Wijziging Regeling Europese Landbouwsubsidies 2023-2027 Overijssel

Gedeputeerde Staten van Overijssel,

 

BESLUITEN

 

De Regeling Europese Landbouwsubsidies 2023-2027 Overijssel als volgt te wijzigen.

 

Paragraaf 6 Samenwerking integrale gebiedsontwikkeling wordt volledig vervangen door onderstaande tekst:

 

Paragraaf 6a Samenwerking integrale gebiedsontwikkeling - Voorbereiding

 

Algemeen

Deze interventie dient ervoor agrariërs en andere gebiedspartners uit te nodigen en te faciliteren met elkaar een gebiedsanalyse uit te voeren, met als doel het opstellen van een plan van aanpak voor integrale gebiedsontwikkeling. Dit plan van aanpak beschrijft welke acties de partijen in het gebied willen realiseren die bijdragen aan de doelen klimaat, water of biodiversiteit, maar ook hoe deze bijdragen aan de opgaven zoals nitraat en stikstof. De verwachting is dat door de partners in het gebied zelf aan het roer te zetten in de versterking van hun gebied op de doelen klimaat, water en biodiversiteit, sneller verbetering in het gebied wordt gerealiseerd dan wanneer individuele gebiedspartners afzonderlijk acties aanvragen en uitvoeren, of wanneer van bovenaf regels worden opgelegd. Door deze aanpak worden agrarisch ondernemers en andere gebiedspartijen uitgedaagd om de kansen in hun gebied echt in kaart te brengen en vervolgens gezamenlijk acties te bedenken en uit te voeren om het gebied te versterken.

 

Een samenwerkingsverband of samenwerkingsverband in oprichting in een afgebakend gebied kan van deze provinciale GLB-interventie gebruik maken, aan te vragen door een initiatiefnemer. Met als partijen in elk geval landbouwers, maar voor de hand liggen voorts overheden als provincie, gemeente en Waterschap, natuur- en landschapsorganisaties en andere organisaties en personen.

 

Artikel 2.6a.1 Subsidiabele activiteit

  • 1.

    Subsidie kan worden verstrekt voor het voorbereiden en oprichten van een samenwerkingsverband, het formuleren van een gebiedsopgave en de uitwerking daarvan in een integraal gebiedsplan;

  • 2.

    Subsidie wordt uitsluitend verstrekt als het project betrekking heeft op ten minste één van de volgende doelen:

    • a.

      bijdragen aan de beperking van en aanpassing aan de klimaatverandering, onder meer door de uitstoot van broeikasgassen te verminderen, de koolstofvastlegging te verbeteren of duurzame energie te bevorderen;

    • b.

      bevorderen van de duurzame ontwikkeling of het efficiënte beheer van natuurlijke hulpbronnen zoals water, bodem en lucht, onder meer door de afhankelijkheid van chemische middelen te verkleinen;

    • c.

      bijdragen aan het tot staan brengen en ombuigen van biodiversiteitsverlies, tot versterking van ecosysteemdiensten en de instandhouding van habitats en landschappen;

Toelichting

Subsidie kan worden aangevraagd voor het oprichten van het nieuwe samenwerkingsverband, het (laten) opstellen van een gebiedsplan en de voorbereiding voor het realiseren van het plan. Dit betekent dat na afloop van de activiteit aangetoond moet worden dat er een samenwerkingsverband is opgericht én een plan is opgesteld. De aanvraag kan worden gedaan door een initiatiefnemer namens het beoogde samenwerkingsverband voor het gebied.

 

Specifieke GLB-doelstellingen

De volgende specifieke GLB-doelstellingen staan centraal in deze paragraaf:

  • a.

    Klimaat (SO4): Lagere broeikasgasemissies en grotere koolstofvastlegging; Lagere ecologische, economische schade en waterkwantiteit (klimaatadaptatie);

  • b.

    Natuurlijke hulpbronnen (SO5): Betere chemische en biologische waterkwaliteit; Landbouwbodems (bodemkwaliteit): naar een sterkere natuurlijke weerbaarheid en waterleverend vermogen van de bodem; Betere luchtkwaliteit (terugdringen emissies van stikstof, geurstoffen en fijnstof);

  • c.

    Biodiversiteit en cultuurhistorisch landschap (SO6): Meer en herstel biodiversiteit (soorten en habitatten en daarmee ook landschappen) in landbouwgebieden, door middel van verandering in bedrijfsvoering; Landbouw zo ingericht dat ecosysteemdiensten (producerende en regulerende) geleverd kunnen worden; Instandhouding en herstel van (cultuur)landschappen.

Artikel 2.6a.2 Integraal gebiedsplan

Een integraal gebiedsplan zoals bedoeld in artikel 2.6a.1, bestaat uit minimaal één van de volgende maatregelen:

  • a.

    investeringen als bedoeld in artikel 2.2.2; productieve investeringen groen- blauw of dierenwelzijn die bijdragen aan minimaal één van de volgende doelen

    • i.

      matiging van en aanpassing aan klimaatverandering of bevorderen van duurzame energie;

    • ii.

      bevorderen van duurzame ontwikkeling of efficiënt beheer van natuurlijke hulpbronnen;

    • iii.

      het tot staan brengen en ombuigen van biodiversiteitsverlies, versterking van ecosysteemdiensten of instandhouding van habitats of landschappen;

    • iv.

      verbetering van dierenwelzijn

  • b.

    investeringen als bedoeld in artikel 2.3.1; niet-productieve investeringen op landbouwbedrijven die bijdragen aan minimaal één van de volgende doelen:

    • i.

      matiging van en aanpassing aan klimaatverandering of bevorderen van duurzame energie;

    • ii.

      bevorderen van duurzame ontwikkeling of efficiënt beheer van natuurlijke hulpbronnen;

    • iii.

      het tot staan brengen en ombuigen van biodiversiteitsverlies, versterking van ecosysteemdiensten of instandhouding van habitats of landschappen;

  • c.

    investeringen als bedoeld in artikel 2.4.1;

  • d.

    bijeenkomsten voor kennisoverdracht als bedoeld in artikel 2.10.1, eerste lid, onder a;

  • e.

    voorbereiding en uitvoering van ruilverkaveling;

  • f.

    ontwikkelen of beproeven van innovaties als bedoeld in artikel 2.5.2 dienend aan de doelen van het gebiedsplan, of

  • g.

    draagvlakontwikkeling of samenwerkingsactiviteiten.

Toelichting

Belangrijk is dat in gebiedsplannen de gebiedskoers zich integraal richt op de Europese doelen voor klimaat, water en bodem en biodiversiteit natuur, verduurzaming van de landbouw en aansluit bij het beleid van provincie, waterschap en gemeenten, rekening houdend met de richtlijnen voor het landelijk gebied, zoals beschreven in bijvoorbeeld in het Provinciaal Programma Landelijk Gebied. Daarom kunnen lokale overheden zoals gemeente en/of waterschap direct betrokken zijn bij de gebiedskoers, de doelen van het gebiedsplan en mogelijk zelf partner zijn in het samenwerkingsverband in het specifieke gebied.

 

Het integrale gebiedsplan hoeft zich ook niet te beperken tot het GLB. Voorstelbaar is dat er een groter gebiedsplan is waarbij het GLB-aandeel één van de onderdelen is in de instrumentenkoffer en in de dekking van de kosten. Plannen die provincies, waterschappen, gemeenten, boerenorganisaties hebben buiten het GLB gebruikmakend van andere regelingen en financieringsbronnen zoals omgevingsplannen, NPLG, DAW kunnen in samenhang met het GLB worden ingezet. Stapeling van subsidie of “paraplu financiering” behoort tot de mogelijkheden zolang er niet twee keer of vaker subsidie wordt verstrekt voor dezelfde activiteit. Zorgvuldigheid is hierbij van belang.

 

In een integraal gebiedsplan kunnen verschillende acties worden opgenomen:

  • a.

    Productieve investeringen in landbouwbedrijven voor klimaat, bodem, water, lucht en biodiversiteit (investeringen als bedoeld in artikel 2.2.2);

  • b.

    Inrichtingsmaatregelen op landbouwbedrijven (investeringen als bedoeld in artikel 2.3.1);

  • c.

    Inrichtingsmaatregelen buiten landbouwbedrijven (investeringen als bedoeld in artikel 2.4.1);

  • d.

    Bijeenkomsten voor kennisdeling, bewustwording en draagvlakontwikkeling;

  • e.

    Voorbereiding en uitvoering van ruilverkaveling;

  • f.

    Ontwikkelen of beproeven van innovaties dienend aan de doelen van het gebiedsplan.

De hierboven beschreven acties zijn limitatief, maar niet allemaal verplicht. Afhankelijk van de analyse die wordt uitgevoerd van het gebied, en de uitdaging die door het samenwerkingsverband wordt geformuleerd, kunnen de best passende acties worden opgenomen in het plan.

 

Artikel 2.6a.3 Aanvrager

Subsidie als bedoeld in artikel 2.6a.1 kan worden verstrekt aan de initiatiefnemer van een samenwerkingsverband in oprichting.

 

Toelichting

De subsidie voor het voorbereiden en oprichten van een samenwerkingsverband, het formuleren van een gebiedsopgave en de uitwerking daarvan in een integraal gebiedsplan kan aangevraagd worden door de initiatiefnemer van het integraal gebiedsplan.

 

Initiatiefnemers kunnen zijn:

  • -

    landbouwers,

  • -

    grondeigenaren,

  • -

    grondgebruikers,

  • -

    landbouworganisaties,

  • -

    natuur- en landschapsorganisaties,

  • -

    provincies,

  • -

    waterschappen,

  • -

    gemeenten, en

  • -

    overige natuurlijke- of rechtspersonen

Artikel 2.6a.4 Samenwerkingsverband

  • 1.

    Een samenwerkingsverband als bedoeld in artikel 2.6a.3 bestaat tenminste uit twee actoren waarvan tenminste één landbouwer.

  • 2.

    Indien bijeenkomsten voor kennisoverdracht onderdeel uitmaken van het gebiedsplan, bestaat het samenwerkingsverband in aanvulling op het eerste lid ook uit tenminste één kennisaanbieder als bedoeld in artikel 2.10.2.

Toelichting

Aan een samenwerkingsverband moet minimaal één landbouwer deelnemen.

 

In een openstellingsbesluit kunnen nadere voorwaarden aan het samenwerkingsverband worden verbonden. De nadere voorwaarden kunnen betrekking hebben op het aantal deelnemende partijen, maar ook op het type deelnemende partij. In een openstellingsbesluit kan bijvoorbeeld worden bepaald dat naast een landbouwer ook een terrein beherende organisatie moet deelnemen.

 

Artikel 2.6a.5 Aanvraagvereisten

Onverminderd het bepaalde in artikel 1.6 bevat een aanvraag om subsidie als bedoeld in artikel 2.6a.1:

  • a.

    een korte beschrijving van het beoogde gebied, de uitdagingen waar het gebied voor staat en een visie voor de beoogde bijdrage aan de doelen op het gebied van klimaat, water, bodem, lucht of biodiversiteit;

  • b.

    een korte beschrijving van de organisatiestructuur van het beoogde samenwerkingsverband waaronder de rollen en verantwoordelijkheden van de verschillende partners om tot een integraal gebiedsplan te komen;

  • c.

    een beschrijving welke mogelijke tegenstrijdige effecten die bij de uitvoering van het integrale gebiedsplan zouden kunnen optreden en welke beheermaatregelen worden genomen om deze effecten te voorkomen;

  • d.

    een uitwerking van de beoogde activiteiten voor kennisverspreiding met gebruik van de hiertoe geëigende netwerken, waaronder het nationale en Europese EIP-netwerk als bedoeld in artikel 127 van verordening 2021/2115.

Toelichting

Organisatiestructuur

Er dient een korte beschrijving van de organisatiestructuur te zijn opgenomen, op basis waarvan de adviescommissie onder meer toetst of het toekomstige samenwerkingsverband voldoende kans heeft om effectief uitvoering te geven aan het gebiedsplan.

 

Samenwerkingsovereenkomst

In de op te stellen samenwerkingsovereenkomst kan onder andere de rolverdeling en juridische verantwoordelijkheden tussen de gebiedspartners vastgelegd worden. Ook wordt beschreven welke gebiedspartner namens alle partijen zal optreden als aanvrager (penvoerder). De penvoerder treedt op als contactorganisatie richting de subsidieverstrekker en de bevoegde controleautoriteiten. Daarnaast kan beschreven worden hoe het toekomstige samenwerkingsverband georganiseerd wordt: komt er een voorzitter, een projectleider, hoe wordt de ondersteuning voorzien, etc. Zijn er al potentiële samenwerkingspartners en hoe worden alle partijen met een belang in het gebied betrokken?

 

Een beschrijving van de afbakening, analyse en uitdagingen van het gebied

Een beschrijving van het beoogde gebied is onderdeel van de aanvraag, met daarnaast een beschrijving van de uit te voeren analyse en benoeming van de uitdagingen van het gebied. Ook kan worden opgenomen wat de meerwaarde is van een integrale gebiedsaanpak t.o.v. losstaande projecten.

 

Artikel 2.6a.6 Weigeringsgronden

Onverminderd artikel 1.5 wordt subsidie voor activiteiten als bedoeld in artikel 2.6a.1 geweigerd indien de aanvraag wordt gedaan door een reeds bestaand samenwerkingsverband.

 

Toelichting

Subsidie voor de voorbereidingsfase (het oprichten van nieuwe samenwerkingsverbanden en het laten opstellen van het gebiedsplan) wordt alleen verleend voor nieuwe samenwerkingsverbanden. Wordt de aanvraag ingediend door een al bestaande samenwerking(sverband) dan wordt de subsidie geweigerd.

 

Artikel 2.6a.7 Berekening subsidiabele kosten

Subsidiabele kosten, als bedoeld in artikel 1.8, worden conform artikel 1.9 lid 1 onder a, berekend op basis van artikel 1.9a.

 

Artikel 2.6a.8 Hoogte subsidie

  • 1.

    De subsidie voor activiteiten als bedoeld in artikel 2.6a.1 bedraagt 100% van de subsidiabele kosten tot een maximum van € 40.000,-.

  • 2.

    In overeenstemming met artikel 1.7 zijn de regels inzake een subsidie als bedoeld in het eerste lid, onder b, van toepassing op een subsidie als bedoeld in het eerste lid, onder a.

Toelichting

De totaal bedrag financiering voor de voorbereidende activiteiten betreft een bedrag van maximaal €40.000 euro dat wordt toegekend aan initiatiefnemers die voldoen aan de subsidiecriteria. De subsidie is bedoeld voor alle kosten t.b.v. het opstellen (of updaten) van het gebiedsplan, het mobiliseren van de partijen uit het gebied en het samenstellen (of actualiseren) van een samenwerkingsverband die de uitvoering van het plan in de 2e fase op zich kan nemen. Het gaat dan vooral om kosten voor het organiseren van bijeenkomsten, studies, adviseurs, communicatie, personeelskosten. Uitgesloten zijn kosten voor uitvoering van het plan.

 

De prestatie is een gebiedsplan, een uitwerking van het beoogde samenwerkingsverband en een begroting van het beoogde project. Achteraf vindt er geen controle op de werkelijk gemaakte kosten plaats, alleen de gerealiseerde prestatie (een samenwerkingsverband en een gebiedsplan zijn gerealiseerd) dient te worden aangetoond.

 

Artikel 2.6a.9 Selectiecriteria

  • 1.

    Aanvragen die voor subsidie als bedoeld in artikel 2.6a.1 in aanmerking komen, worden door een adviescommissie als bedoeld in artikel 1.13 geselecteerd en gerangschikt op basis van de volgende selectiecriteria:

    • a.

      mate waarin de aanvrager in staat is een gebiedsplan op te stellen in relatie tot de opgave van het gebied;

    • b.

      mate waarin de aanvrager in staat is het samenwerkingsverband te organiseren;

    • c.

      de voorgenomen organisatie en samenstelling van het samenwerkingsverband;

    • d.

      de haalbaarheid van de activiteiten;

  • 2.

    Aan ieder selectiecriterium, zoals genoemd in lid 1, wordt door de adviescommissie een score van 0 tot 5 punten toegekend. Per criterium wordt daarna de volgende weging toegepast:

    • a.

      mate waarin de aanvrager in staat is een gebiedsplan op te stellen in relatie tot de opgave van het gebied met een weging van 3;

    • b.

      mate waarin de aanvrager in staat is het samenwerkingsverband te organiseren met een weging van 1;

    • c.

      de voorgenomen organisatie en samenstelling van het samenwerkingsverband met een weging van 1;

    • d.

      de haalbaarheid van de activiteiten met een weging van 3.

  • 3.

    Aanvragen met een score van 24 punten of hoger komen voor subsidie in aanmerking.

Toelichting

Aanvragen worden beoordeeld op basis van de beschrijving in artikel 1.12, lid 3. Dat houdt in dat aanvragen op basis van de selectiecriteria worden beoordeeld door de adviescommissie. Per criterium worden 0-5 punten toegekend, waarna de weging wordt toegepast en de totaalscore wordt bepaald. Alleen projecten met een score van 24 of meer komen voor subsidie in aanmerking.

 

De aanvraag richt zich op activiteiten in het kader van het voorbereiden en oprichten van een samenwerkingsverband, het formuleren van een gebiedsopgave en de uitwerking daarvan in een integraal gebiedsplan (Artikel 2.6a.1, lid 1)

 

Aanvragen worden beoordeeld op basis van de volgende selectiecriteria:

 

a. De mate waarin de aanvrager in staat is een gebiedsplan op te stellen in relatie tot de opgave van het gebied

 

Hierbij wordt gekeken naar de mate waarin de aanvrager een gebiedsplan weet op te stellen in relatie tot de opgave van het gebied. Er zijn een aantal aspecten die daarvoor van belang zijn:

  • 1.

    Er wordt een goede omschrijving van het beoogde gebied en de uitdagingen in het gebied gegeven;

  • 2.

    Een goede omschrijving hoe de opgave in het gebied verder in kaart kan worden gebracht;

  • 3.

    Er wordt een goede omschrijving van de visie op de beoogde bijdrage aan de doelen op het gebied van klimaat, water, bodem, lucht of biodiversiteit gegeven;

  • 4.

    Er wordt een goede omschrijving van de in hierboven bij 3 omschreven visie gegeven en tevens omschreven hoe deze aansluit bij het lokaal-regionale beleid voor het landelijk gebied;

  • 5.

    Er wordt aangetoond dat de aanvrager over voldoende geschikte kennis en ervaring beschikt om een gebiedsplan op te stellen.

De punten worden als volgt toegekend:

0 punten als er sprake is van geen van de hierboven genoemde aspecten in relatie tot de opgave van het gebied.

1 punt wanneer sprake is van een van de hierboven genoemde aspecten in relatie tot de gebiedsopgave.

2 punten wanneer sprake is van twee van de hierboven genoemde aspecten in relatie tot de gebiedsopgave.

3 punten wanneer sprake is van drie van de hierboven genoemde aspecten in relatie tot de gebiedsopgave.

4 punten wanneer sprake is van vier van de hierboven genoemde aspecten in relatie tot de gebiedsopgave.

5 punten wanneer sprake is van vijf van de hierboven genoemde aspecten in relatie tot de gebiedsopgave.

 

b. De mate waarin de aanvrager in staat is het samenwerkingsverband te organiseren

 

Hierbij wordt gekeken naar de mate waarin de aanvrager in staat is het beoogde samenwerkingsverband bij elkaar te brengen. Er zijn een aantal aspecten die daarvoor van belang zijn:

  • 1.

    Een goede omschrijving hoe de aanvrager een potentieel samenwerkingsverband bijeen weet te brengen

  • 2.

    Een goede omschrijving van de wijze waarop het gebied betrokken wordt bij de samenwerking en het gebiedsplan.

  • 3.

    Een goede omschrijving van de verantwoordelijkheden van de beoogde aanvrager en beoogd penvoerder ten opzichte van de andere beoogde samenwerkingspartners (structuur);

  • 4.

    Een goede omschrijving van hoe verschillende belangen in het samenwerkingsverband kunnen worden geborgd en welke communicatielijnen daarin worden gehanteerd.

  • 5.

    De aantoonbaarheid van voldoende geschikte kennis en ervaring van de aanvrager.

De punten worden als volgt toegekend:

0 punten wanneer sprake is van geen van de hierboven genoemde aspecten in relatie tot het organiseren van het samenwerkingsverband.

1 punt wanneer sprake is van een van de hierboven genoemde aspecten in relatie tot het organiseren van het samenwerkingsverband.

2 punten wanneer sprake is van twee van de hierboven genoemde aspecten in relatie tot het organiseren van het samenwerkingsverband.

3 punten wanneer sprake is van drie van de hierboven genoemde aspecten in relatie tot het organiseren van het samenwerkingsverband.

4 punten wanneer sprake is van vier van de hierboven genoemde aspecten in relatie tot het organiseren van het samenwerkingsverband.

5 punten wanneer sprake is van vijf van de hierboven genoemde aspecten in relatie tot het organiseren van het samenwerkingsverband.

 

c. De voorgenomen organisatie en samenstelling van het samenwerkingsverband

 

Hierbij wordt gekeken welke partijen in het beoogde samenwerkingsverband voor de uitvoering van het gebiedsplan betrokken zijn. Hoe meer variatie en hoe meer partners, hoe hoger op de kwaliteit van de samenstelling van het samenwerkingsverband gescoord kan worden. Van elke beoogde partner in het samenwerkingsverband moet kernachtig een duidelijke toegevoegde waarde beschreven worden voor de uitvoering van het op te stellen gebiedsplan. Het beoogde samenwerkingsverband wordt bepaald door de betrokkenheid van de volgende partners:

 

  • 1.

    landbouwers,

  • 2.

    overheden,

  • 3.

    agrarische collectieven,

  • 4.

    andere grondeigenaren,

  • 5.

    terrein beherende organisaties,

  • 6.

    ketenpartners

  • 7.

    andere partijen.

De punten worden als volgt toegekend:

0 punten als geen inzicht wordt gegeven over de wijze van organisatie en samenstelling van het samenwerkingsverband rondom het uit te voeren gebiedsplan.

1 punt als duidelijk wordt omschreven waaruit het beoogde samenwerkingsverband bestaat en hoe de voorgenomen organisatie eruit komt te zien. Het samenwerkingsverband bestaat enkel uit landbouwers.

2 punten als duidelijk wordt omschreven waaruit het beoogde samenwerkingsverband bestaat en hoe de voorgenomen organisatie eruit komt te zien. Het beoogde samenwerkingsverband bestaat naast één landbouwer ook uit twee verschillende van de hierboven genoemde partners.

3 punten als duidelijk wordt omschreven waaruit het beoogde samenwerkingsverband bestaat en hoe de voorgenomen organisatie eruit komt te zien. Het beoogde samenwerkingsverband bestaat naast één of meer landbouwers ook uit drie verschillende van de hierboven genoemde partners.

4 punten als duidelijk wordt omschreven waaruit het beoogde samenwerkingsverband bestaat en hoe de voorgenomen organisatie eruit komt te zien. Het beoogde samenwerkingsverband bestaat naast één of meer landbouwers ook uit vier verschillende van de hierboven genoemde partners.

5 punten als duidelijk wordt omschreven waaruit het beoogde samenwerkingsverband bestaat en hoe de voorgenomen organisatie eruit komt te zien. Het beoogde samenwerkingsverband bestaat naast één of meer landbouwers ook uit vijf verschillende van de hierboven genoemde partners.

 

d. De haalbaarheid van de activiteiten

 

Hierbij wordt gekeken of het gebiedsplan en voorgestelde activiteiten haalbaar is in de beoogde tijdsplanning, gelet op de ambities, de beoogde expertise in het samenwerkingsverband. En of er rekening wordt gehouden met eventueel benodigde vergunningen. Past alles in de ruimtelijke ordening van het gebied? Is geïnventariseerd welke tegenwerkende effecten mogelijk kunnen optreden en welke maatregelen genomen kunnen worden om deze effecten te voorkomen?

 

De punten worden als volgt toegekend:

0 punten als de haalbaarheid zeer gering is. Er is geen vertrouwen dat de voorziene activiteiten kunnen worden uitgevoerd.

1 punt als de haalbaarheid gering is. Er is weinig tot geen vertrouwen dat de voorziene activiteiten kunnen worden uitgevoerd.

2 punten als de haalbaarheid matig is. Om de activiteit te kunnen uitvoeren, moet nog aan een aantal voorwaarden (bijvoorbeeld juridische uitvoerbaarheid van gewenste activiteiten) worden voldaan, waarbij het nog onzeker is of aan deze voorwaarden voldaan kan worden.

3 punten als de haalbaarheid voldoende is. De voorziene activiteiten kunnen realistisch worden uitgevoerd, de risico’s rondom een voorbereiding van het gebiedsplan zijn inzichtelijk gemaakt (bijvoorbeeld technische risico’s in de vorm van onvoorziene extra werkzaamheden, of organisatorische risico’s in de vorm van belangenconflicten), maar nog niet concreet beheersbaar gemaakt.

4 punten als de haalbaarheid goed is. De voorziene activiteiten kunnen worden uitgevoerd, de risico’s en uitdagingen in de voorbereiding van het gebiedsplan zijn benoemd en beheersbaar gemaakt.

5 punten als de haalbaarheid zeer goed is. De voorziene activiteiten kunnen worden uitgevoerd, ook als gedurende de voorbereiding draagvlak moeizaam te organiseren valt.

 

Artikel 2.6a.10 Verplichting

Activiteiten waarvoor subsidie is verleend, dienen uiterlijk 12 maanden na verlening van de subsidie te zijn afgerond.

 

Artikel 2.6a.11 Voorschot

Ambtshalve wordt een voorschot van 50% van de verleende subsidie verstrekt op basis van artikel 1.17 van de Regeling Europese Landbouwsubsidies Overijssel.

 

Artikel 2.6a.12 Verantwoording bij vaststelling

Onder verwijzing naar artikel 2.6a.9 onder lid 2 vindt verantwoording bij vaststelling plaats conform artikel 1.20.

 

Dit besluit treedt in werking 1 dag na publicatie van dit provinciaal blad.

Gedeputeerde Staten voornoemd.

Naar boven