland in 2050 kan toenemen met een factor 2,5 tot 3,1 ten opzichte van 2020.
Om al deze ontwikkelingen goed te kunnen faciliteren is een grootschalige verbouwing van het onderliggende integrale energiesysteem noodzakelijk. Deze beleidskeuze richt zich op het handelen van de provincie ten aanzien van het regionale energiesysteem in Zuid-Holland. Daarnaast zal ook op nationale en lokale schaal een aanpak nodig zijn. Provincie vraagt gemeenten bij (ruimtelijke) ontwikkelingen rekening te houden met het energiegebruik (zowel vraag, aanbod en transport) passend bij het energiesysteem, of en welke gevolgen er zijn voor het beheer en beschikbaarheid van de energie-infrastructuur en daarnaast zorg te dragen voor het reserveren van benodigde ruimte voor energie-infrastructuur.
De beschikbare capaciteit op energie-infrastructuur is dus schaars en de voorbereiding en aanleg van nieuwe energie-infrastructuur duurt vaak lang. De ontwikkeling van nieuwe energie-infrastructuur vergt ruimte (zowel boven- als ondergronds) en brengt maatschappelijke kosten met zich mee voor arbeid en materialen. Daarnaast is schaarste op de grondstoffen- en arbeidsmarkt limiterend voor de uitvoeringscapaciteit van nieuwe projecten.
De provincie werkt met partners in Zuid-Holland aan het tijdig ontwikkelen van voldoende capaciteit in het energiesysteem. Daarmee helpen we Zuid-Holland op andere vlakken vooruit, zoals bij de woonopgave, opwekken van elektriciteit en de economische vitaliteit van de regio.
Efficiënt benutten, tijdige beschikbaarheid en ruimtevraag van het (geplande) energiesysteem is een belangrijk onderdeel van integrale afwegingen bij (ruimtelijke) ontwikkelingen in Zuid-Holland. Energie en ruimte beziet de provincie in samenhang, waarbij het energiesysteem een meer sturende rol krijgt in de ruimtelijke ordening. Er wordt op gelet dat de ontwikkelingen in het energiesysteem passend zijn in totale (ruimtelijke) opgave en vice versa. Proactief ruimte zoeken voor toekomstige uitbreiding van het systeem en het sturen op het vestigen van energie-intensieve activiteiten op basis van energieprofielen zijn mogelijkheden hiervoor.
De snelle verandering van het energiesysteem leidt tot een nieuw integraal programmeringsvraagstuk. ProvincieNiet alles kan overal én tegelijk. De provincie initieert hiervoordaarom een integraal programmeerproces voor het energiesysteem, het provinciaal Meerjarenprogramma Energie en Infrastructuur (pMIEK). Met dit pMIEK wordt toekomstige energie-infrastructuur, als onderdeel van het energiesysteem, geprogrammeerd bepaald in samenhang met de vraag- en aanbodsectoren van energie. Er wordt 2-jaarlijks een actualisatie van het pMIEK opgesteld, waarbij energie-infraprojecten geprogrammeerd worden. Door in het proces af te stemmen met sectoraal beleid worden sectorale doelen en ruimtelijke ontwikkelingen beter in lijn gebracht met de ontwikkeling van benodigde energie-infrastructuur. Belangrijke regionale projecten komen daarmee tijdig en ruimtelijk ingepast tot realisatie.
De provincie streeft ernaar bij het opstellen en uitvoeren beleid ten aanzien van de ontwikkeling van het energiesysteem een passend participatieproces te organiseren. De 4D’s (van Doelen, Diversiteit, Dialoog en Doorwerking) vormen de basis voor het participatieplan of de inbreng van de provincie hiervoor wanneer de provincie niet zelf initiatiefnemer is.
De extra benodigde capaciteit heeft een aanzienlijk fysiek ruimtebeslag, terwijl in Zuid-Holland de ondergrondse ruimte steeds voller en de bovengrondse ruimte steeds schaarser wordt. Om het gewenste toekomstige energiesysteem, dat zowel duurzaam en robuust als betrouwbaar en flexibel is, te verwezenlijken heeft de provincie een aantal leidende principes en structurerende keuzes vastgesteld. De leidende principes kunnen als algemene spelregels voor de ontwikkeling van het toekomstige energiesysteem beschouwd worden.
De voorbereiding en aanleg van nieuwe energie-infrastructuur duurt vaak lang, vergt ruimte en brengt maatschappelijke kosten met zich mee voor arbeid en materialen. Om de behoefte aan opwek en schaarse transportcapaciteit te beperken en overmatige maatschappelijke investeringen te voorkomen, zet de provincie als eerste in op het reduceren van de vraag. Ten tweede beperken we de vraag naar transportcapaciteit door in te zetten op het waar mogelijk (lokaal) benutten van hernieuwbare bronnen. Hierbij kan gedacht worden aan lokaal toepassen van geothermie of restwarmte. Lokale, decentrale elementen (decentrale opwek/ lokale warmtebronnen, conversie en opslag) worden bij voorkeur toegepast voor lokaal gebruik, maar zijn verbonden met centrale elementen (onder meer hoge netvlakken en piekvoorzieningen) in het geïntegreerde toekomstige systeem.
Voor het faciliteren van energievraag die niet bespaard kan worden, zetten we in op het geografisch dicht bij elkaar realiseren van vraag en aanbod. Dit kan in de toekomst leiden tot clustering van energie-intensieve bedrijvigheid waar dit vanuit het oogpunt van een efficiënt energiesysteem logisch is.
Naast het bouwen van nieuwe stations en tracés is efficiënter en slimmer gebruik van het energiesysteem nodig om de benodigde capaciteit voor alle energiedragers te realiseren. De pieken en dalen in de netbelasting zijn van korte duur. Er kan slimmer worden omgegaan met de beschikbare capaciteit door de gebruiksmomenten te spreiden, bijvoorbeeld in energiehubs of door de inzet van opslagsystemen met een netcongestieverzachtend effect. Elektriciteitsopslagsystemen (vanaf nu: EOS) kennen verschillende toepassingsmogelijkheden; het balanceren van het hoogspanningsnet en het spreiden en verlagen van pieken in vraag en aanbod. Hierdoor wordt de impact op het bestaande net en de behoefte aan uitbreidingen beperkt. Tegelijkertijd leggen EOS beslag op schaarse ruimte. Daarom streven wij naar de ontwikkeling van EOS waar dit bijdraagt aan efficiëntie en balancering van energiesysteem.
De provincie zet in op de meest passende energiedrager voor de energievraag, waarbij vanuit een integrale benadering van het energiesysteem robuustheid en leveringszekerheid ook in ogenschouw genomen worden. Besparen van energie is de eerste stap. Voor verduurzaming van de resterende warmte- en koudevraag gelden daarbij het afwegingskader warmte-koude. In het programma wordt uitgewerkt hoe de provincie dit afwegingskader hanteert.In het toekomstig energiesysteem hebben duurzame gassen een rol bij seizoensopslag van energie, conversie en opslag in energiehubs, het verduurzamen van industriële processen, mogelijk het leveren van piekwarmte, inzet in WKK’s (warmte-krachtkoppeling) en bij het aandrijven van zware mobiliteit.
Bij (ruimtelijke) ontwikkelingen hebben wij oog voor de toegankelijkheid van de energievoorziening voor iedereen. Ons toekomstig energiesysteem biedt ruimte aan initiatieven en betrokkenheid van burgers, bedrijven en instellingen, en zorgt dat iedereen deel kan nemen aan de energietransitie.
De provincie vraagt gemeenten bij (ruimtelijke) ontwikkelingen rekening te houden met het energiegebruik (zowel vraag, aanbod en transport) passend bij het energiesysteem, en welke gevolgen er zijn voor het beheer en beschikbaarheid van de energie(-infrastructuur) en daarnaast zorg te dragen voor het reserveren van benodigde ruimte voor energie-infrastructuur.
KK
Na sectie '3.1.5 Duurzaam Energiesysteem' wordt een sectie ingevoegd, luidende:
Zuid-Holland is een energie-intensieve provincie en voor de energietransitie van de bebouwde omgeving en de industrie is een ruime en betrouwbare beschikbaarheid van CO2 neutrale energie van levensbelang. De provincie sluit daarom op voorhand geen enkele CO2-emissievrije techniek uit.
De energiemix van de toekomst vraagt om stabiele, duurzame en betrouwbare bronnen. Kernenergie kan een bijdrage leveren aan deze toekomstige energiemix. Daarnaast kan het de afhankelijkheid van fossiele import buiten Europa verminderen. De provincie wil de potentie van kernenergie in de energiemix binnen de provincie verder onderzoeken en verkennen. Daarbij wordt nadrukkelijk gekeken naar kleine kerncentrales (SMR’s).
Om de mondiale en nationale afspraken over het beperken van klimaatverandering te realiseren is het van belang dat er voldoende CO2 neutrale energiebronnen beschikbaar zijn. Daarnaast belemmert de snel wisselende elektriciteitsprijs in samenhang met netcongestie de voortgang van de energietransitie van de Zuid-Hollandse industrie. Als dichtbevolkte en economisch krachtige provincie met grote steden, havens en industrieën, is Zuid-Holland kwetsbaar bij een energiemix die te afhankelijk is van het buitenland. Daarom is energie-autonomie van belang voor Zuid-Holland om de afhankelijkheid van het buitenland te verkleinen en de regionale veerkracht te vergroten.
Zuid-Holland is een energie-intensieve provincie en voor de energietransitie van de bebouwde omgeving en de industrie is een ruime en betrouwbare beschikbaarheid van CO2 neutrale energie van levensbelang. De provincie sluit daarom op voorhand geen enkele CO2-emissievrije techniek uit.
In het nationale klimaatakkoord is afgesproken dat in Nederland in 2030 en 2050 respectievelijk 55% en 95% minder CO2 wordt uitgestoten ten opzichte van 1990. De provincie Zuid-Holland onderschrijft deze doelstelling en ziet hiervoor ook mogelijkheden door kernenergie te overwegen in onze energiemix.
In zowel het Ruimtelijke Voorstel (Ruimtelijk Koers voor een toekomstbestendig Zuid-Holland) als het Toekomstbeeld Energiesysteem Zuid-Holland in 2050 wordt het voornemen om de mogelijkheid voor kernenergie te onderzoeken genoemd. Het provinciale Toekomstbeeld schetst het gewenste eindbeeld van een volledig duurzaam, robuust en geïntegreerd energiesysteem, waarbij decentrale en centrale elementen elkaar versterken.
Het onderwerp kernenergie raakt aan meerdere van de provinciale kerntaken. Het gaat hierbij onder andere om de ruimtelijk ordeningen het regionaal energiesysteem. Daarnaast heeft de provincie een verbindende rol tussen gemeenten daar waar het gaat om regionale problematiek en belangen.
De ontwikkeling en inpassing van kerncentrale is het regionale energiesysteem is een vraagstuk met aanzienlijke ruimtelijke impact. De ruimte in de boven- en ondergrond wordt steeds voller in Zuid-Holland. Daarom is een goede ruimtelijke ordening en planning, met aandacht voor ruimtelijke kwaliteit, noodzakelijk. Daarnaast heeft de mogelijke inpassing van Small Modulair Reactors (de zogenaamde SMR’s) en / of grote kerncentrales in het regionaal en landelijk energiesysteem een forse impact op dit systeem.
Kleine kerncentrales (SMR’s)
SMR's zijn kleine kernreactoren, ze vormen een nieuwe generatie kernreactoren die kleiner en flexibeler zijn dan traditionele kerncentrales. Belangrijkste kenmerken zijn: Compact formaat, ze worden in fabrieken gebouwd en vervolgens naar de locatie vervoerd, wat de bouwtijd en -kosten zou moeten verlagen. Schaalbaarheid, meerdere SMR's kunnen naast elkaar worden geplaatst, afhankelijk van de energiebehoefte. Flexibele inzet, ze kunnen worden ingezet op afgelegen locaties of als aanvulling op bestaande energie-infrastructuur. De energieoutput van SMR’s kan variëren van enkele MWe tot enkele honderden MWe afhankelijk van de soort.
Er bestaan binnen Europa nog geen in werking zijnde SMR’s. Daarom moeten diverse vraagstukken met betrekking tot voor veiligheid, bevoegd gezag en dergelijke nog worden uitgewerkt. Hiervoor participeert de provincie Zuid-Holland in het landelijke SMR-traject van het Rijk. Nadat de uitkomsten van dit traject bekend zijn zal de provincie een potentie onderzoek doen naar de plaatsing van small modulair reactors in de provincie Zuid-Holland. Daarnaast zal bij relevante organisaties zoals omgevingsdiensten de kennis van kerncentrales moeten worden opgebouwd.
Grote kerncentrales
Voor grote kerncentrales heeft het Rijk de ambitie uitgesproken om in totaal 4 nieuwe centrales te bouwen (van ongeveer 1,5 GW per stuk). De procedure is gestart voor de eerste twee kerncentrales. Via een integrale effect analyse en een milieueffectrapportage wordt door de minister in 2026 bepaald welke locatie de voorkeur krijgt. Het gaat om Borsele/ Terneuzen, Vlissingen in Zeeland, Eemshaven in Groningen of de tweede Maasvlakte in Zuid-Holland. Het Rijk is zowel de initiatiefnemer als het bevoegde gezag voor deze kerncentrales.
LL
Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
MM
De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
De provincie staat voor een toekomstbestendige economie met een gezond en aantrekkelijk vestigingsklimaat voor haar ondernemers en inwoners. De provincie geeft economisch beleid vorm, zodat het bijdraagt aan brede welvaart voor alle Zuid-Holland wilHollanders. Dat betekent versnelling van de transitie naar een economie die duurzaam, innovatief en inclusief is:
Een duurzame economie is een economie die uiteindelijk geen uitstoot heeft, en die gebaseerd is op een circulair energie- en grondstoffensysteem (onder andere voor stroom, warmte, CO2 en waterstof).
Een innovatieve economie heeft een sterke kennis- en concurrentiepositie, het vermogen om transities het hoofd te bieden en een vestigingsklimaat te creëren dat aantrekkelijk is.
Een inclusieve economie heeft gelijke kansen voor iedereen, waarin iedereen en elke regio meetelt, meedoet en op een prettige en gezonde manier kan leven.
Innovatieve Economie
De bijdrage aan brede welvaart en een duurzame, innovatieve en inclusieve economie bepaalt in steeds belangrijker mate de ‘license to operate’ van bedrijven. Deze ‘license to operate’ kan worden vertaald als een combinatie van maatschappelijk, politiek en juridisch draagvlak of legitimiteit. Dit draagvlak vormt het afwegingskader voor economische activiteiten waarvoor steun en ruimte wordt geboden. De provincie ondersteunt bedrijven in de transitie naar 'toekomstbestendigheid'. Toekomstbestendige bedrijven kunnen aanspraak maken op de steun van de provincie en de (toekomstige) ruimte in Zuid-Holland.
Innovatieve Economie
In de provincie Zuid-Holland wordtworden het innovatiemogelijkheden onvoldoende benut. Dit terwijl er een extra uitdaging ligt in de verandering naar een duurzame, inclusieve, circulaire en digitale economie. De provincie wil hetde innovatiemogelijkheden daarom beter benutten. Zo kan ze (brede) welvaart behouden en liefst verhogen, én het mogelijk maken dat bedrijven een grotere bijdrage leveren aan het oplossen van maatschappelijke uitdagingen.
Daarnaast zorgt innovatie ervoor dat er een klimaat ontstaat waarin bedrijven zich graag willen vestigen: innovatie is belangrijk voor het behoud van de economische positie van Zuid-Hollandse bedrijven. Door innovatie kunnen concurrentievoordelen worden behaald en kan meer toegevoegde waarde worden gegenereerd voor economie en maatschappij, hier en ergens anders.
Innovatie aanmoedigen doet de provincie door het werkveld van vernieuwende bedrijven te ondersteunen en sterker te maken. Dat betekent dat de provincie kijkt naar de ‘omgeving’ waarin bedrijven werken, om daarbij aan te sluiten met haar beleid. De provincie is de aangewezen laag om dit werkveld te laten groeien en de samenwerking tussen (grote en kleine) bedrijven, kennisinstellingen en overheden te bevorderen. Bovendien komen innovaties vaak niet of trager tot stand zonder ondersteunende overheidsmaatregelen (marktfalen). Voor innovaties die bijdragen aan de overgang naar een duurzame economie is daarnaast vaak sprake van ‘transitiefalen’ (bv. hoge kosten van nieuwe technologieën omdat er in de basis nog geen markt voor bestaat).
Provincie Zuid-Holland heeft aandacht voor alle soorten bedrijven. Veranderingen zijn namelijk pas succesvol als niet alleen een kopgroep innovaties ontwikkelt, maar ook het ‘peloton’ van het brede mkb én de grote bedrijven meegaat in de overgang. Het innovatieve midden- en kleinbedrijf (mkb), - vooral binnen de topsectoren van Zuid-Holland - vervult een belangrijke rol als plek waar vernieuwende producten ontstaan. Grote bedrijven hebben meestal geen hulp nodig, maar zijn wel interessant als sterke partners in een overgang. Het brede mkb vormt de ruggengraat van de lokale en regionale economie, waarin ze ook geworteld zijn.
De provincie Zuid-Holland versterkt kennis en innovatie in het werkveld door de inzet van 5 beleidsmaatregelen:
Strategische samenwerking om een innovatieve economie te aan te moedigen, door ondersteuning van haar Regionale ontwikkelingsmaatschappij Innovation Quarter en de Economic Board Zuid-Holland.
Campussen en fieldlabs sneller ontwikkelen waardoor innovatie makkelijker kan plaatsvinden.
Versterken van netwerken gericht op kennis en innovatie.
Innovatie stimuleren binnen specifieke clusters, zoals Life Sciences & Health, Industriële biotechnologie of Aerospace.
Innovatie stimuleren in het MKB.
Transitie van de tuinbouw
Transitie van de tuinbouw
De tuinbouw is één van de economische topsectoren in Nederland. Zuid-Holland is met een groot deel van de Nederlandse teelt, de meeste bedrijfsinvesteringen in onderzoek en ontwikkeling, en het grootste deel van de handelsbedrijven en logistiek, dé tuinbouwprovincie van Nederland. De tuinbouw levert de nationale en regionale economie veel op, maar heeft tegelijkertijd invloed op het ruimtegebruik, de transportbewegingen, de leefomgeving en de waterkwaliteit. Daarnaast gebruikt de tuinbouw nu nog veel (fossiele) energie. Dit wil de provincie versneld veranderen zodat de tuinbouw ook in de toekomst een duurzaam verdienmodel binnen onze provincie heeft.
De provincie zet daarom in op:
Bevorderen van duurzame tuinbouwgebieden: gebieden die aan de wettelijke kaders en randvoorwaarden voldoen. Dit met als belangrijkste doel om een klimaat neutrale sector te zijn in 2040, en de doelen van de Kaderrichtlijn Water te halen.
Verbeteren duurzaam verdienmodel: binnen de wettelijke kaders en randvoorwaarden op het gebied van water, biodiversiteit, natuur, klimaat en circulariteit, met een goede balans tussen vraag en aanbod op de arbeidsmarkt en duurzame inzetbaarheid van flexibele arbeidskrachten.
Bevorderen netwerksamenwerking: door samenwerking in de regionale Greenports, het landelijke netwerk Greenports Nederland en in andere (internationale) netwerken. Men kan zo voordeel hebben van clusterkracht, kennisdeling, gezamenlijke lobby en belangenbehartiging. Dit leidt tot samenwerkingsvoordelen en een versterkte concurrentiepositie.
De provincie past hiervoor de volgende hulpmiddelen toe:
Netwerkkracht. Actieve deelname aan de triple helix organisaties van de regionale Greenports en Greenports Nederland en het Europese netwerk ERIAFF.
Gebiedsgericht werken. Samen met de tuinbouwpartners het beleid, met behulp van geld en hulpmiddelen, vertalen in een per Greenport samenhangend uitvoeringsprogramma met (gebiedsgerichte) projecten en maatregelen.
Ondersteunen van projecten die de transitie van de tuinbouw versnellen.
Wetgeving via omgevingsverordening.
Monitoring, dataverzameling en kennisontwikkeling.
Transitie van het Havenindustrieel Complex
Transitie van het Havenindustrieel Complex
Het Havenindustrieel complex (HIC) bestaat uit een grootindustrieel complex, een logistieke hub en een maritiem cluster. De provincie Zuid-Holland wil eraan bijdragen dat het HIC in Rotterdam, de verspreide industrie en het maritieme cluster in Zuid-Holland klimaatneutraal, circulair en slim werken. Dit vraagt om een overgang naar een economie waarin minder tot helemaal geen broeikasgassen worden uitgestoten, de stikstofuitstoot wordt verminderd en minder natuurlijke grondstoffen worden gebruikt. Hierbij is het belangrijk om een goed vestigingsklimaat te behouden voor de bedrijven en (startende) ondernemers in de industrie en het maritieme cluster. Belangrijk is dat hierbij wordt gelet op de invloed op de omgeving, de nodige (milieu)ruimte en hoogwaardige toepassing en hergebruik van grondstoffen/materialen.
De provincie gaat daarvoor innovaties ondersteunen en duurzame investeringen bevorderen. Daarnaast zal zij ervoor zorgen dat netwerken en samenwerkingsverbanden versterken, en bijdragen aan het op orde brengen van randvoorwaarden. Dit doet de provincie met de inzet van haar economisch- en innovatie instrumentarium, haar ruimtelijke instrumentarium, haar taken op het gebied van infrastructuur en milieu, en de lobby en samenwerking in de Europese Unie en bij het Rijk.
De provincie zet zich als onderdeel van dit beleid ook in voor het behoud, de versterking en de verduurzaming van de Zuid-Hollandse maritieme sector. De provinciale inzet komt grotendeels inhoudelijk voort uit de Regionale Maritieme Agenda en draagt bij aan de nationale Sectoragenda Maritieme Maakindustrie.
Digitale economie
Digitale economie
Het gebruik van digitalisering in de economische sectoren in Zuid-Holland heeft grote gevolgen. Door het gebruik van digitalisering zijn processen efficiënter geworden en zijn er nieuwe businessmodellen gekomen in bijna alle sectoren. Het bedrijfsleven in Zuid-Holland kent in verhouding veel werkvelden waarin veel digitaal gebeurt. Denk hierbij aan vervoer en opslag, handel en tuinbouw. Daardoor heeft digitalisering ook een bovengemiddeld grote invloed op onze economie. De provincie weet dat sterke sectoren zoals het havenindustrieel complex, maakindustrie en de tuinbouwsector in de komende 10-15 jaar hun manier om geld te verdienen sterk zullen veranderen. Dit wordt ook mogelijk gemaakt door digitalisering en dat digitalisering hier een rol in speelt.
De provincie wil zorgen voor een goede ondersteuning van de economie bij deze digitale verandering en dat alle sectoren de juiste digitale voorwaarden hebben. De provincie Zuid-Holland zet daarom in op:
Het van nieuwe
Innovatieve manieren om geld te verdienen door gebruik te maken van nieuwe,innovatieve digitale technieken.
Verbeteren van het vestigingsklimaat voor de digitale economie.
Bijdragen aan de digitale verandering voor het hele mkb en de kruisbestuiving tussen sectoren.
Vastleggen en versterken van publieke waarden in de digitalisering van de Zuid-Hollandse economie.
Het in beweging brengen en houden van een mensgerichte digitale verandering. Met hierbij bijzondere aandacht voor digitale weerbaarheid, ethiek en inclusie.
Verbeteren van de digitale weerbaarheid van de Zuid-Hollandse economie.
Circulair Zuid-Holland
Circulair Zuid-Holland
In april 2024 stelde de provincie de nieuwe strategie “Samen bouwen aan een Circulair Zuid-Holland” vast. Hierin geeft de provincie aan hoe zij toewerkt naar 50% circulair in 2030 en een volledig circulaire samenleving in 2050. Met deze strategie komt de provinciale aanpak in een nieuwe fase. Hierbij ligt de nadruk op de invloed. De provincie richt zich daarbij naast de koplopers ook in het bijzonder op de brede groep daarachter. Zij zet aan de ene kant in op zaken waar de provincie een verschil kan maken. En aan de andere kant waarbij circulair bijdraagt aan de oplossing van meerdere maatschappelijke vraagstukken waar de provincie aan werkt. DatDe transitie naar een circulaire economie zorgt voor nieuwe bedrijvigheid en daarmee nieuwe ruimtevragers. Ook de ruimtevraag van bestaande bedrijvigheid zal veranderen.Dat betekent ook dat de rol van de provincie verandert. Eerst zorgde zij ervoor dat alles in beweging kwam, nu verbindt de provincie vraagstukken vaker met elkaar. Daarnaast stelt de provincie kaders en geeft zij opdrachten.
Toekomstbestendige ruimte voor ondernemen
Bedrijventerreinen De ruimte voor bedrijventerreinen is beperkt. Maar bedrijventerreinen hebben vaak nog ongebruikte mogelijkheden in energie, ruimte en klimaat. Ondernemers spelen een belangrijke rol in hoe goed de provincie kan concurreren, daarom blijft de provincie hen ruimte bieden. Daarbij onderzoekt de provincie of zij, via het stellen van randvoorwaarden bij het faciliteren van die ruimte, voorrang kan geven aan bedrijven die bijdragen aan de overgang naar een klimaat neutrale en/of circulaire economie en verbetering van het welzijn van de inwoners van Zuid-Holland.
Toekomstbestendige ruimte voor ondernemen
Economie en ruimte zijn onlosmakelijk met elkaar verbonden. Voor een toekomstbestendige economie is een aantrekkelijk vestigings- en ondernemingsklimaat met voldoende fysieke ruimte nodig. Daarnaast leidt de ontwikkeling naar een duurzame, innovatieve en inclusieve economie tot andere eisen en wensen die we stellen aan deze ruimte. De ruimte voor economie is schaars in Zuid-Holland. Dat betekent dat we niet meer vanzelfsprekend ruimte faciliteren op basis van ramingen en prognoses, maar gericht kijken naar de bijdrage van economische ontwikkelingen aan brede welvaart en het Zuid-Hollandse ecosysteem. Dit bepaalt in steeds belangrijker mate het draagvlak voor bedrijfsactiviteiten. Duurzaamheid, innovatie en inclusiviteit zijn de pijlers van een toekomstbestendige economie en krijgen prioriteit bij de verdeling van de ruimte. Duurzaamheid, innovatie en inclusiviteit staan niet los van elkaar; ze kunnen elkaar versterken en leiden samen tot brede welvaart. Tegelijkertijd kunnen ze ook op gespannen voet met elkaar staan bij het maken van ruimtelijke keuzes. Bij de verdeling van de ruimte voor economie geven we daarom prioriteit aan de volgende activiteiten:
Basiseconomie en strategische belangen: De ‘basiseconomie’ heeft voldoende ruimte nodig. Dat gaat om maatschappelijke en nutsvoorzieningen en stadverzorgende bedrijvigheid die noodzakelijk is voor het functioneren van onze samenleving. Daarnaast gaat het om activiteiten die vanwege hun (nationale) strategische belang een bijdrage leveren aan onze strategische autonomie.
Circulaire economie: We maken ruimte voor activiteiten die bijdragen aan de transitie naar een circulaire en klimaat neutrale economie, waarin het hergebruik van producten en grondstoffen en het behoud van natuurlijke hulpbronnen het uitgangspunt is.
Kennis- en innovatie-ecosystemen, technologische maakindustrie en toegevoegde waarde: Voor ons toekomstig verdienvermogen zetten we in op onze sterke kennis- en innovatie-ecosystemen en de technologische maakindustrie. We geven daarbij prioriteit aan activiteiten met een hogere toevoegde waarde voor de samenleving en economie en een compact ruimtebeslag.
Bedrijventerreinen
Bedrijventerreinen zijn een cruciale schakel in het economisch functioneren van Zuid-Holland. De ca. 26.000 bedrijven op bedrijventerreinen zijn samen goed voor bijna 1/3 van de totale werkgelegenheid en de toegevoegde waarde in de provincie. Bedrijventerreinen zijn daarnaast dé locaties waar hinder veroorzakende functies zich kunnen vestigen. Daarmee zijn het ook dé plekken waar de transities naar een duurzame en circulaire economie vorm moet krijgen. De uitbreidingsruimte voor nieuwe bedrijventerreinen is beperkt, omdat wonen en werken zich moeten ontwikkelen binnen de beschikbare ruimte, inclusief de i 3ha-locaties. Daarom moet de beschikbare ruimte zorgvuldig worden beschermd en beter worden benut. Tegelijkertijd hebben bestaande bedrijventerreinen vaak nog ongebruikte mogelijkheden met betrekking tot ruimtegebruik, energietransitie en klimaatadaptatie en zullen bedrijventerreinen ook zelf moeten transformeren tot duurzame en circulaire werklocaties. Via het stellen van randvoorwaarden bij het faciliteren van de ruimte, wil de provincie voorrang geven aan bedrijven die bijdragen aan de overgang naar een duurzame, digitale en inclusieve economie en verbetering van het welzijn van de inwoners van Zuid-Holland.
De provincie Zuid-Holland zet daarom in op:
Beter benutten en duurzaam functioneren van bedrijventerreinen. De provincie zet in op het beter benutten van bestaande bedrijventerreinen onder andere door middel van meervoudig ruimtegebruik en maximale benutting van de beschikbare milieuruimte op bedrijventerreinen. Waar mogelijk wordt functiemenging onder voorwaarden mogelijk gemaakt, zoals bedrijven met een lage milieucategorie met woningbouw.
Beter gebruikmaken en duurzaam functioneren van bedrijventerreinen. De provincie moedigt meervoudig ruimtegebruik op bedrijventerreinen aan. Waar mogelijk mengt zij functies zoals bedrijven met een lage milieucategorie met woningbouw.
Het behoud van voldoende ruimte voor bedrijven in hoge milieucategorieën, milieuzones en watergebonden bedrijven. De provincie blijft controleren of woningbouwplannen van gemeenten botsen met aanwezige bedrijven uit de hogere milieucategorieën.
Het stimuleren van de verduurzaming vancirculaire en duurzame bedrijventerreinen door eigen duurzame opwekking en de realisatie van lokale warmtenetten. Ook kunnen deze terreinen bijdragen aan klimaatadaptatie, biodiversiteit en recreatie.
Van bedrijven die werken met arbeidsmigranten verwacht de provincie een menswaardig huisvestingsplan. Het in beeld brengen van de huisvestingsbehoefte als gevolg van nieuwe bedrijvigheid of uitbreiding daarvan, is onderdeel van de totale huisvestingsbehoefte van arbeidsmigranten in de gemeente. Het is van belang dat de gemeente de huisvestingsbehoefte van en – mogelijkheden voor arbeidsmigranten (tijdelijk) werkzaam in de gemeente, en/of van arbeidsmigranten die langdurig in de gemeente wonen of willen wonen, actueel houdt en opneemt in gemeentelijke Omgevingsvisie in het onderdeel economie (alsmede in het onderdeel over huisvesting).
Kantoren Nieuwe kantorenontwikkelingen komen bij voorkeur op toplocaties (centrum Rotterdam en centrum Den Haag) en scienceparken. De provincie Zuid-Holland zet daarom in op:
Vanuit het oogpunt van optimale benutting van de ruimte voor ondernemen op bedrijventerreinen beperken we menging van kwetsbare functies op bedrijventerreinen met een hogere milieucategorie tot een minimum. Bedrijventerreinen met een hogere milieucategorie zijn primair bedoeld voor bedrijven die vanwege hun zwaardere type bedrijfsvoering zijn aangewezen op de hogere milieugezoneerde gebieden en kunnen bijzonder lastig gemengd worden met kwetsbare functies.
Kantoren
Nieuwe, grootschalige kantorenontwikkelingen worden op toplocaties (centrum Rotterdam en centrum Den Haag) en scienceparken geconcentreerd. De provincie Zuid-Holland zet daarom in op:
Het verminderen van het kantorenaanbod op minder kansrijke locaties.
Waar mogelijk het veranderen van leegstaande, incourante kantoren naar andere functies (wonen).
Detailhandel
Detailhandel
Gezonde, krachtige en aantrekkelijke stads- en dorpscentra zijn belangrijk voor de levenskwaliteit van onze inwoners. De provincie zet daarom in op:
De detailhandelsstructuur
Het versterken van de detailhandelsstructuur door deze kwalitatief te verbeteren.
De bereikbaarheid te garanderen.
Human Capital
Het garanderen van de bereikbaarheid door winkels zoveel mogelijk te concentreren in bestaande centra.
Human Capital
De provincie ambieert een beroepsbevolking die past bij de economie van de toekomst. Dit kan de provincie bereiken door her-, bij- en omscholing van 55.000 werknemers en flexwerkers. En door begeleiding naar toekomstbestendig werk van 10.000 mensen en voldoende stage- en werkplekken voor alle studenten. Dit zorgt ervoor dat onze bedrijven belangrijk blijven voor het aanbod van banen.
NN
Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
OO
De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Nederland, en hiermee dus ook Zuid-Holland, zijn kenniseconomieën. Innovatie is een essentieel onderdeel van een kenniseconomie. Het stimuleren van een innovatieve economie doet de provincie door kennisontwikkeling en kennisdeling tussen ondernemers, kennisinstellingen en overheden te stimuleren. Denk aan samenwerkingsverbanden bewerkstelligen, digitale technologieën helpen ontwikkelen en onderzoeksprojecten financieren om toepassing van innovatie mogelijk te maken.
De economie staat onder druk omdat deze nog sterk leunt op fossiele en analoge productieprocessen. Tegelijkertijd staat de provincie voor tal van uitdagingen, op het gebied van stikstof, klimaat, human capital, schone en betaalbare energie, en een gezonde en inclusieve leefomgeving. De transitie naar een duurzame en digitale economie wordt door de provincie geholpen om te versnellen door in te zetten op innovatie. Hiermee wordt de economie toekomstbestendig gemaakt.
Verschillende beleidsmaatregelen zijn ingericht om aan bovenstaande doelen een bijdrage te leveren.
Zuid-Holland kent een brede en dynamische economie, en levert daarmee een forse bijdrage aan de nationale economie en het welzijn van de inwoners van Zuid-Holland. Belangrijke onderdelen van de Zuid-Hollandse economie zijn kennis en innovatie. Een sterk Kennis & Innovatie ecosysteem (zoals bijvoorbeeld het startup ecosysteem of het innovatie ecosysteem rondom de verschillende campussen) is belangrijk voor de kennis- en concurrentiepositie van Zuid-Holland en voor het vestigingsklimaat. Bovenal is een sterk Kennis & Innovatie ecosysteem van belang voor het vinden van oplossingen voor de maatschappelijke opgaves waar we in Zuid-Holland voor staan.
Maar zonder (publieke) investeringen stagneert het kennis en innovatie-niveau van Zuid-Holland. Innovaties komen vaak niet of trager tot stand zonder overheidsmaatregelen gericht op het stimuleren en faciliteren van innovatie. Er is daarmee sprake van marktfalen. Voor innovaties die bijdragen aan de transitie naar een duurzame economie is bovendien vaak sprake van transitiefalen: het speelveld bevoordeelt activiteiten die passen bij de dominante fossiele, lineaire en analoge economie ten opzichte van activiteiten gericht op een duurzame (en circulaire) en digitale economie.
Daarom investeert de Provincie, samen met andere overheden, ondernemers en kennisinstellingen in het stimuleren van een sterk Kennis & Innovatie ecosysteem en de technologische maakindustrie. We zetten in op de kennis en innovatie-ecosystemen, waar Zuid-Holland de sterkste uitgangspositie heeft en de meeste economische en maatschappelijke waarde kan toevoegen. We sluiten daarbij aan op de thema’s uit de Groeiagenda Zuid-Holland.
Het stimuleren van de regionale economie is door de nationale overheid bij de regio’s belegd. De provincies in Nederland geven hier uitvoering aan. De economie in Zuid-Holland staat onder druk om een transitie te maken naar een duurzame en digitale economie, waarbij brede welvaart en inclusie geborgd worden. Binnen de beleidskeuze Innovatieve economie, wordt uitvoering gegeven aan het stimuleren van innovatie en het versterken van de kennisinfrastructuur en de technologische maakindustrie.
Investeren in kennis en innovatie loont. Elke euro aan overheidsinvesteringen in kennis en innovatie resulteert in €9 toegevoegde waarde in de Nederlandse economie (Biggar, 2022). Juist voor het versnellen van de verschillende transities en bespoedigen van inclusie is kennis en innovatie belangrijk. Door oplossingen voor de transities te ontwikkelen, kennis te verspreiden en ondernemers te helpen innovaties toe te passen. De provincie Zuid-Holland versterkt het kennis & innovatie ecosysteem door de inzet van verschillende beleidsmaatregelen. Deze zijn:
1. Strategische samenwerking om een innovatieve economie te stimuleren
2. Innovatie infrastructuur versterken door de ontwikkeling van campussen en fieldlabs te versnellen
3. Versterken van netwerken gericht op kennis en innovatie
4. Innovatie stimuleren binnen specifieke clusters
5. Innovatie stimuleren in het MKB
Strategische samenwerking om een innovatieve economie te stimuleren
Innovatie infrastructuur versterken door de ontwikkeling van campussen en fieldlabs te versnellen en campussen te versterken
Versterken van netwerken gericht op kennis en innovatie
Innovatie stimuleren binnen specifieke clusters
Innovatie stimuleren in het MKB
PP
De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
De provincie wil de digitale transitie van de economie versnellen zodat de provincie zich digitaal innovatief kan blijven profileren. DeDeze digitale transitie is nodigverwijst naar het proces waarbij organisaties digitale technologieën zoals AI en Quantum, en digitalisering in het algemeen omarmen om de concurrentiepositiehun bedrijfsprocessen te handhaven, efficiëntiewinstenoptimaliseren en hun marktpositie te halenversterken. Het is essentieel om in een krappe arbeidsmarkt efficiëntiewinsten te behalen en omzowel de circulaire en energie transitieals de energietransitie te ondersteunen. Om de Zuid-Hollandse concurrentiepositiepositie op het gebied van economie te behouden en verder te handhavenontwikkelen, is het van belang dat iedereen kan meekomen in de digitale transitie, ook mensen en ondernemers voor wie digitalisering niet altijd vanzelfsprekend is.
Om dit te bereiken richt de provincie zich op digitale vaardigheden van inwoners en het midden- en kleinbedrijf (MKB). De provincie heeft in het bijzonder aandacht voor participatie , digitale geletterdheid , diversiteit en inclusie. Dit doet de provincie om ervoor te zorgen dat iedereen kan meekomen in de digitale transitie. De digitale transitie vergt andere vaardigheden en kennis, de provincie wil ervoor zorgen dat zoveel mogelijk burgers en ondernemers kunnen meedoen om een armoedeval en uitsluiting te voorkomen, wat weer ten goede komt aan een sterke economie en de brede welvaart die de provincie nastreeft. De provincie probeert rond deze onderwerpen kennis en bewustzijn te verspreiden samen met haar partners: zoals gemeenten en onderwijsinstellingen, via festivals, trainingen, workshops en subsidies.
Er is hierbij aandacht voor de ethische vraagstukken rondom digitalisering, met bijzondere aandacht voor een van de grootste uitdagingen van dit decennium, het tekort aan arbeidskrachten in alle sectoren.
Om dit te realiseren richt de provincie zich op kennisdeling over digitalisering, de bijbehorende vaardigheden en digitale technologieën, vooral met het midden- en kleinbedrijf (MKB). Het doel is dat zoveel mogelijk ondernemers kunnen deelnemen aan de digitale transitie, wat ten goede komt aan een sterke economie en de brede welvaart die de provincie nastreeft. Dit wordt ondersteund door samenwerkingen met partners zoals gemeenten en onderwijsinstellingen, en door middel van evenementen, trainingen, workshops en subsidies. Daarnaast krijgen ook ethische vraagstukken rondom digitalisering en het tekort aan arbeidskrachten, een van de grootste uitdagingen van dit decennium, de nodige aandacht.
Digitalisering verandert ons werk, verdienmodellen en hoe we (samen)leven. Gebruik en beschikbaarheid van technologie is bepalend voor de concurrentiepositie en veiligheid van de provincie en de manier van werken. De provincie Zuid-Holland zet zich daarom in om de digitale transitie van de economie te versnellen en om de regio als innovatieve digitale regio te profileren.
In 2016 is het document de Roadmap Next Economy (RNE) gepubliceerd voor de Provincie Zuid-Holland. De RNE geeft aan dat er een belangrijke opgave ligt voor de provincie Zuid-Holland als het gaat om digitalisering en verduurzaming. Voor deze opgaven is eenhet programma Digitale Economie gestart met als doel initiatieven te verbinden en te zorgen voor de toepassing van technologieën in de voor Zuid-Holland belangrijkste sectoren, zoals tuinbouw, haven, logistiek en de maakindustrie .
Klimaatverandering en snelle wereldwijde technologische ontwikkelingen, zorgen ervoor dat de economie in Zuid-Holland onder druk staat om een transitie te maken naar een duurzame en digitale economie. Europese wetgeving zoals de Algemene verordening gegevensbescherming (AVG), Data act en Kunstmatige intelligentie (AI) act zorgen ervoor dat brede welvaart en inclusie geborgd worden tijdens deze verandering.
De digitale transitie biedt de provincie kansen om de economie via innovatie klaar te maken voor de toekomst. In samenwerking met haar regionale partners streeft de provincie ernaar een van de innovatiefste en economisch sterkste regio’s van Europa te blijven. Het stimuleren van de regionale economie is door de nationale overheid bij de regio’s belegd. De provincies in Nederland geven hier uitvoering aan en de uitvoering daarvan bij de provincies.
De digitale transitie heeft impact op alle opgaven en sectoren. Zonder digitale middelen zijn de energie transitie en de circulaire transitie lastiger haalbaar en verliezen de sectoren hun concurrentiepositie. De provincie geeft uitvoering aan de digitale transitie door het stimuleren van innovatie en het versterken van de kennisinfrastructuur. Dit wordt gedaan voor alle regio’s en alle bedrijven.
Uit onderzoek blijkt dat investeren in kennis en innovatie loont: elke euro aan overheidsinvesteringen in kennis en innovatie resulteert in €9 toegevoegde waarde in de Nederlandse economie. Juist voor het versnellen van de verschillende transities is kennis en innovatie belangrijk. Door oplossingen voor de transities te ontwikkelen, kennis te verspreiden en ondernemers te helpen innovaties toe te passen zorgt de provincie ervoor dat de digitale transitie versneld.
De provincie Zuid-Holland zet zich in om de digitale transitie van de economie te versnellen en heeft hiervoor, in samenspraak met haar partners, de volgende doelstellingenhoofdlijnen geformuleerd:
1. Inclusieve transitie
Inclusieve transitie waarbij bewoners en ondernemers de kans wordt gegeven hun digitale vaardigheden te verbeteren zodat ze mee kunnen komen in de digitale transitie. De provincie ondersteund trajecten waarbij het MKB geholpen word met digitaliseringsvraagstukken. In samenwerking met partners wordt kennis en informatie rond digitale technologie gedeeld met het MKB, dit gebeurt bijvoorbeeld via het platform MKBDigitaal.com.
2. Ethisch verantwoord digitaliseren
De provincie heeft een gerichte aanpak op verantwoord digitaliseren met oog voor ethische dillema’s. De provincie bouwt met (semi)overheidsorganisaties, kennisinstellingen en bedrijven aan de ambitie om hét kenniscluster van Nederland te worden voor digitalisering, vrede, recht en ethiek. Europese wetgeving, denk aan data act, AVG en AI act, biedt kansen voor ethisch verantwoord ondernemen. De provincie wil dit samen met partners verder onderzoeken en ondersteunen.
3. Digitaal weerbaar
De provincie wil de cyberweerbaarheid in de economische sectoren versterken door bewustwording van risico's te vergroten en door concrete ondersteuning te bieden per sector. Gemeenten worden geholpen bij het verhogen van de cyberweerbaarheid en de preventie van ondermijning. Zij worden in het internationale veiligheidscluster van Zuid-Holland ondersteund door middel van Security Delta (HSD).
4. Digitale Innovatie
De provincie stimuleert maatschappelijk verantwoorde digitale innovaties (zoals ethisch verantwoorde AI en Quantum Internet), op deze wijze worden economische sectoren ondersteund bij het toepassen van en investeren in innovaties.
Digitale verdienmodellen
Digitalisering kan bedrijven helpen om efficiënter te werken, te innoveren en/of nieuwe markten aan te boren, wat kan resulteren in nieuwe verdienmodellen. De provincie ondersteund mkb-bedrijven actief bij hun digitale transformatie en faciliteren netwerken rond digitale innovaties zoals quantumtechnologie die economische kansen creëren. Zij zet actief in op het stimuleren van digitale innovaties door het bieden van netwerkondersteuning en het faciliteren van samenwerkingsverbanden, zoals fieldlabs. Deze initiatieven creëren een vruchtbare bodem voor de ontwikkeling en implementatie van innovatieve digitale technologieën en dragen bij aan het versterken van de innovatieve kracht van de regio.
Verantwoorde digitalisering
De provincie zet digitalisering in voor publieke waarden om zo een positieve impact op de samenleving te hebben. Het gaat erom dat technologie op zo’n manier wordt toegepast dat duurzaamheid, verantwoord gebruik en inclusiviteit centraal staan. Door deze waarden centraal te stellen kan digitalisering economisch en maatschappelijk verantwoord ingezet wordt. Hierbij zal het afwegingskader gerichte groei een grote rol spelen, omdat de indicatoren een groot deel van de provinciale waarden afspiegelen.
Digitale Weerbaarheid
Het beschermen van de digitale infrastructuur en privacy is essentieel voor vertrouwen in de samenleving wat nodig is voor een bloeiende digitale economie. Samenwerking tussen overheden, bedrijven en kennisinstellingen is nodig om beveiligingstechnologieën te ontwikkelen en cyberweerbaarheid te vergroten.
Door de steeds sneller gaande technologische ontwikkelingen, toepassingen van het Internet of Things (IoT) en automatisering neemt de dreiging die uitgaat van cyberonveiligheid toe. Deze dreiging neemt zowel toe in aard als in omvang en dat levert onacceptabele risico’s op voor de Zuid-Hollandse economie. Uit onderzoek van de Rabobank blijkt de gemiddelde schade 300.000 euro te zijn en wordt 20% van de ondernemers jaarlijks geraakt door een aanval. Door op deze risico’s te anticiperen kunnen ze niet alleen tegen worden gegaan, maar zelfs ook worden omgebogen tot hoogwaardige economische kans door de cybersecurity sector te ondersteunen.
Daarnaast is digitale veiligheid en weerbaarheid een essentiële randvoorwaarde om welvarend te kunnen leven in een in hoge mate gedigitaliseerde maatschappij. Het inzetten op digitale autonomie onderstreept dit.
De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
De provincie wil een volledige circulaire samenleving in Zuid-Holland bereiken in 2050 met als tussendoel 50% minder verbruik van primaire fossiele grondstoffen, mineralen en metalen in 2030. De provincie zet in op verschillende inhoudelijke thema’s waar de provincie impact kan maken. Dit doet de provincie met een transitieaanpak in samenwerking met medeoverheden, bedrijven, kennisinstellingen en andere organisaties en groepen die aan de transitie bijdragen.
Een toekomstbestendig welvarend Zuid-Holland
De haven, onze industrie, land- en tuinbouw, woningbouw en infrastructuur, de energievoorziening. Het zijn sectoren waarin grote hoeveelheden grondstoffen en materialen omgaan. En aan de andere kant van het spectrum de energietransitie. Door minder gebruik te maken van fossiele brandstoffen wordt een belangrijke bijdrage aan de circulaire transitie geleverd. Tegelijkertijd: elektromotoren, windturbines, zonnepanelen, accu’s en elektrolyse-installaties zijn afhankelijk van kostbare en schaarse grondstoffen als lithium, koper, nikkel en platina. Van sommige van die grondstoffen is nu al bekend dat – wanneer er niet wordt ingegrepen – de wereldvoorraden ontoereikend zullen zijn voor een globale energietransitie. Nu landen als China, Zimbabwe en Chili de export ervan controleren worden ze meer en meer de inzet van een geopolitiek spel. Anders omgaan met grondstoffen én inzetten op strategische autonomie is daarmee essentieel. Het zorgt voor een toekomstbestendig Zuid-Hollands verdienmodel.
De provincie Zuid-Holland heeft een unieke positie in de circulaire transitie. Zuid-Holland is een diverse provincie met zowel landbouw als de meeste de meest verstedelijkte provincie van Nederland. Met de haven, industrie en Greenports is Zuid-Holland ook het economisch zwaartepunt van ons land. Daarnaast huisvest de provincie zowel vele (innovatieve) startups, MKB’ers als grote internationale bedrijven. Bedrijven die (inter)nationaal opereren of juist geworteld zijn in de vele regio’s van Zuid-Holland. Ook huisvest de provincie enkele toonaangevende kennisinstellingen van MBO tot WO die de kennis in huis hebben om de transitie aan te pakken.
Met de grootte van de economie in Zuid-Holland is het dan ook geen verrassing dat Zuid-Holland verantwoordelijk is voor 30% van het grondstoffengebruik in Nederland1Nederland. Dat aandeel maakt de provincie verantwoordelijk en geeft verantwoordelijkheid. Het doel is een halvering van het grondstoffengebruik in 2030. Dat is al halverwege de volgende collegeperiode. Op dit moment wordt er de provincie Zuid-Holland 17,5% minder primaire grondstoffen gebruikt voor onze productie in vergelijking met 2014 2. Er wordt dus meer gebruik gemaakt van circulaire grondstoffen, echter groeit de Zuid-Hollandse economie harder en worden er per saldo niet minder maar steeds méér grondstoffen verbruikt 3. De provincie moet dan ook stevig aan de bak.
De transitie naar een circulaire economie zorgt voor nieuwe bedrijvigheid en daarmee nieuwe ruimtevragers. Ook de ruimtevraag van bestaande bedrijvigheid zal veranderen. De ruimtevraag kan bijvoorbeeld gaan om locaties voor het winnen, opslaan, sorteren en verwerken van kritieke materialen, sloopmateriaal uit de bouw, groene grondstoffen of plastics. Circulaire bedrijvigheid, zowel van nieuwe als bestaande spelers, heeft echter moeite om in Zuid-Holland voldoende ruimte te vinden, maar is essentieel om de transitie naar een circulaire economie te realiseren. Daarom willen we ruimte bieden aan de circulaire economie.
Gesloten akkoorden
De provincie ondersteunt de realisatie van het ‘Nationaal Grondstoffenakkoord’. Dit bevat afspraken om Nederland per 2050 een volledig circulaire economie te bezorgen, met als tussenstap 50 procent minder gebruik van primaire grondstoffen (mineraal, fossiel en metaal) in 2030. Ook heeft de provincie Zuid-Holland verschillende akkoorden getekend die invloed hebben op verduurzaming en circulariteit in het inkoop- en aanbestedingsbeleid, waaronder de Green Deal Circulair Inkopen 2.0, de Green Deal Duurzaam GWW 2.0 en het Manifest Verantwoord Opdrachtgeverschap en Inkopen (MVOI).
Zoals hierboven beschreven, heeft de provincie een aantal akkoorden gesloten met circulaire doelstellingen. Eén hiervan is het Nationaal Grondstoffenakkoord uit 2017, waarmee de provincie zich committeert aan een volledig circulaire economie in 2050. De provincie is daarnaast verantwoordelijk voor de regionale ruimtelijke ordening en regionale economie, die beide relevant zijn in de transitie naar een circulaire economie. Vanuit de Omgevingswet heeft de provincie tevens verschillende taken en bevoegdheden waar circulariteit aan bod komt. Bijvoorbeeld in het toekomstbestendig bouwen van woningen, het beschermen van bedrijventerreinen voor circulaire industrie, vergunningverlening, toezicht en handhaving (VTH) en het verlenen van ontheffing of experimenteerruimte voor hergebruik van reststromen.
Voordelen van een circulaire economie in Zuid-Holland
Een circulaire economie zorgt voor het voorkomen van verspilling van grondstoffen en materialen; er worden minder primaire grondstoffen gebruikt,; grondstoffen, materialen en producten blijven langer inin dede loop,loop; en het afval wordt gerecycled. Dit zorgt voor verschillende positieve effecten:
De Zuid-Hollandse economie is minder afhankelijk van geopolitieke ontwikkelingen en is meer autonoom;
Ondernemers in Zuid-Holland zijn minder afhankelijk van schaarse grondstoffen, hebben meer leveringszekerheid, blijven concurrerend en toekomstbestendig;
Er wordt ruimte geboden aan nieuwe verdienmodellen en innovatieve ondernemers;
De milieudruk wordt verminderd en zorgt voor een verbetering van de leefomgeving;
Het zorgt voor een prettige en gezonde leefomgeving voor inwoners in Zuid-Holland.
Inzet op impact
De provincie kiest voor thema’s of onderwerpen waar een verschil kan worden gemaakt. Door een directe bijdrage aan het doel bijvoorbeeld door grondstofstromen in kilo’s te reduceren, het behouden van kritieke materialen en nutriënten voor een gezonde bodem of het verminderen van milieudruk. Een andere manier van impact is dat het bijdraagt aan de systeemverandering die nodig is. Bijvoorbeeld doordat het beleid en regelgeving verandert, circulair ondernemen makkelijker wordt of dat kennis beter ontsloten wordt. Het ene doel behalen brengt soms het behalen van een ander doel in gevaar, denk bij voorbeeld aan energie-intensief hergebruik van beton. Die afweging wordt steeds integraal gemaakt. Hierbij wordt gekozen voor een impactvolle aanpak en thema’s die goed bij de rol, invloed, de regionale schaal en het economisch profiel van Zuid-Holland passen.
Dat betekent dat de inhoudelijke thema’s waar de provincie zich op richt, divers zijn. Een inhoudelijk thema kan een productketenketen zijn, bijvoorbeeld zonnepanelen, voedselverspilling of meubels. Een ; een materiaal of grondstof, zoals beton of natuurlijke reststromen. Een; eensector zoals tuinbouw of petrochemische industrie. Een; of eencluster zoals maritieme maakindustrie of biobased bouwen. Ook wil de provincie in de komende periode meer aandacht geven aan de verschillende handelingsperspectieven die je kunt gebruiken om slimmer om te gaan met grondstoffen. Dan is het thema bijvoorbeeld kunststof retoursystemen of reparatie van elektronica.
Transitieaanpak
De provincie gaat uit van een transitieaanpak. Een transitieaanpak vergt een andere sturing dan klassieke beleidsvelden. Sturing in transitie gaat om het geleiden van de beweging van links naar rechts in de X-curve. Deze curve bevat vier bewegingen: opbouw, ombouw, afbouw en voortbouw. Deze vier bewegingen spelen min of meer gelijktijdig, maar zijn allesbehalve gelijksoortig. Ze zijn voor een geslaagde (werkelijke) transitie ook allemaal nodig.
Opbouw: gaat om het opkomen van nieuwe manieren van denken, doen en organiseren.
Ombouw: gaat over bestaande elementen die nieuwe toepassingen krijgen of aangepast worden aan een veranderende context.
Afbouw: gaat om manieren van denken, doen en organiseren die verdwijnen
Voortbouw: gaat over institutionaliseren en normaliseringsprocessen.
Zuid-Holland staat aan de beginfase van de transitie naar een circulaire economie en dus vaak in de opbouw/ombouw fase. Hierbij zijn innovatie, experimenten via bijvoorbeeld doorbraakprojecten, in beeld krijgen en agenderen van belemmeringen essentieel. Andere transities, zoals de energietransitie of klimaatadaptatie, bevinden zich al verder in de X-curve.
Rolkeuze en interventies
Om de transitie te versnellen moet de provincie aan de slag. De provincie kan vanuit haar taken en rollen een omgeving creëren die de transitie – samen met anderen – verder brengt. Daarom bestaat de actieagenda uit acht bouwstenen. Met deze bouwstenen wordt richting gegeven en focus aangebracht op de inzet van de provincie de komende jaren. De bouwstenen zijn gericht op het verbreden en versterken van de circulaire beweging én het steviger inzetten van de provinciale rollen en instrumenten om de transitie te stimuleren.
De bouwstenen zijn als volgt:
Inclusieve transitie
Circulaire innovatie
Coalitie en netwerken
Ruimte
Circulaire organisatie
Financiering en subsidies
Beleid en monitoring
Vergunning, toezicht en handhaving
In de maatregel ‘Samen bouwen aan een Circulair Zuid-Holland’ en de maatregel 'Ruimte voor Circulaire Economie' worden de bouwstenen beschreven.
RR
De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
De provincie streeft naar een welvarend en krachtig Zuid-Holland met toekomstbestendige ruimte voor ondernemerschap. We geven ruimtelijk-economisch beleid vorm, zodat het bijdraagt aan brede welvaart voor alle Zuid-Hollanders. Dat betekent versnelling van de transitie naar een duurzame, innovatieve en inclusieve economie. Dit bepaalt in steeds belangrijker mate de ‘license to operate’ van bedrijven, en vormt daarmee ons afwegingskader voor economische activiteiten waarvoor we ruimte bieden in Zuid-Holland. Een goed vestigingsklimaat met concurrerende, toekomstbestendige bedrijventerreinen, vitale, krachtige en aantrekkelijke stads- en dorpscentra en een sterke kantorenmarkt dragen daaraan bij. Het gaat daarbij om voldoende werklocaties van de juiste kwaliteit en op de juiste plek, waarbij duurzaamheid, innovatie en inclusiviteit prioriteit krijgen bij de verdeling van de beschikbare ruimte. De provincie zet daarom in op:
Concurrerende en toekomstbestendige bedrijventerreinen;
Concentratie en bundeling van nieuwe detailhandel primair in de centra van wijken, dorpen en steden;
Juiste kantoor op de juiste plek;
Selectief vestigingsbeleid voor grote ruimtevragers.
De provincie zet hiervoor verschillende instrumenten in zoals het opstellen van ruimtelijke regels, maar ook door flankerend beleid via subsidieregelingen, het delen van kennis en informatie, onderzoek, het organiseren van netwerken en het inzetten van ambassadeurs. De provincie past alle vier de vormen van overheidssturing uit het NSOB-kwadrantenmodel voor overheidssturing toe omdat de huidige vraagstukken vragen om meer dan (ruimtelijke) regels alleen.
De verantwoordelijkheid voor de regionale economie is gedecentraliseerd naar provincies. De ruimte in Zuid-Holland is schaars en die ruimte staat onder druk door vele functies die om ruimte vragen. Om ervoor te zorgen dat er voldoende ruimte beschikbaar blijft voor bedrijvigheid stelt de provincies regels op met betrekking tot de hoeveelheid ruimte die nodig is voor een gezonde, toekomstbestendige economie en de plek waar bedrijvigheid zich kan vestigen. Daarnaast hecht de provincie veel waarde aan vitale, krachtige en aantrekkelijke stads- en dorpscentra en wil, om dat te bereiken, detailhandel concentreren in de centra, de detailhandelsstructuur versterken door deze vooral kwalitatief te verbeteren en ook de bereikbaarheid en de beschikbaarheid van detailhandelsvoorzieningen te garanderen. Op dit moment wordt ruim 30% van het bruto regionaal product van Zuid-Holland op de bedrijventerreinen gerealiseerd en zijn de terreinen goed voor ruim een derde van de werkgelegenheid in Zuid-Holland. Inclusief kantoren en detailhandel zijn de werklocaties goed voor ca. 50% van de werkgelegenheid.
De Provincie Zuid-Holland streeft naar een toekomstbestendige economie die een bijdrage levert aan de brede welvaart voor alle Zuid-Hollanders. De provincie is verantwoordelijk voor de regionale ruimtelijke ordening en regionale economie. Om ervoor te zorgen dat er voldoende ruimte beschikbaar blijft voor bedrijvigheid, stelt de provincie regels op met betrekking tot de hoeveelheid ruimte die nodig is voor een gezonde, toekomstbestendige economie en de plek waar bedrijvigheid zich kan vestigenRuimtelijk-economisch beleid vraagt om regionale afstemming. De keuze van de ene gemeente heeft al snel gevolgen voor de andere gemeente: bijvoorbeeld als het gaat om de hoeveelheid ruimte voor ondernemen (tegengaan van overcapaciteit, bijvoorbeeld bij detailhandelsontwikkelingen), ‘not in my backyard’ (NIMBY) gedrag (bij bijvoorbeeld ruimte beschikbaar stellen voor bedrijven met een hogere milieucategorie) of de juiste locatie (bijvoorbeeld kantoren, vooral op de toplocaties in Den Haag en Rotterdam en detailhandel concentreren en clusteren in het centrum). Dit alles vraagt om regionale afstemming. De provincie kan met haar ruimtelijk beleid lokale belangen overstijgen en effecten van nieuwe ontwikkelingen op elkaar afstemmen en waar nodig tegen elkaar afwegen. Hiermee wordt ook voor iedereen een gelijkwaardig en evenwichtig speelveld bevorderd.
Concurrerende en toekomstbestendige bedrijventerreinen
Kwalitatief goede en voldoende bedrijventerreinen zijn nodig voor een optimaal vestigingsklimaat voor het Zuid-Hollandse bedrijfsleven. Bedrijventerreinen zijn dé locaties waar hinder veroorzakende functies zich kunnen vestigen, zoals stadsverzorgende bedrijven (bouw, service, reparatiediensten), (stads)logistiek en (circulaire) industrie. Ook zijn het locaties waar mede de provinciale natuur-inclusieve, circulaire en energie-neutrale doelen kunnen worden gerealiseerd:
Van de huidige bedrijventerreinen bestaat slechts 1% uit natuurlijke elementen. Als er niets verandert, zal de gemiddelde gevoelstemperatuur op een zomerse dag op een bedrijventerrein 40,8 graden zijn. (Bron: RIVM)
Bedrijventerreinen zijn met 60% van het Nederlandse grondstoffengebruik de geografische hotspots in de transitie naar een circulaire economie. (Bron: circulair.biz – een platform mede door de provincie opgericht).
Bedrijventerreinen die niet onder de 6 grote industriële clusters vallen, verbruiken samen 5% van het aardgas en 15% van de elektriciteit in Nederland. (Bron: CE Delft)
De provincie zet in op vier beleidslijnen:
Het behouden van het huidige (harde en zachte plan)aanbod van bedrijventerreinen.
Het beter benutten van bedrijventerreinen
Het verduurzamen van bedrijventerreinen (energieneutraal, circulair en natuur-inclusief)
Selectief vestigingsbeleid grote ruimtevragers
1. Het behouden van het huidige (harde en zachte plan)aanbod van bedrijventerreinen
1. Het behouden van het huidige areaal en het (harde en zachte plan)aanbod van bedrijventerreinen
De afgelopen jaren is de economische situatie snel veranderd, wat zorgt voor veel ruimtelijke dynamiek. De vraag naar ruimte is sterk opgelopen. Die toename is voor een deel toe te schrijven aan een groei van de economie, of doordat bestaande bedrijventerreinen transformeren naar een andere functie, zoals woningen. Ook door de transitie naar een circulaire, klimaatneutrale en duurzame economie ontstaan er nieuwe ruimtevragers. Deze nieuwe ruimtevraag richt zich voornamelijk op bedrijventerreinen: van gemengd stedelijk, tot industrieterreinen met een hoge milieucategorie (HMC) en watergebonden functies.
In de (nu nog concept) Ruimtelijke koers voor Zuid-Holland (vast te stellen door Provinciale Staten januari 2024) zijn
De provincie hanteert de volgende 4 sturende ruimtelijke principes opgenomen:
Een toekomstbestendige leefomgeving is topprioriteit;
Hierbij wordt geaccepteerd dat niet voor alles ruimte is in Zuid-Holland;
Er wordt gestuurd op kwaliteit en maximale maatschappelijke toegevoegde waarde;
Er wordt rekening gehouden met de maatschappelijke kosten en baten op de korte en lange termijn.
Verder is hierin over ruimte voor economie opgenomen: “Om dit mogelijk te maken moetenDe schaarste aan ruimte vraagt om keuzes. De provincie kiest er voor dat wonen en werken zich moeten ontwikkelen binnen de ruimte die daarvoor al is bestemd of gereserveerd. De provincie gaat voor kwaliteit en selectieve groei. Dat betekent dat er niet meer vanzelfsprekend ruimtelijk gefaciliteerd wordt op basis van ramingen en prognoses.”
Werken moet zich dus ontwikkelen binnen de ruimte die daarvoor al is gereserveerd. Tegelijk weet de provincie dat de transitie naar een duurzame, circulaire economie – al dan niet tijdelijk – extra ruimte nodig heeft: circulaire bedrijvigheid bestaat voorlopig náást lineaire bedrijvigheid. Ook de transitie naar een energie-neutrale economie zal ruimte vragen voor bijv. waterstoffabrieken of energieopslag. Het Rijk schat in dat er in 2050 15% extra ruimte nodig is voor de economie (Programma Ruimte voor Economie, oktober 2023).
Aan de ene kant moet de economie zich dus ontwikkelen binnen de ruimte die beschikbaar is (en tot 2030 nog ontwikkeld kan worden) en aan de andere kant is er ook na 2030 meer ruimte nodig. Om deze paradox op te vangen, wordt in beleidslijn 2 gewerkt aan het beter benutten van bedrijventerreinen. Naast schuifruimte is er immers ook behoefte aan nieuwe oplossingen om ruimte optimaal, intensief en meervoudig te gebruiken. Op deze manier kan binnen Vanwege de bestaande fysiekeschaarse beschikbare ruimte voor bedrijventerreinen meer bedrijvigheid gehuisvest worden. Daarnaastde economie is het van belang om de bestaande en nog tot 2030 te ontwikkelen ruimte voor bedrijventerreinen te behouden en niet verder terug te laten lopen door transformatie naar andere functies.
Tot nu toe heeft de provincie altijd uitsluitend hogere milieucategorieën (>3) en watergebonden bedrijvigheid beschermd met een compensatieplicht. Daarnaast zijn er sinds 2023 nieuwe instrumenten toegevoegd: een minimale milieucategorie voor nieuw te ontwikkelen omgevingsplannen en een lijst met ‘niet te transformeren bedrijventerreinen’.
Gezien bovenstaande ontwikkelingen breidt de provincie haar bescherming uit naar alle bedrijventerreinen. Daarbij gelden de volgende uitgangspunten:
Daarom beschermt de provincie bedrijventerreinen tegen transformatie naar andere functies. Daarbij gelden de volgende uitgangspunten:
(onderdelen van) Bedrijventerreinen met MC 3 en hoger en/of watergebonden kavels kunnen niet langer (deels) gewijzigd worden naar andere functies;
(onderdelen van) Bedrijventerreinen met MC 1 en 2 kunnen ontwikkeld worden tot gebieden met een combinatie van functies, mits hierbij evenveel ruimte voor ondernemen in m2 en bedrijfscategorie terugkomt. Omdat deze m2 boven elkaar kunnen worden gerealiseerd, kan ruimte gemaakt worden voor andere functies. Vrijgespeelde ruimte wordt met voorrang ingezet voor het ontwikkelen van circulaire, natuur-inclusieve en energie-neutrale bedrijvigheid. Functiemenging is alleen mogelijk met functies die ondersteunend zijn aan het profiel van het bedrijventerrein. Er komen geen functies die de hoofdfunctie bedrijventerrein verdringen
Alleen indien sprake is van een zwaarwegend algemeen belang en er geen reële andere mogelijkheid is, kan bij uitzondering en in goed regionaal overleg een andere ruimtelijke ontwikkeling mogelijk worden gemaakt;
Bestaande afspraken, zoals opgenomen in de aanvaarde regionale bedrijventerreinenvisies en afgesloten woon-werk akkoorden en bestuursakkoorden, blijven van kracht. Voor de uitvoering van deze afspraken komt er een overgangsrecht.
Een specifieke afspraak over eventuele transformatie van Bleizo West volgt de afspraken die in PS hierover zijn en worden gemaakt
Daarnaast is er sinds 2023 een nieuw instrument toegevoegd: een minimale milieucategorie voor nieuw te ontwikkelen omgevingsplannen.
2. Het beter benutten van bedrijventerreinen
2. Het beter benutten van bedrijventerreinen
De ruimte in Zuid-Holland is schaars en in de concept-ruimtelijke koers voor Zuid-Holland is bepaald dat werkeneconomie zal zich op de lange termijn (2030-2050) moet ontwikkelen binnen de bestaande ruimte en de ruimte die hiervoor tot 2030 is gereserveerd. Daarom is het belangrijk de beschikbare ruimte voor bedrijvigheid op bedrijventerreinen effectief en efficiënt te benutten. Voorbeelden van beter benutten zijn het (opnieuw) vestigen van een watergebonden bedrijf op een watergebonden kavel, benutting van de hoge milieu categorieën, het weren of verplaatsen van bepaalde typen bedrijven (bouwmarkten, speelparadijzen en tuincentra) op terreinen die geschikt zijn voor een hogere milieucategorie/-zone of watergebonden bedrijventerreinen, het benutten van het volledige bouwvlak en toegestane bouwhoogte, ander meervoudig ruimtegebruik (parkeren, waterberging, energie, groene gevels en daken) en het weer in gebruik nemen van zeer langdurig leegstaand vastgoed. Ook het realiseren van een groene en klimaat-adaptieve omgeving op bedrijventerreinen hoort daarbij.
Bovenstaande voorbeelden laten zien dat beter benutten nauw verbonden is met de opgaven rond het behouden van voldoende ruimte voor bedrijventerreinen en daarbinnen voldoende ruimte maken voor de toenemende ruimtevraag en het verduurzamen van bedrijventerreinen.
Om aan beter benutten een impuls te geven is in de vorige herziening van het Omgevingsbeleid het instrument “minimale milieucategorie” geïntroduceerd. Dit instrument kan nu alleen nog maar op nieuwe terreinen worden ingezet en is daarmee niet voldoende. Er wordt een verkenning gedaan naar inzet van dit instrument op bestaande bedrijventerreinen en naar andere inzetbare instrumenten op Rijks, provinciaal en gemeentelijk niveau. Hierbij ligt ook veel verantwoordelijkheid bij gemeenten. Handhaven, accountmanagement en goede omgevingsplannen zijn instrumenten die nu al ingezet kunnen worden.
Om aan beter benutten een impuls te geven hanteert de provincie een maximale benutting milieugebruiksruimte in de Zuid-Hollandse Omgevingsverordening. Deze regel geldt voor zowel nieuwe als bestaande bedrijventerreinen.Hierbij ligt ook veel verantwoordelijkheid bij gemeenten. Handhaven, accountmanagement en goede omgevingsplannen zijn instrumenten die nu al ingezet kunnen worden.
Naast functiemenging op bedrijventerreinen kan het toevoegen van (mengbare) bedrijvigheid in woongebieden, centrumgebieden en nabij OV-knooppunten een bijdrage leveren aan het behouden of creëren van voldoende ruimte voor bedrijvigheid. Zowel in de bestaande woonwijken als bij de nieuwe gebiedsontwikkelingen wil de provincie een mix van wonen én werken behouden of ontwikkelen, zonder dat dit ten koste gaat van woningbouwopgave. Daarmee stimuleert de provincie wonen én werken in de (brede binnen-)stad en wordt ruimte gemaakt voor ‘lichtere’ bedrijven die zich niet meer in de hogere milieuzones op bedrijventerreinen mogen vestigen. Hiermee wordt ruimte gecreëerd op deze bedrijventerreinen, die ingezet kan worden voor ‘zwaardere’ bedrijven die vanwege hun bedrijfsvoering zich niet (meer) in een stedelijke omgeving kunnen vestigen.
Door stijgende prijzen voor grond en vastgoed verdwijnt (kleinschalige) stadsverzorgende bedrijvigheid uit het stedelijk gebied, terwijl dit een belangrijke sociaal-economische waarde heeft. In samenwerking met gemeenten en het rijk wil de provincie inventariseren welke goede voorbeelden er zijn en experimenteren met nieuw instrumentarium om voldoende betaalbare bedrijfsruimtes in de stedelijke omgeving aan te bieden.
3. Het verduurzamen van bedrijventerreinen (energie-neutraal, circulair en natuur-inclusief)
In een duurzame economie zijn werklocaties niet alleen plekken waar bedrijven werken aan de energie- en grondstoffentransitie, maar de locaties zelf kunnen ook bijdragen aan gezondheid, klimaatadaptatie, planten en dieren en verbetering van landschapskwaliteit. Dit is niet alleen nodig voor een duurzame samenleving en economie, maar draagt ook bij aan het leef- en vestigingsklimaat en de creativiteit, productiviteit en gezondheid van onze inwoners.
Voor een goed vestigingsklimaat is het van belang dat bedrijventerreinen de basis op orde hebben (schoon, heel, veilig) en zich ontwikkelen in de richting van energie-neutraal, circulair en natuur-inclusief. Met het programma verduurzaming bedrijventerreinen zetten we in op het stimuleren van verduurzamingsprojecten (circulair, energy hubs, groen en klimaatadaptief), netwerkvorming, kennisdeling en het op orde brengen van de basiskwaliteit (organisatiegraad) van bedrijventerreinen. Maatregelen voor toekomstbestendige bedrijventerreinen, het verduurzamen, zoals collectieve energie (besparing en duurzame opwekking), vergroening en glasvezelnetwerk, kunnen efficiënter gezamenlijk worden uitgevoerd. De meeste bedrijven op een bedrijventerrein behoren tot het MKB. Zij missen vaak de slagkracht van een groot bedrijf. Door samen te werken kunnen er collectieve acties opgezet worden. Daarom is de organisatiegraad op bedrijventerreinen in de vorm van een ondernemersvereniging of een Bedrijventerreinen Investeringszone (BIZ) erg belangrijk. Via een BIZ of een breder ondernemersfonds kunnen activiteiten gefinancierd worden ter bevordering van de kwaliteit van het bedrijventerreinen als dat van te voren in het programma is opgenomen. Als er geen BIZ aanwezig is op het terrein zijn er aparte draagvlakonderzoeken nodig om dit gezamenlijk te kunnen bereiken.
Concentratie en bundeling van nieuwe detailhandel primair in de centra van wijken, dorpen en steden
Detailhandel is nog steeds het belangrijkste bezoekmotief voor centra ondanks het veranderende (koop)gedrag van consumenten en afnemend draagvlak voor winkelswinkelaanbod. Uitbreiding van het detailhandelsaanbod is, gelet op de transitie waar alle centra voor staan, niet meer de focus. Centra veranderen van gebieden waar detailhandel de boventoon voert naar gebieden waar inwoners en bezoekers graag komen en verblijven maar niet meer alleen voor het doen van aankopen. Het gaat in de toekomst veel meer over het relevant houden van centrumgebieden als huiskamer van de wijken, dorpen en steden. Detailhandelsvoorzieningen onderling en andere (maatschappelijke en commerciële) voorzieningen versterken elkaar waardoor synergie en combinatiebezoek ontstaat. Hierdoor functioneren de voorzieningen als geheel beter dan de som der delen. De kern van het provinciaal detailhandelsbeleid ligt daarom bij de concentratie en bundeling van detailhandelsvoorzieningen in de centra. Hierdoor wordt de detailhandelsstructuur versterkt. Verspreid liggend aanbod draagt niet bij aan het clusteren en concentreren van het detailhandelsaanbod en tast de detailhandelsstructuur in ruimtelijke zin (afname ruimtelijke kwaliteit, toename leegstand) aan. De provincie benut hiermee de kracht van detailhandel voor vitale, sterke en aantrekkelijke centra en draagt daarmee bij aan de bereikbaarheid en beschikbaarheid van detailhandelsvoorzieningen. Omdat voorzieningen worden geclusterd, kunnen ook vervoersstromen efficiënter worden ingericht en ontstaat er ook meer draagvlak voor Openbaar Vervoer. Door het bevorderen en faciliteren van herbestemming en transformatie van winkelgebieden kunnen slecht functionerende detailhandelslocaties, naast een versterking van de detailhandelsstructuur, een bijdrage leveren aan de woningbouwopgave of andere opgaven in het bestaand stedelijk gebied.
Buiten de centra biedt de provincie alleen vestigingsruimte aan enkele specifieke branches van detailhandel. Het gaat dan vooral om detailhandel die vanwege de aard en omvang van de te verkopen goederen in ruimtelijke zin niet goed is in te passen in de centra.
Detailhandel binnen de centra: Verschillende type winkelcentra
Detailhandel binnen de centra: Verschillende type winkelcentra
De provinciale detailhandelsstructuur onderscheidt voor reguliere detailhandel vier typen winkelcentra met bijbehorende ontwikkelingsperspectieven: te consolideren centra, te herpositioneren centra, te optimaliseren centra en overige centra. Deze vierdeling maakt het ‘level playing field’ herkenbaar. Hierdoor wordt duidelijk en inzichtelijk welke positie een centrum heeft in de provinciale detailhandelsstructuur en worden de gemaakte keuzes voor ontwikkelingsmogelijkheden (investeringen, ruimtelijke toevoegingen en herstructureringen/transformaties) daarbinnen helder. De typen centra en de behorende ontwikkelingsperspectieven worden nader uitgewerkt in het Omgevingsprogramma. In Bijlage IX (onderdeel C) van de Omgevingsverordening is een tabel opgenomen waarin duidelijk wordt welke centra tot welke type centra van de provinciale detailhandelsstructuur behoort.
Detailhandel buiten de centra: welke detailhandel kan zich buiten de centra vestigen?
Detailhandel buiten de centra: welke detailhandel kan zich buiten de centra vestigen?
Vanuit ruimtelijke overwegingen, om de kracht en attractiviteit van centra te bevorderen en het beleid om bedrijventerreinen voor reguliere bedrijven te behouden, benadert de provincie uitbreiding van de perifere, solitaire en verspreide detailhandel zeer terughoudend. De provincie biedt vestigingsmogelijkheden buiten de centra alleen aan enkele specifieke branches van detailhandel aan. Het gaat dan om detailhandel die vanwege de aard of de omvang van de goederen in ruimtelijke zin niet of niet goed inpasbaar is in de centra en die niet essentieel is voor de kwaliteit van de centra. Het gaat dan om detailhandel in brand- en explosiegevaarlijke goederen, detailhandel in volumineuze goederen, detailhandel in meubels en volumineuze woongoederen, tuincentra en bouwmarkten. In het Omgevingsprogramma worden de aangewezen Perifere Detailhandels Vestigingen- (PDV) en Grootschalige Detailhandels Vestigingen (GDV)-locaties aangeduid. Ook kan er onder voorwaarden ruimte worden geboden aan enkele vormen van kleinschalige detailhandel, ondergeschikte detailhandel en afhaalpunten voor niet-dagelijkse artikelen.
Voor een nadere toelichting op de vestigingsmogelijkheden buiten de centra, wordt verwezen naar (de toelichting op) artikel 7.3.9 van de Zuid-Hollandse Omgevingsverordening (ZHOV).
Toelaatbaarheid nieuwe ontwikkelingen, zowel binnen als buiten de centra
Toelaatbaarheid nieuwe ontwikkelingen, zowel binnen als buiten de centra
Aan nieuwe detailhandelsontwikkelingen verbindt de provincie voorwaarden op het gebied van toelaatbaarheid. Ontwikkelingen die met nieuwe detailhandel gepaard gaan, moeten in de toelichting op het omgevingsplan onderbouwd worden via de ladder voor duurzame verstedelijking. Daarnaast moet o.a. inzicht gegeven worden in de eventuele toename van de leegstand, de gevolgen voor de ruimtelijke kwaliteit en leefbaarheid in het verzorgingsgebied, ontwrichting van het voorzieningenniveau alsmede eventuele mogelijkheden voor saldering.
Daarnaast kan een advies van de Adviescommissie Detailhandel Zuid-Holland nodig zijn. Dit advies is nodig bij nieuwe ontwikkelingen binnen de centra vanaf 2000 m2 bruto vloeroppervlak (binnensteden Rotterdam en Den Haag vanaf 4000 m2 bruto vloeroppervlak) en buiten de centra vanaf 1000 m2 bruto vloeroppervlak. De adviescommissie valideert objectief de onderbouwing van de nieuwe detailhandelsontwikkeling. Het gaat dan om de (regionale) kwantitatieve en kwalitatieve behoefte en de ruimtelijke effecten van de nieuwe detailhandel (zoals woon- en leefklimaat, ruimtelijke kwaliteit en leegstand).
Vanwege de mogelijke bovenlokale ruimtelijke effecten van grootschalige detailhandelsontwikkelingen, vindt de provincie het van belang dat nieuwe grootschalige ontwikkelingen in regionaal verband worden afgestemd. Hierbij dienen gemeenten het ruimtelijk relevante verzorgingsgebied in kaart te brengen. Binnen dit verzorgingsgebied dient dan inzichtelijk gemaakt te worden in welke gemeenten ruimtelijke effecten op zouden kunnen treden als gevolg van de nieuwe ontwikkeling en met welke gemeenten hier dan afstemming over plaats zou moeten vinden. De Adviescommissie Detailhandel kan hierbij een advies uitbrengen over de door gemeenten in kaart gebrachte ruimtelijk relevante verzorgingsgebieden. De provincie beoordeelt vervolgens de toelichting op het omgevingsplan waarin de uitkomsten van deze regionale afstemming zijn opgenomen.
Juiste kantoor op de juiste plek
De provincie streeft naar het concentreren van kantoren op de juiste plek, het reduceren van plancapaciteit op kansarme plekken en het bevorderen van transformatie van leegstaande kantoren. Dit vraagt aan de ene kant om een aantal sterke kantorenclusters en aan de andere kant ook (beperkte) ruimte voor kleine kantoren met een lokale reikwijdte. Transformatie van kantoren op incourante locaties naar bijvoorbeeld woningen is niet alleen goed voor de toename van het aantal woningen en zorgvuldig ruimtegebruik, maar werkt ook versterkend voor de kantorenmarkt. De centra waar zich kantoren bevinden dienen multimodaal goed bereikbaar, en in de buurt van een bestaand groot en divers voorzieningenaanbod te zijn.
De kantorenmarkt is een markt die constant in verandering is. Belangrijke trends zijn onder andere de doorontwikkeling van het Nieuwe Werken, de opkomst van flexkantoren en business centers met flexibele verhuur van kleinschalige units en gebruik van ‘mixed-used’ kantoren. Door de onzekerheid van verschillende trends is de kwantitatieve en kwalitatieve behoefte aan kantoorruimte lastig te voorspellen. De toekomstige vraag naar kantoren kent een grote bandbreedte met een minimum en maximum scenario. Kwalitatief is er een mismatch.
De provincie streeft naar het concentreren van kantoren op de juiste plek, het reduceren van plancapaciteit op kansarme plekken en het bevorderen van transformatie van leegstaande kantoren. Dit vraagt aan de ene kant om een aantal sterke kantorenclusters en aan de andere kant ook (beperkte) ruimte voor kleine kantoren met een lokale reikwijdte. Transformatie van kantoren op incourante locaties naar bijvoorbeeld woningen is niet alleen goed voor de toename van het aantal woningen en zorgvuldig ruimtegebruik, maar werkt ook versterkend voor de kantorenmarkt. De centra waar zich kantoren bevinden dienen multimodaal goed bereikbaar, en in de buurt van diverse .Over de gewenste locaties bestaat meer duidelijkheid. De kantorenmarkt is grillig en wordt tweekoppiger. Aan de ene kant is toevoeging van kwalitatief goed
De kantorenmarkt is een markt die sterk in ontwikkeling is en door zijn grilligheid lastig te voorspellen. Belangrijke trends zijn onder andere de doorontwikkeling van het Nieuwe Werken, de opkomst van flexkantoren en business centers met flexibele verhuur van kleinschalige units en gebruik van ‘mixed-used’ kantoren. Door de onzekerheid van verschillende trends is de kwantitatieve en kwalitatieve behoefte aan kantoorruimte lastig te voorspellen. De toekomstige vraag naar kantoren kent een grote bandbreedte met een minimum en maximum scenario. Kwalitatief is er een mismatch. en modern/, modern en duurzaam aanbod van kantoorruimte nodig op de toplocaties en enkele goed bereikbare centrumlocaties in Zuid-Holland, omdat hier een tekort is. Aan de andere kant is er incourantteveel en verouderd aanbod en plancapaciteit op minder courante plekken.
Kantorenstructuur
De provincie hanteert een kantorenstructuur die recht doet aan de eigenschappen van een bepaalde locatie en bestaat uit: grootstedelijke toplocaties/centrumlocaties, OV-knooppuntlocaties en centrum/(intercity)stationslocaties, snelweglocaties/OV-knooppuntlocaties/overige en kleinschalige kantoorruimte. De provincie geeft meer ruimte voor uitbreiding van de toplocaties, enkele goed bereikbare centrumlocaties en beperkte uitbreiding voor kleinschalige en lokale vraag. Daarnaast streeft de provincie naar het terugdringen van overaanbod en plancapaciteit op locaties met (sub)regionale reikwijdte. Verder hanteert de provincie bijzondere locaties, deze maken geen onderdeel uit van de reguliere kantorenmarkt zoals science locaties (Bio Science Park (Leiden), TU Delft Campus Zuid (Delft), Estec en Space Business Park (Noordwijk)) of locaties zoals Erasmus Hoboken (Rotterdam), Internationale Zone en (Oude) Waalsdorperweg (Den Haag). Hier wordt geadviseerd vooral te kijken naar de groeiontwikkeling in combinatie met de specifieke functies/doelgroepen voor deze locaties. Ze opereren veelal op (inter)nationale schaal en passen daarmee in de top van de kantorenstructuur. Bedrijfskantoren (solitaire kantoorpanden op bedrijventerreinen) maken wel onderdeel uit van de behoefteraming, maar niet van de structuur voor de reguliere kantorenmarkt.
Deze typen locaties en de behorende ontwikkelingsperspectieven worden nader uitgewerkt in het Omgevingsprogramma. In het Omgevingsprogramma is ook een tabel opgenomen welke locatie tot welk kantorentype in de provincie kantorenstructuur ze behoren.
Via monitoring zal er gekeken worden of de kantorenlocatie en het locatietype nog matchen of dat er aanleiding is om dit te wijzigen. De regionale kantorenstrategie dient ten alle tijdente allen tijde binnen de kaders van de meest recente behoefteraming te zijn.
4. Selectief vestigingsbeleid grote ruimtevragers
4.
Selectief vestigingsbeleid grote ruimtevragers
De provincie wil gericht sturen op de vraag of, waar en hoe nieuwe grootschalige ontwikkelingen in Zuid-Holland ruimtelijk gefaciliteerd kunnen worden. Het gaat daarbij vooral om de ruimtevraag van grote specifieke functies in de logistiek (xxl-logistiek) en de digitale economie (bijvoorbeeld hyperscale en co-locatie-datacenters), maar ook om andere bedrijfsfuncties die gehuisvest worden in een groot gebouwencomplex. Het beleid is niet gericht op nutsvoorzieningen voor maatschappelijk opgaven zoals bijvoorbeeld onderstations voor het elektriciteitsnetwerk of infrastructuur voor de drinkwatervoorziening. Datacenters worden in ons beleid niet beschouwd als nutsvoorzieningen.
Het beleid zet in op het optimaal benutten van de schaarse ruimte door te prioriteren voor huidige en toekomstig wenselijke ruimtevragers
De provincie hanteert daarom als uitgangspunt dat nieuwe grote ruimtevragers alleen ruimtelijk gefaciliteerd kunnen worden wanneer onderbouwd is dat de functies en activiteiten maatschappelijke en economische waarde toevoegen en tegelijkertijd rekening houden met de ruimtelijke kwaliteit van Zuid-Holland. Een ontwikkeling zal dan aantoonbaar bij moeten dragen aan brede welvaart en toekomstbestendigheid in Zuid-Holland. Dit kan door aan te tonen hoe een ontwikkeling bij draagt aan duurzaamheid, energietransitie, welzijn, klimaatadaptatie en biodiversiteit en tegelijkertijd aan de versterking van het Zuid-Hollandse economische ecosysteem. Dit kan door kwalitatieve toevoeging van werkgelegenheid maar ook door bij te dragen aan innovatiekracht, vergroening, circulariteit en digitalisering van de economie. Doel is een slimmer gebruik van ruimte, infrastructuur, water en energie. Nieuwe locaties worden daarom daarnaast afgewogen ten opzichte van de multimodale bereikbaarheid, de capaciteit van onze infrastructuur (weg, water, spoor), de bijdrage aan slim ruimtegebruik en de capaciteit van het energienetwerk. De provincie kiest waar mogelijk, voor het samenbrengen (clusteren) en ruimtelijk combineren van grootschalige functies
Het beleid richt zich op grootschalige bedrijfsmatige ontwikkelingen in een samenhangend gebouwd complex op een bedrijfskavel met een oppervlak van 3 hectare of meer. Afwijking van dit beleid is mogelijk voor bestaande bestuurlijke afspraken, de uitplaatsing van bedrijven en voor nutsvoorzieningen (niet zijnde datacenters), zoals bijvoorbeeld onderstations voor de energietransitie of infrastructuur voor de watervoorziening.
Uitgangspunten
De provincie hanteert de volgende uitgangspunten voor het mogelijk maken van deze grootschalige ontwikkelingen:
Het optimaal benutten van de schaarse ruimte en het prioriteren voor huidig en toekomstig wenselijke ruimtevragers. Dit in samenhang met het bedrijventerreinbeleid en de inzet van de provincie Zuid-Holland op maatschappelijke opgaven zoals energietransitie, klimaatbestendigheid, en een circulair Zuid-Holland.
Verdichting, concentratie, bundeling van complementaire functies passend bij de hiërarchie van (logistieke) knooppunten in de betreffende infrastructuurnetwerken.
Versterken agglomeratiekracht met aandacht voor vestigingskwaliteit, nabijheid en diversiteit van functies en activiteiten.
Hierbij wordt gebiedsgericht rekening gehouden met de lokale en regionale behoefte aan verschillende typen van logistiek (zoals stadslogistiek, hubs, bevoorrading, grote internationale vervoersstromen en hubs).
Criteria voor het toelaten van grote ruimtevragers
Voornoemde
Op basis van voornoemde uitgangspunten hebben we uitgewerkt en geconcretiseerd tothanteert de provincie een aantal criteria voor het toelaten van grote ruimtevragers. De volgende vragen zijn relevant voor het antwoord op de vraag of het wenselijk is een grote ruimtevrager te accommoderen en zo ja, waar en hoe?
Is de ontwikkeling noodzakelijk in Zuid-Holland?
Is de ontwikkeling regionaal afgestemd?
Waarom op deze locatie?
Draagt de ontwikkeling bij aan economische en maatschappelijke doelstellingen voor vergroening, circulariteit, digitalisering en verduurzaming van de economie?
Draagt de ontwikkeling bij aan het efficiënt gebruik van de bestaande infrastructuur, energie, water en ruimte?
Draagt de ontwikkeling bij aan verduurzaming van de mobiliteit en logistiek (bijvoorbeeld emissievrije stadslogistiek)?
Is de ontwikkeling een waardevolle en zinvolle toevoeging op reeds aanwezige economische ecosystemen en clusters ?
Brengt de ontwikkeling waardevolle werkgelegenheid met zich mee? Is de inzet van arbeidsmigranten nodig en wat betekent dat voor de huisvesting?
Is de ontwikkeling noodzakelijk of relevant voor andere bedrijven in de regionale keten?
Wordt door de ontwikkeling ruimte elders (bij voorkeur in Zuid-Holland) voor andere maatschappelijke opgaves (bijvoorbeeld woningbouw of betaalbare bedrijfsruimte in de nabijheid van inwoners, werknemers en voorzieningen) vrijgespeeld?
Worden mee-koppelkansen maximaal benut (meervoudig ruimtegebruik)?
Is de ontwikkeling inpasbaar met hoge aandacht voor ruimtelijke kwaliteit?
Is bij de ontwikkeling rekening gehouden met toekomstbestendig bouwen, zoals zonnepanelen op het dak, natuurinclusief bouwen en circulariteit?
Op basis van deze criteria wordt geconstateerd dat de vestiging van grote datacenters niet passend is, ook niet op de aangewezen clusters.
Ruimtelijke strategie
Ruimtelijke strategie
De provincie stuurt vanuit een ruimtelijke strategie. Bovengenoemde uitgangspunten en criteria leiden tot een ruimtelijk structuurbeeld met knooppunten, bundelingslocaties en corridors. Op basis hiervan zijn locaties geselecteerd waar vestiging van grote ruimtevragers mogelijk blijft. Nieuwe grote ruimtevragers buiten deze locaties zijn uitgesloten. We zien dit als een gerichte sturing waarbij voldoende ruimte blijft voor gewenste ontwikkelingen.
In overleg met de regio’s en het rijk zullen we het ruimtelijk structuurbeeld blijven verfijnen. De regionale visies voor bedrijventerreinen spelen hierin net als lopende trajecten met het rijk (GRIP op grote ruimtevragers) een rol. We vragen de regio’s daarom bovengenoemde criteria te hanteren bij het opstellen van de regionale visies.
Het beleid richt zich op nieuwe ontwikkelingen. Het gaat dan in ieder geval om de locaties die op de 3 hectare kaart (grote buitenstedelijke bouwlocaties) zijn aangeduid als ‘bedrijventerrein zachte plancapaciteit’. De ontwikkelingen van die bedrijventerreinen is nog niet opgenomen in een bestemmingsplan. Het gaat ook om locaties voor bedrijventerreinen die al wel in een bestemmingsplan zijn opgenomen, maar waar via een herziening van het bestemmingsplan alsnog de vestiging van grote ruimtevragers mogelijk wordt gemaakt
Daarnaast vraagt de provincie aan gemeenten en regio’s om te kijken naar bedrijventerreinen die al wel zijn opgenomen in een bestemmingsplan, maar waar nog uitgeefbare ruimte is. Als het vigerende bestemmingsplan vestiging van grote ruimtevragers mogelijk maakt, is het wenselijk dat opnieuw te bezien.
SS
De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
De aanwezigheid van voldoende en goed geschoold personeel is een belangrijke randvoorwaarde voor een goed functionerende regionale economie en het slagen van de maatschappelijke transities (energie, circulair, digitalisering). Een arbeidspotentieel dat beschikt over de juiste kennis en vaardigheden, goed onderwijs om nieuwe instroom te realiseren en om bestaande werknemers bij en om te scholen, alsmede een goed werkende arbeidsmarkt zijn daarmee essentieel voor een krachtig Zuid-Holland.
Daarnaast is er een persoonlijk belang voor de mensen die het ‘menselijk kapitaal’ vormen. Waardevol werk versterkt namelijk de brede welvaart. Werk is tenslotte meer dan inkomen. Het vervult een belangrijke sociale en maatschappelijk functie, en voorziet in de mogelijkheid om je te kunnen ontplooien, deel te kunnen nemen en bij te kunnen dragen aan de maatschappij.
De provincie draagt bij aan het versterken van human capital. Dit doet ze door samen met de Economic Board Zuid-Holland (EBZ) geïnitieerde Human Capital Agenda 2.0 Zuid-Holland (HCA) uit te voeren, waarin kwantitatieve doelstellingen zijn benoemd die nodig zijn om tot die gewenste situatie te komen. Een agenda die inmiddels door meer dan 100 partijen in Zuid-Holland is onderschreven. Daarnaast investeert de provincie in een programmateam, dat gedetacheerd is bij de EBZ, en zorgt ze met een provinciale subsidieregeling voor cofinanciering van concrete projecten.
Uit onderzoek naar de arbeidsmarkt in Zuid-Holland komen vier belangrijke knelpunten naar voren:
Zuid-Holland kampt met de grootste arbeidstekorten van Nederland: 1 op de 5 bedrijven kan onvoldoende gekwalificeerd personeel krijgen en dreigt daarmee economisch gezien niet te kunnen groeien;
De arbeidsmarkt in Zuid-Holland is versnipperd en werknemers stappen niet snel over naar andere sectoren en regio’s. De veerkracht van de arbeidsmarkt neemt daarmee af doordat transities van werk naar werk onvoldoende plaatsvinden;
Zuid-Holland scoort slecht op het activeren van onbenut arbeidspotentieel: zowel niet werkende mensen als deeltijdwerkers;
Er is gebrek aan organiserend vermogen en uitvoeringskracht op provinciaal niveau. Dit belemmert Zuid-Holland om deze knelpunten aan te pakken
Door demografische ontwikkelingen – als gevolg van de vergrijzing wordt de arbeidsmarkt gekenmerkt door een grotere uitstroom van gepensioneerden dan een instroom van jongeren – houden de arbeidstekorten volgens experts de komende decennia aan. Hierdoor is de noodzaak om tot een meer wendbare en weerbare beroepsbevolking te komen, het potentieel beter te benutten en het organiserend vermogen te verbeteren alleen maar groter.
Gezien de economische dynamiek wordt het vermogen om snel in te spelen op de veranderingen die zich voordoen, mede bepalend voor de concurrentiekracht. Dat gold tot voor kort in de situatie waarin veel sectoren met oplopende tekorten werden geconfronteerd en dat geldt de komende periode waarin vanwege de transitieopgaven richting een duurzame, circulaire en digitale economie een aanzienlijk aantal werknemers naar een andere sector moet omzien. Beide aspecten, baanwisselingen en de opkomst van een nieuwe economie met nieuwe sectoren, vragen om een opleidingsstelsel dat in kan spelen op deze trends en ontwikkelen. Er ontstaat immers een vraag naar nieuwe en andere vaardigheden en competenties voor de 21e eeuw, waar scholing (publiek of privaat) een belangrijke rol bij heeft.
Niet alleen het onderwijs heeft hierbij een rol. Ook Rijk, gemeenten en het bedrijfsleven hebben verantwoordelijkheden om bij te dragen aan een goed functionerend ecosysteem waarin alle betrokken partijen vanuit hun rol en kracht een bijdrage leveren aan de voorliggende opgave. De provincie is daarbij een schaalgrootte die past om te komen tot een gerichte, gecoördineerde en gezamenlijke aanpak. De transities, die nieuwe vaardigheden en kennis vragen, vinden in de gehele provincie plaats, er is een tekort aan geschikte arbeidskrachten in diverse sectoren in de gehele provincie en de Zuid-Hollandse arbeidsmarkt werd gekenmerkt door talloze initiatieven zonder goede afstemming, waardoor het voor werkgevers en werknemers onoverzichtelijk is welk scholingsaanbod beschikbaar is en wat de kwaliteit daarvan is. Door op provinciaal niveau in te zetten op ontschotting en ontsnippering, worden de benodigde verbindingen gelegd en de kwaliteit van scholingstrajecten verhoogd.
Meer dan 100 partijen hebben het gezamenlijke belang onderkend en hebben onder de regie van de EBZ en de provincie medio 2019 hun handtekening gezet onder de HCA. Daarin zijn doelstellingen geformuleerd die nodig zijn om te komen tot die goed opgeleide beroepsbevolking en een veerkrachtige arbeidsmarkt waarin de aanwezige potentie optimaal wordt benut. Zaken die juist ook in veranderende economische tijden van cruciaal belang zijn.
TT
Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
UU
Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
VV
De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
De kern van het erfgoedbeleid van Zuid-Holland is het behoud van erfgoed door het beschermen, beleven en benutten van erfgoed. Deze beleidskeuze concentreert zich op het beschermen van het erfgoed in Zuid-Holland. Dit doet de provincie door:
- Behouden en versterken werelderfgoed (erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde);
- Behouden en verbeteren kroonjuwelen cultureel erfgoed;
- Garanderen van windvang en zicht op historische windmolens;
- In stand houden en verbeteren van de omgeving van landgoederen en kastelen of kasteelterreinen.
Behouden en versterken werelderfgoed
De provincie wil de unieke en universele waarden van werelderfgoed in Zuid-Holland behouden, versterken en beleefbaar maken. De provincie regelt dit door via de Omgevingsverordening Zuid-Holland begrenzing en kernkwaliteiten van werelderfgoed uit te werken, alsmede regels te stellen omtrent de inhoud van of de toelichting bij omgevingsplannen en de inhoud van omgevingsvergunningen, gericht op instandhouding en versterking van de kernkwaliteiten.
Behouden en verbeteren kroonjuwelen cultureel erfgoed
De provincie wil de waarden van de kroonjuwelen cultureel erfgoed in Zuid-Holland behouden en/of verbeteren en versterken. De provincie regelt dit door kroonjuwelen aan te wijzen, via de Omgevingsverordening Zuid-Holland, als beschermingscategorie voor ruimtelijke kwaliteit.
Garanderen van windvang en zicht op historische windmolens
De provincie wil voldoende vrije windvang voor en het zicht op historische windmolens in Zuid-Holland behouden. De provincie regelt dit door kaders te stellen in de Omgevingsverordening Zuid-Holland en de provincie te vertegenwoordigen ten behoeve van het garanderen van vrije windvang van en het zicht op historische windmolens in Zuid-Holland (molenbiotoop).
In stand houden en verbeteren van de omgeving van landgoederen en kastelen of kasteelterreinen
De provincie wil de cultuurhistorische waarden van de landgoed- en kasteelbiotopen in Zuid-Holland instandhouden en/of verbeteren. De provincie regelt dit door kaders te stellen via de Omgevingsverordening Zuid-Holland ten behoeve van cultureel erfgoed, zijnde landgoed- en kasteelbiotopen.
Bij behoud van erfgoed gaat het steeds om de betekenis van erfgoed voor de omgeving, de bijdrage die het levert aan de ruimtelijke kwaliteit en identiteit van het landschap en de bijdrage aan de leefbaarheid en het welbevinden van bewoners en bezoekers (wonen, werken en recreëren). Beschermen, beleven en benutten van erfgoed is een omvangrijke en complexe zaak is. Dat gaat niet vanzelf.
Werelderfgoed is van unieke en universele waarde, en zodoende van groot belang voor de kwaliteit en identiteit van de leefomgeving in Zuid-Holland. Op basis van de Omgevingswet en het Besluit kwaliteit leefomgeving dient de provincie regels te stellen voor de bescherming van dit erfgoed.
Kroonjuwelen zijn zeer karakteristieke en waardevolle cultuurlandschappen in Zuid-Holland. Ze bepalen de kwaliteit en identiteit van de bebouwde en groene ruimte in de provincie, en vertellen de geschiedenis van Zuid-Holland. Deze landschappen en complexen zijn geïnventariseerd en gewaardeerd in de provinciale Cultuurhistorische Atlas van Zuid-Holland.
Bij bescherming van en inspiratie door erfgoed in de leefomgeving gaat het om structuren, patronen en cultuurlandschappen die door historische ontwikkelingen zijn gevormd en zo de identiteit en samenhang van onze leefomgeving bepalen, en om zorg voor de omgeving van bijzondere objecten als molens en landgoederen, kastelen en kasteelterreinen. De kern is de ruimtelijke dimensie.
Tussen de zorg voor het cultuurhistorisch erfgoed en de dynamiek van de ruimtelijke inrichting is een groeiende spanning ontstaan. De druk op de fysieke leefomgeving in Zuid-Holland is groot, onder meer door woningbouw, de energietransitie, klimaatverandering en natuurontwikkeling. Erfgoedbelang en ruimtelijke kwaliteit zijn steeds belangrijker geworden en vragen in de te maken belangenafweging blijvend aandacht. Het meenemen van de beschermde en onbeschermde cultuurhistorische kwaliteiten in ruimtelijke ontwikkelingen ziet de provincie als een opdracht.
De wettelijke grondslag voor de bescherming van erfgoed in de leefomgeving door de provincie ligt in de Omgevingswet, samen met het Besluit kwaliteit leefomgeving (Bkl). Het doel van deze bescherming van identiteit van onze leefomgeving te beschermen. De provincie stelt hiervoor regels vast in de omgevingsverordening, ten behoeve van beschermingscategorieën voor ruimtelijk erfgoed. Die regels werken door in het omgevingsplan van gemeenten. In de handelswijze van de provincie staat een goede balans tussen benutten en beschermen centraal, waarbij de cultuurhistorische waarden van het ruimtelijk erfgoed het uitgangspunt zijn.
Behoud en bescherming van ruimtelijk erfgoed blijven essentieel, maar door erfgoed ook ontwikkelingsgericht in te zetten, ontstaan kansen om de leefomgevingskwaliteit te versterken. Vroegtijdige integratie van erfgoedwaarden in ruimtelijke ontwikkelingen en samenwerking zijn daarbij cruciaal. Om te zorgen dat recht wordt gedaan aan de ontstaansgeschiedenis en daarmee de leesbaarheid van het landschap dienen erfgoedspecialisten in een zo vroeg mogelijk stadium betrokken te worden bij gebiedsontwikkeling. Hoe eerder erfgoed onderdeel is van de plan- en visievorming, hoe groter de maatschappelijke meerwaarde en de mogelijkheden zijn. Rekening houden met erfgoed in de leefomgeving is geen extraatje, maar integraal onderdeel van ruimtelijke transformatie- en transitieopgaven.
Het grote maatschappelijke en cultuurhistorische belang van Werelderfgoed, kroonjuwelen, molen-, landgoed en kasteelbiotopen overstijgt het belang van individuele gemeenten en regio’s omdat het uniek erfgoed betreft, soms zelfs op mondiaal schaalniveau. De provincie heeft daarom een belangrijke rol in de erfgoedzorg en de daarbij horende ruimtelijke ordening in Nederland. De provincie waarborgt het behouden van de cultuurhistorische kwaliteit en de functie en betekenis van het beschermde ruimtelijk erfgoed (kroonjuwelen, molenbiotopen, landgoed- en kasteelbiotopen en werelderfgoed) door kaders te stellen en te adviseren bij ruimtelijke ontwikkelingen. Hierbij is oog voor de wijdere omgeving rondom deze beschermde gebieden.
De provincie waarborgt het behouden van de cultuurhistorische kwaliteit en de functie en betekenis van ruimtelijk erfgoed door kaders te stellen en neemt maatschappelijke ontwikkelingen daarin mee.
Daarnaast zet de provincie erfgoed ontwikkelingsgericht en voorwaarts in, als inspiratiebron bij transitieopgaven in de fysieke leefomgeving en als verbindende kracht bij gebiedsontwikkelingen. De Biografie van Zuid-Holland vormt hierbij het voornaamste uitgangspunt. De ontstaansgeschiedenis van het landschap en lessen uit het verleden bieden inspiratie en voorbeelden voor de ruimtelijke transities van nu. Een concrete manier om erfgoed ‘voorwaarts’ in te zetten, is de werkwijze van de Erfgoeddeals. In navolging van het landelijke programma geven we hier een Zuid-Hollandse invulling aan. De verbindende rol en kracht van erfgoed staat hierbij centraal. De provincie richt zich daarbij op:
Behouden en versterken werelderfgoed
Behouden en verbeteren kroonjuwelen cultureel erfgoed
Garanderen van windvang en zicht op historische windmolens
In stand houden en verbeteren van de omgeving van landgoederen en kastelen of kasteelterreinen
Behouden en versterken werelderfgoed
Werelderfgoed is van unieke en universele waarde, en zodoende van groot belang voor de kwaliteit en identiteit van de leefomgeving in Zuid-Holland. De provincie wil de unieke en universele waarden van werelderfgoed in Zuid-Holland behouden, versterken en beleefbaar maken. Op basis van de Omgevingswet en het Besluit kwaliteit leefomgeving zijn de kernkwaliteiten van werelderfgoed uitgewerkt in de Omgevingsverordening. Aan de hand van deze kernkwaliteiten zijn regels opgesteld voor het in stand houden en versterken (beschermen) van dit erfgoed. Deze regels hebben betrekking op de inhoud van of de toelichting bij omgevingsplannen en de inhoud van omgevingsvergunningen.
Behouden en verbeteren kroonjuwelen cultureel erfgoed
Kroonjuwelen zijn zeer karakteristieke en waardevolle cultuurlandschappen in Zuid-Holland. Ze bepalen de kwaliteit en identiteit van de bebouwde en groene ruimte in de provincie, en vertellen de geschiedenis van Zuid-Holland. Het is voor de provinciale landschapsstructuur en ruimtelijke kwaliteit belangrijk dat bij herstructurering of nieuwe ontwikkelingen de per kroonjuweel opgestelde richtpunten in acht worden genomen.
Sommige landschappen en ensembles zijn zelfs uniek in de wereld zoals de karakteristieke veenweidegebieden en het Schurvelingenlandschap op Goeree. Vaak sluit dit provinciaal belang aan op rijks- en gemeentelijk belang. Zo bevinden zich binnen de provinciale erfgoedgebieden of kroonjuwelen veel door het rijk beschermde stads- en dorpsgezichten en monumenten. De provincie wil de waarden van de kroonjuwelen cultureel erfgoed in Zuid-Holland behouden en/of verbeteren en versterken. De provincie regelt dit door kroonjuwelen aan te wijzen, via de Omgevingsverordening, als beschermingscategorie voor ruimtelijke kwaliteit en door kaders te stellen voor ruimtelijke ontwikkelingen binnen kroonjuwelen.
Garanderen van windvang en zicht op historische windmolens
Historische windmolens zijn iconen van Zuid-Holland. Zuid-Holland telt 224225 complete molens, maar liefst een vijfde van het Nederlandse molenbestand. Zuid-Holland zonder zijn historische windmolens is ondenkbaar. Het zijn blikvangers in het landschap en op (buitenlandse) toeristen hebben zij een grote aantrekkingskracht. Een molen moet kunnen draaien en malen, want ‘rust roest’. Bovendien is een draaiende molen - als functionerend monument - van extra waarde voor zijn omgeving.
Landgoederen en kastelen zijn een kenmerkend ensemble van cultuurhistorie, natuur en landschap voor Zuid-Holland. Daarbij gaat het niet alleen om het monument op zich maar ook om zijn omgeving en de ensemblewaarde (biotoop). De provincie wil die waarden van de historische landgoederen en kastelen integraal mee (laten) wegen in ruimtelijke ordenings- en ontwikkelingsprocessen ter verbetering van de fysieke leefomgeving. Veel kasteelterreinen zijn ook van archeologische waarde en daarmee beschermd bodemarchief.
Behouden en versterken werelderfgoed
Op basis van de Omgevingswet en het Besluit kwaliteit leefomgeving dient de provincie de bescherming van de kernkwaliteiten van werelderfgoed verder uit te werken in de Omgevingsverordening Zuid-Holland. Dit belang overstijgt dat van individuele gemeenten en regio’s omdat het uniek erfgoed betreft op mondiaal schaalniveau.
Behouden en verbeteren kroonjuwelen cultureel erfgoed
De aangewezen kroonjuwelen zijn iconen van de Zuid-Hollandse ruimte en identiteit. Het provinciaal belang betreft behoud, versterking en verbetering van de ruimtelijke kwaliteit van dit erfgoed. Dit doet de provincie mede vanuit een wettelijke taak op grond van de Omgevingswet. Dit belang overstijgt dat van individuele gemeenten en regio’s. Sommige landschappen en ensembles zijn zelfs uniek in de wereld zoals de karakteristieke veenweidegebieden en het Schurvelingenlandschap op Goeree. Vaak sluit dit provinciaal belang aan op rijks- en gemeentelijk belang. Zo bevinden zich binnen de provinciale erfgoedgebieden of: kroonjuwelen veel beschermde stads- en dorpsgezichten en monumenten.
Garanderen van windvang en zicht op historische windmolens
Zuid-Holland zonder zijn historische windmolens is ondenkbaar. Ze zijn iconen en blikvangers in het landschap en op buitenlandse toeristen hebben zij een grote aantrekkingskracht. Gezien het grote belang van historische windmolens voor Zuid-Holland is hier sprake van een provinciaal belang wat het niveau van de gemeente te boven gaat. Vanuit haar ambitie voor een goede ruimtelijke ontwikkeling en een aantrekkelijke leefomgeving stelt de provincie zodoende bij historische windmolens regels voor behoud van hun omgeving en ten behoeve van het functioneren. Deze ‘molenbiotoopregel’ kent een verschil tussen landelijk en stedelijk gebied. Voor het stedelijk gebied is de regel soepeler, om zo rekening te houden met de grotere druk op de ruimte.
Vanuit de ambitie zorg te dragen voor een aantrekkelijke leefomgeving stelt de provincie zodoende bij historische windmolens regels voor behoud van hun omgeving en ten behoeve van het functioneren. Om voldoende vrije windvang voor en het zicht op historische windmolens in Zuid-Holland behouden zijn er kaders en regels in de Omgevingsverordening opgesteld. Deze ‘molenbiotoopregel’ kent een verschil tussen landelijk en stedelijk gebied. Voor het stedelijk gebied is de regel soepeler, om zo rekening te houden met de grotere druk op de ruimte.
In stand houden en verbeteren van de omgeving van landgoederen en kastelen of kasteelterreinen
Landgoederen en kastelen zijn kenmerkende ensembles van cultuurhistorie, natuur en landschap voor Zuid-Holland. Daarbij gaat het niet alleen om het monument op zich, maar ook om zijn omgeving en de ensemblewaarde (biotoop). Ter verbetering van de leefomgeving weegt de provincie de waarden van historische landgoederen en kastelen integraal mee in ruimtelijke ordenings- en ontwikkelingsprocessen.
Veel kasteelterreinen zijn ook van archeologische waarde en daarmee beschermd bodemarchief. Al deze landschappen en complexen zijn geïnventariseerd en gewaardeerd, en vervolgens opgenomen in de Omgevingsverordening. Daarnaast maken ze deel uit van de provinciale Cultuurhistorische Atlas van Zuid-Holland.
In stand houden en verbeteren van de omgeving van landgoederen en kastelen of kasteelterreinen De meeste van de ca 150 historische landgoederen en kasteelplaatsenkasteelterreinen in Zuid-Holland zijn ook van nationaal belang. Doorgaans is het hoofdgebouw beschermd als rijksmonument. Dat geldt vaak ook voor het bijbehorende landgoedpark met zijn tuinen en bijgebouwen. Het geheel wordt ook wel buitenplaatsen genoemd. De wijdere omgeving is vaak niet van rijkswege beschermd. Die omgeving - met zijn groene en statige karakter - bepaalt in sterke mate de identiteit en unieke kwaliteit van een gebied. Om ervoor te zorgen dat dit unieke culturele erfgoed niet verloren gaat, heeft de provincie een zogeheten ‘landgoed- en kasteelbiotoop‘kasteelbiotopen ingesteld. Hier geldt - in aanvulling op de bescherming van monumentale objecten - een bredere ruimtelijke bescherming voor het landgoed- of kasteelensemble, of voor het kasteelterrein. Dit om de cultuurhistorische waarden van de landgoed- en kasteelbiotopen in Zuid-Holland in stand te houden en/of te verbeteren. De provincie regelt dit door kaders te stellen via de Omgevingsverordening.
Provinciale erfgoeddeals
Een concrete manier om erfgoed ‘voorwaarts’ in te zetten, is de werkwijze van de Erfgoeddeals. In navolging van het landelijke programma geven we hier een Zuid-Hollandse invulling aan. Via erfgoedinclusief werken kunnen erfgoedprojecten worden verbonden aan andere maatschappelijke thema’s. Zo ontstaan samenhangende projecten waarin behoud, ontwikkeling en toekomstgerichtheid hand in hand gaan. Door samen te werken, belangen te bundelen en middelen te combineren, bereiken we meer dan afzonderlijk mogelijk is en blijft het erfgoedbelang duurzaam verankerd.
Beschermen van erfgoed vormt de basis van waaruit de provincie werkt aan een beter beleefbaar en benut erfgoed, waaronder rijksmonumenten en historische molens. De provincie wil dat erfgoed voor de toekomst behouden blijft. Daarvoor stimuleert de provincie het restaureren en toekomstbestendig maken van rijksmonumenten en draagt ze zorg voor het onderhouden en laten draaien van historische windmolens.
Voor rijksmonumenten doet de provincie dit door het verlenen van subsidies, door de inzet van de aanjager voor herbestemming van rijksmonumenten, financieren van adviezen op maat voor herbestemming, inzet op verduurzaming en inspelen op klimaatverandering en het stimuleren van de werkgelegenheid en het vakmanschap in de restauratiebranche.
Onderhoud en laten draaien van historische windmolens stimuleert de provincie door het verlenen van subsidies voor (groot)onderhoud en door het beschikbaar stellen van draaipremies.
Bij behoud van erfgoed gaat het steeds om de betekenis van erfgoed voor de omgeving, de bijdrage die het levert aan de ruimtelijke kwaliteit en identiteit van het landschap en de bijdrage aan de leefbaarheid en het welbevinden van bewoners en bezoekers (wonen, werken en recreëren).
Beschermen, beleven en benutten van erfgoed is een omvangrijke en complexe zaak. Dat gaat niet vanzelf.
Monumenten zijn op zichzelf mooi en waardevol, maar de waarde wordt nog groter in combinatie met bijvoorbeeld groen en water als onderdeel van stad en land. De restauratie en herbestemming wordt ingezet voor alle rijksmonumenten (niet-woonhuizen) in Zuid-Holland, inclusief de 225 historische molens (een vijfde van het Nederlandse molenbestand). Zuid-Holland zonder zijn iconische historische windmolens is ondenkbaar. Om het behoud hiervan te garanderen en toekomstige restauraties te voorkomen, wordt ingezet op (groot) onderhoud van deze molens.
Leegstand leidt vaak tot een slechte onderhoudsstaat van monumenten. De provincie wil leegstand van monumenten daarom tegengaan en voorkomen door herbestemming te stimuleren.
(Rijks)monumenten maken een belangrijk onderdeel uit van de energietransitie, waarin gebouwen energiezuiniger worden gemaakt en vóór 2050 voorzien moeten worden van duurzame warmte en elektriciteit. Voor de verduurzaming van monumenten wordt gezocht naar een optimale balans tussen CO2-reductie, comfortverbetering, kostenefficiëntie én behoud van monumentale waarden.
Rijksmonumenten en historische windmolens vormen de tastbare verhalen van onze geschiedenis en maken deze beleefbaar. Deze objecten dragen bij aan de identiteit, kwaliteit en leefbaarheid van onze steden en landschappen. De provincie wil dat deze monumenten toekomstbestendig behouden blijven. Om de monumenten toekomstbestendig te maken richt de provincie zich op restauratie, herbestemming, verduurzaming en klimaatadaptatie.
Het beschermen van erfgoed is van provinciaal belang: het vormt de basis van waaruit Zuid-Holland werkt aan een beter beleefbaar en duurzaam benut erfgoed. De provincie zet zich in voor het behoud van rijksmonumenten, waaronder de iconische historische windmolens – goed voor een vijfde van het totale molenbestand in Nederland. Zuid-Holland zonder deze molens is ondenkbaar.
Om toekomstig verval en kostbare restauraties te voorkomen, investeert de provincie in (groot) onderhoud, restauratie en herbestemming van rijksmonumenten (niet-woonhuizen). Leegstand wordt hierbij actief tegengegaan, omdat dit vaak leidt tot achterstallig onderhoud. Herbestemming wordt daarom gestimuleerd, zodat monumenten een duurzame functie krijgen en behouden blijven voor volgende generaties.
Daarnaast zijn (rijks)monumenten onderdeel van de energietransitie. Bij verduurzaming wordt gezocht naar een zorgvuldige balans tussen CO₂-reductie, comfortverbetering, kostenefficiëntie én het behoud van monumentale waarden.
Op grond van de Bestuurlijke afspraken Rijk (OCW) – IPO restauratie rijksmonumenten en ruimtelijk beleid voor erfgoed (05‑03‑2012 ondertekend) en aanvulling daarvan (dd. 20‑05‑2015) zijn de rijksmiddelen van restauratie rijksmonumenten (niet-woonhuizen) gedecentraliseerd naar de provincie vanwege de relatie met provinciaal ruimtelijk beleid. De provincie is rijk aan cultuurhistorisch erfgoed. Hiertoe behoren 9.289 rijksmonumenten en 65 van rijkswege beschermde stads- en dorpsgezichten. De provincie koestert haar erfgoed. Om het behoud van rijksmonumenten te garanderen wordt ingezet op de restauratie en herbestemming van rijksmonumenten.
De historische windmolens zijn een afzonderlijke categorie binnen de rijksmonumenten en vormen iconen en blikvangers in het landschap. Ze hebben op buitenlandse toeristen een grote aantrekkingskracht, de molens en Holland zijn voor hen vrijwel synoniem. De provincie kan het (groot) onderhoud van historische windmolens verbinden aan de kwaliteit van de leefomgeving. De historische windmolens vertellen het verhaal van de provinciale geschiedenis en geven identiteit aan de omgeving
Eind 2018 is de routekaart voor verduurzaming monumenten ondertekend. De monumentensector wil verduurzamen en daarmee een belangrijke bijdrage leveren aan de doelstellingen van het Klimaatakkoord van Parijs. Partijen, waaronder provincies hebben zich gecommitteerd aan een gemiddelde CO2-reductie van 40% in 2030 en 60% in 2040 over de gehele monumentenvoorraad in Nederland.
De verduurzaming van monumenten is essentieel om het gebruik en daarmee de instandhouding van monumenten, ook bij toenemende energiekosten, in de toekomst aantrekkelijk te houden.
Om te bepalen welke opgave de provincie heeft op het gebied van rijksmonumenten, wordt jaarlijks de Erfgoedmonitor uitgevoerd. Uit de gegevens van de Erfgoedmonitor uit 2017 bleek dat zo’n 15% van de Zuid-Hollandse niet-woonhuis rijksmonumenten in een matige tot slechte staat verkeert. In 2020 is deze restauratie-achterstand teruggebracht naar 12,8%. De provincie streeft naar een maximale restauratie-achterstand van 10%.
In 2012 is de Wet Revitalisering Generiek Toezicht (Wrgt) in werking getreden. Daarmee is een aantal toezichttaken van het Rijk naar de provincies verschoven. Taken voor het domein erfgoed (monumenten en archeologie) vallen hier ook onder.
In 2012 zijn de middelen en taken voor de restauratie van rijksmonumenten (niet zijnde woonhuizen) gedecentraliseerd van het Rijk naar de provincies. Daarover zijn bestuurlijke afspraken gemaakt tussen het Rijk en het Interprovinciaal Overleg (IPO), die in 2015 voor het laatst zijn geactualiseerd. Het Rijk blijft zelf verantwoordelijk voor de ondersteuning van woonhuizen en voor het onderhoud van rijksmonumenten in zijn eigendom. Samen bieden Rijk en provincies zo een stevige basis voor de instandhouding van rijksmonumenten en molens.
Daarnaast heeft de provincie conform het Algemeen kader interbestuurlijke verhoudingen cultuur (2012) een taak op het gebied van interbestuurlijk toezicht op monumentenzorg en archeologie en de ondersteuning van gemeenten op het gebied van monumentenzorg en archeologie via het Provinciaal Steunpunt voor Cultureel Erfgoed (ondergebracht bij Erfgoedhuis Zuid-Holland).
Restauratie Rijksmonumenten
De ambitie is om de restauratieachterstand van niet-woonhuis rijksmonumenten terug te brengen. Hierbij heeft de provincie bijzondere aandacht voor kwetsbare categorieën zoals religieus erfgoed, agrarische en industriële gebouwen en kleinere monumenten. Deze categorieën rijksmonumentenkampen vaak met leegstand of een onduidelijke eigendomssituatie, waardoor de onderhoudsstaat over het algemeen slechter is. Ook stimuleert de provincie het restauratievakmanschap. Het restaureren van rijksmonumenten gaat immers alleen met voldoende geschoolde werknemers.
Met de Subsidieregeling restauratie rijksmonumenten Zuid-Holland wil de provincie Zuid-Holland eigenaren stimuleren om hun rijksmonument (incl. molens) te restaureren en om hun rijksmonument bij herbestemming toegankelijk te maken voor een breed publiek en te verduurzamen.
Onderhoud molens
De historische windmolens vormen een unieke categorie binnen het erfgoed. De provincie blijft inzetten op het in stand houden van deze iconen Molens moeten letterlijk blijven draaien om achteruitgang te voorkomen. Dit draagt niet alleen bij aan de instandhouding, maar ook aan de zichtbaarheid en beleefbaarheid van het erfgoed.
Met de Subsidieregeling Molens Zuid-Holland wil de provincie Zuid-Holland eigenaren stimuleren om hun molen te onderhouden zodat een (duurdere) restauratie kan worden voorkomen.
Verduurzaming en klimaatadaptatie
De provincie sluit zich aan bij de landelijke doelstellingen uit de Routekaart Verduurzaming Monumenten: een CO₂-reductie van 40% in 2030 en 60% in 2040. De verduurzaming van monumenten is cruciaal om ze ook op lange termijn bruikbaar, betaalbaar en aantrekkelijk te houden. Dit vraagt om maatwerk, waarbij de balans tussen energiebesparing en het behoud van monumentale waarden zorgvuldig wordt afgewogen.
De provincie stimuleert een integrale aanpak van verduurzaming, gericht op CO₂-reductie, klimaatadaptatie (zoals bescherming tegen wateroverlast en hittestress) en circulaire economie. Waar mogelijk worden duurzame materialen en historische gewassen ingezet voor isolatie en bouw. Via het Erfgoedhuis en Monumentenwacht ondersteunt de provincie gemeenten en eigenaren bij verduurzaming, onder andere via gemeentelijke duurzaamheidsloketten, kennisdeling, en deelname aan pilots.
Herbestemming en leegstand
Leegstand blijft een risico voor het behoud van rijksmonumenten. Daarom zet de provincie in op het voorkomen van leegstand en het realiseren van passende herbestemmingen. Specifiek religieus erfgoed staat hierbij onder druk vanwege ontkerkelijking. De provincie werkt met partners aan een vervolgaanpak op de kerkenvisies.
Met de adviezen op maat herbestemming wil de provincie partijen stimuleren om te komen tot een goede (her)bestemming van rijksmonumenten.
Met het aanjagen van herbestemming speelt de provincie een faciliterende rol door eigenaren te helpen een goede herbestemming te vinden voor hun rijksmonument.
Ondersteuning en samenwerking
De provincie werkt nauw samen met partners zoals de Rijksdienst voor Cultureel Erfgoed, gemeenten, het Erfgoedhuis Zuid-Holland en Monumentenwacht. Erfgoedhuis Zuid-Holland speelt een centrale rol in kennisdeling, netwerken en gemeentelijke ondersteuning bij erfgoed- en archeologiebeleid (Provinciaal Steunpunt voor Cultureel Erfgoed). Monumentenwacht verzorgt inspecties, begeleiding en verduurzamingsadvies.
De provincie wil de erfgoedlijnen ontwikkelen en beleefbaar maken en het erfgoed rondom de erfgoedlijnen behouden door bescherming, beleving en benutting. Dit gebeurt in samenwerking en afstemming met belanghebbende partijen.
Erfgoed is niet alleen belangrijk voor een besef van het verleden, maar geeft ook betekenis aan de samenleving van nu en de toekomst. De provincie wil de Zuid-Hollandse geschiedenis via erfgoedlijnen onder de aandacht brengen van (toekomstige) inwoners en bezoekers van Zuid-Holland.
Sinds 2012 maakt de provincie enkele belangrijke hoofdstukken uit de Zuid-Hollandse geschiedenis beter zichtbaar en beleefbaar met zeven erfgoedlijnen. De (toekomstige) inwoners en bezoekers van Zuid-Holland kunnen hierdoor het erfgoed bezoeken en kennisnemen van de bijbehorende verhalen. Om de erfgoedlijnen voor iedereen beleefbaar te maken richt de provincie zich op inwoners en bezoekers in de volle breedte. De provincie wil partijen die een bijdrage kunnen en willen leveren aan het beschermen, beleven en benutten van het erfgoed rondom de erfgoedlijnen betrekken en verbinden. Erfgoedlijnen zorgen daarmee voor verbinding en participatie zoals opgenomen in het verdrag van Faro.
Omdat erfgoed de mens vertelt waar ze vandaan komen en wie zij is, vindt de provincie het belangrijk dat iedereen ook online toegang heeft tot Zuid-Hollandse archieven, erfgoedcollecties en verhalen.
Zuid-Hollands immaterieel erfgoed verbindt mensen en gemeenschappen van jong tot oud. De provincie vindt dit waardevol. De provincie vindt het belangrijk om de verantwoordelijkheid voor het levend en actueel houden van immaterieel erfgoed bij de gemeenschappen, groepen of individuen die het beoefenen zelf te houden, maar faciliteert en/of ondersteunt het immaterieel erfgoed wel.
De provincie heeft in de Omgevingswet de wettelijke taak om haar erfgoed te beschermen. Er zijn 7 erfgoedlijnen die belangrijke hoofdstukken uit de geschiedenis van Zuid-Holland beleefbaar maken: de Neder-Germaanse Limes, Historisch Haringvliet, de Landgoederenzone, de Oude Hollandse Waterlinie, de Trekvaarten, de Atlantikwall en de Maritieme Industrie.
Daarnaast werden in 2012 de taken en middelen voor de restauratie van rijksmonumenten gedecentraliseerd naar de provincies. Reden hiervoor was dat provincies, vanwege hun rol in de ruimtelijke ordening, de restauratie van rijksmonumenten beter konden verbinden met gebiedsontwikkeling.
Met de erfgoedlijnen wordt hier uitvoering aan gegeven.
In lijn met de Faro-gedachte verschuift de focus van de waarde van het erfgoed zelf naar de betekenis van erfgoed voor de mens en erfgoedgemeenschappen. Met het beter zichtbaar en beleefbaar maken van de erfgoedlijnen, in samenwerking met meer dan 300 partners, werkt de provincie al in lijn met de Faro-gedachte.
Naast erfgoedlijnen wordt ook ingezet op immaterieel erfgoed en digitalisering van erfgoed. Ook hiervoor geldt dat dit uitgaat van de erfgoedgemeenschappen zelf en het erfgoed ontsluit voor zoveel mogelijk mensen.
Erfgoedlijnen
Herbestemming en restauratie van rijksmonumenten binnen de erfgoedlijnen draagt bij aan de beleving en benutting van het betreffende erfgoed.
Erfgoedlijnen zijn opgebouwd uit drie kenmerkende elementen:
Een geografische structuur, zoals een rivier, een vaart, strandwallen of de kust die gemeentegrenzen overschrijdt;
Een gezamenlijk verhaal dat de monumentale objecten met bovengenoemde geografische structuur verbindt. De erfgoedlijnen bestaan uit erfgoed (monumenten, objecten en collecties), landschap en water, verbeteren de kwaliteit van de leefomgeving en zijn aantrekkelijk voor recreanten en toeristen;
Een open netwerk van belanghebbenden (overheden, private sector en maatschappelijk middenveld); de zogenaamde erfgoedtafels. Het ontwikkelen van de erfgoedlijnen kan de provincie namelijk niet alleen.
De provincie wil partijen die een bijdrage kunnen en willen leveren aan het beschermen, beleven en benutten van het erfgoed rondom de erfgoedlijnen verbinden. Het erfgoed in de provincie wordt onderhouden en beleefbaar gemaakt door veel vrijwilligers, stichtingen, overheden, ondernemers en participatie van inwoners van Zuid-Holland. De waardevolle inzet van al deze partijen wordt sterker door samenwerking en afstemming. Iedere erfgoedlijn heeft een erfgoedtafel. Aan deze erfgoedtafels werken de betrokken partijen samen en wisselen zij kennis uit. Uit de synergie die zo ontstaat komen waardevolle projectvoorstellen naar boven, die bijdragen aan de ambities van de erfgoedlijn. Deze kunnen worden gehonoreerd met een subsidie vanuit de Subsidieregeling erfgoedlijnen.
Herbestemming en restauratie van rijksmonumenten binnen de erfgoedlijnen draagt bij aan de beleving en benutting van het betreffende erfgoed.
De provincie wil de Zuid-Hollandse geschiedenis onder de aandacht brengen van (toekomstige) inwoners en bezoekers van Zuid-Holland. Er zijn 7 erfgoedlijnen die deze belangrijke hoofdstukken uit de geschiedenis van Zuid-Holland beleefbaar maken: de Neder-Germaanse Limes, de Waterdriehoek, Historisch Haringvliet, de Landgoederenzone, de Oude Hollandse Waterlinie, de Trekvaarten en de Atlantikwall.
Erfgoedlijnen zijn opgebouwd uit drie kenmerkende elementen:
Een geografische structuur, zoals een rivier, de strandwallen of de kust die gemeentegrenzen overschrijdt;
Een gezamenlijk verhaal dat de monumentale objecten met bovengenoemde geografische structuur verbindt. De erfgoedlijnen bestaan uit erfgoed (monumenten, objecten en collecties), landschap en water, verbeteren de kwaliteit van de leefomgeving en zijn aantrekkelijk voor recreanten en toeristen.
Een open netwerk van belanghebbenden (overheden, private sector en maatschappelijk middenveld); de zogenaamde erfgoedtafels. Het ontwikkelen van de erfgoedlijnen kan de provincie namelijk niet alleen.
Immaterieel erfgoed
De provincie vindt het belangrijk om de verantwoordelijkheid voor het levend en actueel houden van immaterieel erfgoed bij de gemeenschappen, groepen of individuen die het beoefenen zelf te houden. Immaterieel erfgoed omvat sociale gewoonten, voorstellingen, rituelen, tradities, uitdrukkingen, bijzondere kennis of vaardigheden die gemeenschappen en groepen (en soms zelfs individuen) erkennen als een vorm van cultureel erfgoed. Een bijzonder kenmerk is dat het wordt overgedragen van generatie op generatie en belangrijk is voor een gemeenschappelijke identiteit.
Immaterieel erfgoed verbindt gemeenschappen van jong tot oud. Het vormt onze identiteit, stimuleert creativiteit, versterkt sociale samenhang en verbindt verleden, heden en toekomst. Daarom faciliteert de provincie immaterieel erfgoed door ondersteuning van erfgoedgemeenschappen via Erfgoedhuis Zuid-Holland.
Digitalisering cultureel erfgoed
Omdat erfgoed de mens vertelt waar ze vandaan komen en wie zij is, is het belangrijk dat iedereen ook online toegang heeft tot archieven, erfgoedcollecties en verhalen.
Veel erfgoedorganisaties hebben erfgoed digitaal beschikbaar gemaakt. Al deze stukjes geschiedenis liggen verspreid over websites en platforms. De provincie steunt de aanpak om erfgoedinformatie te delen conform de Nationale strategie digitaal erfgoed. De provincie steunt datagedreven werken in de cultuursector en stimuleert digitaal burgerschap in de bibliotheken. Ook digitaliseert de provincie het eigen papieren archeologische collectie en zet de provincie in op het stimuleren het verbinden van archeologische data door vrijwilligers. De provinciale Cultuurhistorisch Atlas van Zuid-Holland is de basis voor de ontsluiting van informatie over het beschermd en onbeschermd erfgoed binnen de provincie. Om bij de tijd te blijven vernieuwen en verbeteren de provincie deze atlas.
Wat willen we bereiken
Archeologie vertelt het verhaal van de geschiedenis onder onze voeten. De provincie beschermt dit bodemarchief om door te kunnen geven aan de volgende generaties. Immers, iedere generatie stelt vanuit haar eigen perspectief vragen aan het verleden en heeft nieuwe onderzoeksmethodes.
De provincie wil archeologische waarden ruimtelijk beschermen (in situ behoud) en haar archeologische vondsten en bijbehorende documentatie bewaren (ex situ behoud). Daarbij wil zij de toegankelijkheid van deze vondsten bevorderen. De provincie stimuleert het zichtbaar en beleefbaar maken van archeologie en het betrekken van inwoners en bezoekers van Zuid-Holland bij archeologie. Dit is in lijn met internationale verdragen (Malta en Faro). De provincie wil inwoners en bezoekers daarmee enthousiasmeren voor archeologisch erfgoed als onderdeel van hun leefomgeving.
De provincie heeft de wettelijke taak om op basis van de Erfgoedwet en de Omgevingswet:
Archeologische waarden ruimtelijk te beschermen (Erfgoedwet, Omgevingswet) ;
Haar archeologische vondsten (provincie is eigenaar van een groot deel van wat er gevonden wordt) en bijbehorende documentatie deskundig te bewaren in een geschikt archeologisch depot en toegankelijkheid te bevorderen (Erfgoedwet, Omgevingswet)
Haar archeologische vondsten en bijbehorende documentatie deskundig te bewaren in een geschikt archeologisch depot en toegankelijkheid te bevorderen (met uitzonderging van vondsten uit de negen Zuid-Hollandse gemeenten die zelf een gemeentelijk depot hebben)
De provincie zet zich in om archeologische vindplaatsen in stand te houden en te benutten bij ruimtelijke inpassingen in het landschap.
Bij archeologisch waardevolle terreinen proberen gemeenten en provincie verstoring van de bodem zo veel mogelijk te voorkomen. Maar soms kan het niet anders, bijvoorbeeld bij de aanleg van een weg of brug. Dan wordt de betreffende vindplaats opgegraven. De resultaten van de opgraving worden gepubliceerd en de vondsten komen daarna in het provinciaal depot voor Bodemvondsten. De provincie zet zich in om deze vondsten actief uit te lenen en onderzoek te stimuleren.
De sites van de Romeinse Limes zijn als icoon van het derde venster van de Canon en Werelderfgoed toeristisch te vermarkten en een belangrijk aspect in de ruimtelijke bescherming als provinciale taak. De meeste archeologische vindplaatsen liggen echter verscholen in de bodem en vormen daar als het ware een bodemarchief dat je alleen via opgravingen bereikt. Deze onzichtbaarheid maakt ze extra kwetsbaar voor ruimtelijke ontwikkelingen die gepaard gaan met bodemingrepen. Het behoud van dit ‘bodemarchief’ vraagt dan ook continu aandacht en zorg. Als onderdeel van deze zorgplicht wil de provincie regionale archeologische thema’s die onbelicht zijn samen met gemeenten beter naar voren brengen. Door het vergaren en delen van deze nieuwe kennis kan de provincie beter zorgen voor het rijke provinciale bodemarchief. Tevens zet de provincie zich in om het publiek actief te betrekken bij het verleden van de provincie d.m.v. subsidieregeling.
Op grond van de Erfgoedwet en de Omgevingswet stelt de provincie regels voor behoud van deze waarden. Uitgangspunt van het provinciaal beleid is zoveel mogelijk behoud ‘in situ’ van archeologische waarden; dat wil zeggen dat het archeologisch erfgoed in principe niet verstoord mag worden. Op grond van internationale verdragen stimuleert de provincie tevens het maatschappelijk belang door archeologie op diverse wijzen zichtbaar te maken.
Op grond van de Erfgoedwet en de Omgevingswet stelt de provincie regels voor behoud van de archeologische waarden. Uitgangspunt is dat het archeologisch bodemarchief waar mogelijk bewaart blijft waar het thuis hoort, namelijk in de bodem op de originele plek (in situ).
In 2024 is het Verdrag van Faro geratificeerd die de mens, samenleving en hun relatie met erfgoed centraal stelt. In lijn met het Verdrag van Faro betrekt de provincie het brede publiek actief bij archeologie en archeologisch onderzoek. De provincie zet zowel in op publieksbereik als publieksparticipatie. In lijn met de Faro-gedachte verschuift de focus van erfgoed naar de betekenis van erfgoed voor de mens en naar de erfgoedgemeenschappen (meer bottom-up). Het Verdrag van Faro stelt dat erfgoed betekenis krijgt door de mensen die ermee verbonden zijn, en dat het een middel is om democratische, inclusieve en duurzame samenlevingen te versterken. Uiteindelijk draagt dit bij aan de waardering voor en bescherming van het Zuid-Hollands erfgoed. Voor archeologie is dit aanvullend op het Verdrag van Malta, gericht op de bescherming van het archeologisch erfgoed.
De provincie beschermt provincie zowel in als ex situ. Overheden zijn gehouden om bij vaststelling van nieuwe ruimtelijke plannen rekening te houden met de in de grond aanwezige, dan wel te verwachten, archeologische waarden.
In situ:
De provincie beschermt zowel in situ (in de grond) als ex situ (zodra het opgegraven is).
In situ: De provincie heeft als wettelijke taak (omgevingsrechtomgevingswet) zowel in haar eigen handelen als in toezicht op gemeenten dat de archeologische waarden in haar grondgebied adequaat worden beschermd. De provincie zet haar ruimtelijk instrumentarium hiertoe in, heeft archeologisch waardevolle terreinen benoemd als archeologisch belang en ziet toe op de verankering hiervan in het beleid van lagere overheden (o.a. door het opstellen van instructieregels in de Zuid-Hollandse omgevingsverordening). In het bijzonder voor het Unesco Werelderfgoed Neder-Germaanse Limes als specifiek en uniek aspect van ons archeologisch erfgoed.
Ex situ:
Op grond van de Erfgoedwet heeft de provincie daarnaast de taak om alle archeologische vondsten uit Zuid-Holland (inclusief documentatie) vakkundig toegankelijk te bewaren en te beschrijven (uitgezonderd de vondsten uit de negen Zuid-Hollandse gemeenten die zelf een gemeentelijk depot hebben).
De Erfgoedwet bepaalt dat de provincie eigenaar is van alle archeologische vondsten en dat de provincie de taak heeft een archeologisch depot in stand te houden “ (….) op een wijze die vanuit het oogpunt van behoud en toegankelijkheid verantwoord is “(hoofdstuk 5 artikel 5.7 a en artikel 5.8 lid 1). Om al deze vondsten te kunnen bergen beschikt de provincie over een speciaal ingericht archeologisch depot in Alphen aan den Rijn.
In 2012 is de Wet Revitalisering Generiek Toezicht (Wrgt) in werking getreden. Daarmee is een aantal toezichttaken van het Rijk naar de provincies verschoven waaronder taken voor het domein erfgoed (monumenten en archeologie) vallen hier ook onder.
Ex situ: De Erfgoedwet bepaalt dat de provincie eigenaar is van alle archeologische vondsten in Zuid-Holland. Dit met uitzondering van de vondsten die zijn gedaan in een gemeente met een eigen depot. Op grond van de Erfgoedwet heeft de provincie de taak om alle archeologische vondsten inclusief documentatie uit Zuid-Holland vakkundig toegankelijk te bewaren en te beschrijven. Om al deze vondsten te kunnen bergen beschikt de provincie over een speciaal ingericht archeologisch depot.
Het Rijk houdt regionale overheden bij vaststelling van nieuwe ruimtelijke plannen verantwoordelijk om rekening te houden met de in de grond aanwezige, dan wel te verwachten, archeologische waarden. Bij archeologisch waardevolle terreinen proberen gemeenten en provincie verstoring van de bodem dan ook zo veel mogelijk te voorkomen. Wanneer het niet anders kan, bijvoorbeeld bij de aanleg van een weg of brug, dan wordt de betreffende vindplaats opgegraven.
Archeologische voorwerpen die bij opgravingen of bij toeval zijn gevonden, vertellen het verhaal van het Zuid-Hollandse verleden. Die voorwerpen vormen een informatief kapitaal, dat de provincie en haar partners willen tonen en doorgeven aan volgende generaties. Een groot deel van de archeologische waarden in Zuid-Holland bevindt zich in de bodem. De natte bodem van Zuid-Holland met zijn hoge grondwaterstand bewaart organisch materiaal, zoals bot, hout en leer of textielresten, uitstekend.
Archeologische waarden kunnen zowel binnen als buiten bestaand stads- en dorpsgebieden worden aangetroffen. De bekende en te verwachten archeologische vindplaatsen zijn aangegeven in de provinciale Cultuurhistorische Hoofdstructuur (CHS). Behoud van deze eeuwenoude kwetsbare waarden is een complexe zaak en gaat niet vanzelf.
De natte bodem van Zuid-Holland met zijn hoge grondwaterstand bewaart organisch materiaal, zoals bot, hout en leer of textielresten, uitstekend. Dit vormt daar als het ware een bodemarchief dat je alleen via opgravingen bereikt. Deze onzichtbaarheid maakt ze extra kwetsbaar voor ruimtelijke ontwikkelingen die gepaard gaan met bodemingrepen. De bekende en te verwachten archeologische vindplaatsen zijn aangegeven in de provinciale Cultuurhistorische Hoofdstructuur (CHS).
Klimaatverandering, bodemdaling en energietransitie-opgaven hebben in toenemende mate invloed op archeologie in onze bodem. Ook onder water. Het behoud van het ‘bodemarchief’ vraagt dan ook continu aandacht en zorg.
De Provinciale Onderzoeksagenda Archeologie (POA) is een leidraad bij archeologisch onderzoek. Het geeft een overzicht van de stand van kennis van dit moment en van de thema’s en vragen die de provincie van belang vindt. Deze agenda ondersteunt en faciliteert gemeenten en onderzoekers bij het bepalen van archeologische vraagstukken en thema’s die in onze provincie prioriteit hebben voor verder onderzoek. Dit doet de provincie niet alleen, maar samen met gemeenten en partners als het Erfgoedhuis en partijen die verbonden zijn aan de erfgoedlijnen.
De provincie stimuleert wetenschappelijk onderzoek om kennis te vergroten over de Zuid-Hollandse geschiedenis. Dit doet de provincie door uitlening van de vondsten in het provinciaal archeologisch depot en de bijbehorende documentatie toegankelijk te maken en beschikbaar te stellen.
De provincie houdt archeologische vindplaatsen in stand en benut deze bij ruimtelijke inpassingen in het landschap. De provincie behoudt archeologische vindplaatsen. Bij voorkeur is dit behoud in situ (in de bodem). Dit is echter niet altijd mogelijk. In dat geval behoudt de provincie ex situ. De provincie stimuleert het benutten van de site en de bijbehorende verhalen als input voor ruimtelijke ontwikkelingen.
De provincie brengt archeologie en de verhalen die verteld kunnen worden aan de hand van archeologische vondsten onder de aandacht van haar inwoners en bezoekers van de provincie en betrekt haar inwoners actief bij archeologie. Naast publieksbereik zet de provincie ook in op publieksparticipatie en het bereiken van andere doelgroepen.
De provincie vindt het belangrijk dat gemeenten toegerust zijn in hun wettelijke taken ten aanzien van archeologie. Daarom subsidiëren de provincie het Provinciaal Steunpunt Cultureel Erfgoed als dienst van het Erfgoedhuis Zuid-Holland.
Het provinciaal cultuurbeleid richt zich op a) waarborging van de basisvoorziening cultuurparticipatie en b) ondersteuning van de openbare bibliotheken in Zuid-Holland. Hiertoe verstrekt de provincie boekjaarsubsidies aan enkele ondersteuningsinstellingen.
Ad a) De basisvoorziening cultuurparticipatie wordt ingevuld door de volgende vier ondersteuningsinstellingen: Kunstgebouw, Jeugdtheaterhuis, Popunie en Stichting Educatieve Orkestprojecten. Deze instellingen werken op reguliere basis samen met onderwijsinstellingen. Het doel is dat meer kinderen en jongeren in aanraking komen met cultuur, dankzij kwalitatief goede en gespreide cultuurparticipatie en cultuureducatie.
Daar waar mogelijk wordt aangesloten bij landelijke programma’s van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap zoals Cultuureducatie met Kwaliteit en Cultuurparticipatie.
Ad b) De ondersteuning van de openbare bibliotheken in Zuid-Holland wordt ingevuld door middel van een boekjaarsubsidie voor de provinciale ondersteuningsinstelling Probiblio. Probiblio voert de ondersteuningsactiviteiten voor de openbare bibliotheken uit. Het doel is dat iedereen in Zuid-Holland recht heeft op toegang tot informatie en cultuur, en dat op een laagdrempelige wijze.
Cultuur levert een belangrijke bijdrage aan een leefbare, veerkrachtige, slimme en inclusieve samenleving. Cultuur geeft energie en ontwikkelt talent en creativiteit. Het maakt slim, gezond en vindingrijk. En cultuur verbindt, maakt de leefomgeving aantrekkelijk en geeft identiteit. Daarom zet de provincie zich in voor een goed en gespreid cultuuraanbod in Zuid-Holland en voldoende mogelijkheden voor cultuurbeoefening, amateurkunst en talentontwikkeling. Laagdrempelig en toegankelijk voor iedereen.
Zuid-Holland kent grote verschillen in cultuuraanbod tussen stedelijke en landelijke gebieden. Terwijl de grote steden een breed cultuuraanbod hebben, beschikken kleinere gemeenten over minder voorzieningen. Daarnaast zijn er verschillen in deelname cultuur tussen inwoners. Dit leidt tot kansenongelijkheid. De provincie wil deze regionale ongelijkheid verkleinen en de toegang tot cultuur te vergroten.
De provincie streeft naar beschikbare en bereikbare openbare bibliotheekvoorziening in Zuid-Holland waar inwoners van Zuid-Holland een plek vinden voor ontwikkeling, ontmoeting, ondersteuning en debat.
De provincie voert beleid uit om de kwaliteit van de leefomgeving van haar inwoners te verbeteren. Toegang tot culturele voorzieningen en toegang tot informatie spelen een belangrijke rol binnen een kwalitatief hoogwaardige leefomgeving.
Culturele voorzieningen en informatie hebben niet alleen een waarde op zichzelf. Ze zijn ook belangrijk voor de intellectuele en artistieke vorming van mensen (‘Bildung’). Daarnaast leveren ze, in de vorm van kennis en sociale contacten, intellectueel en sociaal kapitaal op.
Kwalitatief goede dienstverlening is een doel op zich voor de vier ondersteuningsinstellingen van de basisinstellingen cultuurparticipatie en voor de ondersteuningsinstelling voor openbare bibliotheken.
Maar het is niet het enige doel. Er zijn ruimtelijke, sociaaleconomische en sociaal-culturele verschillen tussen inwoners van de provincie. Deze verschillen mogen bestaan, maar niet in de mate dat ze ertoe leiden dat niet iedereen in gelijke mate toegang heeft tot deze voorzieningen.
Via deze beleidsbeslissing draagt de provincie bij aan:
Deze beleidskeuze volgt uit:
a) het in stand houden van de basisvoorzieningen cultuurparticipatie, zodat meer kinderen en jongeren via gemeenten en onderwijsinstellingen in aanraking komen met kwalitatief goede en gespreide cultuurparticipatie;
De stelselwijziging van 2007 en de afspraken in het Algemeen Kader Interbestuurlijke Verhoudingen Cultuur (OCW, IPO en VNG, 2012). Bij de stelselwijziging van 2007 zijn afspraken gemaakt over de verantwoordelijkheidsverdeling tussen Rijk, provincies en gemeenten,
b) het ondersteunen van de activiteiten van Probiblio, zodat zoveel mogelijk mensen zo goed en volledig mogelijk bediend worden in hun zoektocht naar kennis, informatie en cultuur.
De wettelijke provinciale taken voortvloeiend uit de Wet stelsel openbare bibliotheekvoorzieningen (Wsob),
En het besluit om een (eigen) provinciale kunst- en erfgoedcollectie aan te leggen (1950).
Deze beleidsbeslissing volgt uit a) de stelselwijziging van 2007; b) de wettelijke provinciale taken voortvloeiend uit de Wet stelsel openbare bibliotheekvoorzieningen (Wsob).
Verder is met het oog op het bevorderen van de samenhang in het cultuurbeleid een algemeen kader tussen OCW, IPO en VNG opgesteld voor de beleidsafstemming en het afsluiten van cultuurconvenanten tussen OCW en provincies en/of gemeenten. (zie https://zoek.officielebekendmakingen.nl/stcrt-2012-8545.html ).
In het algemeen kader worden onder anderen genoemd cultuureducatie en openbaar bibliotheekwerk.
Ad a) Bij de stelselwijziging van 2007 zijn afspraken gemaakt over de verantwoordelijkheidsverdeling tussen Rijk, provincies en gemeenten. Cultuur is een kerntaak van provincies, waar dit de lokale belangen overstijgt. Provincies zijn verantwoordelijk voor bovengemeentelijke coördinatie op regionaal niveau. Ze zetten zich in voor de diversiteit en spreiding van culturele voorzieningen in de regio. Bij cultuureducatie spelen provincies een rol in de taakverdeling in de tweedelijns ondersteuning, in het bevorderen van de kwaliteit door deskundigheidsbevordering en in de regionale spreiding.
De basisvoorziening cultuurparticipatie in Zuid-Holland, bestaande uit vier culturele instellingen, biedt gemeenten tweedelijnsondersteuning bij de uitvoering van hun taken op het gebied van cultuurparticipatie. Op deze wijze borgt de provincie de 'onderbouw' van de dienstverlening aan gemeenten, ervan uitgaande dat de gemeenten zelf de 'bovenbouw' zullen afnemen. De basisvoorziening wordt inhoudelijk aangestuurd door gemeenten, zij moeten zelf actief hun behoeften aangeven en met de instellingen prestatieafspraken maken en afrekenen. De provincie behoudt een minimale financiële- en systeemverantwoordelijkheid.
Ad b) De provincie Zuid-Holland heeft de uitvoering van de wettelijke provinciale taken voortvloeiend uit de Wet stelsel openbare bibliotheekvoorzieningen (Wsob) belegd bij de provinciale ondersteuningsinstelling Probiblio.
De Wsob bevat de volgende definitie van een provinciale ondersteuningsinstelling: ‘in overwegende mate door één of meer provincies gesubsidieerde of in stand gehouden voorziening die een pakket aan ondersteunende activiteiten biedt voor lokale openbare bibliotheken in de desbetreffende provincie of provincies’.
Cultuur is een (wettelijke) kerntaak van provincies, waar dit de lokale belangen overstijgt. Provincies zijn verantwoordelijk voor bovengemeentelijke coördinatie op regionaal niveau. Ze zetten zich in voor de diversiteit en spreiding van culturele voorzieningen in de regio. Bij cultuureducatie spelen provincies een rol in de tweedelijns ondersteuning, in het bevorderen van de kwaliteit door deskundigheidsbevordering en in de regionale spreiding. Deze taken worden uitgevoerd door de basisvoorziening cultuurparticipatie Zuid-Holland.
In de Wet stelsel openbare bibliotheekvoorzieningen (Wsob) staan de wettelijke taken van de partners in het bibliotheekstelsel. Ook die van de provincie. De Wsob gaat uit van een bibliotheekstelsel, waarin de drie overheden samen de netwerkverantwoordelijkheid dragen. Dit netwerk wordt gevormd door de openbare bibliotheken, de provinciale ondersteuningsinstellingen en de Koninklijke Bibliotheek. Met de inwerkingtreding van de wet zijn de bestuurlijke rollen en verantwoordlijkheden, ook die van de provincie, formeel vastgelegd en zijn de maatschappelijke functies van de bibliotheek gedefinieerd. Gevolg gevend aan de Wsob kent de provincie Zuid-Holland een provinciale ondersteuningsinstelling. De instandhoudingsfiguur die de provincie Zuid-Holland gekozen heeft, is die van een subsidierelatie in de vorm van een boekjaarsubsidie aan een private organisatie. Dit is Probiblio.
Beheer en ontsluiting van de eigen (provinciale) kunst- en erfgoedcollectie en het bieden van een podium aan evenementen en makers/kunstenaars biedt een kans om maatschappelijke thema’s bespreekbaar te maken, te reflecteren en bij te dragen aan verbinding in een tijd van polarisatie en complexe maatschappelijke vraagstukken.
Het beoogde doel van de beleidskeuze is dat:
a) dankzij kwalitatief goede en gespreide cultuurparticipatie meer kinderen en jongeren in aanraking komen met cultuur;
b) alle inwoners zo goed en zo volledig mogelijk bediend worden in hun zoektocht naar kennis, informatie en cultuur.
Ad a) Kwalitatief goede en gespreide cultuurparticipatie gebeurt via de vier instellingen van de basisvoorziening cultuurparticipatie, die ervoor zorgen dat kinderen en jongeren via gemeenten en onderwijsinstellingen in aanraking kunnen komen met diverse uitingsvormen van cultuur.
De hiervoor ingezette middelen betreffen:
het verbeteren en in stand houden van de kwaliteit, het aanbod en de bekendheid van muziek, dans, theater, beeldende kunst en andere cultuurvormen;
het ontwikkelen en aanbieden van educatieve programma’s, kwaliteitsverbetering en PR aan gemeenten en onderwijs gericht op kinderen en jongeren.
De afweging die tot deze beleidsbeslissing heeft geleid, betreft het waarborgen van de huidige culturele basisvoorziening en daarom het continueren van de provinciale bijdrage aan deze voorziening.
Ad b) Bibliotheken hebben als doel om alle inwoners zo goed en volledig mogelijk te bedienen in hun zoektocht naar kennis, informatie en cultuur. Bibliotheken hebben daartoe vijf kernfuncties: informeren, leren, lezen, organiseren van ontmoeting en debat en kennismaken met kunst en cultuur.
Bibliotheken worden daarbij gesteund door de provinciale ondersteuningsinstelling en door samenwerking in een netwerk. Probiblio ondersteunt niet alleen de openbare bibliotheken, maar ook de netwerkvorming tussen partijen in het bibliotheekveld.
Via de Wsob zijn de verantwoordelijkheden en taken van de verschillende deelnemers aan het netwerk op hoofdlijnen benoemd. Daarbinnen is veel ruimte voor interpretatie. In de beleidsvisie Cultureel Erfgoed en basisvoorzieningen 2017-2020 is het volgende opgenomen ten aanzien van de provinciale rol: "De bibliotheeksector is sterk in beweging en daarom vragen bibliotheken en andere partners in het netwerk om een betrokken en goed geïnformeerde provincie die een volwaardig sparringpartner en sturend opdrachtgever voor de provinciale ondersteuningsinstelling is".
De provincie zet zich in voor een goed en gespreid cultuuraanbod in Zuid-Holland en voldoende mogelijkheden voor cultuurbeoefening, amateurkunst en talentontwikkeling. Dit doet zij door:
waarborging van de basisvoorziening cultuurparticipatie;
ondersteuning van de openbare bibliotheken in Zuid-Holland;
en intern cultuur- en erfgoedbeleid.
Hiertoe verstrekt de provincie onder meer boekjaarsubsidies aan enkele ondersteuningsinstellingen en beheert en ontsluit de provincie haar eigen kunst- en erfgoedcollectie.
Basisvoorziening cultuurparticipatie
De basisvoorziening cultuurparticipatie wordt ingevuld door de volgende vier ondersteuningsinstellingen: Kunstgebouw, Jeugdtheaterhuis, Popunie en Stichting Educatieve Orkestprojecten. Deze instellingen werken op reguliere basis samen met onderwijsinstellingen. Zij zorgen ervoor dat inwoners van Zuid-Holland toegang hebben tot cultuur, dankzij kwalitatief goede en gespreide cultuurparticipatie en cultuureducatie. De provincie sluit aan bij het landelijk programma Cultuureducatie met Kwaliteit (2025-2028).
De provincie subsidieert de ondersteuningsinstellingen in de basisvoorziening cultuurparticipatie Zuid-Holland. Dat zijn Kunstgebouw, Jeugdtheaterhuis Zuid-Holland, Popunie en Stichting Educatieve Orkestprojecten (SEOP). De afspraken met de basisvoorziening zijn vastgelegd in het Afsprakenkader basisvoorziening Cultuurparticipatie.
Openbare bibliotheken
Openbare bibliotheken zijn belangrijke maatschappelijke instellingen met vijf wettelijke functies (kennis en informatie beschikbaar stellen, mogelijkheden bieden voor ontwikkeling en educatie, stimuleren om te lezen, ontmoeting en debat organiseren en mensen laten kennismaken met kunst en cultuur).
De ondersteuning van de openbare bibliotheken in Zuid-Holland wordt ingevuld door middel van een boekjaarsubsidie voor de provinciale ondersteuningsinstelling Probiblio. De provincie streeft daarbij naar behoud van een sterke en professionele provinciale ondersteuningsinstelling die in staat is om de openbare bibliotheken en het netwerk in Zuid-Holland adequaat te ondersteunen waarbij rekening wordt gehouden met de focus uit het vigerend landelijk bibliotheekconvenant.
De provincie subsidieert de provinciale ondersteuningsinstelling Probiblio. Voor de beoordeling van de activiteiten ten behoeve waarvan aan de provinciale ondersteuningsinstelling als bedoeld in de Wet stelsel openbare bibliotheekvoorzieningen subsidie wordt verleend hanteert de provincie een Provinciaal Toetsingskader (beleidsregel vastgesteld door GS).
Intern cultuur- en erfgoedbeleid
De provincie heeft vanaf 1950 een waardevolle kunst- en erfgoedcollectie opgebouwd, die bestaat uit circa 1000 werken. Ooit gestart om de werkomgeving in het provinciehuis te verfraaien, is deze collectie nu ook een bron van inspiratie en een middel om actuele thema’s bespreekbaar te maken en bij te dragen aan verbinding en inspiratie.
Zorgvuldig beheer van de eigen kunstcollectie en het toegankelijk maken van de collectie door tentoonstellingen en programma’s zorgt voor inspiratie en draagt bij aan het bespreekbaar maken van maatschappelijke thema’s.
Verder biedt de provincie (jonge) kunstenaars een podium en zet ze de Provinciedichter in om erfgoed en culturele identiteit zichtbaar te maken en bewoners te betrekken. De provincie stimuleert creativiteit onder de medewerkers door opleidingen en culturele activiteiten.
WW
Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
XX
De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Zuid-Holland heeft landschappen met natuurwaarden die in heel Europa bijzonder zijn: de duinen, de delta en het veenweidegebied. De provincie streeft naar vitale natuur en fraaie landschappen die beginnen bij de voordeur en zich uitstrekken tot de kernen van onze natuur- en groengebieden, verbonden met water en erfgoed. Door overal natuur- en landschapswaarden te versterken, wordt gewerkt aan het behoud en herstel van de biodiversiteit en aan een aantrekkelijke omgeving.
De biodiversiteit, de belangrijkste graadmeter voor de kwaliteit van de natuur, daalde de afgelopen decennia sterk. Om te zorgen voor een gunstige staat van instandhouding van de soorten en habitats in de provincie, is het hebben van voldoende natuur van goede kwaliteit een vereiste. Dit is niet alleen belangrijk voor de natuur zelf, maar ook voor onze gezondheid, voedselzekerheid, om ruimtelijke ontwikkelingen mogelijk te maken en om de bijdrage van natuur aan brede welvaart en leefbaarheid zeker te stellen. Het beschermen van biodiversiteit is daarom vastgelegd in de Vogel- en Habitatrichtlijn (VHR). Per 2030 geldt de opgave om het VHR-doelbereik met 30% te verhogen. Om de gunstige staat te behalen, is realisatie, beheer en bescherming van een robuust netwerk van natuurgebieden nodig, evenals het wegnemen van drukfactoren. Ook buiten dezeSpecifiek voor Natura 2000-gebieden geldt dat dit door het Rijk aangewezen natuurgebieden met specifieke natuurdoelen (instandhoudingsdoelen) zijn gezonde, aantrekkelijke landschappen en steden. Deze instandhoudingsdoelstellingen zijn omschreven in termen van belangbehoud, waarbij de provincienatuurwaarden verbindt met andere functies, zoals landbouwverbetering van kwaliteit en behoud en wonenuitbreiding van oppervlak. Tegelijkertijd heeft de provincieaandachtDe provincie is verantwoordelijk voor gezond evenwicht in populatiesde realisatie van planten en dieren, waardoor ingrijpen soms nodigdeze doelen. Uit de KRW volgt dat de (waterkwaliteits-)eisen vanuit Natura 2000 leidend zijn voor de KRW-doelen. Dit betekent dat per 2027 de hydrologische situatie in de Natura 2000-gebieden op orde is.
Realisatie begrensde natuur Realisatie van natuur is een belangrijk middel om specifieke soorten en habitatten te beschermen en in de zogenoemde ‘gunstige staat van instandhouding’ te brengen. Dit wil de provincie bereiken door een robuust netwerk van natuurgebieden, bestaande uit kerngebieden met verbindingszones daartussen te realiseren.
Met het Rijk zijn in het Natuurpact hiervoor het aantal hectaren afgesproken. Het Natuurnetwerk Nederland (NNN) moet eind 2027 gereed zijn. Hier geeft de provincie invulling aan met uitvoeringsprogramma’s die per gebied zijn opgesteld. De nieuwe natuur richten zij in door middel van zelfrealisatie of verwerving, in samenwerking met terreinbeherende organisaties, waterschappen, agrariërs, inwoners en ondernemers. Op deze manier werkt de provincie samen aan een samenhangend en verbindend netwerk van duurzaam behouden natuurgebieden, die populaties van planten en dieren duurzaam in stand kunnen houden.
Daarnaast realiseert de provincie in het Buijtenland van Rhoon een gebied met 600 hectare akkernatuur en natuurinclusieve landbouw, inclusief recreatieve voorzieningen en recreatieve poorten.
Versterken natuur en landschapswaarden Ook buiten de NNN en N2000 wilde provincie de natuur- en landschapswaarden herstellen en versterken. Een belangrijke reden hiervoor is de biodiversiteit die sterk onder druk staat. Zo verdwijnen kwetsbare planten, neemt de diversiteit en biomassa van insecten af, is de trend in aantallen van veel vogelsoorten al jaren negatief en staat het onderwaterleven onder steeds grotere druk. Daarnaast is een gezonde (beleefbare) natuur belangrijk voor de mens en draagt dit bij aan klimaatdoelen (CO2-vastlegging, waterberging, verminderen hittestress) en aan verbetering van de waterkwaliteit. De betrokkenheid en inbreng van onder andere gemeenten, waterschappen, (agrarische) ondernemers, natuurorganisaties en inwoners is hierbij van groot belang.
Daarom werkt de provincie aan:
Soortenbeleid: de provincie stelde 40 icoonsoorten vast die staan voor de diverse kenmerkende natuur- en landschapstypen binnen Zuid-Holland. De provincie versterkt het leefgebied van deze soorten, ook buiten natuurgebieden. Hiermee geeft zijinvulling aan haar wettelijke taak om planten en dieren te beschermen en de staat van instandhouding te verbeteren.
Bos en bomen: De provincie geeft invulling aan de Motie de Spade de grond en de Motie Duurzaam Bos- en bomenbeleid en maakt een start met de doelen voor bosuitbreiding van 400 ha zoals genoemd in het Ruimtelijk voorstel en ZH-PLG, zoals klimaat en biodiversiteit.
Boerenlandvogels: met de acties vanuit het actieplan boerenlandvogels en het aanvalsplan grutto en de inzet van agrariërs via het agrarisch natuurbeheer, draagt de provincie bij aan het doel om de neerwaartse trend in aantallen van boerenlandvogels te keren.
Groenblauwe dooradering: De provincie realiseert groenblauwe dooradering (10% in 2050 en de helft van het gat tussen de bestaande GBDA en de 10% als tussendoel in 2030). Hiermee draagt zij bij aan de doelen genoemd in het ZHPLG, waaronder biodiversiteit, waterkwaliteit en klimaat.
Agrarisch natuur- en landschapsbeheer: middels de openstelling van de subsidieregeling ANLb kan de provincie agrariërs ondersteunen bij de uitvoering van natuur en landschapsbeheer bij het behalen van de natuurdoelen in het landelijk gebied.
Overgangsgebieden: De provincie werkt verder uit of en in welke vorm overgangsgebieden een mogelijk middel zijn om efficiënt ZHPLG-doelen te behalen, waaronder de instandhoudingsdoelen binnen de N2000-gebieden, door wegnemen van drukfactoren buiten de begrenzing.
Voor het programma LIFE IP All4Biodiversity, is een gebiedsgerichte aanpak ontwikkeld voor stakeholders. Het 6-jarige programma eindigt in maart 2026 en maakt onderdeel uit van de aanpak van de Stichting Deltaplan Biodiversiteitsherstel. Zo heeft All4Biodiversity een toolbox ontwikkeld alsmede een training gebiedsgericht werken. De toolbox en de training maken onderdeel uit van de basiskwaliteit natuur waarvan Deltaplan recent een rapport uitbracht. In de toolbox wordt ingegaan op het concept Basiskwaliteit Natuur, een stappenplan met gemeenschappelijke visie tot maatregelen en monitoring. Het programma LIFE IP All4Biodiversity werkt nu aan de implementatie en het gebruik van de Toolbox en de training in projecten PPLG landelijk waaronder het ZHPLG, in het bijzonder voor het gebied de Mient Kooltuin/Groene Zone.
Zuid-Hollands Programma Landelijk Gebied (ZHPLG) Gezien de opgaven op natuurherstel, water en bodem en duurzame landbouw introduceerde het Rijk het Nationaal Programma Landelijk gebied. Zij vroeg alle provincies om hier een provinciale aanpak voor te maken. Het Zuid-Hollands Programma Landelijk Gebied (ZHPLG) is de volgende stap naar een duurzame toekomst voor het landelijk gebied. Het is een aanpak om te komen tot een landelijk gebied waar de kwaliteit van het water op orde is, waar flora en fauna kunnen voortbestaan, en dat een bijdrage levert aan de strijd tegen klimaatverandering. Het landelijk gebied biedt ook ruimte voor agrarische ondernemers met duurzame verdienmodellen.
De transitie van het landelijk gebied is noodzakelijk. De provincie is zorgvuldig in haar aanpak en werkt in gezamenlijkheid en op een lerende manier naar de toekomst toe. In het ZHPLG neemt de provincie bestaande doelen op het gebied van natuurherstel, water, klimaat en stikstof als uitgangspunt. De doelen op zich zijn niet nieuw en vloeien voort uit (inter)nationale verplichtingen, die vastliggen in wetgeving en bestuursakkoorden.
De kracht van het ZHPLG is de samenhangende aanpak, die toekomstbestendig en gebiedsgericht is. Samenhangend doordat de provincie de doelen op gebied van water, natuur en klimaat in 1 keer aanpakt. Dit zodat partners en ondernemers, niet eerst voor het ene doel aan de slag hoeven, en dan voor het andere.
Tevens is het ZHPLG toekomstbestendig; De provincie richt zich op de middellange termijn maar houdt ook rekening met de uitdagingen in de verdere toekomst. De crux van het programma is dat zij de doelen gebiedsgericht aanpakt. Een aantal doelen zal hiervoor nog regionaal concreet moeten worden. Zonder een zorgvuldige aanpak in de 3 kerngebieden Veenweiden, Zuid-Hollandse Delta en Kust en Duinen, maar ook in de 16 deelgebieden bereikt de provincie de doelen niet.
Dit vergt de komende jaren veel van de provincie. Er is een actief gebiedsproces waarbij de provincie alle partners, ondernemers, gemeenten, waterschappen en maatschappelijke organisaties nodig heeft.
Hiervoor werkt de provincie met een programmatische gebiedsgerichte aanpak. Dit betekent dat zij met gebiedspartners in fasen toewerkt naar een steeds concretere invulling van de opgave: verkenning, planuitwerking en realisatie. De provincie organiseert hiervoor onder andere keukentafelgesprekken, dialoogsessies in deelgebieden en ze heeft regiegroepen op kerngebiedsniveau. Dit gebeurt langjarig en hierbij is de provincie gebiedspartner en gebiedsautoriteit. Partner doordat de provincie nauw samenwerkt, en daarnaast geeft zij richting aan de te behalen doelen en is transparant over haar rol, taken en verantwoordelijkheden.
Daarnaast is het ZHPLG nauw verweven met de ontwikkeling van de Ruimtelijk Voorstel/Toekomstbestendig Zuid-Holland.
Natuurbeheer & kwaliteitsimpulsen Natura 2000 / Natuurnetwerk Nederland Per 2027 geldt de opgave om de hydrologische situatie in de Natura 2000 gebieden (en daarbuiten) op orde te hebben. In 2024 zet de provincie verdere stappen richting het halen van deze gestelde doelen en werkt zij aan de verhoging van de natuurkwaliteit in de Natura 2000 en Natuurnetwerk Nederland gebieden. De provincie doet dat door het ecologische systeem op orde te brengen. Dit vergt inzet in de natuurgebieden en daarbuiten.
Programma Natuur
Programma Natuur is een gezamenlijk programma van Rijk en provincies. In dit programma worden maatregelen uitgevoerd voor natuurversterking, in samenspraak met andere overheden, natuurbeheerders en maatschappelijke partners. Als onderdeel van het overkoepelende Programma Natuur richt het Uitvoeringsprogramma Natuur (UPN) zich op natuurmaatregelen in en rond Natura 2000-gebieden en het Natuurnetwerk Nederland (NNN), met de focus op stikstofgevoelige en met stikstof overbelaste natuurwaarden.
Beschermen natuur en soorten
Vergunningverlening, toezicht en handhaving op activiteiten die die natuur betreffen: met de naleving van de wettelijke taak op vergunningverlening, toezicht en handhaving, worden in het wild levende plant- en diersoorten beschermd. Omgevingsdiensten Haaglanden en Omgevingsdienst en Zuid-Holland Zuid hebben namens de provincie het mandaat voor de uitvoering van deze taken. Door het zorgvuldig verlenen van vergunningen kan de balans tussen soortbescherming en andere belangen worden gewaarborgd. Met de inzet van toezicht en handhaving wordt er gecontroleerd om men zich aan de regels houdt en wordt er ingegrepen bij overtredingen. Specifiek is er vanuit deze taak aandacht voor de effecten van de woningbouw- en energieopgaven op de beschermde soorten in de stedelijke omgeving.
Planologische bescherming: De provincie heeft regels vastgelegd met betrekking tot de (on)mogelijkheden voor ontwikkelingen in de natuur en recreatiegebieden in Zuid-Holland. Deze regels hebben als doel de gebieden alsmede de kwaliteit en samenhang van deze gebieden te behouden en te beschermen.
Faunabeheer: Binnen het faunabeheer streeft de provincie naar het voorkomen dan wel beperken van de schade en risico’s veroorzaakt door in het wild levende dieren. Waar nodig worden maatregelen getroffen om conflicten tussen de aanwezigheid van dieren en andere belangen (veiligheid, schade aan gewassen of aan flora en fauna) te voorkomen én om draagvlak te behouden voor natuur.
Invasieve exoten: Ter bescherming van de inheems flora en fauna wordt er ingezet op het bestrijden en beheer van invasieve exoten. Daarbij wordt bestrijding ingezet op de nog uitroeibare soorten. Bij de wijdverspreide invasieve exoten wordt er ingezet op plekken waar er een biodiversiteitsbelang in het geding is. Het provinciale biodiversiteitsbelang ligt vooral in de hiertoe aangewezen Natura 2000-gebieden, de wezenlijke kenmerken en waarden van het Natuurnetwerk Nederland, ter bescherming van vogel- en habitatrichtlijn soorten of rode lijst soorten buiten deze gebieden.
Natuurmonitoring De provincie volgt de ontwikkeling van de natuur via monitoring en onderzoek, zodat zij over volledige, consistente en goed toegankelijk informatie beschikt om te kunnen (bij) sturen en verantwoorden.
Datagedreven ZH-PLG In het kader van het datagedreven ZH-PLG ontwikkelt de provincie digitale informatieproducten die het ZH-PLG en de daarmee samenhangende opgaven faciliteren. De provincie ondersteunt de gebiedsprocessen en draagt bij aan de maatschappelijk gewenste transparantie.
Ook buiten deze natuurgebieden zijn gezonde, aantrekkelijke landschappen en steden van belang voor het halen van het VHR-doelbereik. De provincie verbindt hierbij natuurwaarden met andere functies, zoals landbouw en wonen. Tegelijkertijd heeft de provincie aandacht voor gezond evenwicht in populaties van planten en dieren, waardoor ingrijpen soms nodig is.
Natuurinclusieve transitie
Om stappen te zetten richting een natuurinclusieve samenleving in 2050 ondersteunt en stimuleert de provincie de uitvoering van de Groeiagenda natuurinclusief Zuid-Holland 2024-2027. Deze agenda is gericht op draagvlak, adaptatie en internalisering van het thema natuurinclusief. Met als doel om natuurbelangen integraal mee te nemen in andere opgaven, zoals bijvoorbeeld waterkwaliteit, landbouw en verstedelijking.
Stikstof De stikstofreductie, zowel van ammoniak als van stikstofoxiden, heeft als doel om de depositie van stikstof op de natuurgebieden te verminderen en daarmee bij te dragen aan natuurherstel. De provincie heeft een concrete reductiedoelstelling om de stikstofemissie te verminderen, met als doel een emissieplafond van 2,9 kiloton ammoniak per jaar in 2035 te bereiken. Momenteel bedraagt de jaarlijkse ammoniakemissie 5,4 kiloton. De ammoniak reductieopgave in de landbouw is onderdeel van het ZH-PLG.
Daarnaast is het voor de provincie belangrijk om maatschappelijke ontwikkelingen mogelijk te blijven maken. Om de stikstofproblematiek op te lossen werkt de provincie samen met regionale partners.
Deze inzet wordt in 2024 verder vormgegeven en verloopt langs de volgende lijnen:
Ammoniak (NH3) reductie voor natuurherstel;
Stikstofoxiden (NOx) reductie voor natuurherstel;
Ontwikkelingen mogelijk houden middels vergunningverlening, waaronder helpen bij de legalisatie van PAS-melders.
De provincie werkt aan een transitie naar toekomstbestendige landbouw, verdienmodellen voor de sector, grondpositie, voedselbeschikbaarheid, ontwikkeling van de rol van de boer als natuurbeheerder en dragen bij aan de stikstofreductie- opgave. Zij werkt daarbij zo veel mogelijk samen met de boeren, hun belangenorganisaties en met natuurbeherende organisaties.
YY
Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
ZZ
De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
De provincie is wettelijk verantwoordelijk om specifieke soorten en habitats te beschermen en in de zogenoemde ‘gunstige staat van instandhouding’ te brengen conform de EU Vogel- en Habitatrichtlijn. Realisatie van natuur is hiervoor een belangrijk middel, waarbij de provincie wil bereiken dat een robuust netwerk van natuurgebieden ontstaat, bestaande uit kerngebieden en verbindingszones daartussen (het Natuurnetwerk Nederland). Buiten deze natuurgebieden wil de provincie een aantrekkelijk landschapde gunstige staat van instandhouding bereiken, door het creëren van aantrekkelijke landschappen en steden creëren waar, naast andere functies, ook voldoende ruimte is voor natuurwaarden. Naast dat dit de algehele biodiversiteit en landschappelijke kwaliteit verhoogt, draagt dit bij aan een aantrekkelijke en gezonde leefomgeving in Zuid-Holland. Voor de realisatie van natuur neemt de provincie regie en stelt zich op als verbinder tussen lokale partijen om te komen tot samenwerking.
De biodiversiteit, de belangrijkste graadmeter voor de kwaliteit van de natuur, is de afgelopen decennia sterk gedaald. Voor het in gunstige staat van instandhouding brengen van de soorten en habitats in de provincie is het hebben van voldoende natuur van goede kwaliteit een vereiste. Dit is niet alleen belangrijk voor de natuur zelf, maar ook om ruimtelijke ontwikkelingen mogelijk te maken en om de bijdrage van natuur aan brede welvaart en leefbaarheid via ecosysteemdiensten zeker te stellen.
De biodiversiteit staat sterk onder druk. Zo verdwijnen kwetsbare planten, neemt de diversiteit en biomassa van insecten af, is de trend in aantallen van veel vogelsoorten al jaren negatief en staat het onderwaterleven onder steeds grotere druk. Daarnaast is een gezonde (beleefbare) natuur belangrijk voor de mens en draagt dit bij aan klimaatdoelen (CO2-vastlegging, waterberging, verminderen hittestress) en aan verbetering van de waterkwaliteit. De betrokkenheid en inbreng van onder andere gemeenten, waterschappen, (agrarische) ondernemers, natuurorganisaties en inwoners is hierbij van groot belang.
Het beschermen van biodiversiteit is in de EU geborgd in de Vogel- en Habitatrichtlijn (VHR) en in Nederland geïmplementeerd in de Omgevingswet. De provincies hebben de wettelijke taak om deze doelen te behalen, waarbij realisatie van nieuwe natuur (zowel begrensde natuur als natuur daarbuiten) een middel is. Hierover zijn afspraken gemaakt met het Rijk (onder andere Natuurpact, Programma Natuur, Zuid-Hollands Programma Landelijk Gebied, Project Mainport Rotterdam, Actieplan Boerenlandvogels).
De provincie heeft van het Rijk de opgave meegekregen om op basis van het Aanvalsplan Landschap in 2050 in 10% van het landelijk gebied een groenblauwe dooradering te realiseren om noodzakelijke verbindingen tussen natuur, landbouw en water te leggen.
Los daarvan zijn in het kader van het klimaatakkoord ook afspraken gemaakt over de realisatie van bos. Aangezien deze opgave ook bijdraagt aan het halen van de VHR-doelen, valt deze bossenopgave ook onder deze beleidskeuze. De realisatie van nieuwe natuur draagt, samen met het beheren en beschermen van natuur, ook bij aan het oplossen van de vergunningencrisis, waardoor ruimtelijke ontwikkelingen weer mogelijk worden.
De Provincieprovincie is verantwoordelijk voor de realisatie van nieuwe natuur. Provincies zijn hierbij wettelijk verantwoordelijk om specifieke soorten en habitats te beschermen en in de zogenoemde ‘gunstige staat van instandhouding’ te brengen conform de EU Vogel- en Habitatrichtlijn. Er is grote overlap en samenhang met de andere provinciale opgaven voor water, klimaat, de daarmee samenhangende opgaven voor stikstofreductie en de transitie van het landelijk gebied. Dat vergt centrale provinciale regie.
De realisatie van nieuwe natuur draagt, samen met het beheren en beschermen van natuur, ook bij aan het oplossen van de vergunningencrisis, waardoor ruimtelijke ontwikkelingen weer mogelijk worden.
Om de VHR-doelen te halen is het essentieel dat natuurgebieden tegen een stootje kunnen. Om dit te bereiken moeten natuurgebieden worden vergroot en ontbrekende verbindingen worden gerealiseerd.
Belangrijk onderdeel daarin is de voltooiing van een samenhangend en duurzaam geborgd natuurnetwerk, waarvan het Natuurnetwerk Nederland (NNN) en daarbinnen de Natura 2000 -gebieden een cruciaal onderdeel zijn. Daarnaast zijn weidevogelkerngebieden, bos en bomen en een meer fijnmazige groenblauwe dooradering (GBDA) van het landschap ook een onderdeel van het te realiseren netwerk. Voor het versterken van leefgebieden van VHR soorten is het instrument icoonsoorten ontwikkeld. De provincie heeft 40 icoonsoorten vastgesteld die staan voor de diverse natuur- en landschapstypen binnen Zuid-Holland. Door de leefgebieden van deze icoonsoorten op orde te brengen, zal het beter gaan met het hele Zuid-Hollandse ecosysteem (water, bodem, natuur).
Met het Rijk zijn en worden meerdere afspraken gemaakt die hier invulling aan geven. Hieronder vallen:
Het Natuurpact: de provincie voert de regie op de realisatie van het NNN in 2027 met vanuit het Rijk gedecentraliseerde middelen.
Het Uitvoeringsprogramma Natuur, die een focus heeft op maatregelen in stikstofgevoelige Natura 2000-gebieden en gaat deels ook gaat over realisatie van nieuwe natuur (NNN).
In het kader van Project Mainport Rotterdam zijn afspraken gemaakt over de realisatie van het natuur- en recreatiegebied Buijtenland van Rhoon.
Voor de akker- en weidevogels gelden de afspraken die gemaakt zijn onder aanvalsplan grutto en actieplan boerenlandvogels. Specifiek voor weidevogels ligt er in Zuid-Holland een grote opgave vanwege het belang van het veenweidegebied voor deze soorten.
Zuid-Holland is een belangrijke provincie voor boerenlandvogels zoals de grutto, kievit, veldleeuwerik en patrijs. Omdat Nederland een internationale verantwoordelijkheid heeft voor met name de weidevogels is de provinciale opgave groter dan alleen de neerwaartse trend keren. Als doel stelt de provincie daarom een stijging (ten opzichte van 2019) van het aantal broedparen van de grutto, als vlaggenschip en indicatorsoort voor de weidevogels, met circa 3.500 broedparen. En voor de akker- en bollenvogels een stijging van circa 300 paar patrijzen.
De realisatie van 10% groenblauwe dooradering in 2050 is een nieuw doel volgens het Aanvalsplan Landschap, waarover nog nadere afspraken met het Rijk gemaakt moeten worden. Deze dooradering draagt, naast aan het behalen van de VHR-doelen, ook bij aan klimaat- en waterdoelstellingen. Als tussendoel realiseert de provincie in 2030 de helft van het gat tussen de bestaande GBDA en de 10%.
In het kader van het klimaatakkoord zijn afspraken gemaakt over de realisatie van bos. Deze afspraken dragen tevens bij aan de VHR-doelen. De provincie maakt een start met de doelen voor bosuitbreiding, te beginnen met 400 ha tot 2030 zoals vastgesteld in het Ruimtelijk voorstel.
AAA
De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
De provincie wil de binnen haar provinciegrenzen van nature voorkomende plant- en diersoorten behouden. Dit realiseert zij door het faciliteren van natuurbeheer en kwaliteitsimpulsen in natuurgebieden en het planologisch beschermen ervan. In het landelijk en stedelijk gebied draagt de provincie zorg voor beheer- en stimuleringsmaatregelen ten behoeve van de Vogel- en Habitatrichtlijn (VHR) doelen, basiskwaliteit natuur en verdere versterking van agrarische natuur. De provincie heeft hiervoor 40 icoonsoorten geselecteerd die kenmerkend zijn voor leefgebieden in Zuid-HollandBelangrijke en stimuleert maatregelen die het leefgebied van deze soorten versterken. Belangrijkekansrijke weidevogelgebieden worden door de provincie planologisch beschermd, daarnaast stimuleert zij initiatieven en ook draagt de provincie zorg voor verdere versterkingde bescherming van de kwaliteithoutopstanden. Houtopstanden kennen eveneens een planologische bescherming.
De provincie streeft naar een gezond evenwicht van faunapopulaties. Bij het beheren van dit evenwicht worden zorgvuldig de belangen van natuur en samenleving afgewogen. Waar nodig worden maatregelen getroffen, bijvoorbeeld ten behoeve van bescherming van flora en fauna, openbare veiligheid en volksgezondheid alsmede beperking van (landbouw)schade of andere wettelijke belangen. Daarnaast verleent de provincie tegemoetkomingen in geleden schade door natuurlijk in het wild levende en inheemse beschermde dieren. De provincie zet in op bestrijding en beheersing van de (invasieve) exoten door middel van preventie, eliminatie en beheer. Wanneer (invasieve) exoten inheemse beschermde flora en fauna schaden, al of niet in combinatie met schade aan de economie en/of de volksgezondheid, neemt de provincie maatregelen.
De achteruitgang van biodiversiteit is een wereldwijd probleem, niet alleen vanwege het verdwijnen van soorten op zich, maar ook vanwege de afhankelijkheid van de mens van goed functionerende ecosystemen, voor bijvoorbeeld voedsel, gezondheid en klimaatadaptatie. Het beschermen van biodiversiteit is in de EU geborgd in de Vogel- en Habitatrichtlijn (VHR) en in Nederland geïmplementeerd in de Omgevingswet. De provincies hebben de wettelijke taak om hierop in te zetten, waarbij het beschermen, beheren en versterken van bestaande natuur een middel is.
Op grond van Europese en nationale regelgeving draagt de provincie speciale verantwoordelijkheid voor soorten opgenomen op de Vogel- en Habitatrichtlijn (VHR-soorten), voor de gebieden die hiervoor zijn aangewezen (Natura 2000-gebieden), en het verbindende natuurnetwerk binnen Zuid-Holland (Natuurnetwerk Nederland). De provincie is verantwoordelijk voor de (ruimtelijke) bescherming van deze soorten en gebieden.
Daarnaast is er grote overlap en samenhang tussen de opgaven voor natuur, water, klimaat en de daarmee samenhangende opgaven voor stikstofreductie en de transitie van het landelijk gebiednaar een duurzaam landbouwsysteem. Dat vergt landelijke en provinciale regie.
Ter bescherming van de inheems flora en fauna wordt er ingezet op het bestrijden en beheer van invasieve exoten. Bij de wijdverspreide invasieve exoten wordt er ingezet op plekken waar een biodiversiteitsbelang in het geding is. Het provinciale biodiversiteitsbelang ligt vooral in de hiertoe aangewezen Natura 2000-gebieden, de wezenlijke kenmerken en waarden van het Natuurnetwerk Nederland, ter bescherming van Vogel- en Habitatrichtlijnsoorten of rode lijst soorten buiten deze gebieden.
Natuurbeheer en -bescherming
De provincie wil de hier van nature voorkomende plant- en diersoorten beschermen en behouden zodat duurzame populaties in stand blijven. Het beschermen van plant- en diersoorten gebeurt door ecologische waarden van natuurgebieden (Natuurnetwerk Nederland, inclusief Natura 2000) te behouden en verder te versterken, maar ook daarbuiten in het stedelijk en landelijk gebied, moeten milieucondities zodanig op orde zijn,. De provincie doet dat minimaal een basiskwaliteit natuur aanwezig isdoor het ecologische systeem op orde te brengen en drukfactoren te verminderen. Dit wordt gedaan doorvergt inzet in de natuurgebieden en daarbuiten. Specifiek gaat het om het faciliteren van natuur- en landschapsbeheer, kwaliteitsimpulsen in natuurgebieden en beheer- en stimuleringsmaatregelen in het landelijk en stedelijk gebied. Hierover zijn met het rijk afspraken gemaakt, onder meer in het kader van natuurpact en uitvoeringsprogramma natuur.
Daarnaast worden er beschermingscategorieën gekoppeld aan gebieden waardoor ze met behulp van regelgeving worden beschermd. Het Natuurnetwerk Nederland is bijvoorbeeld planologisch beschermd. En zo is het Zuid-Hollandse (veen)weidelandschap is van groot belang voor de weidevogels in Nederland. Het is belangrijk dat de kwaliteit van deze gebieden behouden blijft, daarvoor stelt de provincie regels op die de gebieden met hoge weidevogeldichtheden en de potentieel waardevolle gebieden ruimtelijk beschermt en toetst daaraan. Ook ter bescherming van houtopstanden zijn beschermende regels opgesteld, waaraan wordt getoetst.
Ook buiten de beschermde (natuur)gebieden draagt de provincie zorg voor een gezonde leefomgeving met voldoende biodiversiteit. Alle in het wild levende planten en dieren vallen immers onder de zorgplicht. Bovendien is een gezond functionerend ecosysteem voor de mens van levensbelang, omdat het ons tal van essentiële diensten (ecosysteemdiensten) levert, zoals gezondheid (schone lucht, ontspanning), voedsel (bestuiving landbouwgewassen) en klimaatadaptatie (CO2-vastlegging). De provincie zet daarom in op een gezonde leefomgeving met een basiskwaliteit van natuur en biodiversiteit. En door het vergroten van de band tussen mens en natuur, wordt het maatschappelijk draagvlak voor groen versterkt.
Aanpak drukfactoren rondom Natura 2000-gebieden
De Natura 2000-doelen worden op dit moment niet gehaald, een belangrijke reden hiervoor is dat er drukfactoren spelen die een negatief effect hebben op de instandhoudingsdoelen (VHR-doelen) van deze gebieden. Op dit moment worden voornamelijk maatregelen binnen de Natura 2000-gebieden genomen voor het beheersen van drukfactoren. Voor het wegnemen, opvangen en beheersen van deze drukfactoren zijn ook (preventieve) maatregelen buiten de Natura 2000-gebieden nodig.
De provincie werkt daarom, samen met gebiedspartners en medeoverheden, per Natura 2000-gebied aan een gebiedsspecifieke aanpak voor het verminderen van de drukfactoren op deze Natura 2000-gebieden. Per Natura 2000-gebied wordt hierbij gekeken of de eventuele invoering van overgangszones kunnen bijdragen aan een efficiënte en effectieve manier van het halen van natuur-, water- en klimaatdoelen.
Exoten
In toenemende mate krijgt Zuid-Holland te maken met (al dan niet invasieve) exoten. Dit zijn soorten die hier oorspronkelijk niet voorkomen. Deze exoten kunnen inheemse soorten verdringen of op een andere manier de omgeving voor deze soorten ongeschikt maken. Daarmee kunnen deze exoten een gevaar voor de biodiversiteit. Ook kunnen sommige exoten leiden tot grote economische schade. Dit risico is op Europees niveau erkend als een gezamenlijk probleem. Om de verspreiding van invasieve exoten tegen te gaan is er daarom een Europese verordening tot stand gekomen die de lidstaten verplicht om maatregelen te treffen voor exoten die zijn geplaatst op de zogenaamde Unielijst. De provincie is verantwoordelijk voor het bestrijden en beheersen van aantal exoten op deze lijst. De provincie vindt de introductie en het vestigen van (nieuwe) exoten binnen de provincie niet wenselijk. De provincie zet in op bestrijding en beheersing van de (invasieve) exoten door middel van preventie, eliminatie en beheer. Wanneer (invasieve) exoten inheemse beschermde flora en fauna schaden, al of niet in combinatie met schade aan de economie en/of de volksgezondheid, neemt de provincie maatregelen.
Faunabeheer
Binnen het faunabeheer streeft de provincie naar een gezond evenwicht in populaties en weegt zorgvuldig de belangen van natuur en samenleving af. De aanwezigheid van dieren staat soms op gespannen voet met andere (maatschappelijke en economische) belangen. Denk aan openbare veiligheid, volksgezondheid, landbouw of belangen van flora en fauna zelf. Dieren kunnen zorgen voor overlast, schade en onveilige situaties in het agrarische gebied, in de stad, in de haven en zelfs in natuur- en recreatiegebieden. Om conflicten tussen de aanwezigheid van dieren en andere belangen te voorkomen én om draagvlak te behouden voor natuur grijpt de provincie bij bepaalde populaties in om daarmee schade/risico’s te beperken. Dit wordt niet uitgevoerd om de natuur te bedwingen, maar om te zorgen voor balans.
De provincie verleent in het kader van de wettelijke belangen vrijstelling of vergunningen van verbodsbepalingen van de Omgevingswet. Indien het vanuit de wet niet of beperkt mogelijk is om een vergunning af te geven voor het bestrijden van schade aan landbouwgewassen door het verjagen of doden van in het wild levende inheemse soorten, is in de omgevingswet bepaald, dat de provincie in voorkomende gevallen tegemoetkomingen verleent in geleden schade door natuurlijk in het wild levende en beschermde dieren.
Hieronder zijn enkele voorbeelden benoemd van faunasoorten, waarvoor de provincie maatregelen treft ten behoeve van de wettelijke belangen.
Ganzen
De provincie zet zich jaarrond actief in om de populatie standganzen binnen de provincie te reduceren tot op een niveau waarbij de schade acceptabel en de populatie beheersbaar is. Daarnaast is van groot belang dat ganzen met alle geschikte middelen, inclusief afschot, worden verjaagd van plaatsen waar ernstige schade kan ontstaan. Gedurende de winterperiode wordt rekening gehouden met de rust binnen Natura 2000 -gebieden en met de aangewezen ganzenrustgebieden.
Bever
De bever heeft als icoonsoort een belangrijke functie binnen de provincie Zuid-Holland, maar daar waar de bever een gevaar vormt voor o.a. de (water)veiligheid grijpt de provincie actief in.
Reeën
De reeënpopulatie neemt toe en daarmee ook de verspreiding binnen de provincie. De omvang van de populatie wordt gereguleerd ter bescherming van diverse wettelijke belangen waaronder het voorkomen van aanrijdingen, het lijden van de reeën zelf en schade aan gewassen.
Predatoren
Ter bescherming van kwetsbare soorten, waaronder grond-broedende vogels zoals weidevogels en kustbroedvogels, zet de provincie in op het voorkomen dan wel beperken van predatie door bijvoorbeeld de vos en (verwilderde) huiskatten.
Verwilderde dieren
De provincie vindt het vestigen van nieuwe (populaties) verwilderde dieren binnen de provincie niet wenselijk.
Damherten in de Noord en Zuid-Hollandse duinen
De provincie zet in op een gezonde populatie damherten in het huidige leefgebied in de duinen waarbij wordt gestreefd naar een evenwicht met de belangen verkeersveiligheid, schade aan gewassen en aan de inheemse flora en fauna.
BBB
De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
De stikstofreductie, zowel van ammoniak als van stikstofoxiden, heeft als doel om de depositie van stikstof op de natuurgebieden te verminderen en daarmee bij te dragen aan natuurherstel. De provincie heeft een concrete reductiedoelstelling om de stikstofemissie te verminderen, met als doel een emissieplafond van 2,9 kiloton ammoniak per jaar in 2035 te bereiken. Momenteel bedraagt de jaarlijkse ammoniakemissie 5,4 kiloton.
De stikstofreductie, zowel van ammoniak als van stikstofoxiden, heeft als doel om de depositie van stikstof op de natuurgebieden te verminderen en daarmee bij te dragen aan natuurherstel. De provincie heeft als doel om de ammoniakemissies uit de landbouw sterk te verlagen om zo bij te dragen aan het landelijke doel van 42-46% emissiereductie in 2035 ten opzichte van 2019. Ook draagt de provincie bij aan de landelijke doelstellingen voor stikstofoxidenreductie van 50% voor de industrie en 50% voor de mobiliteit (inclusief bouw) in 2035 ten opzichte van 2019. De provincie onderzoekt de mogelijkheden om richting 2035 emissiereductie op bedrijfs- dan wel op gebiedsniveau te kunnen borgen. Op deze wijze wil de provincie in de toekomst de uitstoot van ammoniak geborgd verminderen.
Daarnaast is het voor de provincie belangrijk om maatschappelijke ontwikkeling mogelijk te blijven maken. Om de stikstofproblematiek op te lossen werkt de provincie samen met regionale partners.
Deze inzet wordt in het omgevingsprogramma verder uitgewerkt en verloopt langs de volgende lijnen:
Ammoniak (NH3) reductie voor natuurherstel;
Stikstofoxiden (NOx) reductie voor natuurherstel;
Ontwikkelingen mogelijk houden middels vergunningverlening, waaronder helpen bij de legalisatie van PAS-melders.
De afspraken komen voort uit de wettelijke doelen die zijn opgenomen in de wet Stikstofreductie en natuurverbetering (WSN), die tevens zijn opgenomen in de Omgevingswet (inwerkingtreding 1‑1‑2024). De reductie-afspraken zijn verdeeld over de provincies, Provincie Zuid-Holland heeft een reductiedoelstelling om de stikstofemissie te verminderen, met als streven om in 2035 een emissieplafond van 2,9 kiloton ammoniak per jaar te bereiken. Momenteel bedraagt de jaarlijkse ammoniakemissie 5,4 kiloton.
Daarnaast zijn er door het Rijk doelen gesteld voor de reductie van de NOx emissie in de sectoren industrie en mobiliteit. Deze doelen zullen worden behaald via landelijk, generiek, beleid waar de provincie door middel van aanvullende maatregelen een bijdrage aan levert. Hierbij zal innovatie ook een belangrijke rol spelen.
De afspraken komen voort uit de wettelijke doelen die zijn opgenomen in de Omgevingswet (artikel 2.15a, eerste lid).
De provincie heeft de ambitie dat de Natura 2000-gebieden in goede staat van instandhouding verkeren en er geen verslechtering optreedt en is daar ook wettelijk toe verplicht. Een toename van stikstofdepositie boven de Kritische Depositie Waarde (KDW) kan een nadelig effect hebben op de natuur. Daarom zet de provincie zich in om de stikstofdepositie te verminderen ten behoeve van natuurherstel.
De stikstofproblematiek leidt tot vertragingen bij economische en maatschappelijke ontwikkelingen. De provincie vindt het belangrijk dat economische en maatschappelijke ontwikkelingen, zoals woningbouw, energietransitie en mobiliteit doorgang kunnen vinden. Een goede voortgang van de energietransitie is noodzakelijk om naast de CO2 doelen ook de NOx doelen te kunnen halen.
Het Rijk heeft een sterk sturende rol als het gaat om het creëren van een robuust kader, waarbinnen goede vergunningverlening mogelijk is. Vanuit de WSN (vanaf 1‑1‑2024 vanuit de Omgevingswet) is de provincie verplicht om een gebiedsgerichte uitwerking te maken voor het landelijk gebied.
Ammoniak (NH3) reductie voor natuurherstel;
De provincie Zuid-Holland werkt aan het invoeren van een doelsturingssystematiek in de landbouw. De provincie Zuid-Holland onderzoekt op welke manier per 2035 een geborgd systeem van emissiereductie kan worden gerealiseerd. Dit met als doel een verlaging van de emissie van de melkveehouderij op gebiedsniveau naar gemiddeld tussen de 35 en 45kg per hectare.
De randvoorwaarden voor invoering zijn onder andere:
Een (juridisch) geborgd systeem waarbij de bedrijfsemissie (stal- en veldemissie) van bedrijven goed in kaart gebracht kan worden waarbij de gerealiseerde reductie volledig meegeteld wordt (dus ook reductie door bijvoorbeeld voer- en managementmaatregelen).
Handelingsperspectief voor agrariërs om binnen het plafond een duurzaam en rendabel bedrijfsmodel te kunnen voeren.
De ontwikkelingen op landelijke schaal aansluiten bij de invoering van een dergelijk systeem.
De provincie Zuid-Holland sluit daarbij zo veel mogelijk aan bij de landelijke ontwikkelingen rondom doelsturing. In de tussenliggende periode motiveert de provincie Zuid-Holland melkveehouders om stappen te zetten door een beloningsstrategie. Ook zet de provincie Zuid-Holland zich via het Zuid-Hollandsprogramma Landelijk Gebied (ZH-PLG) in om de emissie van ammoniak uit de landbouwsector te verminderen.
Stikstofoxiden (NOx) reductie voor natuurherstel;
Er zijn door het Rijk doelen gesteld voor de reductie van de NOx emissie in de sectoren industrie en mobiliteit. Deze doelen zullen worden behaald via landelijk, generiek, beleid waar de provincie door middel van aanvullende maatregelen een bijdrage aan levert. Hierbij zal innovatie ook een belangrijke rol spelen.
Ontwikkelingen mogelijk houden middels vergunningverlening, waaronder helpen bij de legalisatie van PAS-melders.
De provincie heeft afspraken gemaakt over bijdragen aan de woningbouw, mobiliteit, energietransitie en de legalisatie van PAS-melders. Het wettelijk kader voor vergunningverlening, inclusief de daarover gevormde jurisprudentie en de staat van de natuur, beperkt momenteel de mogelijkheid om alle gewenste ontwikkelingen te realiseren.
N.v.t.
CCC
Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
DDD
Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
EEE
Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
FFF
De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
De provincie ziet de waarde van een vitale landbouwsector en wil die waarde ook in de toekomst behouden. Daarom kiestzet de provincie zich in voor een toekomstbestendige landbouwsector. De provincie kiest ervoor om de veerkracht en het aanpassingsvermogen van de landbouw te vergroten zodat deze ondanks toekomstige uitdagingen van waarde kan zijnblijven.
We streven
De provincie streeft naar een divers en vitaal bestand aan agrariërs - hoogtechnologisch, natuurinclusief, multifunctioneel - zodat zij ook in de toekomst waarde kunnen leveren voor voedselvoorziening, landschap, ecologie en hun sociale en economische rol in het landelijk gebied. De provincie gaatstimuleert en faciliteert de sector stimuleren en faciliteren met kennis, netwerken en financiële middelen.
De landbouwgrond wordt door de provincie beschermd om zo voldoende grond beschikbaar te houden voor een toekomstbestendige landbouw. Vruchtbare landbouwgronden wil de provincie zoveel als mogelijk behouden.
De landbouw vervult een belangrijke functie voor werkgelegenheid, leefbaarheid, sociale cohesie, gezondheid, (binding met) de voedselproductie, landschap en boerennatuur. De sector staat echter voor flinke uitdagingen. Denk hierbij aan het einde van de derogatiebeschikking en de noodzaak tot reductie van het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen. Ook heeft de sector te maken met doelstellingen voor natuur, water en klimaat. Daarbij is het areaal aan landbouwgrond de afgelopen decennia afgenomen.
De provincie werkt via het Zuid-Hollands Programma Landelijk Gebied (ZH-PLG)een gebiedsgerichte aanpak aan de ZH-PLG-doelendoelen voor landbouw, water, klimaat, natuurherstel en emissiereductie van stikstof en broeikasgassen. Voor het behalen van dedeze doelen werkt de provincie intensief samen met de landbouwsector. De provincie doet hierbij een flink beroep op de veerkracht van individuele bedrijven en de sector als geheel. De provincie heeft bij de uitwerking van milieu doelenmilieudoelen en beoordeling van beweging oog voor eerder behaalde verduurzaming, bijvoorbeeld precisiebemesting, weidevogelbeheer of extensievere bedrijfsvoering met minder ammoniakuitstoot.
De provincie gelooft dat door nu in beweging te komen, we samen toe kunnen werken naar een robuuste sector die in staat is zich aan te passen aan de normeringen van vandaag en morgen. Voor een toekomstbestendige landbouwsector is de beschikbaarheid van voldoende en kwalitatief goede landbouwgrond van belang. Omdat de ruimtevraag voor de landbouwsector gemeentegrens overstijgend is, stuurt de provincie op het provinciale en regionale schaalniveau op dit belang.
De provincie gelooft dat door nu in beweging te komen, we samen toe kunnen werken naar een robuuste sector die in staat is zich aan te passen aanzet met de normeringen van vandaag en morgen. Daarbij zetten wesector gezamenlijk in op innovatie en natuurherstel en wordt erdenkt met boeren meegedachtmee over hoe hier een eerlijke en realistische vergoeding tegenover kan staan. Zo maken wemaakt de provincie bedrijfsmodellen mogelijk waarin het uitvoeren van een agrarisch beroep in balans is met de omgeving. Want wij zien het belang van de agrariërs voor onze provincie als beheerders van ons cultuurlandschap, als toonaangevend voedselproducent en als economische sector met een sterk maatschappelijk fundament. Daarom werkt de provincie aan het vergroten van de veerkracht van de sector. Vergroting van de veerkracht van de sector, in combinatie met realistische doelen, voorkomt verlamming en zorgt uiteindelijk voor versnelling en vergroting van de beweging.
De provincie zet zich in voor een toekomstbestendige landbouwsector. Dat is een sector met het vermogen om zich snel genoeg aan te passen aan de grenzen van het water- en bodemsysteem, en die robuust genoeg is om staande te blijven in een veranderende wereld. Een sector die in staat is om de nodige transitie in te gaan, doelen van water, natuur en klimaat te behalen en ook in de toekomst wendbaar en toonaangevend te blijven. Ook in geval van autonome ontwikkelingen zoals klimaatadaptatie, verdroging en verzilting.
De provincie stimuleert de overgang naar toekomstbestendige landbouwpraktijken en zet in op het versterken van de verbinding tussen boeren en consumenten. Agrariërs worden ondersteund zodat er een collectieve beweging richting economisch duurzame en vitale landbouwbedrijven kan ontstaan. Op deze wijze wordt bewustwording gecreëerd over lokale producten en een gezond voedselsysteem. Dit vergroot ook de kans op een economisch vitaal platteland.
We maken
De provincie maakt ruimte voor toekomstbestendige agrarische bedrijven, in ruimtelijke ordening maar ook door actieve inzet van diverse grondinstrumenten. Zo bieden webiedt de provincie experimenteerruimte in onzehaar regels voor multifunctionele en andere nieuwe vormen van landbouw en beschermen webeschermt ze landbouwgrond tegen bebouwing. Daarmee willen wewil de provincie voldoende toekomstbestendige landbouwgrond beschikbaar houden voor voedselproductie, een realistische extensiveringsopgave en agrarisch natuur- en landschapsbeheer.
We stimuleren medeoverheden, ondernemers en ketenpartners om kennis op te bouwen, te delen en te borgen. Daarmee versterken we het aanpassingsvermogen van de sector.
Samen met de sector en kennisinstellingen brengen we in kaart waar de doelen liggen en we gaan gaandeweg sturen en belonen op beweging richting deze doelen.
We monitoren de voortgang in de toekomstbestendigheid van de sector én op de mate van doelbereik.
De provincie stimuleert medeoverheden, ondernemers en ketenpartners om kennis op te bouwen, te delen en te borgen. Daarmee versterkt de provincie het aanpassingsvermogen van de sector. Samen met de sector en kennisinstellingen brengt de provincie in kaart waar de doelen liggen en gaat ze gaandeweg sturen en belonen op beweging richting deze doelen. De provincie monitort de voortgang in de toekomstbestendigheid van de sector én op de mate van doelbereik.
GGG
Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
HHH
De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Zuid-Holland bestaat voor een zesde deel uit water. Dat water vervult een belangrijke rol in onze provincie. De provincie benut het water voor haar drinkwatervoorziening, industrie, land- en tuinbouw, natuur, recreatie, transport en om te voorkomen dat veendijken en veenbodems droogvallen. Wat een passende waterkwaliteit is verschild per functie, maar in de praktijk zijn de functies met elkaar verweven. De provincie werkt daarom aan waterkwaliteit (Kaderrichtlijn Water) en waterbeschikbaarheid. Er kan sprake zijn van te weinig water, bijvoorbeeld door droogte, of juist van te veel water door hevige regenbuien. Daarom werkt de provincie aan het beschermen van Zuid-Holland tegen watertekort, -overlast en overstromingen. Via de principes van Water en Bodem Sturend en klimaatadaptatie werkt de provincie toe naar een klimaatbestendige, waterrobuuste inrichting van onze leefomgeving.
Zuid-Holland werkt samen met de waterschappen aan de versterking van het water- en bodemsysteem. Een robuust water- en bodemsysteem is de basis voor brede welvaart en economisch verdienvermogen nu en voor toekomstige generaties. Belangrijke onderdelen daarvan zijn waterkwaliteit (Kaderrichtlijn water) en waterbeschikbaarheid. Er kan sprake zijn van te weinig water, bijvoorbeeld door droogte, of juist van te veel water door hevige regenbuien. Daarom werkt de provincie aan het beschermen van Zuid-Holland tegen watertekort, -overlast en overstromingen. De opgaven voor water (waterveiligheid, -tekort, -overlast, -kwaliteit en -beschikbaarheid) worden steeds groter en urgenter. Dat komt onder andere door klimaatverandering, druk op de waterkwaliteit door verontreinigingen uit de landbouw, industrie en huishoudens, en de toenemende zoetwater- en drinkwaterbehoefte door bijvoorbeeld bevolkingsgroei en economische ontwikkelingen. Sleutelopgaven voor versterken van het water- en bodemsysteem in Zuid-Holland betreffen: verbeteren van de kwaliteit van ons oppervlakte- en grondwater, beschikbaarheid van voldoende drinkwaterbronnen, optimaliseren van de aanvoer van zoetwater en ruimte voor waterberging, versterking van boezemsystemen, dijken en keringen en het nat houden van de veenweidegebieden.
Op veel plekken in Zuid-Holland zullen veranderingen in de condities ten aanzien van o.a. waterbeschikbaarheid, verzilting, wateroverlast, waterveiligheid, bodemdaling en de toelevering van drinkwater, ondanks versterkingen en optimaliseringen van het water- en bodemsysteem, onvermijdbaar zijn. Dit heeft impact op verdienvermogen en de volhoudbaarheid van functies en landgebruik. Via de principes van Water en Bodem Sturend en klimaatadaptatie werkt de provincie toe naar een klimaatbestendige, waterrobuuste inrichting van de leefomgeving.
De opgaven voor water (waterveiligheid, -tekort, -overlast, -kwaliteit en -beschikbaarheid) worden steeds groter en urgenter. Dat komt onder andere door klimaatverandering, druk op de waterkwaliteit door verontreinigingen uit de landbouw, industrie en huishoudens, en de toenemende zoetwaterbehoefte door bijvoorbeeld bevolkingsgroei. Deze grote vraagstukken kan de provincie niet alleen oplossen. Het vereist gezamenlijke inzet van en samenwerking met verschillende overheden en andere organisaties, zoals het Rijk, waterschappen, gemeenten en drinkwaterbedrijven. Binnen de provincie Zuid-Holland moeten deze organisaties blijven samenwerken aan oplossingen voor de wateropgaven, om zo ook andere provinciale opgaven die raken aan water te kunnen realiseren. Denk aan woningbouw, land- en tuinbouw en industrie, het versterken van natuur en biodiversiteit of de energietransitie. Water vraagt - in het belang van onze toekomstige bestaanszekerheid - ook om het vrijhouden van ruimte voor o.a. voor waterkeringen/dijkversterkingen, waterberging, grondwaterbeschermingsgebieden en aanpassingen van de regionale watersystemenwater- en bodemsystemen. WaterHet water- en bodemsysteem is daarmee een belangrijk sturend element voor ruimtelijke keuzes in onze provincie.
Voor waterkwaliteit en –beschikbaarheid zijn in Europees verband specifieke afspraken gemaakt over hoe een duurzame bescherming van oppervlaktewater en grondwater gewaarborgd moet worden. De provincie beheert grondwatermeetnetten waarmee zij de grondwaterkwaliteit en -kwantiteit in alle grondwaterlichamen monitort. De provincie heeft een actieve rol en verantwoordelijkheid bij het voldoen aan de doelen van de Kaderrichtlijn Water (KRW). Het Regionaal Bestuurlijk Overleg Rijn-West is het platform waar de provincie met de partners in dit Stroomgebied beleid en inzet afstemt, en de voortgang op maatregelen en doelbereik evalueert.
III
De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
De provincie kiest voor een duurzaam en toekomstbestendig waterveiligheidsbeleid. Dit doet de provincie door primair in te zetten op preventie. Ondanks deze preventie kan een dijkdoorbraak niet geheel worden uitgesloten. Daarom worden er ter beperking van schade en slachtoffers bij een mogelijk optredende dijkdoorbraak ook maatregelen genomen in de ruimtelijke inrichting en rampenbeheersing. De combinatie van preventie, ruimtelijke inrichting en rampenbeheersing wordt meerlaagsveiligheid genoemd. Daarbij wordt ook gekeken naar de effecten van klimaatverandering zodat beleid en plannen duurzaam en toekomstbestendig zijn.
De provincie wil waterveiligheid kunnen waarborgen en de kans op wateroverlast als gevolg vandoor inundatie uit het regionaal watersysteem beperken en schade door wateroverlast voorkomen. Dit doet zij door in te zetten op meerlaagsveiligheid, oftewel de combinatie van waterbewustzijn, preventie, gevolgen beperking, crisisbeheersing en herstel van schade. Ondanks preventie kan een dijkdoorbraak of wateroverlast niet geheel worden uitgesloten.
Voor buitendijkse gebieden in het benedenrivierengebied vraagt de provincie van gemeenten dat zij bij ruimtelijke ontwikkelingen in deze gebieden een inschatting maken in de risico’s van overstromingen.
De provincie heeft daarnaast meerdere wettelijke taken:
Kaderstellend voor regionale waterkeringen. De provincie wijst regionale waterkeringen aan en normeert deze. Het beschermingsniveau (omgevingswaarde) van de genormeerde regionale waterkeringen is vastgelegd in de omgevingsverordening. Ook zijn termijnen vastgesteld waarop regionale waterkeringen aan dit beschermingsniveau moeten voldoen.
Kaderstellend voor inundatie vanuit het regionaal watersysteem. De provincie heeft omgevingswaarden voor wateroverlast vastgelegd in de verordening.
Goedkeuring projectbesluiten (dijkversterkingsplannen). Dit geldt in ieder geval voor versterking van primaire waterkeringen (kust en dijken langs grote rivieren) welke in beheer zijn bij het waterschap. De projectbesluiten voor dijkversterkingen worden beoordeeld op het goed afgewogen meenemen van met name de landschappelijke, natuur- en cultuurwaarden (LNC-waarden).
Maken, actualiseren en publiceren van overstromingsrisico- en overstromingsgevaarkaarten.
Omgevingswaarden voor wateroverlast vastleggen in de verordening.
De provincie Zuid-Holland ligt laag en als de dijken het begeven kan het bijna overal overstromen. Daarom is het belangrijk dat de provincie beleid heeft voor waterveiligheid. Klimaatverandering zorgt ervoor dat de opgave voor waterveiligheid groter wordt. Ook zijn dijken, duinen en keringen kenmerkende landschappelijke elementen en zijn daarmee van belang voor de ruimtelijke kwaliteit in de provincie.
Hevige regenbuien kunnen leiden tot wateroverlast, onder andere door overstroming (inundatie) uit het regionaal watersysteem. Waterschappen zorgen voor voldoende waterberging in het regionale watersysteem en zorgen voor voldoende afvoercapaciteit. De benodigde afvoer- en bergingscapaciteit wordt door de waterschappen berekend op basis van de wateroverlastnormen die in de omgevingsverordening zijn vastgelegd als omgevingswaarden kans op overstroming regionale wateren.
Het provinciaal belang volgt uit de wet. De wet schrijft voor dat de provincie projectbesluiten van het waterschap voor dijkversterkingen goedkeurt, omgevingswaarden veiligheid regionale waterkeringen vast legt, zorgdraagt voor de productie, actualisatie en het digitaal beschikbaar stellen van overstromingsrisico- en overstromingsgevaarkaarten en dat met het oog op het waarborgen van de veiligheid en het voorkomen of beperken van wateroverlast omgevingswaarden in de provinciale omgevingsverordening moeten worden verankerd. De omvang van waterveiligheidsvraagstukken overstijgt vaak het lokale niveau en bovendien spelen er vaak meerdere belangen waarmee rekening gehouden moet worden en zijn er mogelijk meekoppelkansen. Betrokkenheid van de provincie is dan belangrijk.
De provincie werkt samen met het Rijk, waterschappen, gemeenten en veiligheidsregio’s aan waterveiligheid.
Bijvoorbeeld in projecten rondom de kust, in het Deltaprogramma, bij de aanwijzing en normering voor regionale waterkeringen, in het voortraject van dijkversterkingen en bij projecten waar meerlaagsveiligheid speelt.
Om veilig te blijven tegen overstromingen en wateroverlast zijn maatregelen nodig. Bijvoorbeeld extra ruimte rondom bestaande en/of nieuwe regionale waterkeringen. Maar ook aan ruimte voor waterberging en verbreding van boezemsystemen om hevige neerslag op te vangen om zo wateroverlast te voorkomen. Voor buitendijkse ontwikkelingen die nog wel zijn toegestaan volgens de Beleidslijn Grote Rivieren vraagt de provincie van gemeenten dat zij in deze gebieden rekening houden met de risico’s van overstromingen, nu en bij een veranderend klimaat.
Maatregelen ter verbetering van de veiligheid tegen overstromingen hebben een ruimtelijke impact. Deze maatregelen moeten dus zoveel mogelijk passen bij het ruimtelijk kwaliteitsbeleid van de provincie. Bij de ruimtelijke inpassing van waterveiligheid (waterkeringen) wordt dan ook rekening gehouden met het ruimtelijke kwaliteitsbeleid. Dit beleid is nog in ontwikkeling (agenderend).
Als in een gebied een ruimtelijke ontwikkeling plaatsvindt kan dit invloed hebben op potentiële schade of slachtoffers; hier dient rekening mee gehouden te worden bij verstedelijking. Daarom brengt de provincie overstromingsrisico’s in beeld en stimuleert zij een waterrobuuste ruimtelijke inrichting.
Voor wateroverlast zijn in het Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW, 2003) afspraken gemaakt over het verbeteren van het watersysteem. De provinciale omgevingswaarden voor wateroverlast door overstroming van regionale wateren volgen uit het NBW. De provincie werkt samen met onder andere de waterschappen en gemeenten om wateroverlast als gevolg van hevige neerslag tegen te gaan (zie beleidskeuze klimaatadaptatie).
Het beleid is uitgewerkt in het regionaal waterprogramma, ondersteund met regels in de omgevingsverordening.
De provincie wil een goede kwantiteit en kwaliteit van grond- en oppervlaktewater. Voor het realiseren van een goede waterkwaliteit volgt de provincie de systematiek van de Europese richtlijnen: de Kaderrichtlijn Water (KRW), de Grondwaterrichtlijn en de Drinkwaterrichtlijn. Ten aanzien van zwemlocaties in oppervlaktewater geeft de provincie uitwerking aan de Zwemwaterrichtlijn: Dede provincie wil goed ingerichte en veilige zwemlocaties in oppervlaktewater.
De provincie beschermt de huidige en toekomstige bronnen voor drinkwaterproductie en vitale drinkwaterinfrastructuur, zodat deze ruimtelijk en kwalitatief veiliggesteld worden en er voldoende drinkwater beschikbaar is om tegen maatschappelijk aanvaardbare kosten te produceren. De provincie vindt het belangrijk dat er voldoende bronnen voor drinkwaterwinning zijn. In de verkenning naar nieuwe bronnen zijn nieuwe locaties, maar ook alternatieve bronnen te onderzoeken. Diversificatie van bronnen draagt bij aan een grotere leveringszekerheid.
De provincie wil een toekomstbestendig gebruik van het watersysteem. Gebruiksfuncties en het regionale watersysteem worden zodanig op elkaar afgestemd dat de provincie weerbaar is tegen perioden van droogte en extreme neerslag, dat variaties in de aan- en afvoer van rivierwater kunnen worden opgevangen en het systeem weerbaar en robuust is mede ten behoeve van de waterkwaliteit. Gebruiksfuncties worden voorzien van een passende waterkwaliteit uit oppervlaktewater zolang dit doelmatig is en vanuit het water- en bodemsysteem haalbaar is. Als gevolg van klimaatverandering en een toenemende watervraag kan de aanvoer van (schaars) zoetwater niet altijd en overal worden gegarandeerd. Het zal vaker voorkomen dat er gedurende langere periodes onvoldoende zoetwater is voor gebruiksfuncties.
De provincie wil de bronnen voor drinkwaterproductie en vitale drinkwaterinfrastructuur beschermen, zodat er altijd voldoende drinkwater beschikbaar is om tegen maatschappelijk aanvaardbare kosten te produceren. Gebruiksfuncties en het regionale watersysteem worden zodanig op elkaar afgestemd dat we weerbaar zijn tegen perioden van droogte of extreme neerslag en dat variaties in de aan- en afvoer van rivierwater kunnen worden opgevangen. Gebruiksfuncties worden voorzien van een passende waterkwaliteit uit oppervlaktewater zolang het doelmatig is. De provincie streeft naar zoveel mogelijk naar functiecombinaties die elkaar versterken, zoals drinkwater en natuur. Bij de aanwijzing van zwemwaterlocaties wordt rekening gehouden met de waterkwaliteit, veiligheid en hygiëne. Bij het vaststellen van waterkwaliteitsdoelen wordt rekening gehouden met de verschillende functies van oppervlaktewateren.
Voor het realiseren van een goede waterkwaliteit en -kwantiteit zoekt de provincie nadrukkelijk de samenwerking met andere partijen: niet alleen medeoverheden, maar ook drinkwaterbedrijven, terreinbeheerders, ondernemers en maatschappelijke organisaties. Verdere uitwerking van het beleid voor mooi en schoon water is opgenomen in het regionaal waterprogramma.
Een goede waterkwaliteit en -kwantiteit is de basis van een gezonde en aantrekkelijke leefomgeving, waarin we nuttig gebruik maken van het beschikbare water voor de drinkwatervoorziening, landbouw, natuur, recreatie, transport en industrie. Die functies kunnen elkaar beïnvloeden, gaan niet altijd samen en de toestand van het water is niet altijd geschikt voor iedere functie.
De oppervlaktewaterkwaliteit in Zuid-Holland is niet op orde. Dit komt met name door verhoogde concentraties aan nutriënten en bestrijdingsmiddelen. Dat leidt onder andere tot overlast van blauwalgen en tot achterblijven van gestelde natuurdoelen. De kwaliteit van het grondwater wordt bedreigd door verontreinigende stoffen als gevolg van menselijk handelen. Intensieve landbouw, industriële uitstoot naar het milieu en toenemend gebruik van de ondergrond vormen een belasting in de vorm van nutriënten, bestrijdingsmiddelen, medicijnresten, microplastics en opkomende stoffen. Ook komen stoffen in het grondwater door uitspoeling van historische bodemverontreinigingen en (illegale) lozing van verontreinigende stoffen. De hoeveelheid zoet grondwater staat onder druk door onttrekkingen ten behoeve van industrieel gebruik, drinkwaterproductie en land- en tuinbouw. Door klimaatverandering en sociaaleconomische ontwikkelingen nemen de onttrekkingen toe. Bovendien leidt zeespiegelstijging tot extra druk van zoute kwel. Een goede waterkwaliteit kan niet simpelweg bereikt worden door aan knoppen te draaien (via het nemen van maatregelen). Er moet ook rekening worden gehouden met de fysieke achtergrondomstandigheden van het water die daarop van invloed zijn.
De beschikbaarheid van voldoende zoet water is belangrijk voor de drinkwatervoorziening, landbouw, natuur, waterkwaliteit en industrie. De vraag naar zoet water neemt toe door sociaaleconomische ontwikkeling en klimaatverandering. Tegelijk staat het aanbod van kwalitatief goed zoet water onder druk door klimaatverandering (zeespiegelstijging, langere periodes met droogte en lage rivierafvoeren, toenemende verzilting) en de invloed van verontreinigingen in het oppervlaktewater. Tekorten aan zoet water leiden tot schade aan functies die hiervan afhankelijk zijn. De balans tussen vraag en aanbod staat onder druk. Daarom is het belangrijk dat gebruiksfuncties en het regionale watersysteem zodanig op elkaar afgestemd en ingericht zijn dat ze weerbaar zijn tegen veranderende omstandigheden zoals droogte en lage rivierafvoeren. Vanwege de wettelijke taken en de zorgplicht voor duurzame veiligstelling van de drinkwatervoorziening zorgt de provincie voor een robuuste ruimtelijke bescherming van de bestaande en mogelijke toekomstige bronnen voor drinkwaterproductie.
Het beleid voor het realiseren van mooi en schoon water volgt uit wettelijke taken en bevoegdheden, maar ook uit bestuurlijke ambitie. De rol die de provincie neemt verschilt per opgave. De provincie heeft in ieder geval de volgende wettelijke taken/bevoegdheden:
Aanwijzen en begrenzen van oppervlaktewaterlichamen die niet in beheer zijn bij het rijk, grondwaterlichamen en waterwinlocaties en het vast leggen ervan in het regionaal waterprogramma (art. 4.4 Bkl)
Vaststellen van ecologische doelen voor de kwaliteit van oppervlaktewaterlichamen;
Het vastleggen van maatschappelijke functies van regionale wateren, waaronder in ieder geval de maatschappelijke functie drinkwateronttrekking;
Vaststellen van maatregelen ter uitvoering van de KRW voor grondwater, aangewezen oppervlaktewaterlichamen en waterlichamen waarin waterwinlocaties liggen;
Monitoring van de toestand van grondwaterlichamen;
Aanwijziging van zwemlocaties in oppervlaktewater conform de Europese zwemwaterrichtlijn.
Bij de beleidsuitwerking in het regionaal waterprogramma wordt tevens de relatie tot andere beleidskeuzes uitgewerkt.
JJJ
Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
KKK
De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Voldoende betaalbare huisvesting voor iedereen
Voldoende betaalbare huisvesting voor iedereen
Meer dan de helft van de Zuid-Hollandse huishoudens komt op basis van hun inkomen in aanmerking voor een sociale huurwoning. Op dit moment heeft Zuid-Holland te weinig sociale huurwoningen voor al deze huishoudens. De provincie wil het makkelijker maken voor mensen met een laag of gemiddeld inkomen om een huis te vinden. Daarom moet de voorraad betaalbare (sociale huur-) woningen worden uitgebreid.
In 2023 is in de regionale woondeals vastgelegd dat er veel meer woningen aan de woningvoorraad worden toegevoegd. Twee derde daarvan moet ‘betaalbaar’ zijn, waarvan de helft door woningcorporaties moet worden gebouwd. Daarnaast moeten alle gemeenten toegroeien naar minimaal 30 procent sociale huur in de bestaande woningvoorraad. Daarom wil de provincie dat:
er snel meer betaalbare woningen bijkomen om de achterstand in te halen en dat de sociale woningvoorraad in onze provincie met minimaal 100.000 woningen toeneemt, zodat gemeenten toegroeien naar minimaal 30% sociale huurwoningen in de bestaande voorraad;
minimaal 2/3 betaalbare woningbouw (huur en koop) vanaf 2025 in het regionale woningbouwprogramma (nieuwbouwtoevoegingen);
waarvan minimaal de helft sociale huurwoningen, dus minimaal 1/3 vanaf 2025 in het regionale woningbouwprogramma (nieuwbouwtoevoegingen);
een sociale huurwoning ook echt sociaal is en ook voor minimaal 25 jaar zo wordt ingezet.
De provincie versnelt de bouw van (betaalbare) woningen. Zij wil dat er in de periode 2022 tot en met 2030 ongeveer 248.000 woningen aan de woningvoorraad toevoegenworden toegevoegd. Het vergroten van de voorraad sociale- en betaalbare woningen krijgt hierbij voorrang. De nadruk ligt op de uitvoering van vastgestelde plannen. De provincie moedigt toekomstbestendig bouwen en een toekomstbestendige inrichting van de woon- en leefomgeving aan.
Toekomstbestendig bouwen
De provincie legt de focus op realisatie van woningbouw en zet daarbij in op het versnellen van de procedures. Een beproefd en probaat middel hiervoor is parallel plannen. Uit de uitgevoerde hackathons en scans parallel plannen is gebleken dat hiermee woningbouwplannen substantieel kunnen worden versneld. Daarom stimuleert de provincie parallel plannen bij door GS goedgekeurde woningbouwplannen.
Toekomstbestendig bouwen
De provincie draagt bij aan een toekomstbestendig ingericht bebouwd gebied dat zorgt voor een prettige, gezonde en veilige leefomgeving. Daarbij zet zij in op versnelling van de toekomstbestendige woningbouw in Zuid-Holland. Met toekomstbestendige bouw bedoelt de provincie:
energiepositief (meer energie opwekken dan verbruiken);
klimaatbestendig en waterrobuust (bestand tegen extreme weersomstandigheden en goed beschermd tegen te veel water);
energiepositief (meer energie opwekken dan verbruiken);
klimaatbestendig en waterrobuust (bestand tegen extreme weersomstandigheden en goed beschermd tegen te veel water);
natuurinclusief (rekening houdend met de natuur);
circulair en biobased (gemaakt van herbruikbare materialen en natuurlijke grondstoffen);
uitstoot-beperkend;
drinkwater besparend;
gericht op een gezonde, veilige en beweegvriendelijke leefomgeving.
Rolneming
Rolneming
De provincie neemt haar rol in de verschillende afspraken en wettelijke taken die ze heeft of nog krijgt. Gezien de grote en ingewikkelde opgave die voor ons ligt, ziet de provincie een belangrijke coördinerende, verbindende en regisserende rol voor zichzelf. Het behalen van de doelen kan alleen als ook andere partijen, zoals het Rijk, gemeenten en ontwikkelaarsprojectontwikkelaars, hun bijdrage leveren.
De provincie blijft inzetten op samenwerking in de regio. Ze helpt en ondersteunt regio’s bij de totstandkoming van regioafspraken over bijvoorbeeld de woningbouwprogrammering, en wonen en zorg. Als er geen regioafspraken komen, of er geen resultaten volgen, grijpt ze in.
Als de wetWet Versterking regie volkshuisvesting wordt aangenomenkracht van wet heeft, krijgt de provincie meer wettelijke taken op het gebied van woningbouw, volkshuisvesting en toezicht op de asielopvangvolkshuisvesting. De provincie zorgt dat de organisatie deze opgave kan uitvoeren. Ze blijft bij het Rijk aangeven dat doelen haalbaar en proportioneel moet zijn.
Woningbouwafspraken tot en met 2030
Woningbouwafspraken tot en met 2030
De provincie houdt vast aan een aantal al gemaakte afspraken. Dit zijn:
LLL
De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
De provincie geeft in de Omgevingsvisie doelstellingen aan voor voldoende en betaalbare huisvesting op regionaal niveau -en een enkele keer op gemeentelijk niveau- om samen met gemeenten, woningcorporaties en marktpartijen te voorzien in voldoende woningen op de juiste plekken, in het bijzonder voldoende sociale huurwoningen, middenhuurwoningen en betaalbare koopwoningen.
De provincie geeft in de Omgevingsvisie doelstellingen aan voor voldoende en betaalbare huisvesting op regionaal niveau -en een enkele keer op gemeentelijk niveau. Dit om samen met gemeenten, woningcorporaties en marktpartijen te voorzien in voldoende woningen (met name sociale huurwoningen, middenhuurwoningen en betaalbare koopwoningen) op de juiste plekken voor alle doelgroepen, in het bijzonder voor de doelgroepen van woningcorporaties, middeninkomensgroepen, aandachtsgroepen (o.a. statushouders, arbeidsmigranten en dak- en thuislozen) en ouderen. Concreet wil de provincie ongeveer 248.000 woningen bruto nieuwbouw vanaf 2022 toevoegen in Zuid-Holland. Dit is conform de afspraken die zijn gemaakt met het Rijk. De provincie stuurt op de volgende doelstellingen: 1) bruto nieuwbouw minimaal 2/3 betaalbare woningbouw (huur en koop); 2) waarvan minimaal de helft sociale huurwoningen, dus minimaal 1/3; en 3) doorgroeien naar minimaal 30% sociale huur in de woningvoorraad per gemeente.
Deze woningen moeten in een hoog tempo worden gerealiseerd. Door middel van Toekomstbestendig Bouwen draagt de provincie bij aan het versnellen van de bouw van woningen en het voorkomen van vermijdbare vertragingen.
Daarnaast geeft de provincie in de Omgevingsvisie doelstellingen aan voor de huisvesting van doelgroepen op regionaal niveau -en een enkele keer op gemeentelijk niveau- om samen met gemeenten, woningcorporaties en marktpartijen te voorzien in voldoende passende huisvesting voor alle doelgroepen, in het bijzonder voor de doelgroepen van woningcorporaties, middeninkomensgroepen, en aandachtsgroepen (o.a. statushouders, arbeidsmigranten en dak- en thuislozen) en ouderen.
Wonen is een primaire levensbehoefte en als (sociaal) grondrecht verankerd in artikel 22 lid 2 van de Grondwet waarin is aangegeven dat de bevordering van voldoende woongelegenheid een zorg van de overheid is. Het wettelijk kader voor wonen ligt vast in onder andere de Omgevingswet, Woningwet en de Huisvestingswet 2014. Provincies vervullen op grond van artikel 2.18 van de Omgevingswet een gebiedsgerichte coördinerende rol bij de uitoefening van taken door gemeenten.
Het voorzien in voldoende betaalbare woningen en voldoende passende huisvesting op de juiste plekken voor alle doelgroepen in Zuid-Holland is van provinciaal belang. Omdat hetHet aanbod van zelfstandige woningen en andere huisvestinghuisvestingsvormen sluit onvoldoende aansluitaan op de vraag en. Bovendien beperken de ontwikkelingen binnen de volkshuisvestingwoningmarkt zich niet beperken tot gemeente- en/of regiogrenzen is een. Een samenhangende aanpak op bovenlokale en bovenregionale schaal daarom noodzakelijk. Ook hebben de woonopgaven nauwe samenhangnauwesamenhang met andere (ruimtelijke) opgaven op het vlak van bijvoorbeeld regionale economie, groen en recreatie en infrastructuur.
Regionale woonzorgvisies geven een uitwerking van de provinciale doelstellingen en bevatten de algemene uitgangspunten over (toekomstige) voorraadontwikkeling, betaalbaarheid, de huisvesting van doelgroepen en de evenwichtige spreiding van deze huisvesting in de betreffende regio. De regionale woonzorgvisie wordt door de gemeenten vastgesteld. GS stellen de regionale woonzorgvisie mede vast als deze voldoet aan het Omgevingsbeleid.
Gemeenten stellen op basis van de provinciale en regionale doelstellingen jaarlijks gezamenlijk een regionaal woningbouwprogramma op. De woonbehoeften van de doelgroepen wordenwoningbouwopgave wordt uitgewerkt in de regionale woningbouwprogramma’s. Het regionale woningbouwprogramma moet actueel zijn en wordt jaarlijks door gemeenten en GS vastgesteld.
Vanuit de Ladder voor duurzame verstedelijking moeten gemeenten bij vaststelling van een wijziging van het omgevingsplan dat een nieuwe ontwikkeling met 12 woningen of meer mogelijk maakt, motiveren dat deze nieuwe ontwikkeling voorziet inbijdraagt aan de (regionale) woningbehoefteopgave. HetMet de door GS vastgestelde regionale woningbouwprogramma biedtwoningbouwprogramma's voorzien gemeenten de onderbouwing vanin de woningbehoeftewoningbouwopgave.
In deze beleidskeuze komen ook verschillende wettelijke taken en opgaven van de provincie vanuit de Omgevingswet en de uitwerking van diverse thematische akkoorden integraal samen, met als doel bij te dragen aan: een duurzame ruimtelijke ontwikkeling van de bebouwde leefomgeving; creëren van een veilige en schone leefomgeving op het gebied van milieu, energie, klimaat en emissies; versterking van het vestigingsklimaat voor bedrijven én natuur in de bebouwde leefomgeving. Door regionale afstemming in beleid kan worden voorkomen dat onderlinge concurrentie tussen gemeenten afbreuk doet aan een evenwichtige toekomstbestendige ontwikkeling van functies aan locaties op lokale en (boven)regionale schaal. Zo draagt de provincie bij aan een toekomstbestendige inrichting van de bebouwde leefomgeving in Zuid-Holland.
Voorraadontwikkeling en voorraadbeheer naar behoefte beheer binnen de beschikbare ruimte
De provincie hecht waarde aan de vestigingswens van haar (toekomstige) inwoners en hanteert het uitgangspunt dat woningen daar worden gebouwd, waar de behoefteopgave zich manifesteert en dit ruimtelijk past: de juiste woningen op de juiste plekken en op het juiste moment. Om in voldoende en passende woningen op de juiste plekken voor de verschillende doelgroepen te voorzien, wordtmaakt de kwantitatieve regionale behoefteraming door de provincie jaarlijks vastgesteldprovincie jaarlijks de verwachte actuele kwantitatieve woningbouwopgave voor iedere regio bekend. Op basis van de regionale behoefteramingopgave per regio die de raming van het Rijk volgt, vraagt de provincie (samenwerkende) gemeenten een (regionaal) woningbouwprogramma op te stellen dat niet alleen past bij die behoefteopgave maar ook past binnen de ruimte die voor wonen is gereserveerd inclusief ‘straatje erbij’. Voor de verdeling over de regionale woningbouwprogramma’s (de lijst projectenprojectenlijst per regio) zijn vitale dorpen en steden een relevante invalshoek. Het regionale woningbouwprogramma gaat over voorraadontwikkelingde plannen voor het toevoegen en het onttrekken van woningen naar eigendomsvorm, voorraadbeheer, prijsklassen en woningenwoningtypen voor specifiekealle doelgroepen met een planningshorizon van 10 jaar. Programmeren is toegestaan tot en met 130% en realisatierealiseren tot en met 100% van de provinciale behoefteramingregionale woningbouwopgave binnen de voor wonen gereserveerde ruimte in Zuid-Holland.
De toevoegingtoevoegingen en onttrekkingonttrekkingen van woningen dienen bij te dragen aan een adequate en gedifferentieerde woningvoorraad, en de regionale schaal van de woningmarkt en de lange termijn in ogenschouw nemendte nemen. Wonen is onderdeel van de fysieke leefomgeving en heeft raakvlakken met andere onderwerpen. Dit zijn bijvoorbeeld toekomstbestendig bouwen of woningen zo situeren dat het, in samenhang met (investeringen in) infrastructuur, klimaatadaptatie en -mitigatie, werklocaties en een aantrekkelijke groenblauwe leefomgeving, bijdraagt aan de maatschappelijke opgaven en transities waarvoor de provincie staat. Het toevoegen van woningen als de enige of primaire oplossing voor behoud van de sociaaleconomische vitaliteit in steden en dorpen is in de ogen van de provincie geen duurzame lange termijnstrategie. Voor sociaaleconomische vitaliteit zijn namelijk ook andere aspecten, zoals werkgelegenheid en bereikbaarheid van belang.
Betaalbare woningbouw
Bij betaalbare woningbouw gaat het om huisvestigingwoningen voor de doelgroepen van de sociale huursector en om woningen voor de middeninkomensgroep.
De minister voor Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening heeft op 13 oktober 2022 met de provincie afspraken gemaakt over het aantal toe te voegen woningen. In de Samenwerkingsafspraken Woningbouw is afgesproken dat in de periode 2022 t/mtot en met 2030 in de provincie Zuid-Holland bruto 235.460 nieuwe woningen bruto nieuwbouw worden gerealiseerd. In april 2024 is de afspraak herzien en gaat het om 247.896 woningen bruto nieuwbouw. Daarnaast is afgesproken dat het regionale woningbouwprogramma vanaf 2025 bestaat uit minimaal 2/3 betaalbare woningen (waarvan de helft van en door woningcorporaties wordt gebouwd) en dat wordt gestreefd naar tenminste 30% sociale huur in de woningvoorraad per gemeente. Deze afspraken zijn in regionale realisatieagenda’s wonen beschreven en uitgewerkt.
In de eerste helft van 2025 is vervolgens het aantal te bouwen woningen, op verzoek van de minister VRO, verhoogd naar ongeveer 248.000247.896 woningen bruto nieuwbouw in de periode 2022 tot en met 2030. OokDaarbij is verzocht om het voornemen om te regelen dat 40% van de nieuwbouw een sociale huurwoning is, te heroverwegen. Daartoe heeft de provincie zich bereid verklaard mits er een adequaat instrumentarium voor de geformuleerde doelen gevonden wordt (100.000 sociale huurwoningen in de nieuwbouwopgaveals bouwopgave en doorgroeien van gemeenten naar minimaal 30% sociale huur in de woningvoorraad). Er is nu ingezet op een aanpak die verschillend is per gemeente, afhankelijk van het aanwezige percentage sociale huur.
Meer dan
Bijna de helft van de Zuid-Hollandse huishoudens (5246%, bron: Woonbarometer begin 2023,) komt in aanmerking voor een sociale huurwoning. De wachtlijsten zijn lang voor een sociale huurwoning. Het huidige aanbod is ontoereikend om aan de vraag te voldoen. Er is een grotere voorraad sociale huurwoningen nodig. Er is daarom een inhaalslag nodig in de bouw van sociale huurwoningen. Daarom moet de sociale woningvoorraad in onze sociale woningvoorraadprovincie met minimaal 100.000 woningen toenemen. Ook moet iedere gemeente toegroeien naar een sociale woningvoorraad van minimaal 30 procent in de bestaande woningvoorraad.
Met het oog op de behoefte aanopgave van voldoende passende en betaalbare woningen voor mensen met een laaglager inkomen, willen Rijk en provincie toe naar een meer evenwichtige verdeling van sociale huurwoningen over alle gemeenten. Dit vereist dat vooral in gemeenten die nu verhoudingsgewijs een kleine sociale huurvoorraad hebben die, de sociale huurvoorraad toeneemt. Om te zorgen dat de sociale huurvoorraad toeneemt in juist die gemeenten, is de doelstelling om te streven naar ten minste 30 procent sociale huur in de woningvoorraad van elke gemeente. Het percentage van 30% sociale huur in de woningvoorraad hoeft niet pereind 2030 bereikt te zijn, als dat redelijkerwijs niet mogelijk is. Oftewel het maximale wordt gevraagd, maar niet het onmogelijke.
De provincie stuurt op de volgende doelstellingen:
minimaal 2/3 betaalbare woningbouw (huur en koop) vanaf 2025 in het regionale woningbouwprogramma (nieuwbouwtoevoegingen);
waarvan minimaal de helft sociale huurwoningen, dus minimaal 1/3 vanaf 2025 in het regionale woningbouwprogramma (nieuwbouwtoevoegingen);
doorgroeien naar minimaal 30% sociale huur in de totale woningvoorraad per gemeente.
Omdat de sociale woningvoorraadhuurvoorraad in iedere gemeente verschillend is, kiezen we er voor een gedifferentieerde aanpak dat past bij het uitgangspunt dat we gaan voor het maximale, maar niet het onmogelijke.
Gemeenten die substantieel minder sociale huurwoningen in de voorraad hebben, dienen meer dan 1/3e sociaal in de gemeentelijke woningbouwprogrammering te realiseren. Het gaat daarbij om gemeenten die minder dan 27% (10% onder de doelstelling) sociale huur in de woningvoorraad hebben.
Zoals altijd is er een gegronde reden aan te voeren waardoor een gemeente niet aan de regel kan voldoen. Uitgaande van het uitgangspunt dat niet het onmogelijke wordt gevraagd, maar wel het maximale vraagt de provincie aan de gemeenten om een realistisch groeipadgroeipadplan waaruit blijkt hoe kan worden toegegroeid tot minimaal 30% sociale huurvoorraad of zo dicht daarbij als mogelijk is. Een door de gemeente vastgesteld en aangeleverd plan is nodig om als basis voor de toepassing van maatwerk.
Een gemeente die meer dan 1/3 sociale huurwoningen in de bestaande woningvoorraad heeft, kan een lager aandeel doenprogrammeren, mits de totale voorraad niet daalt onder de 30%. Hierover zijn maatwerkafspraken te maken.
In de Omgevingsverordening en het Omgevingsprogramma is aangegeven hoe op deze doelstellingen wordt gestuurd.
Flexwonen
Met ‘flexwonen’ wordt gedoeld op verschillende soorten tijdelijke huisvestingsoplossingen, waarbij men woont op basis van tijdelijke huurcontracten. Naast het tijdelijke huurcontract is het tijdelijke karakter van tenminste één van de volgende aspecten kenmerkend:
Flexwonen
Met ‘flexwonen’ wordt gedoeld op verschillende soorten tijdelijke huisvestingsoplossingen, om zo flexibel in te spelen op het urgente woningtekort. Het gaat om woningen die verplaatsbaar zijn (locatie is tijdelijk) óf tijdelijke transformatiewoningen. Dit zijn bestaande gebouwen zonder woonfunctie die door aanpassingen wel een woonfunctie krijgen.
Flexwonen is geen opgave op zich, maar is altijd een aanvulling op reguliere permanente woningbouw. Flexwonen dient als een ‘flexibele schil’ om de bestaande woningvoorraad heen en kan fungeren als ‘ventiel’ voor de druk op een gespannen woningmarkt (ook in gebieden waar in de toekomst de woningbehoeftevraag naar woningen zal afnemen). Flexwonen biedt een mogelijkheid om snel extra woonruimte aan de woningvoorraad toe te voegen door tijdelijke woningen op (tijdelijke) locaties of in leegstaand vastgoed te realiseren. Het zijn volwaardige woningen die verplaatsbaar, stapelbaar, schakelbaar of splitsbaar zijn. Flexwoningen zijn toekomstbestendig: men speelt ook in op de circulariteit en duurzaamheid.
De provincie ziet in flexwonen een oplossing voor het snel beschikbaar krijgen van woonruimte voor vooral spoedzoekers, zeker in tijden van woningtekort. Spoedzoekers zijn mensen die met spoed een woonruimte zoeken. Spoedzoekers betreft een brede groep mensen, zoals vergunninghouders, (buitenlandse) studenten, starters op de woningmarkt, gescheiden mensen, mensen die uit hun woning zijn gezet, mensen afkomstig uit een (woonzorg)instelling, arbeidsmigranten en mantelzorgers.
Flexwonen kan bijdragen aan een snelle verlichting voor de woonvraag. Dat is nodig omdat de provincie Zuid-Holland ziet dat de huidige woningmarkt te weinig woonruimte voor spoedzoekers biedt en omdat de bouw van reguliere woningen vaak te lang op zich laat wachten. Spoedzoekers zijn mensen die met spoed een woonruimte zoeken.
De provincie wil met flexwonen ook een aantal minder gewenste huisvestingsoplossingen die spoedzoekers nu door gebrek aan alternatieven gebruiken, zoals de permanente bewoning van recreatieterreinen, verminderen. Gebouwen voor flexwonen worden beschouwd als stedelijke functie die in beginsel in bestaand stads- en dorpsgebied moeten worden gerealiseerd.
Optimalisatie van woningbouwplannen
In hoofdstuk 6.2.3 Toekomstbestendige stedelijke ontwikkeling staat het beleid over dichtheden en parkeernormen voor nieuwe woningbouwlocaties.
Prioritaire doelgroepen
De provincie zet haar instrumentarium, zoals beleid, subsidies en kennisdeling in voor goede en betaalbare huisvesting van een aantal doelgroepen die in de huidige woningmarkt moeilijk aan een passende woning kunnen komen. In de onderstaande tekst wordt nader ingegaan op deze prioritaire doelgroepen.
1. Doelgroepen van de sociale huursector
Tot de doelgroepen van woningcorporaties behoren huishoudens die door hun lage inkomen (primaire en secundaire doelgroep) of andere omstandigheden (aandachtsgroepen) moeilijkheden ondervinden bij het vinden van passende huisvesting.
De provincie vindt passende huisvesting voor de doelgroepen van woningcorporaties van groot belang. De urgentie is groot en de wachtlijsten voor een sociale huurwoning zijn lang. Ook door de instroom van vergunninghouders en zorgdoelgroepen en het verdwijnen van sociale huurwoningen uit de voorraad door sloop, liberalisatiehuuraanpassing of verkoop is het van groot belang dat er voldoende sociale huurwoningen worden gebouwd. De doelstellingen uit deze Omgevingsvisie zorgen ervoor dat er nog meer noodzaak is tot sturing op het bouwen voor specifieke doelgroepen, voor wie deze woningen worden gebouwd en hoe deze woningen zich verhouden tot de bestaande woningvoorraad.
Als er sprake is van schaarste aan een bepaald type woningen kan dat reden zijn om aanpassingen aan de woningvoorraad te doen. De provincie heeft inzicht in wat kwantitatief en kwalitatief nodig is:. Dat wil zeggen dat er aan de ene kant voorinzicht is met betrekking tot de ontwikkeling van de omvang van de sociale huurvoorraad, onderscheidenhet onderscheid naar prijsklassen, en het aanbodverhuringen van sociale huurwoningen en dat er aan de andere kant inzicht is in de ontwikkeling van de omvang van de doelgroepen en de actief woningzoekenden die daarop aangewezen zijn. In het bijzonder is er aandacht voor een passende voorraadwoningvoorraad en daarbinnen een passend aanbod vanpassende voorraad huurwoningen met een huurprijs onder de liberalisatiegrensaanvangshuurprijs tot en met 143 punten volgens het landelijke woningwaarderingsstelsel (€ 900,07 per maand, prijspeil 1 januari 2025) voor de primaire en secundaire doelgroepen van woningcorporaties.
De huidige definitie voor sociale huur biedt onvoldoende garantie voor de huurdertoekomstige huurders dat een sociale huurwoning die door een belegger wordt verhuurd, langjarig beschikbaar blijft als sociale huur. Het Rijk heeft dit ook erkend en werkt aan een nieuwe definitie voor sociale huur.
Het is daarom belangrijk dat alle sociale huurwoningen voldoen aan alle van de volgende voorwaarden:
beschikbaar zijn voor de DAEB-inkomensgroep
minimaal 25 jaar vanaf de bouw wordt oplevering ingezet worden als sociale huurwoning
heeft een begrensde huur enhebben, er iswaarbij sprake is van een maximale jaarlijkse huurverhoging; verhuurd worden via een woonruimteverdeelsysteem.
verhuurd worden via een woonruimteverdeelsysteem
Het is belangrijk dat elke sociale huurwoning langjarig beschikbaar is voor de doelgroep, een begrensde huurstijging kent en minimaal 25 jaar beschikbaar is als sociale huurwoningdoelgroepen die erop aangewezen zijn. Om er voorervoor te zorgen dat elke woningzoekende een eerlijke kans krijgt en om discriminatie op de woningmarkt tegen te gaan, vindt de provincie het ook belangrijk dat alle sociale huurwoningen via een woonruimteverdeelsysteem worden verhuurd. Sociale huurwoningen in portefeuille van woningcorporaties voldoen aan deze voorwaarden. Zoals het er nu uit ziet, zal het in de toekomst mogelijk blijven dat ook commerciële marktpartijen sociale huurwoningen mogen blijven verhuren. De provincie vindt het belangrijk dat ook sociale huurwoningen die door commerciële marktpartijen worden verhuurd, aan dezelfde genoemde vier voorwaarden voldoen waar sociale huurwoningen van woningcorporaties aan kunnen voldoen. Alleen op deze manier ontstaat er een duurzame sociale huurvoorraad.
2. Middeninkomensgroep: middenhuur en betaalbare koop
De provincie wil ook zorgen voor voldoende betaalbare woningen voor de middeninkomensgroep. Op de woningmarkt behoeven middeninkomens als doelgroep extra aandacht. Deze doelgroep heeft een te hoog inkomen voor de sociale huursector en is aangewezen op de geliberaliseerde huursectormiddenhuursector en betaalbare koopvoorraad. Woningen van dit type kunnen ook de doorstroming bevorderen waarmeewaardoor een deel van hetde sociale huursegmenthuurvoorraad vrijkomt.
De provincie hanteert een definitie van het middeninkomen conform die van het Rijk zoals aangegeven in de Wet Betaalbare Huur (art. 10 lid 4).
Betaalbare huur en koop.
Voor de definitie van betaalbare huurwoningen wordt eveneens aangesloten bij de definitie van het Rijk, zoals vastgelegd in de Wet Betaalbare Huur. Dit zijn woningen met een huuraanvangshuurprijs vanaf de liberalisatiegrens144 punten tot en met 186 punten (liberalisatiegrens) volgens het landelijke woningwaarderingsstelsel (€1157 1.184,82 per maand, 95 (prijspeil juli 20241 januari 2025) per maand. De huurprijs voor middenhuur wordt, net als sociale huur, gereguleerd door toepassing van het puntensysteemlandelijke woningwaarderingsstelsel, conform de Wet Betaalbare Huur.
Tot slot wordt ook voor
Voor de maximumgrens van betaalbare koopwoningen wordt ook aangesloten bij de betaalbaarheidsgrens van het Rijk, zoals gedefinieerd in het Besluit Woningbouwimpuls 2020 (art. 1c). Het Rijk past deze grens jaarlijks aan. Voor 2025 komt de bovengrens voorbetaalbare koop uit op € 405.000. Deze grens geldt ook voor de Samenwerkingsafspraken Woningbouw tussen Rijk en provincie.
Voor
Daarnaast monitort de provincie geldt dat zij ook wil monitoren wat de voorraadontwikkeling doet voor de (lagere) provinciale definitie van betaalbare koop: dewoningbouwplannen ook een lagere koopprijsklasse. De bovengrens voor betaalbare koop betreft datdeze koopprijsklasse komt overeen met wat maximaal kan worden geleend met anderhalf keer modaal inkomen gebaseerd op de NIBUD-financieringslastennormen. In de praktijk hanteert de provincie de maximale grens van € 280.000 voor een betaalbare koopwoning. De provincie wil dit monitoren om zicht te houden op de kansen op een koopwoningnieuwbouwkoopwoning voor de doelgroep met een bruto-inkomen van maximaal met anderhalf keer modaal inkomen.
3. Aandachtsgroepen
In het programma ‘Thuis voor iedereen’ geeft het Rijk de urgentie aan van goede huisvesting van aandachtsgroepen. De provincie onderschrijft deze urgentie. Mogelijk wordt de definitie welke personen onderdeel van de aandachtsgroepen zijn bij het vaststellen van het Wetsvoorstel Versterking Regie Volkshuisvesting nog aangepast.
3. Aandachtsgroepen
In het programma ‘Thuis voor iedereen’ geeft het Rijk de urgentie aan van goede huisvesting van aandachtsgroepen. De provincie onderschrijft deze urgentie. In het Wetsvoorstel Versterking Regie Volkshuisvesting en onderliggende regelgeving is gedefinieerd welke personen onderdeel van de aandachtsgroepen.
Aandachtsgroepen zijn groepen mensen met minder kansen dan anderen op de woningmarkt. Bijvoorbeeld door hun behoefte aanvraag naar een specifiek soort woning of woonvorm, wat zij kunnen betalen voor de huisvesting, wat extra nodig is aan begeleiding en zorg en het draagvlak in de buurt. Voor de provincie behoren vooralsnog de volgende personen tot de aandachtsgroepen:
sociaal-medische groepen: mantelzorgverleners- en ontvangers, mensen met een lichamelijke, verstandelijke of zintuigelijke beperking of psychische kwetsbaarheid, uitstromers uit intramurale zorginstellingen (maatschappelijke opvang, opvang van slachtoffers van geweld in huiselijke kring/ ‘vrouwenopvang’, opvang van slachtoffers van mensenhandel, beschermd wonen, instellingen voor klinische geestelijke gezondheidszorg en forensische zorg, instellingen voor jeugdhulp), woningzoekenden na (jeugd)detentie, (dreigend) dakloze mensen, stoppende sekswerkers,
statushouders,
arbeidsmigranten,
studenten,
woonwagenbewoners.
Een aantal van deze aandachtsgroepen hebben een zorgbehoeftezorgvraag. De primaire verantwoordelijkheid om aan die zorgbehoeftezorgvraag te voldoen ligt bij de gemeente en zorgpartijen. De provincie richt zich primair op de huisvestingsvraag van deze aandachtsgroepen in de vorm van voldoende betaalbare woningen en/of flexwoningen. De meest kwetsbare woningzoekenden zijn vaak op zoek naar de meest betaalbare woningen (tot de kwaliteitskortingsgrens of tot aan de aftoppingsgrenzen).
Voor de huisvesting van arbeidsmigranten heeft de provincie specifiek beleid en voor de huisvesting van statushouders (vergunningshouders) heeft de provincie een wettelijke toezichtstaak. Het beleid voor de beide genoemde doelgroepen is dat hieronder beschreven.
- Arbeidsmigranten
Arbeidsmigranten/ internationale werknemers zijn belangrijk voor de Zuid-Hollandse economie. Er is een continue vraag vanuit het bedrijfsleven naar arbeidsmigranten in diverse sectoren: van de land- en tuinbouwsector, tot techniek, tot de zorgsector. Om aan deze vraag te voldoen is goede tijdelijke huisvesting belangrijk: het is een steeds belangrijkere voorwaarde voor arbeidsmigranten om te kiezen voor een (tijdelijke) baan in Nederland. Het aanbod van tijdelijke huisvesting is echter, zowel kwantitatief als kwalitatief, nog steeds onvoldoende waardoor . Dit legt een onevenredige druk op de bestaande (goedkope) woningvoorraad wordt gelegd, met name in het goedkopere deel daarvan. Daarnaast wordt door verkamering van bestaande woonruimtes of door concentratie van huisvestingslocaties van arbeidsmigranten soms overlast door omwonenden ervaren. Ook sluiten de huidige woon- en werklocaties niet altijd goed op elkaar aan waardoor lange verkeersbewegingen noodzakelijk zijn en het wegennet onnodig belast wordt.
Een gebrek aan goede (tijdelijke) huisvesting/woonruimte maakt arbeidsmigranten kwetsbaar voor uitbuiting. Hoe meer kwalitatief goede huisvesting voor handen is, hoe minder malafide partijen (uitzenders, werkgevers, koppelaars) kunnen voortbestaan.
De termen arbeidsmigranten en internationale werknemers zijn deels uitwisselbaar. Onder internationale werknemers vallen echter vaak ook de zogenaamde ‘expats’ en om deze groep
Het gaat het hier niet. Daarom is gekozen voor de preciezere term ‘bij ’arbeidsmigranten’. Het gaat daarbij om werknemers die hier in principe voor de korte en middellange termijn (tot maximaal drie jaar) komen werken in laaggeschoolde en/of laagbetaalde arbeid. “In principe” omdat zij, ook als zij langer blijven, vaak te maken hebben met onvoldoende doorstromingsmogelijkheden naar de reguliere woningmarkt, waardoor zij aangewezennoodgedwongen zijn aangewezen blijven op dezelfde huisvesting als de kort- en middellang verblijvende arbeidsmigranten.
Beleid huisvesting arbeidsmigranten
Huisvesting van arbeidsmigranten (zowel tijdelijk als permanent) wordt beschouwd als een stedelijke functie die – in overeenstemming met de ladder voor duurzame verstedelijking – in beginsel binnen bestaand stads- en dorpsgebied (BSD) moet worden gerealiseerd. Dat kan in de bestaande woningvoorraad, maar ook via transformatie van leegkomende andere panden of (tijdelijk) op nog niet ontwikkelde locaties voor bijvoorbeeld woningbouw of bedrijventerreinen.
Aan de (buiten)rand van BSD zijn er in beperkte mate ook mogelijkheden voor huisvesting van arbeidsmigranten indien binnen BSD geen ruimte beschikbaar is. Daarbij moet worden voldaan aan het ruimtelijke kwaliteitsbeleid waarin mogelijkheden zijn voor inpassen, aanpassen en transformeren van locaties op perceelniveau.
Indien de ruimtelijke kwaliteitscriteria onevenredig belemmerend werken, kan in overleg met de provincie gekeken worden of afwijking voor maatwerk op grond van de Omgevingsverordening mogelijk is.
Daarnaast is, onder voorwaarden, short- en midstay huisvesting ten behoeve van arbeidsmigranten mogelijk in de greenports (glastuinbouw, bollenteelt en boom- en sierteelt). Hierdoor kunnen arbeidsmigranten dichter in de buurt van het werk worden gehuisvest. Hergebruik of transformatie van kassen naar andere functies dan teelt is niet mogelijk. Dit geldt eveneens voor de als categorie 1 gekwalificeerde bedrijfsbebouwing ten behoeve van de herstructureringsopgave in het op 11 oktober 2016 door de gemeente en de provincie vastgestelde Werkboek Westland.
Voor nieuwbouw kan ook gedacht worden aan (tijdelijke) huisvesting op bouwlocaties die nog niet. geheel zijn ontwikkeld. Huisvesting van arbeidsmigranten op bedrijventerreinen is toegestaan op percelen die incourant zijn voor bedrijven of bij meervoudig ruimtegebruik (te denken valt aan huisvesting boven op een loods of verzamelgebouw), mits de bedrijfsvoering van omliggende bedrijven niet onevenredig wordt beperkt en een goed woon- en leefklimaat kan worden geboden (nabijheid voorzieningen, zichtbaarheid, sociale veiligheid).
Bij een piekbehoefte kan tijdelijke huisvesting van arbeidsmigranten voor maximaal drie maanden worden gerealiseerd bij het bedrijf dat de arbeidskrachten gedurende deze piekperiode nodig heeft. Daarna moet de bebouwing weer worden verwijderd en de huisvesting beëindigd. Wel is het van belang dat de huisvesting geen belemmering vormt voor de (agrarische) bedrijfsvoering in de omgeving.
Hergebruik van bestaande of leegstaande gebouwen buiten BSD is in beginsel mogelijk. Hierbij is de nabijheid van voorzieningen wel gewenst. Ruimtelijke kwaliteitseisen zijn van toepassing. Gebruik van recreatiecomplexen voor de al dan niet tijdelijke huisvesting van arbeidsmigranten en eventuele andere groepen die tijdelijke huisvesting zoeken, is ongewenst indien dit de hoofdfunctie van het complex (toeristisch-recreatief gebruik) in de weg zit.
De gemeente waar de arbeidsmigrantenfuncties bestaan, is verantwoordelijk voor de (planologische) inpassing van voldoende locaties voor de huisvesting van arbeidsmigranten. Hiermee wordt voorkomen dat de huisvestingsverantwoordelijkheid bij nabijgelegen gemeenten terecht komt.
Om de omstandigheden waarin arbeidsmigranten wonen te verbeteren zijn de volgende zaken van belang. Allereerst is een goed woon- en leefklimaat voor arbeidsmigranten van belang. Huisvesting voor arbeidsmigranten dient dan ook minimaal te voldoen aan de normen van de Stichting Normering Flexwonen (SNF). Minimaal, omdat de provincie graag ziet dat gemeenten en marktpartijen hogere kwaliteitsnormen stellen, zoals ook aanbevolen door het Aanjaagteam bescherming arbeidsmigranten.
Organisaties die de huisvesting van arbeidsmigranten verzorgen kunnen een certificaat van de SNF behalen als zij laten zien dat zij aan de kwaliteitsnormen van SNF voldoen. Het certificaat kan worden ingetrokken indien er op grond van de controle niet wordt voldaan aan de SNF-normen. Het intrekken van het certificaat door SNF betekent echter niet per se dat de locatie vanuit dit Omgevingsbeleid ongeschikt is.
Verder is het van belang dat een zelfstandig wooncontract wordt geboden, los van het arbeidscontract. Op 1 juli 2023 is de Wet Goed Verhuurderschap in werking getreden. In de Wet Goed Verhuurderschap is juridisch geregeld dat de huurcontracten niet meer afhankelijk mogen zijn van de arbeidscontracten en dienen separaat te worden gesloten. Misstanden kunnen aangekaart worden via een klachtprocedure bij een door de Wet ingesteld meldpunt. Aanvullend kunnen gemeenten in een verhuurdersverordening een vergunningsplicht in het leven roepen waardoor het mogelijk is om verhuurders te toetsen aan de eisen van Goed Verhuurderschap.
Bij de komst of uitbreiding van nieuwe bedrijvigheid bestaat er een verplichting om bij initiatieven die leiden tot een aanzienlijke toename van de huisvestingsbehoefte, onderzoek te doen naar het effect op de huisvesting en tevens aan te geven hoe in de extra behoefte wordt voorzien.
-
Vergunninghouders (statushouders)
Vergunninghouders zijn asielzoekers met een verblijfsvergunning, De provincie is toezichthouder op uitvoering van de gemeentelijke taken op basis van de Huisvestingswet 2014. Daarbij gaat het om toezicht op de wettelijke taak van gemeenten om vergunninghouders te huisvesten. In het Omgevingsprogramma wordt dit nader toegelicht.
4. Ouderen
4. Ouderen
Tot de doelgroep ouderen behoort iedereen vanaf 65 jaar. Hiermee sluit de provincie aan op de definitie gehanteerd door het Rijk in het programma ’Wonen en zorg voor ouderen’. Deze doelgroep is heel divers; qua inkomen, woonwensen en gezondheid. De huisvestings- en zorgvraag binnen deze doelgroep is daarom sterk afhankelijk van de persoonlijke situatie.
Het aantal ouderen neemt de komende jaren toe. Tegelijkertijd neemt ook de levensverwachting toe, waardoor sprake is van een dubbele vergrijzing. In 2020 was in Nederland 1 op de 21 mensen 80-plus en in 2040 is dit 1 op 12. Dit leidt tot een toename van de ondersteunings- en zorgvraag terwijl er steeds minder zorgpersoneel en minder mantelzorgers beschikbaar zijn. Om de sterk stijgende zorgkosten te beheersen zet het Rijk sterk in op extramuralisering van de zorg. Dit betekent dat deze grote groep ouderen steeds langer zelfstandig blijven wonen.
In juli 2022 heeft het Rijk (Ministerie VWS) het Programma ‘Wonen, Ondersteuning en Zorg voor Ouderen’ gepubliceerd. Hierin staat het perspectief om een brede maatschappelijke omslag te maken in de organisatie van ondersteuning en zorg en wonen voor ouderen. Het motto is “zelf als het kan, thuis als het kan, digitaal als het kan". Om ouderen zo lang mogelijk eigen regie te geven en ervoor te zorgen dat men zo lang mogelijk zelfstandig kan blijven wonen is naast een geschikte woning ook een geschikte woonomgeving van groot belang. Het gaat dan om woningen dichtbijdicht bij de voorzieningen, OV en een aantrekkelijke veilige buitenruimte die uitnodigt tot bewegen en ontmoeten.
In november 2022 heeft Het Rijk (BZK) het programma ‘Wonen en Zorg voor ouderen’ gelanceerd. Daarin is onder andere aangegeven dat van de landelijke opgave om voortussen 2022 en 2030 900.000 woningen te bouwen er ongeveer 1 op de 3 woningen1/3ewoningen (290.000 woningen) geschikt moet zijn voor ouderen. In Zuid-Holland moet ongeveer 1 op de 4 nieuwe woningen een woning zijn die geschikt is voor ouderen zijn om de vergrijzing op te kunnen vangen. Het Rijk maakt bij woningen die geschikt zijn voor ouderen zijn, onderscheid tussen nultredenwoningen, geclusterde woonvormen en zorggeschikte woningen (vergelijkbaar met verpleegzorgplekken).
De provincie hanteert de volgende definities Onderstaand de landelijke definities van het Rijk van de drie genoemde woonvormen voor ouderen:
Nultredenwoningen: Dit zijn reguliere woningen die zowel intern als extern toegankelijk zijn. Extern toegankelijk wil zeggen dat de woonkamer vanaf de straat zonder traplopen te bereiken is. Intern toegankelijk wil zeggen dat vanuit de woonkamer de keuken, het toilet, de badkamer en ten minste één slaapkamer zonder traplopen te bereiken is.
Geclusterde woonvormen (voor ouderen): Dit zijn woningen die geschikt en speciaal bestemd zijn voor ouderen, dat wil zeggen bewoners van 65 jaar en ouder, en deel uitmaakt van een complex of groep woningen die voor minimaal 50% bestemd is voor ouderen. Geschikt betekent een nultredenwoning die minimaal rollatortoe- en doorgankelijk is. Hiertoe behoren onder andere woningen in woonzorgcomplexen, aanleunwoningen, serviceflats, groepwonen van ouderen, ouderenwoningen en hofjeswoningen. Nabijheid van 24 uurs zorg is geen voorwaarde vanwege de mogelijke andere leveringsvormen van zorg. Hoewel specifieke voorzieningen niet noodzakelijk zijn, heeft een deel van de geclusterde woningen een zorgsteunpunt en/of een gemeenschappelijke ruimte, receptie, huismeester, alarmering e.d.
Zorggeschikte woningen: De term ‘verpleegzorgplekken’ uit het programma Wonen en Zorg voor ouderen is vervangen door de term ‘zorggeschikte woningen’. Het scheiden van wonen en zorg houdt in dat er niet meer uit wordt gegaan van ‘plekken’, maar wonen centraal staat. Het uitgangspunt is dat de woningen zo ingericht zijn dat hier goede verpleegzorg geleverd kan worden. Dit maakt deze woningen ‘zorggeschikt’.
Nultredenwoningen
Nultredenwoningen zijn zelfstandige woningen die zowel intern als extern toegankelijk zijn. Dit houdt in dat je de woningen kan bereiken zonder trap te lopen (extern toegankelijk) en dat woonkamer, keuken, badkamer, toilet en minimaal 1 slaapkamer zonder trappen te bereiken zijn (intern toegankelijk). Deze woningen zijn toegankelijk bij oplevering van nieuwbouw of verbouw en behoeven geen grotere aanpassing meer. Bijvoorbeeld, een reguliere eengezinswoning die wordt aangepast met een traplift is geen nultredenwoningen.
Geclusterde woonvormen voor ouderen
Geclusterde ouderenwoningen zijn woningen die voldoen aan de definitie voor nultredenwoningen in een geclusterde woonvorm. Geclusterd betekent dat deze woonvormen ingericht zijn op het bevorderen van sociaal contact en gemeenschapsgevoel, waardoor eenzaamheid wordt tegengegaan ensamenredzaamheid wordt bevorderd. Er moet daarom een ontmoetingsruimte inpandig aanwezig zijn of op loopafstand voor ouderen (bv. ca. 100 m). Die ruimte moet gericht zijn op ontmoeting van bewoners en eventueel buurtbewoners en op een open en transparante basis te gebruiken zijn. Landelijk wordt bij clustering uitgegaan van een schaal van minimaal 12 woningen. Voorbeelden van geclusterde woonvormen kunnen onder andere hofjeswoningen, serviceflats, aanleunwoningen en seniorenflats zijn. In dit type woning kan onder voorwaarden van de Wet Langdurige Zorg (WLZ)) zorg geleverd worden. Het advies is om geclusterde woonvormen zoveel mogelijk dementievriendelijk in te richten.
Zorggeschikte woningen
Zorggeschikte woningen zijn zelfstandige nultredenwoningen waarin Wlz-zorg geleverd kan worden voor bewoners en die onderdeel zijn van een geclusterde woonvorm (zie definitie nultredenwoningen en geclusterde woningen). Om alle vormen van zorg te kunnen leveren dienen deze wooneenheden en de woonvorm rolstoeltoegankelijk te zijn, met voldoende ruimte om zorg te verlenen. De woningen zijn dementievriendelijk ingericht. Woningen die vallen onder de categorie BAT 3 of 4 en Woonkeur 6 vallen binnen deze definitie.
Een zorggeschikte woning is een woning die deel uitmaakt van een complex of groep woningen die geschikt en speciaal bestemd zijn voor bewoners met een Wet langdurige zorg (Wlz)-indicatie, waarbij de zorg (extramuraal) wordt geleverd door middel van Volledig Pakket Thuis (VPT), Modulair Pakket thuis (MPT) of Persoons Gebonden Budget (PGB). Geschikt betekent in dit geval dat de toegang en de woning rolstoel- en rollatortoerollator toe- en doorgankelijk zijn met in de woning voldoende ruimte bij entree en in toiletruimte en badkamer, brandveilig, met een goede en stabiele internetverbinding voor domotica.
De opgave aan geclusterd wonen en zorggeschikte woningen is gebaseerd op de behoeftevraag onder alleen ouderen (65-plus). Om in de behoeftevraag van ouderen (65-plus) te voorzien zullen deze woningaantallen moeten worden gerealiseerd. Indien er met jongere bevolkingsgroepen gemengd wordt gewoond binnen één complex, wordt de opgave aan geclusterd wonen met deze aantallen verhoogd. Een groot deel van de geclusterde woonvormen en zorggeschikte woningen moeten in het betaalbare segment gerealiseerd worden. Dat betekent dat 1 op de 5 woningen die corporaties tot 2030 ontwikkelen geschikt een geclusterde woonvorm of een voor verpleegzorg geschikte woning moet zijn.
De provincie monitort viamet behulp van het planregistratiesysteemprovinciale digitale systeemPlanregistratie Wonen of de genoemde drie typen woningen geschikt voor ouderen er ook daadwerkelijk geprogrammeerd worden en zal zo nodig bijsturen in woningbouwprogramma's van gemeentenwoningbouwprogramma’s. Door te sturen op de ontwikkeling van woningen geschikt voor ouderen wordt er ook gewerkt aan de doorstroming op de woningmarkt. Elke oudere die verhuist laat immers een woning achter die weer beschikbaar komtkan komen voor bijvoorbeeld een gezin of starter op de woningmarkt. Op deze manier komen verhuisbewegingen op gang en draagt de bouw van woningen geschikt voor ouderen ook bij aan meer kansen en mogelijkheden voor andere woningzoekenden.
5. Starters
Door de krapte op de huidige woningmarkt komen veel woningzoekenden moeilijk aan een woning. Met name de woningzoekers die nog nooit een zelfstandige woning bewoonden, worden beschouwd als starter, maar dé starter bestaat niet. Er zijn verschillende soorten mensen die starten op markt van zelfstandige woningen, zoals de ‘echte starters ‘ (jongeren tot 23 jaar en oudere-jongeren tot 30 jaar die inwonen of op kamers wonen), herstarters (als gevolg van bijvoorbeeld scheiding), koopstarters (starters en doorstromers vanuit bijvoorbeeld de sociale huur naar koop).
Met de woningbouwprogrammering willen we direct en indirect ruimte bieden voor woningen voor deze doelgroep. Daarom wordt een aanjager ingezet om de kansen van starters op de woningmarkt te vergroten. Met de komst van de aanjager wordt ingezet op het inventariseren van goede voorbeelden van collectieve woonvormen voor jongeren en starters en het bevorderen van ten minste drie nieuwe collectieve woonvormen, waar bijvoorbeeld jongeren en ouderen samenleven.
5. Asielzoekers
6. Asielzoekers
Een asielzoeker is iemand die asiel heeft aangevraagd. Hij of zij vraagt om bescherming als vluchteling en wacht op de beslissing van de overheid. Zolang de asielprocedure loopt, hebben asielzoekers het recht om in Nederland te blijven. Het Rijk is verantwoordelijk voor het opvangen van asielzoekers en het Centraal Orgaan opvang asielzoekers (COA) voert dit in opdracht van het ministerie van JustitieAsiel en VeiligheidMigratie uit. Het COA was afhankelijk van de vrijwillige medewerking van gemeenten bij het realiseren van asielopvang. Op 1 februari is de Wet gemeentelijke taak mogelijk maken asielopvangvoorzieningen (ook bekend als de Spreidingswet) in werking getreden. Hiermee hebben gemeenten een (structurele) wettelijke taak in de opvang van asielzoekers gekregen. Ook moet deze wet leiden tot een evenwichtigere verdeling van asielzoekers van asielzoekers over gemeenten en het mogelijk maken van kleinschalige opvang.
Er zijn momenteel landelijk te weinig opvangplekken voor asielzoekers. De provincie Zuid-Holland wil samen met gemeenten verantwoordelijkheid nemen in de maatschappelijke opgave om meer en kwalitatief betere asielopvang te realiseren. De provincie heeft hierin een faciliterende en coördinerende rol.
De opvang van asielzoekers betreft vaak een nieuwe stedelijke ontwikkeling met een maatschappelijke functie (een beheerde opvanglocatie, geen zelfstandige huisvesting). De opvang van asielzoekers vindt in beginsel binnen bestaand stads- en dorpsgebied (BSD) plaats. Gezien de grote maatschappelijke opgave wordt meegewerkt aan het mogelijk maken van nieuwe asielopvanglocaties in Zuid-Holland. Gedeputeerde Staten kunnen hiervoor op aanvraag van de gemeente, ook onder verwijzing naar de geschetste uitgangspunten in het programmaonderdeel asiel, gebruik maken van hun bevoegdheid om ontheffing te verlenen van de Zuid-Hollandse Omgevingsverordening.
Toekomstbestendig bouwen
Zuid-Holland is de dichtst verstedelijkte provincie van Nederland. In de komende jaren moet er bovendien fors worden bijgebouwd om in de behoefte aan wonen en werken te kunnen voorzien. Vanuit de provinciale taak voor duurzame ruimtelijke ontwikkeling werkt de provincie aan voldoende woningen en versterken van de regionale economie. Onder meer de leefbaarheid van het (nieuwe) stedelijk gebied en vestigingsklimaat voor bedrijven kunnen onder druk komen te staan als gevolg van klimaatverandering en toenemend intensiever ruimtegebruik vaak in combinaties van verschillende functies. En daarmee kan het leef- en vestigingsklimaat van Zuid-Holland negatief worden beïnvloed.
Ruimtelijke plannen worden ontwikkeld voor de vraag van nu, maar ook die van de later. Daarom is het verstandig om nu woon- en werkplekken te bouwen die berekend zijn op eisen van vandaag maar ook zijn toegerust op die van de nabije afzienbare toekomst. Tegelijkertijd is het gezien urgentie van de verstedelijkingsopgave ook noodzakelijk om snel te bouwen waarbij oog wordt gehouden voor de betaalbaarheid bij realisatie én beheer. Het Convenant toekomstbestendig bouwen is een hulpmiddel op weg naar eenduidige uitwerking van maatregelen onder toekomstbestendig bouwen.
De directe aanwezigheid en toegankelijkheid van voldoende groen en water in bebouwd gebied is een duurzame oplossing voor het tegengaan van wateroverlast en hittestress en levert een bijdrage aan een gezonde leefomgeving. In de gebouwde leefomgeving zet de provincie gezamenlijk met de steden in op het realiseren van groenblauwe locaties, waarbij voldoende aandacht is voor klimaatadaptatie, biodiversiteit en sport en recreatie.
De provincie stimuleert biodiversiteit in de nabijheid van ruimtelijke ontwikkelingen. Binnen de wettelijke kaders treedt de provincie ook regulerend op, bijvoorbeeld door het meenemen van maatregelen ter versterking van biodiversiteit bij nieuwbouw verplicht te stellen. Ook de landelijke Agenda Natuurinclusief biedt hiervoor een kader waarin de provincie haar rol neemt.
De provincie Zuid-Holland wil circulaire bouwinnovaties stimuleren en opschalen voor een klimaatneutrale en versnelde realisatie van de verstedelijkingsopgave. Ook in de bouw beperkt de provincie haar CO2-uitstoot bij traditionele materialen zoals beton en staal en meer gebruik van materialen met een lage CO2-uitstoot. Circulair bouwen richt zich op circulariteit van materialen én het bouwproces. Hierbij zijn de bouwproducten van nu de grondstoffen van later. Het sluiten van de afvalkringloop (dus geen nieuw afval creëren) staat hierbij centraal. Bij biobased bouwen zijn materialen gemaakt van hernieuwbare grondstoffen. In het bouwproces wordt rekening gehouden met modulair & losmaakbaar bouwen om het hergebruik in de toekomst te vergemakkelijken.
De Provincie Zuid-Holland wil emissieloze oplossingen voor zowel de bouwfase als de gebruiksfase van het stedelijk gebied bevorderen om daarmee te komen tot een duurzaam toekomstbestendige inrichting van de bebouwde leefomgeving. Het gaat daarbij primair om het beperken van de uitstoot van CO2 en NOx, en daarnaast om de uitstoot van andere, voor de gezondheid schadelijke stoffen zoals fijnstof.
Het gebruik van meer regenwater voor huishoudelijke doeleinden, zoals de was en het doorspoelen van toiletten kan tot significante drinkwaterbesparing leiden. Informatie hierover wordt onder andere gegeven door de Vereniging van waterbedrijven in Nederland (Vewin).
De fysieke leefomgeving heeft een grote invloed op de gezondheid en veiligheid van de inwoners van Zuid-Holland. De provincie streeft daarom de bebouwing zo in te richten dat deze uitnodigt tot gezond gedrag, zoals sport en beweging. Waarbij een goede milieukwaliteit wordt bevorderd en de leefomgeving wordt beschermd tegen hinder en risico’s.
Tot slot leidt energiepositief bouwen tot minder druk op het open landschap voor het realiseren van grootschalige vormen van hernieuwbare opwekking van elektriciteit. Slim en effectief koppelen van eisen helpt om de juiste beslissingen te nemen voor een prettige, gezonde en veilige leefomgeving op alle ontwikkellocaties in Zuid-Holland. Naast inzet van het ruimtelijk instrumentarium zet de provincie ook in op kennisontwikkeling, kennisuitwisseling, coalitievorming en het beschikbaar stellen van subsidies. Zo werkt Zuid-Holland aan de ontwikkeling van de bebouwde leefomgeving waar de provincie de komende decennia nog steeds trots op kan zijn.
Binnen de (minimale) wettelijke kaders dient een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling (in toenemende mate) en in samenhang met elkaar:
Energiepositief te zijn, door optimaal in te zetten op besparing van elektriciteits- en warmte/koeltevraag, het benutten van rest- en aardwarmte en omgevingskoude en het zoveel mogelijk in hernieuwbaar opgewekte elektriciteit te voorzien – door zo mogelijk meer te produceren dan zelf wordt gebruikt. Onder een energiepositieve bijdrage hoort ook het bieden van systeemdiensten, zoals bijdragen aan afvlakking van vraagpieken, het bufferen van aanbodpieken van duurzaam geproduceerde energiedragers en het deelnemen aan gezamenlijk beste oplossingen (die individueel niet te veel benadelen).
Klimaatbestendig en waterrobuust te zijn, ook op een slappe ondergrond waar zetting en bodemdaling plaatsvindt. Daarmee wordt bedoeld dat het nieuw ingerichte gebied bijdraagt aan een klimaatrobuust functionerend water- en bodemsysteem en de omgeving goed blijft functioneren wanneer er door klimaatverandering meer drogere, nattere en hetere weersomstandigheden voorkomen. Klimaatadaptief bouwen is daarom de norm in Zuid-Holland. Wateropgaven worden niet afgewenteld op toekomstige generaties, naar andere gebieden of functies, en niet van privaat naar publiek. De provincie zet in op zoveel mogelijk multifunctioneel ruimtegebruik en creatieve oplossingen.
Uit te gaan van natuurinclusief bouwen om daarmee de biodiversiteit en variatie aan biotopen voor de stedelijke soorten in het bebouwde gebied duurzaam te behouden en te versterken.
Circulaire en biobased oplossingen te bieden bij realisatie en beheer door een verantwoord materiaalgebruik, industrieel bouwen aan de hand van de ontwerpprincipes modulariteit en losmaakbaarheid, zodat er kan wordeningespeeld op een veranderde behoefte in de toekomst.
Uit te gaan van het zoveel mogelijk toepassen van emissieloze oplossingen voor zowel de bouwfase als gebruiksfase, oplossingen die emissies van in ieder geval NOx en CO2 zoveel mogelijk beperken, om daarmee een toekomstbestendige inrichting van de bebouwde leefomgeving te bevorderen.
Zoetwaterefficiënt te zijn om de druk op de drinkwatervoorziening en het (grond)watersysteem te verlichten, door agenderend in te zetten op waterbesparende maatregelen rond woningen en bedrijven en voor voldoende onverharde bodem en lokale waterberging te zorgen, zodat regenwater optimaal in de bodem kan infiltreren.
Een gezonde en veilige leefomgeving te bevorderen; een omgeving die een gezonde leefstijl ondersteunt, met een beweegvriendelijke leefomgeving en die beweging stimuleert en waarin een goede milieukwaliteit wordt beschermd en bevorderd.
In ruimtelijke visies en plannen wordt opgenomen hoe ruimtelijke ontwikkelingen zijn toegerust op de gevolgen van klimaatverandering en hoe hieraan invulling wordt gegeven. Maatregelen vallend onder toekomstbestendig bouwen kunnen antwoorden bevatten op dreigende vertragingen, en daarmee preventief bijdragen aan oplossingen voor uiteenlopende problemen die zich in de praktijk manifesteren, variërend van energieschaarste, klimaatverandering, bodemdaling, drinkwaterschaarste, schaarste van bouwmaterialen, tot CO2 en NOx opgaven.
Opgave energie
Eén van de grootste uitdagingen voor Nederland de komende jaren is klimaatverandering. Conform het klimaatakkoord van Parijs en het nationale Klimaatakkoord werkt de provincie aan het fors reduceren van de broeikasgasemissies. Dit vraagt een energievoorziening (warmte/koelte en elektriciteit) in de leefomgeving die is geoptimaliseerd en gebaseerd op hernieuwbare energie.
Opgave circulair
De bouw en ontwikkeling van de bebouwde leefomgeving vraagt om materiaalgebruik met een lage CO2-uitstoot en mogelijkheden tot hergebruik, conform het Nationaal Grondstoffenakkoord. Bovendien dragen circulaire strategieën bij aan het beheersen van het risico op grondstoffenschaarste, en het risico op bouwvertraging door verlaging van emissies zoals stikstof. Daarnaast zorg het voor een gezondere leefomgeving, met name door het gebruik van biobased bouwmaterialen.
Opgave klimaatadaptatie
Daarnaast vraagt klimaatverandering dat de bebouwde leefomgeving moet worden aangepast, anticiperend op de verwachtingen die bij het veranderende klimaat horen: extreme neerslag, hittestress, langere periodes van droogte en een grotere kans op overstromingen en de bodem die blijft dalen. In het Deltaplan Ruimtelijke Adaptatie en Nationaal Bestuursakkoord Klimaatadaptatie is afgesproken dat de leefomgeving weerbaarder maken tegen de gevolgen van klimaatverandering.
Opgave verstedelijking
De beleidskeuze voor een toekomstbestendig ingericht bebouwd gebied is er dan ook op gericht om schade door hevige neerslag, bij langdurige droogte, tijdens perioden van hitte, in relatie tot bodemdaling en/of als gevolg van overstromingen te voorkomen of te beperken. Groene, natuurinclusieve maatregelen hebben daarbij de voorkeur (‘groen tenzij’) om tevens de biodiversiteit te vergroten. Tegelijkertijd speelt de grote verstedelijkingsopgave in Zuid-Holland, waarin wonen, werken en recreëren samenkomen in de bebouwde leefomgeving. In de komende jaren worden veel woningen toegevoegd en wordt gewerkt aan voldoende en intensief gebruik van werklocaties conform het Verstedelijkingsakkoord van Rijk en regio.
Opgave natuurinclusief
Het beleid van de provincie is conform de kerntaken en de afspraken uit het Klimaatakkoord gericht om de natuur en de biodiversiteit in de provincie in stand te houden én te verbeteren. In het bestaand stads- en dorpsgebied leeft een deel van de kwetsbare Vogel- en Habitatrichtlijn-soorten (VHR-soorten). De provincie is wettelijk verantwoordelijk voor de staat van instandhouding van deze soorten. Met de druk op de ruimte neemt ook de druk op deze soorten verder toe. De biodiversiteit is de laatste jaren in het stedelijk gebied toegenomen door meer variatie aan klein- en grootschalige stedelijke biotopen. Door natuurinclusief te bouwen wordt ontwikkeling doorgezet. Indien de soorten zich in een goede staat bevinden, biedt dat ook kansen om meer te kunnen ontwikkelen.
Opgave drinkwatervoorziening
De komende jaren worden vele nieuwe woningen gebouwd en de bevolkingsgroei heeft impact op het drinkwatergebruik. De beschikbaarheid van natuurlijk water af neemt en het vinden van voldoende schone drinkwaterbronnen wordt steeds moeilijker. Toenemende drinkwatervraag zet de toekomstige drinkwatervoorziening en het watersysteem als geheel onder druk. Het toepassen van waterbesparende maatregelen bij renovatie of nieuwbouw van woningen is een kans om bewust en zuinig met drinkwater om te gaan en de druk op de drinkwatervoorziening en het watersysteem te verlichten. Daarnaast vraagt het veranderende klimaat met toenemende periodes van hitte en droogte, zeespiegelstijging en hevige regenval om een klimaatadaptief ingerichte omgeving.
Opgave gezond en veilig
De bebouwde omgeving vormt de primaire plekken plek waar we in Zuid-Holland verblijven. Vanuit diverse akkoorden, zoals het Nationaal Preventieakkoord en Schone Luchtakkoord, wordt het belang van een gezonde, schone en veilige leefomgeving steeds verder onderschreven. Door de inrichting van de dagelijkse woon- en werkomgeving zo in te richten dat het uitnodigt tot sport, ontspanning en beweging draagt bij aan welzijn en gezondheid. Aangevuld door bevorderen van de milieukwaliteit, bescherming tegen hinder en risico’s.
Instrumenten
Gedeputeerde Staten geven uitvoering aan het provinciaal woonbeleid, zoals opgenomen in deze Omgevingsvisie, door de inzet van de volgende instrumenten:
Woningbehoefteverkenning Zuid-Holland: De meest actuele Woningbehoefteverkenning Zuid-Holland is leidend voor het gesprek over de kwalitatieve en kwantitatieve behoefte aan woningen. Dit onderzoek wordt periodiek geactualiseerd en bestaat uit enerzijds een raming van de gewenste woningvoorraadtoename en anderzijds een verkenning van de gewenste woningdifferentiatie van die woningvoorraadtoename op basis van toekomstvoorspellingen.
Woningbehoefteverkenning Zuid-Holland: De meest actuele Woningbehoefteverkenning Zuid-Holland is onderdeel voor het gesprek over de invulling van de kwalitatieve en kwantitatieve opgave aan woningen. De verkenning bestaat uit enerzijds een raming van de verwachte kwantitatieve woningbouwopgave per regio en anderzijds uit prognoses van de gewenste kwalitatieve woningdifferentiatie voor het woningbouwprogramma per regio in algemene zin en voor sommige specifieke doel- en aandachtsgroepen voor het woningbouwprogramma op basis van toekomstvoorspellingen. De provincie actualiseert het onderzoek en sluit daarbij aan op de raming en prognoses van het Rijk. Waar de Woningbehoefteverkenning Zuid-Holland vooruitkijkt, kijkt de Woonbarometer vooral terug. De provinciale woningbehoefteverkenning brengt in beeld hoeveel en welke nieuwe woningen nodig zijn en soms ook voor welke doel- en aandachtsgroepen.
Regionale woonzorgvisie: in de regionale woonzorgvisie geven de gemeenten de actuele kaders weer van onderwerpen waarvoor regionale afstemming nodig is. Door het toevoegen van kaders voor de huisvesting van aandachtsgroepen en ouderen spreken we niet meer van een regionale woonvisie, maar van een regionale woonzorgvisie.
Regionale woningbouwprogramma: jaarlijks worden de regionale woningbouwprogramma’s geactualiseerd in samenspraak met de provincie. Het regionale woningbouwprogramma is een overzicht van planvoornemens (hard en zacht), waarin (de optelsom van) verschillende woningbouwplannen en -projecten moet voldoen aan de gestelde doelstellingen uit de Omgevingsvisie. De Omgevingsverordening vormt hierbij het juridisch sluitstuk, indien de doelstellingen niet vertaald kunnen worden in een regionaal woningbouwprogramma.
Regionale realisatieagenda: op 14 maart 2023 hebben Rijk, provincie, gemeenten en woningcorporaties afspraken gemaakt over voldoende betaalbare woningen voor de periode 2022 t/m 2030.
Bestuurlijke afspraken over woningbouw: voor een aantal locaties zijn specifieke bestuurlijke afspraken gemaakt
Toezicht houden op de Huisvestingswet: op basis van de Huisvestingswet 2014 heeft de provincie toezichtstaken richting gemeenten. Het betreft het toezicht op de wettelijke taak van gemeenten om vergunninghouders te huisvesten en het toezicht houden en adviseren op de toepassing van de Huisvestingswet in het geval dat gemeenten een huisvestingsverordening vaststellen.
Regioplannen en provinciaal plan asielopvang: op basis vandevan de Spreidingswet biedt de provincie ondersteuning aan gemeenten in het organiseren van opvangplekken voor asielzoekers.
Aanpak huisvesting arbeidsmigranten: op basis van het rapport ‘Geen tweederangsburgers’, oktober 2020 van het Aanjaagteam bescherming arbeidsmigranten, ziet de provincie graag dat er hogere kwaliteitsnormen worden gesteld aan de huisvesting van arbeidsmigranten.
Subsidies: de provincie zet subsidies in voor het stimuleren van de planvorming en bouw van betaalbare huurwoningen, geclusterde woningen geschikt voor ouderen en collectieve woonvormen.
Kennisdeling: de provincie voor actieve kennisdeling over de verschillende woononderwerpen door middel van bijvoorbeeld bijeenkomsten, websites of leerkringen.
In het Omgevingsprogramma worden de bovenstaande instrumenten en toezichtstaken nader toegelicht en hoe Gedeputeerde Staten daarmee sturen op de doelstellingen uit de Omgevingsvisie.
Monitoring
Om de realisatie van de beleidsdoelstellingen te kunnen volgen, is inzicht nodig in de ontwikkeling van de bestaande en toekomstige woningvoorraad en de onderwerpen die daar verband mee houden. Provincie, gemeenten en regio zijn gebaat bij een actueel woningbouwprogramma en een woningvoorraad die voldoen aan de kwantitatieve en kwalitatieve vraag en passen bij de doelstellingen van de regionale en provinciale visies. Gemeenten registreren hun plannenwoningbouwplannen in het provinciale digitale systeem Planregistratie Wonen. De provincie geeft met de Woonbarometer periodiek inzicht in onder meer de kwantitatieve en kwalitatieve ontwikkeling van de woningvoorraad. Daarnaast zetgeeft de provincie periodiek de stand van de veranderingen in de woningvoorraad en de verleende omgevingsvergunningen voor nieuw te bouwen woningen op de provinciewebsite Staat van Zuid-Hollandweer in het Kwartaalbericht woningvoorraadontwikkelingen. Waar de Woningbehoefteverkenning Zuid-Holland ookvooral vooruitkijkt, kijkt de Woonbarometer vooral terug. Voor de monitoring gaat de provincie regelmatig in overleg met de regio's over welke informatie en indicatoren relevant zijn en wie hiertoe gegevens kan leveren. Monitoring kan dan eventueel gezamenlijk worden opgepakt. Monitoring wordt gebruikt voor de context, duiding en indien nodig ofwel voor het bijsturen van beleid.
De provincie wil zorgen voor een toekomstbestendig ingericht bebouwd gebied dat zorgt voor een prettige, gezonde en veilige leefomgeving. Een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling dient (in toenemende mate) en in samenhang met elkaar:
Energiepositief te zijn, door optimaal in te zetten op besparing van elektriciteits- en warmte/koeltevraag, het benutten van rest- en aardwarmte en omgevingskoude en het zoveel mogelijk in hernieuwbaar opgewekte elektriciteit te voorzien – door zo mogelijk meer te produceren dan zelf wordt gebruikt. Onder een energiepositieve bijdrage hoort ook het bieden van systeemdiensten, zoals bijdragen aan afvlakking van vraagpieken, het bufferen van aanbodpieken van duurzaam geproduceerde energiedragers en het deelnemen aan gezamenlijk beste oplossingen (die individueel niet te veel benadelen).
Klimaatbestendig en waterrobuust te zijn ook op slappe ondergrond. Daarmee wordt bedoeld dat het nieuw ingerichte gebied en de omgeving goed blijft functioneren in extreme weersomstandigheden. Klimaatadaptief bouwen is daarom de norm in Zuid-Holland.
Uit te gaan van natuurinclusief bouwen om daarmee de biodiversiteiten variatie aan biotopen voor de stedelijke soorten in het bebouwde gebied duurzaam te behouden en te versterken.
Circulaire en biobased oplossingen te bieden bij realisatie en beheer door een verantwoord materiaalgebruik en het hanteren van de ontwerpprincipes modulariteit en losmaakbaarheid, zodat er kan worden ingespeeld op een veranderde behoefte in de toekomst.
Uit te gaan van het zoveel mogelijk toepassen van emissieloze oplossingen voor zowel de bouwfase als gebruiksfase, oplossingen die emissies van in ieder geval NOx en CO2 zoveel mogelijk beperken, om daarmee een toekomstbestendige inrichting van de bebouwde leefomgeving te bevorderen.
In te zetten op drinkwaterbesparende maatregelen in en rond de woning om de druk op de drinkwatervoorziening en het watersysteem te verlichten.
Gezonde en veilige leefomgeving te bevorderen; die een gezonde leefstijl ondersteunt, met een beweegvriendelijke leefomgeving voor sport en beweging stimuleert en waarin een goede milieukwaliteit wordt beschermd en bevorderd.
In ruimtelijke visies en plannen wordt opgenomen hoe ruimtelijke ontwikkelingen zijn toegerust op de gevolgen van klimaatverandering en invulling wordt gegeven aan een energiepositieve bijdrage, klimaatadaptatie, tegengaan van bodemdaling, natuurinclusiviteit, circulariteit, emissieloos, drinkwaterbesparend en een gezonde bebouwde leefomgeving.
Tevens zet de provincie via diverse provinciale programma’s in op versnelling van de realisatie van toekomstbestendige woningbouw in Zuid-Holland. Dit doet de provincie vanuit verschillende rollen in samenwerking met verschillende partners.
Een combinatie van opgaven liggen ten grondslag aan de keuze voor een toekomstbestendig ingericht bebouwd gebied;
Opgave energie
Eén van de grootste uitdagingen voor Nederland de komende jaren is klimaatverandering. Conform het klimaatakkoord van Parijs en het nationale Klimaatakkoord werkt de provincie aan het fors reduceren van de broeikasgasemissies. Dit vraagt een energievoorziening (warmte/koelte en elektriciteit) in de leefomgeving die is geoptimaliseerd en gebaseerd op hernieuwbare energie.
Opgave circulair
De bouw en ontwikkeling van de bebouwde leefomgeving vraagt om materiaalgebruik met een lage CO2-uitstoot en mogelijkheden tot hergebruik, conform het Nationaal Grondstoffenakkoord. Bovendien draagt circulariteit bij aan een verlaging van andere emissies zoals stikstof, en zorgt het voor een gezondere leefomgeving, met name door het gebruik van biobased bouwmaterialen.
Opgave klimaatadaptatie
Daarnaast vraagt klimaatverandering dat de bebouwde leefomgeving moet worden aangepast, anticiperend op de verwachtingen die bij het veranderende klimaat horen: extreme neerslag, hittestress, langere periodes van droogte en een grotere kans op overstromingen en de bodem die blijft dalen. In het Deltaplan Ruimtelijke Adaptatie en Nationaal Bestuursakkoord Klimaatadaptatie is afgesproken dat de leefomgeving weerbaarder maken tegen de gevolgen van klimaatverandering.
Opgave verstedelijking
De beleidskeuze voor een toekomstbestendig ingericht bebouwd gebied is er dan ook op gericht om schade door hevige neerslag, bij langdurige droogte, tijdens perioden van hitte, in relatie tot bodemdaling en/of als gevolg van overstromingen te voorkomen of te beperken. Groene, natuur-inclusieve maatregelen hebben daarbij de voorkeur (‘groen tenzij’) om tevens de biodiversiteit te vergroten. Tegelijkertijd speelt de grote verstedelijkingsopgave in Zuid-Holland, waarin wonen, werken en recreëren samenkomen in de bebouwde leefomgeving. In de komende jaren worden veel woningen toegevoegd en wordt gewerkt aan voldoende en intensief gebruik van werklocaties conform het Verstedelijkingsakkoord van Rijk en regio.
Opgave natuurinclusief
Het beleid van de provincie is conform de kerntaken en de afspraken uit het Klimaatakkoord gericht om de natuur en de biodiversiteit in de provincie in stand te houden én te verbeteren. In het bestaand stads- en dorpsgebied leeft een deel van de kwetsbare Vogel- en Habitatrichtlijn-soorten (VHR-soorten). De provincie is wettelijk verantwoordelijk voor de staat van instandhouding van deze soorten. Met de druk op de ruimte neemt ook de druk op deze soorten verder toe. De biodiversiteit is de laatste jaren in het stedelijk gebied toegenomen door meer variatie aan klein- en grootschalige stedelijke biotopen. Door natuurinclusief te bouwen wordt ontwikkeling doorgezet. Indien de soorten zich in een goede staat bevinden, biedt dat ook kansen om meer te kunnen ontwikkelen.
Opgave drinkwatervoorziening
De komende jaren worden vele nieuwe woningen gebouwd en de bevolkingsgroei heeft impact op het drinkwatergebruik. De beschikbaarheid van natuurlijk water af neemt en het vinden van voldoende schone drinkwaterbronnen wordt steeds moeilijker. Toenemende drinkwatervraag zet de toekomstige drinkwatervoorziening en het watersysteem als geheel onder druk. Het toepassen van waterbesparende maatregelen bij renovatie of nieuwbouw van woningen is een kans om bewust en zuinig met drinkwater om te gaan en de druk op de drinkwatervoorziening en het watersysteem te verlichten.
Opgave gezond en veilig
De bebouwde omgeving vormt de primaire plekken plek waar we in Zuid-Holland verblijven. Vanuit diverse akkoorden, zoals het Nationaal Preventieakkoord en Schone Luchtakkoord, wordt het belang van een gezonde, schone en veilige leefomgeving steeds verder onderschreven. Door de inrichting van de dagelijkse woon- en werkomgeving zo in te richten dat het uitnodigt tot sport, ontspanning en beweging draagt bij aan welzijn en gezondheid. Aangevuld door bevorderen van de milieukwaliteit, bescherming tegen hinder en risico’s.
Ook om latere onwenselijke situaties en extra investeringen in de toekomstige bebouwde leefomgeving te voorkomen kiest de provincie Zuid-Holland voor toekomstbestendig bouw.
In deze beleidskeuze komen verschillende wettelijke taken en opgaven van de provincie vanuit de Omgevingswet en de uitwerking van diverse thematische akkoorden integraal samen, met als doel bij te dragen aan: een duurzame ruimtelijke ontwikkeling van de bebouwde leefomgeving; creëren van een veilige en schone leefomgeving op het gebied van milieu, energie, klimaat en emissies; versterking van het vestigingsklimaat voor bedrijven én natuur in de bebouwde leefomgeving. Door regionale afstemming in beleid kan worden voorkomen dat onderlinge concurrentie tussen gemeenten afbreuk doet aan een evenwichtige toekomstbestendige ontwikkeling van functies aan locaties op lokale en (boven)regionale schaal. Zo draagt de provincie bij aan een toekomstbestendige inrichting van de bebouwde leefomgeving in Zuid-Holland.
Zuid-Holland is de dichtst verstedelijkte provincie van Nederland. In de komende jaren moet er bovendien fors worden bijgebouwd om in de behoefte aan wonen en werken te kunnen voorzien. Vanuit de provinciale taak voor duurzame ruimtelijke ontwikkeling werkt de provincie aan voldoende woningen en versterken van de regionale economie. Onder meer de leefbaarheid van het (nieuwe) stedelijk gebied en vestigingsklimaat voor bedrijven kunnen onder druk komen te staan als gevolg van klimaatverandering en toenemend intensiever ruimtegebruik vaak in combinaties van verschillende functies. En daarmee kan het leef- en vestigingsklimaat van Zuid-Holland negatief worden beïnvloed.
Ruimtelijke plannen worden ontwikkeld voor de vraag van nu, maar ook die van de later. Daarom is het verstandig om nu woon- en werkplekken te bouwen die berekend zijn op eisen van vandaag maar ook zijn toegerust op die van de nabije afzienbare toekomst. Tegelijkertijd is het gezien de grote grootte en urgentie van de verstedelijkingsopgave ook noodzakelijk om snel te bouwen waarbij oog wordt gehouden voor de betaalbaarheid bij realisatie én beheer.
Om onwenselijke schade, hinder en extra investeringen als gevolg van klimaatverandering in de toekomst te voorkomen is daarom met het Convenant Klimaatadaptief bouwen afgesproken dat klimaatbestendig bouwen in de provincie Zuid-Holland de norm is. Het convenant stimuleert partijen om klimaatadaptief te bouwen en biedt daarvoor allerlei ondersteuning aan, waaronder de Leidraad Klimaatbestendig Bouwen (versie 2.0, Maart 2022) met een programma van eisen in de vorm van een ‘Prestatietabel’. De leidraad ondersteunt bij het concretiseren van de klimaatambities en het beoordelen van de gebiedsontwikkeling op de thema’s.
De directe aanwezigheid en toegankelijkheid van voldoende groen en water in bebouwd gebied is een duurzame oplossing voor het tegengaan van wateroverlast en hittestress en levert een bijdrage aan een gezonde leefomgeving. In de gebouwde leefomgeving zet de provincie gezamenlijk met de steden in op het realiseren van groenblauwe locaties, waarbij voldoende aandacht is voor klimaatadaptatie, biodiversiteit en sport en recreatie.
De provincie stimuleert biodiversiteit in de nabijheid van ruimtelijke ontwikkelingen. Binnen de wettelijke kaders treedt de provincie waar mogelijk ook regulerend op, bijvoorbeeld door het meenemen van maatregelen ter versterking van biodiversiteit bij nieuwbouw verplicht te stellen. Ook de landelijke Agenda Natuurinclusief biedt hiervoor een kader waarin de provincie haar rol neemt.
De provincie Zuid-Holland wil circulaire bouwinnovaties stimuleren en opschalen voor een klimaatneutrale en versnelde realisatie van de verstedelijkingsopgave. Ook in de bouw beperkt de provincie haar CO2-uitstoot bij traditionele materialen zoals beton en staal en meer gebruik van materialen met een lage CO2-uitstoot. Circulair bouwen richt zich op circulariteit van materialen én het bouwproces. Hierbij zijn de bouwproducten van nu de grondstoffen van later. Het sluiten van de afvalkringloop (dus geen nieuw afval creëren) staat hierbij centraal. Bij biobased bouwen zijn materialen gemaakt van hernieuwbare grondstoffen. In het bouwproces wordt rekening gehouden met modulair & losmaakbaar bouwen om het hergebruik in de toekomst te vergemakkelijken.
De Provincie Zuid-Holland wil emissieloze oplossingen voor zowel de bouwfase als de gebruiksfase van het stedelijk gebied bevorderen om daarmee te komen tot een duurzaam toekomstbestendige inrichting van de bebouwde leefomgeving. Het gaat daarbij primair om het beperken van de uitstoot van CO2 en NOx, en daarnaast om de uitstoot van andere, voor de gezondheid schadelijke stoffen zoals fijnstof.
Het gebruik van meer regenwater voor huishoudelijke doeleinden, zoals de was en het doorspoelen van toiletten kan tot significante drinkwaterbesparing leiden. Informatie hierover wordt onder andere gegeven door de Vereniging van waterbedrijven in Nederland (Vewin).
De fysieke leefomgeving heeft een grote invloed op de gezondheid en veiligheid van de inwoners van Zuid-Holland. De provincie streeft daarom de bebouwing zo in te richten dat deze uitnodigt tot gezond gedrag, zoals sport en beweging. Waarbij een goede milieukwaliteit wordt bevorderd en de leefomgeving wordt beschermd tegen hinder en risico’s.
Tot slot leidt energiepositief bouwen tot minder druk op het open landschap voor het realiseren van grootschalige vormen van hernieuwbare opwekking van elektriciteit.
Slim en effectief koppelen van eisen helpt om de juiste beslissingen te nemen voor een prettige, gezonde en veilige leefomgeving op alle ontwikkellocaties in Zuid-Holland. Naast inzet van het ruimtelijk instrumentarium zet de provincie ook in op kennisontwikkeling, kennisuitwisseling, coalitievorming en het beschikbaar stellen van subsidies. Zo werkt Zuid-Holland aan de ontwikkeling van de bebouwde leefomgeving waar de provincie de komende decennia nog steeds trots op kan zijn.
MMM
Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
NNN
De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
De provincie wil de schaarse ruimte in de stedelijke en landelijke gebieden optimaal beschermen en benutten voor de verschillende opgaven in de fysieke leefomgeving. Daarbij gaat kwaliteit boven kwantiteit, houdt de provincie rekening met het water- en bodemsysteem en zet zij in op zowel het verbeteren van de ruimtelijke kwaliteit als het bereiken en in stand houden van een veilige en gezonde fysiekeen aantrekkelijke leefomgeving.
In haar rol als gebiedsregisseur en vanuit de verantwoordelijkheid voor een goede ruimtelijke ordening, weegt de provincie zorgvuldig af welke ruimtelijke ontwikkelingen op welke plek wenselijk zijn. Daarbij stuurt zij op:
Integrale ruimtelijke keuzes
De provincie wil voorbereid zijn op de toekomst en daarvoor integrale keuzes maken die bijdragen aan het vergroten van de brede welvaart in gebieden.
Ruimtelijke kwaliteit en landschap
De provincie zet in op het behouden en versterken van de ruimtelijke kwaliteit van de landschappen en het stedelijk gebied in Zuid-Holland.
Groenblauwe netwerken
De provincie wil dat toegankelijke en hoogkwalitatieve groenblauwe netwerken in en tussen steden en landschappen in Zuid-Holland tot stand komen.
Toekomstbestendige stedelijke ontwikkeling
De provincie streeft naar een toekomstbestendige en gezonde stedelijke ontwikkeling in Zuid-Holland, met een compact, klimaatbestendig en kwalitatief hoogwaardig bebouwd gebied, waarbij de ruimte zuinig en meervoudig wordt gebruikt en zo min mogelijk bodem wordt bedekt.
Vitaal landelijk gebied
De provincie zet in op een klimaatbestendig en zorgvuldig ruimtegebruik in het landelijk gebied van Zuid-Holland, zodat de vitaliteit verbetert en voldoende ruimte beschikbaar blijft voor landbouw, natuur en recreatie en voor de energie-, water-, klimaat- en groenopgaven.
Toekomstbestendige ruimtelijke ontwikkeling
De provincie streeft naar een toekomstbestendige ruimtelijke ontwikkeling waarbij de beperkt beschikbare ruimte beter en efficiënter wordt benut. Bestaande steden en dorpen ontwikkelen zich hierbij optimaal binnen de ruimte die daarvoor al is gereserveerd. Tegelijkertijd wil de provincie de kwaliteiten van het landschap behouden en versterken en ruimte beschikbaar houden voor het realiseren van prioritaire opgaven die voorwaardelijk zijn voor een toekomstbestendige ontwikkeling van Zuid-Holland.
Ruimtelijke kwaliteit en landschap
De provincie wil de ruimtelijke kwaliteit van stedelijke en landelijke gebieden behouden en versterken. Dit geldt in principe voor het grondgebied van de gehele provincie, dat wil zeggen zowel voor de bebouwde als onbebouwde ruimte. Ruimtelijke kwaliteit is het resultaat van goede ruimtelijke ordening en samenspel van toekomstwaarde, gebruikswaarde en belevingswaarde. Ruimtelijke ontwikkelingen moeten niet alleen functioneel zijn, maar ook duurzaam houdbaar (of bewust tijdelijk) en in hun uiterlijke verschijning positief bijdragen aan de kwaliteit van de omgeving.
Groenblauw netwerk
De provincie streeft naar een voor mens en dier toegankelijk, hoogkwalitatief en robuust groenblauw netwerk binnen en tussen steden, dorpen en landschappen. Dit groenblauw netwerk kan tegen een stootje en draagt bij aan een aantrekkelijk, natuurinclusief, gezond en klimaatbestendig Zuid-Holland.
Ontwikkelingen houden rekening met water en bodem
In het licht van klimaatverandering, bodemdaling en toenemende druk op de leefomgeving is het essentieel dat water en bodem een centrale rol spelen in de ruimtelijke ordening van Zuid-Holland. Rekening houden met water en bodem betekent dat bij het plannen en inrichten van gebieden de natuurlijke kenmerken en draagkracht van het landschap leidend zijn. Dit vraagt om een fundamentele omslag: niet langer aanpassen aan de ruimtewensen van mens en economie, maar bouwen en ontwikkelen binnen de grenzen die water- en bodemsystemen stellen. Dat betekent dat ruimte die nodig is voor het water- en bodemsysteem vrij wordt gehouden van ruimtelijke functies die daar niet mee gecombineerd kunnen worden. En dat ruimtelijke functies tijdig anticiperen op onvermijdbare veranderingen in bodem- en watercondities die niet meer kunnen worden opgevangen, gemitigeerd of voorkomen.
OOO
De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
De provincie streeft naar een toekomstbestendige ruimtelijke ontwikkeling waarbij de beperkt beschikbare ruimte beter en efficiënter wordt benut en de juiste functie op de juiste plek landt. Bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen hanteert de provincie het water- en bodemsysteem daarom als meer sturend. Met het oog op het vergroten van de brede welvaart in Zuid-Holland krijgen gezondheid, kwaliteit en veiligheid van de leefomgeving meer prioriteit bij het maken van ruimtelijke keuzes. Bestaande steden en dorpen dienen zich zo optimaal mogelijk te ontwikkelen binnen de ruimte die daarvoor al is gereserveerd, waarbij aandacht is voor hoogwaardig kwalitatieve stedebouw, publieke ruimte, bereikbaarheid, sociale cohesie en lokale economie.
Daarnaast wordt ook ruimte geboden aan "straatje erbij en ertussen". Tegelijkertijd wil de provincie de kwaliteiten van het landschap behouden en versterken. Dat doet ze door de onbebouwde ruimte beter tegen stedelijke ontwikkelingen te beschermen. Met de onbebouwde ruimte wordt het landelijk gebied bedoeld buiten Bestaand Stads en Dorpsgebied. Zo blijft er ruimte beschikbaar voor het realiseren van prioritaire opgaven die voorwaardelijk zijn voor een toekomstbestendige ontwikkeling van Zuid-Holland. Deze opgaven richten zich op het bevorderen van:
Een toekomstbestendige en veerkrachtige landbouwsector;
Een robuust en klimaatadaptief water- en bodemsysteem;
Een duurzaam en toekomstbestendig systeem voor energie- (drink)watervoorziening;
En natuurherstel t.b.v. behoud en verbetering van de biodiversiteit.
Bij de realisatie van deze prioritaire opgaven dienen kansen voor combinaties met extensieve, groene recreatie, zoals het toevoegen van wandel- en fietspaden en het verbeteren van de toegankelijkheid van het gebied voor bewoners en recreanten, zoveel mogelijk benut te worden om de kwaliteiten van het landschap beter ervaarbaar te maken en zo bij te dragen aan de brede welvaart in Zuid-Holland.
Omdat deze en andere opgaven allemaal om ruimte vragen, neemt de druk op de fysieke leefomgeving in zowel het bestaande stads- en dorpsgebied als in het landelijke gebied steeds verder toe. Het is daarom noodzakelijk om nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen in hun bovenlokale context te bezien. Door op bovenlokaal niveau af te stemmen hoeven deze opgaven niet allemaal op gelijke manier in ieder gebied te landen en kunnen ze afhankelijk van de kwaliteiten en draagkracht van de diverse landschapstypen evenwichtig verdeeld en waar mogelijk gecombineerd worden. De provincie hanteert hiervoor een integrale en gebiedsgerichte aanpak, waarbij ze met de regio afstemt en belangen weegt om tot een nieuwe balans te komen. Ruimtelijke ontwikkelingen dragen zo bij aan een veilige, gezonde en aantrekkelijke leefomgeving.
In de afgelopen 50 jaar is het ruimtegebruik in Zuid-Holland sterk veranderd. Zo is er veel ruimte geboden aan ontwikkelingen op het gebied van wonen en werken. Dit heeft geresulteerd in een verdubbeling van de totale oppervlakte voor woon- en werkmilieus (inclusief voorzieningen) terwijl het aantal inwoners in diezelfde periode met ‘slechts’ 25% is toegenomen en het aantal banen per hectare bebouwd gebied met 35% is gedaald. De bebouwde ruimte in Zuid-Holland wordt relatief gezien dus steeds minder intensief benut. Een tegengestelde beweging is zichtbaar in de sterk afgenomen onbebouwde ruimte die als gevolg van diverse nieuwe ruimtevragers, voor met name landbouwkundig gebruik, intensiever moet worden benut.
Dit zorgt voor een toenemende druk op de onbebouwde ruimte wat een nadelig effect kan hebben op de kwaliteit van de fysieke leefomgeving als geheel. Daarbij is die fysieke leefomgeving ook kwetsbaar voor de gevolgen van klimaatverandering, zoals toenemende weersextremen verzilting, bodemdaling en zeespiegelstijging. Ook zijn er in Zuid-Holland uitdagingen op het gebied van onder andere (drink)water beschikbaarheid, energievoorziening, natuur en recreatie.
Voor een toekomstbestendig Zuid-Holland is het daarom belangrijk dat er wordt ingezet op een hoogwaardig, optimaal ingericht stedelijk gebied voor veilig en gezond wonen en werken en dat er voldoende ruimte beschikbaar blijft voor de ontwikkeling van een toekomstbestendige en veerkrachtige landbouwsector, een robuust en klimaatadaptief water- en bodemsysteem, een duurzaam en toekomstbestendig systeem voor energie- (drink)watervoorziening en natuurherstel t.b.v. behoud en verbetering van de biodiversiteit; waar mogelijk gecombineerd met extensieve, groene recreatie.
De provincie is verantwoordelijk voor een goede ruimtelijke ordening op het provinciale en regionale schaalniveau. Zij weegt zorgvuldig af welke ruimtelijke ontwikkelingen op welke plek wenselijk zijn en draagt zo bij aan een evenwichtige toedeling van functies aan locaties (ETFAL) en de bedoeling van de Omgevingswet. De provincie heeft hierin een coördinerende taak en maakt daarvoor integrale afwegingen en keuzes die bijdragen aan een toekomstbestendige ruimtelijke ontwikkeling. Daarbij stuurt de provincie op het bereiken en in stand houden van een veilige en gezonde fysieke leefomgeving en het verbeteren van de ruimtelijke kwaliteit in gebieden.De provincie heeft daarbij de rol van gebiedsregisseur en gebiedsautoriteit.
Inzet ruimtelijke ontwikkelingen
Voor elke ruimtelijke ontwikkeling geldt dat deze bijdraagt aan de realisatie van voornoemde prioritaire opgaven die voorwaardelijk zijn voor een toekomstbestendige ontwikkeling van Zuid-Holland. De inzet is gericht op kwaliteit en selectieve groei: de prioritaire opgaven zijn randvoorwaarde, beperk het bouwen buiten bestaand stads- en dorpsgebied en stuur op het verbeteren van de ruimtelijke kwaliteit en brede welvaart.
Deze inzet is uitgewerkt in de volgende drie beleidslijnen:
A. Uitgangspunten voor een toekomstbestendige ruimtelijke ontwikkeling;
B. Ruimtelijke keuzes in de onbebouwde ruimte;
C. Groen en gezond intensiveren in steden en dorpen.
Deze beleidslijnen zijn hieronder nader uitgewerkt en ook opgenomen in de verordening.
A. Uitgangspunten voor een toekomstbestendige ruimtelijke ontwikkeling
De provincie zet bij nieuwe ontwikkelingen zoveel mogelijk in op integrale planvorming met specifieke aandacht voor de toekomstbestendigheid van gebieden. Al gevestigde belangen in bestaand gebruik worden hierin altijd meegewogen net als de maatschappelijke kosten en baten op korte en lange termijn. Om te kunnen beoordelen of een ontwikkeling past bij de toekomstbestendige ruimtelijke ontwikkeling, hanteert de provincie de volgende uitgangspunten:
Verdere bebouwing of verharding van de onbebouwde ruimte wordt zoveel mogelijk voorkomen;
Zuinig en meervoudig ruimtegebruik is de standaard bij elke ontwikkeling;
Water en bodem zijn richtinggevend voor ruimtelijke plannen. De provincie hanteert hiervoor de ‘Signaleringskaart klimaatrisico's voor bouwactiviteiten’;
Energie-infrastructuur en de aanwezige en benodigde capaciteit zijn richtinggevend voor ruimtelijke plannen. De provincie hanteert hiervoor het ‘Toekomstbeeld Energiesysteem Zuid-Holland 2050’;
Ontwikkelingen dragen bij aan het verbeteren van de ruimtelijke kwaliteit. Het provinciaal beleid voor ruimtelijke kwaliteit is uitgewerkt in de beleidskeuze ‘ruimtelijke kwaliteit en landschap’;
Ontwikkelingen dragen conform de Omgevingswet bij aan het bereiken en in stand houden van een veilige en gezonde fysieke leefomgeving en in bredere zin aan het vergroten van brede welvaart;
Waterschappen, netbeheerders, veiligheidsregio’s en GGD’en worden vroegtijdig in de gelegenheid gesteld om vanuit hun expertise te adviseren over gewenste maatregelen voor toekomstbestendige ruimtelijke plannen en ruimtelijke afwegingen.
B. Ruimtelijke keuzes in de onbebouwde ruimte
1. Ruimte voor prioritaire opgaven
Voor een toekomstbestendig Zuid-Holland is het belangrijk dat er voldoende ruimte beschikbaar blijft voor de ontwikkeling van een toekomstbestendige en veerkrachtige landbouwsector, een robuust en klimaatadaptief water- en bodemsysteem, een duurzaam energiesysteem, een toekomstbestendige (drink)watervoorziening en voor natuurherstel t.b.v. behoud en verbetering van biodiversiteit. Bij de realisatie van deze prioritaire opgaven moet er aandacht zijn voor de bereikbaarheid van het landelijk gebied en dienen kansen voor combinaties met extensieve groene recreatie, zoals het toevoegen van wandel- en fietspaden en het verbeteren van de toegankelijkheid van het gebied voor bewoners en recreanten, zoveel mogelijk benut te worden om de kwaliteiten van het landschap beter ervaarbaar te maken en zo bij te dragen aan de brede welvaart in Zuid-Holland.
De provincie stelt dat deze opgaven voorwaardelijk zijn voor een toekomstbestendig Zuid-Holland. Als deze opgaven niet kunnen worden gerealiseerd, dan belemmert dat de realisatie van andere belangrijke opgaven. Om nu en in de toekomst plek aan de prioritaire opgaven te kunnen blijven bieden kiest de provincie ervoor om de onbebouwde ruimte beter tegen stedelijke ontwikkelingen te beschermen.
Voor de provinciale inzet op deze prioritaire opgaven wordt primair naar de volgende hieraan gerelateerde beleidsdoelen en hun onderliggende beleidskeuzes verwezen:
Toekomstbestendige landbouw;
Klimaatbestendig Zuid-Holland;
Leven met water;
Energietransitie;
Gezonde natuur;
Duurzame en veilige bereikbaarheid voor iedereen;
Bevorderen recreatie, duurzaam toerisme en sport.
2. Bescherming onbebouwde ruimte
In de bescherming van de onbebouwde ruimte vragen sommige specifieke gebieden nadrukkelijk aandacht vanwege bijzondere waarden. Het gaat hierbij om: Natura 2000-gebieden, het Natuurnetwerk Nederland, de graslanden in de Bollenstreek, de Kroonjuwelen Cultureel Erfgoed, belangrijke en kansrijke weidevogelgebieden en recreatiegebieden. Daarnaast is de provincie voornemens om waardevolle agrarische gebieden te beschermen en rondom Natura2000-gebieden maatregelen te nemen om drukfactoren op deze natuurgebieden te verminderen, met waar nuttig en noodzakelijk overgangszones.
De provincie wil dat nieuwe bebouwing en verharding voor alle opgaven zoveel mogelijk in bestaand stads- en dorpsgebied wordt gerealiseerd inclusief ruimte voor een passende bereikbaarheid. Alleen als dat niet mogelijk is, kan hiervoor ruimte worden gezocht in het beschermingsgebied onbebouwde ruimte. Daarbij geldt dat prioritaire opgaven (inclusief mogelijk noodzakelijke bebouwing/verharding zoals bijvoorbeeld zoekgebieden wind en zon) in het betreffende gebied voorrang hebben boven andere opgaven.
Het ‘Beschermingsgebied onbebouwde ruimte’ is als werkingsgebied opgenomen in de provinciale verordening. In paragraaf 7.3.6 en paragraaf 7.3.8 zijn de regels opgenomen die binnen dit werkingsgebied van toepassing zijn. Het beschermingsgebied onbebouwde ruimte omvat alle ruimte buiten bestaand stads- en dorpsgebied minus glastuinbouwgebieden, havens en solitaire bedrijventerreinen. Binnen het beschermingsgebied is de ruimte voor verdere bebouwing beperkt. De uitzonderingen hierop zijn onder B3 benoemd.
3. Uitzonderingen voor stedelijke ontwikkelingen in de onbebouwde ruimte
Een stedelijke ontwikkeling is een ontwikkeling of uitbreiding met stedelijke functies: denk hierbij aan een bedrijventerrein, zeehaventerrein, woningbouwlocatie, kantoren, detailhandelsvoorziening of een andere stedelijke voorziening. Hiertoe behoren ook stadsparken, begraafplaatsen, sportvelden, volkstuinen en verblijfsrecreatie.
De volgende stedelijke ontwikkelingen zijn mogelijk in het ‘beschermingsgebied onbebouwde ruimte’:
Noodzakelijke stedelijke ontwikkelingen
Voor nieuwe stedelijke ontwikkelingen die aantoonbaar noodzakelijk zijn voor de realisatie van opgaven van groot maatschappelijk belang kan de provincie een uitzondering maken. De provincie kan hiertoe besluiten op basis van een integraal afgewogen ruimtelijk plan en een goede motivering waarom het betreffende belang zwaarder weegt dan andere belangen en opgaven in het betreffende gebied. Dit vraagt zorgvuldigheid en maatwerk. Randvoorwaarden hierbij zijn dat, naast een aantoonbaar belang, de ruimte voor de noodzakelijke stedelijke ontwikkeling niet in het bestaand stads- en dorpsgebied kan worden gevonden en dat deze ontwikkeling rekening houdt met bijbehorende investering in infrastructuur en mede bijdraagt aan de realisatie van de prioritaire opgaven in het beschermingsgebied onbebouwde ruimte.
De realisatie van kleinschalige buitenstedelijke bouwlocaties (tot 3 hectare)
Dit betreft een uitzondering voor ‘straatje erbij en ertussen’, voor kleinschalige uitbreiding van lokale bedrijvigheid, voor kleinschalige ontwikkelingen van het type ‘inpassen’ (artikel 7.43 uit de verordening) en voor de realisatie van bouwlocaties conform vigerende afspraken.
De realisatie van grote buitenstedelijke bouwlocaties (3 hectare locaties)
Dit betreft stedelijke ontwikkelingen groter dan 3 hectare die in de verordening zijn genoemd in bijlage IX, onder B, en waarvan de geometrische begrenzing indicatief is vastgelegd in bijlage II.
Indien een grote buitenstedelijke bouwlocatie niet benut wordt, dan is het onder bepaalde voorwaarden mogelijk om deze te ruilen voor een andere locatie met dezelfde functie mits dit bijdraagt aan een snellere realisatie of tot een beter ruimtegebruik leidt. De locatie moet passend zijn binnen de kaders van het Omgevingsbeleid. Het eindoordeel over het opnemen van nieuwe 3 hectare locaties ligt bij de provincie, ook wanneer het een ruillocatie betreft. Eventuele nieuwe 3 hectare locaties worden door de provincie integraal afgewogen en afhankelijk daarvan opgenomen op de lijst, vóórdat de gemeente de procedure tot wijziging van het Omgevingsplan start. Het accent ligt op het realiseren van de huidige 3 hectare locaties.
Als een locatie is opgenomen op de 3 hectare lijst betekent dit dat de provincie op hoofdlijnen geen ruimtelijk bezwaar heeft tegen de ontwikkeling. De gemeente dient, bij de verdere detaillering van de ontwikkeling in het kader van het omgevingsplan, rekening te houden met het provinciaal omgevingsbeleid.
Uitgangspunt voor locaties die op de 3 hectare lijst zijn opgenomen, is dat het moet gaan om reële ontwikkelingen. Dit betekent dat de locaties binnen 10 jaar planologisch-juridisch zeker moeten zijn. Voor alle locaties geldt dat deze jaarlijks gemonitord worden in de reguliere gesprekken (wonen en economie) met gemeenten. Voor de ontwikkeling van werklocaties wordt ook in regionaal verband de voortgang besproken. Als er bij bespreking geen zicht is op voldoende voortgang moet worden bezien of de locatie nog toegevoegde waarde heeft, zodat er eventueel ruimte ontstaat voor een andere nieuwe locatie die sneller gerealiseerd kan worden of tot een beter ruimtegebruik leidt.
In de toelichting op bijlage IX is aangegeven welke toekomstige toevoegingen nog mogelijk kunnen zijn.
C. Groen en gezond intensiveren in steden en dorpen
Nieuwe stedelijke ontwikkelingen vinden zoveel mogelijk plaats in bestaande steden en dorpen. Ook hierbij staan gezondheid, kwaliteit en veiligheid voorop. Daarom zet de provincie in op ‘groen en gezond intensiveren’. De provincie bouwt hiermee voort op de verstedelijkingsstrategie van de Zuidelijke Randstad, die uitgaat van binnenstedelijk verdichten en bouwen op goed bereikbare plekken nabij Hoogwaardig Openbaar Vervoer (HOV). De provincie stuurt in steden en dorpen op het combineren van functies, op compact bouwen in hogere dichtheden, op de nabijheid van werk en voldoende maatschappelijke voorzieningen en op voldoende ruimte voor groen en bewegen in de woon- en leefomgeving.
De provincie hanteert de volgende uitgangspunten en afwegingen voor het groen en gezond intensiveren van de steden en dorpen:
1. Steden en dorpen bouwen compact en benutten daarvoor zo min mogelijk onbebouwde ruimte. Bij nieuwe ontwikkelingen vormt compact bouwen in hogere dichtheden met meervoudig ruimtegebruik en functiemenging het uitgangspunt. Gezien de schaarse ruimte in Zuid-Holland is dit noodzakelijk. De provincie geeft prioriteit aan het transformeren van bestaand stads- en dorpsgebied inclusief reeds geprogrammeerde grote buitenstedelijke bouwlocaties (3 hectare locaties) boven nieuwe uitbreidingen. Nieuwe stedelijke ontwikkelingen vinden primair plaats binnen bestaande steden en dorpen. Verdichting gaat daarbij nadrukkelijk niet alleen over het toevoegen van woningen, maar ook over het versterken van lokale gemeenschappen, bijbehorende economische functies en het vergroten van het draagvlak voor nieuwe en bestaande voorzieningen. Daarbij kan verdichting bijdragen aan een efficiënter gebruik van bestaande infrastructuur en het versterken van het openbaar vervoer. Dit vereist zorgvuldige planning en vormgeving om de leefbaarheid te waarborgen, met daarbij specifiek ook aandacht voor groen en openbare ruimte. Zo zorgt verdichting voor een extra impuls voor bestaande steden en dorpen. Stedelijke ontwikkelingen die zijn toegestaan in het beschermingsgebied onbebouwde ruimte worden aangrenzend aan bestaande steden en dorpen gerealiseerd. Zo ontstaat een compact en samenhangend bebouwd gebied en wordt versnippering van de onbebouwde ruimte voorkomen. Met het oog op een zorgvuldig gebruik van de ruimte en het optimaliseren van woningbouwplannen stuurt de provincie op het bouwen in hogere dichtheden met minimaal 33 woningen per hectare. Waarbij wordt ingezet op meer betaalbare en sociale woningen, meer variatie in woningtypen en ruimte voor experiment. Door daarbij met passende parkeernormen te werken kunnen per hectare meer woningen worden gerealiseerd en kan extra aandacht uitgaan naar de inrichting van de buitenruimte.
2. Stedelijke ontwikkelingen dragen optimaal bij aan het vergroten van de gezondheid, biodiversiteit en klimaatbestendigheid. De provincie wil dat stedelijke ontwikkelingen rekening houden met de mogelijkheden en beperkingen van het water- en bodemsysteem en hanteert daarvoor de ‘Signaleringskaart klimaatrisico’s voor bouwactiviteiten’. De provincie vindt het belangrijk dat in samenhang met stedelijke ontwikkelingen ook robuuste en klimaatadaptieve recreatie- en natuurgebieden en groenblauwe netwerken worden gerealiseerd. En dat er voldoende groen en ruimte is om te spelen en bewegen in wijken en dorpen. Voor de aanwezigheid van groen gaat de provincie uit van de richtlijn 3‑30‑300: 3 bomen zichtbaar vanuit elk huis, 30% bladerdek in de buurt en 300 meter afstand van het huis naar een park of groene ruimte.
3. Uitgangspunt is dat wonen, werken en voorzieningen onderling nabij en goed bereikbaar zijn. De provincie vindt het belangrijk dat iedereen kan meedoen en werk en voorzieningen kan bereiken. Daarom stimuleert de provincie de nabijheid en bereikbaarheid van werk en voldoende maatschappelijke voorzieningen in steden en dorpen, zoals voor eerstelijnsgezondheidszorg (zoals huisartsen), onderwijs, cultuur, sport en recreatie. De provincie sluit hiervoor aan bij de planologische concepten van de gezonde stad, de 15-minuten stad en 30-minuten regio. Bij nieuwe stedelijke ontwikkelingen is het gewenst referentiewaarden voor voorzieningen te betrekking bij die planvorming. Door gebruik te maken van referentiewaarden kan vroegtijdig en op een eenduidige wijze in beeld worden gebracht wat de situatie is met betrekking tot de beschikbare ruimte voor de verschillende voorzieningen. Referentiewaarden kunnen ook mede uitgangspunt zijn voor gemeentelijk beleid over voorzieningen. De provincie vraagt gemeenten om in woningbouwplannen specifiek rekening te houden met voldoende ruimte voor eerstelijnsgezondheidszorg, waaronder huisartsen. De provincie zet in op een hiërarchie van complementaire knooppunten en centra met een goede onderlinge bereikbaarheid. Voor levendige en dynamische centra is het van belang dat centrumfuncties, zoals bioscopen, theaters, musea, detailhandel en horeca, in de centra worden geaccommodeerd en niet in de periferie. De aard en omvang van deze voorzieningen moet aansluiten bij de aard en omvang van de locatie. Een megabioscoop hoort bijvoorbeeld dus niet thuis in een wijk- , stadsdeelcentrum of bedrijventerrein.
4. Nieuwe stedelijke ontwikkelingen houden rekening met de bereikbaarheid. Door nieuwe stedelijke ontwikkelingen neemt de congestie op de (hoofd)wegen verder toe. Dit vraagt ruimte en investeren in een passende mobiliteit. Investeringen in de infrastructuur en de uitbreiding van hoogwaardig openbaar vervoer gaan hand in hand met de stedelijke verdichting. Hierbij geldt de STOMP-voorkeursvolgorde voor duurzame mobiliteit: eerst stappen, dan trappen, openbaar vervoer, mobiliteitsdiensten en tot slot de privéauto. Dit houdt in dat lopen, fietsen en OV meer prioriteit krijgen waardoor de druk op de autowegen vermindert. Naast voldoende ruimte voor lopen en fietsen is het hierbij van belang dat wonen en werken zoveel mogelijk plaatsvinden nabij hoogwaardig openbaar vervoer (HOV) en dat juist daar de hoogste dichtheden en nabijheid van voorzieningen worden gerealiseerd. Meer mensen kunnen dan gebruikmaken van het openbaar vervoer. De inzet is een beweegvriendelijke leefomgeving en een bereikbaar Zuid-Holland. Naast lagere parkeernormen is het van belang om ook flankerende maatregelen te treffen zoals parkeren op afstand, nabijheid van voorzieningen, deelmobiliteit, heldere communicatie over het mobiliteitsconcept en parkeerregulering. Om hierop te sturen stelt de provincie parkeernormen die in de Omgevingsverordening (ZHOV) in detail zijn omschreven.
5. Stedelijke ontwikkelingen zijn adaptief en toekomstbestendig. De provincie vindt het belangrijk dat ontwikkelingen in steden en dorpen rekening houden met veranderingen en daarop anticiperen. Denk daarbij aan klimaatverandering, demografische ontwikkelingen en geopolitieke verschuivingen. Zo zijn met een goede ruimtelijke inrichting de mogelijke gevolgen van toenemende hitte of extreme neerslag te beperken en kan vooraf worden nagedacht over vluchtplaatsen en evacuatieroutes. In het bijzonder is aandacht nodig voor de vitale infrastructuur, zodat iedereen toegang houdt tot basisvoorzieningen als elektriciteit, schoon drinkwater, internet en medische zorg. Bij woningbouw wordt geanticipeerd op toekomstige woonbehoeften, zoals de toenemende vraag naar woonruimte met nabijheid van voorzieningen voor ouderen. Gebouwen worden flexibel en multifunctioneel gebouwd, zodat ze eenvoudig van functie kunnen veranderen en kunnen worden aangepast aan een veranderende vraag. De bestaande woningvoorraad wordt optimaal benut. Dit kan onder andere door te stimuleren dat woningen worden gesplitst, samengevoegd, opgetopt, uitgeplint en aangeplakt. Streven is om ook in de bestaande woningvoorraad voldoende betaalbare en sociale woningen toe te voegen voor starters, aandachts-groepen en ouderen.
Gebiedsgerichte keuzes voor verschillende landschapstypen
De provincie werkt toe naar ruimtelijke programma’s per gebied. Hierin wordt vastgelegd wat prioriteit heeft en waar en hoeveel ruimte er voor de verschillende opgaven wordt gereserveerd. Uitgangspunt hierbij is dat zorgvuldig wordt omgegaan met eventuele functiewijziging van landbouwgrond naar andere functies.
In een gebied kunnen meerdere landschapstypen met specifieke opgaven voorkomen. Afhankelijk van de kwaliteiten en draagkracht van de voorkomende landschapstypen kunnen de opgaven per gebied op verschillende manieren worden uitgewerkt. De provincie onderscheidt hierbij de volgende landschapstypen:
Naast bovengenoemde landschapstypen zijn door menselijk ingrijpen in hoogstedelijke en grootindustriële gebieden andere verschijningsvormen ontstaan, waarbij het oorspronkelijke landschap niet langer of nog slechts beperkt waarneembaar is. Daar waar nog aanwezig, kan de oorspronkelijke landschapsstructuur eventueel wel worden ingezet bij het werken aan oplossingen voor o.a. binnenstedelijke klimaatopgaven.
Specificering van de opgaven vindt plaats binnen de hiervoor gestelde kaders, in de gebiedsprocessen en in de integrale gebiedsprogramma’s die samen met de regionale partners worden uitgewerkt en in het provinciale Omgevingsbeleid verankerd.
Maatwerk
De regionale gebiedsprogramma’s kunnen leiden tot afspraken over aanpassing van het provinciale Omgevingsbeleid of toepassing van flexibiliteitsbepalingen binnen de kaders van het provinciale Omgevingsbeleid.
De provincie wil de ruimtelijke kwaliteit haar landschappen en stedelijk gebied behouden en versterken. Dit geldt in principe voor het grondgebied van de gehele provincie, dat wil zeggen zowel de groene ruimte als de bebouwde ruimte. Ruimtelijke kwaliteit is het evenwicht en samenspel van toekomstwaarde, gebruikswaarde en belevingswaarde. Ruimtelijke ontwikkelingen moeten niet alleen functioneel zijn, maar ook duurzaam houdbaar (of bewust tijdelijk) en in hun uiterlijke verschijning op een positieve manier bijdragen aan de kwaliteit van de omgeving.
De provincie zet in op het verbinden van bestaande gebiedskwaliteiten met nieuwe ontwikkelingen waarbij bestaande kwaliteiten worden beschermd en versterkt en nieuwe kwaliteiten worden toegevoegd.
Door in te zetten op ruimtelijke kwaliteit wil de provincie het volgende bereiken:
Toekomstwaarde: Verbinden van historische kenmerken van Zuid-Holland met de nieuwe opgaven om deze in de toekomst te kunnen blijven beschermen, benutten en beleven.
Gebruikswaarde: Bevorderen van een weloverwogen locatiekeuze met maatschappelijke meerwaarde, ontwerp en inpassing van nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen;
Belevingswaarde: De bestaande verscheidenheid van de landschappen en het stedelijk gebied in Zuid-Holland versterken en zo de belevingswaarde vergroten.
De provincie wil blijvend aandacht vragen voor ruimtelijke kwaliteit en het een integraal onderdeel laten zijn bij de planvorming. Dit geldt vanzelfsprekend ook voor de eigen projecten. Initiatiefnemers worden gestimuleerd om te komen tot plannen met ruimtelijke kwaliteit en zo een bijdrage te leveren aan de kwaliteit van de leefomgeving. Vanwege het grote belang dat de provincie hecht aan ruimtelijke kwaliteit is deze een onderdeel van de omgevingsverordening.
De provincie staat voor een groot aantal opgaven, zoals het vergroten van de veerkracht van watersystemen, de realisatie van het Natuurnetwerk Nederland, de aanpassingen in de landbouw, de opgaven voor wonen en werken, de ontwikkeling van duurzame energienetwerken en de verbetering van het wegen-, openbaar vervoer- en fietsnetwerk.
De opgaven kunnen worden gezien als bedreiging van de ruimtelijke kwaliteit. De provincie wil echter voorkomen dat de ruimtelijke kwaliteit achteruitgaat. De provincie zet daarom in op het leggen van nieuwe verbindingen tussen bestaande gebiedskwaliteiten en nieuwe ontwikkelingen, maar ook tussen oud en nieuw, tussen snel en traag en tussen stad en land. De ambitie is om een kwaliteitsontwikkeling in gang te zetten, waarbij elk project, elke ontwikkeling bijdraagt aan de versterking van de ruimtelijke kwaliteit van de leefomgeving. Ruimtelijke kwaliteit wordt daarmee een vanzelfsprekend resultaat van handelen.
Voor de provincie is het ontwikkelen met ruimtelijke kwaliteit van groot belang: het draagt bij aan een gezonde en leefbare omgeving. Door in te zetten op ruimtelijke kwaliteit kan de provincie integraal sturen op het verbeteren van de leefomgeving van mens, plant en dier. Door opgaven te combineren in een integraal ruimtelijk ontwerp, te zoeken naar nieuwe functiecombinaties en nieuwe gebruiksvormen te faciliteren kunnen oplossingen worden geboden voor de vraagstukken waar de provincie voor staat.
De provincie heeft hierin een regierol op (boven)regionaal schaalniveau om verschillende opgaven in een gebied te signaleren en kansen voor combinaties te zien. Soms is het niet mogelijk om alle functies in een gebied te combineren, dan moeten keuzes gemaakt worden. Een ontwerpgerichte, onderzoekende benadering wordt daarbij als hulpmiddel ingezet.
Het ruimtelijk kwaliteitsbeleid van de provincie bestaat uit drie met elkaar samenhangende onderdelen: de Kwaliteitskaart, de typering van ruimtelijke ontwikkelingen (passendheid) en de beschermingscategorieën. Deze vormen een hulpmiddel om te komen tot plannen met ruimtelijke kwaliteit.
De Kwaliteitskaart
De Kwaliteitskaart
De Kwaliteitskaart geeft een beschrijving van de gebiedskenmerken en kwaliteiten van Zuid-Holland. Bij elk gebiedskenmerk zijn richtpunten geformuleerd, waar rekening mee moet worden gehouden. De Kwaliteitskaart met de bijbehorende richtpunten zijn een middel om vroeg in het planvormingsproces een integrale afweging te maken die de ruimtelijke kwaliteit ten goede komt.
De kaartKwaliteitskaart is opgebouwd uit vier lagenkaarten:
laag van de ondergrond
laag van de natuur- en cultuurlandschappen
laag van de stedelijke occupatie
laag van de cultuurhistorie
Alle lagenkaarten hebben een relatie met elkaar. De laagkaart van de ondergrond gaat over de bodem en de natuurlijke landschapsvormende processen. De laagkaart van de cultuur- en natuurlandschappen behandelt de laag van het zichtbare landschap. Deze laagkaart wordt gevormd door eeuwenlang grondgebruik door de mens.
De laag kaart van de stedelijke occupatie bestaat uit het stedelijk weefsel van wonen, werken, voorzieningen en de onderlinge netwerken.
Tot slot gaat de laag kaart van de cultuurhistorie over de herkenbaarheid van de geschiedenis van Zuid-Holland.
Voor iedere plek kunnen één of meerdere lagenkaart van toepassing zijn. Het is dan ook van belang de lagen kaart en de bijbehorende richtpunten in samenhang te beschouwen.
De Kwaliteitskaart is een onderdeel van de verordening. Naast de Kwaliteitskaart beschikt de provincie over gebiedsprofielen voor de landelijke gebieden in Zuid-Holland, waarin de gebiedskenmerken per deelgebied en de ambities nader worden toegelicht. De gebiedsprofielen hebben de status van een handreiking en worden betrokken bij de beoordeling van plannen.
Typering van ruimtelijke ontwikkelingen (passendheid)
Typering van ruimtelijke ontwikkelingen (passendheid)
Sturen op ruimtelijke kwaliteit betekent voor de provincie richting en ruimte geven aan een optimale wisselwerking tussen ruimtelijke ontwikkelingen en gebiedskwaliteit De mate waarin de gemeenten beleidsvrijheid hebben om bij de toedeling van functies aan locaties keuzes te maken voor aanpassen en transformeren wordt mede bepaald door het ruimtelijk afwegingskader voor toekomstbestendige ruimtelijke ontwikkeling. De provincie beschermt de onbebouwde ruimte in het landelijk gebied en beperkt daartoe de mogelijkheden om deze verder te bebouwen, zodat er ruimte blijft voor de realisatie van prioritaire opgaven die voorwaardelijk zijn voor een toekomstbestendige ontwikkeling van Zuid-Holland, het gaat daarbij om de ontwikkeling van een toekomstbestendige en veerkrachtige landbouwsector, een robuust en klimaatadaptief water- en bodemsysteem, een duurzaam en toekomstbestendig systeem voor energie- (drink)watervoorziening en natuurherstel t.b.v. behoud en verbetering van de biodiversiteit; waar mogelijk gecombineerd met extensieve, groene recreatie.
Deze uitgangspunten zijn tevens in de Omgevingsverordening opgenomen De regels voor het beschermingsgebied onbebouwde ruimte en de regels voor ruimtelijke kwaliteit hebben betrekking op dezelfde gebieden. In grote lijnen kan gesteld worden dat eerstgenoemde regels gaan over “wat” en “waar” en laatstgenoemde regels over “hoe”. De regels voor het beschermingsgebied onbebouwde ruimte werken als een soort slagboom. Al bij de slagboom worden ontwikkelingen tegengehouden. Ontwikkelingen die wel door de slagboom mogen, worden vervolgens getoetst aan de regels en richtpunten voor ruimtelijke kwaliteit. Uitgangspunt is dat de ruimtelijke kwaliteit per saldo tenminste gelijk blijft.
Om te kunnen bepalen of een ruimtelijke ontwikkeling passend is, is vooral de ruimtelijke impact van belang. Ruimtelijke impact heeft betrekking op de grootte en schaal en op de intensiteit van het ruimtegebruik. Daarbij hanteert de provincie met het oog op de wisselwerking tussen gebiedskwaliteiten en ontwikkelingen twee uitgangspunten:
Een kleinschalige ontwikkeling heeft in beginsel minder ruimtelijke impact op gebiedskwaliteiten dan een grootschalige ontwikkeling en vraagt daarom weinig tot geen provinciale betrokkenheid.
Hoe hoger en specifieker de kwaliteit van een gebied is, des te groter is in beginsel de ruimtelijke impact en des te eerder raken ze provinciale doelen of belangen.
In dit licht wordt onderscheid gemaakt in drie soorten ontwikkeling: inpassen, aanpassen en transformeren.
- Inpassen
Inpassen
Dit betreft een ruimtelijke ontwikkeling die past binnen de bestaande gebiedsidentiteit en die past bij de aard en schaal van de omgeving. Een inpassing voorziet geen wijzigingen op structuurniveau en houdt rekening met de relevante richtpunten ruimtelijke kwaliteit, zodanig dat de ruimtelijke kwaliteit per saldo ten minste gelijk blijft.
De ontwikkeling speelt zich af op het niveau van een kavel. Een voorbeeld hiervan is de uitbreiding van een agrarisch bedrijf in het buitengebied of een woning in een lint. Bij inpassen veranderen bestaande structuren en kwaliteiten niet tot nauwelijks en wordt rekening gehouden met de relevante richtpunten ruimtelijke kwaliteit. De rol van de provincie is hier in principe beperkt, behalve in gebieden met een beschermingscategorie 1 en 2 (zie uitleg onder kopje beschermingscategorieën).
- Aanpassen
Nadrukkelijk wordt opgemerkt dat het bijbouwen van enkele woningen aan de rand van bestaand stads- en dorpsgebied of een open ruimte niet wordt beschouwd als ‘inpassing’. Verdere uitbreiding van het stads- en dorpsgebied, ziet de provincie als ‘aanpassing’ of ‘transformatie’ en is alleen mogelijk op een grote buitenstedelijke bouwlocatie of in de vorm van een ‘straatje erbij’ in beschermingscategorie 3.
Aanpassen
Dit betreft een ruimtelijke ontwikkeling die past binnen de bestaande gebiedsidentiteit maar die wijziging(en) op structuurniveau veroorzaakt. De ontwikkeling verandert landschappelijke structuren zoals groen en water of wegen, dijken en linten. Bewoners en gebruikers uit de bestaande omgeving merken duidelijk invloed van de nieuwe ontwikkeling. Een dergelijke ontwikkeling wordt alleen toegestaan mits de ruimtelijke kwaliteit per saldo ten minste gelijk blijft door zorgvuldige inbedding van de ontwikkeling in de omgeving, rekening houdend met de relevante richtpunten ruimtelijke kwaliteit. De rol van de provincie zal zich, afhankelijk van het type landschap en het type ontwikkeling, vooral richten op het toewerken naar een kwalitatief zo gunstig mogelijk resultaat. Omdat in deze gevallen niet aan (alle) richtpunten ruimtelijke kwaliteit kan worden voldaan, zijn ontwerp optimalisatie en aanvullende ruimtelijke maatregelen nodig om de ruimtelijke kwaliteit te behouden of te verbeteren.
- Transformeren
Transformeren
Dit betreft een ruimtelijke ontwikkeling die niet binnen de bestaande gebiedsidentiteit past. Het gaat om een verandering van een gebied van dusdanige aard en omvang dat er een nieuwander type landschap of stedelijk gebied ontstaat. Er ontstaat een nieuwe toekomst voor het gebied met een nieuwe gebiedsidentiteit. De impact van deze plannen op een gebied is groot. Dit is bijvoorbeeldEen dergelijke ontwikkeling wordt uitsluitend toegestaan als het geval bij uitleglocaties voor woningbouw en bedrijventerreinen ofpast in de aanleg van grootschalige recreatiegebieden. Een dergelijkebeleidskeuze toekomstbestendig ruimtelijke ontwikkeling wordt uitsluitend toegestaan mitsen vanuit beleid Ruimtelijke kwaliteit en landschap als de ruimtelijke kwaliteit van de nieuwe ontwikkeling is gewaarborgd door een integraal ontwerp. Daarin wordt behalve aan de ruimtelijke kwaliteit van het gehele gebied ook aandacht besteed aan de fysieke en visuele overgang naar de omgeving en de fasering in ruimte en tijd en wordt ook rekening gehouden met de relevante richtpunten ruimtelijke kwaliteit. In de meest verregaande vorm van transformatie is van de huidige identiteit niets meer zichtbaar. In alle gevallen is het belangrijk om aansluiting te zoeken bij structuren en patronen in de omgeving, bijvoorbeeld een bosrand, waterloop of woonlint. Het ontwerp kan gepaard gaan met aanvullende ruimtelijke maatregelen in de omgeving. Gelet op de omvang van de ontwikkeling kunnen dergelijke maatregelen – eenvoudiger dan bij aanpassen – onderdeel uitmaken van hetzelfde plan. Bij transformatieopgaven is bijna altijd een provinciaal doel of belang in het geding en zal de betrokkenheid van de provincie zich richten op een actieve behartiging van provinciale doelen en een kwalitatief optimaal resultaat.
Beschermingscategorieën
Beschermingscategorieën
De provincie kent een aantal kwetsbare gebieden en gebieden met een uitzonderlijke kwaliteit. Deze gebieden worden in zekere mate beschermd. Het gaat om de gebieden1) Gebieden met een landelijk karakter (Buitengebied)hoge natuurwaarden en/of cultuurhistorische waarden, 2) gebieden met een recreatieve functie (Recreatiegebied), gebieden die fungeren als groene ruimte tussen steden (Groene buffer) en gebieden met natuurwaarden en/of cultuurhistorische waarden.kansrijke weidevogelgebieden 3) gebieden met een landelijk karakter (Buitengebied), en De bescherming betekent niet dat er geen ontwikkelingen mogelijk zijn. Welk type ontwikkeling mogelijk is, hangt samen met de betreffende beschermingscategorie.
De provincie maakt onderscheid in de volgende drie beschermingscategorieën:
Beschermingscategorie 1: deze is van toepassing op Natuurwerk Nederland, Graslanden in de Bollenstreek, Belangrijk Weidevogelgebied en Kroonjuwelen Cultureel Erfgoed
In deze gebieden is een ruimtelijke ontwikkeling mogelijk als deze bijdraagt aan de bijzondere kwaliteit van het landschap. Zowel de gebiedsidentiteit als de daaraan bijdragende structuur beschouwt de provincie als uitzonderlijk of kwetsbaar. Initiatieven in beschermingscategorie 1 kunnen daarom alleen als deze vallen onder inpassen. Bovendien is het wenselijk dat deze inpassingsopgaven de structuur en de gebiedsidentiteit versterken. Alleen bij uitzonderlijke gevallen kan ervan worden afgeweken.
Beschermingscategorie 2: deze is van toepassing op: BelangrijkKansrijk weidevogelgebied –, Recreatiegebied –en Groene buffer
Deze beschermingscategorie beschermt de specifieke waarden van het desbetreffende gebied. Ruimtelijke ontwikkelingen mogen geen afbreuk doen aan deze waarden. Inpassen en aanpassen zijn onder voorwaarden toegestaan. Transformatieopgaven zijn uitgesloten in gebieden met beschermingscategorie 2.
>Belangrijk weidevogelgebied
De ambitie voor belangrijk weidevogelgebied is het behouden en versterken van de waarde van het gebied voor weidevogels. De waarden zijn: de weidevogeldichtheid en de potentie daarvoor, de aanwezige condities voor weidevogels zoals het graslandgebruik, de waterhuishouding met relatief hoge grondwaterstanden, de openheid en de rust van het gebied.
Ruimtelijke ontwikkelingen zijn alleen mogelijk als:
De kenmerken en de (potentiële) kwaliteiten van het weidevogelgebied in stand blijven of worden versterkt;
Oppervlakte, kwaliteit en samenhang van het gebied in stand blijven of worden vergoot.
>Recreatiegebied
De ambitie voor recreatiegebied is het behouden en versterken van de recreatieve kwaliteit, zoals de geschiktheid van het gebied voor recreatief gebruik voor diverse doelgroepen, de gebiedsidentiteit en de openbaarheid van het gebied.
Ruimtelijke ontwikkelingen zijn alleen mogelijk als:
De openbare toegankelijkheid behouden blijft of wordt vergoot;
Wordt aangesloten bij de recreatieve behoefte van diverse doelgroepen;
De landschappelijke en cultuurhistorische kenmerken worden versterkt;
Een bijdrage wordt geleverd aan de samenhang en diversiteit tussen de verschillende recreatiegebieden;
Wordt aangesloten op (stedelijke) groenblauwe structuren;
Recreatieve verbindingen behouden blijven of worden uitgebreid.
>Groene buffer/landschapspark
De ambitie voor groene buffer/landschapspark is het behouden en versterken van het groen/blauwe karakter van de groene ruimte tussen de steden in de Zuidvleugel. Ambitie is om de recreatieve kwaliteiten en de betekenis van de groene buffer/landschapspark voor natuur, water en landbouw nabij de steden te versterken. De stedelijke druk op de groene buffer is groot. Dit hangt samen met de ligging tussen en aan de rand van steden. Stedelijke functies zoals wonen, werken of intensieve recreatie kunnen in hoge mate afbreuk doen aan de groen/blauwe kwaliteiten van de groene buffer. Grootschalige stedelijke ontwikkeling is daarom uitgesloten in Groene buffer/landschapspark. Opgave is om de groene buffer te ontwikkelen als multifunctioneel landschapspark waarin natuur, recreatie en duurzame landbouw hand in hand gaan. De groene buffers in Zuid-Holland verschillen sterk van karakter. De provincie wil de verscheidenheid tussen de gebieden versterken.
Ruimtelijke ontwikkelingen zijn alleen mogelijk als:
De groene buffer/landschapspark als groen/blauwe ruimte tussen steden in de Zuidvleugel wordt versterkt;
De ontwikkeling een bijdrage levert aan de samenhang van de groene buffer/landschapspark als geheel;
De recreatieve gebruikswaarde, de waarde voor natuur en landbouw van de groene buffer/landschapspark wordt versterkt;
De ontwikkeling een bijdrage levert aan behoud of versterking van de landschappelijke en cultuurhistorische kenmerken van de groene buffer/landschapspark;
Zorggedragen wordt voor een passende stads- en dorpsrand op de overgang van stads- en dorpsgebied en de groene buffer/landschapspark;
De ontwikkeling bijdraagt aan groenblauwe verbindingen tussen stads- en dorpsgebied en groene buffer/landschapspark;
Door de ontwikkeling de verscheidenheid tussen de diverse delen van de Groene buffer/landschapspark wordt versterkt.
Stedelijke ontwikkeling waarbij sprake is van transformatie is uitgesloten in gebiedstype Groene buffer/landschapspark. In het geval van stedelijke ontwikkeling waarbij sprake is van aanpassing of inpassing gelden de randvoorwaarden voor ruimtelijke ontwikkelingen in de groene buffer/landschapspark.
Bovendien gelden de voorwaarden voor toekomstbestendige stedelijke ontwikkeling, te weten:
De kwantitatieve en kwalitatieve behoefte van de ontwikkeling is aangetoond middels vastlegging in een door GS vastgestelde of aanvaarde regionaal programma wonen of werken;
Er is voldoende gemotiveerd waarom deze ontwikkeling niet binnen bestaand stads- en dorpsgebied mogelijk is;
Er is sprake van een weloverwogen locatiekeuze (i.e. is dit de juiste locatie voor deze functie) van de nieuwe stedelijke ontwikkeling.
Beschermingscategorie 3: deze is van toepassing op: Buitengebied
Het betreft het landelijk gebied buiten het bestaande stads- en dorpsgebied. Deze beschermingscategorie beschermt de specifieke landschappelijke waarden van het gebied. Inpassen, aanpassen en transformeren zijn mogelijk, mits nieuwe kwaliteiten in het buitengebied ontstaan. De ambitie voor Buitengebied is om de groene functies van het gebied (landbouw, natuur en recreatie) en het groene/blauwe karakter te behouden en te versterken. De stedelijke druk op het buitengebied, met name aan de rand van stads- en dorpsgebied en langs infrastructuur in het buitengebied, is op vele plaatsen hoog. Versterken van de landschappelijke kwaliteiten heeft daarom prioriteit. Stedelijke ontwikkeling is echter niet uitgesloten, mits nieuwe kwaliteiten ontstaan.
Ruimtelijke ontwikkelingen zijn mogelijk als:
De ontwikkeling een bijdrage levert aan de behoud of versterking en cultuurhistorische kenmerken van het buitengebied;
Zorggedragen wordt voor een passende stads- en dorpsrand op de overgang van stads- en dorpsgebied en het buitengebied;
De ontwikkeling bijdraagt aan groenblauwe verbindingen tussen stads- en dorpsgebied en het buitengebied.
In het geval van stedelijke ontwikkeling gelden de randvoorwaarden voor ruimtelijke ontwikkelingen in buitengebied. Bovendien gelden de voorwaarden voor toekomstbestendige stedelijke ontwikkeling, te weten:
De kwantitatieve en kwalitatieve behoefte van de ontwikkeling is aangetoond middels vastlegging in een door GS vastgestelde of aanvaarde regionaal programma wonen of werken;
Er is voldoende gemotiveerd waarom deze ontwikkeling niet binnen bestaand stads- en dorpsgebied mogelijk is;
Er is sprake van een weloverwogen locatiekeuze (i.e. is dit de juiste locatie voor deze functie) van de nieuwe stedelijke ontwikkeling.
De provincie werkt aan een robuust groenblauw raamwerk als versteviging en verbetering van de verstedelijking binnen de provincie voor een gezonder, natuurinclusiever en klimaatbestendiger Zuid-Holland. Een robuust groenblauw netwerk moet meerdere doelen dienen: een gezonde, aantrekkelijke en beweegvriendelijke leefomgeving voor de mens, het versterken van de biodiversiteit en natuurwaarden (basiskwaliteit natuur) en anticiperen op klimaatverandering (klimaatadaptatie), ook in tijden van extreme wateroverlast en extreme droogte en hitte. De provincie wil een samenhangend stelsel ontwikkelen van verschillende groenblauwe elementen binnen bebouwd gebied, een robuuste groenblauw structuur tussen de steden en de grote groenblauwe gebieden buiten het bebouwd gebied. Er ligt een opgave om deze integrale structuur te behouden, waar nodig te versterken en te verbeteren.
Voor het behouden en versterken van de groenblauwe elementen binnen het bebouwd gebied werkt de provincie Zuid-Holland samen met de gemeenten. Gezamenlijk werkt de provincie ontwerpprincipes uit voor de kwaliteit en kwantiteit van deze groenblauwe plekken en maakt Zuid-Holland zich sterk om natuurinclusief te bouwen. Ook zet de provincie Zuid-Holland gezamenlijk met de steden in op het realiseren van een fijnmazig sportief en recreatief netwerk van groenblauwe structuren, groenblauwe schoolpleinen, groenblauwe daken, groenblauwe winkelcentra, groenblauwe bedrijfsterreinen en parken.
Tussen de steden onderling zet de provincie Zuid-Holland in op het realiseren van een robuuste groenblauwe hoofdstructuur. Een netwerk op het niveau van het Landschapspark Zuidvleugel dat zich uitstrekt tot buiten de stadsranden, met als drager het karakteristieke cultuurhistorische watersysteem van Zuid-Holland met lijnen als de Rotte, Vliet, Schie en Oude Rijn.
Voor overgangsgebieden van stedelijk gebied naar open landschap zet de provincie Zuid-Holland in op het behouden van de belangrijke contrastkwaliteit tussen de dynamiek en dichtheid van de stad en de luwte van de aangrenzende groene ruimte. Daarom zijn enkele overgangsgebieden aangewezen als groene buffer en worden als zodanig beschermd.
Voor bescherming en verdere ontwikkeling van de biodiversiteit zet de provincie Zuid-Holland in op kennisontwikkeling en kennisverspreiding voor het treffen van de juiste maatregelen om leefgebied te creëren voor de soorten die van nature voorkomen in het stedelijk gebied en de populatieontwikkeling daarmee te behouden en te stimuleren.
De provincie wil het Groenblauwe Netwerk, zowel binnen als buiten de stad, verstevigen, verbeteren en beschermen. Het netwerk vormt de basis voor een gezonde, prettige, veilige en waardevolle leefomgeving voor mens en dier in een steeds sterker verstedelijkte provincie. Juist in een gebied waar de fysieke ruimte beperkt is, is inzetten op een stevig, hoogkwalitatief en goed verbonden netwerk van belang. Dit netwerk bestaat onder andere uit grote stadsparken, recreatie- en natuurgebieden, grote landschappelijke gebieden tussen steden en dorpen (groene buffers) en de verbindingen tussen al deze plekken.
De provincie wil een groenblauw netwerk dat voor iedereen beleefbaar, bereikbaar en bruikbaar is. Verbondenheid tussen en toegankelijkheid van gebieden is de kracht van dit netwerk. Het cultuurhistorisch watersysteem is de drager van dit netwerk. De provincie wil de verscheidenheid tussen de gebieden en landschappen behouden en versterken.
De provincie wil het Groenblauwe Netwerk (door)ontwikkelen tot een samenhangend stelsel. De basis van dit stelsel zijn de bestaande groenblauwe elementen binnen bebouwd gebied, robuuste groenblauwe structuren tussen de steden en de grote groenblauwe gebieden buiten het bebouwd gebied. Zij wil deze samenhangende structuur beschermen, beter verbinden en waar nodig versterken en verbeteren. Om zo te komen tot een aantrekkelijker, natuurinclusiever, gezonder en klimaatbestendiger Zuid-Holland.
Klimaatverandering, vermindering van biodiversiteit, de voortgaande verstedelijking en de toenemende vraag naar recreatieve mogelijkheden, vormen voor de provincie aanleiding om het Groenblauwe Netwerk te versterken. De ruimte in Zuid-Holland is beperkt en de druk op de groenblauwe ruimte is groot. Grootschalige uitbreiding van het netwerk is lastig. Het is des te belangrijker om in te zetten op de verbetering van de kwaliteit van de bestaande gebieden en op toevoegen of versterken van verbindingen tussen gebieden. Groenblauwe ruimte is een essentiële randvoorwaarde voor een gezonde en aantrekkelijke leefomgeving met aandacht voor recreatie, sport en beleving.
Klimaatverandering, vermindering van biodiversiteit, de voortgaande
Nieuwe verstedelijking en de toenemende vraag naar recreatieve mogelijkheden, vragen om versterking van de groenblauwe stedelijke structuur. De nieuwe verstedelijking in Zuid-Holland vindt zoveel mogelijk plaats binnen het bestaand stads- en dorpsgebied. Tegelijk is directe aanwezigheid en toegankelijkheid van voldoende groen en water in stedelijk gebied dé duurzame oplossing voor het tegengaan van wateroverlast en hittestress (klimaatadaptatie). Ook is het een essentiële randvoorwaarde voor een gezonde en aantrekkelijk leefomgeving met ruimte en aandacht voor recreatie, sport en beleving. De provincie onderschrijft daarnaast de doelstelling uit het Klimaatakkoord om bij de realisatie van nieuwe wijken direct ook bos en extra bomen te realiseren.
Een doel van de EU-natuurherstelwet is behouden en op termijn vergroten van het bestaande groen in het stedelijk systeem. Het stedelijk gebied is de laatste decennia steeds meer ontdekt als belangrijk ecologisch netwerk. De provincie heeft de ambitie om de biodiversiteit in stedelijk gebied te verhogen.
Ook leeft in het bestaand stads- en dorpsgebied een
Een deel van de kwetsbare Vogel- en Habitatrichtlijn-soorten (VHR-soorten)leeft in stedelijk gebied. De provincie is wettelijk verantwoordelijk voor de staat van instandhouding van deze soorten. Met de druk op de ruimte neemt ook de druk op deze soorten verder toe. Aan de andere kant kan er ook meer ontwikkeld worden als deze soorten zich in een goede staat bevinden.
De groene buffers zijn de voormalige rijksbufferzones. De bescherming daarvan heeft het rijk overgelaten aan provincie en gemeente, waarbij de provincie de regie heeft.
Ook de doelstelling uit het Klimaatakkoord om bij de realisatie van nieuwe wijken direct bos en extra bomen te realiseren is een aanleiding om te werken aan het groenblauw netwerk. De provincie ziet met versterking van het groenblauw netwerk kansen om deze opgaven in gezamenlijkheid aan te pakken.
De groenblauwe stedelijke structuur ligt in een groot deel van de provincie en is gemeentegrensoverschrijdend. De groenblauwe ruimte binnen en buiten bebouwd gebied is een gezamenlijke verantwoordelijkheid van de gemeentes en de provincie. De winst zit namelijk in gezamenlijkheid en samenhang. De provincie beschikt bij uitstek over de mogelijkheden en instrumenten om dit toe te voegen. Daarnaast is de instandhouding en bescherming van de kwetsbare VHR-soorten in stedelijk gebied ook een provinciale verantwoordelijkheid vanuit de Omgevingswet. Voor de provincie is de aansluiting tussen binnenstedelijk groen en het buitengebied van extra belang, omdat zowel de mens als de Vogel- en Habitatrichtlijn(VHR)-soorten nu moeilijk bij de groene ruimte en structuren buiten de stad komen. Het ontwikkelen van een integrale groenblauwe structuur levert een belangrijke bijdrage aan de ontwikkeling, de uitwisseling en de gezondheid van diverse soorten in het stedelijk gebied.
Het provinciaal Groenblauwe Netwerk is gemeentegrensoverschrijdend, want het gaat over doorgaande structuren tussen steden en dorpen. Onderdelen van de groenblauwe ruimte binnen en buiten bebouwd gebied vallen onder wisselende verantwoordelijkheid van gemeentes, provincie, rijk en waterschappen. Voor het versterken en verbeteren van dit netwerk zit de winst in het gezamenlijk werken en optrekken aan de samenhang van dit netwerk. De provincie beschikt bij uitstek over de mogelijkheden en instrumenten om dit te doen.
De groene buffers, de broodnodige ademruimte tussen de steden, zijn ontstaan uit de voormalige Rijksbufferzones. Deze buffers zijn onderdeel van het groenblauw netwerk en bescherming daarvan heeft het rijk overgelaten aan provincie en gemeente, waarbij de provincie de regie heeft. Daarnaast is de instandhouding en bescherming van de kwetsbare VHR-soorten in stedelijk gebied ook een provinciale verantwoordelijkheid vanuit de Omgevingswet.
Een robuust Groenblauw Netwerk dient meerdere provinciale doelen: ruimte voor een gezonde, aantrekkelijke en beweegvriendelijke leefomgeving voor de mens, het versterken van de biodiversiteit en natuurwaarden en ruimte om te anticiperen op klimaatverandering.
Er ligt een opgave om de groenblauwe kwaliteiten zowel binnen als buiten de stad te versterken en de samenhang tussen stedelijke parken, recreatiegebieden, natuurgebieden en agrarisch landschap te vergroten. De provincie zet daarom in op het behouden en versterken van een groenblauwe stedelijke structuur. Dat is een samenhangend stelsel van verschillende groenblauwe ruimtes en routes die stad en land met elkaar verbinden: de grote parken en groenblauwe dooradering in de stad, recreatieve stad-land verbindingen en poorten, recreatiegebieden om de stad, de groene buffers en belangrijke recreatieve routes in het landelijk gebied. Het recreatieve netwerk voor fietsen, varen, wandelen en paardrijden, waarvan ook de veerponten in de provincie deel uitmaken, vormt een belangrijke drager van de groenblauwe structuur. Deze structuur staat in verbinding met de gebieden van bijzondere kwaliteit (natuur en kroonjuwelen), de erfgoedlijnen en de overige landschappen in de provincie. Het is een gezamenlijke opgave van provincie, gemeenten en andere partijen om deze structuur in stand te houden, waar nodig verder te ontwikkelen en barrières op te heffen, om zo de kwaliteit en samenhang te verbeteren.
Aantrekkelijke landschappen en toegankelijke natuur nabij de stad zijn belangrijk voor een goed leef- en vestigingsklimaat in de stad. Ze hebben een positief effect op de gezondheid en het welbevinden van mensen.
In de groene ruimte nabij de stad is verbetering van de recreatieve kwaliteit en bereikbaarheid daarom een belangrijke opgave. Goede stad-landverbindingen, fijnmazige netwerken en opheffing van barrières kunnen de toegankelijkheid van het landschap nabij de stad verbeteren. Een groene omgeving zet aan tot bewegen. Een omgeving, die uitnodigt tot bewegen, noemen we beweegvriendelijk. Een beweegvriendelijke omgeving is enerzijds goed toegankelijk, anderzijds is het een aantrekkelijke omgeving, bijvoorbeeld door de aanwezigheid van groen en water.
Tussen de steden onderling zet de provincie Zuid-Holland in op het realiseren van een robuust Groenblauw Netwerk. Het Landschapspark Zuidvleugel speelt hierin een belangrijke rol. Naast het Groenblauwe Netwerk werkt de provincie ook aan de Groenblauwe dooradering (GBDA) als onderdeel van gezonde natuur. Groenblauwe dooradering draagt onder andere bij aan biodiversiteit, waterkwaliteit en klimaat. De fijnmazige groenblauwe dooradering zorgt dan voor de versterking van de haarvaten, het Groenblauwe netwerk richt zich meer op de aders en slagaders van het Groenblauwe Netwerk. Het Groenblauwe netwerk en de Groenblauwe dooradering zijn als deel uitmakend van dezelfde bloedsomloop dan ook innig verbonden.
Om het Groenblauwe Netwerk te verbeteren richt de provincie zich op het vergroten van de samenhang tussen en het verbeteren van de kwaliteit van stedelijke parken, recreatiegebieden, natuurgebieden en het agrarisch landschap. Deze elementen vormen een stelsel van verschillende groenblauwe ruimtes en routes die stad en land met elkaar verbinden. Denk hierbij aan de grote parken en de waterlopen in de stad, recreatieve stad-land verbindingen en poorten, recreatiegebieden om de stad, de groene buffers en belangrijke recreatieve routes in het landelijk gebied.
Het vergroten en in standhouden van een samenhangend robuust en aantrekkelijk Groenblauw Netwerk is een belangrijke, maar geen eenvoudige opgave binnen Zuid-Holland. Er zijn veel barrières in de vorm van bijvoorbeeld rijks- en provinciale wegen. Het groen is soms gefragmenteerd, slecht verbonden of weinig aantrekkelijk. Andere gebieden kennen vanwege hun ligging en hun aantrekkelijkheid juist een hele hoge recreatiedruk. Door het netwerk beter met elkaar te verbinden kan de recreatie zich verspreiden over een groter gebied. De aanpak hiervan is niet tot een gemeente te herleiden, inwoners van de ene gemeente recreëren in de andere.
Aanpak Groenblauw netwerk
Voor een gezonde, aantrekkelijke, biodiverse en klimaatadaptieve provincie is een goed verbonden en aantrekkelijk groenblauw netwerk van belang. Dit vraagt kennis, inzet en samenwerking van en met alle partijen. Het lokale fijnmazige netwerk in de wijk is net zo van belang als de groenblauwe dooradering van de grote landschappen of de toegankelijkheid en aantrekkelijkheid van recreatiegebieden. De provincie heeft hier verschillende rollen. De provincie richt zich op de bescherming van het groenblauw netwerk via de omgevingsverordening en werkt samen in gebiedsprogramma's aan de verbetering van het groenblauw netwerk. Via het programma landschapspark zet de provincie hier middelen voor in. Met de Groene Cirkel Groene Gezonde Stad zet de provincie zich in voor kennisontwikkeling en kennisdeling over vergroening van de steden.
De term robuust geeft aan dat een netwerk een stevige maat kent en tegen een stootje moet kunnen. Groenblauw gaat over landschappelijke waarden en groene of blauwe opgaves. De provincie adviseert over en beschermt de grootte en de waarden van het groenblauw netwerk met regelgeving die is vastgesteld in de verordening. Netwerk zegt wat over de onderlinge verbondenheid. Basiskwaliteit natuur is het uitgangspunt voor het gehele netwerk, waarbij op onderdelen, zoals bij de natuurgebieden, de lat hoger ligt.
Voor het behouden en versterken van de groenblauwe elementen binnen het bebouwd gebied werkt de provincie Zuid-Holland samen met de gemeenten en waterschappen. Principes voor de kwaliteit en kwantiteit van groenblauwe plekken worden gezamenlijk opgesteld.
Hierbij worden normen voor toekomstbestendig bouwen gesteld. Deze normen zien toe op de biodiversiteit en variatie aan biotopen voor de stedelijke soorten in het bebouwde gebied duurzaam te behouden en te versterken. Daarbij wordt ook rekening gehouden met het de opgaves vanuit het water- en bodemsysteem.
Ook op een fijnmazige schaal zet de provincie Zuid-Holland met de steden in op het realiseren van een sportief, recreatief, klimaatadaptief en biodivers netwerk. Een netwerk met groenblauwe schoolpleinen, daken, winkelcentra, bedrijfsterreinen en parken.
De provincie ziet de stedelijke groenblauwe structuur als een integraal onderdeel van de (boven)regionale groenblauwe structuur. De stedelijke parken en de groenblauwe dooradering vormen als het ware de uitlopers en haarvaten van de landschappen buiten de stad. Met de verdichtingsopgave van het bestaand stads- en dorpsgebied wordt de groenblauwe ruimte als tegenhanger van de stedelijke dynamiek nog belangrijker voor rust, ruimte en leefkwaliteit. De stedelijke groen- en waterstructuur kan met het oog op klimaatverandering dienen als klimaatbuffer bij hittestress, droogte en wateroverlast. De regulatiefunctie van de bodem kan daar een belangrijke bijdrage aan leveren.
Aantrekkelijke landschappen en toegankelijke natuur nabij de stad zijn belangrijk voor een goed leef- en vestigingsklimaat in de stad. Ze hebben een positief effect op de gezondheid en het welbevinden van mensen. In de groene ruimte nabij de stad is verbetering van de recreatieve kwaliteit en bereikbaarheid daarom een belangrijke opgave. Goede stad-landverbindingen, fijnmazige netwerken en opheffing van barrières kunnen de toegankelijkheid van het landschap nabij de stad verbeteren. Ook natuur heeft een recreatieve waarde en is bij voorkeur zo veel mogelijk toegankelijk. De landbouw kan op diverse manieren verbreden en inspelen op de nabijheid van de stad.
Deze opgave heeft extra urgentie in relatief kleine open ruimten grenzend aan stedelijk gebied en in de groene ruimten tussen de stedelijke gebieden. Omdat de stedelijke invloed hier verhoudingsgewijs groot is en soms van meerdere kanten komt, is extra zorgvuldigheid bij ruimtelijke ontwikkelingen geboden. Behoud van deze ruimten is van belang voor de identiteit en leefkwaliteit van het stedelijk gebied, aangezien ze op de schaal van de provincie een onmisbare tegenhanger vormen van de stedelijke dynamiek en verdichting.
Voor een aantal gebieden nabij de stad, blijft de provincie kiezen voor behoud van en verdere ontwikkeling tot robuuste groene buffers, die vanuit hun gebiedskwaliteit en gebruikswaarde verstedelijkingsdruk kunnen en moeten weerstaan. Dit betreft Midden-Delfland, IJsselmonde, het Kaaggebied, het Eiland van Dordrecht en Duin, Horst en Weide / Wijk en Wouden.
Het contrast tussen de dynamiek en dichtheid van de stad en de luwte van de aangrenzende groene buffers is een belangrijke kwaliteit die de provincie wil behouden. Het gaat om het contrast tussen de gebieden als geheel. Dit wil dus niet zeggen dat de overgang in landschappelijk opzicht een scherpe grens moet zijn. Soms is dit wel het geval, maar in andere gevallen verdient een geleidelijk overgang van stad naar groene buffer juist de voorkeur met het oog op de ruimtelijke kwaliteit.
Deze groene buffers vallen in categorie 2 van het beleid voor ruimtelijke kwaliteit, ‘gebieden met een specifieke kwaliteit’. Ruimtelijke ontwikkelingen zijn hier mogelijk, maar extra bescherming tegen (grootschalige) stedelijke ontwikkeling is van belang om de schaal en het karakter van deze gebieden in stand te houden. Stabiele en aantrekkelijke stadsranden en goede inpassing van infrastructuur dragen hieraan bij.
De biodiversiteit is de laatste jaren in het stedelijk gebied toegenomen door meer variatie aan klein- en grootschalige stedelijke biotopen en veranderingen in het buitengebied. Wetenschappelijke prognoses, door bijvoorbeeld Naturalis, laten zien dat het belang van de stad voor de biodiversiteit in de toekomst zal toenemen.
De Groene buffers
De groene buffers zijn van grote waarde als groene longen tussen de steden. Belangrijk is dan ook juist deze kwaliteiten te bewaken en te versterken. Behoud van deze ruimte en een kwaliteitsvolle invulling van deze gebieden is van belang voor de aantrekkelijkheid en toekomstbestendigheid van het stedelijk gebied. Ze vormen op de schaal van de provincie een onmisbare tegenhanger van de stedelijke dynamiek en verdichting. Bij ontwikkelingen in of aan de Groene Buffer kijkt de provincie of met de betreffende ontwikkeling de algemene bufferwerking tussen de steden beschermd wordt. Ook kijkt de provincie of de specifieke waarden en identiteit van de betreffende buffer versterkt worden.
De stedelijke druk op het groenblauw netwerk en in het bijzonder de groene buffer is groot. Dit hangt samen met de ligging tussen en aan de rand van steden. Stedelijke functies zoals wonen, werken of intensieve recreatie kunnen in hoge mate afbreuk doen aan de groen/blauwe kwaliteiten van de groene buffer. Stedelijke ontwikkeling is daarom in principe niet mogelijk in de groene buffer.
De Groene buffers hebben specifieke ruimtelijke kwaliteiten en maken deel uit van het Groenblauwe Netwerk. De groene buffers in Zuid-Holland verschillen van karakter. De provincie wil de verscheidenheid tussen de gebieden versterken. Versterking vindt plaats door de doorontwikkeling van een Groenblauw netwerk dat aansluit bij de specifieke kwaliteiten van de groene buffers. De provincie vraagt bij nieuwe ontwikkelingen een bijdragen aan de instandhouding of verbetering van de kwaliteit van het groenblauw netwerk en haar ecologische, recreatieve en landschappelijke waarden.
De kwaliteiten van de Groene buffers hebben ook een sterke samenhang met cultuurhistorie als drager van het landschap en het (agrarisch) landgebruik. Het betreft Midden-Delfland, IJsselmonde, het Kaaggebied, het Eiland van Dordrecht, Duin, Horst en Weide en Wijk en Wouden. Deze groene buffers zijn behoudens IJsselmonde ook deels aangewezen als kroonjuwelen cultureel erfgoed. In deze gebieden heeft de landbouw een bijzondere positie. Zij is drager van het landschap en staat sterk onder invloed van de stad.
Daarnaast zijn doorgaande verbindingen een belangrijk onderdeel van het groenblauw netwerk. Bij de aanleg van nieuwe ontwikkelingen wordt daarom rekening gehouden met doorgaande routes voor de recreërende mens en aanwezige fauna. Voorkomen van nieuwe barrière-werking is hier onderdeel van.
De provincie streeft naar een compact, samenhangend en kwalitatief hoogwaardig bebouwd gebied dat toekomstbestendig is en waar het aantrekkelijk, veilig, en gezond wonen, werken en recreëren is. De provincie wil zorgvuldig omgaan met haar schaarse ruimte en daarom primair inzetten op het beter benutten van de bestaande bebouwde ruimte. Door in te zetten op klimaatrobuuste, groene en gezonde stedelijke ontwikkelingen worden kernen, dorpen en steden toekomstbestendig en blijven landschappen in het landelijk gebied behouden. De provincie zet in op intensivering, concentratie, diversiteit en specialisatie binnen het bestaand stads- en dorpsgebied. Er zijn veel kansen voor inbreiding en intensivering in de bestaande kernen, dorpen en steden. Specifiek zijn er kansen in naoorlogse wijken, in de nabijheid van hoogwaardig openbaar vervoersknooppunten en door middel van functiemenging op locaties met detailhandel, kantoren en bedrijven. Daarnaast wordt ingezet op een hiërarchie van complementaire knooppunten en centra met een goede onderlinge bereikbaarheid. Toekomstbestendig ontwikkelen is daarbij een belangrijk aandachtspunt, waarbij wordt ingezet op water en bodem sturend, klimaatadaptatie en -mitigatie, transitie naar hernieuwbare energie, circulariteit en groene en gezonde leefomgevingen die beweging en sociale interactie stimuleren. Stedelijke ontwikkelingen die niet binnen bestaand stads- en dorpsgebied gerealiseerd kunnen worden, kunnen onder voorwaarde in het landelijk gebied plaatsvinden. Het eindoordeel over stedelijke ontwikkelingen groter dan 3 hectare buiten bestaand stads- en dorpsgebied ligt bij de provincie. Deze worden door de provincie integraal afgewogen en afhankelijk daarvan opgenomen op de 3 hectare-kaart.
De provincie hanteert de volgende uitgangspunten voor een weloverwogen locatiekeuze voor nieuwe stedelijke ontwikkelingen:
Bouw primair binnen bestaand stads- en dorpsgebied en zet in op functiemenging en meervoudig ruimtegebruik;
Bouw georiënteerd op hoogwaardig openbaar vervoer; houdt rekening met de gevolgen van de ontwikkeling voor de bereikbaarheid; versterk de langzaam vervoersrelaties;
Benut het netwerk van stedelijke centra en knooppunten;
Bouw naar behoefte;
Bouw toekomstbestendig; houd rekening met water en bodem sturend, bodemdaling en klimaatadaptatie en -mitigatie, vitale dorpen en sterke steden, economische toplocaties, gezonde stedelijke ontwikkelingen, energietransitie, circulair en natuurinclusief bouwen;
Realiseer in samenhang met het stedelijk netwerk robuuste en klimaatadaptieve recreatie- en natuurgebieden.
De ruimtelijke opgaven in en rondom het stedelijk gebied zijn groot. Tegelijkertijd is ruimte in het dichtbevolkte Zuid-Holland schaars. Binnen stedelijke ontwikkelingen komen meerdere opgaven samen en deze kunnen elkaar versterken. Er zijn keuzes nodig tussen nieuwe stedelijke uitbreidingen en het investeren in bestaande steden en dorpen. Daarbij speelt de wens voor behoud van het landelijk gebied en tegelijkertijd de ontwikkeling van steden en dorpen zodat bestaande infrastructuur en voorzieningen beter worden benut, we intensiever gebruik maken van bestaande ruimte, functies mengen en gezonde en klimaatadaptieve leefomgevingen creëren. Het zou hier bijvoorbeeld kunnen gaan om een combinatie van wonen en waterberging.
Structuurversterking is nodig van het samenhangende stedelijk gebied, waarbij keuzes moeten worden gemaakt voor meer vestigingskwaliteit, nabijheid en diversiteit. Vraag en aanbod van wonen, werkgelegenheid, bedrijfsruimte en voorzieningen zijn soms niet in overeenstemming met elkaar en onevenredig verdeeld over de regio. Om de druk op de autowegen te verminderen, is het van belang dat wonen en werken zoveel mogelijk plaatsvindt nabij hoofdwaardig openbaar vervoer (HOV) en juist daar de hoogste dichtheden in de nabijheid van voorzieningen worden gerealiseerd. Meer mensen kunnen dan gebruik maken van het openbaar vervoer. In combinatie met lopen en de fiets, biedt dit optimale keuzevrijheid tussen de modaliteiten lopen, fietsen, openbaar vervoer en auto. Zo creëren we een beweegvriendelijke leefomgeving en blijft Zuid-Holland ook goed bereikbaar per auto.
De provincie streeft naar een compact, samenhangend en kwalitatief hoogwaardig bebouwd gebied dat toekomstbestendig is en waar het aantrekkelijk, veilig, en gezond wonen, werken en recreëren is. Het gebruik van, en de opgaven binnen, de stedelijke agglomeratie overschrijden de gemeentegrenzen. Ook het Rijk streeft ernaar ontwikkelingen zoveel mogelijk te laten plaatsvinden binnen bestaand stads- en dorpsgebied en heeft daarom de ladder voor duurzame verstedelijking ontwikkeld. De ladder laat ruimte voor de provinciale regierol in de ruimtelijk ordening. De provincie Zuid-Holland deelt het belang van de toepassing van deze ladder. Als een gemeente een ruimtelijke ontwikkeling wil realiseren, wordt op grond van het Besluit kwaliteit leefomgeving (Bkl) de ‘ladder voor duurzame verstedelijking’ doorlopen. Het is van belang dat alle betrokken gemeenten dezelfde uitgangspunten hanteren, zodat sprake is van een gelijk speelveld en onderlinge concurrentie geen afbreuk doet aan de evenwichtige toedeling van functies aan locaties op (boven)regionale schaal.
Het provinciaal belang is om voldoende woningen, werkgelegenheid en voorzieningen te bieden voor haar inwoners en in het bijzonder om voldoende sociale en betaalbare woningen binnen de regio te hebben en te realiseren. Bij voorzieningen gaat het om basisvoorzieningen zoals zorg, onderwijs, sport en openbaar vervoer en om recreatiemogelijkheden. Daarnaast is de kwaliteit van het landschap van regionaal belang. Daarom gaat de provincie hier zorgvuldig mee om.
De provincie streeft naar het beter benutten en de kwaliteitsverbetering van bestaand stads- en dorpsgebied. Dit is in lijn met de maatschappelijke behoefte en draagt bij aan een zorgvuldig gebruik van de ruimte. Zoals eerder benoemd hanteert de provincie zeven uitgangspunten voor nieuwe stedelijke ontwikkelingen. Deze uitgangspunten worden hieronder toegelicht.
Bouw primair binnen bestaand stads- en dorpsgebied en zet in op functiemenging en meervoudig ruimtegebruik
Met kwalitatieve intensivering van het stedelijk gebied wordt de schaarse ruimte en infrastructuur effectiever en efficiënter benut. Bouwen binnen bestaand bebouwd gebied speelt in op de behoefte aan binnenstedelijk wonen en werken en benut bestaande infrastructuur en voorzieningen. Het draagt bij aan efficiënt ruimtebeslag, innovatie in woon-en werkmilieus en in de bouw. De provincie vraagt gemeenten dan ook rekening te houden met mogelijkheden voor functiemenging van wonen en bedrijvigheid. Combinaties van functies gaan voor enkelvoudige functies, oftewel meervoudig ruimtegebruik. Afwentelen van ruimtelijke functies wordt voorkomen. Dit resulteert tevens in meer nabijheid, wat de agglomeratiekracht en de diversiteit van de gevraagde vestigingsmilieus versterkt en beweegvriendelijke leefomgeving stimuleert. Nabijheid en behoud van werk en voorzieningen in stad en dorp zorgt voor minder autoafhankelijkheid en meer vitaliteit. Ook zorgt het voor ruimte op bedrijventerreinen voor bedrijven die daar vanwege geur-, geluid-, stof- of verkeershinder echt moeten zitten. Door binnenstedelijk of binnendorps te bouwen (bv. door transformatie en herontwikkeling of middels ‘optoppen’, ‘aanplakken’ en ‘uitplinten’) kan bovendien het open landschap behouden blijven. Behoud en ontwikkelen van het groenblauwe netwerk in, om en tussen de steden en dorpen draagt bij aan een toekomstbestendige leefomgeving met aandacht voor biodiversiteit, klimaatadaptatie en -mitigatie, recreatie en groene, gezonde en aantrekkelijke woon- en werkmilieus.
De provincie hanteert de ‘ladder voor duurzame verstedelijking’ om bouwen binnen bestaand stads- en dorpsgebied te bevorderen. De ‘ladder voor duurzame verstedelijking’ is opgenomen in het Besluit kwaliteit leefomgeving (Bkl). Toepassing is ook van provinciaal belang, daarom is in de Omgevingsverordening een verwijzing opgenomen naar de Rijksladder. Uitgangspunt van de ladder is dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling voorziet in een behoefte en in beginsel in bestaand stedelijk gebied wordt gerealiseerd. Doel van de ladder is zorgvuldig gebruik van de ruimte.
De provincie wil dat de ladder voor duurzame verstedelijking op (sub)regionaal niveau wordt toegepast en wil met samenwerkende gemeenten een gezamenlijk beeld ontwikkelen van de ontwikkelmogelijkheden binnen en buiten bestaand stads- en dorpsgebied.
Bouwlocaties buiten bestaand stads-en dorpsgebied
De provincie wil zorgvuldig omgaan met haar schaarse ruimte en daarom primair inzetten op het beter benutten van de bestaande bebouwde ruimte. Zo blijven open landschappen in het landelijk gebied behouden. De provincie wil daarom zuinig omgaan met nieuwe stedelijke ontwikkelingen buiten BSD. Locaties voor mogelijke uitbreiding buiten bestaand stads- en dorpsgebied zijn beperkt en worden zorgvuldig afgewogen.
Stedelijke ontwikkelingen die niet binnen bestaand stads- en dorpsgebied gerealiseerd kunnen worden, kunnen onder voorwaarden in het landelijk gebied plaatsvinden. Voorwaarden voor nieuwe stedelijke ontwikkelingen in het landelijk gebied zijn onder andere:
De kwantitatieve en kwalitatieve behoefte van de ontwikkeling is aangetoond middels vastlegging in een door GS vastgestelde of aanvaarde regionaal programma wonen of werken;
Er is voldoende gemotiveerd waarom deze ontwikkeling niet binnen bestaand stads- en dorpsgebied mogelijk is;
Er is sprake van een weloverwogen locatiekeuze (i.e. is dit de juiste locatie voor deze functie) van de nieuwe stedelijke ontwikkeling.
De ontwikkeling sluit in principe aan op bestaand stads- en dorpsgebied.
Nieuwe stedelijke ontwikkelingen moeten bovendien passen in regionale visies en de richtpunten ruimtelijke kwaliteit van de Omgevingsvisie en andere in het omgevingsbeleid aangegeven ruimtelijke kaders.
Op plekken waar het gewenst is vanwege de leefbaarheid en het op peil houden van voorzieningen, zal de provincie de mogelijkheid geven om extra woningen te bouwen aan de rand van kernen. Het gaat om het principe ‘een straatje erbij’ en een ‘straatje ertussen’, met een maximum van 50 woningen. Het beleid hiervoor wordt nog uitgewerkt. Zie ook de beleidskeuze Vitaal Landelijk Gebied.
3-ha kaart
Gedeputeerde Staten zien toe op een adequate toepassing van de ‘ladder voor duurzame verstedelijking’ in het kader van de beoordeling van omgevingsplannen. Stedelijke ontwikkelingen groter dan 3 hectare buiten bestaand stads- en dorpsgebied, worden door de provincie afgewogen vóórdat de gemeente de procedure tot wijziging van het Omgevingsplan start. De provincie stelt voor stedelijke ontwikkelingen groter dan 3 hectare buiten bestaand stads- en dorpsgebied daarom de eis dat deze zijn opgenomen in de Omgevingsverordening op de kaart ‘grote buitenstedelijke bouwlocaties’ (ook wel genoemd: ‘3 ha-kaart’). Daarmee ligt het eindoordeel over omvangrijke stedelijke ontwikkeling buiten bestaand stads- en dorpsgebied bij de provincie.
Als een locatie is opgenomen op de ‘3 ha-kaart’ betekent dit dat de provincie op hoofdlijnen geen ruimtelijk bezwaar heeft tegen de betreffende ontwikkeling. Dit neemt niet weg dat de gemeente bij de verdere detaillering van de betreffende ontwikkeling (in het kader van het omgevingsplan) nog wel rekening moet houden met specifieke onderdelen van het provinciaal beleid, bijvoorbeeld het beleid voor ruimtelijke kwaliteit.
De 3 ha-kaart (grote buitenstedelijke bouwlocaties) is opgenomen in de Omgevingsverordening. In de bijlage van de Omgevingsverordening zijn tabellen opgenomen met gegevens per locatie. Uitgangspunt voor het opnemen van een locatie op de ‘3 ha-kaart’ is dat het gaat om een reële ontwikkeling. Binnen een periode van ten hoogste 10 jaar moet er voldoende behoefte bestaan voor ontwikkeling van de locatie. Na een periode van 5 jaar is een tussentijdse evaluatie wenselijk. Als er op dat moment geen zicht is op realisering moet worden bezien of de locatie nog wel nodig is, zodat er eventueel ruimte ontstaat voor een andere locatie.
De regionale visies en programmeringen voor wonen en bedrijventerreinen vormen belangrijke input voor de ‘3 ha-kaart’. Het is daarom aan te raden om al voordat een nieuwe buitenstedelijke locatie wordt opgenomen in de regionale visie in overleg te treden met de provincie over de ruimtelijke aanvaardbaarheid van die locatie.
Bij het ontwikkelen van een locatie die op de 3 ha-kaart staat, zijn het beleid en de regels voor optimalisatie van woningbouwplannen van toepassing. Dit beleid wordt hieronder toegelicht.
Optimalisatie van woningbouwplannen
De provincie streeft naar optimalisatie van woningbouwplannen, De provincie zet daarom in op hogere dichtheden, meer betaalbare en sociale woningen, meer variatie in woningtypen, de nabijheid van basisvoorzieningen en recreatiemogelijkheden, en concentratie van woningbouw nabij HOV. De provincie stimuleert waar mogelijk lopen, fietsen, OV en deelmobiliteit, daar waar dit autoritten kan vervangen. Een groen en gezond woon- en leefklimaat is daarbij belangrijk.
De provincie wil minder parkeerplaatsen in stationsomgevingen en bij sociale woningen, door de parkeernormen in overeenstemming te brengen met de werkelijke situatie. Woningbouwplannen zijn makkelijker te realiseren wanneer de gemeente uitgaat van werkelijk autobezit en werkelijke lokale data over autogebruik (in plaats van de landelijke generieke CROW-parkeerrichtlijnen). Ook wil de provincie minder parkeerplaatsen in grote buitenstedelijke bouwlocaties ('3 ha locaties'), onder meer om het autogebruik tegen te gaan en het gebruik van openbaar vervoer te stimuleren.
Woningbouwlocaties kunnen optimaler en toekomstgerichter worden ingericht. Er wordt nu vooral gebouwd voor grotere huishoudens met twee auto’s, terwijl de groei vooral zit in een- en tweepersoonshuishoudens. Die huishoudens hebben vaak maar één auto. Er zijn veel alternatieven voorhanden voor de tweede auto, zoals de elektrische fiets en de deelauto. In gebiedsontwikkelingen kan hiermee rekening worden gehouden, door plannen minder auto-georiënteerd in te richten. Hoge dichtheden, gevarieerde woningtypen, passende parkeernormen en functiemenging spelen hierbij een rol. De woon-werkafstanden worden hierdoor verkleind.
Als lagere parkeernormen worden gehanteerd kan ook in de toekomstige situatie parkeerdruk worden voorkomen met parkeerregulering, goede voorlichting van de nieuwe bewoners en een beperking van het aantal parkeervergunningen per woning (met notarieel vastgelegd kettingbeding). Hiermee kunnen ongewenste situaties worden voorkomen en is zowel nu als in de toekomst sprake van een evenwichtige ruimtelijke ontwikkeling.
Dichtheid woningbouwlocaties
Recent ontwikkelde woningbouwlocaties hebben een relatief lage woningdichtheid van gemiddeld genomen en afgerond 30 woningen per hectare, waarbij de focus vooral ligt op eengezinswoningen en appartementen. Een hogere dichtheid en een grotere variatie in woningtypen en woonmilieus zijn nodig vanwege de grote woningbouwopgave en om de schaarse ruimte en de mobiliteitsvoorzieningen beter te benutten. Het gaat daarbij om zowel de kwantitatieve als de kwalitatieve woonbehoefte.
Het zorgdragen voor een groen en gezond woon- en leefklimaat blijft onverminderd van toepassing. Ook bij een hoge woningdichtheid zal dus gezorgd moeten worden voor een toekomstbestendige woon- en leefomgeving die aantrekkelijk, veilig en gezond is, onder meer met voldoende voorzieningen, groen en ruimte voor waterberging in de woonomgeving. Een hogere woningdichtheid wil niet zeggen dat ook hoger gebouwd moet worden. De woningdichtheid kan ook verhoogd worden door gevarieerder te bouwen en niet alleen suburbane woonmilieus te realiseren, maar ook centrum-dorpse en centrum-stedelijke woonmilieus. De oude dorps- en stadskernen kennen een relatief hoge dichtheid en zijn aantrekkelijke en populaire gebieden om te wonen. De structuur past goed bij de menselijke maat.
De provincie wil dat omgevingsplannen voor woningbouw een zo hoog mogelijke woningdichtheid mogelijk maken, passend bij een groen en gezond woon- en leefklimaat. Dit is daarom ook vastgelegd in de Omgevingsverordening. Welke dichtheid kan worden gerealiseerd hangt af van de lokale situatie en de lokale omstandigheden. Het gaat om maatwerk en om het toevoegen van kwaliteit. De dichtheid kan aansluiten bij de dichtheid van de oude kern, het dorp of de stad waar de woningbouwlocatie bij hoort. Er is dus differentiatie mogelijk tussen stedelijk en landelijk gebied.
De provincie verwacht van gemeenten dat zij een goede afweging maken over een passende dichtheid van nieuwe woningbouwlocaties en dat zij zich voldoende inspannen om een hogere woningdichtheid mogelijk te maken. De provincie verwacht tevens van gemeenten dat zij hierover een gemotiveerd besluit nemen. Het is niet de bedoeling dat een hoge dichtheid ten koste gaat van ruimtelijke inpassing. Het zorgdragen voor goede ruimtelijke kwaliteit en een goede overgang naar het buitengebied is belangrijk. Vandaar dat ook de groene randen en andere vormen van ruimtelijke inpassing, niet meetellen bij de woningdichtheid.
Gevarieerde woningen
Op veel woningbouwlocaties worden vooral eengezinswoningen en appartementen gebouwd. Dit draagt bij aan inefficiënt ruimtegebruik, een lage woningdichtheid en sluit onvoldoende aan bij de huidige en toekomstige vraag naar woningen als gevolg van de veranderende samenstelling van huishoudens. De provincie vraagt daarom aandacht voor het bouwen van andere typen woningen, zoals dubbele bovenhuizen, beneden-bovenwoningen, hofjeswoningen, rug-aan-rug woningen en souterrainwoningen.
Parkeernorm stationsomgevingen
Overheden geven jaarlijks miljarden uit aan de exploitatie van het openbaar vervoer, de versterking van het netwerk en het beheer van de infrastructuur. Juist in omgevingen waar het gebruik van het openbaar vervoer de meeste potentie heeft, bij de opstappunten, is het wenselijk de ruimtelijke ontwikkeling daarop te oriënteren. In de praktijk kan de investering in het openbaar vervoer nog beter ondersteund worden door de ruimtelijke ontwikkeling. Hoge parkeernormen zorgen voor lagere dichtheden, verminderen de haalbaarheid en betaalbaarheid van ontwikkelingen en stimuleren het autogebruik.
Voor woningbouw in stationsomgevingen, hanteert de provincie een maximale parkeernorm van 0,7 per woning (inclusief bezoekers). Deze norm sluit aan bij het werkelijke autobezit in deze gebieden. Deze regel geldt niet voor gemeenten die zelf al specifiek parkeerbeleid hebben vastgesteld, gebaseerd op eigen data over de lokale situatie en eigen overwegingen.
Parkeernorm sociale huur
Parkeernormen voor sociale huur zijn in veel gevallen structureel te hoog vergeleken bij het werkelijk autobezit van de huurders. Het gemiddelde autobezit ligt rond de 0,5 per woning. De gehanteerde parkeernorm ligt vooral in kleinere gemeenten meestal rond de 1. Een hoge parkeernorm voor sociale huur belemmert de haalbaarheid en betaalbaarheid van sociale huurprojecten en leidt vaak tot structurele leegstand in parkeergarages onder sociale huurcomplexen.
Voor sociale huurwoningen hanteert de provincie een parkeernorm van 0,7 per woning. Dit is iets ruimer ten opzichte van het werkelijk gemiddelde autobezit, waardoor er ruimte blijft voor lokaal maatwerk. Deze regel geldt niet voor gemeenten die zelf al specifiek parkeerbeleid hebben vastgesteld, gebaseerd op eigen data over de lokale situatie en eigen overwegingen.
Parkeernorm 3-hectare locaties
Voor 3-hectare locaties geldt hetzelfde als voor stationsomgevingen. De provincie wil een ander gedrag ter plekke mogelijk maken en stimuleren. In dit geval om te voorkomen dat er grote auto-verkeersknelpunten ontstaan en/of forse infrastructuur-investeringen rondom deze locaties nodig zijn. Tevens wil de provincie dat investeringen in de realisatie van het HOV beter worden benut door meer reizigers aan te trekken. Dit is lijn met de ambitie een mobiliteitstransitie te bewerkstelligen. Daarnaast wil de provincie de woningbouw haalbaarder en betaalbaarder maken en meer (betaalbare) woningen bouwen. Lagere parkeernormen dragen bij aan meer woningen en meer draagvlak voor nabijheid van voorzieningen. Hierdoor wordt het voor meer mensen mogelijk zich ook met andere vervoerswijzen dan de auto te verplaatsen.
Doel van parkeerbeleid bij 3-ha locaties
De provincie en MRDH investeren jaarlijks honderden miljoenen in de exploitatie en ontwikkeling van het Zuid-Hollands OV. De provincie investeerde bijvoorbeeld in de R-NET halte Triangel/Waddinxveen en de busbaan Valkenhorst. Gebleken is dat het daar werkt om een alternatief aan te bieden en men daardoor met minder autogebruik toe kan. Bij aanwezigheid van een alternatief wil de provincie dat gemeenten deze investeringen ook ruimtelijk ondersteunen met hun woningbouw en bijkomend parkeerprogramma. Parkeerbeleid bij 3-ha locaties heeft als doel om meer toekomstbestendige, multimodaal bereikbare wijken te realiseren en minder autoverkeer te genereren per plan. Op die manier worden weguitbreidingen en investeringen in infrastructuur voorkomen. Lage parkeernormen zijn een planologisch middel dat stuurt op minder autobezit en daarmee ook minder autoverplaatsingen. Hiermee kan per 3-ha locatie minder infrastructuur investeringen worden gedaan om het toenemende autoverkeer te faciliteren dat door de nieuwbouw-ontwikkeling wordt gegenereerd. De provincie kiest voor vrije sector nieuwbouwwoningen op deze locaties voor gemiddeld maximaal 1 auto per huishouden en 0,3 plekken voor bezoekers. Hiermee wordt gemiddeld 75% van de huishoudens bediend dat bestaat uit huishoudens met 1 of minder auto’s.
Regionaal belang om te sturen op parkeernormen
Door woningbouwontwikkelingen neemt de congestie op de (hoofd)wegen verder toe. Omdat de fysieke en financiële mogelijkheden beperkt zijn en er grenzen zijn voor onderhoud, kiest de provincie ervoor autoverkeersgeneratie op deze locaties te beperken. In het verleden zijn de ontwikkelingen op 3-ha locaties gepaard gegaan met ruime parkeernormen. Hierdoor ligt de bebouwingsdichtheid lager, is het openbaar vervoer minder aantrekkelijk en is de afstand tot voorzieningen groter. De ruimtelijke opzet zorgde ervoor dat het autobezit en -gebruik hoog is en daarmee vormde zij een relatief grote druk op het omliggend wegennet. De provincie wil dat Hoogwaardig Openbaar Vervoer (HOV) op loop- of fiets afstand van deze locaties wordt benut en dat ruimtelijke ontwikkelingen de investeringen in HOV ondersteunen. Dit vertraagt vervolgens weer de woningbouw en maakt deze duurder of suboptimaal als het aantal auto’s gaat bepalen hoeveel woningen er kunnen worden gebouwd. Naast lage parkeernormen is het voor het welslagen hiervan van belang om ook flankerende maatregelen te treffen zoals parkeren op afstand, nabijheid van voorzieningen, deelmobiliteit, heldere communicatie over het mobiliteitsconcept en parkeerregulering.
Lokale autobezit data als richtlijn
De provincie adviseert gemeenten die alleen CROW gebruiken als basis voor hun parkeerbeleid of bij onderbouwing van de parkeernorm en dat niet baseren op eigen onderzoek en data, voortaan gebruik te maken van werkelijke cijfers die beschikbaar zijn op de site van de provincie. https://public.tableau.com/profile/staatvanzuidholland#!/vizhome/Ruimte_autobezit_per_gemeente_publiek_nw/Dashboard1?publish=yes en op www.passendeparkeernorm.nl.
Bouw georiënteerd op hoogwaardig openbaar vervoer; houdt rekening met de gevolgen van de ontwikkeling voor de bereikbaarheid; versterk de langzaam vervoersrelaties
Een goede bereikbaarheid is voor Zuid-Holland van groot belang. Dat mensen zich gemakkelijk en comfortabel kunnen verplaatsen tussen gebieden en dat werk en voorzieningen goed bereikbaar zijn, is niet alleen belangrijk voor de leefbaarheid en individuele ontwikkeling maar ook voor het vestigingsklimaat en de concurrentiepositie van de regio. De voorkeur gaat uit naar nieuwe woningbouw nabij hoogwaardig openbaar vervoer (HOV) en nabij voorzieningen en werkgelegenheid. In combinatie met fietsen en lopen maakt dit meer compacte en gezonde stedelijke ontwikkelingen mogelijk. Deze ontwikkellocaties moeten goed worden aangepast op het provinciaal hoofdfietsnetwerk, zodat een optimale keuze mogelijk is tussen de verschillende vervoersmodaliteiten.
Binnen het bestaand stads- en dorpsgebied liggen er veel kansen voor herstructurering en transformatie. Voor de provincie ligt de hoogste prioriteit bij herstructurering, transformatie en functiemenging van locaties die binnen de invloedsfeer van hoogwaardig openbaar vervoer liggen. Daarnaast zijn er in de provincie veel kansen voor inbreiding in naoorlogse wijken.
Een omgevingsplan voor een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling houdt rekening met de gevolgen voor de bereikbaarheid. Als een nieuwe stedelijke ontwikkeling niet mogelijk is binnen de invloedsfeer van hoogwaardig openbaar vervoer, dan is een goede aansluiting op het provinciaal hoofdfietsnetwerk en bereikbaarheid per auto nodig.
Benut het netwerk van stedelijke centra en knooppunten
Binnen de stedelijke agglomeratie stuurt de provincie op sterke en complementaire centra en ontwikkelingslocaties bij knooppunten. Nieuwe investeringen in gebiedsontwikkeling, mobiliteit en infrastructuur worden zo veel mogelijk geconcentreerd. Daarvoor komen locaties in aanmerking binnen de stedelijke agglomeratie, waar het infrastructuurnetwerk nog onbenutte capaciteit heeft en waar door de stedelijke en economische dynamiek kansen liggen voor de versterking van de agglomeratiekracht en complementariteit in de regio.
Andere ontwikkelingslocaties kunnen in aanmerking komen, als ze goed ontsloten zijn per hoogwaardig openbaar vervoer, goed aangesloten zijn op het (provinciaal) hoofdfietsnetwerk en goed te bereiken zijn over de weg. Nieuwe bovenregionale voorzieningen (zoals bovenregionale ziekenhuizen, opleidingscentra en culturele voorzieningen) wil de provincie concentreren op locaties die verschillende voordelen combineren: de te bereiken schaalvoordelen, de bijdrage aan de stedelijke economie en dynamiek van de gebieden en het benutten van de capaciteit op het mobiliteitsnetwerk.
Levendige en dynamisch centra zijn belangrijk voor de agglomeratiekracht en het vestigingsklimaat. Het is daarom belangrijk dat centrumfuncties, zoals bioscopen, theaters, musea, detailhandel en horeca, in de centra wordt geaccommodeerd en niet in de periferie. De aard en omvang van deze voorzieningen moet aansluiten bij de aard en omvang van de locatie. Een megabioscoop hoort dus bijvoorbeeld niet thuis in een wijk- of stadsdeelcentrum.
Bouw naar behoefte
Uitgangspunt van de ‘ladder voor duurzame verstedelijking’ is dat gebouwd wordt naar behoefte. De provincie streeft ernaar dat aanbod en vraag, zowel in kwantitatieve als in kwalitatieve zin met elkaar in overeenstemming zijn. De provinciale woningbehoefteverkenning brengt in beeld hoeveel woningen nodig zijn en voor welke doelgroepen. Kwantitatief betekent dat er voldoende woningen in de voorraad beschikbaar zijn, om dat te bereiken moeten er netto voldoende woningen toegevoegd worden. Met kwalitatieve behoefte wordt bedoeld dat er voldoende passende woningen zijn voor de verschillende doelgroepen. Regionale afstemming is hierbij nodig. Het is van belang dat er voldoende woningen beschikbaar zijn voor jongeren en ouderen, ook specifiek in kleinere kernen. Vanuit een oogpunt van zorgvuldig ruimtegebruik is het ongewenst nieuwe ontwikkelingen toe te laten als sprake is van overaanbod.
De provincie hecht waarde aan de vestigingswens van bewoners en bedrijven. Binnen de kaders van het provinciaal beleid wil de provincie zoveel mogelijk tegemoet komen aan die wensen. Voor wonen is het uitgangspunt daarbij dat de juiste woning op de juiste plek (op juiste moment) wordt gerealiseerd. Zie de beleidskeuze voor wonen.
De markten voor kantoren en detailhandel zijn zeer specifiek waarbij sprake is van veranderende omstandigheden. Daarbij kan er op de ene plek sprake zijn van overaanbod en leegstand, terwijl op de andere plek nog ruimte is voor nieuwe ontwikkelingen. De provincie hanteert daarom specifiek beleid en regels voor deze sectoren. Zie de beleidskeuzes over detailhandel en kantoren.
Voor bedrijven streeft de provincie naar het op lange termijn in evenwicht brengen van de vraag naar en het aanbod van bedrijventerreinen. Daarbij wordt ingezet op beter benutten en duurzaam functioneren van bestaande bedrijventerreinen en op het behoud van voldoende ruimte voor bedrijven in hogere milieucategorieën en watergebonden bedrijven. Zie de beleidskeuze over bedrijventerreinen.
Voor de versterking van het vestigingsklimaat is het wenselijk ontwikkelingen voor wonen en werken in samenhang met elkaar te bezien en in samenhang met investeringen in infrastructuur en een aantrekkelijke groenblauwe leefomgeving. Ontwikkelingen dragen bij aan de maatschappelijke opgaven en transities waar de provincie voor staat.
Regionale visies
Met regionale visies voor -in ieder geval- wonen en kantoren stemmen gemeenten in regionaal verband het aanbod af op de vraag. De schaal van deze regionale visies is afgestemd op de markt voor de desbetreffende functie. De regionale visies zijn afgestemd op behoefteonderzoek dat door de provincie is vastgesteld. De provincie is betrokken bij de totstandkoming van deze visies en committeert zich aan de afspraken in de door haar aanvaarde regionale visies. Het is gewenst de regionale visie actueel te houden.
De onderbouwing volgens de ‘Ladder voor duurzame verstedelijking’ vormt een belangrijk uitgangspunt bij het opstellen van regionale visies. Als het plan qua regionale behoefteraming past in een door GS vastgesteld regionaal woningbouwprogramma, kan daarnaar worden verwezen bij de beschrijving van de behoefte als bedoeld in de ‘Ladder voor duurzame verstedelijking’. Gedeputeerde Staten kunnen bij het vaststellen van een regionaal woningbouwprogramma aangeven in hoeverre de ‘Ladder voor duurzame verstedelijking’ op regionaal niveau volgens de provincie geheel of gedeeltelijk is doorlopen.
De gemeenten zijn verantwoordelijk voor het verwerken in hun omgevingsplannen van de regionale visie wonen, kantoren, en –indien van toepassing – detailhandel en bedrijventerreinen. De provincie gaat er vooralsnog vanuit dat de samenwerkende gemeenten zelf hun verantwoordelijk nemen en zo nodig bestaande plancapaciteit voor stedelijke ontwikkelingen die niet (langer) in overeenstemming zijn met een regionale visie, zullen schrappen. Mocht het provinciaal belang dat noodzakelijk maken, dan kan de provincie hiertoe ook haar instrumentarium inzetten.
Bouw toekomstbestendig; houd rekening met water en bodem sturend, bodemdaling, klimaatadaptatie en -mitigatie, vitale dorpen en steden, economische toplocaties, gezonde stedelijke ontwikkeling, energietransitie, circulair en natuurinclusief bouwen
Bij de planvorming spelen vraagstukken rondom water en bodem sturend, bodemdaling, klimaatadaptatie en -mitigatie, energie, duurzaamheid, circulair en natuurinclusief bouwen en een gezonde leefomgeving een steeds belangrijkere rol. Dit vindt zijn weerslag in locatiekeuzes, bij uitvoering van diverse bouwprogramma’s en bij keuzes ten aanzien van de levensduur en functionaliteit van gebouwen.
De provincie vraagt om bij de locatiekeuzes voor, en het ontwikkelen van, nieuwe bouwplannen rekening te houden met water en bodem sturend, als ook de bodemdalingsgevoeligheid en het watersysteem van een gebied expliciet mee te nemen vanwege het toekomstig beheer van gebouwen alsmede de woon- en werkomgeving. De potentieel hoge aanleg- en beheerskosten een extra reden om terughoudend te zijn ten aanzien van het toevoegen van nieuwe bouwlocaties buiten bestaand stads- en dorpsgebied in bodemdalingsgevoelige gebieden. De provincie wil hierbij samen met de regio’s tot maatwerk komen in de regionale visies, op gebied van werklocaties en wonen. Ook vraagt de provincie om rekening te houden met het optimaal benutten van de bodem en ondergrond. Zie hiervoor de beleidskeuze Optimaal benutten, beschermen en beheren van bodem en ondergrond. In het kader van dat beleid is de provincie bezig water en bodem sturend verder uit te werken.
Ook vraagt de provincie om bij de locatiekeuzes voor, en het ontwikkelen van, nieuwe bouwplannen rekening te houden met de (nabije) groenblauwe structuur voor natuurinclusiviteit, gezondheid en recreatie. Groen in en om de stad speelt een belangrijke rol in het creëren van toekomstbestendige leefomgevingen waar het fijn wonen, werken en recreëren is in een groene, gezonde omgeving.
Daarnaast heeft de provincie de ambitie om gebouwen inclusief alle woningen in Zuid-Holland in 2035 CO² neutraal en vóór 2050 klimaatrobuust ingericht en ingepast te laten zijn, aansluitend bij de groenblauwe structuur van Zuid-Holland. Nieuwe stedelijke ontwikkelingen dragen zo bij aan klimaatadaptie en -mitigatie, mede door de vergroening en het toekomstbestendig bouwen. Zie hiervoor de beleidskeuze toekomstbestendig bouwen (wonen).
Realiseer in samenhang met het stedelijk netwerk robuuste en klimaatadaptieve recreatie- en natuurgebieden.
Realiseer in samenhang met het stedelijk netwerk een robuuste en klimaatadaptieve groen- en waterstructuur. Denk daarbij aan gebieden en groenblauwe verbindingen met mogelijkheden voor recreatief gebruik en recreatieve routenetwerken. Denk ook aan het mogelijk maken van landbouw passend bij en in de stedelijke context zoals voedseltuinen, het realiseren van waterberging, het ontwikkelen van natuur in en om bebouwd gebied en de aanleg van bos en landschappelijke beplantingen.
De provincie wil de kwaliteit en vitaliteit van het landelijk gebied verbeteren en daarbij interbestuurlijk afgesproken doelstellingen voor transitieopgaven realiseren. Bij keuzes over ruimtelijke ontwikkelingen in het landelijk gebied geeft de provincie voorkeur aan locaties of grondgebruik die passen bij het bodem- en watersysteem. De provincie vindt het belangrijk om ontwikkelingen in het landelijk gebied integraal te benaderen en stimuleert daarom een samenhangende en gebiedsgerichte aanpak. Daarnaast hanteert de provincie uitgangspunten voor herontwikkeling van voormalige agrarische bedrijfscomplexen.
Ontwikkelingen in het landelijk gebied staan in verbinding met stedelijke ontwikkelingen. De provincie wil bestaande steden en dorpen optimaal ontwikkelen en tegelijkertijd de kwaliteit van het landelijk gebied behouden of versterken. Ook met het oog op blijvende functies.
In het landelijk gebied komen meerdere transities en urgente opgaven samen. Er spelen opgaven voor het verbeteren van de natuurdoelen en waterkwaliteit, voor stikstofreductie, klimaatadaptatie en -mitigatie, bodemdaling en het realiseren van de energietransitie. Ook is sprake van verstedelijkingsdruk, met ruimteclaims voor woningbouw, infrastructuur en bedrijventerreinen. Het aantal bedrijven in de agrarische sector loopt terug en leidt tot leegstand van voormalige agrarische bedrijfscomplexen en een bijbehorende herontwikkelingsopgave. Het totaal van deze opgaven heeft een grote ruimtelijke impact op de ontwikkeling van het landelijk gebied.
Lokaal gebruik van grond en bebouwing
Op lokaal niveau spelen vraagstukken over het al dan niet toestaan van (andere) functies op specifieke locaties in het landelijk gebied, zoals de vraag hoe om te gaan met vrijkomende agrarische bebouwing (VAB). De grote transitieopgaven maken dat de huidige gebruikers van het landelijk gebied, met name agrariërs, op zoek zijn naar manieren om hun bedrijf te kunnen voortzetten, stoppen of verplaatsen. Dit leidt tot vragen over welke activiteiten op specifieke locaties, vaak op perceelsniveau of voor enkele percelen, zijn toegestaan. Deze vragen betreffen zowel het grondgebruik, als het gebruik van de bestaande bebouwing.
Structurerende ruimtelijke keuzes op nationale schaal
Op het nationale schaalniveau worden structurerende keuzes gemaakt over het ontwikkelperspectief van het landelijk gebied. Dit gebeurt in de beleidsuitwerking van de nationale omgevingsvisie. Het Rijk stuurt daarmee op het toekomstbestendig ontwikkelen van het landelijk gebied, mede met het oog op het voldoen aan internationale verplichtingen op het gebied van natuur, water en klimaat. Inzet daarbij is dat de draagkracht van het water- en bodemsysteem leidend wordt voor het landgebruik in het landelijk gebied.
De rijksinzet voor het landelijk gebied leidt tot bovenregionale keuzes over verdelingsvraagstukken in het landelijk gebied. Bij dergelijke keuzes gaat het om goede ruimtelijke afwegingen op drie schaalniveaus (nationaal, regionaal en lokaal) en om een goed samenspel hiertussen.
Gebiedsregie
In gebieden waar nationale transitieopgaven en verdeelvraagstukken spelen, zijn ook veel lokale vraagstukken over het wel of niet toestaan van functies op specifieke locaties. Als gebiedsregisseur heeft de provincie hierin een verbindende rol.
De transitie van het landelijk gebied raakt aan meerdere provinciale belangen. Het gaat hier om de realisatie van beleidsdoelen en -keuzes uit de provinciale omgevingsvisie, de uitvoering van wettelijke taken vanuit de Omgevingswet en om opgaven die voortkomen uit interbestuurlijk gemaakte afspraken.
Gemeenten zijn verantwoordelijk voor een evenwichtige toedeling van functies aan locaties op lokaal niveau. De provincie stuurt op regionaal niveau en vanuit provinciaal belang op ‘de juiste ontwikkeling op de juiste plek’, waar dat een bovenlokaal belang of effect heeft. Opgaven die zich op meerdere schaalniveaus voordoen komen samen in gebieden; de provincie heeft daarbij de rol van gebiedsregisseur.
De provincie wil gebiedsgericht, integraal en op het regionale schaalniveau sturen op kwaliteitsverbetering, het realiseren van beleidsdoelen en bij het gebied passende ruimtelijke ontwikkelingen (‘de juiste ontwikkeling op de juiste plek’). Daarbij wil de provincie samenwerken met gebiedspartners en een verbindende rol vervullen bij de realisatie van opgaven die zich op meerdere schaalniveaus voordoen en samenkomen in het landelijk gebied.
De provincie biedt ruimte voor ontwikkeling in het landelijk gebied, passend bij en ondersteunend aan de realisatie van grotere (transitie)opgaven voor natuur/stikstof, water/bodem, landbouw en klimaat. Daarbij wordt ook gestuurd op veranderingen in grondgebruik en nieuwe functies voor vrijkomende agrarische bebouwing, passend bij de gewenste ontwikkelrichting van het gebied en met medeneming van effecten op bestaande en blijvende functies, waaronder agrarische bedrijven.
Woningbouw met het oog op vitaliteit
Op plekken waar het gewenst is vanwege de leefbaarheid en het op peil houden van voorzieningen, zal de provincie de mogelijkheid geven om extra woningen te bouwen aan de rand van kernen. Het gaat om het principe ‘een straatje erbij’ en een ‘straatje ertussen’. Het beleid hiervoor wordt nog uitgewerkt.
Ook binnen de kernen is ruimte voor woningbouw, passend binnen het regionaal woningbouwprogramma, bijvoorbeeld door ‘optoppen’, ‘aanplakken’ en ‘uitplinten’. Zie ook de beleidskeuze Toekomstbestendige Stedelijke Ontwikkeling.
Uitgangspunten voor herontwikkeling van voormalige agrarische bedrijfsgebouwen
Vrijkomende agrarische bedrijfsgebouwen, buiten de gebieden voor glastuinbouw, boom- en sierteelt en bollenteelt, kunnen herontwikkeld worden voor andere functie(s). Per individuele situatie heeft herontwikkeling een relatief beperkte impact op een gebied. De optelsom van meerdere individuele ontwikkelingen kan echter wel degelijk een grote impact hebben en de ontwikkelingsrichting van een gebied beïnvloeden, zeker in een gebied waar veel agrarische bedrijven stoppen. Het is daarom nodig individuele plannen voor herontwikkeling op elkaar af te stemmen en bij voorkeur hiervoor een gebiedsgericht kader op te stellen.
Bij verandering van functies van bebouwing en landschap in het landelijk gebied geldt dat de ruimtelijke kwaliteit tenminste gelijk moet blijven of erop vooruit gaat. Behoud van de cultuurhistorische waarde van bebouwing, erf en landschap dient daarbij als uitgangspunt, tevens wordt bij nieuwbouw aangesloten op de identiteit van het gebied.
Voor individuele plannen hanteert de provincie de volgende uitgangspunten:
Nieuwe functies kunnen zich vestigen binnen de bestaande bebouwing; uitbreiding van de bebouwing is uitgesloten, ook in de toekomst.
Hergebruik van kassen is uitgesloten.
Sloop en nieuwbouw van (een deel van) de bebouwing is mogelijk, mits:
De verkeersaantrekkende werking van de nieuwe functies is gering en past bij de huidige ontsluitingsstructuur.
Rekening wordt gehouden met de bestaande aanwezige functies in de omgeving.
Als het gaat om bedrijvigheid wordt dit beperkt tot lichte vormen (vergelijkbaar met milieucategorie 1 en 2).
Opslag van materialen buiten de bebouwing is uitgesloten.
Het toevoegen van woningen is in beperkte mate mogelijk. Het toevoegen van een groter aantal wooneenheden is mogelijk voor zorgfuncties en huisvesting van arbeidsmigranten. De toevoeging van woningen moet passen in het regionaal woningbouwprogramma; betaalbaarheid en bouwen voor kleine huishoudens zijn aandachtspunten.
De omvang van de woningen moet passend zijn bij de uitstraling van het boerderijerf. Als richtsnoer geldt een maximum van 2.000 m3 te verdelen over de te bouwen woningen en maximaal 650 m3 per woning.
Ook ander provinciaal beleid is van toepassing, zoals over water en bodem, en toekomstbestendig bouwen.
Niet-agrarische bedrijven in het landelijk gebied
Nogal wat bedrijven zijn in het landelijk gebied gevestigd buiten de dorpskernen en de bedrijventerreinen. Vaak gaat het om bedrijven die zijn gevestigd in voormalige agrarische bedrijfsgebouwen. Vanuit een oogpunt van ruimtelijke kwaliteit is doorgroei van deze bedrijven op deze solitaire locaties veelal ongewenst. Toch gebeurt het nogal eens dat bedrijven keer op keer worden vergroot en telkens opnieuw uit hun jasje groeien. Daarom is verplaatsing naar een bedrijventerrein uitgangspunt bij een noodzakelijke vergroting van het bedrijf. Uitbreiding ter plekke wordt beperkt tot eenmalig met 10% en voor zover de ruimtelijke kwaliteit per saldo ten minste gelijk blijft.
Ruimtelijke functies zijn afhankelijk van een robuust water- en bodemsysteem. Een robuust water- en bodemsysteem beschermt, tegen aanvaardbare maatschappelijke kosten, goed tegen watertekort, wateroverlast, bodemdaling en overstromingen, en voorziet als natuurlijke hulpbron voor onder andere drinkwaterproductie. Voor een kosteneffectieve, veilige en toekomstbestendige ontwikkeling van Zuid-Holland is het nodig dat bij nieuwe ontwikkelingen ruimte vrijgehouden wordt voor herstel en optimalisering van een toekomstbestendig water- en bodemsysteem. De provincie anticipeert dat er geen functies geprogrammeerd worden die in strijd zijn met de ontwikkeling van het water- en bodemsysteem.
Zuid-Holland werkt samen met de waterschappen en drinkwaterbedrijven aan optimalisering en versterking van het water- en bodemsysteem als basis voor brede welvaart en economisch verdienvermogen nu en voor toekomstige generaties. Ondanks deze inspanningen kunnen niet alle te verwachten veranderingen in bodem- en watercondities door een toekomstbestendig watersysteem worden opgevangen. Technische oplossingen zijn beschikbaar, maar vaak kostbaar en kwetsbaar voor verstoringen (grotere faalkans). Vanuit maatschappelijke kosteneffectiviteit en om de afhankelijkheid van technische oplossingen te verkleinen, heeft de provincie tot doel om de ruimte die nodig is voor het herstel en de verdere ontwikkeling van het water- en bodemsysteem vrij te houden van ruimtelijke functies die daar niet mee gecombineerd kunnen worden.
De grenzen van wat het water- en bodemsysteem in Zuid-Holland aankan, zijn in zicht. Door bevolkingsgroei en toenemende economische activiteiten staan de waterkwaliteit en de drinkwatervoorziening onder druk. Er moet rekening worden gehouden met klimaatverandering, namelijk: meer extreme neerslag, verminderde zoetwateraanvoer via de rivieren, zeespiegelstijging, toenemende zoutindringing en grotere overstromingsrisico’s. Bodemdaling en lage grondwaterstanden zorgen voor veel schade aan funderingen van gebouwen, extra onderhoud aan wegen en spoorwegen en leiden tot meer uitstoot van broeikasgassen in veenweidegebieden.
De maakbaarheid van het water- en bodemsysteem dat tegen deze omstandigheden moet beschermen, loopt tegen technische, financiële en ruimtelijke grenzen aan. Het wordt steeds lastiger om ruimte te vinden voor benodigde uitbreidingen van boezemsystemen- en waterbergingen of drinkwaterbronnen en -productielocaties. Onvermijdbare veranderende condities van water en bodem (door klimaatverandering) hebben impact op verdienvermogen en de volhoudbaarheid van functies en landgebruik.
De provincie zorgt voor een goede ruimtelijke ordening. Beter rekening houden met water en bodem in de ruimtelijke ordening draagt bij aan brede welvaart door de leefomgeving te beschermen en te verbeteren. Zo kunnen we in Zuid-Holland ook in de toekomst met een ander en grillig klimaat en met beperkter inzetbare natuurlijke bronnen blijven leven, wonen en werken. In een veilige omgeving, met een gezonde bodem, voldoende en schoon water.
Door beter rekening te houden met water en bodem in de ruimtelijke ordening, zorgen we ervoor dat consequenties van ruimtelijke keuzes en kosten voor het toekomstbestendig houden en maken van het water- en bodemsysteem, niet worden afgewenteld op toekomstige generaties, andere gebieden of functies of van privaat naar publiek.
Ruimtelijke en economische ontwikkelingen houden rekening met water en bodem
We willen dat nieuwe ruimtelijke en economische ontwikkelingen de ruimte die nodig is voor toekomstige versterking van het water- en bodemsysteem zoveel mogelijk vrijhouden. En we willen dat deze ontwikkelingen tijdig anticiperen op de grenzen aan wat het water- en bodemsysteem kan bieden met betrekking tot waterbeschikbaarheid en waterveiligheid, het tegengaan van verzilting, wateroverlast en bodemdaling en de productie en toelevering van drinkwater.
Om (bij droogte) de druk op de drinkwatervoorziening, de zoetwateraanvoer en het (grond)watersysteem te verlichten zet de provincie erop in dat nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen zoetwaterefficiënt zijn. Bodem- en wateropgaven worden niet afgewenteld op toekomstige generaties, naar andere gebieden of functies, en niet van privaat naar publiek. De provincie zet in op zoveel mogelijk multifunctioneel ruimtegebruik en creatieve oplossingen.
Water en bodem in locatiekeuze en locatie-inrichting
De provincie heeft de “Signaleringskaart klimaatrisico’s voor bouwactiviteiten” opgesteld ten behoeve van locatiekeuze in relatie tot de inspanningen die op de betreffende locatie geleverd moeten worden om te komen tot een klimaatbestendige inrichting. Deze signaleringskaart is gebaseerd op de klimaatonderlegger voor verstedelijking die is opgesteld door de provincie Zuid-Holland en de inliggende waterschappen. De klimaatonderlegger is opgebouwd vanuit de klimaatrisico's richting 2100 op de volgende thema’s: bodemdaling, regenwateroverlast, waterveiligheid, waterbeschikbaarheid en kwaliteit, en hitte. De klimaatrisico’s in Zuid-Holland zijn locatie afhankelijk. Dit betekent dat er een meer of mindere kans is op negatieve gevolgen door klimaatverandering, voor nu of toekomstige generaties, als hier bij ruimtelijke ontwikkeling niet voldoende rekening mee gehouden wordt.
De provincie heeft in samenwerking met medeoverheden en private partijen uit de bouwsector, de Leidraad klimaatadaptief bouwen opgesteld, die als hulpmiddel bij de planvorming dient. De leidraad en signaleringskaart worden blijvend geactualiseerd binnen de afspraken en kaders die nationaal worden gesteld (het Nationaal Afwegingskader en Nationale Maatlat) en de adviezen daarover vanuit het STOER-traject. Ook worden de mogelijkheden verder verkend om het gebruik van de provinciaal en landelijke beschikbare hulpmiddelen in een vroeg stadium van het planproces in te zetten.
PPP
Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
QQQ
Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
RRR
Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
SSS
De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
De provincie bevordert het duurzaam beschermen, benutten en beheren van de bodem &en de ondergrond, zowel door middel van haar eigen beleid als door het beïnvloeden van dat van andere overheden. Het gaat hier om het beschermen en beheren van de kwaliteit van het bodem- en grondwatersysteem in relatie tot het verantwoord aanbrengen, beheren en afbouwen van functies in de ondergrond. De provincie zet voor deze beleidskeuze in op:
het optimaal benutten en beheren van bodem en ondergrond;. Door expliciet te attenderen op veranderingen in de vier dimensies (lengte, breedte, diepte en tijd) en op noodzaak tot voorkomen van afwenteling worden toekomstige ontwikkelingen in (natuurlijke) water- en bodemsystemen meegewogen in planvormingsprocessen (4D-Ordening).
het beschermen en beheren van het bodem- en grondwatersysteem;. De provincie wil de chemische bodem- en grondwaterkwaliteit beschermen en verbeteren, de gezondheidsrisico`s als gevolg van bodemverontreiniging reduceren en stimuleren dat bodemkwaliteit integraal wordt meegewogen bij functietoewijzing in ruimtelijke ontwikkelingen.
de nazorg van stortplaatsen in het kader van de Wet Milieubeheer om te voorkomen dat gesloten stortplaatsen een negatief effect hebben op de omgeving.
Bij alle opgaven in Zuid-Holland is het van belang om rekening te houden met thema's ecologie, ondergrondse infrastructuur, identiteit, bodemdaling, (grond)water, voorraden en energie in de ondergrond.
Optimaal benutten en beheren van de bodem en de ondergrond
De provincie constateert dat de kwaliteiten van bodem en ondergrond nog onvoldoende worden meegenomen bij het oplossen van maatschappelijk opgaven. In de Kamerbrief van het Ministerie van I&W ‘Water en Bodem Sturend’ (WBS, 25 november 2022) wordt nader toegelicht hoe het (natuurlijk) water- en bodemsysteem steeds vaker tegen grenzen aanloopt, nog versterkt door een veranderend klimaat. De provincie werkt doelen en ambities uit om nadere invulling te geven aan de uitgangspunten en structurerende keuzes van voorgenoemde Kamerbrief. Het betreft onder andere het tegengaan van bodemdaling, meer zoetwatervoorraden in de ondergrond, minder bodemafdichting, locaties met een hoger grondwaterpeil, meer duurzame energievoorzieningen in de vorm van aardwarmte en bodemenergie.
Aan voorgaande wordt nog te weinig invulling gegeven omdat boven- en ondergronds ruimtegebruik nog onvoldoende als een geheel van de ruimte worden geordend. De gevolgen hiervan zijn dat:
Optimaal benutten en beheren van de bodem en de ondergrond
De provincie heeft geconstateerd dat kwaliteiten van bodem en ondergrond nog onvoldoende worden meegenomen bij het oplossen van maatschappelijk opgaven. Zo heeft de provincie de ambitie om het aandeel duurzame energie, in de vorm van aardwarmte en bodemenergie, te vergroten. Daar komt bij dat boven- en ondergronds ruimtegebruik nog onvoldoende als een geheel van de ruimte worden geordend. De gevolgen hiervan zijn dat:
Conflicterende ruimteclaims pas in een laat stadium van de planvorming worden ontdekt;
Er kansen verloren gaan doordat mogelijke koppelingen tussen activiteiten nog niet duidelijk in beeld zijn;
Er zorgen zijn over de impact van activiteiten in bodem ende ondergrond (o.a. aantasten van ecosystemen en vermindering van veiligheid).;
De waarden van de ondergrond (aardkundige, archeologische, cultuurhistorische, ecologische en landschappelijke waarden) worden aangetast.
Door deze toenemende druk op de ruimte en de hiermee gepaard gaande zorgen is het noodzakelijk om tot een integrale afweging van belangen te komen. Met deze afweging geeft de provincie een concrete invulling aan de provinciale kernopdracht: Duurzaam, veilig en efficiënt gebruik van de bodem en ondergrond.
Beschermen en beheren van het bodem- en grondwatersysteem
Beschermen en beheren van het bodem-grondwatersysteemBodem- en grondwaterverontreinigingen zijn een risico voor mensen en biodiversiteit. Een goede chemische bodemkwaliteit is de basis voor een gezonde leefomgeving en een voorwaarde voor ruimtelijke en economische ontwikkelingen in een gebied. Daarnaast heeftkrijgt de provincie steeds meer te maken met nieuwe en met zeer zorgwekkende stoffen die diffuus voorkomen en waar een lokale aanpak geen soelaas biedt. Mobiele verontreiniging kunnen zich verspreiden en zo de zoetwatervoorziening aantasten.
Nazorg stortplaatsen in het kader van de Wet Milieubeheer
De provincie is in het kader van de Wm verplicht om nazorg te verrichten op de in deze wet aangewezen stortplaatsen. Dit om te voorkomen dat deze negatieve effecten op de omgeving hebben.
Nazorg stortplaatsen in het kader van de Wet Milieubeheer
Het Rijk heeft gemeend dat eeuwigdurende nazorg van stortplaatsen niet belegd kan worden bij de exploitanten van stortplaatsen. Daarom is gekozen om deze middels de Wet milieubeheer (Wm) bij de provincies neer te leggen. De provincie is in het kader van de Wm verplicht om nazorg (eeuwigdurend) te verrichten op negen (gesloten) stortplaatsen.
Optimaal benutten en beheren van de bodem en ondergrond
Het provinciaal belang is gelegen in het op een rechtvaardige manier benutten van potenties van bodem en ondergrond voor de maatschappelijke opgaven op regionale schaal.
Optimaal benutten en beheren van de bodem en ondergrond Zo zijn in het kader van de Omgevingswet tussen provincies, omgevingsdiensten
Het provinciaal belang is gelegen in het op een rechtvaardige manier benutten van potenties van bodem en ondergrond voor de maatschappelijke opgaven op regionale schaal. De provincie beoogt in samenwerking met andere overheden om 3D-Ordening, als instrumentarium van ‘Water en Bodem Sturend (WBS)’, standaard en structureel onderdeel te laten worden van alle relevante ruimtelijke planprocessen in Zuid-Holland. Naast de bovengrondse ‘’occupatie’’ en ‘’netwerken’’ vormen ‘’water, bodem en ondergrond’’ de derde dimensie van ruimtelijke ordening, de 3D-Ordening. , waterschappen en gemeenten afspraken gemaakt over samenwerking en een nieuwe rolverdeling bij het realiseren van een duurzaam, veilig en efficiënt gebruik van bodem en ondergrond.
Beschermen en beheren van het bodem-grondwatersysteem
Sinds de ingang van de Omgevingswet op 1 januari 2024 zijn gemeenten verantwoordelijk voor de chemische bodemkwaliteit.
Een uitzondering vormen complexe bedrijven zoals beschreven in het Besluit activiteiten leefomgeving, afdeling 3. Voor deze bedrijven is de provincie het bevoegd gezag. De provincie blijft ook bevoegd gezag voor bodemverontreinigingen en nazorglocaties die vallen onder het overgangsrecht van de Omgevingswet zoals beschreven in de aanvullingswet bodem (artikel 3.7). Ook houdt ze een belangrijke rol als hoeder van de grondwaterkwaliteit.
Beschermen en beheren van het bodem- en grondwatersysteem
De provincie is nog steeds in een aantal gevallen bevoegd gezag voor de chemische bodemkwaliteit in het kader van de inmiddels ingetrokken Wet bodembescherming (Wbb). Sinds de inwerkingtreding van de Ow is de provincie het bevoegd gezag voor bodemtaken bij complexe bedrijven en op plaatsen waar het Wbb overgangsrecht voor de provincie Zuid-Holland van toepassing is. Voor alle andere locaties zijn de gemeenten het bevoegd gezag voor de chemische bodemkwaliteit. De gemeenten zijn dan verantwoordelijk voor het voorkómen van nieuwe bodemverontreinigingen.
Wel heeft de provincie een belangrijke rol als hoeder van de grondwaterkwaliteit.
Bij de uitoefening van bevoegdheden en toepassing van wettelijke voorschriften geldt de duurzame veiligstelling van de openbare drinkwatervoorziening als een dwingende reden van groot openbaar belang.
Nazorg stortplaatsen in het kader van de Wet Milieubeheer (Wm)
Provincies zijn bestuurlijk, financieel en organisatorisch verantwoordelijk voor de nazorg van afval- en baggerstortplaatsen die na 1996 gesloten zijn of die nog gaan worden gesloten (nazorgregeling van de Wm). Volgens deze regeling dienen gesloten stortplaatsen zo min mogelijk nadelige gevolgen voor het milieu te hebben en moet de nazorg langdurig gewaarborgd zijn door de verantwoordelijkheid van de exploitanten over te dragen aan de provincie. Bij de inwerkingtreding van de Omgevingswet zal dit niet wijzigen.
(Her)gebruik en/of en activiteiten op gesloten stortplaatsen is onder voorwaarden, dat de nazorgbelangen niet in het geding komen, mogelijk. In het kader van een goede uitvoering van de nazorg en ter bescherming van de nazorgvoorzieningen zijn in de Omgevingsverordening Zuid-Holland regels opgenomen met betrekking tot (her)gebruik van -en activiteiten op gesloten stortplaatsen.
Nazorg stortplaatsen in het kader van de Wet Milieubeheer
De provincie is in het kader van de Wet Milieubeheer verplicht om nazorg te verrichten op de in deze wet aangewezen stortplaatsen. Dit om te voorkomen dat deze negatieve effecten op de omgeving hebben.
De beleidskeuze heeft een relatie met de thema’s milieu, klimaat, ruimte, water, energie en cultureel erfgoed.
Optimaal benutten en beheren van bodem en ondergrond
De provincie bevordert de integrale belangenafweging over het gebruik van de bodem en de ondergrond, zowel in haar eigen beleid als in dat van andere overheden (de zogenoemde 3D-Ordening).
Optimaal benutten en beheren van bodem en ondergrond
De provincie bevordert de integrale belangenafweging over het gebruik van de bodem en de ondergrond, zowel in haar eigen beleid als in dat van andere overheden. Dit wordt aangeduid als 4D-Ordening bij ruimtelijke planvorming en gebiedsontwikkeling in Zuid-Holland.
De provincie beoogt in samenwerking met andere overheden om 4D-Ordening standaard en structureel onderdeel te laten worden van alle relevante ruimtelijke planprocessen in Zuid-Holland. 4D-Ordening verwijst daarbij naar het (natuurlijk) water- en bodemsysteem in vier dimensies, want naast de drie ruimtelijke dimensies (lengte, breedte en diepte) onder onze voeten (3D-Ordening) is ook de vierde dimensie (tijd) van belang. Door expliciet te attenderen op veranderingen in de tijd en op noodzaak tot voorkomen van afwenteling worden toekomstige ontwikkelingen in (natuurlijke) water- en bodemsystemen meegewogen in planvormingsprocessen (4D-Ordening).
Voor de provincie zijn de bodem en ondergrond een integraal onderdeel van de ruimtefysieke leefomgeving. Daarom werkt de provincie met behulp van haar 3D-Ordening instrumentariumbeschikbare instrumenten aan het verder vorm geven aan ‘Watervan het water- en Bodem Sturend’ (WBS) en zal nadere invulling worden gegeven aan de uitgangspuntenbodemsysteem als randvoorwaarde bij ruimtelijke ontwikkelingen. Deze randvoorwaarde heeft als doel het water- en structurerende keuzes van betreffende Kamerbrief. Deze heeft als doelbodemsysteem te herstellen en toekomstbestendig te maken en dat het gebruik van de bodem en ondergrond “duurzaam, veilig en efficiënt” is. Hiervoor wordt gewerkt met relevante (grond)water- en bodemthema’s. Vervolgens worden deze vroegtijdig en integraal meegenomen bij beleidsontwikkeling en advies.
Voor het bodemthema ‘identiteit’ is het duurzaam beschermen en beheren van waarden van de ondergrond (= archeologische, cultuurhistorische, aardkundige, landschappelijke en ecologische waarden) en de rolverdeling van het beheer tussen provincie en gemeente een aandachtspunt om nader beleid voor te ontwikkelen.
In dit kader adviseert de provincie de minister van EZK over mijnbouwactiviteiten in de diepe ondergrond, zoals gas en aardwarmtewinning. In de contournota aanpassing Mijnbouwwet van het Rijk wordt onder andere het afbouwen van gaswinning op land nader uitgewerkt. Daarnaast weegt de provincie ook activiteiten in de ondiepe ondergrond integraal af, zoals de vergunningverlening voor open bodemenergiesystemen.
Beschermen en beheren van het bodem-grondwatersysteem
De provincie wil de chemische bodem- en grondwaterkwaliteit beschermen en verbeteren, de gezondheidsrisico`s als gevolg van bodemverontreiniging reduceren en stimuleren dat bodemkwaliteit integraal wordt meegewogen bij functietoewijzing in ruimtelijke ontwikkelingen.
In dit kader van optimaal benuttenen beheren van bodem en ondergrond adviseert de provincie de minister van KGG over mijnbouwactiviteiten in de diepe ondergrond, zoals gas en aardwarmtewinning. Daarnaast weegt de provincie ook activiteiten in de ondiepe ondergrond integraal af, zoals bij de vergunningverlening voor open bodemenergiesystemen.
Duurzaam beheren van waarden van de ondergrond
De provincie bevordert het duurzaam beheren van verschillende waarden van de ondergrond. Deze waarden in de ondergrond zijn de aardkundige -, archeologische -, cultuurhistorische -, ecologische en landschappelijke waarden dienen meer aan elkaar gerelateerd te worden. Daarmee samenhangend geven aardkundige waarden inzicht in het hedendaagse landschap en dragen bij slimmer om te gaan met toekomstig ruimtegebruik.
De bodem vormt letterlijk de basis van de Zuid-Hollandse identiteit. In de Provincie liggen vele aardkundige waardevolle gebieden. Dat zijn gebieden die interessant zijn vanwege landschapsvorm, ontstaansgeschiedenis, actuele vormingsprocessen of de bijzondere geologie en laten zien hoe het landschap in Zuid-Holland is ontstaan. De aardkundige waarden vormen het structurerende reliëf in het Zuid-Hollands landschap. De bodem van de provincie is ontstaan in een periode van vele duizenden jaren. De zee, de wind, en de rivieren hebben het landschap gevormd. Aardkundige waarden zijn plekken waar sporen hiervan nog zichtbaar zijn in het reliëf of in de bodem.
Aardkundige waarden zijn de drager van de andere landschappelijke waarden en scheppen de voorwaarden voor de latere menselijke activiteiten. Door ruimtelijke ingrepen (met egalisatie en afgraving) gaan de waarden van de ondergrond verloren. Het verdwijnen van deze waarden is een onomkeerbaar proces. Eenmaal verdwenen komen ze nooit meer terug.
Beschermen en beheren van het bodem- en grondwatersysteem
Voor de periode tot en met 2030 zijn tussen het rijk
Het Rijk, de provincies en de gemeenten hebben afspraken gemaakt over de aanpak van milieuhygiënisch risicovolle locaties. Voor deze locaties blijft de provincie (ook na de inwerkingtreding van de Omgevingswet (Ow)) het bevoegde gezag. De meeste risicovolle verontreinigingen zijn inmiddels door de provincie aangepakt. Alle risicovolle locaties worden de komende jaren door de provincie voortvarend verder aangepakt met als einddoel dat deze locaties in 2030 zijn gesaneerd, danwel dat de risico’s worden beheerst.
Het beheer en de aanpak van minder risicovolle historische bodemverontreinigingen en nieuwe bodemverontreinigingen valt sinds de inwerkingtreding van de Ow onder de beleidsruimte van de gemeenten. Het principe dat kwaliteitsverbetering van bodem en grondwater in samenloop met locatie-ontwikkeling plaatsvindt wordt door het Rijk niet meer voorgeschreven. Ze geeft decentrale overheden de ruimte om daar haar eigen afwegingen in te maken. Voor nieuwe verordeningenverontreinigingen blijft de zorgplicht van de Omgevingswet gelden.
Voor het grondwater behoudt de provincie op grond van de KRW en Grondwaterrichtlijn nog een belangrijke rol om kwaliteitsverbetering van grondwater te realiseren. Vandaar dat een koppeling is gelegd met de maatregelen in het Waterprogramma.
Provincie en gemeenten zullen waar mogelijk blijven samenwerken met betrekking tot de nieuwe en zeer zorgwekkende stoffen en met betrekking tot de diffuse verontreinigingen, omdat dit thema’s zijn die niet strikt lokaal zijn gebonden.
Voor deze doelen is een goede kennisinfrastructuur nodig en deze is per definitie niet lokaal. Hierin wordt een stimulerende en faciliterende rol gepakt om op het beleidsthema innovatie te stimuleren en de samenwerking in de kennisinfrastructuur te versterken.
Nazorg stortplaatsen in het kader van de Wet Milieubeheer
De Staat heeft gemeend dat eeuwigdurende nazorg van stortplaatsen niet belegd kan worden bij de exploitanten van stortplaatsen. Daarom is gekozen om deze middels de Wet milieubeheer (Wm) bij de provincies neer te leggen. De provincie is in het kader van de Wm verplicht om nazorg (eeuwigdurend) te verrichten op negen (gesloten) stortplaatsen. In Zuid-Holland behoren 11 stortplaatsen tot de categorie waarop de Wm van toepassing is; twee baggerdepots zijn voor de uitvoer van nazorg aan Rijkswaterstaat toegewezen.
Voor het grondwater heeft de provincie op grond van de KRW en Grondwaterrichtlijn een belangrijke rol om kwaliteitsverbetering van grondwater te realiseren. De aanpak voor het verbeteren van de grondwaterkwaliteit is een belangrijk onderdeel van het provinciale Regionale Waterprogramma, en wordt daar in maatregelen verder uitgewerkt.
Bij thema’s met een (boven) regionaal karakter werken de provincie en haar gemeenten samen om het bodem- en grondwatersysteem te beschermen. Het gaat hierbij om vooral om de nieuwe en zeer zorgwekkende stoffen, en diffuse verontreinigingen.
Voor deze doelen is een goede kennisinfrastructuur nodig en deze is per definitie niet lokaal. De provincie stimuleert innovatie rond het beheren en beschermen van het bodem- en grondwatersysteem. Ter ondersteuning faciliteert zij samenwerking zodat de kennisinfrastructuur binnen de provincie wordt versterkt.
Nazorg stortplaatsen in het kader van de Wet Milieubeheer (Wm)
Provincies zijn bestuurlijk, financieel en organisatorisch verantwoordelijk voor de nazorg van afval- en baggerstortplaatsen die na 1996 gesloten zijn of die nog gaan worden gesloten (nazorgregeling van de Wm). Volgens deze regeling dienen gesloten stortplaatsen zo min mogelijk nadelige gevolgen voor het milieu te hebben en moet de nazorg langdurig gewaarborgd zijn door de verantwoordelijkheid van de exploitanten over te dragen aan de provincie. In Zuid-Holland behoren 11 stortplaatsen tot de categorie waarop de Wm van toepassing is; twee baggerdepots zijn voor nazorg aan Rijkswaterstaat toegewezen.
In het kader van een goede uitvoering van de nazorg en ter bescherming van de nazorgvoorzieningen zijn in de Zuid-Hollandse Omgevingsverordening regels opgenomen met betrekking tot (her)gebruik van -en activiteiten op- gesloten stortplaatsen.
TTT
Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
UUU
Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
VVV
Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
WWW
De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
De provincie wil dat meer mensen meer naar buiten gaan om te ontspannen, bewegen of sporten. De provincie zet daarom, samen met partners, in op een goed netwerk van gebieden, voorzieningen en bestemmingen voor sport en recreatie. Ook stimuleert de provincie activiteiten die gericht zijn op een grotere deelname van bewoners aan sport en recreatie, met name van hierin ondervertegenwoordigde groepen.
In het bedrijvige en dichtbevolkte Zuid-Holland dient er voor alle inwoners ook ruimte te zijn voor ontspanning en voor sport en recreatie. Dit draagt bij aan de gezondheid en het sociaal welbevinden. Door het toenemend aantal inwoners en toenemend aantal toeristen neemt de behoefte aan deze ruimte toe.
De gebieden, voorzieningen, bestemmingen, wateren en netwerken waar mensen sporten en recreëren, zijn vaak gemeentegrensoverschrijdend. Veel bewoners recreëren en sporten niet (alleen) in hun eigen gemeente. Het onderhouden en ontwikkelen van een recreatief en sportief netwerk is een gezamenlijke opgave van provincie, gemeenten en andere partijen.
De provincie zet, samen met gemeenten en beheerders, in op behoud en verbetering van recreatiegebieden. Waar dit niet ten koste gaat van de mogelijkheden voor recreatie en sport worden recreatiegebieden ook ingezet om bij te dragen aan andere opgaven van de provincie, zoals biodiversiteit, waterberging en meer bos en bomen.
Ook zet de provincie in op het behouden en vergroten van de mogelijkheden voor recreatie en sport buiten de recreatiegebieden. Hierbij gaat het om o.a. de belevingswaarde en toegankelijkheid van natuur, landschap, water, erfgoed, historische stads- en dorpskernen, etc.
Om de mogelijkheden voor lopen, fietsen, paardrijden, varen te vergroten stimuleert de provincie het verbinden van recreatief aantrekkelijke gebieden, bestemmingen en woongebieden. Recreatieve routes spelen hierbij een belangrijke rol. De belangrijkste recreatieve fietsroutes zijn opgenomen in het provinciaal fietsnetwerk. De Lange Afstands Wandelpaden (LAW’s) zijn opgenomen in het provinciale wandelroutenetwerk. Daarnaast wijst de provincie jaarlijks de zwemwaterlocaties in natuurwater aan en beoordeelt de kwaliteit en veiligheid van deze locaties tijdens het zwemwaterseizoen.
Ook buiten de recreatiegebieden en recreatieve routes heeft de provincie oog voor het versterken van de mogelijkheden voor recreatie en sport. De provincie streeft naar een zo groot mogelijke deelname van bewoners aan sport en recreatie, met name van hierin ondervertegenwoordigde groepen (waaronder tienermeiden, ouderen, gehandicapten, praktisch opgeleiden en migranten met een niet-Westerse achtergrond), vooral in en dicht bij de woonomgeving.
XXX
Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
YYY
De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Beperken maatschappelijke kosten door bodemdaling
De provincie zet zich in om klimaatverandering tegen te gaan. Ze werkt aan het verminderen van de CO2-uitstoot en bodemdaling in de Veenweidegebieden volgens de afspraken uit het Klimaatakkoord, onderdeel land- en landgebruik. In Veenweidegebieden moet 1 Mton CO2 worden bespaard in 2030. Het Zuid-Hollandse aandeel in de opgave wordt ingeschat op 21%, ofwel: 0,21 Mton. De provincie werkt hierbij samen met agrariërs, mede-overheden en maatschappelijke partijen in de veenweidegebieden via een gebiedsgerichte aanpak in het kader van het Zuid-Hollands Programma Landelijk Gebied. Hierbij is zij zich ervan bewust dat de keuzes die ze maakt om bodemdaling te remmen, het watersysteem en landgebruik onlosmakelijk met elkaar verbonden zijn. Ook is verdere kennisontwikkeling en beleidsvorming nodig. In overleg met de mede-overheden, maatschappelijke partijen, kennisinstituten en andere partijen werkt de provincie hieraan.
Klimaatadaptatie
Het klimaat verandert. Het wordt warmer, er is meer kans op een extreme regenbui, op een hittegolf en op een lange droge periode. De zeespiegel stijgt en als gevolg daarvan neemt de kans op een overstroming toe. Door lange droogte daalt de bodem. Zuid-Holland is kwetsbaar voor klimaatverandering door zijn ligging aan zee en door zijn lage ligging. De snelheid waarmee klimaatveranderingen zich manifesteren (extreme buien, droogte, hitte, zeespiegelstijging, bodemdaling) neemt nog altijd toe.
De provincie wil dat Zuid-Holland een fijne plek blijft om te werken, wonen en recreëren, ook als omstandigheden veranderen. Daarom neemt de provincie nu maatregelen om ons voor te bereiden op klimaatopgaven als weersextremen (hitte, droogte, wateroverlast, overstromingen), zeespiegelstijging en bodemdaling. Samen met waterschappen, gemeenten en het Rijk zorgt de provincie voor een klimaatbestendig en waterrobuust ingerichte provincie in 2050. Niet alleen om schade en overlast te beperken, maar ook vanuit haar ambitie te streven naar een gezonde, groene leefomgeving, een aantrekkelijk vestigingsklimaat, goede bereikbaarheid en een veerkrachtige innovatieve economie.
De inzet van de provincie is om de overgang naar een klimaatbestendige provincie onlosmakelijk onderdeel uit te laten maken van het gehele provinciale beleid en de praktijk. Klimaatadaptatie is een dwarsdoorsnijdend thema dat vele beleidsterreinen raakt. Denk aan infrastructuur, landbouwtransitie, natuur, stedelijke ontwikkeling, etc. Op al deze terreinen zet de provincie in op de bescherming van mensen, leefomgeving en economie, tegen de gevolgen van overstromingen en extreem weer. Bijvoorbeeld door het stimuleren van innovatieve oplossingen voor waterberging en voorkomen van hittestress in stedelijk gebied. Ook werkt de provincie aan een duurzame zoetwatervoorziening waarbij vraag en aanbod in balans zijn, en aan het voorbereiden van onze natuur en economie op de klimaatverandering.
De inzet van de provincie is tevens om bij ruimtelijke ontwikkelingen (nieuw of in bestaand bebouwd gebied) de betrokken partijen de risico’s als gevolg van de klimaatopgaven expliciet mee te laten wegen bij de locatiekeuze of inrichting van het gebied. Daarbij maakt de provincie in ieder geval gebruik van de uitkomsten van de klimaatstresstesten die overheden hebben uitgevoerd (volgens de afspraken uit het Deltaprogramma Ruimtelijke Adaptatie). Op die manier wordt bij nieuwe ruimtelijke projecten rekening gehouden met de impact van klimaatverandering en kan het risico op schade en slachtoffers voor zover dat redelijkerwijs haalbaar is, worden beperkt. Centraal vertrekpunt daarbij is dat de provincie meer ruimte bieden aan het water, natuurlijke processen, en groen. Dit uitgangspunt draagt tevens bij aan andere opgaven als een gezonde leefomgeving, bescherming van de natuur en de verhoging van biodiversiteit.
Door beleid tijdig aan te passen, maakt de provincie tevens gebruik van kansen om adaptieve maatregelen mee te nemen in al geplande ruimtelijke projecten of ontwikkelingen, bijvoorbeeld op gebied van beheer en onderhoud van de eigen bezittingen als gebouwen, wegen en infrastructuur. Hiermee kan de provincie geld slimmer inzetten en bespaart ze kosten, beperkt ze schade en overlast, en geeft het goede voorbeeld.
ZZZ
De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
De provincie wil, samen met alle belanghebbende partners en partijen, de directe en indirecte maatschappelijke kosten door bodemdaling beperken. Afhankelijk van de lokale omstandigheden, mogelijkheden en maatschappelijke urgentie is dat tegengaan van bodemdaling (mitigeren) of meebewegen (adapteren). Dit doet de provincie onder andere via gebiedsaanpakken.
In specifiek de veen(weide)gebieden wil de provincie de bodemdaling beperken, omwille van 1) de generieke klimaatopgave om broeikasgasemissies door veenoxidatie terug te dringen en 2) de soms plaatselijke noodzaak in urgent kwetsbare gebied(en), waar het blijven meebewegen met de veenbodemdaling tegen fysieke of financiële grenzen aanloopt en niet langer is te verantwoorden. Dit doet de provincie onder andere als regisseur van de Regionale Veenweide Strategieën (gericht op 2030) en via een bijdrage aan het, door het Rijk te regisseren, Nationaal Veenplan (met doorkijk naar 2050).
De provincie wil de gevolgen van (doorgaande) bodemdaling inzichtelijk en bespreekbaar maken, evenals het helpen bieden van handelingsperspectieven voor een vitale en (be)leefbare toekomst van de gebieden en mensen die het aangaat. Dit doet de provincie onder andere via het Nationaal Onderzoeksprogramma Veengebieden.
De provincie wil bij alle werkzaamheden, ruimtelijke ontwikkelingen en keuzes expliciet rekening houden met de bodemdalingsgevoeligheid. De provincie wil een gebalanceerde afweging tussen de verschillende doelen en belangen (mogelijk) maken.
De provincie verwacht van de waterschappen dat ze rekening houden met de gevolgen van bodemdaling, onder andere bij het vaststellen van de peilbesluiten en dat zij aangeven als dit knelt met andere normen, belangen, functies of grondgebruik.
De provincie verwacht van gemeenten en anderen dat ze bij locatiekeuzes voor het ontwikkelen van nieuwe woningbouwplannen of andere ruimtelijke ontwikkelingen, de bodemdalingsgevoeligheid van een gebied expliciet meenemen vanwege het toekomstig beheer. Dit wordt uitgewerkt in de beleidsregel “toekomstbestendig bouwen”. Ook verwacht de provincie dat rekening wordt gehouden met de gevolgen van bodemdaling bij de uitvoering van werken zoals de aanleg van rioleringen en ophoogwerkzaamheden.
De provincie wil, samen met alle belanghebbende partners en partijen in de veenweidegebieden, de boeikasgas emissies en bodemdaling door veenafbraak in de veenweiden beperken. De provincie wil daarmee de directe en indirecte kosten door bodemdaling beperken EN invulling geven aan de afspraak in het Klimaatakkoord om te komen tot reductie van CO2-emissie uit veen in 2030. Dit in een integrale afweging met andere doelen binnen het veenweidengebied. De provincie stuurt de partners en partijen in brede zin naar een gezamenlijke visie op toekomstbestendig veenweiden gebruik.
De afgelopen jaren is bodemdaling steeds hoger op de bestuurlijk agenda’s komen te staan.
Enerzijds in relatie tot het Klimaatakkoord Parijs en het nationaal “Klimaatakkoord”, omdat het tegengaan van veenbodemdaling bijdraagt aan de reductie van broeikasgasemissies (klimaat mitigatie).
Anderzijds in relatie tot het in het nationaal “Deltaprogramma Ruimtelijke Adaptatie” (DPRA), vanwege het omgaan met extreme neerslag (en dus wateroverlast in gedaalde gebieden of wegen) en het omgaan met extreme droogte (en dus funderingsschade in dalingsgevoelige gebieden).
De maatschappelijke kosten van bodemdaling, in bebouwd gebied en van veengronden, op de samenleving zijn groot:
In vooral het bebouwde gebied - en in mindere mate ook in het landelijke gebied - zorgt bodemdaling – als gevolg van zetting of klink van slappe veen- of kleibodem, voor directe maatschappelijke kosten door verzakkingen, paalrot, wateroverlast, schade aan funderingen, gebouwen, cultureel erfgoed, wegen, rioleringen, kabels en leidingen.
In de landelijke veenweidegebieden, zoals het Groene Hart, zorgt bodemdaling – als gevolg van veenafbraak en veenoxidatie door (bewust gestuurde) drooglegging of (natuurlijke) droogte – voor indirecte maatschappelijke kosten door met name de emissie van CO2 en/of andere broeikasgassen, die zorgen voor klimaatverandering, maar ook door de invloed op de waterkwaliteit, het door kweldruk opbarsten van slootbodems of percelen en een ongelijke bodemdaling die zorgen voor een minder robuust watersysteem.
Daarom wil de provincie bodemdaling en bijbehorende maatschappelijke kosten beperken en handelingsperspectief bieden.
De Hollandse veenweiden zijn een product van eeuwenlang menselijk handelen. Door drainage werd het veen bruikbaar gemaakt voor landbouw en ontstond de hedendaagse melkveehouderij op het karakteristieke, in veel polders nog zichtbare, slagenlandschap. In de diepste veenpolders en droogmakerijen is het veen afgegraven om, in de vorm van turf, als energiebron te dienen. In de huidige veenweiden is de samenhang tussen water, bodem en grondgebruik zeer sterk, maar tegelijk ook kwetsbaar en niet in balans. Het droogleggen en verdrogen van het veen is de meest sturende reden en oorzaak van oxidatie/afbraak van het veen en daarmee van bodemdaling en uitstoot van broeikasgassen.
In de veenweiden kunnen grondwaterstanden, in de periode maart-oktober, tot soms meer dan een meter onder maaiveld wegzakken. Hoe verder die grondwaterstand wegzakt, hoe meer veen aan zuurstof wordt blootgesteld en hoe meer emissies van CO2 en andere broeikasgassen kunnen ontstaan. De broeikasgassen dragen bij aan de klimaatverandering. Daarnaast zorgt de doorgaande bodemdaling - niet alleen als gevolg van de veenafbraak, maar ook als gevolg van zetting of klink van slappe klei of veenbodem – vooral in het bebouwde gebied en in mindere mate ook in het landelijke gebied, voor directe maatschappelijke kosten door verzakkingen, paalrot, wateroverlast, schade aan funderingen, gebouwen, cultureel erfgoed, wegen, rioleringen, kabels en leidingen. Ook zorgt de doorgaande bodemdaling voor steeds hoger worden kosten voor het in stand houden van het watersysteem (onder meer door opbarstende bodems als gevolg van grote kweldruk OF door brakwater wellen die waterkwaliteit beïnvloeden OF door ongelijke maaiveldhoogtes door ongelijke bodemdaling wat gelijkmatig peilbeheer in der weg zit) EN voor steeds hogere kosten voor het in stand houden van keringen, infrastructuur en gebouwen. Bovendien is doorgaande bodemdaling een bedreiging voor het voortbestaan van de landbouw, de biodiversiteit en het landschap. Daar bovenop is de klimatologische verandering gekomen, waarvan de gevolgen voor de veenweiden en haar opgaven extra goed merkbaar zijn: wateroverlast en droogte nemen toe en daarmee de noodzaak tot grotere volumes af- en aanvoer en/of behoefte aan meer ruimte voor piekberging (van teveel water) en zoetwateropslag (om een tekort op te vangen).
In het Nationaal Klimaatakkoord, waarmee de provincie heeft ingestemd samen met andere overheden en maatschappelijke organisaties, zijn afspraken gemaakt voor de reductie van broeikasgassen uit veen: 1 Mton CO2-eq per jaar reductie uit veen in Nederland. Zuid-Holland draagt daar circa 21% aan bij en heeft daarmee een reductieopgave van 0,21 Mton CO2-eq in 2030. Het Klimaatakkoord is een inhoudelijke uitwerking van de Klimaatwet. De Klimaatwet stelt als doel “nul emissie” voor 2050. De weg daarnaartoe en wat dat betekent voor de veenweiden moet nog uitgewerkt worden.
In het Klimaatakkoord is ook afgesproken dat de provincie de regie neemt om – samen met grondgebruikers (onder andere agrariërs), maatschappelijke actoren, bewoners en medeoverheden – per veenweidegebied te komen met een Regionale Veenweide Strategie. Deze is verder uitgewerkt in de “Strategie Vitale Veenweiden Zuid-Holland” (die door GS is vastgesteld) en krijgt verdere uitwerking in gebieden en beleid.
Het verstandig omgaan met of tegengaan van bodemdalingtegengaan van broeikasgasemissies en bodemdaling door veenafbraak is geen wettelijke taak, maar pakt de provincie op vanuit een brede maatschappelijke verantwoordelijkheid en rolopvatting. Daarnaast is de provincie betrokken omdat:
In het Klimaatakkoord is afgesproken dat de provincies de regie nemen in het opstellen van Regionale Veenweide Strategieën. De provincie is die rol blijven vervullen toen deze opgave onderdeel werd van de integrale gebiedsplannen die worden opgesteld in het kader van het Zuid-Hollands Programma Landelijk Gebied (ZHPLG).
In het provinciaal “Convenant Klimaatadaptief Bouwen” is het bodemdalingbestendige bouwen hoger op de agenda heeft gezet.
Bodemdaling direct raakt aan direct eigen provinciaal belang bij aanleg en beheer van provinciale wegen en andere infrastructuur op slappe bodem.
Zowel bodemdaling zelf als maatregelen om deze te verminderen effect hebben op de landgebruiksfuncties en daarom een ruimtelijke afweging overwogen kan worden (of zelfs noodzakelijk is), waartoe de provincie bevoegd gezag is.
De aanpak van bodemdaling in het stedelijke gebied wordt door de provincie aangepakt als onderdeel van de door GS vastgestelde klimaatadaptatiestrategie ‘Weerkrachtig Zuid-Holland’.
Voor de aanpak van de landelijke veenbodemdaling en de reductie van broeikasgassen uit veen, zijn afspraken gemaakt in het nationaal Klimaatakkoord, waarmee de provincie heeft ingestemd. De afspraak is om in 2030 de CO2-eq emissies uit veen te hebben gereduceerd met 1 Mton per jaar (wat overeenkomt met ongeveer 20% van de huidige emissie uit veen in Nederland).
Een belangrijke sleutel om de veenbodemdaling te remmen of stoppen zit in het vernatten van de veenbodem, bijvoorbeeld door verhogen van de grondwaterstand of aangepast peilbeheer. Dat heeft echter gevolgen voor de economische houdbaarheid van het huidige grondgebruik en de grondgebruikers. Dit vraagt om een verken-, ontwikkel- en adaptatie- of (sociaal) transitie traject, op basis van kennis, kaders en handelingsperspectieven en een verdienmodel (of andere compensatie). De provincie wil hierover in gesprek met de landbouwsector en andere partijen. Dit gebeurt o.a. in het proces van het opstellen van de Regionale Veenweidestrategieën.
Onderzoek (zie “verkenning impact grondwaterpeilopzet veenweiden”, 2024) toont aan dat, om het doel reduceren broeikasgasemissies uit het veen te bereiken, het meest effectieve middel daarvoor (vooralsnog) is om de grondwaterstand te verhogen naar (minder dan) 40 cm beneden maaiveld. Dat is te bereiken door bodemvernattingsmaatregelen (zoals waterinfiltratiesystemen of greppels), eventueel in combinatie met slootwaterpeilverhoging (via peilbesluiten). Om de klimaatakkoord CO2-eq reductieopgave van 2030 te halen zijn, in delen van de veenweiden, hogere grondwaterstanden dan 40 cm onder maaiveld nodig. Andere maatregelen, zoals ‘klei in veen’, worden onderzocht, maar zijn nog onvoldoende bewezen effectief en/of onvoldoende praktisch toepasbaar om uit te rollen. Mochten in de toekomst andere maatregelen voldoende bewezen beschikbaar komen, zullen we in overleg met medeoverheden en partijen/partners bepalen of en hoe deze worden ingezet.
Het hoog(er) houden van de grondwaterstand, door grootschalige slootpeilopzet en/of aanleg van bodemvernattingsmaatregelen zoals infiltratiesystemen, levert echter ook risico’s op. Een hogere (grond)waterstand:
kan resulteren in extra uitspoeling van nutriënten en daardoor waterkwaliteit negatief beïnvloeden en botsen met Europese kaders voor waterkwaliteit.
zorgt voor minder bergingsruimte in de bodem of sloot, wat kan botsen met de provinciale omgevingswaarden voor wateroverlast. En klimaatverandering maakt dat risico groter.
zorgt voor een toename van de watervraag, wat kan knellen met de waterbeschikbaarheid. Het gevolg is dat er niet altijd voldoende zoetwater van goede kwaliteit beschikbaar is, ook buiten de veenweidegebieden. En klimaatverandering maakt dat risico groter
kan gevolgen hebben voor het huidige grondgebruik en/of -productiviteit. Het grondgebruik aanpassen aan gewijzigde (productie)omstandigheden, kan niet altijd zomaar.
De provincie gaat door met het stimuleren van/bijdragen aan het beter (wetenschappelijk onderbouwd) inzichtelijk en bespreekbaar maken bodemdaling en CO2-emissies uit veen, evenals het helpen bieden van handelingsperspectieven voor een vitale en (be)leefbare toekomst van de gebieden en mensen die het aangaat. Dit doet de provincie onder andere via het Nationaal Onderzoeksprogramma Broeikasgassen Veenweiden (NOBV), het Nationale Veenweide Innovatieprogramma (VIP-NL), het Kenniscentrum Bodemdaling en Funderingen (KBF), diverse livinglabs e.a.
De keuze voor de gewenste grondwaterstand en technische maatregelen is het resultaat van een afweging van doelen, belangen en technische en financiële mogelijkheden binnen een gebiedsgerichte aanpak en passend op de fysieke (bodem)kenmerken van een gebied. Een passend toekomst perspectief vinden/bieden voor boeren en andere grondeigenaren/beheerders van het landelijke gebied bij kleinere droogleggingen dan in de huidige situatie, hoort daarbij. De provincie wil het daarvoor nodige, en mogelijk in te zetten, beleid ontwikkelen: dat bestaat uit een pakket van ruimtelijke, technische, juridische en financiële instrumenten en middelen. De provincie wil dat doen samen met medeoverheden en partijen/partners, rekening houdend met ieders rol, verantwoordelijkheden en mogelijkheden. Dat zal in elk geval gaan over:
Het opvangen van effecten op het watersysteem, zoals in elk geval op waterkwaliteit, wateroverlast, waterbeschikbaarheid en de inrichting van het watersysteem. Bijvoorbeeld door
Het ondersteunen van het grondgebruik/de grondgebruiker om de beweging naar een hogere grondwaterstand te kunnen maken. Onder meer door:
Het bieden van handvatten en aanknopingspunten om te komen tot een functietoedeling zoals bijvoorbeeld een “landgebruikscategorie veenweide bij hoog water”. Daarbij kan dan rekening worden gehouden met de bijzonderheden van de bodem (agrarische functie op bodemdalingsgevoelige grond met weinig draagkracht en hoge grondwaterstanden), om daarmee de beweging naar een hogere grondwaterstand beter te kunnen ondersteunen.
Het uitwerken en potentieel beschikbaar maken van een compensatie systematiek veenweiden (CSV). Daarmee kan voor agrarische veenweide(percelen) - die door verhoging van de grondwaterstand, peilopzet of uitblijven peilindexatie te maken krijgen met een (niet-voorzienbaar) productiebeperkende (grond)waterstand van 40cm-mv of minder - een “handicapvergoeding“ beschikbaar komen. Deze zal minimaal moeten compenseren voor inkomens- en opbrengstverliezen en bij voorkeur tot een blijvend verdienvermogen leidt. Bijvoorbeeld in de vorm van (tijdelijke/transitie) ha-toeslag of afwaardering.
Het slim benutten en stapelen van inzet en (rijks)middelen voor gebieden waar ook andere opgaven spelen die baat hebben bij een hoge grondwaterstand, zoals weidevogelgebieden of zones rondom hydrologische kwetsbare natuurgebieden of te vernatten gedraineerde agrarische veengronden (naar aanleiding van de EU-natuurherstelwet).
Het bieden van tijdige beleidsmatige duidelijkheid voor zowel de korte termijn (2030) als lange termijn (2050) en de mate waarin in de toekomst moet worden geanticipeerd op maatregelen om veenoxidatie tegen te gaan.
De provincie gaat door met het stimuleren van/bijdragen aan onderzoek naar nieuwe technieken en maatregelen zoals ‘klei in veen’. Mochten in de toekomst deze of andere maatregelen voldoende bewezen beschikbaar komen, zullen we in overleg bepalen of en hoe deze worden ingezet.
De provincie vraagt aan de waterschappen om in hun afwegingen om te komen tot een peilbesluit in veenweidegebied, nadrukkelijk óók mee te wegen de diverse maatschappelijke functies die het watersysteem kan hebben/bedienen. Dat kan gaan over maatschappelijke functies zoals voor gronden met de opgave ‘reductie bodemdaling/CO2 emissie uit veen’, waarvoor het bewegen naar een gemiddelde zomerdroogleggingen (c.q. slootpeilbesluiten) van 40cm–mv of minder als belangrijke stap wordt gezien. Ook vraagt de provincie de waterschappen om, als uitgangspunt bij de afwegingen, te hanteren om in principe géén nieuwe onderbemalingen meer in de veenweidegebieden toe te staan en, bij actualisatie van peilbesluiten, géén slootpeilverlaging toe te passen die verder gaat dan de peilindexatie. Uit de afweging zal blijken of dit mogelijk is.
Omdat ook het scheuren van grasland, waarbij de graszoden worden omgeploegd, dan wel vernietigd, kan zorgen voor versnelde veenafbraak/oxidatie waardoor bodemdaling en emissie van CO2 optreedt, wil de provincie ook een verkenning doen naar:
Waar synergiekansen met andere beleidskeuzeopgaven zich voordoen wil de provincie die verbinding (mogelijk helpen) makenmaken. Dat kan gaan om:
Transitie naar een ander natter grondgebruik (voor bijvoorbeeld boerenlandvogels of in hydrologische beschermingsgebieden rond natuurgebieden), dat gepaard gaat met extensivering, biedt kansen voor synergie met stikstofreductie en de bredere transitie naar circulaire landbouw en daarmee ook voor verbetering van de waterkwaliteit en biodiversiteit.
Conservering (onder water) van aardkundige waarden en cultuurhistorische bodemschatten,
Transitie naar circulaire bouwen door de natte teelt van vezel- of houtgewassen,
conservering (onder water) van aardkundige waarden en cultuurhistorische bodemschatten,
Energietransitie door de aanleg van energielandschappen, eventueel i.c.m. waterbergingsgebied (drijvende zonnepanelen),
transitie naar circulaire bouwen door de natte teelt van vezel- of houtgewassen,
energietransitie door de aanleg van energielandschappen, eventueel i.c.m. waterbergingsgebied (drijvende zonnepanelen),
ontwikkeling van nieuwe landschappelijke kwaliteiten,
In bebouwd gebied liggen er kansen voor synergie met klimaatadaptatie en klimaatbestendig bouwen, doordat bodemdalingsgevoelig gedaald gebied extra kwetsbaar is voor de impact van extreme neerslag (wateroverlast) of droogte (zakkingen).
Ontwikkeling van nieuwe landschappelijke kwaliteiten.
Waar conflicterende situaties zich voordoen wil de provincie een gebalanceerde (gebied specifieke) afweging tussen de verschillende belangen, doelen en normen (mogelijk helpen):
Het vernatten van veenbodem door het verhogen van de grondwaterstand of aangepast peilbeheer kan zorgen voor lastige/conflicterende keuzen doordat het zorgt voor:
een grotere zoetwatervraag, die ten tijde van extreme droogte vaker kan leiden tot schade door de noodzakelijke inlaat van brakwater
een groter risico op wateroverlast, doordat de veenbodem natter is en minder buffercapaciteit heeft
Ook kan bodemdaling worden veroorzaakt door onttrekkingen of winningen van grondwater of andere (delf)stoffen.
De provincie wil dat Zuid-Holland een fijne plek blijft om te werken, wonen en recreëren, ook als omstandigheden veranderen. Daarom neemt de provincie nu maatregelen om zich voor te bereiden op klimaatopgaven als weersextremen (hitte, droogte, wateroverlast, overstromingen), zeespiegelstijging en bodemdaling. Samen met waterschappen, gemeenten en het Rijk wordt er voor een klimaatbestendig en waterrobuust ingerichte provincie in 2050 gezorgd. Niet alleen om schade en overlast te beperken, maar ook vanuit de ambitie te streven naar een gezonde, groene leefomgeving, een aantrekkelijk vestigingsklimaat, goede bereikbaarheid en een veerkrachtige innovatieve economie.
Inzet van de
De provincie is omwil de transitie naar een klimaatbestendige provincie onlosmakelijk onderdeel uit te laten maken van het gehele provinciale beleid en de praktijk. Klimaatadaptatie is een dwarsdoorsnijdend thema dat vele beleidsterreinen raakt, denk aan infrastructuur, landbouwtransitielandbouw, natuur, stedelijke ontwikkeling, etc. Op al deze terreinen zet de provincie in op de bescherming van mensen, leefomgeving en economie tegen de gevolgen van overstromingen en extreem weer. Bijvoorbeeld door het stimuleren van innovatieve oplossingen voor waterberging en voorkomen van hittestress in stedelijk gebied. Ook werkt de provincie aan een duurzame zoetwatervoorziening waarbij vraag en aanbod in balans zijn, en aan het voorbereidenontwikkelen van de natuur en economiehandelingsperspectief voor diverse sectoren waarmee zij kunnen anticiperen op deveranderende omstandigheden ten gevolge van klimaatverandering.
Inzet van de provincie is tevens om bij ruimtelijke ontwikkelingen (nieuw of in bestaand bebouwd gebied) de betrokken partijen de risico’s als gevolg van de klimaatopgaven expliciet mee te laten wegen bij de locatiekeuze of inrichting van het gebied. Daarbij wordt in ieder geval gebruik gemaakt van de uitkomsten van de klimaatstresstesten die overheden hebben uitgevoerd (conform de afspraken uit het Deltaprogramma Ruimtelijke Adaptatie). Op die manier wordt bij nieuwe ruimtelijke projecten rekening houden met de impact van klimaatverandering en kan het risico op schade en slachtoffers voor zover dat redelijkerwijs haalbaar is, worden beperkt. Centraal vertrekpunt daarbij is dat meer ruimte wordt geboden aan het water, natuurlijke processen, en groen. Dit uitgangspunt draagt tevens bij aan andere opgaven als een gezonde leefomgeving, bescherming van de natuur en de verhoging van biodiversiteit.
Door beleid tijdig aan te passen maken, wordt er tevens gebruik gemaakt van kansen om adaptieve maatregelen mee te nemen in al geplande ruimtelijke projecten of ontwikkelingen, bijvoorbeeld die op gebied van beheer en onderhoud van eigen assets als gebouwen, wegen en infrastructuurinfrastructuuruiterlijk in 2050 klimaatbestendig moeten zijn. Hiermee kan geld slimmer worden ingezet en worden kosten, schade en overlast bespaard. Daarnaast geeft de provincie hierdoor het goede voorbeeld.
De provincie wil tijdig en adequaat inspelen op het opwarmende klimaat. Door de mondiale opwarming stijgt de zeespiegel en worden weerpatronen beïnvloed. Hierdoor neemt in Zuid-Holland de intensiteit van neerslag toe, is sprake van een toename van het aantal hittegolven en neemt de kans op extreme droogteperiodes toe. Verder daalt de bodem en neemt de brakke kwel toe. Deze veranderingen zullen de komende decennia voor nieuwe uitdagingen zorgen.
Omgaan met de weersextremen zal onvermijdelijk ook effect hebben op de inrichting van het stedelijk en landelijk gebied. In de provincie worden veel nieuwe woningen gebouwd, de economie groeit, de landbouw is in transitie, ambitieuze landschapsparken en nieuwe infrastructuur staan op stapel. Dit heeft allemaal impact op een (gezonde) leefomgeving. Daarnaast vindt uiteraard regulier beheer en onderhoud van de ruimtelijke inrichting plaats, zoals vervanging van riolering of onderhoud van bestaande wegenstructuren. Al deze opgaven samen vergen zowel lange termijn planning als flexibiliteit om mee te bewegen met veranderende omstandigheden, ofwel ‘adaptief beleid’. Ten aanzien van klimaatadaptatie en de relatie met andere opgaven is de provinciale inzet vastgelegd in de strategie ‘Weerkrachtig Zuid-Holland’.
Ambitie/ beleidsdoel
Op (inter)nationaal niveau zijn afspraken gemaakt over de wijze waarop de provincie zichzelf moet voorbereiden op klimaatverandering. Klimaatadaptatie is onderdeel van het klimaatakkoord van Parijs en onderdeel van de Verordening voor een Europese klimaatwet. Nederland heeft bovendien een Nationale Adaptatiestrategie, en sinds 2018 het Deltaplan Ruimtelijke Adaptatie. In de bijbehorende deltabeslissing Ruimtelijke Adaptatie staat dat Nederland voor 2050 klimaatbestendig en waterrobuust ingericht moet zijn. Daartoe hebben alle overheden in Nederland afgesproken dat klimaatadaptatie uiterlijk in 2020 onderdeel uitmaakt van hun beleid(smatig handelen).
In de ontwerp-NOVI (Nationale Omgevingsvisie) is klimaatadaptatie één van de richtinggevende prioriteiten. Het rijk maakt hierin de volgende beleidskeuze: Nederland is in 2050 klimaatbestendig en waterrobuust. Bij (her)ontwikkelingen wordt voorkomen dat het risico op schade en slachtoffers door overstromingen of extreem weer toeneemt, voor zover dat redelijkerwijs haalbaar is.
Klimaatadaptatie is een opgave die zich op meerdere schaalniveaus voordoet ((inter)nationaal, regionaal, lokaal) en daarom vraagt om een goede samenwerking tussen de verschillende overheden. Iedere overheid draagt bij vanuit de eigen rol en verantwoordelijkheid.
De provincies hebben zich gecommitteerd aan het Deltaprogramma Ruimtelijke Adaptatie en de Nationale Adaptatiestrategie. De provincie draagt aan het uitvoeren van deze programma’s bij vanuit haar verantwoordelijkheid voor de (regionale) ruimtelijke ordening, natuur, milieu en infrastructuur, en verbinder tussen stedelijk en landelijk gebied. De provincie Zuid- Holland werkt hierbij nauw samen met gemeenten, waterschappen en het Rijk en andere stakeholders zoals projectontwikkelaars, de bouwsector en terreinbeheerders om deze doelen te bereiken.
De fysieke leefomgeving wordt komende decennia zodanig ingericht dat deze de gevolgen van klimaatverandering doelmatig kan opvangen. Dit geldt voor zowel nieuwbouwontwikkelingen, alsook de fysieke leefomgeving van bestaand bebouwd gebied. Zo wordt voorkomen dat extreme weersomstandigheden leiden tot onnodige schade aan bijvoorbeeld gebouwen, infrastructuur, landbouw, natuur, en economie. Het werken aan klimaatadaptatie heeft de provincie binnen Zuid-Holland voor zes verschillende beleidsvelden uitgewerkt in de strategie ‘Weerkrachtig Zuid-Holland’:
Toekomstbestendige bebouwing:
Samen met onder meer partijen uit de bouwsector, waterschappen, gemeenten en natuurorganisaties is afgesproken dat klimaatadaptief bouwen de norm is in Zuid-Holland. Nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen zijn toegerust op de gevolgen van klimaatverandering. Daartoe is een Leidraad en Programma van Eisen klimaat adaptief bouwen opgesteld. Hierin is onder andere aandacht voor het voorkomen van wateroverlast en hittestress in de gebouwde omgeving.
Ook bestaand bebouwd gebied zal klimaatbestendig ingericht moeten worden. Met behulp van de klimaatstresstesten en risicodialogen met stakeholders bereiden overheden maatregelen in de fysieke leefomgeving voor om de gevolgen van klimaatverandering zoveel als mogelijk op te kunnen vangen en maken afspraken met private partijen om hun eigendommen/bebouwing klimaatadaptatief te maken.
Robuuste infrastructuur:
Ook bij extreme weersomstandigheden blijft onze infrastructuur optimaal inzetbaar, met minimale verkeershinder. Dat is een belangrijke voorwaarde voor het vestigingsklimaat en de economie, maar ook om adequaat te kunnen handelen bij calamiteiten. Daarnaast zien we de provinciale infrastructuur als aanjager voor adaptatie en innovatie in de regio.
Groene leefomgeving:
Zuid-Holland investeert in een gezonde, aantrekkelijke en veilige leefomgeving voor mens en natuur. Daarom zet de provincie in op kwalitatief hoogwaardig en bereikbaar groenblauw in en om de stad, ontwikkeling van nationale parken, diversiteit in landschappen en duurzame landbouw. Door klimaatverandering wint deze inzet aan urgentie: toevoegen van- en ruimte bieden aan meer groen en water zijn effectieve oplossingen in het tegengaan van wateroverlast en hittestress in met name stedelijk gebied. Vooral groepen zoals ouderen en zieken die extra kwetsbaar zijn voor hittestress kunnen daarvan profiteren.
Klimaatverandering zorgt daarnaast voor nieuwe uitdagingen. Bijvoorbeeld waar het de impact op de natuur betreft. Andere soorten dieren en planten doen hun intrede. De biodiversiteit, bijvoorbeeld de insectendiversiteit of kwetsbare gewassen, staat nog meer onder druk door onder meer droogte en verzilting. Klimaatverandering kan het behoud van sommige icoonsoorten wellicht onhoudbaar maken. Landschappen veranderen doordat andere gewassen of landbouwfuncties worden gekozen ten gunste van waterpeilstijging in bodemdalingsgevoelige gebieden. Het is de ambitie om in Zuid-Holland deze rijke groenblauwe leefomgeving maximaal te benutten in het tegengaan van en beschermen tegen de negatieve gevolgen van weersextremen.
Waardevol Water:
Nieuwe weersomstandigheden zoals langdurige droogte en hitte zetten beschikbaarheid en kwaliteit van zoet water onder druk. De beschikbaarheid van zoet water gaat veranderen door klimaatverandering en zeespiegelstijging. Het grondwater wordt zouter (interne verzilting), door zeespiegelstijging en lage rivierafvoeren komt met name in de kuststreek zout zeewater steeds verder landinwaarts, zowel in de rivieren als ondergronds (externe verzilting). Bovendien zorgt in perioden van droogte de verminderde aanvoer van rivieren en neerslag voor hogere concentraties vervuilende stoffen in het water. Als deze concentraties in het rivierwater te hoog worden, heeft dat gevolgen voor de inlaatpunten voor drinkwater of oppervlaktewater. Daarmee lopen naast drinkwater, ook functies in het achterland, zoals landbouw, nat houden van veengebieden en natuur, risico. De provincie Zuid-Holland is dan ook samen met de partners uit het Deltaprogramma zoetwater alert op ontwikkelingen die een bedreiging kunnen zijn voor het aanwezige zoetwater in Zuid-Holland.
Voldoende schoon water is een basisvoorwaarde voor een goed leefklimaat, voedselvoorziening en de regionale economie. Ook het tegengaan van bodemdaling in zowel stedelijk als landelijk gebied vraagt voldoende beschikbaarheid van water. Daarom streeft de provincie samen met haar partners naar een duurzame, klimaatbestendige watervoorziening en goede waterkwaliteit.
Een adaptieve economie:
Voor de economie geldt dat een aantrekkelijk vestigingsklimaat rand voorwaardelijk is om te kunnen floreren. Voor bedrijven geldt dat bedrijfszekerheid en continuïteit een basisvoorwaarde zijn om te kunnen functioneren. Tijdig anticiperen op de effecten en kansen van klimaatverandering is een voorwaarde voor een duurzaam en aantrekkelijk vestigingsklimaat.
De inzet van de provincie is er dan ook op gericht om de bedrijventerreinen en Greenports toekomstbestendig te maken. Onderdeel daarvan is deze voor te bereiden op de gevolgen van de klimaatverandering in de vorm van extreem weer. De Greenports bijvoorbeeld wil de provincie voorbereiden op mogelijke perioden van hitte en droogte en daarmee gepaard gaande verzilting. Ook vanuit het oogpunt van veiligheid is tijdig anticiperen is een goed voorbereide haven van Rotterdam en andere bedrijventerreinen in de provincie van groot belang.
Veerkracht bij extremen:
Het streven is een weerbare provincie, die goed voorbereid is op het omgaan met weersextremen als gevolg van klimaatverandering en daarmee gepaard gaande potentiële calamiteiten. De provincie Zuid-Holland is samen met andere overheden en private eigenaren medeverantwoordelijk voor de vitale en kwetsbare voorzieningen op lokaal en regionaal niveau, vanwege het risico op ontwrichting bij uitval. De provincie Zuid-Holland heeft ook speciale aandacht voor de weerbaarheid van kwetsbare groepen in de samenleving, zoals voor ouderen bij perioden van hitte. Voor de vitaal en kwetsbare functies drinkwater, infrastructuur en olie en chemie zet de provincie vanuit haar verantwoordelijkheid actief in op het reduceren van de risico’s voor deze sectoren bij extreem weer.
Beleidsmatig is er een belangrijke samenhang met de beleidskeuzenbeleid over woningbouw (toekomstbestendig bouwen), water (waterveiligheid en wateroverlast en mooi en schoon water), bodemdaling (beperken maatschappelijke kosten door bodemdaling) en met de ambities betreffende de energietransitie. Voor de laatstgenoemde is samenhang zowel op strategisch niveau als op tactische en operationeel niveau. Op strategisch niveau zijn de opgaven gelinkt omdat zij beide het klimaat betreffen. Op tactisch en operationeel niveau speelt o.a. de toegenomen vraag naar koelte en wens om zoveel mogelijk werk met werk te combineren.
AAAA
Bijlage 1 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
pdf_nota-van-motivering-herziening-omgevingsbeleid-2025-t.b.v.-ontwerp-visie-.pdf
pdf_omgevingseffectrapport-oer-herziening-omgevingsbeleid-2025-t.b.v.-ontwerp-visie-.pdf
pdf_leefomgevingstoets-herziening-omgevingsbeleid-2025-t.b.v.-ontwerp-visie-.pdf
pdf_planmer-windenergie-lansingerland-t.b.v.-ontwerp-visie-.pdf
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/prb-2025-17919.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.