Wijzigingsbesluit Subsidieregeling Leefomgeving landelijk gebied provincie Utrecht
Gedeputeerde Staten van Utrecht;
Gelet op het gestelde in de Algemene subsidieverordening provincie Utrecht 2022, de Beleidsregel exploitatiesubsidies, de Beleidsregel projectsubsidies en de Beleidsregel Toezicht en naleving subsidieverplichtingen provincie Utrecht;
Overwegende dat:
het voor het realiseren van de doelen in het landelijk gebied wenselijk is om een aantal onderdelen aan de Subsidieregeling Leefomgeving landelijk gebied provincie Utrecht toe te voegen;
het nodig is de subsidieregelingen in te trekken die opgenomen worden in de Subsidieregeling Leefomgeving landelijk gebied provincie Utrecht,
Besluiten:
ArtikelI
De Subsidieregeling Leefomgeving landelijk gebied provincie Utrecht wordt als volgt gewijzigd:
A.
Na het gestelde in hoofdstuk 1 komt de tekst vanaf “Hoofdstuk 2 Aankoop en ontpachting NNN-gronden [gereserveerd]” tot en met “Hoofdstuk 5 Beleefbare natuur [gereserveerd]” te vervallen.
B.
Na het gestelde in hoofdstuk 1 worden hoofdstuk 2 tot en met hoofdstuk 5 ingevoegd, luidende:
Hoofdstuk 2 Aankoop en ontpachting NNN-gronden
Artikel 2.1 Subsidiecriteria
1.
In het kader van het provinciale meerjarendoel 2.1.1 “het Natuurnetwerk Nederland (NNN) is verder gerealiseerd (groter van oppervlakte)” kan subsidie worden verstrekt voor projecten met activiteiten die zijn gericht op:
a.
de verwerving van grond voor te ontwikkelen natuur en te ontwikkelen natuur buiten zoekgebied en het vestigen van een kwalitatieve verplichting als bedoeld in artikel 2.5, derde lid, onder e;
b.
de beëindiging van een pachtovereenkomst of erfpacht op grond voor te ontwikkelen natuur en te ontwikkelen natuur buiten zoekgebied of reeds aanwezige natuur en het vestigen van de kwalitatieve verplichting als bedoeld in artikel 2.5, derde lid, onder e.
2.
Subsidie wordt slechts verstrekt als de activiteiten, bedoeld in het eerste lid, voldoen aan de volgende criteria:
a.
percelen buiten het zoekgebied als bedoeld in het eerste lid, onder a, zijn op basis van een ecologische onderbouwing en na advies van de Kopgroep Akkoord van Utrecht geschikt bevonden om op voorzienbare termijn toe te voegen aan het NNN;
b.
op de grond, bedoeld in het eerste lid, onder a en b, vindt duurzaam natuurbeheer plaats of wordt voldoende aannemelijk gemaakt dat er duurzaam natuurbeheer zal plaatsvinden.
Artikel 2.2 Subsidieontvangers (doelgroep)
1.
Subsidie als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a, kan worden verstrekt aan een ieder.
2.
Subsidie als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder b, kan worden verstrekt aan de eigenaar van de grond.
Artikel 2.3 Openstelling
1.
Gedeputeerde Staten kunnen een of meerdere keren per jaar een openstellingsbesluit vaststellen voor het verstrekken van subsidies op grond van dit hoofdstuk.
2.
In het openstellingsbesluit, bedoeld in het eerste lid, regelen Gedeputeerde Staten:
a.
de aanvraagperiode;
b.
het subsidieplafond.
Artikel 2.4 Aanvraag
1.
De verdeling van het beschikbare budget vindt plaats op basis van volgorde van ontvangst met inachtneming van artikel 2.2 AsvpU.
2.
Een subsidieaanvraag voor de subsidiabele activiteit, bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a, wordt uiterlijk op de dag voor het passeren van de notariële akte van levering ingediend.
3.
Een subsidieaanvraag voor de subsidiabele activiteit, bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder b, wordt uiterlijk op de dag voor de beëindiging van de erfpacht of van de pachtovereenkomst ingediend.
4.
Bij de subsidieaanvraag wordt een inrichtingsschets gevoegd, bestaande uit:
a.
een schets van de uitgangssituatie;
b.
een schets van de te treffen inrichtingsmaatregelen die aansluiten bij prioriteiten op de ambitiekaart in het natuurbeheerplan;
c.
de oppervlakte waarop de maatregelen zullen worden uitgevoerd;
d.
de met de maatregelen beoogde eindsituatie van het terrein, waarbij minimaal het beoogde beheertype en de oppervlakte daarvan worden aangegeven; en
e.
een kaart met ligging percelen.
Artikel 2.5 Verplichtingen
1.
De subsidieontvanger is verplicht:
a.
binnen twaalf weken na subsidieverlening zorg te dragen voor de verwerving dan wel het pachtvrij of erfpachtvrij maken van het terrein waarvoor hij subsidie ontvangt;
b.
het verworven dan wel pachtvrij of erfpachtvrij gemaakte terrein direct na verwerving dan wel pachtvrij of erfpachtvrij maken als natuur te beheren;
c.
het verworven dan wel pachtvrij of erfpachtvrij gemaakte terrein in te richten conform het definitieve inrichtingsplan;
d.
het verworven dan wel pachtvrij of erfpachtvrij gemaakte terrein na inrichting te beheren overeenkomstig het type, bedoeld in het vierde lid, onder e;
e.
het terrein voor een ieder kosteloos open te stellen tussen zonsopgang en zonsondergang op ten minste 358 dagen per jaar;
f.
eventuele opbrengsten van economische activiteiten van het project ten goede te laten komen aan het project;
g.
te overleggen en samen te werken met de beheerders van omliggende natuurterreinen om tot een samenhangend beheer te komen; en,
h.
bij het bevoegd gezag een aanvraag in te dienen tot wijziging van het omgevingsplan inhoudende dat het terrein enkel als natuur mag worden gebruikt.
2.
Op verzoek van de subsidieontvanger kan de termijn, genoemd in het eerste lid, aanhef en onder a, worden verlengd tot een door Gedeputeerde staten te bepalen termijn.
3.
Binnen twee weken na verlening van de subsidie sluit de subsidieontvanger met de provincie Utrecht een overeenkomst als bedoeld in artikel 4:36 van de Algemene wet bestuursrecht, waarin worden opgenomen:
a.
de verplichting tot uitwerking van het definitief inrichtingsplan en de termijn waarbinnen deze uitwerking gereed dient te zijn en de goedkeuring door Gedeputeerde Staten dient te zijn verkregen;
b.
de verplichting tot inrichting van het verworven dan wel pachtvrij of erfpachtvrij gemaakte terrein en de termijn waarbinnen deze inrichting dient plaats te vinden;
c.
de verplichting van de eigenaar van de grond om de betreffende grond niet te gebruiken of te doen gebruiken als landbouwgrond en overigens datgene na te laten wat de ontwikkeling en de daaropvolgende instandhouding van het te realiseren natuurbeheertype dan wel landschapsbeheertype in gevaar brengt of kan verstoren;
d.
dat de verplichtingen, bedoeld onder c, zullen overgaan op degene die het verworven dan wel pachtvrij of erfpachtvrij gemaakte terrein onder algemene of bijzondere titel zullen verkrijgen en eveneens gelden voor degene die van de rechthebbende een recht op het gebruik van de grond verkrijgen;
e.
dat de verplichtingen, bedoeld onder c en d, als kwalitatieve verplichting zullen worden ingeschreven in de openbare registers en de termijn waarbinnen deze inschrijving dient plaats te vinden.
4.
Het definitieve inrichtingsplan, bedoeld in het derde lid, onder a, omvat:
a.
een beschrijving van de uitgangssituatie;
b.
een omschrijving van de te treffen inrichtingsmaatregelen;
c.
de oppervlakte waarop de maatregelen zullen worden uitgevoerd;
d.
de motivering voor het treffen van de betreffende maatregelen;
e.
de met de maatregelen beoogde eindsituatie van het terrein, waarbij minimaal het beoogde beheertype en de oppervlakte daarvan worden aangegeven;
f.
een beschrijving van de in stand te houden, te verbeteren, aan te leggen of te verwijderen wegen en paden;
g.
een tijdplanning waarbinnen de inrichtingsmaatregelen worden gerealiseerd;
h.
een gespecificeerde begroting;
i.
één of meerdere topografische of digitale kaarten met een schaal van ten hoogste 1:10.000, waarop de grenzen van het terrein zijn aangegeven. Digitale gegevens dienen te worden aangeleverd als GIS-bestand in de vorm van een shapefile. Gedeputeerde Staten kunnen nadere technische specificaties vaststellen waaraan deze bestanden moeten voldoen; en
j.
een beschrijving van de wijze waarop de aanvrager na het treffen van de inrichtingsmaatregelen de (beoogde) beheertypen en habitattypen verder zal ontwikkelen en beheren.
5.
De subsidieontvanger is vrijgesteld van de verplichting, bedoeld in het eerste lid, aanhef en onder e, indien:
a.
sluiting nodig is bij of krachtens de Omgevingswet uitgewerkt in het Besluit activiteiten leefomgeving;
b.
het terrein naar zijn aard buiten machte van de subsidieontvanger niet toegankelijk is;
c.
er een bescherming van de persoonlijke levenssfeer noodzakelijk is tot een maximum van een hectare; of
d.
het terrein vrijgesteld is op grond van het natuurbeheerplan.
6.
Het is subsidieontvanger niet toegestaan om de verworven terreinen te vervreemden, in erfpacht uit te geven of daarop zakelijke rechten te vestigen, behoudens toestemming door Gedeputeerde Staten.
7.
De subsidieontvanger is bij vervreemding, verpachting of vestiging van zakelijke rechten verplicht de ingevolge dit hoofdstuk verstrekte subsidie binnen een termijn van zes maanden terug te betalen aan de provincie Utrecht, tenzij hiervan in de toestemming als bedoeld in het zesde lid ontheffing is verleend.
8.
Als de subsidieontvanger ook andere economische activiteiten verricht dan de activiteiten genoemd in artikel 2.1, is hij verplicht een gescheiden boekhouding te voeren overeenkomstig punt 44 van de EU-kaderregeling inzake staatssteun in de vorm van compensatie voor de openbare dienst (2012/C 8/03).
9.
De subsidieontvanger bewaart de administratie en alle documenten inzake een aan hem verstrekte subsidie gedurende een periode van ten minste tien jaar nadat de subsidie is verleend.
Artikel 2.6 Aanvraag tot vaststelling
1.
Bij de aanvraag tot vaststelling van de subsidie worden een afschrift van de aanvraag tot wijziging van het omgevingsplan als bedoeld in artikel 2.5, eerste lid, onder h, en een afschrift van de kwalitatieve verplichting als bedoeld in artikel 2.5, derde lid, onder e, overlegd.
2.
Bij de aanvraag tot vaststelling van de subsidie, bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a, wordt een afschrift van de notariële akte van levering van het terrein verstrekt.
3.
Bij de aanvraag tot vaststelling van de subsidie, bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder b, wordt een afschrift van een schriftelijke overeenkomst tot beëindiging van de pachtovereenkomst, een afschrift van de uitspraak van de pachtkamer tot ontbinding van de pachtovereenkomst als bedoeld in artikel 7:377 Burgerlijk Wetboek verstrekt of een bewijsstuk waaruit blijkt dat afstand in de zin van art. 3:81 lid 2 sub c BW van het recht van erfpacht is gedaan.
4.
Indien sprake is van economische activiteiten, wordt bij de aanvraag tot vaststelling van de subsidie een overzicht verstrekt van de wijze waarop de opbrengsten, bedoeld in artikel 2.5 lid 1 onder f, ten goede zijn gekomen aan het project
5.
Gedeputeerde Staten stellen subsidies ingevolge de DAEB-kaderregeling vast op basis van prestaties en gerealiseerde kosten.
Artikel 2.7 Hoogte van de subsidie
1.
De subsidie als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a, bedraagt ten hoogste:
a.
100% van de subsidiabele kosten als bedoeld in artikel 2.8, eerste lid, aanhef, en onder a tot en met h en j tot en met l;
b.
100% van de subsidiabele kosten als bedoeld in artikel 2.8, eerste lid, aanhef en onder i, met een maximum van € 5.000,-;
2.
De subsidie, bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder b, bedraagt ten hoogste 100% van de subsidiabele kosten, bedoeld in artikel 2.8, tweede lid.
Artikel 2.8 Subsidiabele kosten
1.
Voor de activiteiten, bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a, zijn de volgende kosten subsidiabel, mits deze aantoonbaar zijn en voldoen aan artikel 4.8 van de AsvpU en de Beleidsregel projectsubsidies:
a.
waardevermindering van de grond;
b.
de taxatie door een onafhankelijke taxateur;
c.
de kosten voor het kadastraal recht en het registratierecht;
d.
de veiling;
e.
de notaris;
f.
de inschrijving in de openbare registers;
g.
overdrachtsbelasting;
h.
BTW, voor zover niet verrekenbaar;
i.
bodemonderzoek;
j.
bemiddeling;
k.
kosten voor de afkoop van landinrichtingsrente, voor zover niet meegenomen in de waardevermindering, bedoeld onder a;
l.
kosten van het opstellen van een controleverklaring door een accountant, als deze noodzakelijk is voor de verantwoording.
2.
Voor de activiteiten als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder b, zijn de volgende kosten subsidiabel, mits deze aantoonbaar zijn en voldoen aan het gestelde in artikel 4.8 van de AsvpU en de Beleidsregel projectsubsidies:
a.
het vrijmaken van (erf)pacht van het terrein tegen een reële vergoeding, blijkend uit een taxatie door een onafhankelijke taxateur;
b.
de taxatie door een onafhankelijke taxateur;
c.
de notaris;
d.
het doorhalen van het recht van erfpacht.
Artikel 2.9 Staatssteun
Als sprake is van staatssteun, gebeurt dit met inachtneming van het Besluit van de Europese Commissie van 3 juni 2022, C(2022) 3485, met betrekking tot steunmaatregel SA.64168 (2022/N).
Hoofdstuk 3 Leefgebieden bedreigde soorten
Artikel 3.1 Subsidiecriteria
1.
In het kader van het provinciale meerjarendoel 2.2.2 “de biodiversiteit in stad en platteland is verbeterd” kan subsidie worden verstrekt voor activiteiten voor uitvoeringsprojecten ten behoeve van behoud, uitbreiding, herstel of verbetering van de leefgebieden van de Utrechtse aandachtsoorten en rode lijstsoorten.
2.
Subsidie wordt slechts verstrekt als de activiteiten, bedoeld in het eerste lid, voldoen aan de volgende criteria:
a.
de resultaten van de activiteiten zijn relevant en bruikbaar voor instandhouding en ontwikkeling van aandachtsoorten en rode lijstsoorten of hun leefgebieden;
b.
er wordt inzichtelijk gemaakt wat het effect van de voorgenomen activiteiten is op deze soorten in het projectgebied;
c.
voor zover er plant- en zaaigoed wordt gebruikt, geldt voor bomen en struiken dat deze autochtoon zijn, voor zaden van kruiden geldt dat zij inheems en van regionale afkomst zijn.
Artikel 3.2 Subsidieontvangers (doelgroep)
1.
Subsidie kan worden verstrekt aan:
a.
een natuurlijk persoon;
b.
een rechtspersoon;
c.
een samenwerkingsverband waaraan tenminste één rechtspersoon deelneemt.
2.
Als het een samenwerkingsverband, bedoeld in het eerste lid, onder c, betreft:
a.
wordt subsidie aangevraagd door een, door dat samenwerkingsverband aan te wijzen deelnemer met rechtspersoonlijkheid;
b.
draagt het project de instemming van alle deelnemers van het samenwerkingsverband.
Artikel 3.3 Aanvraag
1.
Subsidieaanvragen kunnen het gehele jaar worden ingediend.
2.
De verdeling van het beschikbare budget vindt plaats op basis van volgorde van ontvangst met inachtneming van artikel 2.2 AsvpU.
3.
Bij de subsidieaanvraag worden de volgende gegevens en stukken gevoegd:
a.
ondersteunend kaartmateriaal;
b.
een beschrijving van de wijze waarop beheer en onderhoud worden geborgd;
c.
als er sprake is van een samenwerkingsverband van meerdere deelnemers, een document waaruit de instemming blijkt van alle deelnemers van het samenwerkingsverband;
d.
als voor de activiteiten toestemming en medewerking vereist zijn van de eigenaar van het leefgebied, of van degene die krachtens overeenkomst of zakelijk recht gerechtigd is tot het gebruik van het leefgebied, een document waaruit die toestemming blijkt.
Artikel 3.4 Weigeringsgronden
Subsidie wordt geweigerd als:
a.
het aangevraagde subsidiebedrag minder bedraagt dan € 5000,-;
b.
het project onvoldoende aantoonbaar bijdraagt aan het versterken of beschermen van het leefgebied van de populatie van de betreffende aandachtsoort of rode lijstsoort;
c.
het gaat om activiteiten voor weidevogels die door andere regelingen reeds gefinancierd kunnen worden;
d.
het project gefinancierd kan worden door de Subsidieregeling kwaliteitsimpuls natuur en landschap provincie Utrecht, de Subsidieverordening natuur- en landschapsbeheer provincie Utrecht 2016 of hoofdstuk 7 (Kleine landschapselementen) van deze subsidieregeling;
e.
de activiteit een beheermaatregel betreft.
Artikel 3.5 Verplichtingen
De subsidieontvanger is verplicht:
a.
de activiteiten, bedoeld in artikel 3.1, uiterlijk 3 jaar na de datum van de subsidieverlening te realiseren;
b.
de resultaten van de activiteiten minimaal 6 jaar na aanleg in stand te houden door beheer en onderhoud;
c.
voor zover in het project verspreidingsgegevens van soorten worden verzameld, deze op te nemen in de Nationale Databank Flora en Fauna;
d.
bij het verzoek tot vaststelling van de subsidie de resultaten middels een monitoringsverslag bij te voegen dat minimaal bevat:
i.
een omschrijving of weergave van de startsituatie;
ii.
een omschrijving van de uitgevoerde werkzaamheden;
iii.
een omschrijving en/of weergave van de eindsituatie.
Artikel 3.6 Subsidieplafond
Het subsidieplafond voor 2025 bedraagt € 300.000,-.
Artikel 3.7 Hoogte van de subsidie
1.
De subsidies bedragen minimaal € 5000,-.
2.
Voor activiteiten die worden uitgevoerd buiten het stedelijk gebied bedraagt de hoogte van de subsidie maximaal 95% van de subsidiabele kosten tot een maximum van € 60.000,-.
3.
Voor activiteiten binnen het stedelijk gebied bedraagt de hoogte van de subsidie:
a.
maximaal 95% van de subsidiabele kosten tot een maximum van € 30.000,- voor niet-gemeentelijke eigendommen of terreinen die de gemeente niet in erfpacht heeft;
b.
maximaal 50% van de subsidiabele kosten tot een maximum van € 30.000,- voor gemeentelijke eigendommen of terreinen die de gemeente in erfpacht heeft.
4.
In afwijking van het gestelde in het tweede lid kan de subsidie worden verhoogd tot maximaal € 100.000,- voor activiteiten buiten het stedelijk gebied die naar het oordeel van GS een extra grote bijdrage leveren aan behoud, uitbreiding, herstel of verbetering van de leefgebieden van de Utrechtse aandachtsoorten en rode lijstsoorten.
Artikel 3.8 Subsidiabele kosten
1.
De volgende kosten voor de activiteiten, bedoeld in artikel 3.1 zijn subsidiabel, mits deze aantoonbaar zijn en voldoen aan artikel 4.8 van de AsvpU en de Beleidsregel projectsubsidies:
a.
kosten voor inzet van eigen personeel, externe inhuur en uitbesteding van diensten;
b.
kosten voor materialen, hulpmiddelen, apparatuur en gebouwen;
c.
kosten voor vrijwilligers voor zover er daadwerkelijk een vergoeding voor wordt betaald tot een maximum van wat belastingvrij kan worden uitgekeerd;
d.
kosten voor communicatie en draagvlakvergroting gericht op de inwoners van de provincie Utrecht, ter bevordering van hun betrokkenheid bij de Utrechtse aandachtsoorten en rode lijstsoorten en de mogelijkheid tot beleving van natuur in dat kader, tot maximaal 10% van de subsidiabele kosten;
e.
kosten voor scholing van beheerders in relatie tot de gesubsidieerde activiteiten tot maximaal 20% van de subsidiabele kosten;
f.
kosten voor onvoorziene omstandigheden tot maximaal 5% van de uitvoeringskosten;
g.
legeskosten die gemaakt worden voor vergunningen of ontheffingen die nodig zijn voor de te subsidiëren activiteit, behalve als deze gemaakt worden door een overheid.
2.
De volgende kosten zijn niet subsidiabel:
a.
interne loonkosten van een gemeente of waterschap;
b.
kosten voor aanschaf van machines.
Hoofdstuk 4 Bestrijding en beheersing invasieve exoten
Artikel 4.1 Subsidiecriteria
1.
In het kader van het provinciale meerjarendoel 2.2.2 “de biodiversiteit in stad en platteland is verbeterd” kan subsidie worden verstrekt voor activiteiten, gericht op het bestrijden of beheersen van invasieve exoten dan wel herstel van biodiversiteit na schade veroorzaakt door een of meer invasieve exoten, in de vorm van:
a.
uitvoering van bestrijdings-, beheers- en herstelprojecten alsmede onderzoek naar bestrijdings-, beheers- en herstelmethoden in:
i.
leefgebieden van Utrechtse aandachtsoorten;
ii.
het Natuurnetwerk Nederland (NNN);
iii.
KRW-oppervlaktewaterlichamen;
iv.
Natura 2000-gebieden;
v.
Weidevogelkerngebieden;
vi.
Ganzenrustgebieden;
vii.
Groene contour;
viii.
Waterparels;
ix.
Kleine landschapselementen;
x.
Waardevolle houtopstanden buiten de bebouwde kom;
b.
het opstellen van een gebiedsplan voor bestrijdings- beheersings- en herstelprojecten zoals genoemd onder a;
c.
het betrekken van burgers bij de bestrijdings- beheersings- en herstelprojecten zoals genoemd onder a;
d.
veldonderzoek om de kosten van de activiteit te kunnen inschatten.
2.
Subsidie wordt slechts verstrekt als de activiteiten, bedoeld in het eerste lid, voldoen aan de volgende criteria:
a.
de activiteit is gericht op bestrijding en beheersing van, dan wel het herstel van biodiversiteit na schade door één of meer van de volgende invasieve exoten:
i.
uitheemse rivierkreeftsoorten;
ii.
Reuzenberenklauw (Heracleum mantegazzianum);
iii.
Reuzen- of Springbalsemien (Impatiens glandulifera);
Kleine waterteunisbloem of Postelein waterlepeltje (Ludwigia peploides subsp. Montevidensis);
x.
Waterteunisbloem (Ludwigia grandiflora);
b.
uitvoering van bestrijdings-, beheers- en herstelprojecten alsmede onderzoek naar bestrijdings- en beheersmethoden hebben betrekking op locaties waar de soorten, genoemd in het tweede lid, onder a, de biodiversiteit negatief kunnen beïnvloeden of hebben beïnvloed; en
c.
aannemelijk wordt gemaakt dat de activiteit in hoge mate zal bijdragen aan het blijvend terugdringen van desbetreffende invasieve exoot op de beoogde locatie, tenzij de activiteit onderzoek naar één of meer bestrijdingsmethoden betreft waarvan de effectiviteit juist onderzocht zal worden.
3.
Een activiteit als bedoeld in het eerste lid, onder a, gericht op herstel van biodiversiteit na schade veroorzaakt door een of meer invasieve exoten, komt uitsluitend voor subsidie in aanmerking als benodigd plant- en zaaigoed dat wordt gebruikt om het ecosysteem weerbaarder te maken tegen exoten, inheems, autochtoon en van regionale afkomst is.
4.
Een gebiedsplan als bedoeld in het eerste lid, onder b, komt uitsluitend voor subsidie in aanmerking als het desbetreffende gebiedsplan betrekking heeft op:
a.
één of meer invasieve exoten, genoemd in het tweede lid onder a, met uitzondering van uitheemse rivierkreeften;
b.
één van de volgende mogelijkheden:
i.
het totale grondgebied van een gemeente;
ii.
het stroomgebied van een of meer waterlopen dat wordt beheerd door het waterschap en eventueel andere partijen.
5.
Activiteiten gericht op uitheemse invasieve rivierkreeftsoorten, komen uitsluitend voor subsidie in aanmerking als het een onderzoek naar bestrijdings- en beheersmethoden betreft.
6.
In afwijking van het eerste lid, onder a, komen onderzoeksprojecten ook voor subsidie in aanmerking als ze niet op locaties plaatsvinden, genoemd in het eerste lid, onder a, mits ze aantoonbaar een nieuwe of gecombineerde methode betreffen die bedoeld is om bij succes (mede) toe te passen op locaties waar de biodiversiteit wel negatief wordt beïnvloed door één van de invasieve exoten, genoemd in het tweede lid, onder a.
Artikel 4.2 Subsidieontvangers
1.
Subsidie kan worden verstrekt aan:
a.
rechtspersonen;
b.
een samenwerkingsverband van rechtspersonen;
c.
een samenwerkingsverband van ten minste één rechtspersoon en natuurlijke personen.
2.
Als het samenwerkingsverband, bedoeld in het eerste lid, onder b en c, geen rechtspersoonlijkheid bezit:
a.
wordt subsidie aangevraagd door een, door dat samenwerkingsverband aan te wijzen deelnemer met rechtspersoonlijkheid;
b.
draagt het project de instemming van alle deelnemers van het samenwerkingsverband.
Artikel 4.3 Aanvraag
1.
Subsidieaanvragen kunnen het gehele jaar worden ingediend.
2.
De verdeling van het beschikbare budget vindt plaats op basis van volgorde van ontvangst met inachtneming van artikel 2.2 AsvpU.
3.
Bij een subsidieaanvraag worden de volgende gegevens en stukken gevoegd:
a.
een projectplan dat in ieder geval beschrijft waar het project of programma wordt uitgevoerd, welke invasieve exoten worden bestreden, welke inheemse biodiversiteit daarvan zal profiteren en hoe, welke maatregelen daarvoor worden uitgevoerd, welke planning is voorzien, op welke wijze de gerealiseerde vermindering van aantallen invasieve exoten in stand worden gehouden en hoe de effecten van de maatregelen worden gemonitord;
b.
ondersteunend kaartmateriaal;
c.
als er sprake is van een samenwerkingsverband van meerdere deelnemers, een document waaruit de instemming blijkt van alle deelnemers van het samenwerkingsverband;
d.
als gebruik wordt gemaakt van een De-minimisverordening, een volledig ingevulde en ondertekende De-minimisverklaring.
Artikel 4.4 Weigeringsgronden
Subsidie wordt geweigerd als:
a.
de activiteit een algemene beheermaatregel betreft, tenzij sprake is van activiteiten als bedoeld in artikel 4.1, eerste lid, onder a;
b.
de activiteit betrekking heeft op:
i.
toepassing van glyfosaat om invasieve exoten te bestrijden of te beheersen;
ii.
verspreidingsonderzoek naar invasieve exoten zonder dat de bestrijding of beheersing van die exoten deel uitmaakt van de subsidieaanvraag;
iii.
het periodiek inzaaien van terreinen en de daarmee gepaard gaande werkzaamheden;
iv.
sier- en groenteteelt;
v.
privé tuinen, tenzij deze direct grenzen aan gebieden, genoemd in artikel 4.1, eerste lid, onder a. en de in die tuinen voorkomende exoten, genoemd in artikel 4.1, tweede lid, onder a, een bedreiging vormen voor de biodiversiteit in die gebieden.
Artikel 4.5 Verplichtingen
De subsidieontvanger is verplicht:
a.
de activiteiten waarvoor de subsidie wordt verstrekt, uiterlijk vijf jaar na de datum van de subsidieverlening te realiseren, met een verlengingsmogelijkheid van maximaal vijf jaar;
b.
in geval van uitvoerings- en onderzoeksactiviteiten als omschreven in artikel 4.1, eerste lid, onder a, het voorkomen van de bestreden invasieve soort(en) op de projectlocatie (bij aanvang van het project) op te laten nemen in de Nationale Databank Flora en Fauna;
c.
na afloop van uitvoeringsactiviteiten de resultaten van de gesubsidieerde activiteiten middels een monitoringsverslag te delen met de provincie Utrecht. Het monitoringsverslag dient gemaild te worden naar subsidiebiodiversiteit@provincie-utrecht.nl en minimaal de volgende componenten te bevatten:
i.
een omschrijving en/of weergave van de startsituatie (voorkomen/groeiareaal, effect op biodiversiteit);
ii.
een omschrijving van de uitgevoerde werkzaamheden of bestrijdingsmethode en de praktische uitvoerbaarheid daarvan;
iii.
een omschrijving en/of weergave van de eindsituatie.
Artikel 4.6 Subsidieplafond
Het subsidieplafond bedraagt in het jaar 2025 € 500.000,-, waarvan:
a.
€ 300.000, - voor de ‘Utrechtse lijst-soorten’ Aziatische duizendknopen en watercrassula;
b.
€ 200.000, - voor de Unielijstsoorten reuzenberenklauw, reuzen- of springbalsemien, grote waternavel, ongelijkbladig vederkruid, waterwaaier of cabomba, kleine waterteunisbloem of postelein waterlepeltje, de waterteunisbloem en de uitheemse rivierkreeftsoorten.
Artikel 4.7 Hoogte van de subsidie
De subsidie bedraagt:
a.
maximaal 100% van de subsidiabele kosten voor activiteiten als bedoeld in artikel 4.1, eerste lid, onder a, tot een maximum van € 40.000,- voor de bestrijding van de Unielijstsoorten reuzenberenklauw, reuzen- of springbalsemien, grote waternavel, ongelijkbladig vederkruid, waterwaaier of cabomba, de uitheemse rivierkreeftsoorten en waterteunisbloem en postelein waterlepeltje/kleine waterteunisbloem, en tot een maximum van € 60.000,- voor de bestrijding van Aziatische duizendknopen en de watercrassula;
b.
maximaal 100% van de subsidiabele kosten voor activiteiten als bedoeld in artikel 4.1, eerste lid, onder b, tot een maximum van € 10.000,-;
c.
maximaal 100% van de subsidiabele kosten voor activiteiten als bedoeld in artikel 4.1, eerste lid, onder c, tot een maximum van € 10.000,-;
d.
maximaal 100% van de subsidiabele kosten voor activiteiten als bedoeld in artikel 4.1, eerste lid, onder d, tot een maximum van € 10.000,-;
e.
maximaal € 100.000,- cumulatief bij meerdere aanvragen door dezelfde subsidieontvanger per jaar.
Artikel 4.8 Subsidiabele kosten
1.
De volgende kosten voor de activiteiten, bedoeld in artikel 4.1, zijn subsidiabel, mits deze aantoonbaar zijn en voldoen aan artikel 4.8 van de AsvpU en de Beleidsregel projectsubsidies:
a.
kosten die gemaakt zijn voordat de aanvraag is ontvangen, als ze aantoonbaar zijn gemaakt na 1 januari 2022;
b.
kosten voor inzet van eigen personeel, externe inhuur en uitbesteding van diensten;
c.
kosten voor materialen, hulpmiddelen, apparatuur en gebouwen;
d.
kosten voor vrijwilligers alleen als hier daadwerkelijk een vergoeding voor wordt betaald tot een maximum van wat belastingvrij kan worden uitgekeerd;
e.
legeskosten die gemaakt worden voor vergunningen of ontheffingen die nodig zijn voor de te subsidiëren activiteit, behalve als deze gemaakt worden door een overheid.
2.
De volgende kosten zijn niet subsidiabel:
a.
interne loonkosten van een gemeente of waterschap;
b.
kosten voor waardedaling van grond of opbrengstderving;
c.
kosten voor de aanleg, beheer en onderhoud van verharde constructies en gebouwen;
d.
kosten voor machines, gereedschap en materialen, tenzij deze speciaal bedoeld zijn om invasieve exoten te bestrijden of te beheersen;
e.
kosten voor onvoorziene omstandigheden.
Artikel 4.9 Staatssteun
1.
Subsidie aan een agrariër wordt verstrekt met inachtneming van artikel 14 van de Landbouwvrijstellingsverordening.
2.
Subsidie aan een niet-agrariër wordt verstrekt met inachtneming van artikel 25 van de Algemene Vrijstellingsverordening.
Hoofdstuk 5 Beleefbare natuur
Artikel 5.1 Subsidiecriteria
1.
In het kader van het provinciale meerjarendoel 2.3.1 “de betrokkenheid van inwoners bij natuur is groter en de samenwerking tussen bij natuur betrokken partijen is beter” kan subsidie worden verstrekt voor de volgende activiteiten:
a.
het ontwikkelen en aanbieden van communicatie uitingen;
b.
het ontwikkelen en uitvoeren van educatieve projecten;
c.
het ontwikkelen en uitvoeren van activiteiten die bijdragen aan de versterking van draagvlak voor natuurbeleid;
d.
het uitvoeren van natuur- en landschapsgericht onderzoek;
e.
het ontwikkelen en uitvoeren van activiteiten die bijdragen aan de beleving van natuur;
f.
het plaatsen van voorzieningen die bijdragen aan natuurbeleving.
2.
Subsidie wordt slechts verstrekt als de activiteiten, bedoeld in het eerste lid, voldoen aan de volgende criteria:
a.
de activiteiten hebben een bovenlokaal niveau door zich te richten op ten minste drie woonkernen;
b.
de activiteiten bevorderen de natuurbeleving van inwoners en bezoekers van de provincie Utrecht, anders dan enkel de ontvangers van de subsidie of een kleine selecte groep.
Artikel 5.2 Subsidieontvangers (doelgroep)
1.
Subsidie kan worden verstrekt aan:
a.
natuurlijke personen;
b.
rechtspersonen;
c.
een samenwerkingsverband van rechtspersonen;
d.
een samenwerkingsverband van ten minste één rechtspersoon en natuurlijke personen.
2.
Als het samenwerkingsverband, bedoeld in het eerste lid, onder c en d, geen rechtspersoonlijkheid bezit:
a.
wordt subsidie aangevraagd door een deelnemer van het samenwerkingsverband met rechtspersoonlijkheid;
b.
draagt het project de instemming van alle deelnemers van het samenwerkingsverband.
Artikel 5.3 Aanvraag
1.
Subsidieaanvragen kunnen het gehele jaar worden ingediend.
2.
De verdeling van het beschikbare budget vindt plaats op basis van volgorde van ontvangst met inachtneming van artikel 2.2 AsvpU.
3.
Als gebruik wordt gemaakt van een De-minimisregeling, moet een volledig ingevulde en ondertekende De-minimisverklaring bij de subsidieaanvraag worden gevoegd.
4.
Als er sprake is van een samenwerkingsverband van meerdere deelnemers, een document waaruit de instemming blijkt van alle deelnemers van het samenwerkingsverband.
Artikel 5.4 Weigeringsgronden
Subsidie wordt geweigerd als het aangevraagde subsidiebedrag minder bedraagt dan € 2.500,-.
Artikel 5.5 Subsidieplafond
Het subsidieplafond bedraagt in het jaar 2025 € 300.000,-.
Artikel 5.6 Hoogte van de subsidie
1.
De subsidie bedraagt minimaal € 2.500,- en maximaal € 50.000,-.
2.
De subsidie bedraagt maximaal 90% van de subsidiabele kosten.
Artikel 5.7 Subsidiabele kosten
1.
De volgende kosten voor de activiteiten, bedoeld in artikel 5.1 zijn subsidiabel, mits deze aantoonbaar zijn en voldoen aan artikel 4.8 van de AsvpU en de Beleidsregel projectsubsidies:
a.
voorbereidingskosten die tot maximaal 18 maanden voor het indienen van de aanvraag gemaakt zijn, tot een maximum van 15% van de projectkosten;
b.
kosten voor inzet van eigen personeel, externe inhuur en uitbesteding van diensten;
c.
kosten voor materialen, hulpmiddelen, apparatuur en gebouwen;
d.
kosten voor de inzet van vrijwilligers;
e.
kosten onvoorzien tot een maximum van 7% van de projectsom;
f.
legeskosten, die gemaakt worden voor vergunningen of ontheffingen die nodig zijn voor de te subsidiëren activiteit, behalve als deze gemaakt worden door een overheid.
Artikel 5.8 Staatssteun
De subsidie is geen staatssteun als deze verleend wordt onder de van toepassing zijnde De-minimisverordening.
C
Na het gestelde in hoofdstuk 6 komt de tekst vanaf “Hoofdstuk 7 Kleine landschapselementen
[gereserveerd]” tot en met “Hoofdstuk 10 Agroforestry [gereserveerd]” te vervallen.
D.
Na het gestelde in hoofdstuk 6 worden hoofdstuk 7 tot en met hoofdstuk 10 ingevoegd, luidende:
Hoofdstuk 7 Kleine landschapselementen
Paragraaf 7.1 Aanleg en herstel kleine landschapselementen
Artikel 7.1.1 Subsidiecriteria
1.
In het kader van de provinciale meerjarendoelen 2.1.3 “natuurgebieden zijn beter met elkaar verbonden”, 2.2.2 “de biodiversiteit in stad en platteland is verbeterd”, 2.1.4 “het areaal bos buiten de NNN en de Groene Contour is vergroot” kan subsidie worden verstrekt voor de volgende activiteiten:
a.
aanleg en herstel van kleine landschapselementen als bedoeld in de bijlage bij dit hoofdstuk, binnen het leefgebied dooradering, zoals begrensd in het natuurbeheerplan;
b.
aanleg en herstel van kleine landschapselementen als bedoeld in de bijlage bij deze regeling, binnen alle deelgebieden op kaart 1 ‘Te ontwikkelen natuur’ in het natuurbeheerplan.
2.
Subsidie wordt slechts verstrekt als de activiteiten, bedoeld in het eerste lid, voldoen aan de beschrijving, afbakening en voorschriften die zijn opgenomen in de bijlage bij dit hoofdstuk.
Artikel 7.1.2 Subsidieontvangers (doelgroep)
1.
Subsidie kan worden verstrekt aan de volgende Collectieven voor agrarisch natuurbeheer: Boerennatuur Rijn, Vecht & Venen, Agrarische Natuur en Landschapsvereniging De Lopikerwaard e.o., Coöperatie BoerenNatuur Utrecht Oost U.A., Collectief Alblasserwaard Vijfheerenlanden Coöperatie U.A en Collectief Eemland.
2.
Als eindbegunstigde van de subsidie worden grote ondernemingen uitgesloten.
Artikel 7.1.3 Openstelling
1.
Gedeputeerde Staten kunnen een of meerdere keren per jaar een openstellingsbesluit vaststellen voor het verstrekken van subsidies op grond van dit hoofdstuk.
2.
In het openstellingsbesluit, bedoeld in het eerste lid, regelen Gedeputeerde Staten:
a.
een nadere omschrijving van de doelgroep;
b.
het subsidieplafond;
c.
de aanvraagperiode.
Artikel 7.1.4 Aanvraag
De verdeling van het beschikbare budget vindt plaats op basis van volgorde van ontvangst met inachtneming van artikel 2.2 AsvpU.
Artikel 7.1.5 Weigeringsgronden
Subsidie wordt geweigerd:
a.
voor aanleg en herstel van kleine landschapselementen op bouwkavels of tuinen, tenzij het om een in het landelijk gebied gelegen bouwkavelgrens of tuingrens gaat die voor maximaal 10% deel uitmaakt van een groter landschapselement dat via deze regeling wordt aangelegd of hersteld;
b.
voor aanleg en herstel van kleine landschapselementen op gronden in eigendom van waterschappen, gemeenten of andere overheden;
c.
voor aanleg en herstel van kleine landschapselementen die dienen tot uitvoering van wettelijke verplichtingen of een bestaand convenant, een bestaande regeling of afspraak;
d.
als op de landbouwgrond of het natuurterrein nog verplichtingen rusten op grond van deze regeling of enige andere regeling, op grond waarvan een subsidie is verstrekt met betrekking tot agrarisch natuurbeheer of natuurbeheer;
e.
als de subsidieaanvrager een onderneming is die in financiële moeilijkheden verkeert, als bedoeld in de Communautaire richtsnoeren inzake staatssteun voor reddings- en herstructureringssteun aan niet-financiële ondernemingen in moeilijkheden (PbEU 2014/C 249/01).
Artikel 7.1.6 Verplichtingen
De subsidieontvanger is verplicht:
a.
de gesubsidieerde activiteiten gedurende tenminste 12 jaren in stand te houden en te beheren;
b.
een eindrapportage op te leveren die een beschrijving en de oppervlakte van de aangelegde landschapselementen bevat en een GIS-kaart met daarop een overzicht en locatie van de gerealiseerde landschapselementen.
Artikel 7.1.7 Hoogte van de subsidie
De subsidie bedraagt maximaal 100% van de subsidiabele kosten.
Artikel 7.1.8 Subsidiabele kosten
De volgende kosten voor de activiteiten, bedoeld in artikel 7.1.1 zijn subsidiabel, mits deze aantoonbaar zijn en voldoen aan artikel 4.8 van de AsvpU en de Beleidsregel projectsubsidies:
a.
loonkosten eigen personeel of aan derden betaalde, kosten voor de voorbereiding van aanleg en herstel, zoals het werven van deelnemers;
b.
loonkosten eigen personeel of aan derden betaalde, kosten voor aanleg en herstel;
c.
legeskosten die gemaakt worden voor vergunningen of ontheffingen die nodig zijn voor de te subsidiëren activiteit, tot een maximum van 20% van de subsidiabele kosten.
Artikel 7.1.9 Staatssteun
Als sprake is van staatssteun, gebeurt dit met inachtneming van het Besluit van de Europese Commissie van 26 oktober 2018, C(2018) 6937, met betrekking tot steunmaatregel SA.44848 (2017/N) (Catalogus Groenblauwe diensten).
Paragraaf 7.2 Aanleg van kleine landschapselementen met functieverandering van grond
Artikel 7.2.1 Subsidiecriteria
1.
In het kader van de provinciale meerjarendoelen 2.1.3 “natuurgebieden zijn beter met elkaar verbonden”, 2.2.2 “de biodiversiteit in stad en platteland is verbeterd” en 2.1.4 “het areaal bos buiten de NNN en de Groene Contour is vergroot” kan subsidie worden verstrekt voor de volgende activiteit: de combinatie van de aanleg van kleine landschapselementen L01.02, L01.03, L01.04, L01.06, L01.10, L01.11 en L01.12 als bedoeld in de bijlage bij dit hoofdstuk, die zich bevinden binnen het leefgebied dooradering, begrensd in het natuurbeheerplan, met functieverandering van de percelen, of gedeelten daarvan, voor deze kleine landschapselementen.
2.
Subsidie wordt slechts verstrekt als de activiteiten, bedoeld in het eerste lid, voldoen aan de volgende criteria:
a.
de percelen zijn gedurende vijf jaar voorafgaand aan het indienen van de aanvraag onafgebroken in gebruik geweest voor de primaire landbouwproductie;
b.
de percelen waarvoor subsidie voor functieverandering van de grond wordt aangevraagd, zijn gedurende vijf jaar voorafgaand aan de aanvraag geregistreerd bij RVO als landbouwgrond;
c.
de betrokken landbouwproductiecapaciteit wordt gesloopt of onherroepelijk gesloten;
d.
de totale oppervlakte van de aan te leggen landschapselementen bedraagt per grondeigenaar minimaal 2500 m² of de totale lengte van landschapselementen L1.03, L1.06 en L1.10 is meer dan 500 meter;
e.
in afwijking van d. mag de vereiste 500 meter aaneengesloten liggen op aangrenzende percelen van twee verschillende eigenaren;
f.
de kleine landschapselementen voldoen aan de beschrijving, afbakening en voorschriften die zijn opgenomen in de bijlage bij dit hoofdstuk;
g.
er is een taxatie van de waardevermindering van de betreffende grond bij functieverandering in opdracht van de provincie Utrecht uitgevoerd voorafgaand aan de aanvraag.
Artikel 7.2.2 Subsidieontvangers (doelgroep)
1.
Subsidie kan worden verstrekt aan de volgende Collectieven voor agrarisch natuurbeheer: Boerennatuur Rijn, Vecht & Venen, Agrarische Natuur en Landschapsvereniging De Lopikerwaard e.o., Coöperatie BoerenNatuur Utrecht Oost U.A., Collectief Alblasserwaard Vijfheerenlanden Coöperatie U.A. en Collectief Eemland.
2.
Als eindbegunstigde van de subsidie worden grote ondernemingen uitgesloten.
Artikel 7.2.3 Openstelling
1.
Gedeputeerde Staten kunnen een of meerdere keren per jaar een openstellingsbesluit vaststellen voor het verstrekken van subsidies op grond van dit hoofdstuk.
2.
In het openstellingsbesluit, bedoeld in het eerste lid, regelen Gedeputeerde Staten:
a.
een nadere omschrijving van de doelgroep;
b.
het subsidieplafond;
c.
de aanvraagperiode.
Artikel 7.2.4 Aanvraag
Bij de subsidieaanvraag worden de volgende gegevens en stukken gevoegd:
a.
een inrichtingsplan met minimaal informatie over:
i.
locatie, soortkeuze en ontwerp;
ii.
toelichting op bijdrage aan biodiversiteit en ecologisch verbindende functie
iii.
gekozen plantmateriaal, inclusief herkomst;
iv.
terreinvoorbereiding en aanplant;
v.
bescherming, onderhoud en beheer;
vi.
oplevering;
vii.
kostenraming;
b.
één of meer topografische of digitale kaarten met een schaal van ten hoogste 1:10.000, waarop de grenzen van de landbouwgrond waarvoor de subsidie wordt aangevraagd, zijn aangegeven, alsmede op die landbouwgrond gelegen wegen en paden. Digitale kaarten worden aangeleverd als GIS-bestand in de vorm van een shapefile;
c.
als op de landbouwgrond waarvoor een subsidie functieverandering wordt aangevraagd, een recht van hypotheek is gevestigd, een verklaring van geen bezwaar van de natuurlijke of rechtspersoon die het recht van hypotheek toekomt.
Artikel 7.2.5 Weigeringsgronden
Subsidie wordt geweigerd:
a.
voor aanleg van kleine landschapselementen op bouwkavels of tuinen;
b.
voor aanleg van kleine landschapselementen op gronden in eigendom van waterschappen, gemeenten of andere overheden;
c.
voor aanleg van kleine landschapselementen die dienen tot uitvoering van wettelijke verplichtingen of een bestaand convenant, een bestaande regeling of afspraak;
d.
als subsidie wordt aangevraagd door een onderneming die niet aan de relevante Unienormen of nationale wet- en regelgeving voldoet en op basis daarvan hun productie hoe dan ook moet stopzetten;
e.
als de subsidieaanvrager een onderneming is die in financiële moeilijkheden verkeert, als bedoeld in de Communautaire richtsnoeren inzake staatssteun voor reddings- en herstructureringssteun aan niet-financiële ondernemingen in moeilijkheden (PbEU 2014/C 249/01);
f.
als op de landbouwgrond of het natuurterrein nog verplichtingen rusten op grond van deze regeling of enige andere regeling, op grond waarvan een subsidie is verstrekt met betrekking tot agrarisch natuurbeheer of natuurbeheer.
Artikel 7.2.6 Verplichtingen
De eindbegunstigde is verplicht:
a.
binnen twaalf weken na verlening van de subsidie met de provincie Utrecht een overeenkomst af te sluiten, waarin is opgenomen:
i.
de kwalitatieve verplichting als bedoeld in artikel 6:252 van het Burgerlijk Wetboek dat de eigenaar de grond niet gebruikt of doet gebruiken als landbouwgrond, het terrein beheert overeenkomstig het landschapselement zoals genoemd in artikel 7.2.1, eerste lid, en datgene nalaat wat de veiligstelling van het landschapsbeheertype kan verstoren; en
ii.
dat deze verplichting zal overgaan op al degenen die het terrein onder bijzondere of algemene titel zullen verkrijgen en dat mede gebonden zullen zijn al degenen die van de rechthebbende een recht op gebruik van het terrein zullen krijgen;
b.
binnen vier weken nadat de overeenkomst tot stand is gekomen, op kosten van de provincie Utrecht, de overeenkomst in de openbare registers in te laten schrijven als kwalitatieve verplichting ten aanzien van het terrein;
c.
een afschrift van de kwalitatieve verplichting binnen vier weken na inschrijving in de openbare registers toe te zenden aan Gedeputeerde Staten van Utrecht;
d.
het betreffende element door de provincie Utrecht op te laten nemen op de kaart landschapselementen op afgewaardeerde grond, welke valt onder de Omgevingsverordening met bijbehorende activiteitenregels;
e.
op de uit productie genomen gronden binnen twee jaar na subsidieverlening landschapselementen te realiseren, en wel zodanig dat nadelige milieueffecten worden voorkomen. Tot dan moeten de cultuurgronden in een goede landbouw- en milieuconditie worden gehouden overeenkomstig artikel 13 van de Verordening (EU) 2021/2115 en de toepasselijke uitvoeringsbepalingen.
Artikel 7.2.7 Hoogte van de subsidie
De subsidie bedraagt maximaal 100% van de subsidiabele kosten.
Artikel 7.2.8 Subsidiabele kosten
De volgende kosten voor de activiteiten, bedoeld in artikel 7.2.1 zijn subsidiabel, mits deze aantoonbaar zijn en voldoen aan artikel 4.8 van de AsvpU en de Beleidsregel projectsubsidies:
a.
loonkosten eigen personeel of aan derden betaalde, kosten voor de voorbereiding van aanleg, zoals het werven van deelnemers;
b.
loonkosten eigen personeel of aan derden betaalde, kosten voor aanleg;
c.
het verschil tussen de marktwaarde voor en na de aanleg. De marktwaarde van de landbouwgrond en de marktwaarde van de grond na aanleg worden bepaald op basis van een taxatie die in opdracht van de provincie Utrecht wordt uitgevoerd door een onafhankelijk taxateur. Bij de taxatie wordt als peildatum gehanteerd de eerste dag van de maand waarin de aanvraag volledig is;
d.
legeskosten, die gemaakt worden voor vergunningen of ontheffingen die nodig zijn voor de te subsidiëren activiteit, behalve als deze gemaakt worden door een overheid en tot een maximum van 20% van de subsidiabele kosten.
Artikel 7.2.9 Staatssteun
Als sprake is van staatssteun, gebeurt dit met inachtneming van het Besluit van de Europese Commissie van 26 oktober 2018, C(2018) 6937, met betrekking tot steunmaatregel SA.44848 (2017/N) (Catalogus Groenblauwe diensten).
In het kader van het meerjarendoel 2.2.1 “door effectief en efficiënt beheer van bestaande bos-, natuur- en agrarische gebieden worden de kwaliteiten beter vastgehouden en ontwikkeld” kan subsidie worden verstrekt voor de volgende activiteiten: herstel-, inrichtings- of beheermaatregelen voor natuur, landschap en biodiversiteit ten behoeve van de uitvoering van een afgegeven of nog af te geven subsidiebeschikking agrarisch natuurbeheer op basis van de Subsidieverordening natuur- en landschapsbeheer provincie Utrecht 2016.
Artikel 9.2 Subsidieontvangers (doelgroep)
Subsidie kan worden verstrekt aan een Collectief voor agrarisch natuurbeheer werkzaam in de provincie Utrecht.
Artikel 9.3 Openstelling
1.
Gedeputeerde Staten kunnen een of meerdere keren per jaar een openstellingsbesluit vaststellen voor het verstrekken van subsidies op grond van dit hoofdstuk.
2.
In het openstellingsbesluit, bedoeld in het eerste lid, regelen Gedeputeerde Staten:
a.
een nadere omschrijving van de doelgroep;
b.
een nadere omschrijving van de subsidiabele activiteiten;
c.
het subsidieplafond;
d.
de aanvraagperiode.
e.
en de wijze van verdeling.
Artikel 9.4 Aanvraag
1.
De verdeling van het beschikbare budget vindt plaats op basis van volgorde van ontvangst met inachtneming van artikel 2.2 AsvpU.
2.
Als gebruik wordt gemaakt van een De-minimisregeling, moet een volledig ingevulde en ondertekende De-minimisverklaring bij de subsidieaanvraag worden gevoegd.
Artikel 9.5 Weigeringsgronden
Subsidie wordt geweigerd als
a.
reeds voor dezelfde activiteiten subsidie is verleend op basis van de Subsidieverordening natuur- en landschapsbeheer provincie Utrecht 2016.
b.
het aangevraagde subsidiebedrag minder bedraagt dan € 5000,-.
Artikel 9.6 Verplichtingen
De subsidieontvanger is verplicht:
a.
de gesubsidieerde activiteiten in te zetten ten behoeve van de uitvoering van een afgegeven of nog af te geven subsidiebeschikking agrarisch natuurbeheer op basis van de Subsidieverordening natuur- en landschapsbeheer provincie Utrecht 2016 of een opvolger van deze verordening;
b.
de gesubsidieerde activiteiten tenminste zes jaar in stand te houden.
Artikel 9.7 Hoogte van de subsidie
1.
De hoogte van de subsidie bedraagt minimaal € 5.000,-;
2.
De subsidie bedraagt maximaal 100 procent van de subsidiabele kosten.
Artikel 9.8 Subsidiabele kosten
De volgende kosten voor de activiteiten, bedoeld in artikel 9.1 zijn subsidiabel, mits deze aantoonbaar zijn en voldoen aan artikel 4.8 van de AsvpU en de Beleidsregel projectsubsidies:
a.
voorbereidingskosten die tot maximaal 18 maanden voor het indienen van de aanvraag gemaakt zijn tot een maximum van 15% van de projectkosten;
b.
kosten voor inzet van eigen personeel, externe inhuur en uitbesteding van diensten;
c.
kosten voor materialen, hulpmiddelen, apparatuur en gebouwen;
d.
legeskosten, die gemaakt worden voor vergunningen of ontheffingen die nodig zijn voor de te subsidiëren activiteit, behalve als deze gemaakt worden door een overheid.
Artikel 9.9 Staatssteun
De subsidie is geen staatssteun als deze verleend kan worden onder de van toepassing zijnde De-minimisverordening.
Hoofdstuk 10 Agroforestry
Artikel 10.1 Subsidiecriteria
1.
In het kader van het provinciale meerjarendoel 2.1.4 “het areaal bos buiten het NNN en de Groene Contour is vergroot” kan subsidie worden verstrekt voor de aanleg van agroforestry, waaronder voedselbossen, op gronden met een agrarische functie gelegen binnen de provincie Utrecht.
2.
De activiteiten, genoemd in het eerste lid, komen uitsluitend voor subsidie in aanmerking als aan de volgende criteria wordt voldaan:
a.
het perceel waarop de bomen en/of meerjarige houtige gewassen worden aangeplant, heeft een minimale oppervlakte van één hectare; en
b.
er wordt een minimum van 30 bomen of meerjarige houtige gewassen per hectare aangeplant:
i.
zo veel mogelijk evenredig verspreid over het perceel;
ii.
aan randen van het perceel, de watergangen of de perceelscheidingen; of
iii.
als lijnvormige elementen op het perceel in één of meer rijen van ieder minimaal 20 meter.
Artikel 10.2 Subsidieontvangers (doelgroep)
Subsidie kan uitsluitend worden verstrekt aan rechtspersonen, eenmanszaken, maatschappen en vennootschappen onder firma (VOF) die actief zijn in de landbouwsector en ingeschreven met een SBI-code beginnend met 01.1 tot en met 01.5.
Artikel 10.3 Aanvraag
1.
Subsidieaanvragen kunnen het gehele jaar worden ingediend.
2.
De verdeling van het beschikbare budget vindt plaats op basis van volgorde van ontvangst met inachtneming van artikel 2.2 AsvpU.
3.
Bij de aanvraag worden de volgende gegevens verstrekt:
a.
offertes voor de kosten, genoemd in artikel 10.8, onder a en b;
b.
een GIS-kaart waarop de ligging van het perceel is aangegeven;
c.
een projectplan dat minimaal informatie bevat over:
i.
huidige landbouwactiviteiten;
ii.
vorm en omschrijving van het agroforestry systeem;
iii.
motivering keuze agroforestry systeem;
iv.
activiteitenbeschrijving en planning;
v.
beplantingsplan; en
vi.
risico's van het project.
4.
Als gebruik wordt gemaakt van een De-minimisregeling, moet een volledig ingevulde en ondertekende De-minimisverklaring bij de subsidieaanvraag gevoegd worden.
5.
Als voor de activiteiten toestemming en medewerking vereist zijn van de eigenaar van het perceel, of van degene die krachtens overeenkomst of zakelijk recht gerechtigd is tot het gebruik van het perceel, dient bij de subsidieaanvraag een document gevoegd te worden waaruit toestemming blijkt voor de realisatie en instandhouding van de gerealiseerde agroforestry voor ten minste de termijn genoemd in artikel 10.5, onder c.
Artikel 10.4 Weigeringsgronden
Subsidie wordt geweigerd:
a.
als het aangevraagde subsidiebedrag minder bedraagt dan € 5.000,-;
b.
voor zover op de landbouwgrond nog verplichtingen rusten op grond van deze regeling of enige andere regeling op grond waarvan een subsidie is verstrekt met betrekking tot aanleg van agroforestry;
c.
voor aanleg van agroforestry die dient tot uitvoering van wettelijke of contractuele verplichtingen, een bestaand convenant, een bestaande regeling of overeenkomst;
d.
voor realisatie van agroforestry op gronden in eigendom van waterschappen, gemeenten of andere (semi-)overheden;
e.
voor het planten van:
i.
invasieve soorten zoals opgenomen in (de meest recente versie van) de Unielijst horende bij Verordening (EU) nr. 1143/2014 van het Europees parlement en de Raad van 22 oktober 2014 betreffende de preventie en beheersing van de introductie en verspreiding van invasieve uitheemse soorten;
ii.
soorten genoemd in het Uitvoeringsprogramma Invasieve Exoten 2022 - 2026 van de provincie Utrecht.
Artikel 10.5 Verplichtingen
De subsidieontvanger is verplicht:
a.
de aanplant ten behoeve van agroforestry binnen 24 maanden na de datum van het besluit tot subsidieverlening te realiseren;
b.
de aanplant ten behoeve van agroforestry te realiseren passend binnen het geldende omgevingsplan;
c.
de gesubsidieerde activiteiten gedurende tenminste 12 jaren in stand te houden en te beheren na de datum van aanplant.
Artikel 10.6 Subsidieplafond
Het subsidieplafond bedraagt voor 2025 tot en met 2028 jaarlijks € 250.000,-.
Artikel 10.7 Hoogte van de subsidie
1.
De subsidie bedraagt minimaal € 5.000,- en maximaal € 20.000,-.
2.
De hoogte van de subsidie bedraagt maximaal 75% van de subsidiabele kosten.
Artikel 10.8 Subsidiabele kosten
De volgende kosten voor de activiteiten, bedoeld in artikel 10.1 zijn subsidiabel, mits deze aantoonbaar zijn en voldoen aan artikel 4.8 van de AsvpU en de Beleidsregel projectsubsidies:
a.
de kosten van de aankoop van bomen en meerjarige houtige gewassen ten behoeve van agroforestry;
b.
de kosten voor de aankoop van toebehoren voor de aanleg en instandhouding van de bomen en meerjarige houtige gewassen;
c.
de kosten van huur van machines in verband met de aanplant;
d.
directe loonkosten in verband met de aanplant en/of aan derden betaalde kosten voor de aanplant;
e.
aan derden betaalde kosten voor advies en ondersteuning ten behoeve van het aanslaan en een goede opbouw van de aanplant, voor maximaal 2 jaar en tot maximaal € 500,-;
f.
legeskosten tot een maximaal bedrag van € 500,-, die gemaakt worden voor vergunningen of ontheffingen die nodig zijn voor de te subsidiëren activiteit.
Artikel 10.9 Staatssteun
De subsidie is geen staatssteun als deze verleend kan worden onder de van toepassing zijnde De-minimisverordening.
E.
Na “Hoofdstuk 13 [gereserveerd]” komt de tekst vanaf “Hoofdstuk 14 Beperking Bodemdaling Utrechtse Veenweiden [gereserveerd]” tot en met “Hoofdstuk 16 Leefbaarheid in het landelijk gebied en kleine kernen [gereserveerd]” te vervallen.
F.
Na het gestelde in hoofdstuk 13 worden hoofdstuk 14 tot een met hoofdstuk 16 ingevoegd, luidende:
In het kader van provinciale meerjarendoel 3.5.1 “er is meer kennis beschikbaar om bodemdaling en broeikasgasuitstoot te beperken” kan subsidie worden verstrekt voor activiteiten die zijn gericht op innovatie en kennisontwikkeling op het gebied van het beperken van bodemdaling op gronden met agrarisch gebruik in de veenweidengebieden en het beperken van de ongewenste neveneffecten van bodemdaling of bodemdaling beperkende maatregelen.
2.
Subsidie wordt slechts verstrekt als de activiteiten, bedoeld in het eerste lid, bijdragen aan het ontwikkelen van kennis over en innovatie van één of meer van de volgende mogelijkheden:
a.
het verhogen van de grondwaterstand in grasland ten behoeve van het tegengaan van bodemdaling;
b.
het aanpassen van de bodemsamenstelling ten behoeve van het tegengaan van bodemdaling;
c.
transitie naar landbouwkundig gebruik met hoge grondwaterstand;
d.
water vasthouden in agrarische percelen als overgangszone rondom natuurgebieden op veenbodem;
e.
onderzoek naar het ontwikkelen van nieuwe verdienmodellen voor de agrarische sector;
f.
onderzoek naar ongewenste effecten van bodemdaling remmende maatregelen en hoe deze te voorkomen;
g.
onderzoek naar het duurzaam in stand houden van waterinfiltratiesystemen;
h.
monitoring van de effecten van de uitrol van bewezen maatregelen.
3.
Het project moet van belang zijn voor alle ondernemingen die in de betrokken specifieke landbouw- of bosbouwsector of sub-sector actief zijn met vergelijkbare grondsamenstelling.
4.
In afwijking van artikel 1.8, onder c, kunnen de subsidiabele activiteiten, genoemd in het eerste lid, tot de reguliere activiteiten behoren van de subsidieontvanger.
Artikel 14.1.2 Subsidieontvangers (doelgroep)
1.
Subsidie kan worden verstrekt aan:
a.
terreinbeherende organisaties (TBO’s);
b.
onderzoeksinstellingen op het gebied van bodemdaling;
c.
gemeenten;
d.
waterschappen;
e.
een samenwerkingsverband van rechtspersonen;
f.
een samenwerkingsverband van ten minste één rechtspersoon en natuurlijke personen.
2.
Als het samenwerkingsverband, bedoeld in het eerste lid, onder e en f, geen rechtspersoonlijkheid bezit:
a.
wordt subsidie aangevraagd door een deelnemer van het samenwerkingsverband met rechtspersoonlijkheid;
b.
draagt het project de instemming van alle deelnemers van het samenwerkingsverband.
Artikel 14.1.3 aanvraag
1.
Subsidieaanvragen kunnen het gehele jaar worden ingediend.
2.
De verdeling van het beschikbare budget vindt plaats op basis van volgorde van ontvangst met inachtneming van artikel 2.2 AsvpU.
3.
Als er sprake is van een samenwerkingsverband van meerdere deelnemers, een document waaruit de instemming blijkt van alle deelnemers van het samenwerkingsverband.
Artikel 14.1.4 Weigeringsgronden
Subsidie wordt geweigerd als:
a.
er sprake is van het herhalen van reeds gedaan onderzoek;
b.
er onvoldoende is aangetoond dat er sprake is van technische en/of economische haalbaarheid van het onderzoek;
c.
de subsidieaanvrager een onderneming is die in financiële moeilijkheden verkeert, als bedoeld in de Communautaire richtsnoeren inzake staatssteun voor reddings- en herstructureringssteun aan niet-financiële ondernemingen in moeilijkheden (PbEU 2014/C 249/01).
Artikel 14.1.5 Verplichtingen
De subsidieontvanger is verplicht:
a.
in alle communicatie uitingen over projecten die met deze regeling worden gesubsidieerd, het logo van de provincie Utrecht op te nemen en te vermelden dat de provincie Utrecht daaraan subsidie heeft verleend;
b.
op de eigen website het door de provincie Utrecht gesubsidieerde project bekend te maken en het projectplan daarop beschikbaar te stellen;
c.
de onderzoeksresultaten en meetgegevens van het project na afloop gratis voor eenieder beschikbaar te stellen op de eigen website en beschikbaar te houden gedurende ten minste vijf jaar na afronding van het gesubsidieerde project;
d.
de activiteit niet te starten voordat de aanvraag voor een bijdrage is ingediend;
e.
de activiteit binnen een termijn van 5 jaar na de subsidieverstrekking te realiseren.
Artikel 14.1.6 Subsidieplafond
Het subsidieplafond bedraagt € 700.000,- voor het jaar 2025.
Artikel 14.1.7 Hoogte van de subsidie
1.
De subsidie bedraagt maximaal € 700.000,-.
2.
De hoogte van de subsidie bedraagt maximaal 100 procent van de subsidiabele kosten.
Artikel 14.1.8 Subsidiabele kosten
Voor de activiteiten, bedoeld in artikel 14.1.1 zijn de volgende kosten subsidiabel, mits deze aantoonbaar zijn en voldoen aan het gestelde in artikel 4.8 van de AsvpU en artikel 38 van de LVV:
a.
personeelskosten voor onderzoekers, technici en ander ondersteunend personeel voor zover zij zich met het onderzoeksproject bezighouden;
b.
kosten van apparatuur en uitrusting voor zover en zolang deze worden gebruikt voor het project. Wanneer deze apparatuur en uitrusting niet tijdens hun volledige levensduur voor het project worden gebruikt, worden alleen de afschrijvingskosten overeenstemmend met de looptijd van het project, berekend volgens algemeen erkende boekhoudkundige beginselen, als in aanmerking komende kosten beschouwd;
c.
overheadkosten en andere operationele uitgaven, waaronder die van materiaal, leveranties en soortgelijke producten, die rechtstreeks uit het project voortvloeien;
d.
noodzakelijke herstelkosten na afronding van het project welke aan dat project direct toerekenbaar zijn;
e.
legeskosten, die gemaakt worden voor vergunningen of ontheffingen die nodig zijn voor de te subsidiëren activiteit, behalve als deze gemaakt worden door een overheid.
Artikel 14.1.9 Staatssteun
De subsidie wordt verstrekt conform de algemene en procedurele bepalingen van de Landbouwvrijstellingsverordening van Hoofdstuk I en II en artikel 38 LVV ‘Steun voor onderzoek en ontwikkeling in de landbouw- en bosbouwsector’ uit Hoofdstuk III.
Paragraaf 14.2 Bewustwording en draagvlak
Artikel 14.2.1 Subsidiecriteria
1.
In het kader van het provinciale meerjarendoel 3.5.1 “er is meer kennis beschikbaar om bodemdaling en broeikasgasuitstoot te beperken” kan subsidie worden verstrekt voor de volgende activiteiten die zijn gericht op kennisuitwisseling en voorlichting op het gebied van het beperken van bodemdaling op gronden met agrarisch gebruik in de veenweidengebieden, het beperken van de nadelige effecten van bodemdaling of bodemdaling beperkende maatregelen:
a.
het ontwikkelen van onderwijscurriculum voor toekomstige agrariërs of omscholing in verband met een bedrijf in veenweidegebied, ten behoeve van het op gang brengen van de transitie vanuit de basis;
b.
het vergaren en delen van kennis en zorgdragen voor beklijven van kennis over bodemdaling, de maatregelen daartegen en het creëren van draagvlak voor de aanpak, met als doelgroep diegenen die de maatregelen moeten nemen, dan wel die daar direct ondersteuning aan geven;
c.
het bevorderen van de deskundigheid bij de eindgebruikers over het gebruik van het aangelegde systeem, na aanleg van het waterinfiltratiesysteem;
d.
het ontwikkelen van algemeen communicatiemateriaal; zoals onder meer brochures en filmpjes, met als doel het informeren van algemeen publiek over aanpak bodemdaling.
2.
Aan de subsidiecriteria, bedoeld in het eerste lid, kan worden voldaan door middel van de organisatie van beroepsopleiding, acties voor de verwerving van vaardigheden, waaronder opleidingscursussen, workshops en coaching, demonstratieactiviteiten en voorlichtingsacties.
3.
De aanvraag dient betrekking te hebben op een of meer van de activiteiten zoals genoemd in het eerste lid onder a tot en met c.
4.
De subsidie wordt slechts verstrekt als de activiteiten worden uitgevoerd of begeleid door een deskundige op het gebied van bodemdaling.
5.
In afwijking van artikel 1.8, onder c, kunnen de subsidiabele activiteiten, genoemd in het eerste lid, tot de reguliere activiteiten behoren van de subsidieontvanger.
Artikel 14.2.2 Subsidieontvangers (doelgroep)
1.
Subsidie kan worden verstrekt aan:
a.
gemeenten;
b.
waterschappen;
c.
onderwijsinstellingen waar tenminste agrarisch onderwijs wordt gegeven;
d.
kenniskringen of studiekringen die tot doel hebben kennis en draagvlak over bodemdaling te vergroten;
e.
een samenwerkingsverband van rechtspersonen;
f.
een samenwerkingsverband van ten minste één rechtspersoon en natuurlijke personen.
2.
Als het samenwerkingsverband, bedoeld in het eerste lid, onder e en f, geen rechtspersoonlijkheid bezit:
a.
wordt subsidie aangevraagd door een deelnemer van het samenwerkingsverband met rechtspersoonlijkheid;
b.
draagt het project de instemming van alle deelnemers van het samenwerkingsverband.
Artikel 14.2.3 Aanvraag
1.
Subsidieaanvragen kunnen het gehele jaar worden ingediend.
2.
De verdeling van het beschikbare budget vindt plaats op basis van volgorde van ontvangst met inachtneming van artikel 2.2 AsvpU.
3.
Als er sprake is van een samenwerkingsverband van meerdere deelnemers, een document waaruit de instemming blijkt van alle deelnemers van het samenwerkingsverband.
Artikel 14.2.4 Weigeringsgronden
Subsidie wordt geweigerd als de subsidieaanvrager een onderneming is die in financiële moeilijkheden verkeert, als bedoeld in de Communautaire richtsnoeren inzake staatssteun voor reddings- en herstructureringssteun aan niet-financiële ondernemingen in moeilijkheden (PbEU 2014/C 249/01).
Artikel 14.2.5 Verplichtingen
De subsidieontvanger is verplicht:
a.
in alle communicatie uitingen over projecten die met deze regeling worden gesubsidieerd, het logo van de provincie Utrecht worden op te nemen en te vermelden dat de provincie Utrecht daaraan subsidie heeft verleend;
b.
op de eigen website het door de provincie Utrecht gesubsidieerde project bekend te maken en het projectplan daarop beschikbaar te stellen;
c.
de resultaten van het project, waaronder eventueel voorlichtingsmateriaal, moeten na afloop gratis voor eenieder beschikbaar te stellen op de eigen website en de resultaten daar beschikbaar te houden gedurende ten minste vijf jaar vanaf de einddatum of na afronding van het gesubsidieerde project;
d.
de activiteit niet te starten voordat de subsidieaanvraag is ingediend;
e.
de activiteit binnen een termijn van vijf jaar na de subsidieverstrekking te realiseren.
Artikel 14.2.6 Subsidieplafond
Het subsidieplafond bedraagt € 100.000,- voor het jaar 2025.
Artikel 14.2.7 Hoogte van de subsidie
De hoogte van de subsidie bedraagt maximaal 100% van de subsidiabele kosten.
Artikel 14.2.8 Subsidiabele kosten
Voor de activiteiten, bedoeld in artikel 14.2.1 zijn de volgende kosten subsidiabel, mits deze aantoonbaar zijn en voldoen aan het gestelde in artikel 4.8 van de AsvpU en artikel 21 van de Landbouwvrijstellingsverordening:
a.
De kosten van de organisatie van beroepsopleiding, acties voor de verwerving van vaardigheden, waaronder opleidingscursussen, workshops, conferenties en coaching, demonstratieactiviteiten en voorlichtingsacties.
b.
Als het gaat om demonstratieprojecten in verband met investeringen:
i.
de kosten van de bouw, verwerving, inclusief leasing, of verbetering van onroerende goederen, waarbij grond alleen in aanmerking komt voor zover de kosten daarvan niet hoger zijn dan 10% van de totale in aanmerking komende kosten van de betrokken concrete actie;
ii.
de kosten van de koop of huurkoop van machines en uitrusting, tot maximaal de marktwaarde van de activa;
iii.
algemene kosten in verband met de onder a. en b. bedoelde uitgaven, zoals voor het inschakelen van architecten, ingenieurs en adviseurs en voor advies over ecologische en economische duurzaamheid, met inbegrip van haalbaarheidsstudies; haalbaarheidsstudies blijven in aanmerking komen, zelfs wanneer op basis van de resultaten daarvan geen uitgaven uit hoofde van het bepaalde a. en b. worden gedaan;
iv.
de aankoop of ontwikkeling van computersoftware.
Artikel 14.2.9 Staatssteun
De subsidie wordt verstrekt conform de algemene en procedurele bepalingen van de Landbouwvrijstellingsverordening van Hoofdstuk I en II en artikel 21 LVV ‘Steun voor kennisuitwisselings- en voorlichtingsacties’ uit Hoofdstuk III.
Paragraaf 14.3 Uitrol van bewezen maatregelen
Artikel 14.3.1 Subsidiecriteria
1.
In het kader van het provinciale meerjarendoel 3.5.2 “door uitvoeren maatregelen via gebiedsprocessen is bodemdaling en broeikasgasuitstoot verminderd” kan subsidie worden verstrekt voor de volgende activiteiten die zijn gericht op het beperken van bodemdaling op gronden met agrarisch gebruik in de veenweidengebieden door middel van het verhogen van de grondwaterstand in de zomer door de aanleg van waterinfiltratiesystemen, al of niet gepaard gaande met peilverhoging van het oppervlaktewater, voor de volgende activiteiten:
a.
het maken van een projectplan voor de waterinfiltratiesystemen, inclusief eventueel benodigde onderzoeken;
b.
het aanleggen van waterinfiltratiesystemen (WIS) op grasland, dan wel het daar upgraden van een passieve WIS (PWIS) naar een actieve WIS (AWIS);
c.
het aanleggen van een toereikend monitoringssysteem om zicht te houden in de werking van de waterinfiltratiesystemen;
d.
het plegen van groot onderhoud aan de waterinfiltratiesystemen.
2.
Subsidie wordt slechts verstrekt als de activiteiten, bedoeld in het eerste lid, voldoen aan de volgende criteria:
a.
minimaal 60% van de daarvoor geschikte percelen met agrarisch gebruik binnen een peilvak wordt voorzien van waterinfiltratiesystemen;
b.
het aan te leggen waterinfiltratiesysteem voldoet aan de KIWA richtlijn BRL 1411;
c.
de activiteiten zijn effectief en kostenefficiënt;
d.
in het projectplan zijn de effecten op de vermindering van de broeikasgasuitstoot doorgerekend volgens de methode Somers;
e.
bij actieve WIS wordt niet actief water afgevoerd bij hoge grondwaterstanden, tenzij het voor een paar dagen noodzakelijk is voor de bedrijfsvoering;
f.
de activiteiten benoemd in het eerste lid onder b. en c. worden in samenhang uitgevoerd.
Artikel 14.3.2 Subsidieontvangers (doelgroep)
1.
Subsidie kan worden verstrekt aan:
a.
gemeenten;
b.
waterschappen;
c.
een samenwerkingsverband van rechtspersonen;
d.
een samenwerkingsverband van ten minste één rechtspersoon en natuurlijke personen.
2.
Als het samenwerkingsverband, bedoeld in het eerste lid, onder c en d, geen rechtspersoonlijkheid bezit:
a.
wordt subsidie aangevraagd door een deelnemer van het samenwerkingsverband met rechtspersoonlijkheid;
b.
draagt het project de instemming van alle deelnemers van het samenwerkingsverband.
Artikel 14.3.3. Aanvraag
1.
Subsidieaanvragen kunnen het gehele jaar worden ingediend.
2.
De verdeling van het beschikbare budget vindt plaats op basis van volgorde van ontvangst met inachtneming van artikel 2.2 AsvpU.
3.
In aanvulling op het gestelde in artikel 4.4 van de AsvpU, wordt bij de subsidieaanvraag ook een projectplan gevoegd, dat ten minste omvat:
a.
een omschrijving van de activiteiten in fases en tijd;
b.
een omschrijving van de begeleiding bij de uitvoering;
c.
een omschrijving van de organisatie van de financiële stromen;
d.
de randvoorwaarden, afhankelijkheden, risico’s en beheersmaatregelen van het project;
e.
het gewenste resultaat (aantal hectares en deelnemers en type systeem);
f.
een uitsplitsing van het subsidiebedrag over de deelnemers;
g.
de deskundigheidsbevordering en de wijze waarop dit wordt vormgegeven;
h.
een beschrijving van meekoppelkansen die er zijn voor maatregelen ten behoeve van andere opgaven, naast bodemdaling.
4.
Bij het opstellen van het projectplan worden waterschap, gemeente en provincie Utrecht betrokken.
5.
Als er sprake is van een samenwerkingsverband van meerdere deelnemers, een document waaruit de instemming blijkt van alle deelnemers van het samenwerkingsverband.
Artikel 14.3.4 Weigeringsgronden
Subsidie wordt geweigerd als de subsidieaanvrager een onderneming is die in financiële moeilijkheden verkeert, als bedoeld in de Communautaire richtsnoeren inzake staatssteun voor reddings- en herstructureringssteun aan niet-financiële ondernemingen in moeilijkheden (PbEU 2014/C 249/01).
Artikel 14.3.5 Verplichtingen
De subsidieontvanger is verplicht:
a.
in alle communicatie uitingen over projecten die met deze regeling worden gesubsidieerd, het logo van de provincie Utrecht op te nemen en te vermelden dat de provincie Utrecht daaraan subsidie heeft verleend;
b.
op de eigen website het door de provincie Utrecht gesubsidieerde project bekend te maken en het projectplan daarop beschikbaar te stellen;
c.
de resultaten van het project na afloop gratis voor eenieder beschikbaar te stellen op de eigen website en de resultaten daar beschikbaar te houden gedurende ten minste vijf jaar vanaf de einddatum of na afronding van het gesubsidieerde project;
d.
de activiteit binnen een termijn van 5 jaar na de subsidieverstrekking te realiseren;
e.
de aangelegde systemen minstens 10 jaar na aanleg in werking te houden;
f.
na de aanleg van waterinfiltratiesystemen digitale GIS-kaarten beschikbaar te stellen waarop ten minste wordt aangegeven op welke percelen deze systemen zijn aangelegd, de aard van het systeem en de drainafstand;
g.
voorzieningen aan te brengen om te kunnen controleren of het systeem het gewenste effect heeft op de grondwaterstand.
Artikel 14.3.6 Subsidieplafond
Het subsidieplafond bedraagt € 6.000.000,- voor het jaar 2025.
Artikel 14.3.7 Hoogte van de subsidie
1.
De subsidie bedraagt maximaal € 500.000,- per landbouwbedrijf.
2.
De hoogte van de subsidie bedraagt maximaal 100 procent van de subsidiabele kosten.
Artikel 14.3.8 Subsidiabele kosten
1.
Voor de activiteiten, bedoeld in artikel 14.3.1, zijn de kosten subsidiabel, mits deze aantoonbaar zijn en voldoen aan het gestelde in artikel 4.8 van de AsvpU:
a.
Voor de activiteiten, bedoeld in artikel 14.3.1, eerste lid, onder b, c en d zijn subsidiabel:
i.
uitgaven met betrekking tot investeringen in landbouwbedrijven, zoals genoemd in artikel 14 lid 3, onder e, van de Landbouwvrijstellingsverordening;
ii.
de kosten van de aanleg van waterinfiltratiesystemen, waarbij het betreft het buizenstelsel, voorzieningen voor het beschermen van het systeem en voorzieningen om te controleren of het systeem werkt. In het geval van AWIS betreft het daarnaast eventuele pomppunten en de energievoorziening daarvan (liefst zonnepanelen).
b.
legeskosten, die gemaakt worden voor vergunningen of ontheffingen die nodig zijn voor de te subsidiëren activiteit, behalve als deze gemaakt worden door een overheid.
2.
De volgende kosten zijn niet subsidiabel:
a.
de kosten voor energie, dagelijks beheer en onderhoud inclusief storingen;
b.
de kosten die voortvloeien uit verhoging van het oppervlakte waterpeil;
c.
de kosten voor certificering;
d.
de kosten voor het nemen van bodemdaling remmende maatregelen op natuurgronden, recreatieterreinen of tuinen bij woningen.
Artikel 14.3.9 Staatssteun
De subsidie wordt verstrekt conform de algemene en procedurele bepalingen van de Landbouwvrijstellingsverordening van Hoofdstuk I en II en artikel 14 LVV ‘Steun voor met de primaire landbouwproductie verband houdende investeringen in landbouwbedrijven’ uit Hoofdstuk III.
Hoofdstuk 15 Wolfwerende rasters
Artikel 15.1 Subsidiecriteria
1.
In het kader van het provinciale meerjarendoel 2.2.3 “de balans tussen ingrepen/faunabeheer en instandhoudingsdoelen bewaken en verbeteren” kan subsidie worden verstrekt voor het verminderen en voorkomen van schade door wolven aan hoefdieren in het door GS aangewezen leefgebied zoals aangegeven in de bijlage bij dit hoofdstuk door de volgende activiteiten:
a.
het aanschaffen en plaatsen of aanpassen van een vaste wolfwerende afrastering als bedoeld in de BIJ12 Faunaschade Preventiekit, module wolven;
b.
het aanschaffen en plaatsen van een verplaatsbare wolfwerende afrastering als bedoeld in de BIJ12 Faunaschade Preventiekit van BIJ12, module wolven; of
c.
het aanschaffen en plaatsen van een automatisch oprolsysteem bij een verplaatsbaar wolfwerende afrastering met draden.
2.
Subsidie wordt slechts verstrekt als de activiteiten, bedoeld in het eerste lid, voldoen aan de volgende criteria:
a.
de vaste wolfwerende afrastering wordt geplaatst binnen de begrenzing van het door GS aangewezen leefgebied wolf binnen de provincie Utrecht;
b.
de gehele afrastering voldoet aan de Faunaschade Preventiekit, module wolven.
Artikel 15.2 Subsidieontvangers (doelgroep)
Subsidie kan uitsluitend worden verstrekt aan een bestaande hoefdierhouder die aantoont dat begrazing door zijn aangewezen hoefdieren in de provincie Utrecht plaatsvindt binnen het voor de wolf door GS aangewezen leefgebied. Terreinbeherende natuurbeschermingsorganisaties komen niet voor subsidie in aanmerking.
Artikel 15.3 Aanvraag
1.
Een aanvraag voor subsidie kan het gehele jaar worden ingediend.
2.
Voordat een subsidieaanvraag wordt ingediend, wordt advies gevraagd aan de wolvenconsulent van de provincie Utrecht ten behoeve van de aan te vragen afrastering en het onderhoud daarvan.
3.
De verdeling van het beschikbare budget vindt plaats op basis van volgorde van ontvangst met inachtneming van artikel 2.2 AsvpU.
4.
Aanvragen mogen zowel voor als na de plaatsing van het raster worden ingediend, mits de kosten zijn gemaakt op of na 26 mei 2023.
5.
In afwijking van artikel 4.4 van de AsvpU worden bij de subsidieaanvraag de volgende gegevens en stukken gevoegd:
a.
een gespecificeerde factuur of facturen van de onder artikel 15.1 genoemde subsidiabele activiteiten inclusief bewijs van betaling als het raster al is geplaatst of een voor akkoord ondertekende, gespecificeerde en geaccordeerde offerte als het raster nog niet is geplaatst op het moment dat de aanvraag wordt ingediend;
b.
de berekening van het aangevraagde subsidiebedrag, met behulp van de Rekenhulp Subsidiebedrag Wolfwerende Rasters;
c.
een fotoverslag waaruit blijkt dat het raster voldoet aan de BIJ12 Faunaschade Preventiekit, module wolven; en
d.
kadastraal nummer van het perceel waar de wolfwerende afrastering is of wordt gerealiseerd.
6.
Als gebruik wordt gemaakt van een De-minimisregeling, moet een volledig ingevulde en ondertekende De-minimisverklaring bij de subsidieaanvraag worden gevoegd.
Artikel 15.4 Weigeringsgronden
Subsidie wordt geweigerd als:
a.
de maatregelen zijn gerealiseerd of aangebracht voor 26 mei 2023;
b.
een wolfwerende afrastering wordt geplaatst op of rond een perceel dat enkel als natuur mag worden gebruikt, met uitzondering van een verplaatsbare wolfwerende afrastering, bestemd voor gebruik op percelen van terreinbeherende organisaties.
Artikel 15.5 Verplichtingen
De subsidieontvanger is verplicht:
a.
het advies van de wolvenconsulent op te volgen;
b.
binnen 3 maanden na subsidieverlening de activiteiten, bedoeld in artikel 15.1 uit te voeren;
c.
de wolfwerende afrastering en toebehoren minimaal vijf jaren in gebruik te houden na de datum van verlening van de subsidie;
d.
de wolfwerende afrastering en toebehoren minimaal vijf jaren te onderhouden na de datum van verlening van de subsidie;
e.
als het raster nog niet is geplaatst, binnen 14 dagen na plaatsing een fotoverslag aan de provincie Utrecht toe te zenden, waaruit blijkt dat het raster voldoet aan de BIJ12 Faunaschade Preventiekit, module wolven.
Artikel 15.6 Subsidieplafond
Het subsidieplafond bedraagt in 2025 € 100.000,-
Artikel 15.7 Hoogte van de subsidie
De subsidie bedraagt (in totaal) maximaal € 20.000,- per hoefdierhouder en kan niet meer bedragen dan de daadwerkelijk te maken of gemaakte kosten. Dit betreft een optelsom van alle subsidies verstrekt aan de hoefdierhouder op grond van dit hoofdstuk.
Artikel 15.8 Subsidiabele kosten
De volgende kosten zijn niet subsidiabel:
a.
loonkosten en materiaalkosten voor het plaatsen van wolfwerende afrastering;
b.
advieskosten van derden;
c.
onderhoudskosten van wolfwerende afrastering;
d.
kosten ten behoeve van het gereed maken van de omgeving voor wolfwerende afrastering;
e.
opslagkosten van afrastering;
f.
legeskosten.
Artikel 15.9 Staatssteun
De subsidie is geen staatssteun als deze verleend kan worden onder de van toepassing zijnde De-minimisverordening.
Hoofdstuk 16 Leefbaarheid in het landelijk gebied en kleine kernen
Artikel 16.1 Subsidiecriteria
1.
In het kader van het 2.5.1 “de leefbaarheid van het landelijk gebied en de kleine kernen is beter” kan subsidie worden verstrekt voor de volgende activiteiten:
a.
investeringen in een bestaande fysieke locatie, niet zijnde nieuwbouw, die bijdragen aan de sociale cohesie;
b.
het organiseren en uitvoeren van een activiteit ter bevordering van de sociale cohesie;
c.
het versterken van een organisatie die structureel activiteiten ter bevordering van de sociale cohesie verzorgt.
2.
Subsidie wordt slechts verstrekt als de activiteiten, bedoeld in het eerste lid, voldoen aan de volgende criteria:
a.
de activiteit vindt plaats in het landelijk gebied of een kern tot 10.000 inwoners;
b.
er is sprake van actieve betrokkenheid van bewoners in de omgeving;
c.
de activiteiten in het eerste lid , onder a en b, zijn gericht op een publiek toegankelijke locatie of activiteit.
Artikel 16.2 Subsidieontvangers (doelgroep)
Subsidie kan worden verstrekt aan natuurlijke personen en aan publieke en private rechtspersonen met uitzondering van grote ondernemingen.
Artikel 16.3 Aanvraag
1.
Subsidieaanvragen kunnen het gehele jaar worden ingediend.
2.
De verdeling van het beschikbare budget vindt plaats op basis van volgorde van ontvangst met inachtneming van artikel 2.2 AsvpU.
3.
In aanvulling op het gestelde in artikel 4.4 van de AsvpU, worden bij een subsidieaanvraag voor een investering als bedoeld in artikel 16.1 , eerste lid, onder a, van meer dan € 25.000,- ook een exploitatieplan en een onderhoudsplan gevoegd.
4.
Als gebruik wordt gemaakt van een De-minimisregeling, wordt tevens een volledig ingevulde en ondertekende De-minimisverklaring met de subsidieaanvraag meegestuurd.
Artikel 16.4 Weigeringsgronden
Subsidie wordt geweigerd als het aangevraagde subsidiebedrag minder bedraagt dan € 5000,-.
Artikel 16.5 Subsidieplafond
Het subsidieplafond bedraagt in het jaar 2025 € 300.000,-.
Artikel 16.6 Hoogte van de subsidie
1.
De subsidie bedraagt minimaal € 5000,-.
2.
De subsidie bedraagt maximaal 25% van de subsidiabele kosten tot een maximum van € 200.000,-.
3.
In afwijking van het gestelde in het tweede lid bedraagt de subsidie maximaal 50% van de subsidiabele kosten als deze maximaal € 50.000 bedragen.
4.
Minimaal 10% van de subsidiabele kosten dient door een eigen financiële bijdrage of cofinanciering gedekt te worden.
Artikel 16.7 Subsidiabele kosten
De volgende kosten voor de activiteiten, bedoeld in artikel 16.1, zijn subsidiabel, mits deze aantoonbaar zijn en voldoen aan artikel 4.8 van de AsvpU en de Beleidsregel projectsubsidies:
a.
voorbereidingskosten (bijvoorbeeld voor opstellen projectplan, advies, vergunningen, bestek en ondernemersplan) die tot maximaal 18 maanden voor het indienen van de aanvraag gemaakt zijn en tot een maximum van 15% van de subsidiabele kosten;
b.
kosten voor inzet van eigen personeel, externe inhuur en uitbesteding van diensten;
c.
kosten voor materialen, hulpmiddelen, apparatuur en gebouwen;
d.
bijdrage in natura in de vorm van arbeid van vrijwilligers voor zover de te verstrekken subsidie niet meer bedraagt dan de werkelijke kosten die tot een uitgaande kasstroom leiden;
e.
legeskosten die gemaakt worden voor vergunningen of ontheffingen die nodig zijn voor de te subsidiëren activiteit, behalve als deze gemaakt worden door een overheid.
Artikel 16.8 Staatssteun
De subsidie is geen staatssteun als deze verleend kan worden onder de van toepassing zijnde De-minimisverordening.
G.
Hoofdstuk 17 wordt als volgt gewijzigd:
1. Er wordt een nieuw artikel ingevoegd, luidende:
Artikel 17.1 Intrekking
Ingetrokken worden:
Uitvoeringsverordening aankoopsubsidie NNN-gronden provincie Utrecht;
Subsidieregeling Agenda Vitaal Platteland provincie Utrecht;
Subsidieregeling wolfwerende rasters provincie Utrecht 2023;
“ Subsidieregeling Beperking Bodemdaling (SRBB) Utrechtse Veenweiden” van de provincie Utrecht.
2.
-
Na artikel 17.1 wordt het huidige “Artikel Overgangsrecht” ingevoegd.
-
De titel “Artikel Overgangsrecht” wordt gewijzigd in: Artikel 17.2 Overgangsrecht.
3.
-
Na artikel 17.2 wordt het huidige “Artikel Inwerkingtreding en geldingsduur” ingevoegd.
-
De titel “Artikel Inwerkingtreding en geldingsduur ” wordt gewijzigd in: Artikel 17.3 Inwerkingtreding.
4.
-
Na artikel 17.3 wordt het huidige “Artikel Citeertitel” ingevoegd.
-
De titel “Artikel Citeertitel” wordt gewijzigd in: Artikel 17.4 Citeertitel.
H.
“Bijlage bij hoofdstuk 1, artikel 1.1” wordt als volgt gewijzigd.
1.
Na de begripsomschrijving van “Groene contour” wordt ingevoegd:
groot onderhoud: onderhoud dat valt buiten normaal regulier onderhoud voor het “dagelijkse” beheer van het waterinfiltratie systeem;
2.
Na de begripsomschrijving van niet productieve investering wordt ingevoegd:
nieuwbouw: bebouwing tot 3 jaar na oplevering;
3.
Na de begripsomschrijving van wolf-werende afrastering wordt ingevoegd:
wolvenconsulent: door de provincie Utrecht aangewezen adviseur op het gebied van veebescherming tegen wolven. De wolvenconsulent geeft advies over de te realiseren afrastering en het onderhoud.
I.
Na “Bijlage bij hoofdstuk 1, artikel 1.1” wordt de volgende bijlage ingevoegd:
Bijlage bij hoofdstuk 3 Leefgebieden bedreigde soorten
Lijst met Utrechtse aandachtsoorten
Wetenschappelijke naam
Nederlandse naam
Soortgroep
Reden
Rode lijst categorie
Icoonsoort
Triturus cristatus
kamsalamander
amfibieën
Habitatrichtlijn bijlagen II en IV
kwetsbaar
icoonsoort
Bufo calamita
rugstreeppad
amfibieën
Habitatrichtlijn bijlage IV
gevoelig
icoonsoort
Rana arvalis ssp. arvalis
heikikker
amfibieën
Habitatrichtlijn bijlage IV
Rana lessonae
poelkikker
amfibieën
Habitatrichtlijn bijlage IV
Andrena labialis
donkere klaverzandbij
bijen
Rode Lijst
bedreigd
icoonsoort
Coelioxys inermis
gewone kegelbij
bijen
Rode Lijst
bedreigd
icoonsoort
Bombus magnus
grote veldhommel
bijen
Rode Lijst
bedreigd
icoonsoort
Andrena denticulata
kruiskruidzandbij
bijen
Rode Lijst
bedreigd
icoonsoort
Anthophora retusa
zwarte sachembij
bijen
Rode Lijst
bedreigd
icoonsoort
Halictus maculatus
blokhoofdgroefbij
bijen
Rode Lijst
bedreigd
Lasioglossum nitidiusculum
borstelgroefbij
bijen
Rode Lijst
bedreigd
Bombus sylvarum
boshommel
bijen
Rode Lijst
ernstig bedreigd
Nomada opaca
boswespbij
bijen
Rode Lijst
bedreigd
Lasioglossum lativentre
breedbuikgroefbij
bijen
Rode Lijst
bedreigd
Melecta albifrons
bruine rouwbij
bijen
Rode Lijst
bedreigd
Nomada fuscicornis
bruinsprietwespbij
bijen
Rode Lijst
bedreigd
Lasioglossum intermedium
combigroefbij
bijen
Rode Lijst
bedreigd
Andrena bimaculata
donkere rimpelrug
bijen
Rode Lijst
bedreigd
Bombus subterraneus
donkere tuinhommel
bijen
Rode Lijst
verdwenen uit Nederland
Andrena niveata
gebandeerde dwergzandbij
bijen
Rode Lijst
ernstig bedreigd
Nomada guttulata
gedrongen wespbij
bijen
Rode Lijst
bedreigd
Bombus distinguendus
gele hommel
bijen
Rode Lijst
ernstig bedreigd
Hylaeus clypearis
gestippelde maskerbij
bijen
Rode Lijst
bedreigd
Eucera longicornis
gewone langhoornbij
bijen
Rode Lijst
bedreigd
Coelioxys conoidea
grote kegelbij
bijen
Rode Lijst
ernstig bedreigd
Osmia xanthomelana
grote metselbij
bijen
Rode Lijst
verdwenen uit Nederland
Bombus ruderatus
grote tuinhommel
bijen
Rode Lijst
ernstig bedreigd
Bombus humilis
heidehommel
bijen
Rode Lijst
bedreigd
Coelioxys quadridentata
heidekegelbij
bijen
Rode Lijst
bedreigd
Osmia leaiana
kauwende metselbij
bijen
Rode Lijst
bedreigd
Megachile ligniseca
klaverbehangersbij
bijen
Rode Lijst
bedreigd
Nomada roberjeotiana
kleine bonte wespbij
bijen
Rode Lijst
verdwenen uit Nederland
Anthophora bimaculata
kleine sachembij
bijen
Rode Lijst
verdwenen uit Nederland
Andrena pilipes
koolzwarte zandbij
bijen
Rode Lijst
bedreigd
Bombus soroeensis
late hommel
bijen
Rode Lijst
ernstig bedreigd
Bombus barbutellus
lichte koekoekshommel
bijen
Rode Lijst
ernstig bedreigd
Hylaeus pfankuchi
moerasmaskerbij
bijen
Rode Lijst
bedreigd
Bombus muscorum
moshommel
bijen
Rode Lijst
bedreigd
Andrena marginata
oranje zandbij
bijen
Rode Lijst
verdwenen uit Nederland
Bombus rupestris
rode koekoekshommel
bijen
Rode Lijst
bedreigd
Hylaeus variegatus
rode maskerbij
bijen
Rode Lijst
ernstig bedreigd
Andrena rosae
roodrandzandbij
bijen
Rode Lijst
ernstig bedreigd
Nomada fulvicornis
roodsprietwespbij
bijen
Rode Lijst
bedreigd
Megachile circumcincta
ruige behangersbij
bijen
Rode Lijst
bedreigd
Andrena nitidiuscula
schermbloemzandbij
bijen
Rode Lijst
verdwenen uit Nederland
Andrena fulvida
sporkehoutzandbij
bijen
Rode Lijst
bedreigd
Lasioglossum quadrinotatum Andrena varians
steilrandgroefbij
bijen
Rode Lijst
bedreigd
Nomada striata
stomptandwespbij
bijen
Rode Lijst
bedreigd
Andrena fulvago
texelse zandbij
bijen
Rode Lijst
bedreigd
Nomada integra
tweekleurige wespbij
bijen
Rode Lijst
bedreigd
Andrena gravida
weidebij
bijen
Rode Lijst
bedreigd
Melecta luctuosa
witte rouwbij
bijen
Rode Lijst
ernstig bedreigd
Dufourea halictula
zandblauwtjesglansbij
bijen
Rode Lijst
ernstig bedreigd
Bombus veteranus
zandhommel
bijen
Rode Lijst
bedreigd
Ammobates punctatus
zandloperbij
bijen
Rode Lijst
verdwenen uit Nederland
Halictus sexcinctus
zesbandgroefbij
bijen
Rode Lijst
ernstig bedreigd
Andrena argentata
zilveren zandbij
bijen
Rode Lijst
bedreigd
Halictus leucaheneus
zuidelijke gouden groefbij
bijen
Rode Lijst
ernstig bedreigd
Osmia niveata
zwartbronzen houtmetselbij
bijen
Rode Lijst
bedreigd
Stelis phaeoptera
zwarte tubebij
bijen
Rode Lijst
bedreigd
Hesperia comma
kommavlinder
dagvlinders
Rode Lijst
bedreigd
icoonsoort
Thecla betulae
sleedoornpage
dagvlinders
Rode Lijst
bedreigd
icoonsoort
Pyrgus malvae ssp. malvae
aardbeivlinder
dagvlinders
Rode Lijst
bedreigd
Satyrium ilicis
bruine eikenpage
dagvlinders
Rode Lijst
bedreigd
Argynnis niobe
duinparelmoervlinder
dagvlinders
Rode Lijst
bedreigd
Maculinea alcon
gentiaanblauwtje
dagvlinders
Rode Lijst
bedreigd
Argynnis aglaja
grote parelmoervlinder
dagvlinders
Rode Lijst
ernstig bedreigd
Nymphalis polychloros
grote vos
dagvlinders
Rode Lijst
ernstig bedreigd
Argynnis paphia
keizersmantel
dagvlinders
Rode Lijst
verdwenen uit Nederland
Hipparchia statilinus
kleine heivlinder
dagvlinders
Rode Lijst
ernstig bedreigd
Limenitis camilla
kleine ijsvogelvlinder
dagvlinders
Rode Lijst
bedreigd
Euphydryas aurinia ssp. aurinia
moerasparelmoervlinder
dagvlinders
Rode Lijst
verdwenen uit Nederland
Lycaena hippothoe ssp. hippothoe
rode vuurvlinder
dagvlinders
Rode Lijst
verdwenen uit Nederland
Nymphalis antiopa
rouwmantel
dagvlinders
Rode Lijst
verdwenen uit Nederland
Coenonympha arcania
tweekleurig hooibeestje
dagvlinders
Rode Lijst
verdwenen uit Nederland
Plebeius idas ssp. idas
vals heideblauwtje
dagvlinders
Rode Lijst
verdwenen uit Nederland
Coenonympha tullia ssp. tullia
veenhooibeestje
dagvlinders
Rode Lijst
ernstig bedreigd
Melitaea cinxia
veldparelmoervlinder
dagvlinders
Rode Lijst
ernstig bedreigd
Boloria selene
zilveren maan
dagvlinders
Rode Lijst
bedreigd
Ephemera glaucops
haften
Rode Lijst
ernstig bedreigd
Graphoderus bilineatus
gestreepte waterroofkever
kevers
Habitatrichtlijn bijlagen II en IV
icoonsoort
Lucanus cervus
vliegend hert
kevers
Habitatrichtlijn bijlage II
Hydroptila tineoides
kokerjuffers
Bijzonder belang Utrecht
ernstig bedreigd
icoonsoort
Grammotaulius nigropunctatus
kokerjuffers
Rode Lijst
ernstig bedreigd
Grammotaulius nitidus
kokerjuffers
Rode Lijst
ernstig bedreigd
Limnephilus elegans
kokerjuffers
Rode Lijst
ernstig bedreigd
Limnephilus fuscicornis
kokerjuffers
Rode Lijst
ernstig bedreigd
Limnephilus griseus
kokerjuffers
Rode Lijst
ernstig bedreigd
Limnephilus incisus
kokerjuffers
Rode Lijst
ernstig bedreigd
Limnephilus nigriceps
kokerjuffers
Rode Lijst
bedreigd
Limnephilus stigma
kokerjuffers
Rode Lijst
bedreigd
Oecetis notata
kokerjuffers
Rode Lijst
ernstig bedreigd
Oligostomis reticulata
kokerjuffers
Rode Lijst
ernstig bedreigd
Stenophylax permistus
kokerjuffers
Rode Lijst
bedreigd
Cladonia squamosa
doornig heidestaartje
korstmossen
Rode Lijst
ernstig bedreigd
icoonsoort
Peltigera praetextata
ruig leermos
korstmossen
Rode Lijst
bedreigd
icoonsoort
Collema fuscovirens
bolletjes-geleimos
korstmossen
Rode Lijst
bedreigd
Tuckermanopsis chlorophylla
bruin boerenkoolmos
korstmossen
Rode Lijst
bedreigd
Rhizocarpon distinctum
bruin landkaartmos
korstmossen
Rode Lijst
bedreigd
Lecanora aitema
dennenschotelkorst
korstmossen
Rode Lijst
bedreigd
Caloplaca variabilis
donkere citroenkorst
korstmossen
Rode Lijst
ernstig bedreigd
Physconia distorta
fors rijpmos
korstmossen
Rode Lijst
bedreigd
Vulpicida pinastri
geel boerenkoolmos
korstmossen
Rode Lijst
ernstig bedreigd
Aspicilia radiosa
gelobd dambordje
korstmossen
Rode Lijst
ernstig bedreigd
Physcia aipolia
gemarmerd vingermos
korstmossen
Rode Lijst
bedreigd
Verrucaria denudata
groene waterstippelkorst
korstmossen
Rode Lijst
bedreigd
Ramalina fraxinea
groot takmos
korstmossen
Rode Lijst
bedreigd
Micarea lignaria
heideoogje
korstmossen
Rode Lijst
bedreigd
Usnea cornuta
ingesnoerd baardmos
korstmossen
Rode Lijst
bedreigd
Rhizocarpon lecanorinum
klein landkaartmos
korstmossen
Rode Lijst
ernstig bedreigd
Arthonia muscigena
knotwilgkorst
korstmossen
Rode Lijst
bedreigd
Clauzadea metzleri
mergelkorst
korstmossen
Rode Lijst
bedreigd
Rhizocarpon lavatum
oever-landkaartmos
korstmossen
Rode Lijst
ernstig bedreigd
Dibaeis baeomyces
roze heikorst
korstmossen
Rode Lijst
ernstig bedreigd
Clauzadea monticola
ruïnekorst
korstmossen
Rode Lijst
ernstig bedreigd
Cladonia ciliata
sierlijk rendiermos
korstmossen
Rode Lijst
bedreigd
Graphis elegans
sierlijk schriftmos
korstmossen
Rode Lijst
bedreigd
Stereocaulon condensatum
stuifzandkorrelloof
korstmossen
Rode Lijst
bedreigd
Bagliettoa steineri
tulbandkorst
korstmossen
Rode Lijst
bedreigd
Xanthoparmelia verruculifera
wrattig schildmos
korstmossen
Rode Lijst
bedreigd
Peltigera neckeri
zwart leermos
korstmossen
Rode Lijst
bedreigd
Lecidea lithophila
zwarte granietkorst
korstmossen
Rode Lijst
bedreigd
Caloplaca cerina
korstmossen
Rode Lijst
verdwenen uit Nederland
Parmeliopsis hyperopta
korstmossen
Rode Lijst
verdwenen uit Nederland
Leucorrhinia pectoralis
gevlekte witsnuitlibel
libellen
Habitatrichtlijn bijlagen II en IV
kwetsbaar
icoonsoort
Aeshna viridis
groene glazenmaker
libellen
Habitatrichtlijn bijlage IV
kwetsbaar
icoonsoort
Gomphus vulgatissimus
beekrombout
libellen
Rode Lijst
bedreigd
Sympetrum depressiusculum
kempense heidelibel
libellen
Rode Lijst
ernstig bedreigd
Sympecma paedisca
Noordse winterjuffer
libellen
Rode Lijst
bedreigd
Gomphus flavipes ssp. flavipes
rivierrombout
libellen
Habitatrichtlijn bijlage IV
Leucorrhinia caudalis
sierlijke witsnuitlibel
libellen
Rode Lijst en Habitatrichtlijn bijlage IV
verdwenen uit Nederland
Entodon concinnus
cilindermos
mossen
Bijzonder belang Utrecht
gevoelig
icoonsoort
Sphagnum contortum
trilveenveenmos
mossen
Rode Lijst
bedreigd
icoonsoort
Racomitrium lanuginosum
wollige bisschopsmuts
mossen
Rode Lijst
bedreigd
icoonsoort
Cephalozia macrostachya
aarmaanmos
mossen
Rode Lijst
bedreigd
Ptilidium pulcherrimum
boomfranjemos
mossen
Rode Lijst
bedreigd
Scapania nemorea
bosschoffelmos
mossen
Rode Lijst
bedreigd
Kurzia sylvatica
bosspinragmos
mossen
Rode Lijst
ernstig bedreigd
Lophozia bicrenata
cederhoutmos
mossen
Rode Lijst
bedreigd
Nardia scalaris
echt vleugelmos
mossen
Rode Lijst
bedreigd
Frullania tamarisci
flesjesroestmos
mossen
Rode Lijst
bedreigd
Scapania compacta
gedrongen schoffelmos
mossen
Rode Lijst
ernstig bedreigd
Hamatocaulis vernicosus
geel schorpioenmos
mossen
Rode Lijst en Habitatrichtlijn bijlage II
bedreigd
Dicranum spurium
gekroesd gaffeltandmos
mossen
Rode Lijst
bedreigd
Riccardia multifida
gevind moerasvorkje
mossen
Rode Lijst
ernstig bedreigd
Bartramia pomiformis
gewoon appelmos
mossen
Rode Lijst
ernstig bedreigd
Barbilophozia barbata
glanzend tandmos
mossen
Rode Lijst
bedreigd
Racomitrium canescens
grijze bisschopsmuts
mossen
Rode Lijst
bedreigd
Scorpidium cossonii
groen schorpioenmos
mossen
Rode Lijst
bedreigd
Mylia anomala
hoogveenlevermos
mossen
Rode Lijst
ernstig bedreigd
Barbilophozia kunzeana
kaal tandmos
mossen
Rode Lijst
bedreigd
Buxbaumia aphylla
kaboutermos
mossen
Rode Lijst
verdwenen uit Nederland
Racomitrium fasciculare
kale bisschopsmuts
mossen
Rode Lijst
bedreigd
Tortula subulata
langkapselsterretje
mossen
Rode Lijst
bedreigd
Dicranum bonjeanii
moerasgaffeltandmos
mossen
Rode Lijst
bedreigd
Calliergon giganteum
reuzenpuntmos
mossen
Rode Lijst
bedreigd
Cephaloziella rubella
rood draadmos
mossen
Rode Lijst
bedreigd
Scorpidium scorpioides
rood schorpioenmos
mossen
Rode Lijst
bedreigd
Mnium marginatum
rood sterrenmos
mossen
Rode Lijst
bedreigd
Sphagnum rubellum
rood veenmos
mossen
Rode Lijst
bedreigd
Barbilophozia attenuata
steil tandmos
mossen
Rode Lijst
bedreigd
Hedwigia stellata
stergranietmos
mossen
Rode Lijst
ernstig bedreigd
Campylium stellatum
sterrengoudmos
mossen
Rode Lijst
bedreigd
Diplophyllum obtusifolium
stomp zaagmos
mossen
Rode Lijst
bedreigd
Campyliadelphus elodes
tenger goudmos
mossen
Rode Lijst
ernstig bedreigd
Orthotrichum rogeri
tonghaarmuts
mossen
Habitatrichtlijn bijlage II
gevoelig
Calypogeia sphagnicola
veenbuidelmos
mossen
Rode Lijst
bedreigd
Odontoschisma denudatum
zanddubbeltjesmos
mossen
Rode Lijst
ernstig bedreigd
Scapania irrigua
zandschoffelmos
mossen
Rode Lijst
bedreigd
Russula pseudointegra
kleibosrussula
paddenstoelen
Bijzonder belang Utrecht
icoonsoort
Russula grata
amandelrussula
paddenstoelen
Rode Lijst
bedreigd
Dumontinia tuberosa
anemonenbekerzwam
paddenstoelen
Rode Lijst
bedreigd
Sarcodon joeides
avondroodstekelzwam
paddenstoelen
Rode Lijst
bedreigd
Cortinarius azureus
azuursteelgordijnzwam
paddenstoelen
Rode Lijst
ernstig bedreigd
Cortinarius simulatus
bedrieglijke gordijnzwam
paddenstoelen
Rode Lijst
bedreigd
Inocybe decipiens
bedrieglijke vezelkop
paddenstoelen
Rode Lijst
ernstig bedreigd
Psathyrella seymourensis
beemdfranjehoed
paddenstoelen
Rode Lijst
bedreigd
Agaricus gennadii
beurschampignon
paddenstoelen
Rode Lijst
bedreigd
Ramariopsis tenuiramosa
bezemkoraaltje
paddenstoelen
Rode Lijst
bedreigd
Tricholomella constricta
blanke pronkridder
paddenstoelen
Rode Lijst
ernstig bedreigd
Pholiotina aeruginosa
blauwgroen breeksteeltje
paddenstoelen
Rode Lijst
verdwenen uit Nederland
Lyophyllum gangraenosum
blauwvlekkende rouwridderzwam
paddenstoelen
Rode Lijst
bedreigd
Phellodon niger
blauwzwarte stekelzwam
paddenstoelen
Rode Lijst
bedreigd
Trichophaea woolhopeia
bleek pelsbekertje
paddenstoelen
Rode Lijst
bedreigd
Boletus fechtneri
bleke boleet
paddenstoelen
Rode Lijst
bedreigd
Cortinarius barbatus
bleke galgordijnzwam
paddenstoelen
Rode Lijst
ernstig bedreigd
Lactarius pallidus
bleke melkzwam
paddenstoelen
Rode Lijst
bedreigd
Leucoagaricus badhamii
bloedende champignonparasol
paddenstoelen
Rode Lijst
bedreigd
Ramaria botrytis
bloemkoolzwam
paddenstoelen
Rode Lijst
bedreigd
Gymnopilus odini
bosbrandvlamhoed
paddenstoelen
Rode Lijst
bedreigd
Coprinellus angulatus
brandplekinktzwam
paddenstoelen
Rode Lijst
bedreigd
Hygrocybe helobia
broos vuurzwammetje
paddenstoelen
Rode Lijst
bedreigd
Psathyrella gossypina
bruinbultige franjehoed
paddenstoelen
Rode Lijst
bedreigd
Agaricus cupreobrunneus
bruine weidechampignon
paddenstoelen
Rode Lijst
bedreigd
Inocybe fuscomarginata
bruinsnedeviltkop
paddenstoelen
Rode Lijst
bedreigd
Mycena citrinomarginata
citroensnedemycena
paddenstoelen
Rode Lijst
bedreigd
Lycoperdon umbrinum
donkerbruine stuifzwam
paddenstoelen
Rode Lijst
bedreigd
Lactarius fuliginosus
donkere fluweelmelkzwam
paddenstoelen
Rode Lijst
bedreigd
Russula cuprea
donkere geelplaatrussula
paddenstoelen
Rode Lijst
ernstig bedreigd
Camarophyllopsis hymenocephala
donkere wasplaat
paddenstoelen
Rode Lijst
bedreigd
Cerrena unicolor
doolhofelfenbankje
paddenstoelen
Rode Lijst
bedreigd
Chamaemyces fracidus
druppelparasolzwam
paddenstoelen
Rode Lijst
bedreigd
Russula cessans
duinbosrussula
paddenstoelen
Rode Lijst
bedreigd
Tubaria minutalis
dwergdonsvoetje
paddenstoelen
Rode Lijst
bedreigd
Hebeloma birrus
dwergvaalhoed
paddenstoelen
Rode Lijst
bedreigd
Otidea leporina
echt hazenoor
paddenstoelen
Rode Lijst
bedreigd
Phaeomarasmius erinaceus
egelzwammetje
paddenstoelen
Rode Lijst
bedreigd
Nidularia deformis
eierzakje
paddenstoelen
Rode Lijst
bedreigd
Pseudoinonotus dryadeus
eikenweerschijnzwam
paddenstoelen
Rode Lijst
bedreigd
Gyrodon lividus
elzenboleet
paddenstoelen
Rode Lijst
bedreigd
Galerina heimansii
elzenmosklokje
paddenstoelen
Rode Lijst
ernstig bedreigd
Suillus variegatus
fijnschubbige boleet
paddenstoelen
Rode Lijst
bedreigd
Cortinarius psammocephalus
fijnschubbige gordijnzwam
paddenstoelen
Rode Lijst
bedreigd
Tricholoma imbricatum
fijnschubbige ridderzwam
paddenstoelen
Rode Lijst
bedreigd
Xerula pudens
fluwelige wortelzwam
paddenstoelen
Rode Lijst
ernstig bedreigd
Agaricus macrocarpus
forse anijschampignon
paddenstoelen
Rode Lijst
bedreigd
Inocybe oblectabilis
forse vezelkop
paddenstoelen
Rode Lijst
bedreigd
Otidea cochleata
gedrongen hazenoor
paddenstoelen
Rode Lijst
bedreigd
Boletus appendiculatus
geelnetboleet
paddenstoelen
Rode Lijst
bedreigd
Inocybe muricellata
geelschubbige vezelkop
paddenstoelen
Rode Lijst
bedreigd
Hygrocybe flavipes
geelvoetwasplaat
paddenstoelen
Rode Lijst
ernstig bedreigd
Amanita franchetii
geelwrattige amaniet
paddenstoelen
Rode Lijst
bedreigd
Cortinarius bivelus
gegordelde berkengordijnzwam
paddenstoelen
Rode Lijst
bedreigd
Lactarius ruginosus
gekartelde fluweelmelkzwam
paddenstoelen
Rode Lijst
ernstig bedreigd
Cortinarius torvus
gelaarsde gordijnzwam
paddenstoelen
Rode Lijst
bedreigd
Hypholoma ericaeoides
gele moeraszwavelkop
paddenstoelen
Rode Lijst
bedreigd
Tricholoma equestre
gele ridderzwam
paddenstoelen
Rode Lijst
bedreigd
Inocybe auricoma
gele witsteelvezelkop
paddenstoelen
Rode Lijst
bedreigd
Sowerbyella radiculata
gele wortelbekerzwam
paddenstoelen
Rode Lijst
bedreigd
Hericium cirrhatum
gelobde pruikzwam
paddenstoelen
Rode Lijst
bedreigd
Hebeloma radicosum
geringde vaalhoed
paddenstoelen
Rode Lijst
bedreigd
Leratiomyces squamosus
geschubde stropharia
paddenstoelen
Rode Lijst
bedreigd
Entoloma subradiatum
gestreepte satijnzwam
paddenstoelen
Rode Lijst
bedreigd
Entoloma olorinum
gestreepte sneeuwvloksatijnzwam
paddenstoelen
Rode Lijst
bedreigd
Inocybe bongardii
geurende vezelkop
paddenstoelen
Rode Lijst
bedreigd
Gymnopus inodorus
geurloze collybia
paddenstoelen
Rode Lijst
ernstig bedreigd
Inocybe pseudohiulca
gevlekte knolvezelkop
paddenstoelen
Rode Lijst
ernstig bedreigd
Russula maculata
gevlekte russula
paddenstoelen
Rode Lijst
bedreigd
Melanogaster ambiguus
gewone inkttruffel
paddenstoelen
Rode Lijst
bedreigd
Anthracobia melaloma
gewoon houtskoolbekertje
paddenstoelen
Rode Lijst
bedreigd
Lichenomphalia umbellifera
gewoon veentrechtertje
paddenstoelen
Rode Lijst
bedreigd
Inocybe leiocephala
gladhoedvezelkop
paddenstoelen
Rode Lijst
bedreigd
Tricholoma portentosum
glanzende ridderzwam
paddenstoelen
Rode Lijst
bedreigd
Xerocomus pelletieri
goudplaatzwam
paddenstoelen
Rode Lijst
bedreigd
Boletus impolitus
goudporieboleet
paddenstoelen
Rode Lijst
bedreigd
Mycena aurantiomarginata
goudrandmycena
paddenstoelen
Rode Lijst
ernstig bedreigd
Dermoloma cuneifolium
grauwe barsthoed
paddenstoelen
Rode Lijst
bedreigd
Clitopilus caelatus
grijsbruine zalmplaat
paddenstoelen
Rode Lijst
bedreigd
Russula urens
groene peperrussula
paddenstoelen
Rode Lijst
ernstig bedreigd
Entoloma incanum
groensteelsatijnzwam
paddenstoelen
Rode Lijst
bedreigd
Ramaria abietina
groenwordende koraalzwam
paddenstoelen
Rode Lijst
bedreigd
Clavaria subfalcata sensu Maas Geest.
groezelige knotszwam
paddenstoelen
Rode Lijst
ernstig bedreigd
Disciotis venosa
grote aderbekerzwam
paddenstoelen
Rode Lijst
bedreigd
Cortinarius caninus
grote fraaisteelgordijnzwam
paddenstoelen
Rode Lijst
bedreigd
Entoloma costatum
grote trechtersatijnzwam
paddenstoelen
Rode Lijst
bedreigd
Clitocybe geotropa
grote trechterzwam
paddenstoelen
Rode Lijst
bedreigd
Peniophora laeta
haagbeukschorszwam
paddenstoelen
Rode Lijst
bedreigd
Hypholoma polytrichi
haarmoszwavelkop
paddenstoelen
Rode Lijst
bedreigd
Hypholoma ericaeum
heidezwavelkop
paddenstoelen
Rode Lijst
bedreigd
Entoloma infula
helmsatijnzwam
paddenstoelen
Rode Lijst
bedreigd
Cortinarius allutus
honinggordijnzwam
paddenstoelen
Rode Lijst
bedreigd
Hypsizygus ulmarius
iepenzwam
paddenstoelen
Rode Lijst
bedreigd
Gyroporus cyanescens
indigoboleet
paddenstoelen
Rode Lijst
bedreigd
Coprinopsis spelaiophila
ivoorinktzwam
paddenstoelen
Rode Lijst
ernstig bedreigd
Ramariopsis kunzei
ivoorkoraaltje
paddenstoelen
Rode Lijst
bedreigd
Inocybe fibrosoides
ivoorvezelkop
paddenstoelen
Rode Lijst
bedreigd
Hygrophorus eburneus
ivoorzwam
paddenstoelen
Rode Lijst
bedreigd
Postia balsamea
jeneverbeskaaszwam
paddenstoelen
Rode Lijst
bedreigd
Russula turci
jodoformrussula
paddenstoelen
Rode Lijst
bedreigd
Morchella elata
kegelmorielje
paddenstoelen
Rode Lijst
bedreigd
Aureoboletus gentilis
kersrode boleet
paddenstoelen
Rode Lijst
bedreigd
Mycena vulgaris
kleefsnedemycena
paddenstoelen
Rode Lijst
ernstig bedreigd
Dermoloma pseudocuneifolium
kleine barsthoed
paddenstoelen
Rode Lijst
bedreigd
Mycena clavularis
kleverige schorsmycena
paddenstoelen
Rode Lijst
bedreigd
Cortinarius privignoides
knollige gordelsteelgordijnzwam
paddenstoelen
Rode Lijst
bedreigd
Agaricus langei
knolloze boschampignon
paddenstoelen
Rode Lijst
bedreigd
Chroogomphus rutilus
koperrode spijkerzwam
paddenstoelen
Rode Lijst
bedreigd
Osmoporus odoratus
korianderzwam
paddenstoelen
Rode Lijst
bedreigd
Pluteus dietrichii
krakhoedhertenzwam
paddenstoelen
Rode Lijst
bedreigd
Tricholoma acerbum
krulzoomridderzwam
paddenstoelen
Rode Lijst
bedreigd
Agaricus bernardii
kwelderchampignon
paddenstoelen
Rode Lijst
bedreigd
Omphalotus illudens
lantaarnzwam
paddenstoelen
Rode Lijst
bedreigd
Tricholoma psammopus
lariksridderzwam
paddenstoelen
Rode Lijst
bedreigd
Mycena meliigena
lilabruine schorsmycena
paddenstoelen
Rode Lijst
bedreigd
Suillus granulatus
melkboleet
paddenstoelen
Rode Lijst
bedreigd
Russula puellula
milde braakrussula
paddenstoelen
Rode Lijst
bedreigd
Armillaria ectypa
moerashoningzwam
paddenstoelen
Rode Lijst
bedreigd
Tricholoma terreum
muisgrijze ridderzwam
paddenstoelen
Rode Lijst
bedreigd
Boletus junquilleus
narcisboleet
paddenstoelen
Rode Lijst
ernstig bedreigd
Squamanita odorata
odeurzwam
paddenstoelen
Rode Lijst
bedreigd
Agaricus luteomaculatus
okerbruine dwergchampignon
paddenstoelen
Rode Lijst
ernstig bedreigd
Cortinarius tabularis
okergrijze fraaisteelgordijnzwam
paddenstoelen
Rode Lijst
bedreigd
Russula laeta
okerroze russula
paddenstoelen
Rode Lijst
bedreigd
Clitopilus nitellinus
oranje zalmplaat
paddenstoelen
Rode Lijst
bedreigd
Mycena clavicularis
palingsteelmycena
paddenstoelen
Rode Lijst
bedreigd
Mycena mucor
pantoffelmycena
paddenstoelen
Rode Lijst
ernstig bedreigd
Lactarius decipiens
pelargoniummelkzwam
paddenstoelen
Rode Lijst
bedreigd
Russula lepida
potloodrussula
paddenstoelen
Rode Lijst
bedreigd
Amanita ceciliae
prachtamaniet
paddenstoelen
Rode Lijst
bedreigd
Thelephora caryophyllea
prachtfranjezwam
paddenstoelen
Rode Lijst
bedreigd
Boletus calopus
pronksteelboleet
paddenstoelen
Rode Lijst
bedreigd
Hericium erinaceus
pruikzwam
paddenstoelen
Rode Lijst
bedreigd
Galerina triscopa
puntig mosklokje
paddenstoelen
Rode Lijst
ernstig bedreigd
Agaricus subfloccosus
rafelige champignon
paddenstoelen
Rode Lijst
ernstig bedreigd
Macrolepiota excoriata
rafelige parasolzwam
paddenstoelen
Rode Lijst
bedreigd
Entoloma farinogustus
ranzige dennensatijnzwam
paddenstoelen
Rode Lijst
bedreigd
Mycena olida
ranzige mycena
paddenstoelen
Rode Lijst
bedreigd
Leucopaxillus giganteus
reuzendikhoed
paddenstoelen
Rode Lijst
ernstig bedreigd
Hygrocybe fornicata
ridderwasplaat
paddenstoelen
Rode Lijst
bedreigd
Scutellinia umbrorum
rietlandwimperzwam
paddenstoelen
Rode Lijst
bedreigd
Mycena belliae
rietmycena
paddenstoelen
Rode Lijst
bedreigd
Cortinarius lividoochraceus
rimpelige gordijnzwam
paddenstoelen
Rode Lijst
bedreigd
Russula rutila
rode geelplaatrussula
paddenstoelen
Rode Lijst
bedreigd
Flammulaster ferrugineus
roestbruin vloksteeltje
paddenstoelen
Rode Lijst
ernstig bedreigd
Elaphocordyceps capitata
ronde truffelknotszwam
paddenstoelen
Rode Lijst
bedreigd
Lyophyllum anthracophilum
rondsporig pekzwammetje
paddenstoelen
Rode Lijst
bedreigd
Lactarius hysginus
roodbruine melkzwam
paddenstoelen
Rode Lijst
bedreigd
Hydnotrya tulasnei
rosse doolhoftruffel
paddenstoelen
Rode Lijst
ernstig bedreigd
Hebeloma theobrominum
rossige vaalhoed
paddenstoelen
Rode Lijst
bedreigd
Postia floriformis
rozetkaaszwam
paddenstoelen
Rode Lijst
bedreigd
Hebeloma vaccinum
ruderale vaalhoed
paddenstoelen
Rode Lijst
bedreigd
Lactarius mairei
ruige melkzwam
paddenstoelen
Rode Lijst
ernstig bedreigd
Gloeopeniophorella convolvens
ruwe oliecelkorst
paddenstoelen
Rode Lijst
verdwenen uit Nederland
Boletus satanas
satansboleet
paddenstoelen
Rode Lijst
bedreigd
Hygrocybe coccinea
scharlaken wasplaat
paddenstoelen
Rode Lijst
bedreigd
Omphalina acerosa
schelptrechtertje
paddenstoelen
Rode Lijst
bedreigd
Inocybe margaritispora
schubbige knobbelspoorvezelkop
paddenstoelen
Rode Lijst
bedreigd
Stropharia pseudocyanea
slanke kopergroenzwam
paddenstoelen
Rode Lijst
bedreigd
Gomphidius glutinosus
slijmige spijkerzwam
paddenstoelen
Rode Lijst
bedreigd
Pluteus pellitus
sneeuwwitte hertenzwam
paddenstoelen
Rode Lijst
bedreigd
Coprinopsis picacea
spechtinktzwam
paddenstoelen
Rode Lijst
bedreigd
Russula illota
spikkelsneerussula
paddenstoelen
Rode Lijst
bedreigd
Cortinarius acutus
spitse gordijnzwam
paddenstoelen
Rode Lijst
bedreigd
Myxomphalia maura
splijtplaat
paddenstoelen
Rode Lijst
bedreigd
Laccaria fraterna
steenrode fopzwam
paddenstoelen
Rode Lijst
ernstig bedreigd
Camarophyllopsis foetens
stinkende wasplaat
paddenstoelen
Rode Lijst
bedreigd
Sistotrema confluens
stinktolletje
paddenstoelen
Rode Lijst
ernstig bedreigd
Hygrophorus pustulatus
stippelsteelslijmkop
paddenstoelen
Rode Lijst
verdwenen uit Nederland
Tricholoma sejunctum
streephoedridderzwam
paddenstoelen
Rode Lijst
bedreigd
Clavaria straminea
strogele knotszwam
paddenstoelen
Rode Lijst
bedreigd
Lyophyllum deliberatum
taaie rouwridderzwam
paddenstoelen
Rode Lijst
ernstig bedreigd
Phellodon melaleucus
tengere stekelzwam
paddenstoelen
Rode Lijst
bedreigd
Lactarius semisanguifluus
vaalrode melkzwam
paddenstoelen
Rode Lijst
bedreigd
Lepista panaeolus
vale schijnridderzwam
paddenstoelen
Rode Lijst
bedreigd
Inocybe paludinella
valse satijnvezelkop
paddenstoelen
Rode Lijst
bedreigd
Geoglossum difforme
veelseptige aardtong
paddenstoelen
Rode Lijst
bedreigd
Psathyrella cernua
verblekende franjehoed
paddenstoelen
Rode Lijst
bedreigd
Pisolithus arhizus
verfstuifzwam
paddenstoelen
Rode Lijst
ernstig bedreigd
Russula elegans
vergelende netspoorrussula
paddenstoelen
Rode Lijst
bedreigd
Russula subfoetens
vergelende stinkrussula
paddenstoelen
Rode Lijst
bedreigd
Hygrophorus discoxanthus
verkleurende slijmkop
paddenstoelen
Rode Lijst
ernstig bedreigd
Entoloma hispidulum
vezelkopsatijnzwam
paddenstoelen
Rode Lijst
bedreigd
Cortinarius evernius
violetsteelgordijnzwam
paddenstoelen
Rode Lijst
bedreigd
Russula violacea
violette russula
paddenstoelen
Rode Lijst
bedreigd
Lactarius pterosporus
vleugelspoormelkzwam
paddenstoelen
Rode Lijst
ernstig bedreigd
Gymnopilus stabilis
vlezige vlamhoed
paddenstoelen
Rode Lijst
ernstig bedreigd
Lyophyllum boudieri
vloksteelgrauwkop
paddenstoelen
Rode Lijst
bedreigd
Peziza ampliata
voddenbekerzwam
paddenstoelen
Rode Lijst
bedreigd
Gyromitra esculenta
voorjaarskluifzwam
paddenstoelen
Rode Lijst
bedreigd
Hygrocybe obrussea
wantsenwasplaat
paddenstoelen
Rode Lijst
bedreigd
Octaviania asterosperma
welriekende sterspoortruffel
paddenstoelen
Rode Lijst
bedreigd
Russula vinosopurpurea
wijnpurperen russula
paddenstoelen
Rode Lijst
ernstig bedreigd
Mycena tintinnabulum
wintermycena
paddenstoelen
Rode Lijst
bedreigd
Omphalina mutila
wit heidetrechtertje
paddenstoelen
Rode Lijst
ernstig bedreigd
Clavicorona taxophila
wit kroonknotsje
paddenstoelen
Rode Lijst
bedreigd
Galerina jaapii
witgeringd mosklokje
paddenstoelen
Rode Lijst
bedreigd
Entoloma speculum
witte bossatijnzwam
paddenstoelen
Rode Lijst
bedreigd
Tricholoma columbetta
witte duifridderzwam
paddenstoelen
Rode Lijst
bedreigd
Melanoleuca nivea
witte veldridderzwam
paddenstoelen
Rode Lijst
bedreigd
Clitopilus fallax
witte zalmplaat
paddenstoelen
Rode Lijst
bedreigd
Hymenogaster tener
witte zijdetruffel
paddenstoelen
Rode Lijst
bedreigd
Gymnopus terginus
wolsteelcollybia
paddenstoelen
Rode Lijst
bedreigd
Lyophyllum rancidum
wortelende grauwkop
paddenstoelen
Rode Lijst
bedreigd
Pluteus petasatus
zaagselhertenzwam
paddenstoelen
Rode Lijst
bedreigd
Peziza echinospora
zemelige brandplekbekerzwam
paddenstoelen
Rode Lijst
bedreigd
Hebeloma laterinum
zoete vaalhoed
paddenstoelen
Rode Lijst
ernstig bedreigd
Clavaria incarnata
zonnegloedknotszwam
paddenstoelen
Rode Lijst
bedreigd
Inocybe fuligineoatra
zwarte knolvezelkop
paddenstoelen
Rode Lijst
bedreigd
Helvella corium
zwarte schotelkluifzwam
paddenstoelen
Rode Lijst
bedreigd
Psathyrella atrolaminata
zwartplaatfranjehoed
paddenstoelen
Rode Lijst
bedreigd
Pluteus atromarginatus
zwartsnedehertenzwam
paddenstoelen
Rode Lijst
ernstig bedreigd
Lyophyllum semitale
zwartvlekkende rouwridderzwam
paddenstoelen
Rode Lijst
ernstig bedreigd
Inocybe tenebrosa
zwartvoetvezelkop
paddenstoelen
Rode Lijst
ernstig bedreigd
Lyophyllum oldae
zwartwordende grauwkop
paddenstoelen
Rode Lijst
ernstig bedreigd
Natrix natrix ssp. helvetica
ringslang
reptielen
Bijzonder belang Utrecht
kwetsbaar
icoonsoort
Lacerta agilis ssp. agilis
zandhagedis
reptielen
Habitatrichtlijn bijlage IV
kwetsbaar
icoonsoort
Gryllus campestris
veldkrekel
sprinkhanen en krekels
Bijzonder belang Utrecht
kwetsbaar
icoonsoort
Ephippiger ephippiger
zadelsprinkhaan
sprinkhanen en krekels
Rode Lijst
ernstig bedreigd
Arnoseris minima
korensla
vaatplanten
Rode Lijst
bedreigd
icoonsoort
Eriophorum gracile
slank wollegras
vaatplanten
Rode Lijst
ernstig bedreigd
icoonsoort
Pinguicula vulgaris
vetblad
vaatplanten
Rode Lijst
bedreigd
icoonsoort
Leucojum aestivum
zomerklokje
vaatplanten
Bijzonder belang Utrecht
kwetsbaar
icoonsoort
Eleocharis quinqueflora
armbloemige waterbies
vaatplanten
Rode Lijst
bedreigd
Silene baccifera
besanjelier
vaatplanten
Rode Lijst
bedreigd
Hyoscyamus niger
bilzekruid
vaatplanten
Rode Lijst
bedreigd
Cystopteris fragilis
blaasvaren
vaatplanten
Rode Lijst
bedreigd
Carex hostiana
blonde zegge
vaatplanten
Rode Lijst
bedreigd
Cicendia filiformis
draadgentiaan
vaatplanten
Rode Lijst
bedreigd
Schoenoplectus triqueter
driekantige bies
vaatplanten
Rode Lijst
bedreigd
Luronium natans
drijvende waterweegbree
vaatplanten
Habitatrichtlijn bijlagen II en IV
kwetsbaar
Kickxia spuria
eironde leeuwenbek
vaatplanten
Rode Lijst
bedreigd
Hypericum pulchrum
fraai hertshooi
vaatplanten
Rode Lijst
bedreigd
Botrychium lunaria
gelobde maanvaren
vaatplanten
Rode Lijst
bedreigd
Valerianella rimosa
geoorde veldsla
vaatplanten
Rode Lijst
ernstig bedreigd
Hypochaeris glabra
glad biggenkruid
vaatplanten
Rode Lijst
bedreigd
Liparis loeselii
groenknolorchis
vaatplanten
Rode Lijst en Habitatrichtlijn bijlagen II en IV
bedreigd
Gymnadenia conopsea
grote muggenorchis
vaatplanten
Rode Lijst
ernstig bedreigd
Lycopodium clavatum
grote wolfsklauw
vaatplanten
Rode Lijst
bedreigd
Holosteum umbellatum
heelbeen
vaatplanten
Rode Lijst
bedreigd
Alchemilla glabra
kale vrouwenmantel
vaatplanten
Rode Lijst
bedreigd
Carum carvi
karwij
vaatplanten
Rode Lijst
bedreigd
Pyrola minor
klein wintergroen
vaatplanten
Rode Lijst
bedreigd
Clinopodium acinos
kleine steentijm
vaatplanten
Rode Lijst
bedreigd
Thymus serpyllum
kleine tijm
vaatplanten
Rode Lijst
bedreigd
Sparganium natans
kleinste egelskop
vaatplanten
Rode Lijst
bedreigd
Wahlenbergia hederacea
klimopklokje
vaatplanten
Rode Lijst
bedreigd
Campanula glomerata
kluwenklokje
vaatplanten
Rode Lijst
ernstig bedreigd
Alopecurus bulbosus
knolvossenstaart
vaatplanten
Rode Lijst
bedreigd
Potamogeton praelongus
langstengelig fonteinkruid
vaatplanten
Rode Lijst
bedreigd
Viola persicifolia
melkviooltje
vaatplanten
Rode Lijst
bedreigd
Erysimum cheiri
muurbloem
vaatplanten
Rode Lijst
ernstig bedreigd
Chenopodium murale
muurganzenvoet
vaatplanten
Rode Lijst
bedreigd
Corrigiola litoralis
riempjes
vaatplanten
Rode Lijst
bedreigd
Carex diandra
ronde zegge
vaatplanten
Rode Lijst
bedreigd
Potamogeton alpinus
rossig fonteinkruid
vaatplanten
Rode Lijst
bedreigd
Baldellia ranunculoides ssp. ranunculoides
stijve moerasweegbree
vaatplanten
Rode Lijst
bedreigd
Anthemis cotula
stinkende kamille
vaatplanten
Rode Lijst
bedreigd
Monotropa hypopitys
stofzaad
vaatplanten
Rode Lijst
bedreigd
Carex dioica
tweehuizige zegge
vaatplanten
Rode Lijst
ernstig bedreigd
Lepidium campestre
veldkruidkers
vaatplanten
Rode Lijst
bedreigd
Carex pulicaris
vlozegge
vaatplanten
Rode Lijst
bedreigd
Potentilla tabernaemontani
voorjaarsganzerik
vaatplanten
Rode Lijst
bedreigd
Platanthera bifolia
welriekende nachtorchis
vaatplanten
Rode Lijst
bedreigd
Juncus tenageia
wijdbloeiende rus
vaatplanten
Rode Lijst
bedreigd
Fritillaria meleagris
wilde kievitsbloem
vaatplanten
Rode Lijst
bedreigd
Ranunculus ololeucos
witte waterranonkel
vaatplanten
Rode Lijst
bedreigd
Atropa bella-donna
wolfskers
vaatplanten
Rode Lijst
bedreigd
Misgurnus fossilis
grote modderkruiper
vissen
Habitatrichtlijn bijlage II
kwetsbaar
icoonsoort
Lota lota
kwabaal
vissen
Rode Lijst
ernstig bedreigd
icoonsoort
Rhodeus amarus
bittervoorn
vissen
Habitatrichtlijn bijlage II
Alosa fallax
fint
vissen
Habitatrichtlijn bijlage II
verdwenen uit Nederland
Coregonus oxyrinchus
houting
vissen
Habitatrichtlijn bijlagen II en IV
gevoelig
Cobitis taenia
kleine modderkruiper
vissen
Habitatrichtlijn bijlage II
Cottus perifretum
rivierdonderpad
vissen
Habitatrichtlijn bijlage II
kwetsbaar
Lampetra fluviatilis
rivierprik
vissen
Habitatrichtlijn bijlage II
gevoelig
Salmo salar
zalm
vissen
Habitatrichtlijn bijlage II
Petromyzon marinus
zeeprik
vissen
Habitatrichtlijn bijlage II
gevoelig
Apus apus
gierzwaluw
vogels
Bijzonder belang Utrecht
icoonsoort
Acrocephalus arundinaceus ssp. arundinaceus
grote karekiet
vogels
Rode Lijst
bedreigd
icoonsoort
Limosa limosa
grutto
vogels
Bijzonder belang Utrecht
gevoelig
icoonsoort
Vanellus vanellus
kievit
vogels
Bijzonder belang Utrecht
icoonsoort
Netta rufina
krooneend
vogels
Bijzonder belang Utrecht
icoonsoort
Caprimulgus europaeus ssp. europaeus
nachtzwaluw
vogels
Vogelrichtlijn bijlage I
kwetsbaar
icoonsoort
Ardea purpurea ssp. purpurea
purperreiger
vogels
Rode Lijst en Vogelrichtlijn bijlage I
bedreigd
icoonsoort
Alauda arvensis ssp. arvensis
veldleeuwerik
vogels
Bijzonder belang Utrecht
gevoelig
icoonsoort
Ixobrychus minutus ssp. minutus
woudaap
vogels
Rode Lijst en Vogelrichtlijn bijlage I
ernstig bedreigd
icoonsoort
Luscinia svecica ssp. cyanecula
blauwborst
vogels
Vogelrichtlijn bijlage I
Lullula arborea ssp. arborea
boomleeuwerik
vogels
Vogelrichtlijn bijlage I
Branta leucopsis
brandgans
vogels
Vogelrichtlijn bijlage I
Circus aeruginosus ssp. aeruginosus
bruine kiekendief
vogels
Vogelrichtlijn bijlage I
Jynx torquilla ssp. torquilla
draaihals
vogels
Rode Lijst
ernstig bedreigd
Miliaria calandra ssp. calandra
grauwe gors
vogels
Rode Lijst
ernstig bedreigd
Lanius collurio ssp. collurio
grauwe klauwier
vogels
Rode Lijst en Vogelrichtlijn bijlage I
bedreigd
Casmerodius albus ssp. albus
grote zilverreiger
vogels
Vogelrichtlijn bijlage I
gevoelig
Alcedo atthis ssp. ispida
ijsvogel
vogels
Vogelrichtlijn bijlage I
Philomachus pugnax
kemphaan
vogels
Rode Lijst en Vogelrichtlijn bijlage I
ernstig bedreigd
Egretta garzetta ssp. garzetta
kleine zilverreiger
vogels
Vogelrichtlijn bijlage I
gevoelig
Porzana pusilla ssp. intermedia
kleinst waterhoen
vogels
Rode Lijst en Vogelrichtlijn bijlage I
verdwenen uit Nederland
Recurvirostra avosetta
kluut
vogels
Vogelrichtlijn bijlage I
Nycticorax nycticorax ssp. nycticorax
kwak
vogels
Rode Lijst en Vogelrichtlijn bijlage I
in het wild verdwenen uit Nederland
Crex crex
kwartelkoning
vogels
Vogelrichtlijn bijlage I
kwetsbaar
Platalea leucorodia ssp. leucorodia
lepelaar
vogels
Vogelrichtlijn bijlage I
Mergus albellus
nonnetje
vogels
Vogelrichtlijn bijlage I
Ciconia ciconia ssp. ciconia
ooievaar
vogels
Vogelrichtlijn bijlage I
Emberiza hortulana
ortolaan
vogels
Rode Lijst en Vogelrichtlijn bijlage I
ernstig bedreigd
Saxicola rubetra
paapje
vogels
Rode Lijst
bedreigd
Anas acuta ssp. acuta
pijlstaart
vogels
Rode Lijst
bedreigd
Porzana porzana
porseleinhoen
vogels
Vogelrichtlijn bijlage I
kwetsbaar
Botaurus stellaris ssp. stellaris
roerdomp
vogels
Rode Lijst en Vogelrichtlijn bijlage I
bedreigd
Falco peregrinus ssp. peregrinus
slechtvalk
vogels
Vogelrichtlijn bijlage I
gevoelig
Himantopus himantopus
steltkluut
vogels
Vogelrichtlijn bijlage I
gevoelig
Oenanthe oenanthe ssp. oenanthe
tapuit
vogels
Rode Lijst
bedreigd
Asio flammeus ssp. flammeus
velduil
vogels
Rode Lijst en Vogelrichtlijn bijlage I
ernstig bedreigd
Sterna hirundo ssp. hirundo
visdief
vogels
Vogelrichtlijn bijlage I
kwetsbaar
Gallinago gallinago ssp. gallinago
watersnip
vogels
Rode Lijst
bedreigd
Pernis apivorus
wespendief
vogels
Vogelrichtlijn bijlage I
Dryocopus martius ssp. martius
zwarte specht
vogels
Vogelrichtlijn bijlage I
Chlidonias niger ssp. niger
zwarte stern
vogels
Rode Lijst en Vogelrichtlijn bijlage I
bedreigd
Larus melanocephalus
zwartkopmeeuw
vogels
Vogelrichtlijn bijlage I
Anisus vorticulus
platte schijfhoren
weekdieren
Habitatrichtlijn bijlagen II en IV
kwetsbaar
icoonsoort
Pseudanodonta complanata
platte zwanenmossel
weekdieren
Bijzonder belang Utrecht
bedreigd
icoonsoort
Candidula gigaxii
fijngeribde grasslak
weekdieren
Rode Lijst
bedreigd
Zonitoides excavatus
grofgestreepte glimslak
weekdieren
Rode Lijst
ernstig bedreigd
Helicella itala
heideslak
weekdieren
Rode Lijst
bedreigd
Aegopinella pura
kleine blinkslak
weekdieren
Rode Lijst
bedreigd
Monacha cartusiana
kleine karthuizerslak
weekdieren
Rode Lijst
bedreigd
Myxas glutinosa
kleverige poelslak
weekdieren
Rode Lijst
ernstig bedreigd
Clausilia dubia
knotwilgslak
weekdieren
Rode Lijst
bedreigd
Pseudotrichia rubiginosa
oever-loofslak
weekdieren
Rode Lijst
bedreigd
Gyraulus riparius
oeverschijfhoren
weekdieren
Rode Lijst
bedreigd
Balea perversa
schorshorentje
weekdieren
Rode Lijst
bedreigd
Pisidium pseudosphaerium
sphaeriumvormige erwtenmossel
weekdieren
Rode Lijst
bedreigd
Oxyloma sarsii
tweeling-barnsteenslak
weekdieren
Rode Lijst
bedreigd
Vertigo moulinsiana
zegge-korfslak
weekdieren
Habitatrichtlijn bijlage II
kwetsbaar
Myotis nattereri
franjestaart
zoogdieren
Habitatrichtlijn bijlage IV
icoonsoort
Microtus oeconomus ssp. arenicola
noordse woelmuis
zoogdieren
Habitatrichtlijn bijlagen II en IV
kwetsbaar
icoonsoort
Myotis mystacinus ssp. mystacinus
baardvleermuis
zoogdieren
Habitatrichtlijn bijlage IV
Castor fiber ssp. albicus
bever
zoogdieren
Habitatrichtlijn bijlagen II en IV
gevoelig
Myotis brandti ssp. brandti
brandts vleermuis
zoogdieren
Habitatrichtlijn bijlage IV
Pipistrellus pipistrellus
gewone dwergvleermuis
zoogdieren
Habitatrichtlijn bijlage IV
Plecotus auritus ssp. auritus
gewone grootoorvleermuis
zoogdieren
Habitatrichtlijn bijlage IV
Rhinolophus hipposideros ssp. hipposideros
kleine hoefijzerneus
zoogdieren
Rode Lijst en Habitatrichtlijn bijlagen II en IV
verdwenen uit Nederland
Eptesicus serotinus ssp. serotinus
laatvlieger
zoogdieren
Habitatrichtlijn bijlage IV
kwetsbaar
Myotis dasycneme
meervleermuis
zoogdieren
Habitatrichtlijn bijlagen II en IV
Eptesicus nilssoni ssp. nilssoni
noordse vleermuis
zoogdieren
Habitatrichtlijn bijlage IV
Lutra lutra ssp. lutra
otter
zoogdieren
Rode Lijst en Habitatrichtlijn bijlagen II en IV
verdwenen uit Nederland
Nyctalus noctula ssp. noctula
rosse vleermuis
zoogdieren
Habitatrichtlijn bijlage IV
kwetsbaar
Pipistrellus nathusii
ruige dwergvleermuis
zoogdieren
Habitatrichtlijn bijlage IV
Vespertilio murinus ssp. murinus
tweekleurige vleermuis
zoogdieren
Habitatrichtlijn bijlage IV
gevoelig
Myotis myotis ssp. myotis
vale vleermuis
zoogdieren
Rode Lijst en Habitatrichtlijn bijlagen II en IV
verdwenen uit Nederland
Myotis daubentoni ssp. daubentoni
watervleermuis
zoogdieren
Habitatrichtlijn bijlage IV
J.
Na “Bijlage bij hoofdstuk 6 Groen doet Goed” wordt de volgende bijlage ingevoegd:
Bijlage bij hoofdstuk 7 Kleine landschapselementen
In deze bijlage is beschreven voor welke landschapselementen de subsidie in hoofdstuk 7 is bedoeld.
De beschrijving is gebaseerd op de teksten in de Subsidieverordening Natuur- en landschapsbeheer provincie Utrecht 2016, bijlage 1. De codes die vóór het desbetreffende landschapselement staan (bijvoorbeeld L01.01) komen uit deze subsidieverordening. De codes en namen die achter het betreffende element staan (bijvoorbeeld II.3 Cluster Natte begroeiing) komen uit bijlage D van de Catalogus Groenblauwe Diensten, versie EU 28 augustus 2018.
Algemene beschrijving
In de loop der eeuwen zijn in het Nederlandse landschap diverse landschapselementen verschenen. Sommige van deze landschapselementen zijn al eeuwen oud. De functie was vaak meerledig: zo dienden dergelijke landschapselementen als perceelsscheiding, veekering of drinkwatervoorziening voor het vee maar ze leverden ook gebruikshout op. Door de komst van prikkeldraad, de schaalvergroting en ruilverkavelingen zijn vele kilometers en hectares van deze elementen verdwenen. Deze landschapselementen vertegenwoordigen vaak een hoge natuurwaarde, doordat veel dieren en planten er beschutting, dekking en voedsel vinden. De lijnvormige landschapselementen worden gebruikt als migratieroute door veel zoogdieren als vleermuizen en das. De blauwe landschapselementen dienen als voortplantingsplaats van amfibieën en insecten. Veel vogels vinden nestgelegenheid in de dichte begroeiing of juist in de ontstane holtes als gevolg van het intensieve beheer dat bij deze landschapselementen plaatsvindt. Planten en insecten profiteren optimaal van de vele microklimaten die de landschapselementen bieden.
L01.01 Poel en klein historisch water (II.3 Cluster Natte begroeiing)
Algemene beschrijving
Poelen zijn natuurlijke of gegraven laagtes, gemaakt om over water voor vee te kunnen beschikken. Andere al dan niet gegraven kleine wateren met een historische betekenis zijn bijvoorbeeld voorraadbassins voor bluswater, visvijvers, schapenwasplaatsen, pingoruïnes en veenputten. Vaak vervulden poelen meerdere functies. De mens heeft altijd water nodig gehad en daarvoor zijn zowel bestaande natuurlijke wateren als zelf gegraven laagtes gebruikt. Ook uit de middeleeuwen zijn putten en kuilen bekend. Tot op de dag van vandaag worden poelen gegraven en gebruikt. Poelen en kleine wateren in het landschap kunnen dus al eeuwen oud zijn, alhoewel sommige van zeer recente datum zijn, denk aan nieuw gegraven amfibieënpoelen. Het beheertype Poel en klein historisch water is te vinden in heel Nederland. Er zijn diverse vormen bekend. In het waterrijke West-Nederland dienden de sloten veelal als veedrinkplek en waren poelen dan ook minder noodzakelijk. In dit gebied vinden we de veenputten die door het kleinschalig afgraven van veen zijn ontstaan. Als drinkplaats voor vee zijn poelen daar te vinden waar ander drinkwater niet voorhanden was. Vooral in Oost- en Zuid-Nederland zijn poelen veel voorkomende landschapselementen. Openheid rondom (een deel van) de poel kan de zichtbaarheid en beleefbaarheid vergroten en is van belang om een goed voortplantingsbiotoop voor amfibieën te behouden. In het verleden was zeker bij veedrinkpoelen het element bereikbaar voor vee en dus in ieder geval deels onbegroeid. Vaak stonden er wel enkele bomen bij een poel voor schaduw voor de dieren en tegen verdamping. Soms kennen poelen gemetselde randen, zoals uit Zuid-Limburg bekend is. Poelen zijn van groot belang als voortplantingsbiotoop voor amfibieën en libellen in het cultuurlandschap.
Afbakening
•
Zowel een poel als een klein historisch water is doorgaans een geïsoleerd stilstaand water dat gevoed wordt door grond- en/of regenwater;
•
De oppervlakte van een poel is minimaal 0,5 are en maximaal 50 are. De waterdiepte in de diepste delen van de poel is minimaal 0,5 m in de periode tussen 1 oktober en 1 april.
L01.02 Houtwal en houtsingel (II.1 Cluster opgaande begroeiing)
Algemene beschrijving
Houtwallen en houtsingels komen in heel Nederland voor en er zijn vele lokale varianten zoals; graften, grubben, dykswâlen, schurvelingen of houtkaden. Houtwallen komen vooral voor in cultuurlandschappen in het Zandgebied, Heuvelland en het Duingebied. Lijnvormige landschapselementen met wallichaam in het laagveengebied worden houtkade genoemd. Deze lijnvormige landschapselementen kennen een sterke samenhang met het omringende landschap. Houtwallen en houtsingels zijn bepalend voor het kleinschalige kampenlandschap op de zandgronden. Deze lijnvormige elementen vormen een belangrijk biotoop voor aan struwelen en zomen gebonden flora en fauna in het cultuurlandschap. Ze zijn tevens van belang ter oriëntatie voor vleermuizen en als verbindingszone voor fauna.
Afbakening
•
Een houtwal of houtsingel is een vrij liggend lijnvormig en aaneengesloten landschapselement, al dan niet groeiend op een aarden wal, met een opgaande begroeiing van inheemse bomen en/of struiken;
•
Maximale breedte van houtwal is 20 meter en van houtsingel 50 meter;
•
De begroeiing wordt als hakhout beheerd.
Voorschriften
•
Beschermen tegen schade als gevolg van beweiding of bewerking op aangrenzende gronden;
•
Bij aanplant gebruik maken van inheemse bomen en struiken.
Elzensingels zijn lijnvormige landschapselementen die bestaan uit een enkele rij zwarte elzen, en vaak langs slootkanten staan. Deze elzensingels komen vooral voor in het laagveen-, zand- of rivierengebied en zijn zeer kenmerkend voor de Friese Wouden en komen in verscheidene andere delen van Nederland voor, zoals het Groninger Westerkwartier, de Gelderse Vallei, Midden-Brabant en de gebieden rond Staphorst en Vriezeveen. Elzensingels zijn van belang voor schuilmogelijkheden voor fauna in het cultuurlandschap.
Afbakening
•
Een elzensingel is een vrij liggend lijnvormig en aaneengesloten éénrijig landschapselement dat grotendeels bestaat uit Zwarte els en als hakhout wordt beheerd. Losse bomenrijen horen niet tot dit beheertype, maar tot het beheertype L01.13 Bomenrij/solitaire boom;
•
Windsingels om boomgaarden en kwekerijen horen niet tot dit beheertype.
Voorschriften
•
Beschermen tegen schade als gevolg van beweiding of bewerking op aangrenzende gronden;
•
Bij aanplant gebruik maken van inheemse bomen en struiken.
L01.04 Bossingel en bosje (II.1 Cluster opgaande begroeiing)
Algemene beschrijving
Een bossingel of een bosje zijn houtopstanden die vroeger vaak aangeplant en beheerd werden als hakhout, maar doorgeschoten zijn. Ze komen in veel gebieden in Nederland voor. Ook de meer recentere landinrichtingsbosjes en kleine bosjes die geen hakhoutbeheer gekend hebben behoren tot dit type.
Afbakening
•
Een bossingel is een vrij liggend lijnvormig en aaneengesloten landschapselement met een opgaande begroeiing van inheemse bomen en struiken;
Een bosje is een vrij liggend vlakvormig en aaneengesloten landschapselement met een opgaande begroeiing van inheemse bomen en struiken.
Voorschriften:
•
Beschermen tegen schade als gevolg van beweiding of bewerking op aangrenzende gronden;
•
Bij aanplant gebruik maken van inheemse bomen en struiken.
L01.05 Knip- of scheerheg (II.1 Cluster opgaande begroeiing)
Algemene beschrijving
Heggen zijn al eeuwen te vinden in het Nederlandse cultuurlandschap. Waar in natte delen van Nederland sloten als eigendoms- of perceelscheiding dienden, werden in drogere delen veelal heggen gebruikt. De doornige meidoorn kon daarnaast ook nog een veekerende functie hebben. Ook op landgoederen en forten is het gebruik van meidoornhagen bekend. De introductie van het prikkeldraad rond 1900 heeft gezorgd voor het verdwijnen van veel heggen. Heggen komen in heel Nederland voor, maar zijn vooral te vinden rondom dorpen en boerderijen. In Zuid-Limburg is de knip- en scheerheg ook een karakteristiek landschapselement in het landelijke gebied. Door het regelmatig knippen heeft de heg een strak en recht uiterlijk. Heggen zijn van belang als leefgebied en migratieroute. Daarnaast bieden heggen schuilmogelijkheden voor de fauna in het cultuurlandschap.
Afbakening
•
Een knip- of scheerheg is een vrij liggend lijnvormig landschapselement, met een aaneengesloten begroeiing van inheemse bomen en/of struiken, dat wordt geknipt of geschoren;
•
Windsingels om boomgaarden en kwekerijen horen niet tot dit beheertype.
Voorschriften:
•
Beschermen tegen schade als gevolg van beweiding of bewerking op aangrenzende gronden;
•
Bij aanplant gebruik maken van inheemse bomen en struiken.
In de loop der eeuwen zijn in het Nederlandse landschap diverse lijnvormige landschapselementen verschenen met houtige gewassen. Sommige van deze landschapselementen zijn al eeuwen oud. De functie van dergelijke landschapselementen was perceelsscheiding en veekering. Door de komst van prikkeldraad en de schaalvergroting en ruilverkavelingen zijn vele kilometers van deze elementen verdwenen. Struweelhagen komen in heel Nederland voor en er zijn vele lokale varianten. Karakteristieke heggenlandschappen zijn terug te vinden langs de grote rivieren Maas en IJssel, in Zuid-Beveland en op Walcheren. Deze landschapselementen kennen een sterke samenhang met het omringende landschap. Het verschil met een knip- of scheerheg is dat een struweelhaag minder frequent wordt gesnoeid en daardoor meer en breder uitgroeit. Soms is er sprake van speciale beheervormen zoals bij vlechtheggen. Struweelhagen vormen een belangrijk leefgebied voor aan struwelen en zomen gebonden flora en fauna in het cultuurlandschap. Ze zijn tevens van belang ter oriëntatie voor vleermuizen en als verbindingszone voor fauna.
Afbakening
•
Een struweelhaag is een vrij liggend lijnvormig landschapselement met een aaneengesloten opgaande begroeiing van inheemse, overwegend doornachtige, struiken;
•
Hagen die minimaal eenmaal per 3 jaar worden gesnoeid horen tot het beheertype L01.05 Knip- of scheerheg.
Voorschriften:
•
Beschermen tegen schade als gevolg van beweiding of bewerking op aangrenzende gronden;
•
Bij aanplant gebruik maken van inheemse bomen en struiken.
L01.07 Laan (II.1 Cluster opgaande begroeiing)
Algemene beschrijving
Lanen zijn wegen die aan beide zijde met een of meerdere rijen bomen zijn beplant. Lanen vormen sinds de 17e eeuw belangrijke dragers van landgoederen en buitenplaatsen. Lanen werden niet alleen aangeplant uit esthetische motieven, maar dienden ook als beschutting tegen weersinvloeden en voor de houtproductie. Lanen blijven populair in de diverse tuinstijlen. Nog altijd worden nieuwe lanen aangelegd. Lanen komen voor in heel Nederland, vaak op en rond landgoederen. Soms herinneren lanen aan vroegere landgoederen op die locatie. Lanen zijn belangrijke onderdelen van landgoederen en geven vaak de structuur aan. Niet zelden bevindt zich het landhuis aan het eind van een laan, of biedt een laan een ver zicht naar een markant punt in de omgeving. Zeker oudere lanen met markante bomen kunnen zeer indrukwekkende landschapselementen zijn. Lanen zijn van belang voor aan oude bomen of boomholten gebonden vogels en vleermuizen. Verder zijn ze van belang voor op bomen groeiende mossen en korstmossen en oude lanen waar jaarlijks weinig strooisel blijft liggen zijn van groot belang voor zeldzame mycorrhizapaddenstoelen.
Afbakening
•
Een laan is een weg of pad, die aan beide zijden met een of meerdere rijen bomen is beplant en is bedoeld en aangelegd als laan;
•
Bij een laan gaat het meestal om bomen van dezelfde soort en leeftijd en er is sprake van een herkenbaar en regelmatig plantverband;
•
Onder dit beheertype vallen ook dijken met een weg, bovenop de kruin van de dijk, die aan beide zijden met bomen is beplant;
•
Losse bomenrijen horen niet tot dit beheertype, maar tot het beheertype L01.13 Bomenrij/solitaire boom.
Voorschriften:
•
Beschermen tegen schade als gevolg van beweiding of bewerking op aangrenzende gronden;
•
Bij aanplant gebruik maken van inheemse bomen en struiken.
Knotbomen zijn bomen met een opgaande stam, waarbij periodiek de boven op die stam groeiende takken (of pruik) worden geoogst. Door die oogst ontstaat er op deze hoogte een vergroeiing van de stam: de knot. De knotboom levert gemakkelijk oogstbaar hout op dat op een plaats groeit waar het vee er niet bij kan. Knoteiken worden traditioneel een keer in de zeven tot acht jaar geknot. Bij knotessen gebeurde dat eens in de vijf tot zes jaar en knotwilgen en knotpopulieren worden meestal eens in de vier jaar geknot. Al van voor het begin van onze jaartelling zijn er vermeldingen bekend van knotbomen. Het gaat dan om de soorten wilg, populier, es, els, eik en haagbeuk. Knotessen, knothaagbeuken en knoteiken kunnen bijzonder oud worden. Ook wilgen en bijvoorbeeld populieren worden als knotboom veel ouder dan wanneer ze vrijuit groeien. Voor grote delen van vooral Laag Nederland is de knotwilg een zeer kenmerkend landschapselement. Utrecht en Zuid-Holland zijn de provincies met de meeste knotbomen, geschat wordt dat het alleen daar al om honderdduizenden exemplaren gaat. Het silhouet van knotbomen is uit veel regio's bekend. Per gebied verschillen echter wel de boomsoorten die ervoor worden gebruikt. In het oosten van het land staan knoteiken, essen en wilgen in houtwallen en als overstaanders in heggen. Maar ze zijn daar en in het zuiden ook te vinden in graften, langs holle wegen en terras- en bosranden. Ze komen zelfs midden in bossen voor als markering van vroegere hakhoutpercelen. Knotelzen staan vaak op armere gronden, ze zijn vooral kenmerkend voor akkerranden in landschappen met kampontginningen, slagenlandschappen en esdorpenlandschappen. Ze kwamen vroeger op veel plaatsen in Nederland voor, langs slootkanten als geknotte elzenhagen, maar ook in rijen tussen akkers en weilanden. In laagveengebieden en langs rivieren en dijken staan verschillende wilgen- en populierensoorten, maar daar en vooral in het laagveengebied worden ook gewone essen gebruikt. De bodem heeft daar weinig draagkracht en essen kunnen geknot veel ouder worden dan doorgroeiende essen. Knotbomen bieden broedgelegenheid aan diverse vogels, waaronder de Steenuil en Wilde eend. Vooral oude knotbomen kunnen zeldzame hierop groeiende mossen en korstmossen herbergen.
Afbakening
•
Een knotboom is een inheemse loofboom, waarvan de stam periodiek op een hoogte van minimaal 1,0 meter boven maaiveld wordt afgezet (geknot);
•
Knotbomen worden aangetroffen als solitaire boom, in rijen of in kleine groepen.
Voorschriften:
•
Beschermen tegen schade als gevolg van beweiding of bewerking op aangrenzende gronden;
•
Bij aanplant gebruik maken van inheemse bomen en struiken.
Een hoogstamboomgaard is een boomgaard of boomweide met fruitrassen of notenbomen. Hoogstamboomgaarden zijn al bekend uit de middeleeuwen bij kloosters en kastelen, zowel voor eigen gebruik als handel. Ook bij boerderijen komen boomgaarden dan ook al eeuwen voor en sommige locaties kunnen heel oud zijn. De bomen zelf worden vaak niet ouder dan honderd jaar. De stijgende prijzen voor fruit zorgden voor een ware explosie van het aantal boomgaarden tussen 1850 en 1900. Na de Tweede Wereldoorlog verdwenen veel hoogstammen voor de efficiëntere teelt in eerst half- en vervolgens laagstammen. Rooipremies hebben in het hele land veel hoogstamboomgaarden doen verdwijnen. Inmiddels worden er uit landschappelijke en ecologische motieven weer hoogstambomen aangeplant, maar de oppervlakte is nog maar een fractie van de oppervlakte die kort na de Tweede Wereldoorlog bestond. Overal in Nederland komen hoogstamboomgaarden voor, vooral als onderdeel van het boerenerf. Ook bij landgoederen en buitenplaatsen waren vaak (grootschalige) boomgaarden te vinden. Niet overal in Nederland komen hoogstamboomgaarden evenveel voor. Vooral in de traditionele fruitgebieden, zoals Zuid-Limburg en het rivierengebied liggen nu nog veel restanten van oude boomgaarden. Voor de provincie Utrecht zijn oude boomgaarden in het Kromme Rijngebied en in het rivierengebied van belang. Boomgaarden zijn dikwijls verbonden aan boerderijen. Enkele grotere complexen horen bij landgoederen en buitenplaatsen of dateren uit de tijd van de grote groei (1850-1900). Boomgaarden worden vaak door een heg, haag of sloot afgescheiden van de omgeving. De ondergrond van de hoogstamboomgaard is vaak een begraasd grasland: de hoogte van de stammen zorgden er immers voor dat het vee geen fruit kon eten! In het rivierengebied komen oude boomgaarden op de kleigronden voor. Naast hun functie voor fruitproductie hebben hoogstamboomgaarden ook een belangrijke landschappelijke betekenis en vormen ze het leefgebied voor diverse diersoorten zoals bijvoorbeeld steenuil. In oude boomgaarden groeien vaak ook bijzondere zeldzame fruitrassen en in de ondergroei van de hoogstammen handhaaft zich vaak een soortenrijke kruidenvegetatie.
Afbakening
•
Slechts in enkele gebieden van de provincie Utrecht komen hoogstamboomgaarden in aanmerking voor subsidie voor aanleg en herstel. Deze karakteristieke gebieden staan in tabel 3 van het Natuurbeheerplan;
•
Een hoogstamboomgaard is een verzameling van fruitbomen, met een stam van minimaal 1,5 meter hoog en waarvan de onderbegroeiing bestaat uit een grazige of kruidenrijke vegetatie;
•
Een hoogstamboomgaard bestaat uit minimaal 10 fruitbomen en heeft een dichtheid van minimaal 50 en maximaal 150 bomen per hectare;
•
Maximaal 10% van de bomen bestaat uit walnoten;
•
Een hoogstamboomgaard is vaak in een cluster geplant en duidelijk afgescheiden van de omgeving.
Voorschriften:
•
Beschermen tegen schade als gevolg van beweiding of bewerking op aangrenzende gronden.
Struweelranden kunnen zich ontwikkelen vanuit een extensief beheerde situatie, of aangeplant worden. Afhankelijk van het beheer kunnen randen ontstaan die gedomineerd worden door ruigtekruiden, struiken of een combinatie van beide. Kenmerk van een struweelrand is dat deze zowel vrij liggend, als aansluitend aan een ander element kan liggen. Struweelranden kunnen daarmee dienen als overgangsgebied tussen agrarisch gebruikte percelen en bossen, en zijn in die vorm vooral te beschouwen als een naar voren geschoven bosrand. Met een gunstige ligging kunnen struweelranden bijdragen aan een warmer microklimaat, en zijn dan vooral van belang voor insecten, amfibieën en reptielen. Wanneer dat microklimaat ontbreekt, kunnen struweelraden vooral van belang zijn voor broedvogels en planten van een meer extensief beheer.
Afbakening
•
Een struweelrand is een aaneengesloten rand met een mozaïek van struweel (bramen en/of andere inheemse bomen of struiken) en een kruidachtige begroeiing van inheemse grassen en kruiden die zich spontaan kan ontwikkelen;
•
Maximaal 50% van de oppervlakte van de rand wordt ingenomen door inheemse bomen en/of struiken;
•
De struweelrand kan langs een bosrand of een landschapselement liggen maar ook vrij in het veld, bijvoorbeeld langs een perceelsrand.
Voorschriften:
•
Beschermen tegen schade als gevolg van beweiding of bewerking op aangrenzende gronden;
•
Bij aanplant gebruik maken van inheemse bomen en struiken.
Boeren hebben al eeuwenlang behoefte aan hout voor allerlei doeleinden. Het kan hierbij gaan om brandhout, staken voor de groentetuin of hout voor gereedschapsstelen. Dit soort bosjes wordt in de volksmond ook wel geriefhoutbosje genoemd. In de loop der tijd zijn deze bosjes vaak in onbruik geraakt omdat er steeds minder behoefte aan het hout kwam. Ook werden in sommige regio’s deze bosjes gebruikt om aan ziekten doodgegaan vee te dumpen.
Afbakening
•
Een hakhoutbos(je) is een vrijliggend vlakvormig landschapselement, met inheemse bomen en/of struiken dat als hakhout wordt beheerd;
•
Kleine vrijliggende bosjes zonder hakhoutbeheer of met een zeer beperkte vorm van hakhoutbeheer behoren tot het beheertype L01.04 Bossingel en Bosje.
Voorschriften:
•
Beschermen tegen schade als gevolg van beweiding of bewerking op aangrenzende gronden;
•
Bij aanplant gebruik maken van inheemse bomen en struiken.
L01.12Griendje (II.1 Cluster opgaande begroeiing)
Algemene beschrijving
In bepaalde delen van het land, was het verbouwen van wilgen lange tijd vrij gebruikelijk in vooral moerassige streken. Deze wilgen werden op enige tientallen centimeters boven de grond afgezet in een 4-6 jarige cyclus. Het hier vanaf komend hout (vaak wilgentenen genoemd) werd o.a. gebruikt als rijshout ter bescherming van waterkeringen. Deze wilgengrienden zijn ook nu nog in het landschap terug te vinden en het eraf komend hout wordt nog steeds gebruikt voor rijshout, maar kent inmiddels ook moderner toepassingen als tuinschermen etc. Vooral de oude wilgengrienden hebben vaak een rijke ondergroei van hogere planten, varens en mossen. Faunistisch zijn ze van belang als schuilplaats voor kleine zoogdieren en broedgebied voor zangvogels. Ook reeën vinden een geschikte schuilgelegenheid in wilgengrienden.
Afbakening
•
Een griendje is een vrij liggend vlakvormig landschapselement met inheemse wilgensoorten dat als hakhout wordt beheerd;
•
Grienden die machinaal gemaaid worden behoren niet tot dit type.
Voorschriften:
•
Beschermen tegen schade als gevolg van beweiding of bewerking op aangrenzende gronden;
•
Bij aanplant gebruik maken van inheemse bomen en struiken.
L01.13 Bomenrij en solitaire boom (II.1 Cluster opgaande begroeiing)
Algemene beschrijving
Bomenrijen komen in heel Nederland voor en zijn vaak zeer bepalende elementen in het landschap, met een grote verscheidenheid aan vormen. Op de zandgronden komen bomenrijen voor langs perceelsgrenzen en langs paden. In het zeekleigebied zijn bomenrijen vaak terug te vinden op de slapende dijken. Ze kunnen bestaan uit één of meerdere boomsoorten, vrij in het veld staan of langs een watergang, schouwpad, weg of anderszins. In deze vorm hebben bomenrijen niet alleen een landschappelijke waarde maar ook waarde als broedgebied voor vogels, of als ecologische corridor, bijvoorbeeld voor vleermuizen. Solitaire bomen zijn eveneens zeer kenmerkend voor het landschap, en vanuit die optiek waardevol om te behouden.
Afbakening
•
Een bomenrij/solitaire boom is een vrijliggend landschapselement van inheemse loofbomen;
•
Bedoeld worden solitaire bomen of bomen in een groep of rij staande op of langs landbouwgrond;
•
Bomen die een onderdeel vormen van een ander beheertype van deze index of deel uitmaken van een bomenrij als bedoeld in dit beheertype kunnen niet als solitaire boom of verzameling van solitaire bomen aangevraagd worden;
•
Vlakvormige boomweides behoren niet tot dit beheertype;
•
Solitaire knotbomen of een rij knotbomen behoren tot het beheertype L01.08 Knotboom;
•
Windsingels om boomgaarden en kwekerijen horen niet tot dit beheertype.
Voorschriften:
•
Beschermen tegen schade als gevolg van beweiding of bewerking op aangrenzende gronden;
•
Bij aanplant gebruik maken van inheemse bomen en struiken.
L01.14 Rietzoom en klein rietperceel (II.2, Cluster overgang nat-droog)
Algemene beschrijving
Rietzomen bestaan uit smalle rietstroken die grenzen aan agrarisch gebruikte percelen. Deze rietstroken kunnen zowel individueel als in samenhang met elkaar voorkomen, en in de laatste vorm soms vele kilometers lengte beslaan. Vanwege een extensief gebruik van deze rietzomen, zijn ze een belangrijk broedgebied voor rietvogels, en eveneens van belang voor amfibieën, ringslang, libellen en moerasvegetaties.
Afbakening
•
Een rietzoom bevindt zich langs een waterloop en bestaat uit riet-, biezen en/of zeggevegetaties;
•
Een klein rietperceel is een vlakvormig element met een vegetatie die overwegend uit riet bestaat.
•
Een klein rietperceel heeft een maximale omvang van 1,5 hectare.
•
Een rietzoom is minimaal 3 en maximaal 10 meter breed.
Natuurvriendelijke oevers komen in heel Nederland voor langs waterlopen maar het meest karakteristiek zijn de natuurvriendelijke oevers voor Laag-Nederland. Natuurvriendelijke oevers zijn door de mens aangebracht in de vorm van een plas- of dras berm of een flauw talud langs een bestaande waterloop. De begroeiing bestaat uit plantensoorten van natte ruigten en natte graslanden. Door de kenmerkende flora en fauna hebben deze oevers een hoge ecologische waarde. Zij zijn gebonden aan typische terreinomstandigheden.
Afbakening
•
Een natuurvriendelijke oever is een aaneengesloten oever langs een bestaande waterloop, in de vorm van een plas- of drasberm of flauw talud (minimaal 1:3) met een begroeiing van inheemse planten.
•
Natuurvriendelijke oevers zijn minimaal 3 en maximaal 10 meter breed.
Voorschriften:
•
Vergoeding op basis van werkelijke kosten voor arbeid, machines en materiaal;
•
Onder profiel brengen van de oevers. De vorm van het profiel is afhankelijk van de geformuleerde doelstelling;
•
Overige inrichtingsmaatregelen noodzakelijk om de geformuleerde doelstelling te kunnen realiseren komen voor vergoeding in aanmerking;
•
Beschermen tegen schade als gevolg van beweiding of bewerking op aangrenzende gronden.
K.
Bijlage bij hoofdstuk 11 Utrechtse Monitor Duurzame Landbouw Melkveebedrijven wordt als volgt gewijzigd:
In Onderdeel B: scoretabel Utrechtse Monitor Duurzame Landbouw, voor de melkveehouderij wordt rij 15 van de tabel vervangen door:
Na “Bijlage bij hoofdstuk 12 Utrechtse Monitor Duurzame Landbouw Fruitteelt” worden de volgende bijlagen ingevoegd:
Bijlage bij hoofdstuk 14 Beperken bodemdaling
Overzichtskaart Veenweide gebieden Provincie Utrecht
Bijlage bij hoofdstuk 15 Wolfwerende rasters
Aangewezen leefgebied wolf
Op deze kaart is de begrenzing aangegeven van het gebied waarbinnen subsidie kan worden aangevraagd, te weten De Utrechtse Heuvelrug, ruim begrensd via de buitengrenzen van de gemeenten: Amersfoort, Soest, Baarn, De Bilt, Bunnik, Zeist, Utrechtse Heuvelrug, Wijk bij Duurstede, Woudenberg, Rhenen, Renswoude, Houten en Leusden vast te stellen, het leefgebied van de wolf.
N.
De toelichting bij de Subsidieregeling Leefomgeving landelijk gebied provincie Utrecht wordt als volgt gewijzigd.
1. Voor “Hoofdstuk 6 Groen doet Goed” wordt ingevoegd:
Hoofdstuk 2 Aankoop en ontpachting NNN-gronden
Algemene toelichting
Dit hoofdstuk maakt subsidie mogelijk voor de verwerving van gronden die als ‘nog te realiseren natuur’ in het Natuur Netwerk Nederland (NNN) liggen. Het gaat daarbij meestal om landbouwgrond die wordt omgezet naar natuur. Daarnaast is subsidie mogelijk voor het beëindigen van pachtovereenkomsten en erfpacht op gronden binnen het NNN, zodat ook hier natuur kan worden gerealiseerd. Iedereen die duurzaam natuurbeheer verricht of voldoende aannemelijk maakt dat hij duurzaam natuurbeheer kan en zal verrichten, kan subsidie aanvragen. Daarnaast heeft dit hoofdstuk betrekking op de verwerving van gronden buiten de terreinen die op kaart 1 van het Natuurbeheerplan zijn aangeduid als ‘te ontwikkelen natuur’, ‘te ontwikkelen natuur zoekgebied (Groene contour)’, of te ontwikkelen natuur zoekgebied (NNN)’, die op basis van een ecologische onderbouwing en na advies van de Kopgroep Akkoord van Utrecht geschikt zijn om op voorzienbare termijn toe te voegen aan het NNN.
Activiteiten waarvoor subsidie wordt verstrekt
Subsidie is beschikbaar voor twee soorten activiteiten:
a.
Verwerving van gronden gelegen binnen de categorie ‘nog te realiseren natuur’ op de Natuurbeheerplankaart van de provincie;
b.
Beëindiging van een pachtovereenkomst en erfpacht op gronden binnen het Natuur Netwerk Nederland (kortweg NNN).
Bij de verwerving van grond (categorie a) wordt de waardevermindering betaald. Het gaat dan om het verschil tussen de huidige waarde (vaak agrarische waarde) van een perceel en de toekomstige waarde als het perceel is omgevormd naar natuur (natuurwaarde). De aankoopsubsidie is niet bedoeld voor aankoop van bestaande natuur, omdat hiermee geen natuur wordt gerealiseerd.
Bij de afkoop van (erf)pacht (categorie b) gaat het om gronden binnen het NNN, die de eigenaar in bezit heeft gekregen met de (erf)pachter er (nog) op en waarbij de (erf)pacht aan de daadwerkelijke omvorming naar natuur in de weg staat. Heeft de huidige eigenaar de (erf)pachter er zelf op gezet, dan is de ontpachting of het erfpachtvrij maken niet subsidiabel.
Subsidieontvanger toont aan duurzaam natuurbeheer te kunnen verrichten
In lijn met het besluit van de Europese Commissie van 13 juli 2011 (N308/2010) kan in beginsel aan eenieder subsidie worden verleend die duurzaam natuurbeheer verricht of voldoende aannemelijk maakt dat hij duurzaam natuurbeheer kan en zal verrichten. Dat betekent dat een aanvrager over voldoende deskundigheid moet beschikken of externe deskundigheid moet inschakelen. Voor de vraag wie in aanmerking komt voor subsidie, is onder meer van belang welk type natuurbeheer is voorgeschreven. Complexe natuurbeheertypen stellen hogere eisen dan eenvoudiger typen. In voorkomend geval zal van een aanvrager een nadere onderbouwing van zijn aanvraag worden verlangd om te bepalen of die aanvrager op dit onderdeel voldoet, bijvoorbeeld in de vorm van een plan van aanpak, het overleggen van een certificaat op grond van de SVNL of een samenwerking met een organisatie die over een dergelijk certificaat beschikt. Met de Europese Commissie zijn Gedeputeerde Staten van oordeel dat dit hoofdstuk een goed evenwicht bevat tussen de behoefte aan rechtszekerheid en de wens geen aanvragers op voorhand uit te sluiten.
Verschillende stappen in het subsidieproces staan in tijdbalk
Onderaan deze toelichting is een tijdbalk opgenomen voor de subsidie voor aankoop van grond en voor de afkoop van pacht. Hierin zijn de verschillende stappen in de tijd weergegeven.
Relatie met Subsidieregeling Kwaliteitsimpuls Natuur- en Landschapsbeheer (functieverandering en inrichting)
Via de Subsidieregeling Kwaliteitsimpuls Natuur- en Landschapsbeheer (kortweg SKNL) is het mogelijk om voor functieverandering subsidie te ontvangen voor het omvormen van landbouwgrond naar natuur (binnen de categorie ‘nog te realiseren natuur’ in het Natuurbeheerplan). Om SKNL-subsidie te krijgen, moet de aanvrager al eigenaar zijn van de grond. Bij de aankoopsubsidie NNN kan degene die eigenaar wil worden van een terrein ‘nog te realiseren natuur’ subsidie aanvragen, al voor de akte gepasseerd is. Zodoende hoeft de nieuwe eigenaar de waardevermindering die optreedt door de functieverandering naar natuur niet geheel voor te financieren. De aanvrager kan desgewenst in de koopovereenkomst een ontbindende voorwaarde opnemen in die zin dat het terrein alleen wordt overgedragen wanneer subsidie wordt verleend. Ook is er tijd na de aankoop om een inrichtingsplan op te stellen en uit te voeren, omdat bij de aanvraag van de aankoopsubsidie in eerste instantie volstaan kan worden met een inrichtingsschets. Afkoop van (erf)pacht is binnen de SKNL niet mogelijk.
Om in aanmerking te komen voor subsidie op grond van de aankoopsubsidie NNN dient het terrein te worden ingericht. Voor de inrichting van het nieuwe natuurterrein kan de nieuwe eigenaar inrichtingssubsidie aanvragen via de SKNL. De inrichting van het nieuwe natuurterrein dient plaats te vinden voordat de Kwalitatieve Verplichting wordt gevestigd. In de verleningsbeschikking zal worden opgenomen dat er op het moment van verlening van de subsidie 90% van het subsidiebedrag wordt uitgekeerd en dat de laatste 10% bij vaststelling zal worden betaald.
Artikelsgewijze toelichting
Artikel 2.4 Aanvraag
Een subsidieaanvraag gaat vergezeld van een inrichtingsschets, die later moet uitmonden in een inrichtingsplan.
Op de Ambitiekaart, behorend bij het vigerende Natuurbeheerplan (zie de webkaart van de provincie Utrecht op Externe link:https://webkaart.provincie-utrecht.nl; open de kaartlaag Themakaart - Natuur – Natuurbeheerplan - Ambitiekaart), is per perceel aangegeven wat het gewenste beheertype is vanuit de provincie (klik op het perceel voor de prioritering van de beheertypen). Het is de bedoeling dat een van de beheertypes met prioriteit 1 op het perceel wordt gerealiseerd; welke precies dient in samenspraak met de provincie bepaald te worden. Als op de betreffende locatie geen van de beheertypen gerealiseerd kan worden, kan, in samenspraak met de provincie, gekeken worden of een beheertype met een lagere prioriteit wel mogelijk is.
Artikel 2.5 Verplichtingen
Op grond van het eerste lid, onder b, is de subsidieontvanger verplicht het verworven terrein direct na verwerving of pachtvrij maken als natuur te beheren. De wijze van beheer is mede afhankelijk van het natuurdoeltype en het daarbij behorende gebruik. Dit wordt vastgelegd in een, binnen twee weken na subsidieverlening te sluiten overeenkomst. De subsidieontvanger is op grond van het derde lid, onder a, verplicht voor het verworven terrein een inrichtingsplan te maken, dat moet worden goedgekeurd door GS. In de te sluiten overeenkomst zal voor het maken van een inrichtingsplan doorgaans een termijn van 2 jaar worden genoemd.
Voor het wijzigen van de bestemming staat in het eerste lid, onder h, geen termijn. In de af te sluiten overeenkomst zal een termijn van drie maanden na de goedkeuring van het Inrichtingsplan worden genoemd, waarbinnen de Eigenaar verplicht is om bij de verantwoordelijke gemeente een verzoek in te dienen om de planologische medewerking te verkrijgen die nodig is voor de uitvoering van het Inrichtingsplan en voor de ontwikkeling en instandhouding van de bedoelde Natuur- en landschapsbeheertypen.
In het achtste lid wordt met een gescheiden boekhouding het volgende bedoeld. De Europese Commissie heeft in haar besluit van 13 juli 2011 (N308/2010) de aankoop van terreinen voor de realisering van het NNN gekwalificeerd als DAEB. Daarbij heeft zij als eis opgenomen dat wanneer een onderneming activiteiten verricht die zowel binnen als buiten de werkingssfeer van de DAEB vallen, in de interne boekhouding de kosten en de inkomsten die met die DAEB verband houden, en die welke met andere diensten verband houden, gescheiden moeten worden aangegeven alsmede de parameters voor de toerekening van die kosten en inkomsten. Deze eis is gebaseerd op de DAEB-kaderregeling (Mededeling van de Commissie van 11 januari 2011, PbEU 2012, C8/15) en op Richtlijn 2006/111/EG van de Commissie van 16 november 2006, PbEG 2006, L318 (Transparantierichtlijn) die op dit onderdeel is geïmplementeerd in artikel 25b van de Mededingingswet. Uit deze bepalingen volgt dat de afgescheiden boekhouding zodanig is ingericht dat:
a.
de registratie van de lasten en baten van de DAEB gescheiden is van de overige activiteiten. De Transparantierichtlijn spreekt over interne rekeningen die voor verschillende activiteiten gescheiden moeten zijn. Dat dienen afzonderlijke en betrouwbare rekeningen te zijn;
b.
alle lasten en baten, op grond van consequent toegepaste en objectief te rechtvaardigen beginselen inzake kostprijsadministratie, correct worden toegerekend; en
c.
de beginselen inzake kostprijsadministratie volgens welke de administratie wordt gevoerd, duidelijk zijn vastgelegd.
Het doel hiervan is om te waarborgen dat de uit andere activiteiten resulterende kosten niet aan de DAEB inzake grondverwerving kunnen worden toegerekend. Op grond van artikel 25b, eerste lid, van de Mededingingswet bestaat de verplichting om de onder a, b en c genoemde gegevens ten minste vijf jaar te bewaren, gerekend vanaf het einde van het boekjaar waar de gegevens betrekking op hebben.
Bovengenoemde verplichtingen gelden ook voor andere DAEB’s dan die in verband met grondverwerving voor realisatie van het NNN.
Voorbeeld verloop proces aankoop (fictieve data)
1.
Datum X:
Koopovereenkomst tussen aanvrager en derde (met eventueel subsidieverlening als voorwaarde);
2.
1 juli 2019:
Aanvraag subsidie. Uiterlijk 1 dag voor de notariële overdracht, maar om gehele voorfinanciering door aanvrager te voorkomen is het in de praktijk wenselijk dat de aanvrager de subsidieaanvraag ten minste 12 weken voor de notariële overdracht indient.
3.
1 oktober 2019:
Verlening subsidie uiterlijk 12 weken na indiening van de aanvraag (Asv). Bij subsidieverlening wordt een voorschot van 90% van de totale subsidie verstrekt.
4.
14 oktober 2019:
Sluiten uitvoeringsovereenkomst binnen twee weken na subsidieverlening. Hierin worden de uitwerking van het inrichtingsplan, uitvoering van de inrichting en de vestiging van de kwalitatieve verplichting als verplichting opgenomen, inclusief een termijn.
5.
1 januari 2020:
Uiterste datum notariële overdracht: binnen 12 weken na subsidieverlening.
6.
Datum Y (afhankelijk van de termijnen in de uitvoeringsovereenkomst en het moment van aanvragen van de vaststelling door de aanvrager):
Uiterlijk 6 maanden na aankoop en notariële inschrijving van de kwalitatieve verplichting dient de aanvrager een aanvraag in tot vaststelling van de kwalitatieve verplichting.
7.
Datum Z (afhankelijk van stap 6):
Bij vaststelling van de subsidie wordt de resterende 10% van de subsidie uitgekeerd.
Voorbeeld proces pachtafkoop (fictieve data)
1.
1 juli 2019:
Aanvraag subsidie. Uiterlijk 1 dag voor de beëindiging van de pacht, maar om gehele voorfinanciering door aanvrager te voorkomen is het in de praktijk wenselijk dat de aanvrager de subsidieaanvraag ten minste 12 weken voor de pachtbeëindiging indient.
2.
1 oktober 2019:
Verlening subsidie uiterlijk 12 weken na indiening van de aanvraag (Asv). Bij subsidieverlening wordt een voorschot van 90% van de totale subsidie verstrekt.
3.
14 oktober 2019:
Sluiten uitvoeringsovereenkomst binnen twee weken na subsidieverlening. Hierin worden de uitwerking van het inrichtingsplan, uitvoering van de inrichting en de vestiging van de kwalitatieve verplichting als verplichting opgenomen, inclusief een termijn.
4.
1 januari 2020:
Uiterste datum beëindiging pacht: binnen 12 weken na subsidieverlening.
5.
Datum Y (afhankelijk van de termijnen in de uitvoeringsovereenkomst en het moment van aanvragen van de vaststelling door de aanvrager):
Uiterlijk 6 maanden na beëindiging van de pachtovereenkomst en notariële inschrijving van de kwalitatieve verplichting dient de aanvrager een aanvraag in tot vaststelling van de kwalitatieve verplichting.
6.
Datum Z (afhankelijk van stap 6):
Bij vaststelling van de subsidie wordt de resterende 10% van de subsidie uitgekeerd.
Hoofdstuk 3 Leefgebieden bedreigde soorten
Algemene toelichting
Sinds 1 januari 2017 zijn provincies verantwoordelijk voor een actief soortenbeleid. Dit volgt uit artikel 1.12 van de oude Wet natuurbescherming (Wnb). Deze verantwoordelijkheid is per 1 januari 2024 overgenomen in de Omgevingswet (artikel 3.57 uit het Besluit Kwaliteit Leefomgeving). Provincie Utrecht heeft haar actief soortenbeleid vastgelegd en uitgewerkt in de Natuurvisie en het daarbij behorende Supplement Biodiversiteit. Deze beleidsnotities zijn op 12 december 2016 door Provinciale Staten van Utrecht vastgesteld. Het doel van het actieve soortenbeleid is het duurzaam in stand houden van alle in de provincie Utrecht van nature voorkomende soorten planten en dieren. Het beleid richt zich daarbij op het behoud en herstel van de voor die soorten benodigde levensomstandigheden. Speciaal wordt daarbij gericht op een selectie van in de provincie Utrecht van nature voorkomende soorten van de Habitatrichtlijn en de Vogelrichtlijn en een selectie van met uitroeiing bedreigde of speciaal gevaar lopende van nature in de provincie Utrecht in het wild voorkomende dier- en plantensoorten.
In het supplement Biodiversiteit heeft de provincie haar ambities voor het actieve soortenbeleid benoemd. Dit beleid loopt in de provincie Utrecht via vier sporen:
1.
systeemherstel binnen Natuur Netwerk Nederland (hierna: NNN),
2.
agrarisch natuurbeheer buiten NNN,
3.
informatieverstrekking aan eigenaren/beheerders van terreinen met bedreigde soorten,
4.
extra inspanning voor leefgebieden en biotopen die onvoldoende via voorgenoemde sporen worden bediend en waarvoor de provincie Utrecht een bovengemiddelde verantwoordelijkheid draagt.
De Subsidieregeling Kwaliteitsimpuls Natuur en Landschap ziet op spoor 1, het Subsidiestelsel Agrarisch Natuur en Landschapsbeheer ziet op spoor 2.
Als aanvulling van spoor 1, kunnen terreineigenaren voor actief soortenbeleid, voor soortgerichte (inrichtings-)maatregelen binnen het NNN sinds 2018 gebruik maken van de Subsidieregeling kwaliteitsimpuls natuur en landschap provincie Utrecht.
Hoofdstuk 3 van deze subsidieregeling ziet op de sporen 3 en 4 en deels spoor 1 voor zover projecten buiten de reikwijdte van de SKNL blijven. Met dit hoofdstuk wordt beoogd doelstellingen uit het Supplement Biodiversiteit te realiseren door gebruik te maken van het instrument subsidie.
Artikelsgewijze toelichting
Artikel 3.1 Subsidiecriteria
Lid 1
Het gaat om eenmalige maatregelen die niet gesubsidieerd kunnen worden vanuit andere regelingen zoals SKNL, SNL, of het hoofdstuk kleine landschapselementen van deze subsidieregeling. Denk bijvoorbeeld aan kunstmatige nest- en voorplantingsgelegenheid.
Lid 2
Onderdeel a
De activiteiten dienen een aantoonbare verbetering op te leveren voor de plant- of diersoorten waarvoor de activiteiten worden uitgevoerd. Hiermee wordt bedoeld dat in het leefgebied van de betreffende soorten maatregelen worden uitgevoerd, waarvan op basis van literatuur, kennis en inschatting van experts bekend is dat die maatregelen positieve effecten hebben voor die soorten.
Onderdeel c
Met planten en inzaaien dient terughoudend omgegaan te worden. Dat wil zeggen dat vooral natuurlijke processen van vestiging gestimuleerd worden. Inheems betekent dat Nederland tot het oorspronkelijke verspreidingsgebied van de plant hoort. Autochtoon zijn soorten die afstammelingen zijn van de oorspronkelijk inheemse flora die na de ijstijd op eigen kracht Nederland hebben bereikt. Veel plantmateriaal wordt bijvoorbeeld opgekweekt uit zaad dat geïmporteerd is uit Zuid- en Oost-Europa. Daarbij gaat het weliswaar om soorten waarvoor Nederland tot het natuurlijke verspreidingsgebied hoort (inheems), maar het importmateriaal heeft andere erfelijke eigenschappen (niet autochtoon). Alleen in of nabij het stedelijk gebied, kan inzaai van cultuurplanten of -gewassen plaatsvinden.
Artikel 3.3 Aanvraag
Lid 3, onder a
Met ondersteunend kaartmateriaal wordt bedoeld dat op kaart aangegeven wordt op welke locatie(s) het project betrekking heeft en waar de voorgenomen maatregelen uitgevoerd gaan worden.
Artikel 3.5 Verplichtingen
Onderdeel c
Indien de subsidieontvanger niet beschikt over een account bij de Nationale databank flora en fauna (NDFF), kunnen de verspreidingsgegevens van de projectlocatie in de NDFF worden ingevoerd via Externe link:www.waarneming.nl, Externe link:www.telmee.nl of via de apps ‘ObsMapp’.
Artikel 3.8 Subsidiabele kosten
De 10% genoemd onder d. zit in het totaalbedrag van de maximale subsidie en komt hier niet als extra bedrag bovenop.
Onder uitvoeringskosten in onderdeel f worden activiteiten verstaan zoals: grondwerk, kunstwerken, water, groenwerk. In ieder geval niet tot uitvoeringskosten behoren: planvorming, engineeringskosten, inzet eigen personeel (valt onder engineerkosten).
Hoofdstuk 4 Bestrijding en beheersing invasieve exoten
Algemene toelichting
Sinds 1 januari 2017 zijn provincies verantwoordelijk voor een actief soortenbeleid. Dit volgt uit artikel 1.12 van de oude Wet natuurbescherming (Wnb). Deze verantwoordelijkheid is per 1 januari 2024 overgenomen in de Omgevingswet (artikel 3.57 uit het Besluit Kwaliteit Leefomgeving). Provincies moeten hun natuurbeleid gaan inzetten voor het in stand houden en eventueel verbeteren van soortenpopulaties en hun habitats, biotopen en leefgebieden, voor zover die zijn opgenomen in internationale verdragen (Bonn en Bern), de Europese Vogel- en Habitatrichtlijn en de Nederlandse Rode Lijsten.
Aan bovenstaande taken, uitgewerkt in de Realisatiestrategie natuurvisie 2018-2027, is de taak bestrijding van invasieve exoten toegevoegd. Het is een verplichting die rechtstreeks volgt uit de Exotenverordening (EU) Nr. 1143/2014 van het Europees Parlement en de Raad van 22 oktober 2014. Het Rijk heeft bij ministeriële aanwijzing in de Regeling natuurbescherming de provincies op 7 maart 2018, met terugwerkende kracht tot en met 1 januari 2018, verantwoordelijk gemaakt voor de uitroeiing en het beheer van (inmiddels) 88 invasieve uitheemse dier- en plantensoorten op de zogenaamde ‘Unielijst’, de EU-lijst van invasieve soorten waarvoor de Exotenverordening geldt. Voor onderhavige subsidieregeling zijn uit die invasieve uitheemse dier- en plantensoorten, de soorten geselecteerd waarvan de beheersing of bestrijding het meest urgent is en waarvoor subsidie kan worden aangevraagd.
Naast de door de EU en van Rijkswege aangewezen invasieve soorten, kunnen provincies ook soorten aanwijzen binnen hun grondgebied die de biodiversiteit bedreigen, mits op grond van een wetenschappelijke risicobeoordeling aangetoond is of wordt dat ze de biodiversiteit bedreigen en de wettelijke zorgplicht in acht wordt genomen. Op advies van het Platform Invasieve Exoten Provincie Utrecht zijn (vooralsnog) de drie soorten Aziatische Duizendknopen, gestreepte Amerikaanse rivierkreeft en de watercrassula op de ‘Utrechtse lijst’ gezet. Deze soorten dienen op vergelijkbare wijze te worden bestreden of ‘beheerst’ als de Unielijstsoorten. Zodoende zijn ze ook meegenomen in dit hoofdstuk.
De aanpak van invasieve exoten in de provincie Utrecht is vastgelegd in het Utrechts Uitvoeringsprogramma Invasieve Exoten (2022-2026).
Artikelsgewijze toelichting
Artikel 4.1 Subsidiecriteria
Lid 1
Onder schade door invasieve exoten wordt verstaan: verlies van biodiversiteit en/of economische, sociale of milieugevolgen. Invasieve exoten kunnen inheemse soorten wegconcurreren, opeten, infecteren of zich ermee vermengen en ecosystemen veranderen.
Alle subsidiabele activiteiten die genoemd worden in dit artikel kunnen in één aanvraag gecombineerd worden. Geadviseerd wordt meerdere locaties waar een invasieve exoot wordt ‘aangepakt’ alleen te combineren als de locaties relatief dicht bij elkaar liggen en als de werkwijze per locatie sterk overeenkomt. Zo niet, dan kan het lastig zijn het aanvraagformulier in te vullen voor meerdere locaties tegelijk.
Onderdeel a.
Ook bestrijdings-, beheersprojecten en herstelprojecten met een experimenteel karakter worden tot ‘onderzoek’ gerekend.
•
De leefgebieden van veel aandachtsoorten zijn terug te vinden op Externe link:www.verspreidingsatlas.nl, Externe link:www.vogelatlas.nl of Externe link:www.waarneming.nl.
•
De ligging van het Natuurnetwerk Nederland (NNN) plus bijbehorende natuurtypen, weidevogelkerngebieden, ganzenrustgebieden, de Groene contour, waterparels, kleine landschapselementen en waardevolle houtopstanden zijn te vinden op webkaart.provincie-utrecht.nl/viewer/app. Te zijner tijd zal hierop een kaart worden geplaatst waarin al deze categorieën van bescherming van biodiversiteit worden gecombineerd in één kaart.
•
De KRW-oppervlaktelichamen van de provincie Utrecht zijn terug te vinden in het document ‘Factsheets oppervlaktewaterlichamen KRW behorend bij Deelplan KRW 2010-2015’ op Externe link:www.provincie-utrecht.nl.
•
Natura 2000-gebieden en bijbehorende doelen zijn te vinden op Externe link:www.synbiosys.alterra.nl. Externe werking van de Natura 2000-doelen buiten Natura 2000-gebieden kan aan de orde zijn indien zich daar cruciaal foerageergebied bevindt van doelsoorten; foerageergebied waarop deze doelsoorten ‘pendelen’ vanuit een Natura 2000-gebied (bijvoorbeeld purperreigers, zwarte sterns of meervleermuizen).
Lid 2.
Onderdeel a.
Alleen deze geprioriteerde, wijdverspreide invasieve soorten van de Unielijst of op de ‘Utrechtse lijst van invasieve soorten’, komen in aanmerking voor subsidiëring van de bestrijding, beheersing en herstel. De prioritering heeft plaatsgevonden binnen het Platform Invasieve exoten van de Provincie Utrecht (in 2021), en is in 2024 uitgebreid. In de toekomst wordt deze lijst van soorten mogelijk verder uitgebreid. Niet wijdverspreide soorten ontbreken omdat de provincie bij vestiging van die soorten direct verantwoordelijk is voor de bestrijding.
Onderdeel b.
Onder het negatief beïnvloeden van de biodiversiteit wordt verstaan: predatie, het ‘wegconcurreren’, overdracht van ziektes of het wijzigen van (a)biotische omstandigheden door invasieve exoten waardoor bepaalde beschermde soorten en hun leefgebied, ecosystemen, habitat- of vegetatietypen (zie ook het begrip biodiversiteit) in ieder geval plaatselijk kunnen verdwijnen of in aantal of omvang achteruitgaan. Achtergrondinformatie hierover is te vinden in factsheets van invasieve exoten opgesteld door de Nederlandse Voedsel- en warenautoriteit van het Ministerie van LNV, zie Externe link: Onderwerpen | Invasieve exoten | NVWA.
Lid 5
In het geval van uitheemse invasieve rivierkreeftsoorten komt alleen onderzoek naar bestrijdings- en beheersmethoden in aanmerking voor subsidie omdat:
a)
er nog geen bestrijdings- of beheermaatregel is ontwikkeld die effectief is;
b)
het Ministerie van LVVN verantwoordelijk is voor de bestrijding en beheersing van uitheemse rivierkreeftsoorten op de Unielijst en niet de provincie. Anders dan bij andere invasieve exoten, is deze taak voor de rivierkreeftsoorten niet overgedragen aan de provincies, omdat de middelen voor het vangen van deze dieren rechtstreeks onder de Visserijwet 1963 vallen.
Artikel 4.3 Aanvraag
Met ondersteunend kaartmateriaal wordt bedoeld dat op kaart aangegeven wordt op welke locatie(s) het project betrekking heeft en waar de voorgenomen maatregelen uitgevoerd gaan worden.
Artikel 4.4 Weigeringsgronden
Onder algemene beheermaatregel wordt verstaan het reguliere onderhoud dat onder het normale takenpakket van de aanvrager valt. Er wordt dus alleen subsidie verstrekt als het gaat om bestrijding met het doel om de invasieve exoot duurzaam te verwijderen of terug te brengen tot een niveau dat de exoot onder regulier beheer beheersbaar wordt.
Artikel 4.5 Verplichtingen
Onder a.
Nazorg in de vorm van het verwijderen van resterende uitlopers van invasieve plantensoorten (uitputting) valt niet onder de maximum-uitvoeringstermijn van vijf jaar omdat het noodzakelijk kan zijn dit juist nog langer uit te voeren.
Onder b.
Indien de subsidieontvanger niet beschikt over een account bij de Nationale databank flora en fauna (NDFF), dienen de verspreidingsgegevens op de projectlocatie in de NDFF worden ingevoerd via Externe link:www.waarneming.nl, Externe link:www.telmee.nl of via de apps ‘ObsMapp’ of ‘snApp de exoot’.
Onder c.
Om inzicht te krijgen en te verschaffen in de verschillende bestrijdingsmethoden, de kosten en de effectiviteit geldt deze verplichting om de resultaten van de gesubsidieerde bestrijdingsprojecten te monitoren en aan te leveren. De rapportages zullen niet worden gepubliceerd, maar een grondslag vormen voor (interne) beleidsontwikkelingen en kennisdeling in het Platform Invasieve Exoten. Bovendien zijn lidstaten verplicht hun inzet ter bestrijding van invasieve exoten inzichtelijk te maken aan de EU, en wordt gerapporteerd aan het ministerie van LVVN over de financiële kant van bestrijdingsprojecten. De bevindingen van rapportages die in het kader van subsidieverleningen opgesteld worden zullen onderdeel uitmaken van deze rapportages.
Artikel 4.7 Hoogte van de subsidie
Onderdeel a.
Als er een subsidie wordt aangevraagd voor een programma waarin meerdere projecten zijn gebundeld dan wordt de hoogte van de subsidie bepaald aan de hand van de activiteiten die worden aangevraagd. Bestaat een programma uit gebundelde projecten als bedoeld in artikel 4.1.1 onder a, dan geldt de hoogte van de subsidie, bedoeld in artikel 4.7, onder a. Per aanvraag en per invasieve soort kan geen hoger bedrag dan de maximum bedragen uit artikel 4.7 worden aangevraagd, ook niet als meerdere locaties met betrekking tot één invasieve soort worden gecombineerd.
De totaalsom van meerdere aanvragen kan per aanvrager voor niet meer dan € 100.000 per jaar worden beschikt. Overschrijdt de totaalsom van één aanvrager dit bedrag dan worden aanvragen die toezien op bedragen boven dit bedrag (deels) afgewezen.
Hoofdstuk 5 Beleefbare natuur
Algemene toelichting
De provincie Utrecht wordt gekenmerkt door een grote diversiteit aan landschappen. Dit maakt de provincie aantrekkelijk. De natuur vormt een belangrijke basis voor een aantrekkelijk landelijk gebied. Landschappen en natuurgebieden hebben een belangrijke educatieve en recreatieve waarde voor de burgers van de provincie Utrecht. Deze subsidie heeft daarom tot doel om bovenlokale initiatieven te ondersteunen voor het versterken van draagvlak, kennis en belevingswaarde ten aanzien van natuur en landschap. Onder bovenlokaal niveau wordt verstaan initiatieven die zich richten op ten minste drie woonkernen binnen één of meerdere gemeenten.
Artikelsgewijze toelichting
Bij artikel 5.1.1 onder d. ‘Het uitvoeren van natuur- en landschapsgericht onderzoek’ wordt bedoeld onderzoek waarbij inwoners van de provincie Utrecht actief betrokken worden bij de uitvoering van het onderzoek. Het doel van de subsidieregeling is namelijk het vergroten van de beleving van natuur. Voorbeelden van onderzoeksprojecten die die in aanmerking komen voor subsidie zijn citizen science projecten.
2. Voor “Hoofdstuk 11 Utrechtse Monitor Duurzame Landbouw Melkveehouderij” wordt ingevoegd:
Hoofdstuk 7 Kleine landschapselementen
Paragraaf 7.1 Aanleg en herstel kleine landschapselementen
De provincie vindt de aanleg en het herstel van kleine landschapselementen (KLE) zoals bosjes, houtwallen, knotwilgen en poelen belangrijk en heeft daarom besloten om subsidie beschikbaar te stellen. De subsidie is bedoeld voor terreinen die in het Natuurbeheerplan zijn begrensd als leefgebied dooradering of als natuur. In de bijlage bij deze subsidieregeling zijn de landschapselementen benoemd die voor subsidie in aanmerking komen. Daarbij is gebruik gemaakt van de typen landschapselementen zoals die in de SVNL, stand van zaken 1 januari 2016, waren opgenomen.
Agrarische collectieven zijn begunstigden van deze subsidie en de deelnemers aan het collectief zijn de eindbegunstigden. Dit levert schaalvoordeel op, omdat zij elementen bij verschillende deelnemers tegelijkertijd kunnen aanleggen. De agrarische collectieven hebben bovendien een actieve rol in het Platform Kleine landschapselementen, en werken samen met gemeenten, provincie en andere betrokkenen aan een mooier landschap. De agrarische collectieven zoeken hiervoor samen met gemeenten uit het platform naar geïnteresseerde deelnemers die een landschapselement willen aanleggen of herstellen. Ze ontzorgen de deelnemers bij het aanleggen of herstellen van landschapselementen en zorgen ervoor dat er een contract agrarisch natuurbeheer wordt afgesloten, om langdurig behoud en voldoende onderhoud te waarborgen. De collectieven kunnen vanuit hun rol in het agrarisch natuur- en landschapsbeheer ook beheersubsidie voor de betreffende terreinen aanvragen.
Het collectief kan op grond van dit artikel subsidie aanvragen voor terreinen die deelnemers aan het collectief in eigendom of erfpacht hebben. Anders dan bij het agrarisch natuur- en landschapsbeheer is het geen vereiste dat deze deelnemers landbouwers of gebruikers van landbouwgrond zijn. De regeling is niet van toepassing op landschapselementen die al in het kader van verplichtingen zoals bijvoorbeeld Rood voor Groen of compensatie worden aangelegd.
Deze regeling is gebaseerd op de Catalogus Groenblauwe Diensten.
Artikelsgewijze toelichting
Met artikel 7.1.5 onderdeel d wordt gedoeld op situaties waarbij bijvoorbeeld op het perceel al een beheercontract is afgesloten voor 6 jaar kruidenrijke akkerrand, de eigenaar eerst dat contract moet uitdienen voordat eventueel subsidie op grond van paragraaf 7.1 Aanleg en herstel van kleine landschapselementen mogelijk wordt.
Paragraaf 7.2 Aanleg van kleine landschapselementen met functieverandering van grond
Deze paragraaf is bedoeld om de doelgroep agrariërs en eigenaren van landgoederen te ondersteunen. De regeling in paragraaf 7.1 blijkt vooral gebruikt te worden voor particulieren met (veel) eigen grond, maar ook de agrariër en landgoedeigenaar willen we stimuleren kleine landschapselementen aan te leggen. Die doelgroep heeft aangegeven dat door de waardevermindering van de grond als gevolg van functieverandering mee te subsidiëren het aantrekkelijker wordt kleine landschapselementen aan te leggen. Ook deze paragraaf is gebaseerd op de Catalogus Groenblauwe Diensten. De uitvoering is gelijk aan die van paragraaf 7.1: Agrarische collectieven zijn aanvragers en begunstigden van deze subsidie en de deelnemers aan het collectief zijn de eindbegunstigden.
Extra voorwaarde is dat de eindbegunstigde een overeenkomst met een kwalitatieve verplichting afsluit met de provincie m.b.t. het gebruik van de grond waarop de kleine landschapselementen worden aangelegd waarmee de onttrekking uit het agrarisch gebruik onherroepelijk wordt en de eigenaar zich verplicht de grond te blijven gebruiken voor (aanleg en beheer van) een landschapselement.
Op basis van de Subsidieverordening natuur- en landschapsbeheer 2016 (SVNL2016) ontvangen de agrarische collectieven in de provincie Utrecht subsidie van de provincie voor agrarisch natuur- en landschapsbeheer (ANLb). Voor het uitvoeren van dit beheer zijn in veel gevallen ook eenmalige investeringen nodig, zoals de aanschaf van pompen, de aanleg van dammen/waterkeringen en het aanschaffen van drones. Dit hoofdstuk maakt het mogelijk om, na openstelling, voor deze zogenaamde niet-productieve investeringen subsidie te verlenen.
Hoofdstuk 10 Agroforestry
Algemene toelichting
Agroforestry is gericht op het verhogen van de veerkracht en weerbaarheid van het landbouwsysteem. In tegenstelling tot een monocultuur, waarbij op eenzelfde perceel één gewas wordt verbouwd, is agroforestry een landbouwsysteem waarbij bomen en meerjarige houtige, gewassen bewust geïntegreerd worden met akkerbouw, groenteteelt of veeteelt.
Agroforestry omvat veel verschillende vormen, welke op grond van de combinatie met andere vormen van landbouw kunnen worden onderverdeeld in drie categorieën:
1.
Voedselbos: Een door mensen ontworpen productief ecosysteem van minimaal 0,5 ha naar het voorbeeld van een natuurlijk bos, met een hoge diversiteit aan meerjarige en/of houtige soorten, waarvan delen (vruchten, zaden, bladeren, stengels ed.) voor de mens als voedsel dienen. Dit systeem bevat minstens:
a.
Een kruinlaag van hogere bomen;
b.
Minimaal drie van de andere vegetatielagen van respectievelijk lagere bomen, struiken, kruiden, bodembedekkers, ondergrondse gewassen en klimplanten;
c.
Een rijk bosbodemleven.
2.
Silvo-pastoraal (bomen en grasland): Een teeltmethode met productieve of niet-productieve bomen en/of struiken als voedergewas, afscheiding of voedselproductie in of om grasland.
3.
Silvo-arable (gewassen en bomen): Een teeltmethode met productieve of niet-productieve bomen en/of struiken in combinatie met akkerbouw en/of groenteteelt.
Agroforestry is een vorm van natuurinclusieve landbouw en kan bijdragen aan de doelstellingen ten aanzien van bodemkwaliteit, biodiversiteitsherstel en/of natuur(kwaliteit), klimaatadaptatie, klimaatmitigatie, waterkwaliteit, luchtkwaliteit, landschapsherstel, voedselproductie, vezelteelt met houtige gewassen, sociaaleconomische weerbaarheid, recreatie en dierenwelzijn. Ook kan agroforestry een bijdrage leveren aan de realisatie van de Groenblauwe dooradering. Zoals aangegeven in ‘Groenblauwe dooradering nader gedefinieerd’ van Samen voor biodiversiteit, kunnen meerdere agroforestry elementen bijdragen aan de groenblauwe dooradering.
De structuur en de samenstelling van agroforestry dienen te worden bepaald met inachtneming van de plaatselijke bodem- en klimaatgesteldheid, milieuomstandigheden en landschapskenmerken.
Onder de kosten voor de aankoop van toebehoren voor de aanleg en instandhouding van agroforestry worden bijvoorbeeld verstaan afrastering om vraatschade tegen te gaan, boompalen, of hulpmiddelen om water te geven.
Advies en ondersteuning ten behoeve van het aanslaan en een goede opbouw van de aanplant is bedoeld voor adviezen en activiteiten die nodig zijn om de aanplant goed op te starten met de juiste opbouwsnoei (vruchtdragende soorten) en voor een goede systeemopbouw (combinatieteelten).
Het Utrechtse veenweidengebied bestaat uit een dik veenpakket oplopend tot een dikte van 10 meter. Door de ontwatering, onder andere voor de landbouw, oxideert het veen en daalt de bodem. Oxidatie leidt bovendien tot emissie van broeikasgassen. In 2019 is het Klimaatakkoord opgesteld. Daarin staat dat de broeikasgasuitstoot uit de in agrarisch gebruik zijnde gronden in de veenweiden moet worden verminderd. In 2021 heeft Provinciale Staten (PS) de Omgevingsvisie vastgesteld, waarin staat dat de bodemdaling in 2030 moet zijn gehalveerd. Als uitwerking van het Klimaatakkoord en de Omgevingsvisie is 9 februari 2022 de Regionale Veenweidenstrategie Utrechtse Veenweiden (RVS) door PS vastgesteld. Hierin is aangegeven hoe de broeikasgasuitstoot en bodemdaling in het Utrechtse veenweidengebied moet worden verminderd gekoppeld aan de ambitie voor een robuuste en gezond watersysteem en een duurzame en vitale landbouw. Waar mogelijk wordt deze aanpak gekoppeld aan andere complexe opgaven zoals omgaan met klimaatadaptatie en de energietransitie van fossiel naar duurzaam, maar er zijn ook raakvlakken met andere opgaven als waterkwaliteit, natuur, biodiversiteit en stikstof. Dit hoofdstuk Beperking bodemdaling Utrechtse Veenweiden is bedoeld voor de veenweidengebieden met een agrarisch gebruik.
De veenweidengebieden liggen vrijwel geheel in het westelijk deel van de provincie. In het noordoostelijke deel (Eemland) en zuidwestelijke deel (Vijfheerenlanden) van de provincie liggen ook nog enkele veenpolders met bodemdaling. Zie overzichtskaart in de bijlage bij dit hoofdstuk.
Paragraaf 14.1 Innovatie en kennisontwikkeling
Algemene toelichting
Er is meer kennis nodig over de effecten van bodemdaling remmende maatregelen op broeikasgasemissie en neveneffecten van maatregelen op het watersysteem (watervraag, waterberging en waterkwaliteit). Dit geldt ook voor aspecten zoals het bodemleven, bodemkwaliteit en biodiversiteit, maar ook over zaken als haalbaarheid, kosteneffectiviteit en de economische inpassing in de agrarische bedrijfsvoering. Hierbij moet worden bedacht dat, in de tijd gezien, kennisontwikkeling en innovatie meestal geen lineaire processen zijn. In alle kennis- en innovatie activiteiten is er een sterke relatie met de landbouw in het veenweidengebied.
Artikelsgewijze toelichting
Artikel 14.1.1 Subsidiecriteria
Voor innovatie en kennisontwikkeling zijn vijf sporen benoemd: Water, Bodem, Landgebruik, Integrale bedrijfsvoering en (on)gewenste neveneffecten. In het onderstaande overzicht wordt, niet limitatief, een aantal thema’s benoemd binnen deze sporen.
Spoor 1: Water
•
Waterinfiltratie systeem
•
Greppelinfiltratie
•
Waterinfiltratie (hoog aangelegd)
•
Watergebruik/kwaliteit/buffering
•
Regionale watervraag
Spoor 2: Bodem
•
Klei in veen
•
Verbrakking
•
Verzuring
•
Bodemleven/ voedselweb
•
Bemesting (Olivijn/ fracties)
Spoor 3: Landgebruik
•
Beweiding
•
Natte teelten
•
Maisteelt op veen
•
Agrarisch Natuurbeheer
•
Klimaatbuffers veenweidenatuur
Spoor 4: Integrale bedrijfsvoering
•
Nieuw biodivers veenweidebedrijf
•
Markt en ketenvorming
•
Boeren op hoog water
•
Farm Management Tools/ Kringloopwijzer
•
Carbon Credits
Spoor 5: Ongewenste neveneffecten
•
Uitspoeling nutriënten
•
Wateroverlast
•
Watertekort
Artikel 14.1.3 aanvraag
In het projectplan dat op grond van artikel 4.4 van de AsvpU bij de aanvraag wordt gevoegd moet duidelijk worden omschreven voor welke activiteit(en) als genoemd in als artikel 14.1.1 de subsidie wordt aangevraagd. Ook moet duidelijk aandacht zijn voor de mogelijke negatieve effecten van het onderzoek en de maatregelen ter voorkoming van de schadelijke effecten.
Naast kennisvergaring is kennis delen en kennis verspreiden van groot belang om de doelen van de RVS te halen. Dit vraagt specifieke aandacht. Van belang hierbij is dat wordt aangegeven wie de doelgroep is en welke (vernieuwende) middelen worden ingezet.
Artikel 14.1.5 Verplichtingen
Het is bij kennisontwikkeling en innovatie van groot belang dat de doelgroep op de hoogte is van het onderzoek en/of de activiteiten en kennis kan nemen van de resultaten. Daarom worden daaromtrent nadere eisen aan de subsidie gesteld. Zowel de uitvoering van het onderzoek of de activiteiten moeten via internet kenbaar worden gemaakt. Zoals aangegeven moet dit in ieder geval op de website van de aanvrager worden gedeeld. Dit voorkomt op landelijk niveau dat onderzoek dubbel wordt uitgevoerd. Daarnaast biedt het andere geïnteresseerden de kans om aan te haken bij het onderzoek. Het onderzoek en/of de activiteiten inclusief conclusies en aanbevelingen moet binnen 5 jaar zijn afgerond. Na afronding van het project moeten de resultaten minimaal 5 jaar beschikbaar en vindbaar blijven voor agrarische ondernemers. De genoemde speciaal hiervoor ontworpen webpagina mag onderdeel uitmaken van de website van de aanvrager of een andere website waar men onderzoeksresultaten kan delen en die openbaar toegankelijk is. Hiermee wordt brede kennis verspreiding mogelijk gemaakt.
Artikel 14.1.8 Subsidiabele kosten
De kosten worden op basis van de Landbouwvrijstellingsverordening gesubsidieerd. De genoemde kosten in dit artikel zijn op basis van de eisen uit art. 38.
Voor de uurtarieven verwijzen we naar het Overzicht van vaste uurtarieven Vaste uurtarieven per functiegroep 2025 , behorende bij de Beleidsregel projectsubsidies de Provincie Utrecht.
Onder kosten voor apparatuur en uitrusting wordt verstaan de kosten voor bepaalde investeringen die aantoonbaar noodzakelijk zijn voor het uitvoeren van het onderzoek/pilot. Het betreft investering die gericht zijn op bodemdalings- en klimaatonderzoek of transitie van de landbouw; zoals bouw- of aanlegkosten, inrichtingskosten, machines of apparatuur. Subsidie wordt niet verleend voor noodzakelijk apparatuur wat standaard aanwezig is voor de bedrijfsvoering. Afschrijvingskosten voor gebruik van eerder aangeschafte apparatuur en uitrusting voor reeds afgeronde onderzoeksprojecten kunnen worden meegenomen.
Onder overheadkosten en andere operationele uitgaven worden kosten verstaan die noodzakelijk zijn voor de uitvoering van het onderzoek of activiteiten. Hieronder vallen personeelskosten voor coördinatie, regionale en landelijke afstemming, communicatie en kennisdeling en kennisverspreiding. Als operationele kosten kunnen o.a. worden aangemerkt de kosten voor begeleiding van en toezicht op de uitvoering, de administratie en verantwoording van het project (inclusief kosten accountantsverklaring) gedurende het project tot de subsidiabele kosten
Bij onderzoek op locatie betreft dit bijvoorbeeld de kosten voor gebruik van de grond (inkomstenderving) van de grondeigenaar of het plaatsen van bebording.
Na afloop van een onderzoek/pilot kan herstel in oorspronkelijke staat een voorwaarde zijn. In het projectplan moet duidelijk worden vermeld of dit aan de orde is; welke activiteiten hiervoor nodig zijn en wat de kosten zijn. Het betreft bijvoorbeeld veldjes met afwijkende teelt, aanpassing ter verhoging van de grondwaterstand of bebording.
Paragraaf 14.2 Bewustwording en draagvlak
Algemene toelichting
De provincie wil bijdragen aan bewustwording voor de problematiek van bodemdaling en broeikasgasuitstoot in veengebieden en aan het verkrijgen van draagvlak voor het nemen van maatregelen. Via bestaande kennisdragers als onderwijs en (agrarische) studiegroepen kan opgedane kennis en ervaringen worden doorgegeven aan huidige en nieuwe boeren en hun omgeving.
Artikelsgewijze toelichting
Artikel 14.2.1 subsidiecriteria
Actueel lesprogramma
De activiteiten zijn gericht op het verspreiden van opgedane kennis en ervaring vanuit onderzoeksprogramma’s, pilots of praktijkervaring. Er wordt ingezet op een lesprogramma voor het agrarisch onderwijs op (V)MBO en HBO-niveau. Met als doel jonge boeren op te leiden volgens de nieuwste inzichten en technieken op gebied van bodemdaling en CO2-emissie. Maar ook hoe natuur- en waterbeheer passen binnen het agrarisch bedrijf en de meerwaarde van hiervan voor de omgeving. Hierbij kan worden gedacht aan natuurinclusief boeren op veen, boeren op hoogwater, sturen op minder uitstoot van broeikasgas door voer- en mestmanagement, kringlooplandbouw in veenweiden en andere verdienmodellen.
Draagvlak
Voor de huidige boeren richt zich dat op een programma/cursus voor bijscholing, deskundigheidsbevordering in succesvol toepassen van nieuwe technieken als WIS en de invloed op de bedrijfsvoering. Daarnaast richt artikel 14.2.1 lid b zich vooral op het creëren van draagvlak voor maatregelen voor vermindering bodemdaling en broeikasgasuitstoot. Activiteiten kunnen zijn o.a. studiegroepen, masterclass, excursies en pilots in het gebied. Kosten de hieruit voorvloeien zijn bijvoorbeeld de kosten voor begeleiding, aanleg- of inrichtingskosten van de praktijkgerichte pilots, kosten van meetapparatuur, app’s, of andere materialen die de laagdrempelige uitwisseling van kennis ondersteunen.
Deskundigheidsbevordering bij aanleg waterinfiltratiesystemen
Omdat een goed werkend systeem afhankelijk is van de gebruiker, vormt deskundigheid bevordering een verplicht onderdeel van het project voor de uitrol van bodemdaling remmende maatregelen (art 14.2.1 lid c). Door de aanvragende partij, zoals een gebiedscoöperatie of een agrarisch collectief, wordt een plan ontwikkeld voor de deelnemende agrarische ondernemers om te leren sturen met grondwater. Gezamenlijk leren omgaan met het systeem, het dagelijks onderhoud en het oplossen van storingen. Naast de kosten voor de begeleiding door de aanvrager (zie doelgroep, artikel 14.2.2) is er voor dit leerproces in de eerste jaren per deelnemer een bedrag van € 1.000 per jaar beschikbaar met een staffel van € 250 per 5 putten met een maximum van 3 jaar.
Aantal pompputten
Euro per jaar
0-5
250
6-10
500
11-15
750
Vanaf 16
1000
Ook praktijkgerichte pilots en demonstratieprojecten gericht op draagvlak zoals meting draagkracht, monitoring, ontwikkeling, biodiversiteit ect. kunnen ook onderdeel uitmaken van projecten zoals bedoeld in artikel 14.2.1.
Artikel 14.2.3 aanvraag
•
In het projectplan dat op grond van artikel 4.4 van de AsvpU bij de aanvraag wordt gevoegd moet duidelijk worden omschreven voor welke activiteit(en) als genoemd in als artikel 14.1.1 de subsidie wordt aangevraagd. Ook moet een duidelijke aanpak voor kennisdeling en kennisverspreiding, omschrijving van de doelgroep en hoe deze bereikt gaat worden, opgenomen worden. Bij aanvragen voor activiteiten op grond van artikel 14.2.1 lid b vormt de wijze waarop invulling gegeven wordt aan het actueel houden van de kennis op de langere termijn een belangrijk onderdeel.
Artikel 14.2.8 Subsidiabele kosten
De organisaties die acties inzake kennisoverdracht en voorlichting aanbieden, beschikken over hiertoe gekwalificeerd en geregeld opgeleid personeel. De activiteiten mogen worden verricht door producentengroeperingen of andere organisaties, ongeacht hoe groot die zijn.
Als de activiteiten door producentengroeperingen en -organisaties worden verricht, mag lidmaatschap van die groeperingen of organisaties geen voorwaarde zijn om toegang tot die activiteiten te krijgen. Eventuele bijdragen van niet-leden in de administratieve kosten van de betrokken producentengroepering of -organisatie zijn beperkt tot de kosten van de activiteiten.
Paragraaf 14.3 Uitrol van bewezen maatregelen
Algemene toelichting
De provincie stelt geld beschikbaar voor planvorming en uitrol van waterinfiltratiesystemen. Samen met gebieden kunnen zo stappen worden gezet in het tegengaan van bodemdaling en vermindering van uitstoot van broeikasgassen. Op grond van landelijk onderzoek naar de uitstoot van broeikasgassen zijn waterinfiltratiesystemen en verhoging van het slootwaterpeil bewezen maatregelen. Andere maatregelen zoals greppelinfiltratie of natte teelten zijn nog experimenteel. Zie paragraaf 14.1 en 14.2 voor experimenten, onderzoek en pilots.
Artikelsgewijze toelichting
Artikel 14.3.1 Subsidiecriteria
Lid 1
De aanleg van een werkend waterinfiltratiesysteem (WIS) is gericht op vermindering van bodemdaling en emissie van CO2-eq op polder- of gebiedsniveau. Dit door middel van het aanleggen van waterinfiltratie-systemen (WIS), met als doel de zomergrondwaterstand te verhogen.
Het proces hiertoe is in vier activiteiten te verdelen die separaat subsidiabel zijn.
•
De eerste activiteit betreft het opstellen van een projectplan voor de aanleg van WIS. Hiertoe worden (keukentafel)gesprekken gevoerd met grondeigenaren of -grondgebruikers leidt dit, bij voldoende belangstelling tot een concreet projectplan inclusief drainageplan voor de aanleg en een doorrekening van de effecten. Zonder planvorming zijn de kosten voor aanleg nauwelijks in te schatten.
•
De aanleg voor de aanleg van WIS is de tweede activiteit die subsidiabel is. Hieronder valt ook de benodigde begeleiding, administratieve ondersteuning en bevordering van deskundig gebruik door de gebruikers.
•
De derde activiteit betreft monitoring van de werking van de WIS.
•
De vierde activiteit betreft “apk” en groot onderhoud van de WIS. Hier is nog weinig ervaring mee en is ook nog niet opgenomen in de KIWA-richtlijn
Lid 2 onder a.
Deelname van minimaal 60% van de geschikte percelen met agrarisch gebruik binnen een waterhuishoudkundige eenheid is noodzakelijk om versnippering van het watersysteem te voorkomen. Het waterschap toetst hierop. Hiervan kan worden afgeweken, mits goed onderbouwd en met instemming van het waterschap.
Lid 2 onder b.
De keuze voor de aanleg een actief of passief systeem ligt bij de grondeigenaar/gebruiker, maar behoeft instemming van het waterschap. De WIS moet volgens de KIWA richtlijnen worden aangelegd. Afwijking van KIWA richtlijn is mogelijk, mits goed onderbouwd.
Lid 2 onder f.
Gezien de onzekerheden en het karakter van de RVS aanpak (al-doende-leren) geldt de verplichting dat gesubsidieerde WIS systemen gemonitord worden op hun werking. Het is dus niet toegestaan om een aanvraag in te dienen voor alleen b of c . Uitzondering hierop is reeds aangelegde WIS systemen, daarvoor mag wel de in 12.3.1 onder c genoemde monitoring als aanvulling los aangevraagd worden.
Artikel 14.3.3 Aanvraag
Lid 4.
De aanleg van WIS raakt 3 overheden. In het voorbereidingstraject moet het plan afgestemd worden met de provincie, maar ook met de gemeenten, denk hierbij aan bestemmingsplan en vergunningen, om knelpunten bij de uitvoering te voorkomen. Omdat het plan invloed heeft op het watersysteem is overleg met het waterschap vereist.
Artikel 14.3.8 Subsidiabele kosten
De aanleg van AWIS en PWIS is primair gericht op het tegengaan van bodemdaling en de beperking van CO2-emissie. De investering draagt bij aan het halen van de klimaatdoelstellingen zoals vastgelegd in het Klimaatakkoord 2019. Het betreft een niet-productieve investering omdat de grondeigenaar niet of nauwelijks voordeel heeft van de aanleg Uitgaven voor niet-productieve investering omvatten de volgende kosten:
Planvorming en aanleg
De subsidie voorziet in de aanleg van een werkend waterinfiltratiesysteem of het aanpassen van PWIS naar AWIS en wat hiervoor aan planvorming nodig is. Efficiëntie in aanleg- en beheerkosten zijn hierbij belangrijke criteria. Voor planvorming en aanleg kunnen separate aanvragen worden ingediend. Bij de keuze van de gebruiker voor AWIS maken de kosten voor de aanleg van een elektrische pomp deel uit van subsidiabele kosten. Hierbij gaat de voorkeur uit naar elektrische pomp op zon of windenergie.
Voor de aanleg van WIS kan een aanvraag worden ingediend voor de totale projectkosten.
Projectkosten
Onder projectkosten worden verstaan de kosten verbonden aan het vervullen van de randvoorwaarden zodat het project daadwerkelijk uitgevoerd kan worden. Denk aan kosten voor begeleiding van de uitvoering, administratie en verantwoording van het project (inclusief kosten accountantsverklaring). Hierbij wordt uitgegaan van maximaal 16% van de projectsom conform de Beleidsregel projectsubsidies. Een hoger bedrag aan proceskosten moet expliciet vooraf aantoonbaar worden onderbouwd
Bij projecten zijn de kosten voor inzet van eigen personeel beperkt subsidiabel. Voor meer informatie zie artikel 4.8 van de AsvpU.
Niet subsidiabele kosten
Naar de kosten voor dagelijks beheer en onderhoud, energieverbruik en storingsgevoeligheid van een WIS is nog weinig onderzoek gedaan. Zodra er landelijke kengetallen beschikbaar zijn vindt een heroverweging plaats of deze kosten als subsidiabele kosten in deze regeling worden opgenomen.
Verhoging van het oppervlakte waterpeil vormt bij voorkeur in combinatie met een WIS een bewezen maatregel om bodemdaling en CO2-emissie tegen te gaan. De verhoging van het oppervlakte waterpeil kan leiden tot ingrepen/aanpassingen aan het watersysteem en de daaraan gekoppelde kosten voor het waterschap en de grondeigenaar. Vooralsnog vallen de kosten als gevolg van peilverhoging niet binnen de scope van deze regeling.
De kosten voor het verkrijgen van een KIWA-certificering zijn niet subsidiabel.
Bij subsidieverlening kunnen subsidie gebonden verplichtingen worden opgelegd, te denken valt aan:
•
Het opleveren van een kaart met daarop aangegeven de percelen waarop waterinfiltratiesystemen zijn aangelegd, per perceel de gehanteerde drainafstand is, de gehanteerde draindiepte en het type WIS.
•
Dat de omgang met de waterinfiltratiesystemen door gebruikers moet bevorderd worden.
•
Dat de aanvrager is verplicht om na aanleg te organiseren dat de WIS wordt onderhouden.
•
Dat desgewenst de uitkomsten van de monitoring (uit 4.1.e) aan de provincie worden verstrekt.
•
Over communicatie uitingen die betrekking hebben op het project. Het opnemen van het logo van de Provincie Utrecht in alle communicatie uitingen over het project waar subsidie voor is ontvangen is verplicht.
Deze afspraken worden vastgelegd in de toekenningsbeschikking.
Hoofdstuk 15 Wolfwerende rasters
Algemene toelichting
Het is voor een houder van aangewezen hoefdieren (zie begripsbepalingen) mogelijk subsidie aan te vragen voor meerdere vaste en mobiele wolfwerende afrasteringen met bijbehorende oprolsystemen als voldaan wordt aan de gestelde voorwaarden tot een maximumbedrag van € 20.000,-- per hoefdierhouder.
Er mag gedurende de looptijd van dit hoofdstuk per diersoort eenmaal subsidie worden aangevraagd. Heeft een houder voor de bescherming van schapen en geiten reeds een subsidie ontvangen dan kan hij nogmaals aanvragen als hij ook nog andere aangewezen hoefdieren heeft tot het maximale bedrag van in totaal € 20.000,-.
Subsidie wordt gebaseerd op het werkelijke aantal aangewezen hoefdiersoorten in het gebied waarvoor maatregelen worden getroffen, maar niet meer dan het aantal gehouden dieren voor 26 mei 2023.
Het aantal dieren wordt bepaald door het gemiddelde te nemen van de aantallen schapen en/of geiten op de stallijsten van het Identificatie & Registratie systeem (I&R Dieren) van de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO) op 4 peildata. Peildata voor het leefgebied wolf in Utrecht zijn: 1 augustus 2022, 1 november 2022, 1 februari 2023 en 1 mei 2023.
Iedere Nederlandse schapen- geiten-, paarden-, pony-, ezel-, rundvee- en/of varkenshouder moet een Uniek Bedrijfsnummer (UBN) hebben en in het Identificatie- en Registratiesysteem (I&R) van dieren geregistreerd staan. Dit systeem wordt in deze regeling gebruikt om te bepalen hoeveel dieren een aanvrager in de periode voor de subsidieaanvraag in zijn bezit had. RVO beheert dit systeem. Voor alpaca’s geldt nog niet dat zij geregistreerd moeten zijn bij I&R. Wel dienen alpacahouders een administratie bij te houden van het aantal dieren dat ze bezitten.
De normering voor wolfwerende rasters is voor alle dieren gelijk aangezien het er om gaat om de wolf buiten het weiland te houden. In de Faunaschade Preventiekit, module wolven zoals gepubliceerd door BIJ12 staan eisen opgenomen waaraan het raster moet voldoen. Zie Externe link:bij12.nl.
De toepasbaarheid van wolfwerende rasters kan verschillen voor de verschillende hoefdiersoorten. Bij paardachtigen is het belangrijk dat de dieren niet met hun benen bij de onderste draden kunnen komen. Daar zijn verschillende mogelijkheden voor door aan de binnen- of buitenzijde van het raster de stroomdraad op afstandhouders te plaatsen.
Artikelsgewijze toelichting
Artikel 15.3 aanvraag
Een aanvraag mag worden ingediend voor kosten die vanaf 26 mei 2023 zijn gemaakt. De datum van 26 mei 2023 is als peildatum gekozen omdat op die datum de aanwezigheid van de wolf in de provincie Utrecht is vastgesteld doormiddel van DNA-onderzoek.
In de situatie waarin de aanvraag wordt gedaan voor de aanschaf van de wolfwerende rasters moet een factuur en het bewijs van betaling door de subsidie ontvanger gedurende 5 jaar in zijn administratie worden bewaard overeenkomstig artikel 6.2 AsvpU.
Artikel 15.4 Weigeringsgronden
Geen subsidie wordt verstrekt voor een wolfwerende afrastering rond een perceel dat enkel als natuur mag worden gebruikt. De natuurbestemming kan blijken uit bijvoorbeeld het omgevingsplan, een buitenplanse omgevingsplanactiviteit (BOPA), een op het perceel gevestigde kwalitatieve verplichting of een subsidie op grond van de ‘subsidieregeling kwaliteitsimpuls natuur en landschap provincie Utrecht’ voor de afwaardering van de grond. Een uitzondering geldt voor een verplaatsbare wolfwerende afrastering, bestemd voor gebruik op percelen van terreinbeherende organisaties. Een dergelijke tijdelijke afrastering wordt gebruikt in het belang van de natuur, bijvoorbeeld ter bescherming van een schaapskudde die wordt ingezet om een natuurterrein open te houden of te verschralen.
Artikel 15.9 Staatssteun
De ondernemer die actief is in de landbouwsector, moet een De-minimisverklaring overleggen bij zijn aanvraag, waaruit blijkt dat hij nog niet het maximum aan De-minimissteun heeft ontvangen.
Subsidie voor de aanschaf van wolfwerende rasters aan hobbymatige hoefdierhouders wordt niet gezien als staatssteun. Een houder van hobbymatig gehouden hoefdieren hoeft daarom geen De-minimisverklaring te overleggen bij zijn aanvraag.
Hoofdstuk 16 Leefbaarheid in het landelijk gebied en kleine kernen
Algemene toelichting
De provincie Utrecht wil in het landelijk gebied en kernen tot 10.000 inwoners de leefbaarheid op peil houden.
Leefbaarheid gaat over de vraag of een buurt, wijk, dorp of ander gebied aantrekkelijk en/of geschikt is om te wonen of werken. Sociale cohesie draagt bij aan de leefbaarheid. Sociale cohesie is de mate van verbondenheid en solidariteit binnen groepen en gemeenschappen.
Artikelsgewijze toelichting
Artikel 16.1 Subsidiecriteria
Subsidie is mogelijk voor investeringen in een bestaande fysieke locatie die publiek toegankelijk is en die bijdraagt aan de sociale cohesie. Het gaat dus niet om het bouwen/inrichten van nieuwe voorzieningen. Verder is van belang dat de locatie voor iedereen beschikbaar is en dus niet alleen voor b.v. leden van een vereniging. Voorbeelden zijn het opknappen van een dorpshuis, multifunctioneel centrum, ontmoetingsplaats voor jongeren of een openbare speel- of sportvoorziening.
Ook is subsidie mogelijk voor activiteiten die bijdragen aan de sociale cohesie en voor het versterken van organisaties die die activiteiten organiseren. Hierbij kan gedacht worden aan b.v. het inhuren van een teamcoach of mediator of het professionaliseren van de organisatie.
Artikel 16.7 Subsidiabele kosten
Vrijwilligersuren mogen als subsidiabele kosten opgenomen worden in de begroting. Voor de actuele tarieven wordt verwezen naar het overzicht Vaste uurtarieven op de provinciale website: Vaste uurtarieven per functiegroep 2025. Deze tellen dus mee in het bepalen van het totaal aan subsidiabele kosten. Het doet hierbij niet ter zake of er een vrijwilligersvergoeding wordt gegeven aan de vrijwilligers. De hoogte van de subsidie wordt beperkt tot de werkelijke kosten die tot een uitgaande kasstroom leiden.
ArtikelII
De Uitvoeringsverordening subsidie Biodiversiteit provincie Utrecht wordt als volgt gewijzigd:
A.
Paragraaf 1 en 3 en bijlage 1 komen te vervallen.
B.
De toelichting wordt als volgt gewijzigd:
1.
de tekst onder “Paragraaf 1 Biodiversiteit en leefgebieden bedreigde soorten” en “Paragraaf 3 Bestrijding en beheersing invasieve exoten” komt te vervallen.
2.
de tekst onder Artikelsgewijs onder “Paragraaf 1 Biodiversiteit en leefgebieden bedreigde soorten” en “Paragraaf 3 Bestrijding en beheersing invasieve exoten” komt te vervallen.
ArtikelIII Inwerkingtreding
1.
Dit besluit treedt in werking op 1 februari 2025.
2.
Als het provinciaal blad waarin dit besluit wordt geplaatst, wordt uitgegeven na 31 januari 2025, treedt dit besluit in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van het provinciaal blad waarin het wordt geplaatst, en werkt dit besluit terug tot en met 1 februari 2025.
Aldus vastgesteld in de vergadering van Gedeputeerde Staten van Utrecht van 21 januari 2025.
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.