Provinciaal blad van Noord-Brabant
| Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek | Datum ondertekening |
|---|---|---|---|---|
| Noord-Brabant | Provinciaal blad 2025, 11810 | ruimtelijk plan of omgevingsdocument |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
| Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek | Datum ondertekening |
|---|---|---|---|---|
| Noord-Brabant | Provinciaal blad 2025, 11810 | ruimtelijk plan of omgevingsdocument |
Deze publicatie bevat verschilmarkering t.o.v. eerdere regelingtekst. Tekst en afbeeldingen die worden toegevoegd zijn onderstreept en groen gemarkeerd, of van een groen kader voorzien. Tekst en afbeeldingen die worden verwijderd zijn doorgestreept en rood gemarkeerd, of van een rood kader voorzien.
De publicatie wordt standaard getoond met verschilmarkering. Door te kiezen voor ‘Was’ of ‘Wordt’ kunt u de voormalige of vernieuwde tekst op zichzelf bekijken.
Toon versie van document
Dit document bevat verschilmarkering t.o.v. eerdere regelingtekst.
Tekst en afbeeldingen die worden toegevoegd zijn onderstreept en groen gemarkeerd, of van een groen kader voorzien. Tekst en afbeeldingen die worden verwijderd zijn doorgestreept en rood gemarkeerd, of van een rood kader voorzien.
Gedeputeerde Staten van Noord-Brabant;
Gelet op benodigde technische aanpassingen en het herstellen van enkele omissies;
Besluiten:
Het voorbereidingsbesluit van 20 november 2023 en daarmee de voorbeschermingsregels te wijzigen zoals is aangegeven in 'bijlage A'.
Het voorbereidingsbesluit van 20 november 2023 en daarmee de voorbeschermingsregels te wijzigen zoals is aangegeven in 'bijlage B'.
Het voorbereidingsbesluit van 20 november 2023 en daarmee de voorbeschermingsregels te wijzigen zoals is aangegeven in 'bijlage C'.
Het voorbereidingsbesluit van 20 november 2023 en daarmee de voorbeschermingsregels te wijzigen zoals is aangegeven in 'bijlage D'.
Het voorbereidingsbesluit van 20 november 2023 en daarmee de voorbeschermingsregels te wijzigen zoals is aangegeven in 'bijlage E'.
Het voorbereidingsbesluit van 20 november 2023 en daarmee de voorbeschermingsregels te wijzigen zoals is aangegeven in 'bijlage F'.
Het voorbereidingsbesluit van 20 november 2023 en daarmee de voorbeschermingsregels te wijzigen zoals is aangegeven in 'bijlage G'.
Het voorbereidingsbesluit van 20 november 2023 en daarmee de voorbeschermingsregels te wijzigen zoals is aangegeven in 'bijlage H'.
Het voorbereidingsbesluit van 20 november 2023 en daarmee de voorbeschermingsregels te wijzigen zoals is aangegeven in 'bijlage I'.
Het voorbereidingsbesluit van 20 november 2023 en daarmee de voorbeschermingsregels te wijzigen zoals is aangegeven in 'bijlage J'.
Het voorbereidingsbesluit van 20 november 2023 en daarmee de voorbeschermingsregels te wijzigen zoals is aangegeven in 'bijlage K'.
Het voorbereidingsbesluit van 20 november 2023 en daarmee de voorbeschermingsregels te wijzigen zoals is aangegeven in 'bijlage L'.
Het voorbereidingsbesluit van 20 november 2023 en daarmee de voorbeschermingsregels te wijzigen zoals is aangegeven in 'bijlage M'.
Het voorbereidingsbesluit van 20 november 2023 en daarmee de voorbeschermingsregels te wijzigen zoals is aangegeven in 'bijlage N'.
Het voorbereidingsbesluit van 20 november 2023 en daarmee de voorbeschermingsregels te wijzigen zoals is aangegeven in 'bijlage O'.
Het voorbereidingsbesluit van 20 november 2023 en daarmee de voorbeschermingsregels te wijzigen zoals is aangegeven in 'bijlage P'.
Het voorbereidingsbesluit van 20 november 2023 en daarmee de voorbeschermingsregels te wijzigen zoals is aangegeven in 'bijlage Q'.
Het voorbereidingsbesluit van 20 november 2023 en daarmee de voorbeschermingsregels te wijzigen zoals is aangegeven in 'bijlage R'.
Het voorbereidingsbesluit van 20 november 2023 en daarmee de voorbeschermingsregels te wijzigen zoals is aangegeven in 'bijlage S'.
Het voorbereidingsbesluit van 20 november 2023 en daarmee de voorbeschermingsregels te wijzigen zoals is aangegeven in 'bijlage T'.
Het voorbereidingsbesluit van 20 november 2023 en daarmee de voorbeschermingsregels te wijzigen zoals is aangegeven in 'bijlage U'.
Het voorbereidingsbesluit van 20 november 2023 en daarmee de voorbeschermingsregels te wijzigen zoals is aangegeven in 'bijlage V'.
Het voorbereidingsbesluit van 20 november 2023 en daarmee de voorbeschermingsregels te wijzigen zoals is aangegeven in 'bijlage W'.
Het voorbereidingsbesluit van 20 november 2023 en daarmee de voorbeschermingsregels te wijzigen zoals is aangegeven in 'bijlage X'.
Het voorbereidingsbesluit van 20 november 2023 en daarmee de voorbeschermingsregels te wijzigen zoals is aangegeven in 'bijlage Y'.
Het voorbereidingsbesluit van 20 november 2023 en daarmee de voorbeschermingsregels te wijzigen zoals is aangegeven in 'bijlage Z'.
Het voorbereidingsbesluit van 20 november 2023 en daarmee de voorbeschermingsregels te wijzigen zoals is aangegeven in 'bijlage AA'.
Het voorbereidingsbesluit van 20 november 2023 en daarmee de voorbeschermingsregels te wijzigen zoals is aangegeven in 'bijlage AB'.
Het voorbereidingsbesluit van 20 november 2023 en daarmee de voorbeschermingsregels te wijzigen zoals is aangegeven in 'bijlage AC'.
Het voorbereidingsbesluit van 20 november 2023 en daarmee de voorbeschermingsregels te wijzigen zoals is aangegeven in 'bijlage AD'.
Het voorbereidingsbesluit van 20 november 2023 en daarmee de voorbeschermingsregels te wijzigen zoals is aangegeven in 'bijlage AE'.
Het voorbereidingsbesluit van 20 november 2023 en daarmee de voorbeschermingsregels te wijzigen zoals is aangegeven in 'bijlage AF'.
Het voorbereidingsbesluit van 20 november 2023 en daarmee de voorbeschermingsregels te wijzigen zoals is aangegeven in 'bijlage AG'.
Het voorbereidingsbesluit van 20 november 2023 en daarmee de voorbeschermingsregels te wijzigen zoals is aangegeven in 'bijlage AH'.
Het voorbereidingsbesluit van 20 november 2023 en daarmee de voorbeschermingsregels te wijzigen zoals is aangegeven in 'bijlage AI'.
Het voorbereidingsbesluit van 20 november 2023 en daarmee de voorbeschermingsregels te wijzigen zoals is aangegeven in 'bijlage AJ'.
Het voorbereidingsbesluit van 20 november 2023 en daarmee de voorbeschermingsregels te wijzigen zoals is aangegeven in 'bijlage AK'.
Het voorbereidingsbesluit van 20 november 2023 en daarmee de voorbeschermingsregels te wijzigen zoals is aangegeven in 'bijlage AL'.
Het voorbereidingsbesluit van 20 november 2023 en daarmee de voorbeschermingsregels te wijzigen zoals is aangegeven in 'bijlage AM'.
Het voorbereidingsbesluit van 20 november 2023 en daarmee de voorbeschermingsregels te wijzigen zoals is aangegeven in 'bijlage AN'.
Het voorbereidingsbesluit van 20 november 2023 en daarmee de voorbeschermingsregels te wijzigen zoals is aangegeven in 'bijlage AO'.
Het voorbereidingsbesluit van 20 november 2023 en daarmee de voorbeschermingsregels te wijzigen zoals is aangegeven in 'bijlage AP'.
Het voorbereidingsbesluit van 20 november 2023 en daarmee de voorbeschermingsregels te wijzigen zoals is aangegeven in 'bijlage AQ'.
Het voorbereidingsbesluit van 20 november 2023 en daarmee de voorbeschermingsregels te wijzigen zoals is aangegeven in 'bijlage AR'.
Het voorbereidingsbesluit van 20 november 2023 en daarmee de voorbeschermingsregels te wijzigen zoals is aangegeven in 'bijlage AS'.
Het voorbereidingsbesluit van 20 november 2023 en daarmee de voorbeschermingsregels te wijzigen zoals is aangegeven in 'bijlage AT'.
Het voorbereidingsbesluit van 20 november 2023 en daarmee de voorbeschermingsregels te wijzigen zoals is aangegeven in 'bijlage AU'.
Het voorbereidingsbesluit van 20 november 2023 en daarmee de voorbeschermingsregels te wijzigen zoals is aangegeven in 'bijlage AV'.
Het voorbereidingsbesluit van 20 november 2023 en daarmee de voorbeschermingsregels te wijzigen zoals is aangegeven in 'bijlage AW'.
Het voorbereidingsbesluit van 20 november 2023 en daarmee de voorbeschermingsregels te wijzigen zoals is aangegeven in 'bijlage AX'.
Het voorbereidingsbesluit van 20 november 2023 en daarmee de voorbeschermingsregels te wijzigen zoals is aangegeven 'bijlage AY'.
Het voorbereidingsbesluit van 20 november 2023 en daarmee de voorbeschermingsregels te wijzigen zoals is aangegeven in 'bijlage AZ'.
Het voorbereidingsbesluit van 20 november 2023 en daarmee de voorbeschermingsregels te wijzigen zoals is aangegeven in 'bijlage BA'.
Het voorbereidingsbesluit van 20 november 2023 en daarmee de voorbeschermingsregels te wijzigen zoals is aangegeven in 'bijlage BB'.
Het voorbereidingsbesluit van 20 november 2023 en daarmee de voorbeschermingsregels te wijzigen zoals is aangegeven in 'bijlage BC'.
Het voorbereidingsbesluit van 20 november 2023 en daarmee de voorbeschermingsregels te wijzigen zoals is aangegeven in 'bijlage BD'.
Ondertekening:
Gedeputeerde Staten van Noord-Brabant,
mr. I.R. Adema (voorzitter)
drs. G.H.E. Derks MPA (secretaris)
A
Artikel 2.2 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Het verrichten van een bouwactiviteit als bedoeld in artikel 2.1 op een mobiele verontreinigingssituatie is verboden tenzij de bron van de mobiele verontreinigingssituatie niet is gelegen op het perceel waarop wordt gebouwd.
Het verbod uit het eerste lid is niet van toepassing wanneer uit een risicobeoordeling grondwaterkwaliteit als bedoeld in paragraaf 3.4.2 van de Omgevingsverordening Noord-Brabant blijkt dat:
gevaar voor het grondwater is uit te sluiten;
als gevaar voor het grondwater niet is uit te sluiten, voor de bodemsanering een evaluatieverslag als bedoeld in artikel 4.1246 van het Besluit activiteiten leefomgeving is ingediend;
als gevaar voor het grondwater aanwezig is, de grondwatersanering, bedoeld in artikel 3.52 van de Omgevingsverordening Noord-Brabant is uitgevoerd; of
als de bodemsanering of grondwatersanering nog niet is afgerond, de bouwactiviteiten geen belemmering opleveren voor de sanering.
Ten minste vier weken voor aanvang van de bouwactiviteit, bedoeld in het eerste lid, worden de volgende gegevens en bescheiden verstrekt aan het college van burgemeester en wethouders:
de resultaten van het voorafgaande bodemonderzoek, bedoeld in artikel 32.1;
de resultaten van de risicobeoordeling grondwaterkwaliteit, bedoeld in paragraaf 3.4.2 van de Omgevingsverordening Noord-Brabant;
de naam en het adres van degene die de risicobeoordeling grondwaterkwaliteit heeft uitgevoerd;
de naam en het adres van degene die de bouwactiviteit verricht;
het adres waarop de bouwactiviteit wordt verricht.
Een kopie van de gegevens en bescheiden, bedoeld in het derde lid, wordt na ontvangst onverwijld aan Gedeputeerde Staten toegezonden.
De bouwactiviteit start niet eerder dan nadat het college van burgemeester en wethouders is geïnformeerd over de wijze waarop de sanerende of andere beschermende maatregelen, die voortvloeien uit de risicobeoordeling grondwaterkwaliteit, zijn uitgevoerd.
B
Artikel 3.1 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Binnen de locaties Stedelijk gebied en Beperkingen veehouderij is het verboden om voor een veehouderij:
de bestaande oppervlakte van bouwwerken, met uitzondering van de bestaande bedrijfswoning, te vergroten;
de bestaande oppervlakte dierenverblijf te vergroten;
binnen gebouwen dieren -al dan niet in hokken- meerlaags te huisvesten, ongeacht voorzieningen voor dierenwelzijn, met uitzondering van volière- en scharrelstallen voor legkippen waar twee bouwlagen zijn toegestaan.
Als bestaande oppervlakte bouwwerk of bestaande oppervlakte dierenverblijf geldt de oppervlakte die:
In afwijking van het eerste lid kan het college van burgemeester en wethouders voor een extensieve veehouderij gevestigd in de locatie Beperkingen veehouderij een omgevingsvergunning voor een omgevingsplanactiviteit verlenen als die veehouderij voldoet aan artikel 5.65, derde lid van de Omgevingsverordening Noord-Brabant.
Het verbod, bedoeld in het eerste lid, geldt niet als de veehouderij in de vigerende Omgevingsverordening Noord-Brabant buiten de locatie Stedelijk gebied en de locatie Beperkingen veehouderij ligt.
C
Artikel 3.3 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Binnen de locatie Landelijk gebied is het verboden zonder omgevingsvergunning voor een omgevingsplanactiviteit de bestaande oppervlakte dierenverblijf voor een veehouderij te vergroten.
Als bestaande oppervlakte dierenverblijf voor een veehouderij geldt de oppervlakte die:
De omgevingsvergunning, bedoeld in het eerste lid, wordt alleen verleend als aan de volgende voorwaarden is voldaan:
er worden maatregelen getroffen en in stand gehouden die invulling geven aan een zorgvuldige veehouderij;
de ontwikkeling is vanuit een goede omgevingskwaliteit met een veilige, gezonde leefomgeving, inpasbaar in de omgeving;
er is aangetoond dat de kans op cumulatieve geurhinder (achtergrondbelasting) op geurgevoelige objecten,gebouwen in de bebouwde kom een bebouwingscontour geur niet hoger is dan 12% en in het buitengebied niet hoger is dan 20%, tenzij er -als blijkt dat de achtergrondbelasting hoger is dan voornoemde percentages- maatregelen worden getroffen door de veehouderij die tot een daling leiden van de achtergrondbelasting, en die ten minste de eigen bijdrage aan de overschrijding van de achtergrondbelasting compenseert; en
dieren worden alleen op de grond gehouden, ongeacht voorzieningen voor dierenwelzijn, met uitzondering van volière- en scharrelstallen voor legkippen waar een tweede bouwlaag gebruikt mag worden.
Er is sprake van maatregelen die invulling geven aan een zorgvuldige veehouderij als is voldaan aan de Brabantse zorgvuldigheidsscore veehouderij.
D
Bijlage I wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
instrument dat door Gedeputeerde Staten als beleid is vastgesteld en dat maatregelen benoemt voor individuele bedrijven die de transitie naar zorgvuldige veehouderij bevorderen;
sanering gericht op het beheren, beperken of ongedaan maken van de inbreng van een mobiele verontreiniging vanuit het vaste deel van de bodem, in zowel de onverzadigde als verzadigde zone, naar het grondwater, overeenkomstig paragraaf 4.121 van het Besluit activiteiten leefomgeving in samenhang met de maatwerkregel, bedoeld in artikel 5.23 Milieubelastende activiteit bodemsanering met risico voor het grondwater van de Omgevingsverordening Noord-Brabant;
gebouw dat gebruikt mag worden voor het houden van landbouwhuisdieren krachtens een omgevingsvergunning voor de milieubelastende activiteit, bedoeld in artikel 3.201 of artikel 3.202 Besluit activiteiten leefomgeving, of de melding, bedoeld in artikel 4.808 van het Besluit activiteiten leefomgeving;
bruikbare oppervlakte van bebouwing en gronden, geschikt voor het beoogde gebruik, berekend op grond van NEN 2580;
omgeving die de fysieke en psychische gezondheid beschermt en bevordert;
gebruik van gronden of bouwwerken op een perceel van 3 hectare of groter, waarop grootschalige bebouwing staat en dat in hoofdzaak in gebruik is voor logistieke- of distributieactiviteiten, met een door de aard en schaal van de activiteiten hoge verkeersaantrekkende werking en impact op de omgevingskwaliteit;
veehouderij, met uitzondering van het houden van nertsen, melkrundvee en schapen;
activiteit waarbij mest met een relatief eenvoudige techniek wordt bewerkt, zoals aanrijking met stro, opslaan, rijpen, composteren, tot een capaciteit van 25.000 m3 mest per jaar;
activiteit waarbij mest wordt behandeld tot een capaciteit van 25.000 m3 mest per jaar, inclusief het vergisten van mest;
milieubelastende activiteit gericht op het verwerken of behandelen van dierlijke mest en de vergisting van plantaardige producten, als bedoeld in artikelen 3.90 en 3.225 van het Besluit activiteiten leefomgeving;
activiteit waarbij meer dan 25.000 m3 mest per jaar wordt behandeld, inclusief het vergisten van mest;
omzetten van mest, al dan niet in combinatie met co-producten, in biogas en digestaat;
situatie waarbij de in de bodem aanwezige verontreinigende stoffen zich hebben verspreid naar het grondwater en aanleiding geven tot het uitvoeren van een risicobeoordeling grondwaterkwaliteit;
mate van regionale binding en economische meerwaarde van een bedrijf in de regio, gelet op de herkomst van het bedrijf, werkgelegenheid, arbeidsmarkt, kennisinfrastructuur, plaats in regionale waardeketens, ruimtelijk economisch profiel van de regio, gebruik van regionale infrastructuur en afzetmarkt;
beoordeling van de mate van gevaar voor het grondwater van een bodemverontreiniging bij een mobiele verontreinigingssituatie om vast te stellen of, en zo ja, welke maatregelen noodzakelijk zijn;
milieubelastende activiteit, gericht op het houden van landbouwhuisdieren, als bedoeld in artikel 3.200 van het Besluit activiteiten leefomgeving, met uitzondering van het houden van paarden;
concentratie aan verontreinigende stof waarboven er sprake is van verontreiniging van het grondwater.
veehouderij die door het treffen van maatregelen, onder andere gericht op landschap, het verder sluiten van kringlopen op lokaal niveau, emissiebeperking en gezondheid voor mens en dier, ruimtelijk en maatschappelijk optimaal is ingepast in zijn omgeving.
E
De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Voor veehouderijen gevestigd binnen Stedelijk gebied of in Beperkingen veehouderij geldt het zogenaamde 'slot op de muur' en bestaan er geen ontwikkelingsmogelijkheden. Dit betekent dat er geen toename kan plaatsvinden van de oppervlakte van bestaande bouwwerken. De term bouwwerk omvat zowel gebouwen als bouwwerken, geen gebouwen zijnde. Een uitloop van een dierenverblijf is een bouwwerk en wordt met deze voorbeschermingsregels gereguleerd. Uitbreiding van de oppervlakte van bouwwerken is ook niet toegestaan voor het ontwikkelen van nevenfuncties of voor het uitbreiden van een agrarische neventak bij een gemengd agrarisch bedrijf.
Achterliggende reden voor dit beleid is dat het beleid binnen voornoemde gebieden is gericht op sanering van de veehouderij-activiteit, vanuit redenen van gezondheid en het garanderen van een goed woon - en leefklimaat of vanwege natuurdoelstellingen. Het (blijven) bieden van ontwikkelingsruimte staat haaks op dat doel. Naast een toename van de oppervlakte voor bouwwerken is ook de toename van de oppervlakte dierenverblijf door omzetting van een bestaand gebouw niet mogelijk. Als een ondernemer een nevenfunctie naast de veehouderij wil opstarten, is dat alleen mogelijk binnen het aanwezige bouwvolume, bijvoorbeeld door bebouwing die eerst ten dienste stond van de veehouderij in te zetten voor de gewenste nevenfunctie. Op die manier is een geleidelijke overgang van veehouderij naar een andere functie mogelijk.
In het derde lid is een bevoegdheid opgenomen voor het college van B&W om een omgevingsvergunning te verlenen voor extensieve veehouderijen in Beperkingen veehouderij die voldoen aan een norm van 2,75 GVE/ha. In het algemeen zijn dit melkrundveehouderijen die vanwege het toepassen van beweiding passen in zones rondom natuurgebieden. Het betreft een bevoegdheid en geen verplichting. Als de veehouderij is gevestigd in een zone rondom een woonkern, verwacht de provincie dat gemeenten een belangrijk gewicht toekennen aan de borging van een goed woon- en leefklimaat en de hierboven geschetste saneringsdoelstelling.
In het vierde lid is bepaald dat het verbod als bedoeld in het eerste lid niet geldt voor een veehouderij die in de vigerende Omgevingsverordening niet is gelegen binnen de locaties Stedelijk gebied en Beperkingen veehouderij. Een dergelijke situatie kan zich bijvoorbeeld voordoen als met een kaartaanpassing van de Omgevingsverordening de begrenzing van de locaties Stedelijk gebied of Beperkingen veehouderij wordt aangepast.
A
Artikel 2.2 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Het verrichten van een bouwactiviteit als bedoeld in artikel 2.1 op een mobiele verontreinigingssituatie is verboden tenzij de bron van de mobiele verontreinigingssituatie niet is gelegen op het perceel waarop wordt gebouwd.
Het verbod uit het eerste lid is niet van toepassing wanneer uit een risicobeoordeling grondwaterkwaliteit als bedoeld in paragraaf 3.4.2 van de Omgevingsverordening Noord-Brabant blijkt dat:
gevaar voor het grondwater is uit te sluiten;
als gevaar voor het grondwater niet is uit te sluiten, voor de bodemsanering een evaluatieverslag als bedoeld in artikel 4.1246 van het Besluit activiteiten leefomgeving is ingediend;
als gevaar voor het grondwater aanwezig is, de grondwatersanering, bedoeld in artikel 3.52 van de Omgevingsverordening Noord-Brabant is uitgevoerd; of
als de bodemsanering of grondwatersanering nog niet is afgerond, de bouwactiviteiten geen belemmering opleveren voor de sanering.
Ten minste vier weken voor aanvang van de bouwactiviteit, bedoeld in het eerste lid, worden de volgende gegevens en bescheiden verstrekt aan het college van burgemeester en wethouders:
de resultaten van het voorafgaande bodemonderzoek, bedoeld in artikel 32.1;
de resultaten van de risicobeoordeling grondwaterkwaliteit, bedoeld in paragraaf 3.4.2 van de Omgevingsverordening Noord-Brabant;
de naam en het adres van degene die de risicobeoordeling grondwaterkwaliteit heeft uitgevoerd;
de naam en het adres van degene die de bouwactiviteit verricht;
het adres waarop de bouwactiviteit wordt verricht.
Een kopie van de gegevens en bescheiden, bedoeld in het derde lid, wordt na ontvangst onverwijld aan Gedeputeerde Staten toegezonden.
De bouwactiviteit start niet eerder dan nadat het college van burgemeester en wethouders is geïnformeerd over de wijze waarop de sanerende of andere beschermende maatregelen, die voortvloeien uit de risicobeoordeling grondwaterkwaliteit, zijn uitgevoerd.
B
Artikel 3.1 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Binnen de locaties Stedelijk gebied en Beperkingen veehouderij is het verboden om voor een veehouderij:
de bestaande oppervlakte van bouwwerken, met uitzondering van de bestaande bedrijfswoning, te vergroten;
de bestaande oppervlakte dierenverblijf te vergroten;
binnen gebouwen dieren -al dan niet in hokken- meerlaags te huisvesten, ongeacht voorzieningen voor dierenwelzijn, met uitzondering van volière- en scharrelstallen voor legkippen waar twee bouwlagen zijn toegestaan.
Als bestaande oppervlakte bouwwerk of bestaande oppervlakte dierenverblijf geldt de oppervlakte die:
In afwijking van het eerste lid kan het college van burgemeester en wethouders voor een extensieve veehouderij gevestigd in de locatie Beperkingen veehouderij een omgevingsvergunning voor een omgevingsplanactiviteit verlenen als die veehouderij voldoet aan artikel 5.65, derde lid van de Omgevingsverordening Noord-Brabant.
Het verbod, bedoeld in het eerste lid, geldt niet als de veehouderij in de vigerende Omgevingsverordening Noord-Brabant buiten de locatie Stedelijk gebied en de locatie Beperkingen veehouderij ligt.
C
Artikel 3.3 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Binnen de locatie Landelijk gebied is het verboden zonder omgevingsvergunning voor een omgevingsplanactiviteit de bestaande oppervlakte dierenverblijf voor een veehouderij te vergroten.
Als bestaande oppervlakte dierenverblijf voor een veehouderij geldt de oppervlakte die:
De omgevingsvergunning, bedoeld in het eerste lid, wordt alleen verleend als aan de volgende voorwaarden is voldaan:
er worden maatregelen getroffen en in stand gehouden die invulling geven aan een zorgvuldige veehouderij;
de ontwikkeling is vanuit een goede omgevingskwaliteit met een veilige, gezonde leefomgeving, inpasbaar in de omgeving;
er is aangetoond dat de kans op cumulatieve geurhinder (achtergrondbelasting) op geurgevoelige objecten,gebouwen in de bebouwde komeen bebouwingscontour geur niet hoger is dan 12% en in het buitengebied niet hoger is dan 20%, tenzij er -als blijkt dat de achtergrondbelasting hoger is dan voornoemde percentages- maatregelen worden getroffen door de veehouderij die tot een daling leiden van de achtergrondbelasting, en die ten minste de eigen bijdrage aan de overschrijding van de achtergrondbelasting compenseert; en
dieren worden alleen op de grond gehouden, ongeacht voorzieningen voor dierenwelzijn, met uitzondering van volière- en scharrelstallen voor legkippen waar een tweede bouwlaag gebruikt mag worden.
Er is sprake van maatregelen die invulling geven aan een zorgvuldige veehouderij als is voldaan aan de Brabantse zorgvuldigheidsscore veehouderij.
D
Bijlage I wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
instrument dat door Gedeputeerde Staten als beleid is vastgesteld en dat maatregelen benoemt voor individuele bedrijven die de transitie naar zorgvuldige veehouderij bevorderen;
sanering gericht op het beheren, beperken of ongedaan maken van de inbreng van een mobiele verontreiniging vanuit het vaste deel van de bodem, in zowel de onverzadigde als verzadigde zone, naar het grondwater, overeenkomstig paragraaf 4.121 van het Besluit activiteiten leefomgeving in samenhang met de maatwerkregel, bedoeld in artikel 5.23 Milieubelastende activiteit bodemsanering met risico voor het grondwater van de Omgevingsverordening Noord-Brabant;
gebouw dat gebruikt mag worden voor het houden van landbouwhuisdieren krachtens een omgevingsvergunning voor de milieubelastende activiteit, bedoeld in artikel 3.201 of artikel 3.202 Besluit activiteiten leefomgeving, of de melding, bedoeld in artikel 4.808 van het Besluit activiteiten leefomgeving;
bruikbare oppervlakte van bebouwing en gronden, geschikt voor het beoogde gebruik, berekend op grond van NEN 2580;
omgeving die de fysieke en psychische gezondheid beschermt en bevordert;
gebruik van gronden of bouwwerken op een perceel van 3 hectare of groter, waarop grootschalige bebouwing staat en dat in hoofdzaak in gebruik is voor logistieke- of distributieactiviteiten, met een door de aard en schaal van de activiteiten hoge verkeersaantrekkende werking en impact op de omgevingskwaliteit;
veehouderij, met uitzondering van het houden van nertsen, melkrundvee en schapen;
activiteit waarbij mest met een relatief eenvoudige techniek wordt bewerkt, zoals aanrijking met stro, opslaan, rijpen, composteren, tot een capaciteit van 25.000 m3 mest per jaar;
activiteit waarbij mest wordt behandeld tot een capaciteit van 25.000 m3 mest per jaar, inclusief het vergisten van mest;
milieubelastende activiteit gericht op het verwerken of behandelen van dierlijke mest en de vergisting van plantaardige producten, als bedoeld in artikelen 3.90 en 3.225 van het Besluit activiteiten leefomgeving;
activiteit waarbij meer dan 25.000 m3 mest per jaar wordt behandeld, inclusief het vergisten van mest;
omzetten van mest, al dan niet in combinatie met co-producten, in biogas en digestaat;
situatie waarbij de in de bodem aanwezige verontreinigende stoffen zich hebben verspreid naar het grondwater en aanleiding geven tot het uitvoeren van een risicobeoordeling grondwaterkwaliteit;
mate van regionale binding en economische meerwaarde van een bedrijf in de regio, gelet op de herkomst van het bedrijf, werkgelegenheid, arbeidsmarkt, kennisinfrastructuur, plaats in regionale waardeketens, ruimtelijk economisch profiel van de regio, gebruik van regionale infrastructuur en afzetmarkt;
beoordeling van de mate van gevaar voor het grondwater van een bodemverontreiniging bij een mobiele verontreinigingssituatie om vast te stellen of, en zo ja, welke maatregelen noodzakelijk zijn;
milieubelastende activiteit, gericht op het houden van landbouwhuisdieren, als bedoeld in artikel 3.200 van het Besluit activiteiten leefomgeving, met uitzondering van het houden van paarden;
concentratie aan verontreinigende stof waarboven er sprake is van verontreiniging van het grondwater.
veehouderij die door het treffen van maatregelen, onder andere gericht op landschap, het verder sluiten van kringlopen op lokaal niveau, emissiebeperking en gezondheid voor mens en dier, ruimtelijk en maatschappelijk optimaal is ingepast in zijn omgeving.
E
De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Voor veehouderijen gevestigd binnen Stedelijk gebied of in Beperkingen veehouderij geldt het zogenaamde 'slot op de muur' en bestaan er geen ontwikkelingsmogelijkheden. Dit betekent dat er geen toename kan plaatsvinden van de oppervlakte van bestaande bouwwerken. De term bouwwerk omvat zowel gebouwen als bouwwerken, geen gebouwen zijnde. Een uitloop van een dierenverblijf is een bouwwerk en wordt met deze voorbeschermingsregels gereguleerd. Uitbreiding van de oppervlakte van bouwwerken is ook niet toegestaan voor het ontwikkelen van nevenfuncties of voor het uitbreiden van een agrarische neventak bij een gemengd agrarisch bedrijf.
Achterliggende reden voor dit beleid is dat het beleid binnen voornoemde gebieden is gericht op sanering van de veehouderij-activiteit, vanuit redenen van gezondheid en het garanderen van een goed woon - en leefklimaat of vanwege natuurdoelstellingen. Het (blijven) bieden van ontwikkelingsruimte staat haaks op dat doel. Naast een toename van de oppervlakte voor bouwwerken is ook de toename van de oppervlakte dierenverblijf door omzetting van een bestaand gebouw niet mogelijk. Als een ondernemer een nevenfunctie naast de veehouderij wil opstarten, is dat alleen mogelijk binnen het aanwezige bouwvolume, bijvoorbeeld door bebouwing die eerst ten dienste stond van de veehouderij in te zetten voor de gewenste nevenfunctie. Op die manier is een geleidelijke overgang van veehouderij naar een andere functie mogelijk.
In het derde lid is een bevoegdheid opgenomen voor het college van B&W om een omgevingsvergunning te verlenen voor extensieve veehouderijen in Beperkingen veehouderij die voldoen aan een norm van 2,75 GVE/ha. In het algemeen zijn dit melkrundveehouderijen die vanwege het toepassen van beweiding passen in zones rondom natuurgebieden. Het betreft een bevoegdheid en geen verplichting. Als de veehouderij is gevestigd in een zone rondom een woonkern, verwacht de provincie dat gemeenten een belangrijk gewicht toekennen aan de borging van een goed woon- en leefklimaat en de hierboven geschetste saneringsdoelstelling.
In het vierde lid is bepaald dat het verbod als bedoeld in het eerste lid niet geldt voor een veehouderij die in de vigerende Omgevingsverordening niet is gelegen binnen de locaties Stedelijk gebied en Beperkingen veehouderij. Een dergelijke situatie kan zich bijvoorbeeld voordoen als met een kaartaanpassing van de Omgevingsverordening de begrenzing van de locaties Stedelijk gebied of Beperkingen veehouderij wordt aangepast.
A
Artikel 2.2 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Het verrichten van een bouwactiviteit als bedoeld in artikel 2.1 op een mobiele verontreinigingssituatie is verboden tenzij de bron van de mobiele verontreinigingssituatie niet is gelegen op het perceel waarop wordt gebouwd.
Het verbod uit het eerste lid is niet van toepassing wanneer uit een risicobeoordeling grondwaterkwaliteit als bedoeld in paragraaf 3.4.2 van de Omgevingsverordening Noord-Brabant blijkt dat:
gevaar voor het grondwater is uit te sluiten;
als gevaar voor het grondwater niet is uit te sluiten, voor de bodemsanering een evaluatieverslag als bedoeld in artikel 4.1246 van het Besluit activiteiten leefomgeving is ingediend;
als gevaar voor het grondwater aanwezig is, de grondwatersanering, bedoeld in artikel 3.52 van de Omgevingsverordening Noord-Brabant is uitgevoerd; of
als de bodemsanering of grondwatersanering nog niet is afgerond, de bouwactiviteiten geen belemmering opleveren voor de sanering.
Ten minste vier weken voor aanvang van de bouwactiviteit, bedoeld in het eerste lid, worden de volgende gegevens en bescheiden verstrekt aan het college van burgemeester en wethouders:
de resultaten van het voorafgaande bodemonderzoek, bedoeld in artikel 32.1;
de resultaten van de risicobeoordeling grondwaterkwaliteit, bedoeld in paragraaf 3.4.2 van de Omgevingsverordening Noord-Brabant;
de naam en het adres van degene die de risicobeoordeling grondwaterkwaliteit heeft uitgevoerd;
de naam en het adres van degene die de bouwactiviteit verricht;
het adres waarop de bouwactiviteit wordt verricht.
Een kopie van de gegevens en bescheiden, bedoeld in het derde lid, wordt na ontvangst onverwijld aan Gedeputeerde Staten toegezonden.
De bouwactiviteit start niet eerder dan nadat het college van burgemeester en wethouders is geïnformeerd over de wijze waarop de sanerende of andere beschermende maatregelen, die voortvloeien uit de risicobeoordeling grondwaterkwaliteit, zijn uitgevoerd.
B
Artikel 3.1 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Binnen de locaties Stedelijk gebied en Beperkingen veehouderij is het verboden om voor een veehouderij:
de bestaande oppervlakte van bouwwerken, met uitzondering van de bestaande bedrijfswoning, te vergroten;
de bestaande oppervlakte dierenverblijf te vergroten;
binnen gebouwen dieren -al dan niet in hokken- meerlaags te huisvesten, ongeacht voorzieningen voor dierenwelzijn, met uitzondering van volière- en scharrelstallen voor legkippen waar twee bouwlagen zijn toegestaan.
Als bestaande oppervlakte bouwwerk of bestaande oppervlakte dierenverblijf geldt de oppervlakte die:
In afwijking van het eerste lid kan het college van burgemeester en wethouders voor een extensieve veehouderij gevestigd in de locatie Beperkingen veehouderij een omgevingsvergunning voor een omgevingsplanactiviteit verlenen als die veehouderij voldoet aan artikel 5.65, derde lid van de Omgevingsverordening Noord-Brabant.
Het verbod, bedoeld in het eerste lid, geldt niet als de veehouderij in de vigerende Omgevingsverordening Noord-Brabant buiten de locatie Stedelijk gebied en de locatie Beperkingen veehouderij ligt.
C
Artikel 3.3 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Binnen de locatie Landelijk gebied is het verboden zonder omgevingsvergunning voor een omgevingsplanactiviteit de bestaande oppervlakte dierenverblijf voor een veehouderij te vergroten.
Als bestaande oppervlakte dierenverblijf voor een veehouderij geldt de oppervlakte die:
De omgevingsvergunning, bedoeld in het eerste lid, wordt alleen verleend als aan de volgende voorwaarden is voldaan:
er worden maatregelen getroffen en in stand gehouden die invulling geven aan een zorgvuldige veehouderij;
de ontwikkeling is vanuit een goede omgevingskwaliteit met een veilige, gezonde leefomgeving, inpasbaar in de omgeving;
er is aangetoond dat de kans op cumulatieve geurhinder (achtergrondbelasting) op geurgevoelige objecten,gebouwen in de bebouwde komeen bebouwingscontour geur niet hoger is dan 12% en in het buitengebied niet hoger is dan 20%, tenzij er -als blijkt dat de achtergrondbelasting hoger is dan voornoemde percentages- maatregelen worden getroffen door de veehouderij die tot een daling leiden van de achtergrondbelasting, en die ten minste de eigen bijdrage aan de overschrijding van de achtergrondbelasting compenseert; en
dieren worden alleen op de grond gehouden, ongeacht voorzieningen voor dierenwelzijn, met uitzondering van volière- en scharrelstallen voor legkippen waar een tweede bouwlaag gebruikt mag worden.
Er is sprake van maatregelen die invulling geven aan een zorgvuldige veehouderij als is voldaan aan de Brabantse zorgvuldigheidsscore veehouderij.
D
Bijlage I wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
instrument dat door Gedeputeerde Staten als beleid is vastgesteld en dat maatregelen benoemt voor individuele bedrijven die de transitie naar zorgvuldige veehouderij bevorderen;
sanering gericht op het beheren, beperken of ongedaan maken van de inbreng van een mobiele verontreiniging vanuit het vaste deel van de bodem, in zowel de onverzadigde als verzadigde zone, naar het grondwater, overeenkomstig paragraaf 4.121 van het Besluit activiteiten leefomgeving in samenhang met de maatwerkregel, bedoeld in artikel 5.23 Milieubelastende activiteit bodemsanering met risico voor het grondwater van de Omgevingsverordening Noord-Brabant;
gebouw dat gebruikt mag worden voor het houden van landbouwhuisdieren krachtens een omgevingsvergunning voor de milieubelastende activiteit, bedoeld in artikel 3.201 of artikel 3.202 Besluit activiteiten leefomgeving, of de melding, bedoeld in artikel 4.808 van het Besluit activiteiten leefomgeving;
bruikbare oppervlakte van bebouwing en gronden, geschikt voor het beoogde gebruik, berekend op grond van NEN 2580;
omgeving die de fysieke en psychische gezondheid beschermt en bevordert;
gebruik van gronden of bouwwerken op een perceel van 3 hectare of groter, waarop grootschalige bebouwing staat en dat in hoofdzaak in gebruik is voor logistieke- of distributieactiviteiten, met een door de aard en schaal van de activiteiten hoge verkeersaantrekkende werking en impact op de omgevingskwaliteit;
veehouderij, met uitzondering van het houden van nertsen, melkrundvee en schapen;
activiteit waarbij mest met een relatief eenvoudige techniek wordt bewerkt, zoals aanrijking met stro, opslaan, rijpen, composteren, tot een capaciteit van 25.000 m3 mest per jaar;
activiteit waarbij mest wordt behandeld tot een capaciteit van 25.000 m3 mest per jaar, inclusief het vergisten van mest;
milieubelastende activiteit gericht op het verwerken of behandelen van dierlijke mest en de vergisting van plantaardige producten, als bedoeld in artikelen 3.90 en 3.225 van het Besluit activiteiten leefomgeving;
activiteit waarbij meer dan 25.000 m3 mest per jaar wordt behandeld, inclusief het vergisten van mest;
omzetten van mest, al dan niet in combinatie met co-producten, in biogas en digestaat;
situatie waarbij de in de bodem aanwezige verontreinigende stoffen zich hebben verspreid naar het grondwater en aanleiding geven tot het uitvoeren van een risicobeoordeling grondwaterkwaliteit;
mate van regionale binding en economische meerwaarde van een bedrijf in de regio, gelet op de herkomst van het bedrijf, werkgelegenheid, arbeidsmarkt, kennisinfrastructuur, plaats in regionale waardeketens, ruimtelijk economisch profiel van de regio, gebruik van regionale infrastructuur en afzetmarkt;
beoordeling van de mate van gevaar voor het grondwater van een bodemverontreiniging bij een mobiele verontreinigingssituatie om vast te stellen of, en zo ja, welke maatregelen noodzakelijk zijn;
milieubelastende activiteit, gericht op het houden van landbouwhuisdieren, als bedoeld in artikel 3.200 van het Besluit activiteiten leefomgeving, met uitzondering van het houden van paarden;
concentratie aan verontreinigende stof waarboven er sprake is van verontreiniging van het grondwater.
veehouderij die door het treffen van maatregelen, onder andere gericht op landschap, het verder sluiten van kringlopen op lokaal niveau, emissiebeperking en gezondheid voor mens en dier, ruimtelijk en maatschappelijk optimaal is ingepast in zijn omgeving.
E
De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Voor veehouderijen gevestigd binnen Stedelijk gebied of in Beperkingen veehouderij geldt het zogenaamde 'slot op de muur' en bestaan er geen ontwikkelingsmogelijkheden. Dit betekent dat er geen toename kan plaatsvinden van de oppervlakte van bestaande bouwwerken. De term bouwwerk omvat zowel gebouwen als bouwwerken, geen gebouwen zijnde. Een uitloop van een dierenverblijf is een bouwwerk en wordt met deze voorbeschermingsregels gereguleerd. Uitbreiding van de oppervlakte van bouwwerken is ook niet toegestaan voor het ontwikkelen van nevenfuncties of voor het uitbreiden van een agrarische neventak bij een gemengd agrarisch bedrijf.
Achterliggende reden voor dit beleid is dat het beleid binnen voornoemde gebieden is gericht op sanering van de veehouderij-activiteit, vanuit redenen van gezondheid en het garanderen van een goed woon - en leefklimaat of vanwege natuurdoelstellingen. Het (blijven) bieden van ontwikkelingsruimte staat haaks op dat doel. Naast een toename van de oppervlakte voor bouwwerken is ook de toename van de oppervlakte dierenverblijf door omzetting van een bestaand gebouw niet mogelijk. Als een ondernemer een nevenfunctie naast de veehouderij wil opstarten, is dat alleen mogelijk binnen het aanwezige bouwvolume, bijvoorbeeld door bebouwing die eerst ten dienste stond van de veehouderij in te zetten voor de gewenste nevenfunctie. Op die manier is een geleidelijke overgang van veehouderij naar een andere functie mogelijk.
In het derde lid is een bevoegdheid opgenomen voor het college van B&W om een omgevingsvergunning te verlenen voor extensieve veehouderijen in Beperkingen veehouderij die voldoen aan een norm van 2,75 GVE/ha. In het algemeen zijn dit melkrundveehouderijen die vanwege het toepassen van beweiding passen in zones rondom natuurgebieden. Het betreft een bevoegdheid en geen verplichting. Als de veehouderij is gevestigd in een zone rondom een woonkern, verwacht de provincie dat gemeenten een belangrijk gewicht toekennen aan de borging van een goed woon- en leefklimaat en de hierboven geschetste saneringsdoelstelling.
In het vierde lid is bepaald dat het verbod als bedoeld in het eerste lid niet geldt voor een veehouderij die in de vigerende Omgevingsverordening niet is gelegen binnen de locaties Stedelijk gebied en Beperkingen veehouderij. Een dergelijke situatie kan zich bijvoorbeeld voordoen als met een kaartaanpassing van de Omgevingsverordening de begrenzing van de locaties Stedelijk gebied of Beperkingen veehouderij wordt aangepast.
A
Artikel 2.2 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Het verrichten van een bouwactiviteit als bedoeld in artikel 2.1 op een mobiele verontreinigingssituatie is verboden tenzij de bron van de mobiele verontreinigingssituatie niet is gelegen op het perceel waarop wordt gebouwd.
Het verbod uit het eerste lid is niet van toepassing wanneer uit een risicobeoordeling grondwaterkwaliteit als bedoeld in paragraaf 3.4.2 van de Omgevingsverordening Noord-Brabant blijkt dat:
gevaar voor het grondwater is uit te sluiten;
als gevaar voor het grondwater niet is uit te sluiten, voor de bodemsanering een evaluatieverslag als bedoeld in artikel 4.1246 van het Besluit activiteiten leefomgeving is ingediend;
als gevaar voor het grondwater aanwezig is, de grondwatersanering, bedoeld in artikel 3.52 van de Omgevingsverordening Noord-Brabant is uitgevoerd; of
als de bodemsanering of grondwatersanering nog niet is afgerond, de bouwactiviteiten geen belemmering opleveren voor de sanering.
Ten minste vier weken voor aanvang van de bouwactiviteit, bedoeld in het eerste lid, worden de volgende gegevens en bescheiden verstrekt aan het college van burgemeester en wethouders:
de resultaten van het voorafgaande bodemonderzoek, bedoeld in artikel 32.1;
de resultaten van de risicobeoordeling grondwaterkwaliteit, bedoeld in paragraaf 3.4.2 van de Omgevingsverordening Noord-Brabant;
de naam en het adres van degene die de risicobeoordeling grondwaterkwaliteit heeft uitgevoerd;
de naam en het adres van degene die de bouwactiviteit verricht;
het adres waarop de bouwactiviteit wordt verricht.
Een kopie van de gegevens en bescheiden, bedoeld in het derde lid, wordt na ontvangst onverwijld aan Gedeputeerde Staten toegezonden.
De bouwactiviteit start niet eerder dan nadat het college van burgemeester en wethouders is geïnformeerd over de wijze waarop de sanerende of andere beschermende maatregelen, die voortvloeien uit de risicobeoordeling grondwaterkwaliteit, zijn uitgevoerd.
B
Artikel 3.1 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Binnen de locaties Stedelijk gebied en Beperkingen veehouderij is het verboden om voor een veehouderij:
de bestaande oppervlakte van bouwwerken, met uitzondering van de bestaande bedrijfswoning, te vergroten;
de bestaande oppervlakte dierenverblijf te vergroten;
binnen gebouwen dieren -al dan niet in hokken- meerlaags te huisvesten, ongeacht voorzieningen voor dierenwelzijn, met uitzondering van volière- en scharrelstallen voor legkippen waar twee bouwlagen zijn toegestaan.
Als bestaande oppervlakte bouwwerk of bestaande oppervlakte dierenverblijf geldt de oppervlakte die:
In afwijking van het eerste lid kan het college van burgemeester en wethouders voor een extensieve veehouderij gevestigd in de locatie Beperkingen veehouderij een omgevingsvergunning voor een omgevingsplanactiviteit verlenen als die veehouderij voldoet aan artikel 5.65, derde lid van de Omgevingsverordening Noord-Brabant.
Het verbod, bedoeld in het eerste lid, geldt niet als de veehouderij in de vigerende Omgevingsverordening Noord-Brabant buiten de locatie Stedelijk gebied en de locatie Beperkingen veehouderij ligt.
C
Artikel 3.3 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Binnen de locatie Landelijk gebied is het verboden zonder omgevingsvergunning voor een omgevingsplanactiviteit de bestaande oppervlakte dierenverblijf voor een veehouderij te vergroten.
Als bestaande oppervlakte dierenverblijf voor een veehouderij geldt de oppervlakte die:
De omgevingsvergunning, bedoeld in het eerste lid, wordt alleen verleend als aan de volgende voorwaarden is voldaan:
er worden maatregelen getroffen en in stand gehouden die invulling geven aan een zorgvuldige veehouderij;
de ontwikkeling is vanuit een goede omgevingskwaliteit met een veilige, gezonde leefomgeving, inpasbaar in de omgeving;
er is aangetoond dat de kans op cumulatieve geurhinder (achtergrondbelasting) op geurgevoelige objecten,gebouwen in de bebouwde komeen bebouwingscontour geur niet hoger is dan 12% en in het buitengebied niet hoger is dan 20%, tenzij er -als blijkt dat de achtergrondbelasting hoger is dan voornoemde percentages- maatregelen worden getroffen door de veehouderij die tot een daling leiden van de achtergrondbelasting, en die ten minste de eigen bijdrage aan de overschrijding van de achtergrondbelasting compenseert; en
dieren worden alleen op de grond gehouden, ongeacht voorzieningen voor dierenwelzijn, met uitzondering van volière- en scharrelstallen voor legkippen waar een tweede bouwlaag gebruikt mag worden.
Er is sprake van maatregelen die invulling geven aan een zorgvuldige veehouderij als is voldaan aan de Brabantse zorgvuldigheidsscore veehouderij.
D
Bijlage I wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
instrument dat door Gedeputeerde Staten als beleid is vastgesteld en dat maatregelen benoemt voor individuele bedrijven die de transitie naar zorgvuldige veehouderij bevorderen;
sanering gericht op het beheren, beperken of ongedaan maken van de inbreng van een mobiele verontreiniging vanuit het vaste deel van de bodem, in zowel de onverzadigde als verzadigde zone, naar het grondwater, overeenkomstig paragraaf 4.121 van het Besluit activiteiten leefomgeving in samenhang met de maatwerkregel, bedoeld in artikel 5.23 Milieubelastende activiteit bodemsanering met risico voor het grondwater van de Omgevingsverordening Noord-Brabant;
gebouw dat gebruikt mag worden voor het houden van landbouwhuisdieren krachtens een omgevingsvergunning voor de milieubelastende activiteit, bedoeld in artikel 3.201 of artikel 3.202 Besluit activiteiten leefomgeving, of de melding, bedoeld in artikel 4.808 van het Besluit activiteiten leefomgeving;
bruikbare oppervlakte van bebouwing en gronden, geschikt voor het beoogde gebruik, berekend op grond van NEN 2580;
omgeving die de fysieke en psychische gezondheid beschermt en bevordert;
gebruik van gronden of bouwwerken op een perceel van 3 hectare of groter, waarop grootschalige bebouwing staat en dat in hoofdzaak in gebruik is voor logistieke- of distributieactiviteiten, met een door de aard en schaal van de activiteiten hoge verkeersaantrekkende werking en impact op de omgevingskwaliteit;
veehouderij, met uitzondering van het houden van nertsen, melkrundvee en schapen;
activiteit waarbij mest met een relatief eenvoudige techniek wordt bewerkt, zoals aanrijking met stro, opslaan, rijpen, composteren, tot een capaciteit van 25.000 m3 mest per jaar;
activiteit waarbij mest wordt behandeld tot een capaciteit van 25.000 m3 mest per jaar, inclusief het vergisten van mest;
milieubelastende activiteit gericht op het verwerken of behandelen van dierlijke mest en de vergisting van plantaardige producten, als bedoeld in artikelen 3.90 en 3.225 van het Besluit activiteiten leefomgeving;
activiteit waarbij meer dan 25.000 m3 mest per jaar wordt behandeld, inclusief het vergisten van mest;
omzetten van mest, al dan niet in combinatie met co-producten, in biogas en digestaat;
situatie waarbij de in de bodem aanwezige verontreinigende stoffen zich hebben verspreid naar het grondwater en aanleiding geven tot het uitvoeren van een risicobeoordeling grondwaterkwaliteit;
mate van regionale binding en economische meerwaarde van een bedrijf in de regio, gelet op de herkomst van het bedrijf, werkgelegenheid, arbeidsmarkt, kennisinfrastructuur, plaats in regionale waardeketens, ruimtelijk economisch profiel van de regio, gebruik van regionale infrastructuur en afzetmarkt;
beoordeling van de mate van gevaar voor het grondwater van een bodemverontreiniging bij een mobiele verontreinigingssituatie om vast te stellen of, en zo ja, welke maatregelen noodzakelijk zijn;
milieubelastende activiteit, gericht op het houden van landbouwhuisdieren, als bedoeld in artikel 3.200 van het Besluit activiteiten leefomgeving, met uitzondering van het houden van paarden;
concentratie aan verontreinigende stof waarboven er sprake is van verontreiniging van het grondwater.
veehouderij die door het treffen van maatregelen, onder andere gericht op landschap, het verder sluiten van kringlopen op lokaal niveau, emissiebeperking en gezondheid voor mens en dier, ruimtelijk en maatschappelijk optimaal is ingepast in zijn omgeving.
E
De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Voor veehouderijen gevestigd binnen Stedelijk gebied of in Beperkingen veehouderij geldt het zogenaamde 'slot op de muur' en bestaan er geen ontwikkelingsmogelijkheden. Dit betekent dat er geen toename kan plaatsvinden van de oppervlakte van bestaande bouwwerken. De term bouwwerk omvat zowel gebouwen als bouwwerken, geen gebouwen zijnde. Een uitloop van een dierenverblijf is een bouwwerk en wordt met deze voorbeschermingsregels gereguleerd. Uitbreiding van de oppervlakte van bouwwerken is ook niet toegestaan voor het ontwikkelen van nevenfuncties of voor het uitbreiden van een agrarische neventak bij een gemengd agrarisch bedrijf.
Achterliggende reden voor dit beleid is dat het beleid binnen voornoemde gebieden is gericht op sanering van de veehouderij-activiteit, vanuit redenen van gezondheid en het garanderen van een goed woon - en leefklimaat of vanwege natuurdoelstellingen. Het (blijven) bieden van ontwikkelingsruimte staat haaks op dat doel. Naast een toename van de oppervlakte voor bouwwerken is ook de toename van de oppervlakte dierenverblijf door omzetting van een bestaand gebouw niet mogelijk. Als een ondernemer een nevenfunctie naast de veehouderij wil opstarten, is dat alleen mogelijk binnen het aanwezige bouwvolume, bijvoorbeeld door bebouwing die eerst ten dienste stond van de veehouderij in te zetten voor de gewenste nevenfunctie. Op die manier is een geleidelijke overgang van veehouderij naar een andere functie mogelijk.
In het derde lid is een bevoegdheid opgenomen voor het college van B&W om een omgevingsvergunning te verlenen voor extensieve veehouderijen in Beperkingen veehouderij die voldoen aan een norm van 2,75 GVE/ha. In het algemeen zijn dit melkrundveehouderijen die vanwege het toepassen van beweiding passen in zones rondom natuurgebieden. Het betreft een bevoegdheid en geen verplichting. Als de veehouderij is gevestigd in een zone rondom een woonkern, verwacht de provincie dat gemeenten een belangrijk gewicht toekennen aan de borging van een goed woon- en leefklimaat en de hierboven geschetste saneringsdoelstelling.
In het vierde lid is bepaald dat het verbod als bedoeld in het eerste lid niet geldt voor een veehouderij die in de vigerende Omgevingsverordening niet is gelegen binnen de locaties Stedelijk gebied en Beperkingen veehouderij. Een dergelijke situatie kan zich bijvoorbeeld voordoen als met een kaartaanpassing van de Omgevingsverordening de begrenzing van de locaties Stedelijk gebied of Beperkingen veehouderij wordt aangepast.
A
Artikel 2.2 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Het verrichten van een bouwactiviteit als bedoeld in artikel 2.1 op een mobiele verontreinigingssituatie is verboden tenzij de bron van de mobiele verontreinigingssituatie niet is gelegen op het perceel waarop wordt gebouwd.
Het verbod uit het eerste lid is niet van toepassing wanneer uit een risicobeoordeling grondwaterkwaliteit als bedoeld in paragraaf 3.4.2 van de Omgevingsverordening Noord-Brabant blijkt dat:
gevaar voor het grondwater is uit te sluiten;
als gevaar voor het grondwater niet is uit te sluiten, voor de bodemsanering een evaluatieverslag als bedoeld in artikel 4.1246 van het Besluit activiteiten leefomgeving is ingediend;
als gevaar voor het grondwater aanwezig is, de grondwatersanering, bedoeld in artikel 3.52 van de Omgevingsverordening Noord-Brabant is uitgevoerd; of
als de bodemsanering of grondwatersanering nog niet is afgerond, de bouwactiviteiten geen belemmering opleveren voor de sanering.
Ten minste vier weken voor aanvang van de bouwactiviteit, bedoeld in het eerste lid, worden de volgende gegevens en bescheiden verstrekt aan het college van burgemeester en wethouders:
de resultaten van het voorafgaande bodemonderzoek, bedoeld in artikel 32.1;
de resultaten van de risicobeoordeling grondwaterkwaliteit, bedoeld in paragraaf 3.4.2 van de Omgevingsverordening Noord-Brabant;
de naam en het adres van degene die de risicobeoordeling grondwaterkwaliteit heeft uitgevoerd;
de naam en het adres van degene die de bouwactiviteit verricht;
het adres waarop de bouwactiviteit wordt verricht.
Een kopie van de gegevens en bescheiden, bedoeld in het derde lid, wordt na ontvangst onverwijld aan Gedeputeerde Staten toegezonden.
De bouwactiviteit start niet eerder dan nadat het college van burgemeester en wethouders is geïnformeerd over de wijze waarop de sanerende of andere beschermende maatregelen, die voortvloeien uit de risicobeoordeling grondwaterkwaliteit, zijn uitgevoerd.
B
Artikel 3.1 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Binnen de locaties Stedelijk gebied en Beperkingen veehouderij is het verboden om voor een veehouderij:
de bestaande oppervlakte van bouwwerken, met uitzondering van de bestaande bedrijfswoning, te vergroten;
de bestaande oppervlakte dierenverblijf te vergroten;
binnen gebouwen dieren -al dan niet in hokken- meerlaags te huisvesten, ongeacht voorzieningen voor dierenwelzijn, met uitzondering van volière- en scharrelstallen voor legkippen waar twee bouwlagen zijn toegestaan.
Als bestaande oppervlakte bouwwerk of bestaande oppervlakte dierenverblijf geldt de oppervlakte die:
In afwijking van het eerste lid kan het college van burgemeester en wethouders voor een extensieve veehouderij gevestigd in de locatie Beperkingen veehouderij een omgevingsvergunning voor een omgevingsplanactiviteit verlenen als die veehouderij voldoet aan artikel 5.65, derde lid van de Omgevingsverordening Noord-Brabant.
Het verbod, bedoeld in het eerste lid, geldt niet als de veehouderij in de vigerende Omgevingsverordening Noord-Brabant buiten de locatie Stedelijk gebied en de locatie Beperkingen veehouderij ligt.
C
Artikel 3.3 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Binnen de locatie Landelijk gebied is het verboden zonder omgevingsvergunning voor een omgevingsplanactiviteit de bestaande oppervlakte dierenverblijf voor een veehouderij te vergroten.
Als bestaande oppervlakte dierenverblijf voor een veehouderij geldt de oppervlakte die:
De omgevingsvergunning, bedoeld in het eerste lid, wordt alleen verleend als aan de volgende voorwaarden is voldaan:
er worden maatregelen getroffen en in stand gehouden die invulling geven aan een zorgvuldige veehouderij;
de ontwikkeling is vanuit een goede omgevingskwaliteit met een veilige, gezonde leefomgeving, inpasbaar in de omgeving;
er is aangetoond dat de kans op cumulatieve geurhinder (achtergrondbelasting) op geurgevoelige objecten,gebouwen in de bebouwde komeen bebouwingscontour geur niet hoger is dan 12% en in het buitengebied niet hoger is dan 20%, tenzij er -als blijkt dat de achtergrondbelasting hoger is dan voornoemde percentages- maatregelen worden getroffen door de veehouderij die tot een daling leiden van de achtergrondbelasting, en die ten minste de eigen bijdrage aan de overschrijding van de achtergrondbelasting compenseert; en
dieren worden alleen op de grond gehouden, ongeacht voorzieningen voor dierenwelzijn, met uitzondering van volière- en scharrelstallen voor legkippen waar een tweede bouwlaag gebruikt mag worden.
Er is sprake van maatregelen die invulling geven aan een zorgvuldige veehouderij als is voldaan aan de Brabantse zorgvuldigheidsscore veehouderij.
D
Bijlage I wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
instrument dat door Gedeputeerde Staten als beleid is vastgesteld en dat maatregelen benoemt voor individuele bedrijven die de transitie naar zorgvuldige veehouderij bevorderen;
sanering gericht op het beheren, beperken of ongedaan maken van de inbreng van een mobiele verontreiniging vanuit het vaste deel van de bodem, in zowel de onverzadigde als verzadigde zone, naar het grondwater, overeenkomstig paragraaf 4.121 van het Besluit activiteiten leefomgeving in samenhang met de maatwerkregel, bedoeld in artikel 5.23 Milieubelastende activiteit bodemsanering met risico voor het grondwater van de Omgevingsverordening Noord-Brabant;
gebouw dat gebruikt mag worden voor het houden van landbouwhuisdieren krachtens een omgevingsvergunning voor de milieubelastende activiteit, bedoeld in artikel 3.201 of artikel 3.202 Besluit activiteiten leefomgeving, of de melding, bedoeld in artikel 4.808 van het Besluit activiteiten leefomgeving;
bruikbare oppervlakte van bebouwing en gronden, geschikt voor het beoogde gebruik, berekend op grond van NEN 2580;
omgeving die de fysieke en psychische gezondheid beschermt en bevordert;
gebruik van gronden of bouwwerken op een perceel van 3 hectare of groter, waarop grootschalige bebouwing staat en dat in hoofdzaak in gebruik is voor logistieke- of distributieactiviteiten, met een door de aard en schaal van de activiteiten hoge verkeersaantrekkende werking en impact op de omgevingskwaliteit;
veehouderij, met uitzondering van het houden van nertsen, melkrundvee en schapen;
activiteit waarbij mest met een relatief eenvoudige techniek wordt bewerkt, zoals aanrijking met stro, opslaan, rijpen, composteren, tot een capaciteit van 25.000 m3 mest per jaar;
activiteit waarbij mest wordt behandeld tot een capaciteit van 25.000 m3 mest per jaar, inclusief het vergisten van mest;
milieubelastende activiteit gericht op het verwerken of behandelen van dierlijke mest en de vergisting van plantaardige producten, als bedoeld in artikelen 3.90 en 3.225 van het Besluit activiteiten leefomgeving;
activiteit waarbij meer dan 25.000 m3 mest per jaar wordt behandeld, inclusief het vergisten van mest;
omzetten van mest, al dan niet in combinatie met co-producten, in biogas en digestaat;
situatie waarbij de in de bodem aanwezige verontreinigende stoffen zich hebben verspreid naar het grondwater en aanleiding geven tot het uitvoeren van een risicobeoordeling grondwaterkwaliteit;
mate van regionale binding en economische meerwaarde van een bedrijf in de regio, gelet op de herkomst van het bedrijf, werkgelegenheid, arbeidsmarkt, kennisinfrastructuur, plaats in regionale waardeketens, ruimtelijk economisch profiel van de regio, gebruik van regionale infrastructuur en afzetmarkt;
beoordeling van de mate van gevaar voor het grondwater van een bodemverontreiniging bij een mobiele verontreinigingssituatie om vast te stellen of, en zo ja, welke maatregelen noodzakelijk zijn;
milieubelastende activiteit, gericht op het houden van landbouwhuisdieren, als bedoeld in artikel 3.200 van het Besluit activiteiten leefomgeving, met uitzondering van het houden van paarden;
concentratie aan verontreinigende stof waarboven er sprake is van verontreiniging van het grondwater.
veehouderij die door het treffen van maatregelen, onder andere gericht op landschap, het verder sluiten van kringlopen op lokaal niveau, emissiebeperking en gezondheid voor mens en dier, ruimtelijk en maatschappelijk optimaal is ingepast in zijn omgeving.
E
De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Voor veehouderijen gevestigd binnen Stedelijk gebied of in Beperkingen veehouderij geldt het zogenaamde 'slot op de muur' en bestaan er geen ontwikkelingsmogelijkheden. Dit betekent dat er geen toename kan plaatsvinden van de oppervlakte van bestaande bouwwerken. De term bouwwerk omvat zowel gebouwen als bouwwerken, geen gebouwen zijnde. Een uitloop van een dierenverblijf is een bouwwerk en wordt met deze voorbeschermingsregels gereguleerd. Uitbreiding van de oppervlakte van bouwwerken is ook niet toegestaan voor het ontwikkelen van nevenfuncties of voor het uitbreiden van een agrarische neventak bij een gemengd agrarisch bedrijf.
Achterliggende reden voor dit beleid is dat het beleid binnen voornoemde gebieden is gericht op sanering van de veehouderij-activiteit, vanuit redenen van gezondheid en het garanderen van een goed woon - en leefklimaat of vanwege natuurdoelstellingen. Het (blijven) bieden van ontwikkelingsruimte staat haaks op dat doel. Naast een toename van de oppervlakte voor bouwwerken is ook de toename van de oppervlakte dierenverblijf door omzetting van een bestaand gebouw niet mogelijk. Als een ondernemer een nevenfunctie naast de veehouderij wil opstarten, is dat alleen mogelijk binnen het aanwezige bouwvolume, bijvoorbeeld door bebouwing die eerst ten dienste stond van de veehouderij in te zetten voor de gewenste nevenfunctie. Op die manier is een geleidelijke overgang van veehouderij naar een andere functie mogelijk.
In het derde lid is een bevoegdheid opgenomen voor het college van B&W om een omgevingsvergunning te verlenen voor extensieve veehouderijen in Beperkingen veehouderij die voldoen aan een norm van 2,75 GVE/ha. In het algemeen zijn dit melkrundveehouderijen die vanwege het toepassen van beweiding passen in zones rondom natuurgebieden. Het betreft een bevoegdheid en geen verplichting. Als de veehouderij is gevestigd in een zone rondom een woonkern, verwacht de provincie dat gemeenten een belangrijk gewicht toekennen aan de borging van een goed woon- en leefklimaat en de hierboven geschetste saneringsdoelstelling.
In het vierde lid is bepaald dat het verbod als bedoeld in het eerste lid niet geldt voor een veehouderij die in de vigerende Omgevingsverordening niet is gelegen binnen de locaties Stedelijk gebied en Beperkingen veehouderij. Een dergelijke situatie kan zich bijvoorbeeld voordoen als met een kaartaanpassing van de Omgevingsverordening de begrenzing van de locaties Stedelijk gebied of Beperkingen veehouderij wordt aangepast.
A
Artikel 2.2 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Het verrichten van een bouwactiviteit als bedoeld in artikel 2.1 op een mobiele verontreinigingssituatie is verboden tenzij de bron van de mobiele verontreinigingssituatie niet is gelegen op het perceel waarop wordt gebouwd.
Het verbod uit het eerste lid is niet van toepassing wanneer uit een risicobeoordeling grondwaterkwaliteit als bedoeld in paragraaf 3.4.2 van de Omgevingsverordening Noord-Brabant blijkt dat:
gevaar voor het grondwater is uit te sluiten;
als gevaar voor het grondwater niet is uit te sluiten, voor de bodemsanering een evaluatieverslag als bedoeld in artikel 4.1246 van het Besluit activiteiten leefomgeving is ingediend;
als gevaar voor het grondwater aanwezig is, de grondwatersanering, bedoeld in artikel 3.52 van de Omgevingsverordening Noord-Brabant is uitgevoerd; of
als de bodemsanering of grondwatersanering nog niet is afgerond, de bouwactiviteiten geen belemmering opleveren voor de sanering.
Ten minste vier weken voor aanvang van de bouwactiviteit, bedoeld in het eerste lid, worden de volgende gegevens en bescheiden verstrekt aan het college van burgemeester en wethouders:
de resultaten van het voorafgaande bodemonderzoek, bedoeld in artikel 32.1;
de resultaten van de risicobeoordeling grondwaterkwaliteit, bedoeld in paragraaf 3.4.2 van de Omgevingsverordening Noord-Brabant;
de naam en het adres van degene die de risicobeoordeling grondwaterkwaliteit heeft uitgevoerd;
de naam en het adres van degene die de bouwactiviteit verricht;
het adres waarop de bouwactiviteit wordt verricht.
Een kopie van de gegevens en bescheiden, bedoeld in het derde lid, wordt na ontvangst onverwijld aan Gedeputeerde Staten toegezonden.
De bouwactiviteit start niet eerder dan nadat het college van burgemeester en wethouders is geïnformeerd over de wijze waarop de sanerende of andere beschermende maatregelen, die voortvloeien uit de risicobeoordeling grondwaterkwaliteit, zijn uitgevoerd.
B
Artikel 3.1 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Binnen de locaties Stedelijk gebied en Beperkingen veehouderij is het verboden om voor een veehouderij:
de bestaande oppervlakte van bouwwerken, met uitzondering van de bestaande bedrijfswoning, te vergroten;
de bestaande oppervlakte dierenverblijf te vergroten;
binnen gebouwen dieren -al dan niet in hokken- meerlaags te huisvesten, ongeacht voorzieningen voor dierenwelzijn, met uitzondering van volière- en scharrelstallen voor legkippen waar twee bouwlagen zijn toegestaan.
Als bestaande oppervlakte bouwwerk of bestaande oppervlakte dierenverblijf geldt de oppervlakte die:
In afwijking van het eerste lid kan het college van burgemeester en wethouders voor een extensieve veehouderij gevestigd in de locatie Beperkingen veehouderij een omgevingsvergunning voor een omgevingsplanactiviteit verlenen als die veehouderij voldoet aan artikel 5.65, derde lid van de Omgevingsverordening Noord-Brabant.
Het verbod, bedoeld in het eerste lid, geldt niet als de veehouderij in de vigerende Omgevingsverordening Noord-Brabant buiten de locatie Stedelijk gebied en de locatie Beperkingen veehouderij ligt.
C
Artikel 3.3 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Binnen de locatie Landelijk gebied is het verboden zonder omgevingsvergunning voor een omgevingsplanactiviteit de bestaande oppervlakte dierenverblijf voor een veehouderij te vergroten.
Als bestaande oppervlakte dierenverblijf voor een veehouderij geldt de oppervlakte die:
De omgevingsvergunning, bedoeld in het eerste lid, wordt alleen verleend als aan de volgende voorwaarden is voldaan:
er worden maatregelen getroffen en in stand gehouden die invulling geven aan een zorgvuldige veehouderij;
de ontwikkeling is vanuit een goede omgevingskwaliteit met een veilige, gezonde leefomgeving, inpasbaar in de omgeving;
er is aangetoond dat de kans op cumulatieve geurhinder (achtergrondbelasting) op geurgevoelige objecten,gebouwen in de bebouwde komeen bebouwingscontour geur niet hoger is dan 12% en in het buitengebied niet hoger is dan 20%, tenzij er -als blijkt dat de achtergrondbelasting hoger is dan voornoemde percentages- maatregelen worden getroffen door de veehouderij die tot een daling leiden van de achtergrondbelasting, en die ten minste de eigen bijdrage aan de overschrijding van de achtergrondbelasting compenseert; en
dieren worden alleen op de grond gehouden, ongeacht voorzieningen voor dierenwelzijn, met uitzondering van volière- en scharrelstallen voor legkippen waar een tweede bouwlaag gebruikt mag worden.
Er is sprake van maatregelen die invulling geven aan een zorgvuldige veehouderij als is voldaan aan de Brabantse zorgvuldigheidsscore veehouderij.
D
Bijlage I wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
instrument dat door Gedeputeerde Staten als beleid is vastgesteld en dat maatregelen benoemt voor individuele bedrijven die de transitie naar zorgvuldige veehouderij bevorderen;
sanering gericht op het beheren, beperken of ongedaan maken van de inbreng van een mobiele verontreiniging vanuit het vaste deel van de bodem, in zowel de onverzadigde als verzadigde zone, naar het grondwater, overeenkomstig paragraaf 4.121 van het Besluit activiteiten leefomgeving in samenhang met de maatwerkregel, bedoeld in artikel 5.23 Milieubelastende activiteit bodemsanering met risico voor het grondwater van de Omgevingsverordening Noord-Brabant;
gebouw dat gebruikt mag worden voor het houden van landbouwhuisdieren krachtens een omgevingsvergunning voor de milieubelastende activiteit, bedoeld in artikel 3.201 of artikel 3.202 Besluit activiteiten leefomgeving, of de melding, bedoeld in artikel 4.808 van het Besluit activiteiten leefomgeving;
bruikbare oppervlakte van bebouwing en gronden, geschikt voor het beoogde gebruik, berekend op grond van NEN 2580;
omgeving die de fysieke en psychische gezondheid beschermt en bevordert;
gebruik van gronden of bouwwerken op een perceel van 3 hectare of groter, waarop grootschalige bebouwing staat en dat in hoofdzaak in gebruik is voor logistieke- of distributieactiviteiten, met een door de aard en schaal van de activiteiten hoge verkeersaantrekkende werking en impact op de omgevingskwaliteit;
veehouderij, met uitzondering van het houden van nertsen, melkrundvee en schapen;
activiteit waarbij mest met een relatief eenvoudige techniek wordt bewerkt, zoals aanrijking met stro, opslaan, rijpen, composteren, tot een capaciteit van 25.000 m3 mest per jaar;
activiteit waarbij mest wordt behandeld tot een capaciteit van 25.000 m3 mest per jaar, inclusief het vergisten van mest;
milieubelastende activiteit gericht op het verwerken of behandelen van dierlijke mest en de vergisting van plantaardige producten, als bedoeld in artikelen 3.90 en 3.225 van het Besluit activiteiten leefomgeving;
activiteit waarbij meer dan 25.000 m3 mest per jaar wordt behandeld, inclusief het vergisten van mest;
omzetten van mest, al dan niet in combinatie met co-producten, in biogas en digestaat;
situatie waarbij de in de bodem aanwezige verontreinigende stoffen zich hebben verspreid naar het grondwater en aanleiding geven tot het uitvoeren van een risicobeoordeling grondwaterkwaliteit;
mate van regionale binding en economische meerwaarde van een bedrijf in de regio, gelet op de herkomst van het bedrijf, werkgelegenheid, arbeidsmarkt, kennisinfrastructuur, plaats in regionale waardeketens, ruimtelijk economisch profiel van de regio, gebruik van regionale infrastructuur en afzetmarkt;
beoordeling van de mate van gevaar voor het grondwater van een bodemverontreiniging bij een mobiele verontreinigingssituatie om vast te stellen of, en zo ja, welke maatregelen noodzakelijk zijn;
milieubelastende activiteit, gericht op het houden van landbouwhuisdieren, als bedoeld in artikel 3.200 van het Besluit activiteiten leefomgeving, met uitzondering van het houden van paarden;
concentratie aan verontreinigende stof waarboven er sprake is van verontreiniging van het grondwater.
veehouderij die door het treffen van maatregelen, onder andere gericht op landschap, het verder sluiten van kringlopen op lokaal niveau, emissiebeperking en gezondheid voor mens en dier, ruimtelijk en maatschappelijk optimaal is ingepast in zijn omgeving.
E
De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Voor veehouderijen gevestigd binnen Stedelijk gebied of in Beperkingen veehouderij geldt het zogenaamde 'slot op de muur' en bestaan er geen ontwikkelingsmogelijkheden. Dit betekent dat er geen toename kan plaatsvinden van de oppervlakte van bestaande bouwwerken. De term bouwwerk omvat zowel gebouwen als bouwwerken, geen gebouwen zijnde. Een uitloop van een dierenverblijf is een bouwwerk en wordt met deze voorbeschermingsregels gereguleerd. Uitbreiding van de oppervlakte van bouwwerken is ook niet toegestaan voor het ontwikkelen van nevenfuncties of voor het uitbreiden van een agrarische neventak bij een gemengd agrarisch bedrijf.
Achterliggende reden voor dit beleid is dat het beleid binnen voornoemde gebieden is gericht op sanering van de veehouderij-activiteit, vanuit redenen van gezondheid en het garanderen van een goed woon - en leefklimaat of vanwege natuurdoelstellingen. Het (blijven) bieden van ontwikkelingsruimte staat haaks op dat doel. Naast een toename van de oppervlakte voor bouwwerken is ook de toename van de oppervlakte dierenverblijf door omzetting van een bestaand gebouw niet mogelijk. Als een ondernemer een nevenfunctie naast de veehouderij wil opstarten, is dat alleen mogelijk binnen het aanwezige bouwvolume, bijvoorbeeld door bebouwing die eerst ten dienste stond van de veehouderij in te zetten voor de gewenste nevenfunctie. Op die manier is een geleidelijke overgang van veehouderij naar een andere functie mogelijk.
In het derde lid is een bevoegdheid opgenomen voor het college van B&W om een omgevingsvergunning te verlenen voor extensieve veehouderijen in Beperkingen veehouderij die voldoen aan een norm van 2,75 GVE/ha. In het algemeen zijn dit melkrundveehouderijen die vanwege het toepassen van beweiding passen in zones rondom natuurgebieden. Het betreft een bevoegdheid en geen verplichting. Als de veehouderij is gevestigd in een zone rondom een woonkern, verwacht de provincie dat gemeenten een belangrijk gewicht toekennen aan de borging van een goed woon- en leefklimaat en de hierboven geschetste saneringsdoelstelling.
In het vierde lid is bepaald dat het verbod als bedoeld in het eerste lid niet geldt voor een veehouderij die in de vigerende Omgevingsverordening niet is gelegen binnen de locaties Stedelijk gebied en Beperkingen veehouderij. Een dergelijke situatie kan zich bijvoorbeeld voordoen als met een kaartaanpassing van de Omgevingsverordening de begrenzing van de locaties Stedelijk gebied of Beperkingen veehouderij wordt aangepast.
A
Artikel 2.2 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Het verrichten van een bouwactiviteit als bedoeld in artikel 2.1 op een mobiele verontreinigingssituatie is verboden tenzij de bron van de mobiele verontreinigingssituatie niet is gelegen op het perceel waarop wordt gebouwd.
Het verbod uit het eerste lid is niet van toepassing wanneer uit een risicobeoordeling grondwaterkwaliteit als bedoeld in paragraaf 3.4.2 van de Omgevingsverordening Noord-Brabant blijkt dat:
gevaar voor het grondwater is uit te sluiten;
als gevaar voor het grondwater niet is uit te sluiten, voor de bodemsanering een evaluatieverslag als bedoeld in artikel 4.1246 van het Besluit activiteiten leefomgeving is ingediend;
als gevaar voor het grondwater aanwezig is, de grondwatersanering, bedoeld in artikel 3.52 van de Omgevingsverordening Noord-Brabant is uitgevoerd; of
als de bodemsanering of grondwatersanering nog niet is afgerond, de bouwactiviteiten geen belemmering opleveren voor de sanering.
Ten minste vier weken voor aanvang van de bouwactiviteit, bedoeld in het eerste lid, worden de volgende gegevens en bescheiden verstrekt aan het college van burgemeester en wethouders:
de resultaten van het voorafgaande bodemonderzoek, bedoeld in artikel 32.1;
de resultaten van de risicobeoordeling grondwaterkwaliteit, bedoeld in paragraaf 3.4.2 van de Omgevingsverordening Noord-Brabant;
de naam en het adres van degene die de risicobeoordeling grondwaterkwaliteit heeft uitgevoerd;
de naam en het adres van degene die de bouwactiviteit verricht;
het adres waarop de bouwactiviteit wordt verricht.
Een kopie van de gegevens en bescheiden, bedoeld in het derde lid, wordt na ontvangst onverwijld aan Gedeputeerde Staten toegezonden.
De bouwactiviteit start niet eerder dan nadat het college van burgemeester en wethouders is geïnformeerd over de wijze waarop de sanerende of andere beschermende maatregelen, die voortvloeien uit de risicobeoordeling grondwaterkwaliteit, zijn uitgevoerd.
B
Artikel 3.1 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Binnen de locaties Stedelijk gebied en Beperkingen veehouderij is het verboden om voor een veehouderij:
de bestaande oppervlakte van bouwwerken, met uitzondering van de bestaande bedrijfswoning, te vergroten;
de bestaande oppervlakte dierenverblijf te vergroten;
binnen gebouwen dieren -al dan niet in hokken- meerlaags te huisvesten, ongeacht voorzieningen voor dierenwelzijn, met uitzondering van volière- en scharrelstallen voor legkippen waar twee bouwlagen zijn toegestaan.
Als bestaande oppervlakte bouwwerk of bestaande oppervlakte dierenverblijf geldt de oppervlakte die:
In afwijking van het eerste lid kan het college van burgemeester en wethouders voor een extensieve veehouderij gevestigd in de locatie Beperkingen veehouderij een omgevingsvergunning voor een omgevingsplanactiviteit verlenen als die veehouderij voldoet aan artikel 5.65, derde lid van de Omgevingsverordening Noord-Brabant.
Het verbod, bedoeld in het eerste lid, geldt niet als de veehouderij in de vigerende Omgevingsverordening Noord-Brabant buiten de locatie Stedelijk gebied en de locatie Beperkingen veehouderij ligt.
C
Artikel 3.3 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Binnen de locatie Landelijk gebied is het verboden zonder omgevingsvergunning voor een omgevingsplanactiviteit de bestaande oppervlakte dierenverblijf voor een veehouderij te vergroten.
Als bestaande oppervlakte dierenverblijf voor een veehouderij geldt de oppervlakte die:
De omgevingsvergunning, bedoeld in het eerste lid, wordt alleen verleend als aan de volgende voorwaarden is voldaan:
er worden maatregelen getroffen en in stand gehouden die invulling geven aan een zorgvuldige veehouderij;
de ontwikkeling is vanuit een goede omgevingskwaliteit met een veilige, gezonde leefomgeving, inpasbaar in de omgeving;
er is aangetoond dat de kans op cumulatieve geurhinder (achtergrondbelasting) op geurgevoelige objecten,gebouwen in de bebouwde kom een bebouwingscontour geur niet hoger is dan 12% en in het buitengebied niet hoger is dan 20%, tenzij er -als blijkt dat de achtergrondbelasting hoger is dan voornoemde percentages- maatregelen worden getroffen door de veehouderij die tot een daling leiden van de achtergrondbelasting, en die ten minste de eigen bijdrage aan de overschrijding van de achtergrondbelasting compenseert; en
dieren worden alleen op de grond gehouden, ongeacht voorzieningen voor dierenwelzijn, met uitzondering van volière- en scharrelstallen voor legkippen waar een tweede bouwlaag gebruikt mag worden.
Er is sprake van maatregelen die invulling geven aan een zorgvuldige veehouderij als is voldaan aan de Brabantse zorgvuldigheidsscore veehouderij.
D
Bijlage I wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
instrument dat door Gedeputeerde Staten als beleid is vastgesteld en dat maatregelen benoemt voor individuele bedrijven die de transitie naar zorgvuldige veehouderij bevorderen;
sanering gericht op het beheren, beperken of ongedaan maken van de inbreng van een mobiele verontreiniging vanuit het vaste deel van de bodem, in zowel de onverzadigde als verzadigde zone, naar het grondwater, overeenkomstig paragraaf 4.121 van het Besluit activiteiten leefomgeving in samenhang met de maatwerkregel, bedoeld in artikel 5.23 Milieubelastende activiteit bodemsanering met risico voor het grondwater van de Omgevingsverordening Noord-Brabant;
gebouw dat gebruikt mag worden voor het houden van landbouwhuisdieren krachtens een omgevingsvergunning voor de milieubelastende activiteit, bedoeld in artikel 3.201 of artikel 3.202 Besluit activiteiten leefomgeving, of de melding, bedoeld in artikel 4.808 van het Besluit activiteiten leefomgeving;
bruikbare oppervlakte van bebouwing en gronden, geschikt voor het beoogde gebruik, berekend op grond van NEN 2580;
omgeving die de fysieke en psychische gezondheid beschermt en bevordert;
gebruik van gronden of bouwwerken op een perceel van 3 hectare of groter, waarop grootschalige bebouwing staat en dat in hoofdzaak in gebruik is voor logistieke- of distributieactiviteiten, met een door de aard en schaal van de activiteiten hoge verkeersaantrekkende werking en impact op de omgevingskwaliteit;
veehouderij, met uitzondering van het houden van nertsen, melkrundvee en schapen;
activiteit waarbij mest met een relatief eenvoudige techniek wordt bewerkt, zoals aanrijking met stro, opslaan, rijpen, composteren, tot een capaciteit van 25.000 m3 mest per jaar;
activiteit waarbij mest wordt behandeld tot een capaciteit van 25.000 m3 mest per jaar, inclusief het vergisten van mest;
milieubelastende activiteit gericht op het verwerken of behandelen van dierlijke mest en de vergisting van plantaardige producten, als bedoeld in artikelen 3.90 en 3.225 van het Besluit activiteiten leefomgeving;
activiteit waarbij meer dan 25.000 m3 mest per jaar wordt behandeld, inclusief het vergisten van mest;
omzetten van mest, al dan niet in combinatie met co-producten, in biogas en digestaat;
situatie waarbij de in de bodem aanwezige verontreinigende stoffen zich hebben verspreid naar het grondwater en aanleiding geven tot het uitvoeren van een risicobeoordeling grondwaterkwaliteit;
mate van regionale binding en economische meerwaarde van een bedrijf in de regio, gelet op de herkomst van het bedrijf, werkgelegenheid, arbeidsmarkt, kennisinfrastructuur, plaats in regionale waardeketens, ruimtelijk economisch profiel van de regio, gebruik van regionale infrastructuur en afzetmarkt;
beoordeling van de mate van gevaar voor het grondwater van een bodemverontreiniging bij een mobiele verontreinigingssituatie om vast te stellen of, en zo ja, welke maatregelen noodzakelijk zijn;
milieubelastende activiteit, gericht op het houden van landbouwhuisdieren, als bedoeld in artikel 3.200 van het Besluit activiteiten leefomgeving, met uitzondering van het houden van paarden;
concentratie aan verontreinigende stof waarboven er sprake is van verontreiniging van het grondwater.
veehouderij die door het treffen van maatregelen, onder andere gericht op landschap, het verder sluiten van kringlopen op lokaal niveau, emissiebeperking en gezondheid voor mens en dier, ruimtelijk en maatschappelijk optimaal is ingepast in zijn omgeving.
E
De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Voor veehouderijen gevestigd binnen Stedelijk gebied of in Beperkingen veehouderij geldt het zogenaamde 'slot op de muur' en bestaan er geen ontwikkelingsmogelijkheden. Dit betekent dat er geen toename kan plaatsvinden van de oppervlakte van bestaande bouwwerken. De term bouwwerk omvat zowel gebouwen als bouwwerken, geen gebouwen zijnde. Een uitloop van een dierenverblijf is een bouwwerk en wordt met deze voorbeschermingsregels gereguleerd. Uitbreiding van de oppervlakte van bouwwerken is ook niet toegestaan voor het ontwikkelen van nevenfuncties of voor het uitbreiden van een agrarische neventak bij een gemengd agrarisch bedrijf.
Achterliggende reden voor dit beleid is dat het beleid binnen voornoemde gebieden is gericht op sanering van de veehouderij-activiteit, vanuit redenen van gezondheid en het garanderen van een goed woon - en leefklimaat of vanwege natuurdoelstellingen. Het (blijven) bieden van ontwikkelingsruimte staat haaks op dat doel. Naast een toename van de oppervlakte voor bouwwerken is ook de toename van de oppervlakte dierenverblijf door omzetting van een bestaand gebouw niet mogelijk. Als een ondernemer een nevenfunctie naast de veehouderij wil opstarten, is dat alleen mogelijk binnen het aanwezige bouwvolume, bijvoorbeeld door bebouwing die eerst ten dienste stond van de veehouderij in te zetten voor de gewenste nevenfunctie. Op die manier is een geleidelijke overgang van veehouderij naar een andere functie mogelijk.
In het derde lid is een bevoegdheid opgenomen voor het college van B&W om een omgevingsvergunning te verlenen voor extensieve veehouderijen in Beperkingen veehouderij die voldoen aan een norm van 2,75 GVE/ha. In het algemeen zijn dit melkrundveehouderijen die vanwege het toepassen van beweiding passen in zones rondom natuurgebieden. Het betreft een bevoegdheid en geen verplichting. Als de veehouderij is gevestigd in een zone rondom een woonkern, verwacht de provincie dat gemeenten een belangrijk gewicht toekennen aan de borging van een goed woon- en leefklimaat en de hierboven geschetste saneringsdoelstelling.
In het vierde lid is bepaald dat het verbod als bedoeld in het eerste lid niet geldt voor een veehouderij die in de vigerende Omgevingsverordening niet is gelegen binnen de locaties Stedelijk gebied en Beperkingen veehouderij. Een dergelijke situatie kan zich bijvoorbeeld voordoen als met een kaartaanpassing van de Omgevingsverordening de begrenzing van de locaties Stedelijk gebied of Beperkingen veehouderij wordt aangepast.
A
Artikel 2.2 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Het verrichten van een bouwactiviteit als bedoeld in artikel 2.1 op een mobiele verontreinigingssituatie is verboden tenzij de bron van de mobiele verontreinigingssituatie niet is gelegen op het perceel waarop wordt gebouwd.
Het verbod uit het eerste lid is niet van toepassing wanneer uit een risicobeoordeling grondwaterkwaliteit als bedoeld in paragraaf 3.4.2 van de Omgevingsverordening Noord-Brabant blijkt dat:
gevaar voor het grondwater is uit te sluiten;
als gevaar voor het grondwater niet is uit te sluiten, voor de bodemsanering een evaluatieverslag als bedoeld in artikel 4.1246 van het Besluit activiteiten leefomgeving is ingediend;
als gevaar voor het grondwater aanwezig is, de grondwatersanering, bedoeld in artikel 3.52 van de Omgevingsverordening Noord-Brabant is uitgevoerd; of
als de bodemsanering of grondwatersanering nog niet is afgerond, de bouwactiviteiten geen belemmering opleveren voor de sanering.
Ten minste vier weken voor aanvang van de bouwactiviteit, bedoeld in het eerste lid, worden de volgende gegevens en bescheiden verstrekt aan het college van burgemeester en wethouders:
de resultaten van het voorafgaande bodemonderzoek, bedoeld in artikel 32.1;
de resultaten van de risicobeoordeling grondwaterkwaliteit, bedoeld in paragraaf 3.4.2 van de Omgevingsverordening Noord-Brabant;
de naam en het adres van degene die de risicobeoordeling grondwaterkwaliteit heeft uitgevoerd;
de naam en het adres van degene die de bouwactiviteit verricht;
het adres waarop de bouwactiviteit wordt verricht.
Een kopie van de gegevens en bescheiden, bedoeld in het derde lid, wordt na ontvangst onverwijld aan Gedeputeerde Staten toegezonden.
De bouwactiviteit start niet eerder dan nadat het college van burgemeester en wethouders is geïnformeerd over de wijze waarop de sanerende of andere beschermende maatregelen, die voortvloeien uit de risicobeoordeling grondwaterkwaliteit, zijn uitgevoerd.
B
Artikel 3.1 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Binnen de locaties Stedelijk gebied en Beperkingen veehouderij is het verboden om voor een veehouderij:
de bestaande oppervlakte van bouwwerken, met uitzondering van de bestaande bedrijfswoning, te vergroten;
de bestaande oppervlakte dierenverblijf te vergroten;
binnen gebouwen dieren -al dan niet in hokken- meerlaags te huisvesten, ongeacht voorzieningen voor dierenwelzijn, met uitzondering van volière- en scharrelstallen voor legkippen waar twee bouwlagen zijn toegestaan.
Als bestaande oppervlakte bouwwerk of bestaande oppervlakte dierenverblijf geldt de oppervlakte die:
In afwijking van het eerste lid kan het college van burgemeester en wethouders voor een extensieve veehouderij gevestigd in de locatie Beperkingen veehouderij een omgevingsvergunning voor een omgevingsplanactiviteit verlenen als die veehouderij voldoet aan artikel 5.65, derde lid van de Omgevingsverordening Noord-Brabant.
Het verbod, bedoeld in het eerste lid, geldt niet als de veehouderij in de vigerende Omgevingsverordening Noord-Brabant buiten de locatie Stedelijk gebied en de locatie Beperkingen veehouderij ligt.
C
Artikel 3.3 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Binnen de locatie Landelijk gebied is het verboden zonder omgevingsvergunning voor een omgevingsplanactiviteit de bestaande oppervlakte dierenverblijf voor een veehouderij te vergroten.
Als bestaande oppervlakte dierenverblijf voor een veehouderij geldt de oppervlakte die:
De omgevingsvergunning, bedoeld in het eerste lid, wordt alleen verleend als aan de volgende voorwaarden is voldaan:
er worden maatregelen getroffen en in stand gehouden die invulling geven aan een zorgvuldige veehouderij;
de ontwikkeling is vanuit een goede omgevingskwaliteit met een veilige, gezonde leefomgeving, inpasbaar in de omgeving;
er is aangetoond dat de kans op cumulatieve geurhinder (achtergrondbelasting) op geurgevoelige objecten,gebouwen in de bebouwde komeen bebouwingscontour geur niet hoger is dan 12% en in het buitengebied niet hoger is dan 20%, tenzij er -als blijkt dat de achtergrondbelasting hoger is dan voornoemde percentages- maatregelen worden getroffen door de veehouderij die tot een daling leiden van de achtergrondbelasting, en die ten minste de eigen bijdrage aan de overschrijding van de achtergrondbelasting compenseert; en
dieren worden alleen op de grond gehouden, ongeacht voorzieningen voor dierenwelzijn, met uitzondering van volière- en scharrelstallen voor legkippen waar een tweede bouwlaag gebruikt mag worden.
Er is sprake van maatregelen die invulling geven aan een zorgvuldige veehouderij als is voldaan aan de Brabantse zorgvuldigheidsscore veehouderij.
D
Bijlage I wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
instrument dat door Gedeputeerde Staten als beleid is vastgesteld en dat maatregelen benoemt voor individuele bedrijven die de transitie naar zorgvuldige veehouderij bevorderen;
sanering gericht op het beheren, beperken of ongedaan maken van de inbreng van een mobiele verontreiniging vanuit het vaste deel van de bodem, in zowel de onverzadigde als verzadigde zone, naar het grondwater, overeenkomstig paragraaf 4.121 van het Besluit activiteiten leefomgeving in samenhang met de maatwerkregel, bedoeld in artikel 5.23 Milieubelastende activiteit bodemsanering met risico voor het grondwater van de Omgevingsverordening Noord-Brabant;
gebouw dat gebruikt mag worden voor het houden van landbouwhuisdieren krachtens een omgevingsvergunning voor de milieubelastende activiteit, bedoeld in artikel 3.201 of artikel 3.202 Besluit activiteiten leefomgeving, of de melding, bedoeld in artikel 4.808 van het Besluit activiteiten leefomgeving;
bruikbare oppervlakte van bebouwing en gronden, geschikt voor het beoogde gebruik, berekend op grond van NEN 2580;
omgeving die de fysieke en psychische gezondheid beschermt en bevordert;
gebruik van gronden of bouwwerken op een perceel van 3 hectare of groter, waarop grootschalige bebouwing staat en dat in hoofdzaak in gebruik is voor logistieke- of distributieactiviteiten, met een door de aard en schaal van de activiteiten hoge verkeersaantrekkende werking en impact op de omgevingskwaliteit;
veehouderij, met uitzondering van het houden van nertsen, melkrundvee en schapen;
activiteit waarbij mest met een relatief eenvoudige techniek wordt bewerkt, zoals aanrijking met stro, opslaan, rijpen, composteren, tot een capaciteit van 25.000 m3 mest per jaar;
activiteit waarbij mest wordt behandeld tot een capaciteit van 25.000 m3 mest per jaar, inclusief het vergisten van mest;
milieubelastende activiteit gericht op het verwerken of behandelen van dierlijke mest en de vergisting van plantaardige producten, als bedoeld in artikelen 3.90 en 3.225 van het Besluit activiteiten leefomgeving;
activiteit waarbij meer dan 25.000 m3 mest per jaar wordt behandeld, inclusief het vergisten van mest;
omzetten van mest, al dan niet in combinatie met co-producten, in biogas en digestaat;
situatie waarbij de in de bodem aanwezige verontreinigende stoffen zich hebben verspreid naar het grondwater en aanleiding geven tot het uitvoeren van een risicobeoordeling grondwaterkwaliteit;
mate van regionale binding en economische meerwaarde van een bedrijf in de regio, gelet op de herkomst van het bedrijf, werkgelegenheid, arbeidsmarkt, kennisinfrastructuur, plaats in regionale waardeketens, ruimtelijk economisch profiel van de regio, gebruik van regionale infrastructuur en afzetmarkt;
beoordeling van de mate van gevaar voor het grondwater van een bodemverontreiniging bij een mobiele verontreinigingssituatie om vast te stellen of, en zo ja, welke maatregelen noodzakelijk zijn;
milieubelastende activiteit, gericht op het houden van landbouwhuisdieren, als bedoeld in artikel 3.200 van het Besluit activiteiten leefomgeving, met uitzondering van het houden van paarden;
concentratie aan verontreinigende stof waarboven er sprake is van verontreiniging van het grondwater.
veehouderij die door het treffen van maatregelen, onder andere gericht op landschap, het verder sluiten van kringlopen op lokaal niveau, emissiebeperking en gezondheid voor mens en dier, ruimtelijk en maatschappelijk optimaal is ingepast in zijn omgeving.
E
De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Voor veehouderijen gevestigd binnen Stedelijk gebied of in Beperkingen veehouderij geldt het zogenaamde 'slot op de muur' en bestaan er geen ontwikkelingsmogelijkheden. Dit betekent dat er geen toename kan plaatsvinden van de oppervlakte van bestaande bouwwerken. De term bouwwerk omvat zowel gebouwen als bouwwerken, geen gebouwen zijnde. Een uitloop van een dierenverblijf is een bouwwerk en wordt met deze voorbeschermingsregels gereguleerd. Uitbreiding van de oppervlakte van bouwwerken is ook niet toegestaan voor het ontwikkelen van nevenfuncties of voor het uitbreiden van een agrarische neventak bij een gemengd agrarisch bedrijf.
Achterliggende reden voor dit beleid is dat het beleid binnen voornoemde gebieden is gericht op sanering van de veehouderij-activiteit, vanuit redenen van gezondheid en het garanderen van een goed woon - en leefklimaat of vanwege natuurdoelstellingen. Het (blijven) bieden van ontwikkelingsruimte staat haaks op dat doel. Naast een toename van de oppervlakte voor bouwwerken is ook de toename van de oppervlakte dierenverblijf door omzetting van een bestaand gebouw niet mogelijk. Als een ondernemer een nevenfunctie naast de veehouderij wil opstarten, is dat alleen mogelijk binnen het aanwezige bouwvolume, bijvoorbeeld door bebouwing die eerst ten dienste stond van de veehouderij in te zetten voor de gewenste nevenfunctie. Op die manier is een geleidelijke overgang van veehouderij naar een andere functie mogelijk.
In het derde lid is een bevoegdheid opgenomen voor het college van B&W om een omgevingsvergunning te verlenen voor extensieve veehouderijen in Beperkingen veehouderij die voldoen aan een norm van 2,75 GVE/ha. In het algemeen zijn dit melkrundveehouderijen die vanwege het toepassen van beweiding passen in zones rondom natuurgebieden. Het betreft een bevoegdheid en geen verplichting. Als de veehouderij is gevestigd in een zone rondom een woonkern, verwacht de provincie dat gemeenten een belangrijk gewicht toekennen aan de borging van een goed woon- en leefklimaat en de hierboven geschetste saneringsdoelstelling.
In het vierde lid is bepaald dat het verbod als bedoeld in het eerste lid niet geldt voor een veehouderij die in de vigerende Omgevingsverordening niet is gelegen binnen de locaties Stedelijk gebied en Beperkingen veehouderij. Een dergelijke situatie kan zich bijvoorbeeld voordoen als met een kaartaanpassing van de Omgevingsverordening de begrenzing van de locaties Stedelijk gebied of Beperkingen veehouderij wordt aangepast.
A
Artikel 2.2 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Het verrichten van een bouwactiviteit als bedoeld in artikel 2.1 op een mobiele verontreinigingssituatie is verboden tenzij de bron van de mobiele verontreinigingssituatie niet is gelegen op het perceel waarop wordt gebouwd.
Het verbod uit het eerste lid is niet van toepassing wanneer uit een risicobeoordeling grondwaterkwaliteit als bedoeld in paragraaf 3.4.2 van de Omgevingsverordening Noord-Brabant blijkt dat:
gevaar voor het grondwater is uit te sluiten;
als gevaar voor het grondwater niet is uit te sluiten, voor de bodemsanering een evaluatieverslag als bedoeld in artikel 4.1246 van het Besluit activiteiten leefomgeving is ingediend;
als gevaar voor het grondwater aanwezig is, de grondwatersanering, bedoeld in artikel 3.52 van de Omgevingsverordening Noord-Brabant is uitgevoerd; of
als de bodemsanering of grondwatersanering nog niet is afgerond, de bouwactiviteiten geen belemmering opleveren voor de sanering.
Ten minste vier weken voor aanvang van de bouwactiviteit, bedoeld in het eerste lid, worden de volgende gegevens en bescheiden verstrekt aan het college van burgemeester en wethouders:
de resultaten van het voorafgaande bodemonderzoek, bedoeld in artikel 32.1;
de resultaten van de risicobeoordeling grondwaterkwaliteit, bedoeld in paragraaf 3.4.2 van de Omgevingsverordening Noord-Brabant;
de naam en het adres van degene die de risicobeoordeling grondwaterkwaliteit heeft uitgevoerd;
de naam en het adres van degene die de bouwactiviteit verricht;
het adres waarop de bouwactiviteit wordt verricht.
Een kopie van de gegevens en bescheiden, bedoeld in het derde lid, wordt na ontvangst onverwijld aan Gedeputeerde Staten toegezonden.
De bouwactiviteit start niet eerder dan nadat het college van burgemeester en wethouders is geïnformeerd over de wijze waarop de sanerende of andere beschermende maatregelen, die voortvloeien uit de risicobeoordeling grondwaterkwaliteit, zijn uitgevoerd.
B
Artikel 3.1 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Binnen de locaties Stedelijk gebied en Beperkingen veehouderij is het verboden om voor een veehouderij:
de bestaande oppervlakte van bouwwerken, met uitzondering van de bestaande bedrijfswoning, te vergroten;
de bestaande oppervlakte dierenverblijf te vergroten;
binnen gebouwen dieren -al dan niet in hokken- meerlaags te huisvesten, ongeacht voorzieningen voor dierenwelzijn, met uitzondering van volière- en scharrelstallen voor legkippen waar twee bouwlagen zijn toegestaan.
Als bestaande oppervlakte bouwwerk of bestaande oppervlakte dierenverblijf geldt de oppervlakte die:
In afwijking van het eerste lid kan het college van burgemeester en wethouders voor een extensieve veehouderij gevestigd in de locatie Beperkingen veehouderij een omgevingsvergunning voor een omgevingsplanactiviteit verlenen als die veehouderij voldoet aan artikel 5.65, derde lid van de Omgevingsverordening Noord-Brabant.
Het verbod, bedoeld in het eerste lid, geldt niet als de veehouderij in de vigerende Omgevingsverordening Noord-Brabant buiten de locatie Stedelijk gebied en de locatie Beperkingen veehouderij ligt.
C
Artikel 3.3 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Binnen de locatie Landelijk gebied is het verboden zonder omgevingsvergunning voor een omgevingsplanactiviteit de bestaande oppervlakte dierenverblijf voor een veehouderij te vergroten.
Als bestaande oppervlakte dierenverblijf voor een veehouderij geldt de oppervlakte die:
De omgevingsvergunning, bedoeld in het eerste lid, wordt alleen verleend als aan de volgende voorwaarden is voldaan:
er worden maatregelen getroffen en in stand gehouden die invulling geven aan een zorgvuldige veehouderij;
de ontwikkeling is vanuit een goede omgevingskwaliteit met een veilige, gezonde leefomgeving, inpasbaar in de omgeving;
er is aangetoond dat de kans op cumulatieve geurhinder (achtergrondbelasting) op geurgevoelige objecten,gebouwen in de bebouwde kom een bebouwingscontour geur niet hoger is dan 12% en in het buitengebied niet hoger is dan 20%, tenzij er -als blijkt dat de achtergrondbelasting hoger is dan voornoemde percentages- maatregelen worden getroffen door de veehouderij die tot een daling leiden van de achtergrondbelasting, en die ten minste de eigen bijdrage aan de overschrijding van de achtergrondbelasting compenseert; en
dieren worden alleen op de grond gehouden, ongeacht voorzieningen voor dierenwelzijn, met uitzondering van volière- en scharrelstallen voor legkippen waar een tweede bouwlaag gebruikt mag worden.
Er is sprake van maatregelen die invulling geven aan een zorgvuldige veehouderij als is voldaan aan de Brabantse zorgvuldigheidsscore veehouderij.
D
Bijlage I wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
instrument dat door Gedeputeerde Staten als beleid is vastgesteld en dat maatregelen benoemt voor individuele bedrijven die de transitie naar zorgvuldige veehouderij bevorderen;
sanering gericht op het beheren, beperken of ongedaan maken van de inbreng van een mobiele verontreiniging vanuit het vaste deel van de bodem, in zowel de onverzadigde als verzadigde zone, naar het grondwater, overeenkomstig paragraaf 4.121 van het Besluit activiteiten leefomgeving in samenhang met de maatwerkregel, bedoeld in artikel 5.23 Milieubelastende activiteit bodemsanering met risico voor het grondwater van de Omgevingsverordening Noord-Brabant;
gebouw dat gebruikt mag worden voor het houden van landbouwhuisdieren krachtens een omgevingsvergunning voor de milieubelastende activiteit, bedoeld in artikel 3.201 of artikel 3.202 Besluit activiteiten leefomgeving, of de melding, bedoeld in artikel 4.808 van het Besluit activiteiten leefomgeving;
bruikbare oppervlakte van bebouwing en gronden, geschikt voor het beoogde gebruik, berekend op grond van NEN 2580;
omgeving die de fysieke en psychische gezondheid beschermt en bevordert;
gebruik van gronden of bouwwerken op een perceel van 3 hectare of groter, waarop grootschalige bebouwing staat en dat in hoofdzaak in gebruik is voor logistieke- of distributieactiviteiten, met een door de aard en schaal van de activiteiten hoge verkeersaantrekkende werking en impact op de omgevingskwaliteit;
veehouderij, met uitzondering van het houden van nertsen, melkrundvee en schapen;
activiteit waarbij mest met een relatief eenvoudige techniek wordt bewerkt, zoals aanrijking met stro, opslaan, rijpen, composteren, tot een capaciteit van 25.000 m3 mest per jaar;
activiteit waarbij mest wordt behandeld tot een capaciteit van 25.000 m3 mest per jaar, inclusief het vergisten van mest;
milieubelastende activiteit gericht op het verwerken of behandelen van dierlijke mest en de vergisting van plantaardige producten, als bedoeld in artikelen 3.90 en 3.225 van het Besluit activiteiten leefomgeving;
activiteit waarbij meer dan 25.000 m3 mest per jaar wordt behandeld, inclusief het vergisten van mest;
omzetten van mest, al dan niet in combinatie met co-producten, in biogas en digestaat;
situatie waarbij de in de bodem aanwezige verontreinigende stoffen zich hebben verspreid naar het grondwater en aanleiding geven tot het uitvoeren van een risicobeoordeling grondwaterkwaliteit;
mate van regionale binding en economische meerwaarde van een bedrijf in de regio, gelet op de herkomst van het bedrijf, werkgelegenheid, arbeidsmarkt, kennisinfrastructuur, plaats in regionale waardeketens, ruimtelijk economisch profiel van de regio, gebruik van regionale infrastructuur en afzetmarkt;
beoordeling van de mate van gevaar voor het grondwater van een bodemverontreiniging bij een mobiele verontreinigingssituatie om vast te stellen of, en zo ja, welke maatregelen noodzakelijk zijn;
milieubelastende activiteit, gericht op het houden van landbouwhuisdieren, als bedoeld in artikel 3.200 van het Besluit activiteiten leefomgeving, met uitzondering van het houden van paarden;
concentratie aan verontreinigende stof waarboven er sprake is van verontreiniging van het grondwater.
veehouderij die door het treffen van maatregelen, onder andere gericht op landschap, het verder sluiten van kringlopen op lokaal niveau, emissiebeperking en gezondheid voor mens en dier, ruimtelijk en maatschappelijk optimaal is ingepast in zijn omgeving.
E
De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Voor veehouderijen gevestigd binnen Stedelijk gebied of in Beperkingen veehouderij geldt het zogenaamde 'slot op de muur' en bestaan er geen ontwikkelingsmogelijkheden. Dit betekent dat er geen toename kan plaatsvinden van de oppervlakte van bestaande bouwwerken. De term bouwwerk omvat zowel gebouwen als bouwwerken, geen gebouwen zijnde. Een uitloop van een dierenverblijf is een bouwwerk en wordt met deze voorbeschermingsregels gereguleerd. Uitbreiding van de oppervlakte van bouwwerken is ook niet toegestaan voor het ontwikkelen van nevenfuncties of voor het uitbreiden van een agrarische neventak bij een gemengd agrarisch bedrijf.
Achterliggende reden voor dit beleid is dat het beleid binnen voornoemde gebieden is gericht op sanering van de veehouderij-activiteit, vanuit redenen van gezondheid en het garanderen van een goed woon - en leefklimaat of vanwege natuurdoelstellingen. Het (blijven) bieden van ontwikkelingsruimte staat haaks op dat doel. Naast een toename van de oppervlakte voor bouwwerken is ook de toename van de oppervlakte dierenverblijf door omzetting van een bestaand gebouw niet mogelijk. Als een ondernemer een nevenfunctie naast de veehouderij wil opstarten, is dat alleen mogelijk binnen het aanwezige bouwvolume, bijvoorbeeld door bebouwing die eerst ten dienste stond van de veehouderij in te zetten voor de gewenste nevenfunctie. Op die manier is een geleidelijke overgang van veehouderij naar een andere functie mogelijk.
In het derde lid is een bevoegdheid opgenomen voor het college van B&W om een omgevingsvergunning te verlenen voor extensieve veehouderijen in Beperkingen veehouderij die voldoen aan een norm van 2,75 GVE/ha. In het algemeen zijn dit melkrundveehouderijen die vanwege het toepassen van beweiding passen in zones rondom natuurgebieden. Het betreft een bevoegdheid en geen verplichting. Als de veehouderij is gevestigd in een zone rondom een woonkern, verwacht de provincie dat gemeenten een belangrijk gewicht toekennen aan de borging van een goed woon- en leefklimaat en de hierboven geschetste saneringsdoelstelling.
In het vierde lid is bepaald dat het verbod als bedoeld in het eerste lid niet geldt voor een veehouderij die in de vigerende Omgevingsverordening niet is gelegen binnen de locaties Stedelijk gebied en Beperkingen veehouderij. Een dergelijke situatie kan zich bijvoorbeeld voordoen als met een kaartaanpassing van de Omgevingsverordening de begrenzing van de locaties Stedelijk gebied of Beperkingen veehouderij wordt aangepast.
A
Artikel 2.2 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Het verrichten van een bouwactiviteit als bedoeld in artikel 2.1 op een mobiele verontreinigingssituatie is verboden tenzij de bron van de mobiele verontreinigingssituatie niet is gelegen op het perceel waarop wordt gebouwd.
Het verbod uit het eerste lid is niet van toepassing wanneer uit een risicobeoordeling grondwaterkwaliteit als bedoeld in paragraaf 3.4.2 van de Omgevingsverordening Noord-Brabant blijkt dat:
gevaar voor het grondwater is uit te sluiten;
als gevaar voor het grondwater niet is uit te sluiten, voor de bodemsanering een evaluatieverslag als bedoeld in artikel 4.1246 van het Besluit activiteiten leefomgeving is ingediend;
als gevaar voor het grondwater aanwezig is, de grondwatersanering, bedoeld in artikel 3.52 van de Omgevingsverordening Noord-Brabant is uitgevoerd; of
als de bodemsanering of grondwatersanering nog niet is afgerond, de bouwactiviteiten geen belemmering opleveren voor de sanering.
Ten minste vier weken voor aanvang van de bouwactiviteit, bedoeld in het eerste lid, worden de volgende gegevens en bescheiden verstrekt aan het college van burgemeester en wethouders:
de resultaten van het voorafgaande bodemonderzoek, bedoeld in artikel 32.1;
de resultaten van de risicobeoordeling grondwaterkwaliteit, bedoeld in paragraaf 3.4.2 van de Omgevingsverordening Noord-Brabant;
de naam en het adres van degene die de risicobeoordeling grondwaterkwaliteit heeft uitgevoerd;
de naam en het adres van degene die de bouwactiviteit verricht;
het adres waarop de bouwactiviteit wordt verricht.
Een kopie van de gegevens en bescheiden, bedoeld in het derde lid, wordt na ontvangst onverwijld aan Gedeputeerde Staten toegezonden.
De bouwactiviteit start niet eerder dan nadat het college van burgemeester en wethouders is geïnformeerd over de wijze waarop de sanerende of andere beschermende maatregelen, die voortvloeien uit de risicobeoordeling grondwaterkwaliteit, zijn uitgevoerd.
B
Artikel 3.1 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Binnen de locaties Stedelijk gebied en Beperkingen veehouderij is het verboden om voor een veehouderij:
de bestaande oppervlakte van bouwwerken, met uitzondering van de bestaande bedrijfswoning, te vergroten;
de bestaande oppervlakte dierenverblijf te vergroten;
binnen gebouwen dieren -al dan niet in hokken- meerlaags te huisvesten, ongeacht voorzieningen voor dierenwelzijn, met uitzondering van volière- en scharrelstallen voor legkippen waar twee bouwlagen zijn toegestaan.
Als bestaande oppervlakte bouwwerk of bestaande oppervlakte dierenverblijf geldt de oppervlakte die:
In afwijking van het eerste lid kan het college van burgemeester en wethouders voor een extensieve veehouderij gevestigd in de locatie Beperkingen veehouderij een omgevingsvergunning voor een omgevingsplanactiviteit verlenen als die veehouderij voldoet aan artikel 5.65, derde lid van de Omgevingsverordening Noord-Brabant.
Het verbod, bedoeld in het eerste lid, geldt niet als de veehouderij in de vigerende Omgevingsverordening Noord-Brabant buiten de locatie Stedelijk gebied en de locatie Beperkingen veehouderij ligt.
C
Artikel 3.3 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Binnen de locatie Landelijk gebied is het verboden zonder omgevingsvergunning voor een omgevingsplanactiviteit de bestaande oppervlakte dierenverblijf voor een veehouderij te vergroten.
Als bestaande oppervlakte dierenverblijf voor een veehouderij geldt de oppervlakte die:
De omgevingsvergunning, bedoeld in het eerste lid, wordt alleen verleend als aan de volgende voorwaarden is voldaan:
er worden maatregelen getroffen en in stand gehouden die invulling geven aan een zorgvuldige veehouderij;
de ontwikkeling is vanuit een goede omgevingskwaliteit met een veilige, gezonde leefomgeving, inpasbaar in de omgeving;
er is aangetoond dat de kans op cumulatieve geurhinder (achtergrondbelasting) op geurgevoelige objecten,gebouwen in de bebouwde komeen bebouwingscontour geur niet hoger is dan 12% en in het buitengebied niet hoger is dan 20%, tenzij er -als blijkt dat de achtergrondbelasting hoger is dan voornoemde percentages- maatregelen worden getroffen door de veehouderij die tot een daling leiden van de achtergrondbelasting, en die ten minste de eigen bijdrage aan de overschrijding van de achtergrondbelasting compenseert; en
dieren worden alleen op de grond gehouden, ongeacht voorzieningen voor dierenwelzijn, met uitzondering van volière- en scharrelstallen voor legkippen waar een tweede bouwlaag gebruikt mag worden.
Er is sprake van maatregelen die invulling geven aan een zorgvuldige veehouderij als is voldaan aan de Brabantse zorgvuldigheidsscore veehouderij.
D
Bijlage I wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
instrument dat door Gedeputeerde Staten als beleid is vastgesteld en dat maatregelen benoemt voor individuele bedrijven die de transitie naar zorgvuldige veehouderij bevorderen;
sanering gericht op het beheren, beperken of ongedaan maken van de inbreng van een mobiele verontreiniging vanuit het vaste deel van de bodem, in zowel de onverzadigde als verzadigde zone, naar het grondwater, overeenkomstig paragraaf 4.121 van het Besluit activiteiten leefomgeving in samenhang met de maatwerkregel, bedoeld in artikel 5.23 Milieubelastende activiteit bodemsanering met risico voor het grondwater van de Omgevingsverordening Noord-Brabant;
gebouw dat gebruikt mag worden voor het houden van landbouwhuisdieren krachtens een omgevingsvergunning voor de milieubelastende activiteit, bedoeld in artikel 3.201 of artikel 3.202 Besluit activiteiten leefomgeving, of de melding, bedoeld in artikel 4.808 van het Besluit activiteiten leefomgeving;
bruikbare oppervlakte van bebouwing en gronden, geschikt voor het beoogde gebruik, berekend op grond van NEN 2580;
omgeving die de fysieke en psychische gezondheid beschermt en bevordert;
gebruik van gronden of bouwwerken op een perceel van 3 hectare of groter, waarop grootschalige bebouwing staat en dat in hoofdzaak in gebruik is voor logistieke- of distributieactiviteiten, met een door de aard en schaal van de activiteiten hoge verkeersaantrekkende werking en impact op de omgevingskwaliteit;
veehouderij, met uitzondering van het houden van nertsen, melkrundvee en schapen;
activiteit waarbij mest met een relatief eenvoudige techniek wordt bewerkt, zoals aanrijking met stro, opslaan, rijpen, composteren, tot een capaciteit van 25.000 m3 mest per jaar;
activiteit waarbij mest wordt behandeld tot een capaciteit van 25.000 m3 mest per jaar, inclusief het vergisten van mest;
milieubelastende activiteit gericht op het verwerken of behandelen van dierlijke mest en de vergisting van plantaardige producten, als bedoeld in artikelen 3.90 en 3.225 van het Besluit activiteiten leefomgeving;
activiteit waarbij meer dan 25.000 m3 mest per jaar wordt behandeld, inclusief het vergisten van mest;
omzetten van mest, al dan niet in combinatie met co-producten, in biogas en digestaat;
situatie waarbij de in de bodem aanwezige verontreinigende stoffen zich hebben verspreid naar het grondwater en aanleiding geven tot het uitvoeren van een risicobeoordeling grondwaterkwaliteit;
mate van regionale binding en economische meerwaarde van een bedrijf in de regio, gelet op de herkomst van het bedrijf, werkgelegenheid, arbeidsmarkt, kennisinfrastructuur, plaats in regionale waardeketens, ruimtelijk economisch profiel van de regio, gebruik van regionale infrastructuur en afzetmarkt;
beoordeling van de mate van gevaar voor het grondwater van een bodemverontreiniging bij een mobiele verontreinigingssituatie om vast te stellen of, en zo ja, welke maatregelen noodzakelijk zijn;
milieubelastende activiteit, gericht op het houden van landbouwhuisdieren, als bedoeld in artikel 3.200 van het Besluit activiteiten leefomgeving, met uitzondering van het houden van paarden;
concentratie aan verontreinigende stof waarboven er sprake is van verontreiniging van het grondwater.
veehouderij die door het treffen van maatregelen, onder andere gericht op landschap, het verder sluiten van kringlopen op lokaal niveau, emissiebeperking en gezondheid voor mens en dier, ruimtelijk en maatschappelijk optimaal is ingepast in zijn omgeving.
E
De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Voor veehouderijen gevestigd binnen Stedelijk gebied of in Beperkingen veehouderij geldt het zogenaamde 'slot op de muur' en bestaan er geen ontwikkelingsmogelijkheden. Dit betekent dat er geen toename kan plaatsvinden van de oppervlakte van bestaande bouwwerken. De term bouwwerk omvat zowel gebouwen als bouwwerken, geen gebouwen zijnde. Een uitloop van een dierenverblijf is een bouwwerk en wordt met deze voorbeschermingsregels gereguleerd. Uitbreiding van de oppervlakte van bouwwerken is ook niet toegestaan voor het ontwikkelen van nevenfuncties of voor het uitbreiden van een agrarische neventak bij een gemengd agrarisch bedrijf.
Achterliggende reden voor dit beleid is dat het beleid binnen voornoemde gebieden is gericht op sanering van de veehouderij-activiteit, vanuit redenen van gezondheid en het garanderen van een goed woon - en leefklimaat of vanwege natuurdoelstellingen. Het (blijven) bieden van ontwikkelingsruimte staat haaks op dat doel. Naast een toename van de oppervlakte voor bouwwerken is ook de toename van de oppervlakte dierenverblijf door omzetting van een bestaand gebouw niet mogelijk. Als een ondernemer een nevenfunctie naast de veehouderij wil opstarten, is dat alleen mogelijk binnen het aanwezige bouwvolume, bijvoorbeeld door bebouwing die eerst ten dienste stond van de veehouderij in te zetten voor de gewenste nevenfunctie. Op die manier is een geleidelijke overgang van veehouderij naar een andere functie mogelijk.
In het derde lid is een bevoegdheid opgenomen voor het college van B&W om een omgevingsvergunning te verlenen voor extensieve veehouderijen in Beperkingen veehouderij die voldoen aan een norm van 2,75 GVE/ha. In het algemeen zijn dit melkrundveehouderijen die vanwege het toepassen van beweiding passen in zones rondom natuurgebieden. Het betreft een bevoegdheid en geen verplichting. Als de veehouderij is gevestigd in een zone rondom een woonkern, verwacht de provincie dat gemeenten een belangrijk gewicht toekennen aan de borging van een goed woon- en leefklimaat en de hierboven geschetste saneringsdoelstelling.
In het vierde lid is bepaald dat het verbod als bedoeld in het eerste lid niet geldt voor een veehouderij die in de vigerende Omgevingsverordening niet is gelegen binnen de locaties Stedelijk gebied en Beperkingen veehouderij. Een dergelijke situatie kan zich bijvoorbeeld voordoen als met een kaartaanpassing van de Omgevingsverordening de begrenzing van de locaties Stedelijk gebied of Beperkingen veehouderij wordt aangepast.
A
Artikel 2.2 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Het verrichten van een bouwactiviteit als bedoeld in artikel 2.1 op een mobiele verontreinigingssituatie is verboden tenzij de bron van de mobiele verontreinigingssituatie niet is gelegen op het perceel waarop wordt gebouwd.
Het verbod uit het eerste lid is niet van toepassing wanneer uit een risicobeoordeling grondwaterkwaliteit als bedoeld in paragraaf 3.4.2 van de Omgevingsverordening Noord-Brabant blijkt dat:
gevaar voor het grondwater is uit te sluiten;
als gevaar voor het grondwater niet is uit te sluiten, voor de bodemsanering een evaluatieverslag als bedoeld in artikel 4.1246 van het Besluit activiteiten leefomgeving is ingediend;
als gevaar voor het grondwater aanwezig is, de grondwatersanering, bedoeld in artikel 3.52 van de Omgevingsverordening Noord-Brabant is uitgevoerd; of
als de bodemsanering of grondwatersanering nog niet is afgerond, de bouwactiviteiten geen belemmering opleveren voor de sanering.
Ten minste vier weken voor aanvang van de bouwactiviteit, bedoeld in het eerste lid, worden de volgende gegevens en bescheiden verstrekt aan het college van burgemeester en wethouders:
de resultaten van het voorafgaande bodemonderzoek, bedoeld in artikel 32.1;
de resultaten van de risicobeoordeling grondwaterkwaliteit, bedoeld in paragraaf 3.4.2 van de Omgevingsverordening Noord-Brabant;
de naam en het adres van degene die de risicobeoordeling grondwaterkwaliteit heeft uitgevoerd;
de naam en het adres van degene die de bouwactiviteit verricht;
het adres waarop de bouwactiviteit wordt verricht.
Een kopie van de gegevens en bescheiden, bedoeld in het derde lid, wordt na ontvangst onverwijld aan Gedeputeerde Staten toegezonden.
De bouwactiviteit start niet eerder dan nadat het college van burgemeester en wethouders is geïnformeerd over de wijze waarop de sanerende of andere beschermende maatregelen, die voortvloeien uit de risicobeoordeling grondwaterkwaliteit, zijn uitgevoerd.
B
Artikel 3.1 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Binnen de locaties Stedelijk gebied en Beperkingen veehouderij is het verboden om voor een veehouderij:
de bestaande oppervlakte van bouwwerken, met uitzondering van de bestaande bedrijfswoning, te vergroten;
de bestaande oppervlakte dierenverblijf te vergroten;
binnen gebouwen dieren -al dan niet in hokken- meerlaags te huisvesten, ongeacht voorzieningen voor dierenwelzijn, met uitzondering van volière- en scharrelstallen voor legkippen waar twee bouwlagen zijn toegestaan.
Als bestaande oppervlakte bouwwerk of bestaande oppervlakte dierenverblijf geldt de oppervlakte die:
In afwijking van het eerste lid kan het college van burgemeester en wethouders voor een extensieve veehouderij gevestigd in de locatie Beperkingen veehouderij een omgevingsvergunning voor een omgevingsplanactiviteit verlenen als die veehouderij voldoet aan artikel 5.65, derde lid van de Omgevingsverordening Noord-Brabant.
Het verbod, bedoeld in het eerste lid, geldt niet als de veehouderij in de vigerende Omgevingsverordening Noord-Brabant buiten de locatie Stedelijk gebied en de locatie Beperkingen veehouderij ligt.
C
Artikel 3.3 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Binnen de locatie Landelijk gebied is het verboden zonder omgevingsvergunning voor een omgevingsplanactiviteit de bestaande oppervlakte dierenverblijf voor een veehouderij te vergroten.
Als bestaande oppervlakte dierenverblijf voor een veehouderij geldt de oppervlakte die:
De omgevingsvergunning, bedoeld in het eerste lid, wordt alleen verleend als aan de volgende voorwaarden is voldaan:
er worden maatregelen getroffen en in stand gehouden die invulling geven aan een zorgvuldige veehouderij;
de ontwikkeling is vanuit een goede omgevingskwaliteit met een veilige, gezonde leefomgeving, inpasbaar in de omgeving;
er is aangetoond dat de kans op cumulatieve geurhinder (achtergrondbelasting) op geurgevoelige objecten,gebouwen in de bebouwde komeen bebouwingscontour geur niet hoger is dan 12% en in het buitengebied niet hoger is dan 20%, tenzij er -als blijkt dat de achtergrondbelasting hoger is dan voornoemde percentages- maatregelen worden getroffen door de veehouderij die tot een daling leiden van de achtergrondbelasting, en die ten minste de eigen bijdrage aan de overschrijding van de achtergrondbelasting compenseert; en
dieren worden alleen op de grond gehouden, ongeacht voorzieningen voor dierenwelzijn, met uitzondering van volière- en scharrelstallen voor legkippen waar een tweede bouwlaag gebruikt mag worden.
Er is sprake van maatregelen die invulling geven aan een zorgvuldige veehouderij als is voldaan aan de Brabantse zorgvuldigheidsscore veehouderij.
D
Bijlage I wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
instrument dat door Gedeputeerde Staten als beleid is vastgesteld en dat maatregelen benoemt voor individuele bedrijven die de transitie naar zorgvuldige veehouderij bevorderen;
sanering gericht op het beheren, beperken of ongedaan maken van de inbreng van een mobiele verontreiniging vanuit het vaste deel van de bodem, in zowel de onverzadigde als verzadigde zone, naar het grondwater, overeenkomstig paragraaf 4.121 van het Besluit activiteiten leefomgeving in samenhang met de maatwerkregel, bedoeld in artikel 5.23 Milieubelastende activiteit bodemsanering met risico voor het grondwater van de Omgevingsverordening Noord-Brabant;
gebouw dat gebruikt mag worden voor het houden van landbouwhuisdieren krachtens een omgevingsvergunning voor de milieubelastende activiteit, bedoeld in artikel 3.201 of artikel 3.202 Besluit activiteiten leefomgeving, of de melding, bedoeld in artikel 4.808 van het Besluit activiteiten leefomgeving;
bruikbare oppervlakte van bebouwing en gronden, geschikt voor het beoogde gebruik, berekend op grond van NEN 2580;
omgeving die de fysieke en psychische gezondheid beschermt en bevordert;
gebruik van gronden of bouwwerken op een perceel van 3 hectare of groter, waarop grootschalige bebouwing staat en dat in hoofdzaak in gebruik is voor logistieke- of distributieactiviteiten, met een door de aard en schaal van de activiteiten hoge verkeersaantrekkende werking en impact op de omgevingskwaliteit;
veehouderij, met uitzondering van het houden van nertsen, melkrundvee en schapen;
activiteit waarbij mest met een relatief eenvoudige techniek wordt bewerkt, zoals aanrijking met stro, opslaan, rijpen, composteren, tot een capaciteit van 25.000 m3 mest per jaar;
activiteit waarbij mest wordt behandeld tot een capaciteit van 25.000 m3 mest per jaar, inclusief het vergisten van mest;
milieubelastende activiteit gericht op het verwerken of behandelen van dierlijke mest en de vergisting van plantaardige producten, als bedoeld in artikelen 3.90 en 3.225 van het Besluit activiteiten leefomgeving;
activiteit waarbij meer dan 25.000 m3 mest per jaar wordt behandeld, inclusief het vergisten van mest;
omzetten van mest, al dan niet in combinatie met co-producten, in biogas en digestaat;
situatie waarbij de in de bodem aanwezige verontreinigende stoffen zich hebben verspreid naar het grondwater en aanleiding geven tot het uitvoeren van een risicobeoordeling grondwaterkwaliteit;
mate van regionale binding en economische meerwaarde van een bedrijf in de regio, gelet op de herkomst van het bedrijf, werkgelegenheid, arbeidsmarkt, kennisinfrastructuur, plaats in regionale waardeketens, ruimtelijk economisch profiel van de regio, gebruik van regionale infrastructuur en afzetmarkt;
beoordeling van de mate van gevaar voor het grondwater van een bodemverontreiniging bij een mobiele verontreinigingssituatie om vast te stellen of, en zo ja, welke maatregelen noodzakelijk zijn;
milieubelastende activiteit, gericht op het houden van landbouwhuisdieren, als bedoeld in artikel 3.200 van het Besluit activiteiten leefomgeving, met uitzondering van het houden van paarden;
concentratie aan verontreinigende stof waarboven er sprake is van verontreiniging van het grondwater.
veehouderij die door het treffen van maatregelen, onder andere gericht op landschap, het verder sluiten van kringlopen op lokaal niveau, emissiebeperking en gezondheid voor mens en dier, ruimtelijk en maatschappelijk optimaal is ingepast in zijn omgeving.
E
De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Voor veehouderijen gevestigd binnen Stedelijk gebied of in Beperkingen veehouderij geldt het zogenaamde 'slot op de muur' en bestaan er geen ontwikkelingsmogelijkheden. Dit betekent dat er geen toename kan plaatsvinden van de oppervlakte van bestaande bouwwerken. De term bouwwerk omvat zowel gebouwen als bouwwerken, geen gebouwen zijnde. Een uitloop van een dierenverblijf is een bouwwerk en wordt met deze voorbeschermingsregels gereguleerd. Uitbreiding van de oppervlakte van bouwwerken is ook niet toegestaan voor het ontwikkelen van nevenfuncties of voor het uitbreiden van een agrarische neventak bij een gemengd agrarisch bedrijf.
Achterliggende reden voor dit beleid is dat het beleid binnen voornoemde gebieden is gericht op sanering van de veehouderij-activiteit, vanuit redenen van gezondheid en het garanderen van een goed woon - en leefklimaat of vanwege natuurdoelstellingen. Het (blijven) bieden van ontwikkelingsruimte staat haaks op dat doel. Naast een toename van de oppervlakte voor bouwwerken is ook de toename van de oppervlakte dierenverblijf door omzetting van een bestaand gebouw niet mogelijk. Als een ondernemer een nevenfunctie naast de veehouderij wil opstarten, is dat alleen mogelijk binnen het aanwezige bouwvolume, bijvoorbeeld door bebouwing die eerst ten dienste stond van de veehouderij in te zetten voor de gewenste nevenfunctie. Op die manier is een geleidelijke overgang van veehouderij naar een andere functie mogelijk.
In het derde lid is een bevoegdheid opgenomen voor het college van B&W om een omgevingsvergunning te verlenen voor extensieve veehouderijen in Beperkingen veehouderij die voldoen aan een norm van 2,75 GVE/ha. In het algemeen zijn dit melkrundveehouderijen die vanwege het toepassen van beweiding passen in zones rondom natuurgebieden. Het betreft een bevoegdheid en geen verplichting. Als de veehouderij is gevestigd in een zone rondom een woonkern, verwacht de provincie dat gemeenten een belangrijk gewicht toekennen aan de borging van een goed woon- en leefklimaat en de hierboven geschetste saneringsdoelstelling.
In het vierde lid is bepaald dat het verbod als bedoeld in het eerste lid niet geldt voor een veehouderij die in de vigerende Omgevingsverordening niet is gelegen binnen de locaties Stedelijk gebied en Beperkingen veehouderij. Een dergelijke situatie kan zich bijvoorbeeld voordoen als met een kaartaanpassing van de Omgevingsverordening de begrenzing van de locaties Stedelijk gebied of Beperkingen veehouderij wordt aangepast.
A
Artikel 2.2 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Het verrichten van een bouwactiviteit als bedoeld in artikel 2.1 op een mobiele verontreinigingssituatie is verboden tenzij de bron van de mobiele verontreinigingssituatie niet is gelegen op het perceel waarop wordt gebouwd.
Het verbod uit het eerste lid is niet van toepassing wanneer uit een risicobeoordeling grondwaterkwaliteit als bedoeld in paragraaf 3.4.2 van de Omgevingsverordening Noord-Brabant blijkt dat:
gevaar voor het grondwater is uit te sluiten;
als gevaar voor het grondwater niet is uit te sluiten, voor de bodemsanering een evaluatieverslag als bedoeld in artikel 4.1246 van het Besluit activiteiten leefomgeving is ingediend;
als gevaar voor het grondwater aanwezig is, de grondwatersanering, bedoeld in artikel 3.52 van de Omgevingsverordening Noord-Brabant is uitgevoerd; of
als de bodemsanering of grondwatersanering nog niet is afgerond, de bouwactiviteiten geen belemmering opleveren voor de sanering.
Ten minste vier weken voor aanvang van de bouwactiviteit, bedoeld in het eerste lid, worden de volgende gegevens en bescheiden verstrekt aan het college van burgemeester en wethouders:
de resultaten van het voorafgaande bodemonderzoek, bedoeld in artikel 32.1;
de resultaten van de risicobeoordeling grondwaterkwaliteit, bedoeld in paragraaf 3.4.2 van de Omgevingsverordening Noord-Brabant;
de naam en het adres van degene die de risicobeoordeling grondwaterkwaliteit heeft uitgevoerd;
de naam en het adres van degene die de bouwactiviteit verricht;
het adres waarop de bouwactiviteit wordt verricht.
Een kopie van de gegevens en bescheiden, bedoeld in het derde lid, wordt na ontvangst onverwijld aan Gedeputeerde Staten toegezonden.
De bouwactiviteit start niet eerder dan nadat het college van burgemeester en wethouders is geïnformeerd over de wijze waarop de sanerende of andere beschermende maatregelen, die voortvloeien uit de risicobeoordeling grondwaterkwaliteit, zijn uitgevoerd.
B
Artikel 3.1 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Binnen de locaties Stedelijk gebied en Beperkingen veehouderij is het verboden om voor een veehouderij:
de bestaande oppervlakte van bouwwerken, met uitzondering van de bestaande bedrijfswoning, te vergroten;
de bestaande oppervlakte dierenverblijf te vergroten;
binnen gebouwen dieren -al dan niet in hokken- meerlaags te huisvesten, ongeacht voorzieningen voor dierenwelzijn, met uitzondering van volière- en scharrelstallen voor legkippen waar twee bouwlagen zijn toegestaan.
Als bestaande oppervlakte bouwwerk of bestaande oppervlakte dierenverblijf geldt de oppervlakte die:
In afwijking van het eerste lid kan het college van burgemeester en wethouders voor een extensieve veehouderij gevestigd in de locatie Beperkingen veehouderij een omgevingsvergunning voor een omgevingsplanactiviteit verlenen als die veehouderij voldoet aan artikel 5.65, derde lid van de Omgevingsverordening Noord-Brabant.
Het verbod, bedoeld in het eerste lid, geldt niet als de veehouderij in de vigerende Omgevingsverordening Noord-Brabant buiten de locatie Stedelijk gebied en de locatie Beperkingen veehouderij ligt.
C
Artikel 3.3 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Binnen de locatie Landelijk gebied is het verboden zonder omgevingsvergunning voor een omgevingsplanactiviteit de bestaande oppervlakte dierenverblijf voor een veehouderij te vergroten.
Als bestaande oppervlakte dierenverblijf voor een veehouderij geldt de oppervlakte die:
De omgevingsvergunning, bedoeld in het eerste lid, wordt alleen verleend als aan de volgende voorwaarden is voldaan:
er worden maatregelen getroffen en in stand gehouden die invulling geven aan een zorgvuldige veehouderij;
de ontwikkeling is vanuit een goede omgevingskwaliteit met een veilige, gezonde leefomgeving, inpasbaar in de omgeving;
er is aangetoond dat de kans op cumulatieve geurhinder (achtergrondbelasting) op geurgevoelige objecten,gebouwen in de bebouwde kom een bebouwingscontour geur niet hoger is dan 12% en in het buitengebied niet hoger is dan 20%, tenzij er -als blijkt dat de achtergrondbelasting hoger is dan voornoemde percentages- maatregelen worden getroffen door de veehouderij die tot een daling leiden van de achtergrondbelasting, en die ten minste de eigen bijdrage aan de overschrijding van de achtergrondbelasting compenseert; en
dieren worden alleen op de grond gehouden, ongeacht voorzieningen voor dierenwelzijn, met uitzondering van volière- en scharrelstallen voor legkippen waar een tweede bouwlaag gebruikt mag worden.
Er is sprake van maatregelen die invulling geven aan een zorgvuldige veehouderij als is voldaan aan de Brabantse zorgvuldigheidsscore veehouderij.
D
Bijlage I wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
instrument dat door Gedeputeerde Staten als beleid is vastgesteld en dat maatregelen benoemt voor individuele bedrijven die de transitie naar zorgvuldige veehouderij bevorderen;
sanering gericht op het beheren, beperken of ongedaan maken van de inbreng van een mobiele verontreiniging vanuit het vaste deel van de bodem, in zowel de onverzadigde als verzadigde zone, naar het grondwater, overeenkomstig paragraaf 4.121 van het Besluit activiteiten leefomgeving in samenhang met de maatwerkregel, bedoeld in artikel 5.23 Milieubelastende activiteit bodemsanering met risico voor het grondwater van de Omgevingsverordening Noord-Brabant;
gebouw dat gebruikt mag worden voor het houden van landbouwhuisdieren krachtens een omgevingsvergunning voor de milieubelastende activiteit, bedoeld in artikel 3.201 of artikel 3.202 Besluit activiteiten leefomgeving, of de melding, bedoeld in artikel 4.808 van het Besluit activiteiten leefomgeving;
bruikbare oppervlakte van bebouwing en gronden, geschikt voor het beoogde gebruik, berekend op grond van NEN 2580;
omgeving die de fysieke en psychische gezondheid beschermt en bevordert;
gebruik van gronden of bouwwerken op een perceel van 3 hectare of groter, waarop grootschalige bebouwing staat en dat in hoofdzaak in gebruik is voor logistieke- of distributieactiviteiten, met een door de aard en schaal van de activiteiten hoge verkeersaantrekkende werking en impact op de omgevingskwaliteit;
veehouderij, met uitzondering van het houden van nertsen, melkrundvee en schapen;
activiteit waarbij mest met een relatief eenvoudige techniek wordt bewerkt, zoals aanrijking met stro, opslaan, rijpen, composteren, tot een capaciteit van 25.000 m3 mest per jaar;
activiteit waarbij mest wordt behandeld tot een capaciteit van 25.000 m3 mest per jaar, inclusief het vergisten van mest;
milieubelastende activiteit gericht op het verwerken of behandelen van dierlijke mest en de vergisting van plantaardige producten, als bedoeld in artikelen 3.90 en 3.225 van het Besluit activiteiten leefomgeving;
activiteit waarbij meer dan 25.000 m3 mest per jaar wordt behandeld, inclusief het vergisten van mest;
omzetten van mest, al dan niet in combinatie met co-producten, in biogas en digestaat;
situatie waarbij de in de bodem aanwezige verontreinigende stoffen zich hebben verspreid naar het grondwater en aanleiding geven tot het uitvoeren van een risicobeoordeling grondwaterkwaliteit;
mate van regionale binding en economische meerwaarde van een bedrijf in de regio, gelet op de herkomst van het bedrijf, werkgelegenheid, arbeidsmarkt, kennisinfrastructuur, plaats in regionale waardeketens, ruimtelijk economisch profiel van de regio, gebruik van regionale infrastructuur en afzetmarkt;
beoordeling van de mate van gevaar voor het grondwater van een bodemverontreiniging bij een mobiele verontreinigingssituatie om vast te stellen of, en zo ja, welke maatregelen noodzakelijk zijn;
milieubelastende activiteit, gericht op het houden van landbouwhuisdieren, als bedoeld in artikel 3.200 van het Besluit activiteiten leefomgeving, met uitzondering van het houden van paarden;
concentratie aan verontreinigende stof waarboven er sprake is van verontreiniging van het grondwater.
veehouderij die door het treffen van maatregelen, onder andere gericht op landschap, het verder sluiten van kringlopen op lokaal niveau, emissiebeperking en gezondheid voor mens en dier, ruimtelijk en maatschappelijk optimaal is ingepast in zijn omgeving.
E
De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Voor veehouderijen gevestigd binnen Stedelijk gebied of in Beperkingen veehouderij geldt het zogenaamde 'slot op de muur' en bestaan er geen ontwikkelingsmogelijkheden. Dit betekent dat er geen toename kan plaatsvinden van de oppervlakte van bestaande bouwwerken. De term bouwwerk omvat zowel gebouwen als bouwwerken, geen gebouwen zijnde. Een uitloop van een dierenverblijf is een bouwwerk en wordt met deze voorbeschermingsregels gereguleerd. Uitbreiding van de oppervlakte van bouwwerken is ook niet toegestaan voor het ontwikkelen van nevenfuncties of voor het uitbreiden van een agrarische neventak bij een gemengd agrarisch bedrijf.
Achterliggende reden voor dit beleid is dat het beleid binnen voornoemde gebieden is gericht op sanering van de veehouderij-activiteit, vanuit redenen van gezondheid en het garanderen van een goed woon - en leefklimaat of vanwege natuurdoelstellingen. Het (blijven) bieden van ontwikkelingsruimte staat haaks op dat doel. Naast een toename van de oppervlakte voor bouwwerken is ook de toename van de oppervlakte dierenverblijf door omzetting van een bestaand gebouw niet mogelijk. Als een ondernemer een nevenfunctie naast de veehouderij wil opstarten, is dat alleen mogelijk binnen het aanwezige bouwvolume, bijvoorbeeld door bebouwing die eerst ten dienste stond van de veehouderij in te zetten voor de gewenste nevenfunctie. Op die manier is een geleidelijke overgang van veehouderij naar een andere functie mogelijk.
In het derde lid is een bevoegdheid opgenomen voor het college van B&W om een omgevingsvergunning te verlenen voor extensieve veehouderijen in Beperkingen veehouderij die voldoen aan een norm van 2,75 GVE/ha. In het algemeen zijn dit melkrundveehouderijen die vanwege het toepassen van beweiding passen in zones rondom natuurgebieden. Het betreft een bevoegdheid en geen verplichting. Als de veehouderij is gevestigd in een zone rondom een woonkern, verwacht de provincie dat gemeenten een belangrijk gewicht toekennen aan de borging van een goed woon- en leefklimaat en de hierboven geschetste saneringsdoelstelling.
In het vierde lid is bepaald dat het verbod als bedoeld in het eerste lid niet geldt voor een veehouderij die in de vigerende Omgevingsverordening niet is gelegen binnen de locaties Stedelijk gebied en Beperkingen veehouderij. Een dergelijke situatie kan zich bijvoorbeeld voordoen als met een kaartaanpassing van de Omgevingsverordening de begrenzing van de locaties Stedelijk gebied of Beperkingen veehouderij wordt aangepast.
A
Artikel 2.2 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Het verrichten van een bouwactiviteit als bedoeld in artikel 2.1 op een mobiele verontreinigingssituatie is verboden tenzij de bron van de mobiele verontreinigingssituatie niet is gelegen op het perceel waarop wordt gebouwd.
Het verbod uit het eerste lid is niet van toepassing wanneer uit een risicobeoordeling grondwaterkwaliteit als bedoeld in paragraaf 3.4.2 van de Omgevingsverordening Noord-Brabant blijkt dat:
gevaar voor het grondwater is uit te sluiten;
als gevaar voor het grondwater niet is uit te sluiten, voor de bodemsanering een evaluatieverslag als bedoeld in artikel 4.1246 van het Besluit activiteiten leefomgeving is ingediend;
als gevaar voor het grondwater aanwezig is, de grondwatersanering, bedoeld in artikel 3.52 van de Omgevingsverordening Noord-Brabant is uitgevoerd; of
als de bodemsanering of grondwatersanering nog niet is afgerond, de bouwactiviteiten geen belemmering opleveren voor de sanering.
Ten minste vier weken voor aanvang van de bouwactiviteit, bedoeld in het eerste lid, worden de volgende gegevens en bescheiden verstrekt aan het college van burgemeester en wethouders:
de resultaten van het voorafgaande bodemonderzoek, bedoeld in artikel 32.1;
de resultaten van de risicobeoordeling grondwaterkwaliteit, bedoeld in paragraaf 3.4.2 van de Omgevingsverordening Noord-Brabant;
de naam en het adres van degene die de risicobeoordeling grondwaterkwaliteit heeft uitgevoerd;
de naam en het adres van degene die de bouwactiviteit verricht;
het adres waarop de bouwactiviteit wordt verricht.
Een kopie van de gegevens en bescheiden, bedoeld in het derde lid, wordt na ontvangst onverwijld aan Gedeputeerde Staten toegezonden.
De bouwactiviteit start niet eerder dan nadat het college van burgemeester en wethouders is geïnformeerd over de wijze waarop de sanerende of andere beschermende maatregelen, die voortvloeien uit de risicobeoordeling grondwaterkwaliteit, zijn uitgevoerd.
B
Artikel 3.1 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Binnen de locaties Stedelijk gebied en Beperkingen veehouderij is het verboden om voor een veehouderij:
de bestaande oppervlakte van bouwwerken, met uitzondering van de bestaande bedrijfswoning, te vergroten;
de bestaande oppervlakte dierenverblijf te vergroten;
binnen gebouwen dieren -al dan niet in hokken- meerlaags te huisvesten, ongeacht voorzieningen voor dierenwelzijn, met uitzondering van volière- en scharrelstallen voor legkippen waar twee bouwlagen zijn toegestaan.
Als bestaande oppervlakte bouwwerk of bestaande oppervlakte dierenverblijf geldt de oppervlakte die:
In afwijking van het eerste lid kan het college van burgemeester en wethouders voor een extensieve veehouderij gevestigd in de locatie Beperkingen veehouderij een omgevingsvergunning voor een omgevingsplanactiviteit verlenen als die veehouderij voldoet aan artikel 5.65, derde lid van de Omgevingsverordening Noord-Brabant.
Het verbod, bedoeld in het eerste lid, geldt niet als de veehouderij in de vigerende Omgevingsverordening Noord-Brabant buiten de locatie Stedelijk gebied en de locatie Beperkingen veehouderij ligt.
C
Artikel 3.3 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Binnen de locatie Landelijk gebied is het verboden zonder omgevingsvergunning voor een omgevingsplanactiviteit de bestaande oppervlakte dierenverblijf voor een veehouderij te vergroten.
Als bestaande oppervlakte dierenverblijf voor een veehouderij geldt de oppervlakte die:
De omgevingsvergunning, bedoeld in het eerste lid, wordt alleen verleend als aan de volgende voorwaarden is voldaan:
er worden maatregelen getroffen en in stand gehouden die invulling geven aan een zorgvuldige veehouderij;
de ontwikkeling is vanuit een goede omgevingskwaliteit met een veilige, gezonde leefomgeving, inpasbaar in de omgeving;
er is aangetoond dat de kans op cumulatieve geurhinder (achtergrondbelasting) op geurgevoelige objecten,gebouwen in de bebouwde komeen bebouwingscontour geur niet hoger is dan 12% en in het buitengebied niet hoger is dan 20%, tenzij er -als blijkt dat de achtergrondbelasting hoger is dan voornoemde percentages- maatregelen worden getroffen door de veehouderij die tot een daling leiden van de achtergrondbelasting, en die ten minste de eigen bijdrage aan de overschrijding van de achtergrondbelasting compenseert; en
dieren worden alleen op de grond gehouden, ongeacht voorzieningen voor dierenwelzijn, met uitzondering van volière- en scharrelstallen voor legkippen waar een tweede bouwlaag gebruikt mag worden.
Er is sprake van maatregelen die invulling geven aan een zorgvuldige veehouderij als is voldaan aan de Brabantse zorgvuldigheidsscore veehouderij.
D
Bijlage I wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
instrument dat door Gedeputeerde Staten als beleid is vastgesteld en dat maatregelen benoemt voor individuele bedrijven die de transitie naar zorgvuldige veehouderij bevorderen;
sanering gericht op het beheren, beperken of ongedaan maken van de inbreng van een mobiele verontreiniging vanuit het vaste deel van de bodem, in zowel de onverzadigde als verzadigde zone, naar het grondwater, overeenkomstig paragraaf 4.121 van het Besluit activiteiten leefomgeving in samenhang met de maatwerkregel, bedoeld in artikel 5.23 Milieubelastende activiteit bodemsanering met risico voor het grondwater van de Omgevingsverordening Noord-Brabant;
gebouw dat gebruikt mag worden voor het houden van landbouwhuisdieren krachtens een omgevingsvergunning voor de milieubelastende activiteit, bedoeld in artikel 3.201 of artikel 3.202 Besluit activiteiten leefomgeving, of de melding, bedoeld in artikel 4.808 van het Besluit activiteiten leefomgeving;
bruikbare oppervlakte van bebouwing en gronden, geschikt voor het beoogde gebruik, berekend op grond van NEN 2580;
omgeving die de fysieke en psychische gezondheid beschermt en bevordert;
gebruik van gronden of bouwwerken op een perceel van 3 hectare of groter, waarop grootschalige bebouwing staat en dat in hoofdzaak in gebruik is voor logistieke- of distributieactiviteiten, met een door de aard en schaal van de activiteiten hoge verkeersaantrekkende werking en impact op de omgevingskwaliteit;
veehouderij, met uitzondering van het houden van nertsen, melkrundvee en schapen;
activiteit waarbij mest met een relatief eenvoudige techniek wordt bewerkt, zoals aanrijking met stro, opslaan, rijpen, composteren, tot een capaciteit van 25.000 m3 mest per jaar;
activiteit waarbij mest wordt behandeld tot een capaciteit van 25.000 m3 mest per jaar, inclusief het vergisten van mest;
milieubelastende activiteit gericht op het verwerken of behandelen van dierlijke mest en de vergisting van plantaardige producten, als bedoeld in artikelen 3.90 en 3.225 van het Besluit activiteiten leefomgeving;
activiteit waarbij meer dan 25.000 m3 mest per jaar wordt behandeld, inclusief het vergisten van mest;
omzetten van mest, al dan niet in combinatie met co-producten, in biogas en digestaat;
situatie waarbij de in de bodem aanwezige verontreinigende stoffen zich hebben verspreid naar het grondwater en aanleiding geven tot het uitvoeren van een risicobeoordeling grondwaterkwaliteit;
mate van regionale binding en economische meerwaarde van een bedrijf in de regio, gelet op de herkomst van het bedrijf, werkgelegenheid, arbeidsmarkt, kennisinfrastructuur, plaats in regionale waardeketens, ruimtelijk economisch profiel van de regio, gebruik van regionale infrastructuur en afzetmarkt;
beoordeling van de mate van gevaar voor het grondwater van een bodemverontreiniging bij een mobiele verontreinigingssituatie om vast te stellen of, en zo ja, welke maatregelen noodzakelijk zijn;
milieubelastende activiteit, gericht op het houden van landbouwhuisdieren, als bedoeld in artikel 3.200 van het Besluit activiteiten leefomgeving, met uitzondering van het houden van paarden;
concentratie aan verontreinigende stof waarboven er sprake is van verontreiniging van het grondwater.
veehouderij die door het treffen van maatregelen, onder andere gericht op landschap, het verder sluiten van kringlopen op lokaal niveau, emissiebeperking en gezondheid voor mens en dier, ruimtelijk en maatschappelijk optimaal is ingepast in zijn omgeving.
E
De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Voor veehouderijen gevestigd binnen Stedelijk gebied of in Beperkingen veehouderij geldt het zogenaamde 'slot op de muur' en bestaan er geen ontwikkelingsmogelijkheden. Dit betekent dat er geen toename kan plaatsvinden van de oppervlakte van bestaande bouwwerken. De term bouwwerk omvat zowel gebouwen als bouwwerken, geen gebouwen zijnde. Een uitloop van een dierenverblijf is een bouwwerk en wordt met deze voorbeschermingsregels gereguleerd. Uitbreiding van de oppervlakte van bouwwerken is ook niet toegestaan voor het ontwikkelen van nevenfuncties of voor het uitbreiden van een agrarische neventak bij een gemengd agrarisch bedrijf.
Achterliggende reden voor dit beleid is dat het beleid binnen voornoemde gebieden is gericht op sanering van de veehouderij-activiteit, vanuit redenen van gezondheid en het garanderen van een goed woon - en leefklimaat of vanwege natuurdoelstellingen. Het (blijven) bieden van ontwikkelingsruimte staat haaks op dat doel. Naast een toename van de oppervlakte voor bouwwerken is ook de toename van de oppervlakte dierenverblijf door omzetting van een bestaand gebouw niet mogelijk. Als een ondernemer een nevenfunctie naast de veehouderij wil opstarten, is dat alleen mogelijk binnen het aanwezige bouwvolume, bijvoorbeeld door bebouwing die eerst ten dienste stond van de veehouderij in te zetten voor de gewenste nevenfunctie. Op die manier is een geleidelijke overgang van veehouderij naar een andere functie mogelijk.
In het derde lid is een bevoegdheid opgenomen voor het college van B&W om een omgevingsvergunning te verlenen voor extensieve veehouderijen in Beperkingen veehouderij die voldoen aan een norm van 2,75 GVE/ha. In het algemeen zijn dit melkrundveehouderijen die vanwege het toepassen van beweiding passen in zones rondom natuurgebieden. Het betreft een bevoegdheid en geen verplichting. Als de veehouderij is gevestigd in een zone rondom een woonkern, verwacht de provincie dat gemeenten een belangrijk gewicht toekennen aan de borging van een goed woon- en leefklimaat en de hierboven geschetste saneringsdoelstelling.
In het vierde lid is bepaald dat het verbod als bedoeld in het eerste lid niet geldt voor een veehouderij die in de vigerende Omgevingsverordening niet is gelegen binnen de locaties Stedelijk gebied en Beperkingen veehouderij. Een dergelijke situatie kan zich bijvoorbeeld voordoen als met een kaartaanpassing van de Omgevingsverordening de begrenzing van de locaties Stedelijk gebied of Beperkingen veehouderij wordt aangepast.
A
Artikel 2.2 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Het verrichten van een bouwactiviteit als bedoeld in artikel 2.1 op een mobiele verontreinigingssituatie is verboden tenzij de bron van de mobiele verontreinigingssituatie niet is gelegen op het perceel waarop wordt gebouwd.
Het verbod uit het eerste lid is niet van toepassing wanneer uit een risicobeoordeling grondwaterkwaliteit als bedoeld in paragraaf 3.4.2 van de Omgevingsverordening Noord-Brabant blijkt dat:
gevaar voor het grondwater is uit te sluiten;
als gevaar voor het grondwater niet is uit te sluiten, voor de bodemsanering een evaluatieverslag als bedoeld in artikel 4.1246 van het Besluit activiteiten leefomgeving is ingediend;
als gevaar voor het grondwater aanwezig is, de grondwatersanering, bedoeld in artikel 3.52 van de Omgevingsverordening Noord-Brabant is uitgevoerd; of
als de bodemsanering of grondwatersanering nog niet is afgerond, de bouwactiviteiten geen belemmering opleveren voor de sanering.
Ten minste vier weken voor aanvang van de bouwactiviteit, bedoeld in het eerste lid, worden de volgende gegevens en bescheiden verstrekt aan het college van burgemeester en wethouders:
de resultaten van het voorafgaande bodemonderzoek, bedoeld in artikel 32.1;
de resultaten van de risicobeoordeling grondwaterkwaliteit, bedoeld in paragraaf 3.4.2 van de Omgevingsverordening Noord-Brabant;
de naam en het adres van degene die de risicobeoordeling grondwaterkwaliteit heeft uitgevoerd;
de naam en het adres van degene die de bouwactiviteit verricht;
het adres waarop de bouwactiviteit wordt verricht.
Een kopie van de gegevens en bescheiden, bedoeld in het derde lid, wordt na ontvangst onverwijld aan Gedeputeerde Staten toegezonden.
De bouwactiviteit start niet eerder dan nadat het college van burgemeester en wethouders is geïnformeerd over de wijze waarop de sanerende of andere beschermende maatregelen, die voortvloeien uit de risicobeoordeling grondwaterkwaliteit, zijn uitgevoerd.
B
Artikel 3.1 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Binnen de locaties Stedelijk gebied en Beperkingen veehouderij is het verboden om voor een veehouderij:
de bestaande oppervlakte van bouwwerken, met uitzondering van de bestaande bedrijfswoning, te vergroten;
de bestaande oppervlakte dierenverblijf te vergroten;
binnen gebouwen dieren -al dan niet in hokken- meerlaags te huisvesten, ongeacht voorzieningen voor dierenwelzijn, met uitzondering van volière- en scharrelstallen voor legkippen waar twee bouwlagen zijn toegestaan.
Als bestaande oppervlakte bouwwerk of bestaande oppervlakte dierenverblijf geldt de oppervlakte die:
In afwijking van het eerste lid kan het college van burgemeester en wethouders voor een extensieve veehouderij gevestigd in de locatie Beperkingen veehouderij een omgevingsvergunning voor een omgevingsplanactiviteit verlenen als die veehouderij voldoet aan artikel 5.65, derde lid van de Omgevingsverordening Noord-Brabant.
Het verbod, bedoeld in het eerste lid, geldt niet als de veehouderij in de vigerende Omgevingsverordening Noord-Brabant buiten de locatie Stedelijk gebied en de locatie Beperkingen veehouderij ligt.
C
Artikel 3.3 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Binnen de locatie Landelijk gebied is het verboden zonder omgevingsvergunning voor een omgevingsplanactiviteit de bestaande oppervlakte dierenverblijf voor een veehouderij te vergroten.
Als bestaande oppervlakte dierenverblijf voor een veehouderij geldt de oppervlakte die:
De omgevingsvergunning, bedoeld in het eerste lid, wordt alleen verleend als aan de volgende voorwaarden is voldaan:
er worden maatregelen getroffen en in stand gehouden die invulling geven aan een zorgvuldige veehouderij;
de ontwikkeling is vanuit een goede omgevingskwaliteit met een veilige, gezonde leefomgeving, inpasbaar in de omgeving;
er is aangetoond dat de kans op cumulatieve geurhinder (achtergrondbelasting) op geurgevoelige objecten,gebouwen in de bebouwde komeen bebouwingscontour geur niet hoger is dan 12% en in het buitengebied niet hoger is dan 20%, tenzij er -als blijkt dat de achtergrondbelasting hoger is dan voornoemde percentages- maatregelen worden getroffen door de veehouderij die tot een daling leiden van de achtergrondbelasting, en die ten minste de eigen bijdrage aan de overschrijding van de achtergrondbelasting compenseert; en
dieren worden alleen op de grond gehouden, ongeacht voorzieningen voor dierenwelzijn, met uitzondering van volière- en scharrelstallen voor legkippen waar een tweede bouwlaag gebruikt mag worden.
Er is sprake van maatregelen die invulling geven aan een zorgvuldige veehouderij als is voldaan aan de Brabantse zorgvuldigheidsscore veehouderij.
D
Bijlage I wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
instrument dat door Gedeputeerde Staten als beleid is vastgesteld en dat maatregelen benoemt voor individuele bedrijven die de transitie naar zorgvuldige veehouderij bevorderen;
sanering gericht op het beheren, beperken of ongedaan maken van de inbreng van een mobiele verontreiniging vanuit het vaste deel van de bodem, in zowel de onverzadigde als verzadigde zone, naar het grondwater, overeenkomstig paragraaf 4.121 van het Besluit activiteiten leefomgeving in samenhang met de maatwerkregel, bedoeld in artikel 5.23 Milieubelastende activiteit bodemsanering met risico voor het grondwater van de Omgevingsverordening Noord-Brabant;
gebouw dat gebruikt mag worden voor het houden van landbouwhuisdieren krachtens een omgevingsvergunning voor de milieubelastende activiteit, bedoeld in artikel 3.201 of artikel 3.202 Besluit activiteiten leefomgeving, of de melding, bedoeld in artikel 4.808 van het Besluit activiteiten leefomgeving;
bruikbare oppervlakte van bebouwing en gronden, geschikt voor het beoogde gebruik, berekend op grond van NEN 2580;
omgeving die de fysieke en psychische gezondheid beschermt en bevordert;
gebruik van gronden of bouwwerken op een perceel van 3 hectare of groter, waarop grootschalige bebouwing staat en dat in hoofdzaak in gebruik is voor logistieke- of distributieactiviteiten, met een door de aard en schaal van de activiteiten hoge verkeersaantrekkende werking en impact op de omgevingskwaliteit;
veehouderij, met uitzondering van het houden van nertsen, melkrundvee en schapen;
activiteit waarbij mest met een relatief eenvoudige techniek wordt bewerkt, zoals aanrijking met stro, opslaan, rijpen, composteren, tot een capaciteit van 25.000 m3 mest per jaar;
activiteit waarbij mest wordt behandeld tot een capaciteit van 25.000 m3 mest per jaar, inclusief het vergisten van mest;
milieubelastende activiteit gericht op het verwerken of behandelen van dierlijke mest en de vergisting van plantaardige producten, als bedoeld in artikelen 3.90 en 3.225 van het Besluit activiteiten leefomgeving;
activiteit waarbij meer dan 25.000 m3 mest per jaar wordt behandeld, inclusief het vergisten van mest;
omzetten van mest, al dan niet in combinatie met co-producten, in biogas en digestaat;
situatie waarbij de in de bodem aanwezige verontreinigende stoffen zich hebben verspreid naar het grondwater en aanleiding geven tot het uitvoeren van een risicobeoordeling grondwaterkwaliteit;
mate van regionale binding en economische meerwaarde van een bedrijf in de regio, gelet op de herkomst van het bedrijf, werkgelegenheid, arbeidsmarkt, kennisinfrastructuur, plaats in regionale waardeketens, ruimtelijk economisch profiel van de regio, gebruik van regionale infrastructuur en afzetmarkt;
beoordeling van de mate van gevaar voor het grondwater van een bodemverontreiniging bij een mobiele verontreinigingssituatie om vast te stellen of, en zo ja, welke maatregelen noodzakelijk zijn;
milieubelastende activiteit, gericht op het houden van landbouwhuisdieren, als bedoeld in artikel 3.200 van het Besluit activiteiten leefomgeving, met uitzondering van het houden van paarden;
concentratie aan verontreinigende stof waarboven er sprake is van verontreiniging van het grondwater.
veehouderij die door het treffen van maatregelen, onder andere gericht op landschap, het verder sluiten van kringlopen op lokaal niveau, emissiebeperking en gezondheid voor mens en dier, ruimtelijk en maatschappelijk optimaal is ingepast in zijn omgeving.
E
De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Voor veehouderijen gevestigd binnen Stedelijk gebied of in Beperkingen veehouderij geldt het zogenaamde 'slot op de muur' en bestaan er geen ontwikkelingsmogelijkheden. Dit betekent dat er geen toename kan plaatsvinden van de oppervlakte van bestaande bouwwerken. De term bouwwerk omvat zowel gebouwen als bouwwerken, geen gebouwen zijnde. Een uitloop van een dierenverblijf is een bouwwerk en wordt met deze voorbeschermingsregels gereguleerd. Uitbreiding van de oppervlakte van bouwwerken is ook niet toegestaan voor het ontwikkelen van nevenfuncties of voor het uitbreiden van een agrarische neventak bij een gemengd agrarisch bedrijf.
Achterliggende reden voor dit beleid is dat het beleid binnen voornoemde gebieden is gericht op sanering van de veehouderij-activiteit, vanuit redenen van gezondheid en het garanderen van een goed woon - en leefklimaat of vanwege natuurdoelstellingen. Het (blijven) bieden van ontwikkelingsruimte staat haaks op dat doel. Naast een toename van de oppervlakte voor bouwwerken is ook de toename van de oppervlakte dierenverblijf door omzetting van een bestaand gebouw niet mogelijk. Als een ondernemer een nevenfunctie naast de veehouderij wil opstarten, is dat alleen mogelijk binnen het aanwezige bouwvolume, bijvoorbeeld door bebouwing die eerst ten dienste stond van de veehouderij in te zetten voor de gewenste nevenfunctie. Op die manier is een geleidelijke overgang van veehouderij naar een andere functie mogelijk.
In het derde lid is een bevoegdheid opgenomen voor het college van B&W om een omgevingsvergunning te verlenen voor extensieve veehouderijen in Beperkingen veehouderij die voldoen aan een norm van 2,75 GVE/ha. In het algemeen zijn dit melkrundveehouderijen die vanwege het toepassen van beweiding passen in zones rondom natuurgebieden. Het betreft een bevoegdheid en geen verplichting. Als de veehouderij is gevestigd in een zone rondom een woonkern, verwacht de provincie dat gemeenten een belangrijk gewicht toekennen aan de borging van een goed woon- en leefklimaat en de hierboven geschetste saneringsdoelstelling.
In het vierde lid is bepaald dat het verbod als bedoeld in het eerste lid niet geldt voor een veehouderij die in de vigerende Omgevingsverordening niet is gelegen binnen de locaties Stedelijk gebied en Beperkingen veehouderij. Een dergelijke situatie kan zich bijvoorbeeld voordoen als met een kaartaanpassing van de Omgevingsverordening de begrenzing van de locaties Stedelijk gebied of Beperkingen veehouderij wordt aangepast.
A
Artikel 2.2 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Het verrichten van een bouwactiviteit als bedoeld in artikel 2.1 op een mobiele verontreinigingssituatie is verboden tenzij de bron van de mobiele verontreinigingssituatie niet is gelegen op het perceel waarop wordt gebouwd.
Het verbod uit het eerste lid is niet van toepassing wanneer uit een risicobeoordeling grondwaterkwaliteit als bedoeld in paragraaf 3.4.2 van de Omgevingsverordening Noord-Brabant blijkt dat:
gevaar voor het grondwater is uit te sluiten;
als gevaar voor het grondwater niet is uit te sluiten, voor de bodemsanering een evaluatieverslag als bedoeld in artikel 4.1246 van het Besluit activiteiten leefomgeving is ingediend;
als gevaar voor het grondwater aanwezig is, de grondwatersanering, bedoeld in artikel 3.52 van de Omgevingsverordening Noord-Brabant is uitgevoerd; of
als de bodemsanering of grondwatersanering nog niet is afgerond, de bouwactiviteiten geen belemmering opleveren voor de sanering.
Ten minste vier weken voor aanvang van de bouwactiviteit, bedoeld in het eerste lid, worden de volgende gegevens en bescheiden verstrekt aan het college van burgemeester en wethouders:
de resultaten van het voorafgaande bodemonderzoek, bedoeld in artikel 32.1;
de resultaten van de risicobeoordeling grondwaterkwaliteit, bedoeld in paragraaf 3.4.2 van de Omgevingsverordening Noord-Brabant;
de naam en het adres van degene die de risicobeoordeling grondwaterkwaliteit heeft uitgevoerd;
de naam en het adres van degene die de bouwactiviteit verricht;
het adres waarop de bouwactiviteit wordt verricht.
Een kopie van de gegevens en bescheiden, bedoeld in het derde lid, wordt na ontvangst onverwijld aan Gedeputeerde Staten toegezonden.
De bouwactiviteit start niet eerder dan nadat het college van burgemeester en wethouders is geïnformeerd over de wijze waarop de sanerende of andere beschermende maatregelen, die voortvloeien uit de risicobeoordeling grondwaterkwaliteit, zijn uitgevoerd.
B
Artikel 3.1 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Binnen de locaties Stedelijk gebied en Beperkingen veehouderij is het verboden om voor een veehouderij:
de bestaande oppervlakte van bouwwerken, met uitzondering van de bestaande bedrijfswoning, te vergroten;
de bestaande oppervlakte dierenverblijf te vergroten;
binnen gebouwen dieren -al dan niet in hokken- meerlaags te huisvesten, ongeacht voorzieningen voor dierenwelzijn, met uitzondering van volière- en scharrelstallen voor legkippen waar twee bouwlagen zijn toegestaan.
Als bestaande oppervlakte bouwwerk of bestaande oppervlakte dierenverblijf geldt de oppervlakte die:
In afwijking van het eerste lid kan het college van burgemeester en wethouders voor een extensieve veehouderij gevestigd in de locatie Beperkingen veehouderij een omgevingsvergunning voor een omgevingsplanactiviteit verlenen als die veehouderij voldoet aan artikel 5.65, derde lid van de Omgevingsverordening Noord-Brabant.
Het verbod, bedoeld in het eerste lid, geldt niet als de veehouderij in de vigerende Omgevingsverordening Noord-Brabant buiten de locatie Stedelijk gebied en de locatie Beperkingen veehouderij ligt.
C
Artikel 3.3 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Binnen de locatie Landelijk gebied is het verboden zonder omgevingsvergunning voor een omgevingsplanactiviteit de bestaande oppervlakte dierenverblijf voor een veehouderij te vergroten.
Als bestaande oppervlakte dierenverblijf voor een veehouderij geldt de oppervlakte die:
De omgevingsvergunning, bedoeld in het eerste lid, wordt alleen verleend als aan de volgende voorwaarden is voldaan:
er worden maatregelen getroffen en in stand gehouden die invulling geven aan een zorgvuldige veehouderij;
de ontwikkeling is vanuit een goede omgevingskwaliteit met een veilige, gezonde leefomgeving, inpasbaar in de omgeving;
er is aangetoond dat de kans op cumulatieve geurhinder (achtergrondbelasting) op geurgevoelige objecten,gebouwen in de bebouwde komeen bebouwingscontour geur niet hoger is dan 12% en in het buitengebied niet hoger is dan 20%, tenzij er -als blijkt dat de achtergrondbelasting hoger is dan voornoemde percentages- maatregelen worden getroffen door de veehouderij die tot een daling leiden van de achtergrondbelasting, en die ten minste de eigen bijdrage aan de overschrijding van de achtergrondbelasting compenseert; en
dieren worden alleen op de grond gehouden, ongeacht voorzieningen voor dierenwelzijn, met uitzondering van volière- en scharrelstallen voor legkippen waar een tweede bouwlaag gebruikt mag worden.
Er is sprake van maatregelen die invulling geven aan een zorgvuldige veehouderij als is voldaan aan de Brabantse zorgvuldigheidsscore veehouderij.
D
Bijlage I wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
instrument dat door Gedeputeerde Staten als beleid is vastgesteld en dat maatregelen benoemt voor individuele bedrijven die de transitie naar zorgvuldige veehouderij bevorderen;
sanering gericht op het beheren, beperken of ongedaan maken van de inbreng van een mobiele verontreiniging vanuit het vaste deel van de bodem, in zowel de onverzadigde als verzadigde zone, naar het grondwater, overeenkomstig paragraaf 4.121 van het Besluit activiteiten leefomgeving in samenhang met de maatwerkregel, bedoeld in artikel 5.23 Milieubelastende activiteit bodemsanering met risico voor het grondwater van de Omgevingsverordening Noord-Brabant;
gebouw dat gebruikt mag worden voor het houden van landbouwhuisdieren krachtens een omgevingsvergunning voor de milieubelastende activiteit, bedoeld in artikel 3.201 of artikel 3.202 Besluit activiteiten leefomgeving, of de melding, bedoeld in artikel 4.808 van het Besluit activiteiten leefomgeving;
bruikbare oppervlakte van bebouwing en gronden, geschikt voor het beoogde gebruik, berekend op grond van NEN 2580;
omgeving die de fysieke en psychische gezondheid beschermt en bevordert;
gebruik van gronden of bouwwerken op een perceel van 3 hectare of groter, waarop grootschalige bebouwing staat en dat in hoofdzaak in gebruik is voor logistieke- of distributieactiviteiten, met een door de aard en schaal van de activiteiten hoge verkeersaantrekkende werking en impact op de omgevingskwaliteit;
veehouderij, met uitzondering van het houden van nertsen, melkrundvee en schapen;
activiteit waarbij mest met een relatief eenvoudige techniek wordt bewerkt, zoals aanrijking met stro, opslaan, rijpen, composteren, tot een capaciteit van 25.000 m3 mest per jaar;
activiteit waarbij mest wordt behandeld tot een capaciteit van 25.000 m3 mest per jaar, inclusief het vergisten van mest;
milieubelastende activiteit gericht op het verwerken of behandelen van dierlijke mest en de vergisting van plantaardige producten, als bedoeld in artikelen 3.90 en 3.225 van het Besluit activiteiten leefomgeving;
activiteit waarbij meer dan 25.000 m3 mest per jaar wordt behandeld, inclusief het vergisten van mest;
omzetten van mest, al dan niet in combinatie met co-producten, in biogas en digestaat;
situatie waarbij de in de bodem aanwezige verontreinigende stoffen zich hebben verspreid naar het grondwater en aanleiding geven tot het uitvoeren van een risicobeoordeling grondwaterkwaliteit;
mate van regionale binding en economische meerwaarde van een bedrijf in de regio, gelet op de herkomst van het bedrijf, werkgelegenheid, arbeidsmarkt, kennisinfrastructuur, plaats in regionale waardeketens, ruimtelijk economisch profiel van de regio, gebruik van regionale infrastructuur en afzetmarkt;
beoordeling van de mate van gevaar voor het grondwater van een bodemverontreiniging bij een mobiele verontreinigingssituatie om vast te stellen of, en zo ja, welke maatregelen noodzakelijk zijn;
milieubelastende activiteit, gericht op het houden van landbouwhuisdieren, als bedoeld in artikel 3.200 van het Besluit activiteiten leefomgeving, met uitzondering van het houden van paarden;
concentratie aan verontreinigende stof waarboven er sprake is van verontreiniging van het grondwater.
veehouderij die door het treffen van maatregelen, onder andere gericht op landschap, het verder sluiten van kringlopen op lokaal niveau, emissiebeperking en gezondheid voor mens en dier, ruimtelijk en maatschappelijk optimaal is ingepast in zijn omgeving.
E
De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Voor veehouderijen gevestigd binnen Stedelijk gebied of in Beperkingen veehouderij geldt het zogenaamde 'slot op de muur' en bestaan er geen ontwikkelingsmogelijkheden. Dit betekent dat er geen toename kan plaatsvinden van de oppervlakte van bestaande bouwwerken. De term bouwwerk omvat zowel gebouwen als bouwwerken, geen gebouwen zijnde. Een uitloop van een dierenverblijf is een bouwwerk en wordt met deze voorbeschermingsregels gereguleerd. Uitbreiding van de oppervlakte van bouwwerken is ook niet toegestaan voor het ontwikkelen van nevenfuncties of voor het uitbreiden van een agrarische neventak bij een gemengd agrarisch bedrijf.
Achterliggende reden voor dit beleid is dat het beleid binnen voornoemde gebieden is gericht op sanering van de veehouderij-activiteit, vanuit redenen van gezondheid en het garanderen van een goed woon - en leefklimaat of vanwege natuurdoelstellingen. Het (blijven) bieden van ontwikkelingsruimte staat haaks op dat doel. Naast een toename van de oppervlakte voor bouwwerken is ook de toename van de oppervlakte dierenverblijf door omzetting van een bestaand gebouw niet mogelijk. Als een ondernemer een nevenfunctie naast de veehouderij wil opstarten, is dat alleen mogelijk binnen het aanwezige bouwvolume, bijvoorbeeld door bebouwing die eerst ten dienste stond van de veehouderij in te zetten voor de gewenste nevenfunctie. Op die manier is een geleidelijke overgang van veehouderij naar een andere functie mogelijk.
In het derde lid is een bevoegdheid opgenomen voor het college van B&W om een omgevingsvergunning te verlenen voor extensieve veehouderijen in Beperkingen veehouderij die voldoen aan een norm van 2,75 GVE/ha. In het algemeen zijn dit melkrundveehouderijen die vanwege het toepassen van beweiding passen in zones rondom natuurgebieden. Het betreft een bevoegdheid en geen verplichting. Als de veehouderij is gevestigd in een zone rondom een woonkern, verwacht de provincie dat gemeenten een belangrijk gewicht toekennen aan de borging van een goed woon- en leefklimaat en de hierboven geschetste saneringsdoelstelling.
In het vierde lid is bepaald dat het verbod als bedoeld in het eerste lid niet geldt voor een veehouderij die in de vigerende Omgevingsverordening niet is gelegen binnen de locaties Stedelijk gebied en Beperkingen veehouderij. Een dergelijke situatie kan zich bijvoorbeeld voordoen als met een kaartaanpassing van de Omgevingsverordening de begrenzing van de locaties Stedelijk gebied of Beperkingen veehouderij wordt aangepast.
A
Artikel 2.2 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Het verrichten van een bouwactiviteit als bedoeld in artikel 2.1 op een mobiele verontreinigingssituatie is verboden tenzij de bron van de mobiele verontreinigingssituatie niet is gelegen op het perceel waarop wordt gebouwd.
Het verbod uit het eerste lid is niet van toepassing wanneer uit een risicobeoordeling grondwaterkwaliteit als bedoeld in paragraaf 3.4.2 van de Omgevingsverordening Noord-Brabant blijkt dat:
gevaar voor het grondwater is uit te sluiten;
als gevaar voor het grondwater niet is uit te sluiten, voor de bodemsanering een evaluatieverslag als bedoeld in artikel 4.1246 van het Besluit activiteiten leefomgeving is ingediend;
als gevaar voor het grondwater aanwezig is, de grondwatersanering, bedoeld in artikel 3.52 van de Omgevingsverordening Noord-Brabant is uitgevoerd; of
als de bodemsanering of grondwatersanering nog niet is afgerond, de bouwactiviteiten geen belemmering opleveren voor de sanering.
Ten minste vier weken voor aanvang van de bouwactiviteit, bedoeld in het eerste lid, worden de volgende gegevens en bescheiden verstrekt aan het college van burgemeester en wethouders:
de resultaten van het voorafgaande bodemonderzoek, bedoeld in artikel 32.1;
de resultaten van de risicobeoordeling grondwaterkwaliteit, bedoeld in paragraaf 3.4.2 van de Omgevingsverordening Noord-Brabant;
de naam en het adres van degene die de risicobeoordeling grondwaterkwaliteit heeft uitgevoerd;
de naam en het adres van degene die de bouwactiviteit verricht;
het adres waarop de bouwactiviteit wordt verricht.
Een kopie van de gegevens en bescheiden, bedoeld in het derde lid, wordt na ontvangst onverwijld aan Gedeputeerde Staten toegezonden.
De bouwactiviteit start niet eerder dan nadat het college van burgemeester en wethouders is geïnformeerd over de wijze waarop de sanerende of andere beschermende maatregelen, die voortvloeien uit de risicobeoordeling grondwaterkwaliteit, zijn uitgevoerd.
B
Artikel 3.1 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Binnen de locaties Stedelijk gebied en Beperkingen veehouderij is het verboden om voor een veehouderij:
de bestaande oppervlakte van bouwwerken, met uitzondering van de bestaande bedrijfswoning, te vergroten;
de bestaande oppervlakte dierenverblijf te vergroten;
binnen gebouwen dieren -al dan niet in hokken- meerlaags te huisvesten, ongeacht voorzieningen voor dierenwelzijn, met uitzondering van volière- en scharrelstallen voor legkippen waar twee bouwlagen zijn toegestaan.
Als bestaande oppervlakte bouwwerk of bestaande oppervlakte dierenverblijf geldt de oppervlakte die:
In afwijking van het eerste lid kan het college van burgemeester en wethouders voor een extensieve veehouderij gevestigd in de locatie Beperkingen veehouderij een omgevingsvergunning voor een omgevingsplanactiviteit verlenen als die veehouderij voldoet aan artikel 5.65, derde lid van de Omgevingsverordening Noord-Brabant.
Het verbod, bedoeld in het eerste lid, geldt niet als de veehouderij in de vigerende Omgevingsverordening Noord-Brabant buiten de locatie Stedelijk gebied en de locatie Beperkingen veehouderij ligt.
C
Artikel 3.3 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Binnen de locatie Landelijk gebied is het verboden zonder omgevingsvergunning voor een omgevingsplanactiviteit de bestaande oppervlakte dierenverblijf voor een veehouderij te vergroten.
Als bestaande oppervlakte dierenverblijf voor een veehouderij geldt de oppervlakte die:
De omgevingsvergunning, bedoeld in het eerste lid, wordt alleen verleend als aan de volgende voorwaarden is voldaan:
er worden maatregelen getroffen en in stand gehouden die invulling geven aan een zorgvuldige veehouderij;
de ontwikkeling is vanuit een goede omgevingskwaliteit met een veilige, gezonde leefomgeving, inpasbaar in de omgeving;
er is aangetoond dat de kans op cumulatieve geurhinder (achtergrondbelasting) op geurgevoelige objecten,gebouwen in de bebouwde kom een bebouwingscontour geur niet hoger is dan 12% en in het buitengebied niet hoger is dan 20%, tenzij er -als blijkt dat de achtergrondbelasting hoger is dan voornoemde percentages- maatregelen worden getroffen door de veehouderij die tot een daling leiden van de achtergrondbelasting, en die ten minste de eigen bijdrage aan de overschrijding van de achtergrondbelasting compenseert; en
dieren worden alleen op de grond gehouden, ongeacht voorzieningen voor dierenwelzijn, met uitzondering van volière- en scharrelstallen voor legkippen waar een tweede bouwlaag gebruikt mag worden.
Er is sprake van maatregelen die invulling geven aan een zorgvuldige veehouderij als is voldaan aan de Brabantse zorgvuldigheidsscore veehouderij.
D
Bijlage I wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
instrument dat door Gedeputeerde Staten als beleid is vastgesteld en dat maatregelen benoemt voor individuele bedrijven die de transitie naar zorgvuldige veehouderij bevorderen;
sanering gericht op het beheren, beperken of ongedaan maken van de inbreng van een mobiele verontreiniging vanuit het vaste deel van de bodem, in zowel de onverzadigde als verzadigde zone, naar het grondwater, overeenkomstig paragraaf 4.121 van het Besluit activiteiten leefomgeving in samenhang met de maatwerkregel, bedoeld in artikel 5.23 Milieubelastende activiteit bodemsanering met risico voor het grondwater van de Omgevingsverordening Noord-Brabant;
gebouw dat gebruikt mag worden voor het houden van landbouwhuisdieren krachtens een omgevingsvergunning voor de milieubelastende activiteit, bedoeld in artikel 3.201 of artikel 3.202 Besluit activiteiten leefomgeving, of de melding, bedoeld in artikel 4.808 van het Besluit activiteiten leefomgeving;
bruikbare oppervlakte van bebouwing en gronden, geschikt voor het beoogde gebruik, berekend op grond van NEN 2580;
omgeving die de fysieke en psychische gezondheid beschermt en bevordert;
gebruik van gronden of bouwwerken op een perceel van 3 hectare of groter, waarop grootschalige bebouwing staat en dat in hoofdzaak in gebruik is voor logistieke- of distributieactiviteiten, met een door de aard en schaal van de activiteiten hoge verkeersaantrekkende werking en impact op de omgevingskwaliteit;
veehouderij, met uitzondering van het houden van nertsen, melkrundvee en schapen;
activiteit waarbij mest met een relatief eenvoudige techniek wordt bewerkt, zoals aanrijking met stro, opslaan, rijpen, composteren, tot een capaciteit van 25.000 m3 mest per jaar;
activiteit waarbij mest wordt behandeld tot een capaciteit van 25.000 m3 mest per jaar, inclusief het vergisten van mest;
milieubelastende activiteit gericht op het verwerken of behandelen van dierlijke mest en de vergisting van plantaardige producten, als bedoeld in artikelen 3.90 en 3.225 van het Besluit activiteiten leefomgeving;
activiteit waarbij meer dan 25.000 m3 mest per jaar wordt behandeld, inclusief het vergisten van mest;
omzetten van mest, al dan niet in combinatie met co-producten, in biogas en digestaat;
situatie waarbij de in de bodem aanwezige verontreinigende stoffen zich hebben verspreid naar het grondwater en aanleiding geven tot het uitvoeren van een risicobeoordeling grondwaterkwaliteit;
mate van regionale binding en economische meerwaarde van een bedrijf in de regio, gelet op de herkomst van het bedrijf, werkgelegenheid, arbeidsmarkt, kennisinfrastructuur, plaats in regionale waardeketens, ruimtelijk economisch profiel van de regio, gebruik van regionale infrastructuur en afzetmarkt;
beoordeling van de mate van gevaar voor het grondwater van een bodemverontreiniging bij een mobiele verontreinigingssituatie om vast te stellen of, en zo ja, welke maatregelen noodzakelijk zijn;
milieubelastende activiteit, gericht op het houden van landbouwhuisdieren, als bedoeld in artikel 3.200 van het Besluit activiteiten leefomgeving, met uitzondering van het houden van paarden;
concentratie aan verontreinigende stof waarboven er sprake is van verontreiniging van het grondwater.
veehouderij die door het treffen van maatregelen, onder andere gericht op landschap, het verder sluiten van kringlopen op lokaal niveau, emissiebeperking en gezondheid voor mens en dier, ruimtelijk en maatschappelijk optimaal is ingepast in zijn omgeving.
E
De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Voor veehouderijen gevestigd binnen Stedelijk gebied of in Beperkingen veehouderij geldt het zogenaamde 'slot op de muur' en bestaan er geen ontwikkelingsmogelijkheden. Dit betekent dat er geen toename kan plaatsvinden van de oppervlakte van bestaande bouwwerken. De term bouwwerk omvat zowel gebouwen als bouwwerken, geen gebouwen zijnde. Een uitloop van een dierenverblijf is een bouwwerk en wordt met deze voorbeschermingsregels gereguleerd. Uitbreiding van de oppervlakte van bouwwerken is ook niet toegestaan voor het ontwikkelen van nevenfuncties of voor het uitbreiden van een agrarische neventak bij een gemengd agrarisch bedrijf.
Achterliggende reden voor dit beleid is dat het beleid binnen voornoemde gebieden is gericht op sanering van de veehouderij-activiteit, vanuit redenen van gezondheid en het garanderen van een goed woon - en leefklimaat of vanwege natuurdoelstellingen. Het (blijven) bieden van ontwikkelingsruimte staat haaks op dat doel. Naast een toename van de oppervlakte voor bouwwerken is ook de toename van de oppervlakte dierenverblijf door omzetting van een bestaand gebouw niet mogelijk. Als een ondernemer een nevenfunctie naast de veehouderij wil opstarten, is dat alleen mogelijk binnen het aanwezige bouwvolume, bijvoorbeeld door bebouwing die eerst ten dienste stond van de veehouderij in te zetten voor de gewenste nevenfunctie. Op die manier is een geleidelijke overgang van veehouderij naar een andere functie mogelijk.
In het derde lid is een bevoegdheid opgenomen voor het college van B&W om een omgevingsvergunning te verlenen voor extensieve veehouderijen in Beperkingen veehouderij die voldoen aan een norm van 2,75 GVE/ha. In het algemeen zijn dit melkrundveehouderijen die vanwege het toepassen van beweiding passen in zones rondom natuurgebieden. Het betreft een bevoegdheid en geen verplichting. Als de veehouderij is gevestigd in een zone rondom een woonkern, verwacht de provincie dat gemeenten een belangrijk gewicht toekennen aan de borging van een goed woon- en leefklimaat en de hierboven geschetste saneringsdoelstelling.
In het vierde lid is bepaald dat het verbod als bedoeld in het eerste lid niet geldt voor een veehouderij die in de vigerende Omgevingsverordening niet is gelegen binnen de locaties Stedelijk gebied en Beperkingen veehouderij. Een dergelijke situatie kan zich bijvoorbeeld voordoen als met een kaartaanpassing van de Omgevingsverordening de begrenzing van de locaties Stedelijk gebied of Beperkingen veehouderij wordt aangepast.
A
Artikel 2.2 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Het verrichten van een bouwactiviteit als bedoeld in artikel 2.1 op een mobiele verontreinigingssituatie is verboden tenzij de bron van de mobiele verontreinigingssituatie niet is gelegen op het perceel waarop wordt gebouwd.
Het verbod uit het eerste lid is niet van toepassing wanneer uit een risicobeoordeling grondwaterkwaliteit als bedoeld in paragraaf 3.4.2 van de Omgevingsverordening Noord-Brabant blijkt dat:
gevaar voor het grondwater is uit te sluiten;
als gevaar voor het grondwater niet is uit te sluiten, voor de bodemsanering een evaluatieverslag als bedoeld in artikel 4.1246 van het Besluit activiteiten leefomgeving is ingediend;
als gevaar voor het grondwater aanwezig is, de grondwatersanering, bedoeld in artikel 3.52 van de Omgevingsverordening Noord-Brabant is uitgevoerd; of
als de bodemsanering of grondwatersanering nog niet is afgerond, de bouwactiviteiten geen belemmering opleveren voor de sanering.
Ten minste vier weken voor aanvang van de bouwactiviteit, bedoeld in het eerste lid, worden de volgende gegevens en bescheiden verstrekt aan het college van burgemeester en wethouders:
de resultaten van het voorafgaande bodemonderzoek, bedoeld in artikel 32.1;
de resultaten van de risicobeoordeling grondwaterkwaliteit, bedoeld in paragraaf 3.4.2 van de Omgevingsverordening Noord-Brabant;
de naam en het adres van degene die de risicobeoordeling grondwaterkwaliteit heeft uitgevoerd;
de naam en het adres van degene die de bouwactiviteit verricht;
het adres waarop de bouwactiviteit wordt verricht.
Een kopie van de gegevens en bescheiden, bedoeld in het derde lid, wordt na ontvangst onverwijld aan Gedeputeerde Staten toegezonden.
De bouwactiviteit start niet eerder dan nadat het college van burgemeester en wethouders is geïnformeerd over de wijze waarop de sanerende of andere beschermende maatregelen, die voortvloeien uit de risicobeoordeling grondwaterkwaliteit, zijn uitgevoerd.
B
Artikel 3.1 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Binnen de locaties Stedelijk gebied en Beperkingen veehouderij is het verboden om voor een veehouderij:
de bestaande oppervlakte van bouwwerken, met uitzondering van de bestaande bedrijfswoning, te vergroten;
de bestaande oppervlakte dierenverblijf te vergroten;
binnen gebouwen dieren -al dan niet in hokken- meerlaags te huisvesten, ongeacht voorzieningen voor dierenwelzijn, met uitzondering van volière- en scharrelstallen voor legkippen waar twee bouwlagen zijn toegestaan.
Als bestaande oppervlakte bouwwerk of bestaande oppervlakte dierenverblijf geldt de oppervlakte die:
In afwijking van het eerste lid kan het college van burgemeester en wethouders voor een extensieve veehouderij gevestigd in de locatie Beperkingen veehouderij een omgevingsvergunning voor een omgevingsplanactiviteit verlenen als die veehouderij voldoet aan artikel 5.65, derde lid van de Omgevingsverordening Noord-Brabant.
Het verbod, bedoeld in het eerste lid, geldt niet als de veehouderij in de vigerende Omgevingsverordening Noord-Brabant buiten de locatie Stedelijk gebied en de locatie Beperkingen veehouderij ligt.
C
Artikel 3.3 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Binnen de locatie Landelijk gebied is het verboden zonder omgevingsvergunning voor een omgevingsplanactiviteit de bestaande oppervlakte dierenverblijf voor een veehouderij te vergroten.
Als bestaande oppervlakte dierenverblijf voor een veehouderij geldt de oppervlakte die:
De omgevingsvergunning, bedoeld in het eerste lid, wordt alleen verleend als aan de volgende voorwaarden is voldaan:
er worden maatregelen getroffen en in stand gehouden die invulling geven aan een zorgvuldige veehouderij;
de ontwikkeling is vanuit een goede omgevingskwaliteit met een veilige, gezonde leefomgeving, inpasbaar in de omgeving;
er is aangetoond dat de kans op cumulatieve geurhinder (achtergrondbelasting) op geurgevoelige objecten,gebouwen in de bebouwde komeen bebouwingscontour geur niet hoger is dan 12% en in het buitengebied niet hoger is dan 20%, tenzij er -als blijkt dat de achtergrondbelasting hoger is dan voornoemde percentages- maatregelen worden getroffen door de veehouderij die tot een daling leiden van de achtergrondbelasting, en die ten minste de eigen bijdrage aan de overschrijding van de achtergrondbelasting compenseert; en
dieren worden alleen op de grond gehouden, ongeacht voorzieningen voor dierenwelzijn, met uitzondering van volière- en scharrelstallen voor legkippen waar een tweede bouwlaag gebruikt mag worden.
Er is sprake van maatregelen die invulling geven aan een zorgvuldige veehouderij als is voldaan aan de Brabantse zorgvuldigheidsscore veehouderij.
D
Bijlage I wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
instrument dat door Gedeputeerde Staten als beleid is vastgesteld en dat maatregelen benoemt voor individuele bedrijven die de transitie naar zorgvuldige veehouderij bevorderen;
sanering gericht op het beheren, beperken of ongedaan maken van de inbreng van een mobiele verontreiniging vanuit het vaste deel van de bodem, in zowel de onverzadigde als verzadigde zone, naar het grondwater, overeenkomstig paragraaf 4.121 van het Besluit activiteiten leefomgeving in samenhang met de maatwerkregel, bedoeld in artikel 5.23 Milieubelastende activiteit bodemsanering met risico voor het grondwater van de Omgevingsverordening Noord-Brabant;
gebouw dat gebruikt mag worden voor het houden van landbouwhuisdieren krachtens een omgevingsvergunning voor de milieubelastende activiteit, bedoeld in artikel 3.201 of artikel 3.202 Besluit activiteiten leefomgeving, of de melding, bedoeld in artikel 4.808 van het Besluit activiteiten leefomgeving;
bruikbare oppervlakte van bebouwing en gronden, geschikt voor het beoogde gebruik, berekend op grond van NEN 2580;
omgeving die de fysieke en psychische gezondheid beschermt en bevordert;
gebruik van gronden of bouwwerken op een perceel van 3 hectare of groter, waarop grootschalige bebouwing staat en dat in hoofdzaak in gebruik is voor logistieke- of distributieactiviteiten, met een door de aard en schaal van de activiteiten hoge verkeersaantrekkende werking en impact op de omgevingskwaliteit;
veehouderij, met uitzondering van het houden van nertsen, melkrundvee en schapen;
activiteit waarbij mest met een relatief eenvoudige techniek wordt bewerkt, zoals aanrijking met stro, opslaan, rijpen, composteren, tot een capaciteit van 25.000 m3 mest per jaar;
activiteit waarbij mest wordt behandeld tot een capaciteit van 25.000 m3 mest per jaar, inclusief het vergisten van mest;
milieubelastende activiteit gericht op het verwerken of behandelen van dierlijke mest en de vergisting van plantaardige producten, als bedoeld in artikelen 3.90 en 3.225 van het Besluit activiteiten leefomgeving;
activiteit waarbij meer dan 25.000 m3 mest per jaar wordt behandeld, inclusief het vergisten van mest;
omzetten van mest, al dan niet in combinatie met co-producten, in biogas en digestaat;
situatie waarbij de in de bodem aanwezige verontreinigende stoffen zich hebben verspreid naar het grondwater en aanleiding geven tot het uitvoeren van een risicobeoordeling grondwaterkwaliteit;
mate van regionale binding en economische meerwaarde van een bedrijf in de regio, gelet op de herkomst van het bedrijf, werkgelegenheid, arbeidsmarkt, kennisinfrastructuur, plaats in regionale waardeketens, ruimtelijk economisch profiel van de regio, gebruik van regionale infrastructuur en afzetmarkt;
beoordeling van de mate van gevaar voor het grondwater van een bodemverontreiniging bij een mobiele verontreinigingssituatie om vast te stellen of, en zo ja, welke maatregelen noodzakelijk zijn;
milieubelastende activiteit, gericht op het houden van landbouwhuisdieren, als bedoeld in artikel 3.200 van het Besluit activiteiten leefomgeving, met uitzondering van het houden van paarden;
concentratie aan verontreinigende stof waarboven er sprake is van verontreiniging van het grondwater.
veehouderij die door het treffen van maatregelen, onder andere gericht op landschap, het verder sluiten van kringlopen op lokaal niveau, emissiebeperking en gezondheid voor mens en dier, ruimtelijk en maatschappelijk optimaal is ingepast in zijn omgeving.
E
De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Voor veehouderijen gevestigd binnen Stedelijk gebied of in Beperkingen veehouderij geldt het zogenaamde 'slot op de muur' en bestaan er geen ontwikkelingsmogelijkheden. Dit betekent dat er geen toename kan plaatsvinden van de oppervlakte van bestaande bouwwerken. De term bouwwerk omvat zowel gebouwen als bouwwerken, geen gebouwen zijnde. Een uitloop van een dierenverblijf is een bouwwerk en wordt met deze voorbeschermingsregels gereguleerd. Uitbreiding van de oppervlakte van bouwwerken is ook niet toegestaan voor het ontwikkelen van nevenfuncties of voor het uitbreiden van een agrarische neventak bij een gemengd agrarisch bedrijf.
Achterliggende reden voor dit beleid is dat het beleid binnen voornoemde gebieden is gericht op sanering van de veehouderij-activiteit, vanuit redenen van gezondheid en het garanderen van een goed woon - en leefklimaat of vanwege natuurdoelstellingen. Het (blijven) bieden van ontwikkelingsruimte staat haaks op dat doel. Naast een toename van de oppervlakte voor bouwwerken is ook de toename van de oppervlakte dierenverblijf door omzetting van een bestaand gebouw niet mogelijk. Als een ondernemer een nevenfunctie naast de veehouderij wil opstarten, is dat alleen mogelijk binnen het aanwezige bouwvolume, bijvoorbeeld door bebouwing die eerst ten dienste stond van de veehouderij in te zetten voor de gewenste nevenfunctie. Op die manier is een geleidelijke overgang van veehouderij naar een andere functie mogelijk.
In het derde lid is een bevoegdheid opgenomen voor het college van B&W om een omgevingsvergunning te verlenen voor extensieve veehouderijen in Beperkingen veehouderij die voldoen aan een norm van 2,75 GVE/ha. In het algemeen zijn dit melkrundveehouderijen die vanwege het toepassen van beweiding passen in zones rondom natuurgebieden. Het betreft een bevoegdheid en geen verplichting. Als de veehouderij is gevestigd in een zone rondom een woonkern, verwacht de provincie dat gemeenten een belangrijk gewicht toekennen aan de borging van een goed woon- en leefklimaat en de hierboven geschetste saneringsdoelstelling.
In het vierde lid is bepaald dat het verbod als bedoeld in het eerste lid niet geldt voor een veehouderij die in de vigerende Omgevingsverordening niet is gelegen binnen de locaties Stedelijk gebied en Beperkingen veehouderij. Een dergelijke situatie kan zich bijvoorbeeld voordoen als met een kaartaanpassing van de Omgevingsverordening de begrenzing van de locaties Stedelijk gebied of Beperkingen veehouderij wordt aangepast.
A
Artikel 2.2 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Het verrichten van een bouwactiviteit als bedoeld in artikel 2.1 op een mobiele verontreinigingssituatie is verboden tenzij de bron van de mobiele verontreinigingssituatie niet is gelegen op het perceel waarop wordt gebouwd.
Het verbod uit het eerste lid is niet van toepassing wanneer uit een risicobeoordeling grondwaterkwaliteit als bedoeld in paragraaf 3.4.2 van de Omgevingsverordening Noord-Brabant blijkt dat:
gevaar voor het grondwater is uit te sluiten;
als gevaar voor het grondwater niet is uit te sluiten, voor de bodemsanering een evaluatieverslag als bedoeld in artikel 4.1246 van het Besluit activiteiten leefomgeving is ingediend;
als gevaar voor het grondwater aanwezig is, de grondwatersanering, bedoeld in artikel 3.52 van de Omgevingsverordening Noord-Brabant is uitgevoerd; of
als de bodemsanering of grondwatersanering nog niet is afgerond, de bouwactiviteiten geen belemmering opleveren voor de sanering.
Ten minste vier weken voor aanvang van de bouwactiviteit, bedoeld in het eerste lid, worden de volgende gegevens en bescheiden verstrekt aan het college van burgemeester en wethouders:
de resultaten van het voorafgaande bodemonderzoek, bedoeld in artikel 32.1;
de resultaten van de risicobeoordeling grondwaterkwaliteit, bedoeld in paragraaf 3.4.2 van de Omgevingsverordening Noord-Brabant;
de naam en het adres van degene die de risicobeoordeling grondwaterkwaliteit heeft uitgevoerd;
de naam en het adres van degene die de bouwactiviteit verricht;
het adres waarop de bouwactiviteit wordt verricht.
Een kopie van de gegevens en bescheiden, bedoeld in het derde lid, wordt na ontvangst onverwijld aan Gedeputeerde Staten toegezonden.
De bouwactiviteit start niet eerder dan nadat het college van burgemeester en wethouders is geïnformeerd over de wijze waarop de sanerende of andere beschermende maatregelen, die voortvloeien uit de risicobeoordeling grondwaterkwaliteit, zijn uitgevoerd.
B
Artikel 3.1 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Binnen de locaties Stedelijk gebied en Beperkingen veehouderij is het verboden om voor een veehouderij:
de bestaande oppervlakte van bouwwerken, met uitzondering van de bestaande bedrijfswoning, te vergroten;
de bestaande oppervlakte dierenverblijf te vergroten;
binnen gebouwen dieren -al dan niet in hokken- meerlaags te huisvesten, ongeacht voorzieningen voor dierenwelzijn, met uitzondering van volière- en scharrelstallen voor legkippen waar twee bouwlagen zijn toegestaan.
Als bestaande oppervlakte bouwwerk of bestaande oppervlakte dierenverblijf geldt de oppervlakte die:
In afwijking van het eerste lid kan het college van burgemeester en wethouders voor een extensieve veehouderij gevestigd in de locatie Beperkingen veehouderij een omgevingsvergunning voor een omgevingsplanactiviteit verlenen als die veehouderij voldoet aan artikel 5.65, derde lid van de Omgevingsverordening Noord-Brabant.
Het verbod, bedoeld in het eerste lid, geldt niet als de veehouderij in de vigerende Omgevingsverordening Noord-Brabant buiten de locatie Stedelijk gebied en de locatie Beperkingen veehouderij ligt.
C
Artikel 3.3 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Binnen de locatie Landelijk gebied is het verboden zonder omgevingsvergunning voor een omgevingsplanactiviteit de bestaande oppervlakte dierenverblijf voor een veehouderij te vergroten.
Als bestaande oppervlakte dierenverblijf voor een veehouderij geldt de oppervlakte die:
De omgevingsvergunning, bedoeld in het eerste lid, wordt alleen verleend als aan de volgende voorwaarden is voldaan:
er worden maatregelen getroffen en in stand gehouden die invulling geven aan een zorgvuldige veehouderij;
de ontwikkeling is vanuit een goede omgevingskwaliteit met een veilige, gezonde leefomgeving, inpasbaar in de omgeving;
er is aangetoond dat de kans op cumulatieve geurhinder (achtergrondbelasting) op geurgevoelige objecten,gebouwen in de bebouwde komeen bebouwingscontour geur niet hoger is dan 12% en in het buitengebied niet hoger is dan 20%, tenzij er -als blijkt dat de achtergrondbelasting hoger is dan voornoemde percentages- maatregelen worden getroffen door de veehouderij die tot een daling leiden van de achtergrondbelasting, en die ten minste de eigen bijdrage aan de overschrijding van de achtergrondbelasting compenseert; en
dieren worden alleen op de grond gehouden, ongeacht voorzieningen voor dierenwelzijn, met uitzondering van volière- en scharrelstallen voor legkippen waar een tweede bouwlaag gebruikt mag worden.
Er is sprake van maatregelen die invulling geven aan een zorgvuldige veehouderij als is voldaan aan de Brabantse zorgvuldigheidsscore veehouderij.
D
Bijlage I wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
instrument dat door Gedeputeerde Staten als beleid is vastgesteld en dat maatregelen benoemt voor individuele bedrijven die de transitie naar zorgvuldige veehouderij bevorderen;
sanering gericht op het beheren, beperken of ongedaan maken van de inbreng van een mobiele verontreiniging vanuit het vaste deel van de bodem, in zowel de onverzadigde als verzadigde zone, naar het grondwater, overeenkomstig paragraaf 4.121 van het Besluit activiteiten leefomgeving in samenhang met de maatwerkregel, bedoeld in artikel 5.23 Milieubelastende activiteit bodemsanering met risico voor het grondwater van de Omgevingsverordening Noord-Brabant;
gebouw dat gebruikt mag worden voor het houden van landbouwhuisdieren krachtens een omgevingsvergunning voor de milieubelastende activiteit, bedoeld in artikel 3.201 of artikel 3.202 Besluit activiteiten leefomgeving, of de melding, bedoeld in artikel 4.808 van het Besluit activiteiten leefomgeving;
bruikbare oppervlakte van bebouwing en gronden, geschikt voor het beoogde gebruik, berekend op grond van NEN 2580;
omgeving die de fysieke en psychische gezondheid beschermt en bevordert;
gebruik van gronden of bouwwerken op een perceel van 3 hectare of groter, waarop grootschalige bebouwing staat en dat in hoofdzaak in gebruik is voor logistieke- of distributieactiviteiten, met een door de aard en schaal van de activiteiten hoge verkeersaantrekkende werking en impact op de omgevingskwaliteit;
veehouderij, met uitzondering van het houden van nertsen, melkrundvee en schapen;
activiteit waarbij mest met een relatief eenvoudige techniek wordt bewerkt, zoals aanrijking met stro, opslaan, rijpen, composteren, tot een capaciteit van 25.000 m3 mest per jaar;
activiteit waarbij mest wordt behandeld tot een capaciteit van 25.000 m3 mest per jaar, inclusief het vergisten van mest;
milieubelastende activiteit gericht op het verwerken of behandelen van dierlijke mest en de vergisting van plantaardige producten, als bedoeld in artikelen 3.90 en 3.225 van het Besluit activiteiten leefomgeving;
activiteit waarbij meer dan 25.000 m3 mest per jaar wordt behandeld, inclusief het vergisten van mest;
omzetten van mest, al dan niet in combinatie met co-producten, in biogas en digestaat;
situatie waarbij de in de bodem aanwezige verontreinigende stoffen zich hebben verspreid naar het grondwater en aanleiding geven tot het uitvoeren van een risicobeoordeling grondwaterkwaliteit;
mate van regionale binding en economische meerwaarde van een bedrijf in de regio, gelet op de herkomst van het bedrijf, werkgelegenheid, arbeidsmarkt, kennisinfrastructuur, plaats in regionale waardeketens, ruimtelijk economisch profiel van de regio, gebruik van regionale infrastructuur en afzetmarkt;
beoordeling van de mate van gevaar voor het grondwater van een bodemverontreiniging bij een mobiele verontreinigingssituatie om vast te stellen of, en zo ja, welke maatregelen noodzakelijk zijn;
milieubelastende activiteit, gericht op het houden van landbouwhuisdieren, als bedoeld in artikel 3.200 van het Besluit activiteiten leefomgeving, met uitzondering van het houden van paarden;
concentratie aan verontreinigende stof waarboven er sprake is van verontreiniging van het grondwater.
veehouderij die door het treffen van maatregelen, onder andere gericht op landschap, het verder sluiten van kringlopen op lokaal niveau, emissiebeperking en gezondheid voor mens en dier, ruimtelijk en maatschappelijk optimaal is ingepast in zijn omgeving.
E
De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Voor veehouderijen gevestigd binnen Stedelijk gebied of in Beperkingen veehouderij geldt het zogenaamde 'slot op de muur' en bestaan er geen ontwikkelingsmogelijkheden. Dit betekent dat er geen toename kan plaatsvinden van de oppervlakte van bestaande bouwwerken. De term bouwwerk omvat zowel gebouwen als bouwwerken, geen gebouwen zijnde. Een uitloop van een dierenverblijf is een bouwwerk en wordt met deze voorbeschermingsregels gereguleerd. Uitbreiding van de oppervlakte van bouwwerken is ook niet toegestaan voor het ontwikkelen van nevenfuncties of voor het uitbreiden van een agrarische neventak bij een gemengd agrarisch bedrijf.
Achterliggende reden voor dit beleid is dat het beleid binnen voornoemde gebieden is gericht op sanering van de veehouderij-activiteit, vanuit redenen van gezondheid en het garanderen van een goed woon - en leefklimaat of vanwege natuurdoelstellingen. Het (blijven) bieden van ontwikkelingsruimte staat haaks op dat doel. Naast een toename van de oppervlakte voor bouwwerken is ook de toename van de oppervlakte dierenverblijf door omzetting van een bestaand gebouw niet mogelijk. Als een ondernemer een nevenfunctie naast de veehouderij wil opstarten, is dat alleen mogelijk binnen het aanwezige bouwvolume, bijvoorbeeld door bebouwing die eerst ten dienste stond van de veehouderij in te zetten voor de gewenste nevenfunctie. Op die manier is een geleidelijke overgang van veehouderij naar een andere functie mogelijk.
In het derde lid is een bevoegdheid opgenomen voor het college van B&W om een omgevingsvergunning te verlenen voor extensieve veehouderijen in Beperkingen veehouderij die voldoen aan een norm van 2,75 GVE/ha. In het algemeen zijn dit melkrundveehouderijen die vanwege het toepassen van beweiding passen in zones rondom natuurgebieden. Het betreft een bevoegdheid en geen verplichting. Als de veehouderij is gevestigd in een zone rondom een woonkern, verwacht de provincie dat gemeenten een belangrijk gewicht toekennen aan de borging van een goed woon- en leefklimaat en de hierboven geschetste saneringsdoelstelling.
In het vierde lid is bepaald dat het verbod als bedoeld in het eerste lid niet geldt voor een veehouderij die in de vigerende Omgevingsverordening niet is gelegen binnen de locaties Stedelijk gebied en Beperkingen veehouderij. Een dergelijke situatie kan zich bijvoorbeeld voordoen als met een kaartaanpassing van de Omgevingsverordening de begrenzing van de locaties Stedelijk gebied of Beperkingen veehouderij wordt aangepast.
A
Artikel 2.2 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Het verrichten van een bouwactiviteit als bedoeld in artikel 2.1 op een mobiele verontreinigingssituatie is verboden tenzij de bron van de mobiele verontreinigingssituatie niet is gelegen op het perceel waarop wordt gebouwd.
Het verbod uit het eerste lid is niet van toepassing wanneer uit een risicobeoordeling grondwaterkwaliteit als bedoeld in paragraaf 3.4.2 van de Omgevingsverordening Noord-Brabant blijkt dat:
gevaar voor het grondwater is uit te sluiten;
als gevaar voor het grondwater niet is uit te sluiten, voor de bodemsanering een evaluatieverslag als bedoeld in artikel 4.1246 van het Besluit activiteiten leefomgeving is ingediend;
als gevaar voor het grondwater aanwezig is, de grondwatersanering, bedoeld in artikel 3.52 van de Omgevingsverordening Noord-Brabant is uitgevoerd; of
als de bodemsanering of grondwatersanering nog niet is afgerond, de bouwactiviteiten geen belemmering opleveren voor de sanering.
Ten minste vier weken voor aanvang van de bouwactiviteit, bedoeld in het eerste lid, worden de volgende gegevens en bescheiden verstrekt aan het college van burgemeester en wethouders:
de resultaten van het voorafgaande bodemonderzoek, bedoeld in artikel 32.1;
de resultaten van de risicobeoordeling grondwaterkwaliteit, bedoeld in paragraaf 3.4.2 van de Omgevingsverordening Noord-Brabant;
de naam en het adres van degene die de risicobeoordeling grondwaterkwaliteit heeft uitgevoerd;
de naam en het adres van degene die de bouwactiviteit verricht;
het adres waarop de bouwactiviteit wordt verricht.
Een kopie van de gegevens en bescheiden, bedoeld in het derde lid, wordt na ontvangst onverwijld aan Gedeputeerde Staten toegezonden.
De bouwactiviteit start niet eerder dan nadat het college van burgemeester en wethouders is geïnformeerd over de wijze waarop de sanerende of andere beschermende maatregelen, die voortvloeien uit de risicobeoordeling grondwaterkwaliteit, zijn uitgevoerd.
B
Artikel 3.1 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Binnen de locaties Stedelijk gebied en Beperkingen veehouderij is het verboden om voor een veehouderij:
de bestaande oppervlakte van bouwwerken, met uitzondering van de bestaande bedrijfswoning, te vergroten;
de bestaande oppervlakte dierenverblijf te vergroten;
binnen gebouwen dieren -al dan niet in hokken- meerlaags te huisvesten, ongeacht voorzieningen voor dierenwelzijn, met uitzondering van volière- en scharrelstallen voor legkippen waar twee bouwlagen zijn toegestaan.
Als bestaande oppervlakte bouwwerk of bestaande oppervlakte dierenverblijf geldt de oppervlakte die:
In afwijking van het eerste lid kan het college van burgemeester en wethouders voor een extensieve veehouderij gevestigd in de locatie Beperkingen veehouderij een omgevingsvergunning voor een omgevingsplanactiviteit verlenen als die veehouderij voldoet aan artikel 5.65, derde lid van de Omgevingsverordening Noord-Brabant.
Het verbod, bedoeld in het eerste lid, geldt niet als de veehouderij in de vigerende Omgevingsverordening Noord-Brabant buiten de locatie Stedelijk gebied en de locatie Beperkingen veehouderij ligt.
C
Artikel 3.3 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Binnen de locatie Landelijk gebied is het verboden zonder omgevingsvergunning voor een omgevingsplanactiviteit de bestaande oppervlakte dierenverblijf voor een veehouderij te vergroten.
Als bestaande oppervlakte dierenverblijf voor een veehouderij geldt de oppervlakte die:
De omgevingsvergunning, bedoeld in het eerste lid, wordt alleen verleend als aan de volgende voorwaarden is voldaan:
er worden maatregelen getroffen en in stand gehouden die invulling geven aan een zorgvuldige veehouderij;
de ontwikkeling is vanuit een goede omgevingskwaliteit met een veilige, gezonde leefomgeving, inpasbaar in de omgeving;
er is aangetoond dat de kans op cumulatieve geurhinder (achtergrondbelasting) op geurgevoelige objecten,gebouwen in de bebouwde komeen bebouwingscontour geur niet hoger is dan 12% en in het buitengebied niet hoger is dan 20%, tenzij er -als blijkt dat de achtergrondbelasting hoger is dan voornoemde percentages- maatregelen worden getroffen door de veehouderij die tot een daling leiden van de achtergrondbelasting, en die ten minste de eigen bijdrage aan de overschrijding van de achtergrondbelasting compenseert; en
dieren worden alleen op de grond gehouden, ongeacht voorzieningen voor dierenwelzijn, met uitzondering van volière- en scharrelstallen voor legkippen waar een tweede bouwlaag gebruikt mag worden.
Er is sprake van maatregelen die invulling geven aan een zorgvuldige veehouderij als is voldaan aan de Brabantse zorgvuldigheidsscore veehouderij.
D
Bijlage I wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
instrument dat door Gedeputeerde Staten als beleid is vastgesteld en dat maatregelen benoemt voor individuele bedrijven die de transitie naar zorgvuldige veehouderij bevorderen;
sanering gericht op het beheren, beperken of ongedaan maken van de inbreng van een mobiele verontreiniging vanuit het vaste deel van de bodem, in zowel de onverzadigde als verzadigde zone, naar het grondwater, overeenkomstig paragraaf 4.121 van het Besluit activiteiten leefomgeving in samenhang met de maatwerkregel, bedoeld in artikel 5.23 Milieubelastende activiteit bodemsanering met risico voor het grondwater van de Omgevingsverordening Noord-Brabant;
gebouw dat gebruikt mag worden voor het houden van landbouwhuisdieren krachtens een omgevingsvergunning voor de milieubelastende activiteit, bedoeld in artikel 3.201 of artikel 3.202 Besluit activiteiten leefomgeving, of de melding, bedoeld in artikel 4.808 van het Besluit activiteiten leefomgeving;
bruikbare oppervlakte van bebouwing en gronden, geschikt voor het beoogde gebruik, berekend op grond van NEN 2580;
omgeving die de fysieke en psychische gezondheid beschermt en bevordert;
gebruik van gronden of bouwwerken op een perceel van 3 hectare of groter, waarop grootschalige bebouwing staat en dat in hoofdzaak in gebruik is voor logistieke- of distributieactiviteiten, met een door de aard en schaal van de activiteiten hoge verkeersaantrekkende werking en impact op de omgevingskwaliteit;
veehouderij, met uitzondering van het houden van nertsen, melkrundvee en schapen;
activiteit waarbij mest met een relatief eenvoudige techniek wordt bewerkt, zoals aanrijking met stro, opslaan, rijpen, composteren, tot een capaciteit van 25.000 m3 mest per jaar;
activiteit waarbij mest wordt behandeld tot een capaciteit van 25.000 m3 mest per jaar, inclusief het vergisten van mest;
milieubelastende activiteit gericht op het verwerken of behandelen van dierlijke mest en de vergisting van plantaardige producten, als bedoeld in artikelen 3.90 en 3.225 van het Besluit activiteiten leefomgeving;
activiteit waarbij meer dan 25.000 m3 mest per jaar wordt behandeld, inclusief het vergisten van mest;
omzetten van mest, al dan niet in combinatie met co-producten, in biogas en digestaat;
situatie waarbij de in de bodem aanwezige verontreinigende stoffen zich hebben verspreid naar het grondwater en aanleiding geven tot het uitvoeren van een risicobeoordeling grondwaterkwaliteit;
mate van regionale binding en economische meerwaarde van een bedrijf in de regio, gelet op de herkomst van het bedrijf, werkgelegenheid, arbeidsmarkt, kennisinfrastructuur, plaats in regionale waardeketens, ruimtelijk economisch profiel van de regio, gebruik van regionale infrastructuur en afzetmarkt;
beoordeling van de mate van gevaar voor het grondwater van een bodemverontreiniging bij een mobiele verontreinigingssituatie om vast te stellen of, en zo ja, welke maatregelen noodzakelijk zijn;
milieubelastende activiteit, gericht op het houden van landbouwhuisdieren, als bedoeld in artikel 3.200 van het Besluit activiteiten leefomgeving, met uitzondering van het houden van paarden;
concentratie aan verontreinigende stof waarboven er sprake is van verontreiniging van het grondwater.
veehouderij die door het treffen van maatregelen, onder andere gericht op landschap, het verder sluiten van kringlopen op lokaal niveau, emissiebeperking en gezondheid voor mens en dier, ruimtelijk en maatschappelijk optimaal is ingepast in zijn omgeving.
E
De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Voor veehouderijen gevestigd binnen Stedelijk gebied of in Beperkingen veehouderij geldt het zogenaamde 'slot op de muur' en bestaan er geen ontwikkelingsmogelijkheden. Dit betekent dat er geen toename kan plaatsvinden van de oppervlakte van bestaande bouwwerken. De term bouwwerk omvat zowel gebouwen als bouwwerken, geen gebouwen zijnde. Een uitloop van een dierenverblijf is een bouwwerk en wordt met deze voorbeschermingsregels gereguleerd. Uitbreiding van de oppervlakte van bouwwerken is ook niet toegestaan voor het ontwikkelen van nevenfuncties of voor het uitbreiden van een agrarische neventak bij een gemengd agrarisch bedrijf.
Achterliggende reden voor dit beleid is dat het beleid binnen voornoemde gebieden is gericht op sanering van de veehouderij-activiteit, vanuit redenen van gezondheid en het garanderen van een goed woon - en leefklimaat of vanwege natuurdoelstellingen. Het (blijven) bieden van ontwikkelingsruimte staat haaks op dat doel. Naast een toename van de oppervlakte voor bouwwerken is ook de toename van de oppervlakte dierenverblijf door omzetting van een bestaand gebouw niet mogelijk. Als een ondernemer een nevenfunctie naast de veehouderij wil opstarten, is dat alleen mogelijk binnen het aanwezige bouwvolume, bijvoorbeeld door bebouwing die eerst ten dienste stond van de veehouderij in te zetten voor de gewenste nevenfunctie. Op die manier is een geleidelijke overgang van veehouderij naar een andere functie mogelijk.
In het derde lid is een bevoegdheid opgenomen voor het college van B&W om een omgevingsvergunning te verlenen voor extensieve veehouderijen in Beperkingen veehouderij die voldoen aan een norm van 2,75 GVE/ha. In het algemeen zijn dit melkrundveehouderijen die vanwege het toepassen van beweiding passen in zones rondom natuurgebieden. Het betreft een bevoegdheid en geen verplichting. Als de veehouderij is gevestigd in een zone rondom een woonkern, verwacht de provincie dat gemeenten een belangrijk gewicht toekennen aan de borging van een goed woon- en leefklimaat en de hierboven geschetste saneringsdoelstelling.
In het vierde lid is bepaald dat het verbod als bedoeld in het eerste lid niet geldt voor een veehouderij die in de vigerende Omgevingsverordening niet is gelegen binnen de locaties Stedelijk gebied en Beperkingen veehouderij. Een dergelijke situatie kan zich bijvoorbeeld voordoen als met een kaartaanpassing van de Omgevingsverordening de begrenzing van de locaties Stedelijk gebied of Beperkingen veehouderij wordt aangepast.
A
Artikel 2.2 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Het verrichten van een bouwactiviteit als bedoeld in artikel 2.1 op een mobiele verontreinigingssituatie is verboden tenzij de bron van de mobiele verontreinigingssituatie niet is gelegen op het perceel waarop wordt gebouwd.
Het verbod uit het eerste lid is niet van toepassing wanneer uit een risicobeoordeling grondwaterkwaliteit als bedoeld in paragraaf 3.4.2 van de Omgevingsverordening Noord-Brabant blijkt dat:
gevaar voor het grondwater is uit te sluiten;
als gevaar voor het grondwater niet is uit te sluiten, voor de bodemsanering een evaluatieverslag als bedoeld in artikel 4.1246 van het Besluit activiteiten leefomgeving is ingediend;
als gevaar voor het grondwater aanwezig is, de grondwatersanering, bedoeld in artikel 3.52 van de Omgevingsverordening Noord-Brabant is uitgevoerd; of
als de bodemsanering of grondwatersanering nog niet is afgerond, de bouwactiviteiten geen belemmering opleveren voor de sanering.
Ten minste vier weken voor aanvang van de bouwactiviteit, bedoeld in het eerste lid, worden de volgende gegevens en bescheiden verstrekt aan het college van burgemeester en wethouders:
de resultaten van het voorafgaande bodemonderzoek, bedoeld in artikel 32.1;
de resultaten van de risicobeoordeling grondwaterkwaliteit, bedoeld in paragraaf 3.4.2 van de Omgevingsverordening Noord-Brabant;
de naam en het adres van degene die de risicobeoordeling grondwaterkwaliteit heeft uitgevoerd;
de naam en het adres van degene die de bouwactiviteit verricht;
het adres waarop de bouwactiviteit wordt verricht.
Een kopie van de gegevens en bescheiden, bedoeld in het derde lid, wordt na ontvangst onverwijld aan Gedeputeerde Staten toegezonden.
De bouwactiviteit start niet eerder dan nadat het college van burgemeester en wethouders is geïnformeerd over de wijze waarop de sanerende of andere beschermende maatregelen, die voortvloeien uit de risicobeoordeling grondwaterkwaliteit, zijn uitgevoerd.
B
Artikel 3.1 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Binnen de locaties Stedelijk gebied en Beperkingen veehouderij is het verboden om voor een veehouderij:
de bestaande oppervlakte van bouwwerken, met uitzondering van de bestaande bedrijfswoning, te vergroten;
de bestaande oppervlakte dierenverblijf te vergroten;
binnen gebouwen dieren -al dan niet in hokken- meerlaags te huisvesten, ongeacht voorzieningen voor dierenwelzijn, met uitzondering van volière- en scharrelstallen voor legkippen waar twee bouwlagen zijn toegestaan.
Als bestaande oppervlakte bouwwerk of bestaande oppervlakte dierenverblijf geldt de oppervlakte die:
In afwijking van het eerste lid kan het college van burgemeester en wethouders voor een extensieve veehouderij gevestigd in de locatie Beperkingen veehouderij een omgevingsvergunning voor een omgevingsplanactiviteit verlenen als die veehouderij voldoet aan artikel 5.65, derde lid van de Omgevingsverordening Noord-Brabant.
Het verbod, bedoeld in het eerste lid, geldt niet als de veehouderij in de vigerende Omgevingsverordening Noord-Brabant buiten de locatie Stedelijk gebied en de locatie Beperkingen veehouderij ligt.
C
Artikel 3.3 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Binnen de locatie Landelijk gebied is het verboden zonder omgevingsvergunning voor een omgevingsplanactiviteit de bestaande oppervlakte dierenverblijf voor een veehouderij te vergroten.
Als bestaande oppervlakte dierenverblijf voor een veehouderij geldt de oppervlakte die:
De omgevingsvergunning, bedoeld in het eerste lid, wordt alleen verleend als aan de volgende voorwaarden is voldaan:
er worden maatregelen getroffen en in stand gehouden die invulling geven aan een zorgvuldige veehouderij;
de ontwikkeling is vanuit een goede omgevingskwaliteit met een veilige, gezonde leefomgeving, inpasbaar in de omgeving;
er is aangetoond dat de kans op cumulatieve geurhinder (achtergrondbelasting) op geurgevoelige objecten,gebouwen in de bebouwde komeen bebouwingscontour geur niet hoger is dan 12% en in het buitengebied niet hoger is dan 20%, tenzij er -als blijkt dat de achtergrondbelasting hoger is dan voornoemde percentages- maatregelen worden getroffen door de veehouderij die tot een daling leiden van de achtergrondbelasting, en die ten minste de eigen bijdrage aan de overschrijding van de achtergrondbelasting compenseert; en
dieren worden alleen op de grond gehouden, ongeacht voorzieningen voor dierenwelzijn, met uitzondering van volière- en scharrelstallen voor legkippen waar een tweede bouwlaag gebruikt mag worden.
Er is sprake van maatregelen die invulling geven aan een zorgvuldige veehouderij als is voldaan aan de Brabantse zorgvuldigheidsscore veehouderij.
D
Bijlage I wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
instrument dat door Gedeputeerde Staten als beleid is vastgesteld en dat maatregelen benoemt voor individuele bedrijven die de transitie naar zorgvuldige veehouderij bevorderen;
sanering gericht op het beheren, beperken of ongedaan maken van de inbreng van een mobiele verontreiniging vanuit het vaste deel van de bodem, in zowel de onverzadigde als verzadigde zone, naar het grondwater, overeenkomstig paragraaf 4.121 van het Besluit activiteiten leefomgeving in samenhang met de maatwerkregel, bedoeld in artikel 5.23 Milieubelastende activiteit bodemsanering met risico voor het grondwater van de Omgevingsverordening Noord-Brabant;
gebouw dat gebruikt mag worden voor het houden van landbouwhuisdieren krachtens een omgevingsvergunning voor de milieubelastende activiteit, bedoeld in artikel 3.201 of artikel 3.202 Besluit activiteiten leefomgeving, of de melding, bedoeld in artikel 4.808 van het Besluit activiteiten leefomgeving;
bruikbare oppervlakte van bebouwing en gronden, geschikt voor het beoogde gebruik, berekend op grond van NEN 2580;
omgeving die de fysieke en psychische gezondheid beschermt en bevordert;
gebruik van gronden of bouwwerken op een perceel van 3 hectare of groter, waarop grootschalige bebouwing staat en dat in hoofdzaak in gebruik is voor logistieke- of distributieactiviteiten, met een door de aard en schaal van de activiteiten hoge verkeersaantrekkende werking en impact op de omgevingskwaliteit;
veehouderij, met uitzondering van het houden van nertsen, melkrundvee en schapen;
activiteit waarbij mest met een relatief eenvoudige techniek wordt bewerkt, zoals aanrijking met stro, opslaan, rijpen, composteren, tot een capaciteit van 25.000 m3 mest per jaar;
activiteit waarbij mest wordt behandeld tot een capaciteit van 25.000 m3 mest per jaar, inclusief het vergisten van mest;
milieubelastende activiteit gericht op het verwerken of behandelen van dierlijke mest en de vergisting van plantaardige producten, als bedoeld in artikelen 3.90 en 3.225 van het Besluit activiteiten leefomgeving;
activiteit waarbij meer dan 25.000 m3 mest per jaar wordt behandeld, inclusief het vergisten van mest;
omzetten van mest, al dan niet in combinatie met co-producten, in biogas en digestaat;
situatie waarbij de in de bodem aanwezige verontreinigende stoffen zich hebben verspreid naar het grondwater en aanleiding geven tot het uitvoeren van een risicobeoordeling grondwaterkwaliteit;
mate van regionale binding en economische meerwaarde van een bedrijf in de regio, gelet op de herkomst van het bedrijf, werkgelegenheid, arbeidsmarkt, kennisinfrastructuur, plaats in regionale waardeketens, ruimtelijk economisch profiel van de regio, gebruik van regionale infrastructuur en afzetmarkt;
beoordeling van de mate van gevaar voor het grondwater van een bodemverontreiniging bij een mobiele verontreinigingssituatie om vast te stellen of, en zo ja, welke maatregelen noodzakelijk zijn;
milieubelastende activiteit, gericht op het houden van landbouwhuisdieren, als bedoeld in artikel 3.200 van het Besluit activiteiten leefomgeving, met uitzondering van het houden van paarden;
concentratie aan verontreinigende stof waarboven er sprake is van verontreiniging van het grondwater.
veehouderij die door het treffen van maatregelen, onder andere gericht op landschap, het verder sluiten van kringlopen op lokaal niveau, emissiebeperking en gezondheid voor mens en dier, ruimtelijk en maatschappelijk optimaal is ingepast in zijn omgeving.
E
De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Voor veehouderijen gevestigd binnen Stedelijk gebied of in Beperkingen veehouderij geldt het zogenaamde 'slot op de muur' en bestaan er geen ontwikkelingsmogelijkheden. Dit betekent dat er geen toename kan plaatsvinden van de oppervlakte van bestaande bouwwerken. De term bouwwerk omvat zowel gebouwen als bouwwerken, geen gebouwen zijnde. Een uitloop van een dierenverblijf is een bouwwerk en wordt met deze voorbeschermingsregels gereguleerd. Uitbreiding van de oppervlakte van bouwwerken is ook niet toegestaan voor het ontwikkelen van nevenfuncties of voor het uitbreiden van een agrarische neventak bij een gemengd agrarisch bedrijf.
Achterliggende reden voor dit beleid is dat het beleid binnen voornoemde gebieden is gericht op sanering van de veehouderij-activiteit, vanuit redenen van gezondheid en het garanderen van een goed woon - en leefklimaat of vanwege natuurdoelstellingen. Het (blijven) bieden van ontwikkelingsruimte staat haaks op dat doel. Naast een toename van de oppervlakte voor bouwwerken is ook de toename van de oppervlakte dierenverblijf door omzetting van een bestaand gebouw niet mogelijk. Als een ondernemer een nevenfunctie naast de veehouderij wil opstarten, is dat alleen mogelijk binnen het aanwezige bouwvolume, bijvoorbeeld door bebouwing die eerst ten dienste stond van de veehouderij in te zetten voor de gewenste nevenfunctie. Op die manier is een geleidelijke overgang van veehouderij naar een andere functie mogelijk.
In het derde lid is een bevoegdheid opgenomen voor het college van B&W om een omgevingsvergunning te verlenen voor extensieve veehouderijen in Beperkingen veehouderij die voldoen aan een norm van 2,75 GVE/ha. In het algemeen zijn dit melkrundveehouderijen die vanwege het toepassen van beweiding passen in zones rondom natuurgebieden. Het betreft een bevoegdheid en geen verplichting. Als de veehouderij is gevestigd in een zone rondom een woonkern, verwacht de provincie dat gemeenten een belangrijk gewicht toekennen aan de borging van een goed woon- en leefklimaat en de hierboven geschetste saneringsdoelstelling.
In het vierde lid is bepaald dat het verbod als bedoeld in het eerste lid niet geldt voor een veehouderij die in de vigerende Omgevingsverordening niet is gelegen binnen de locaties Stedelijk gebied en Beperkingen veehouderij. Een dergelijke situatie kan zich bijvoorbeeld voordoen als met een kaartaanpassing van de Omgevingsverordening de begrenzing van de locaties Stedelijk gebied of Beperkingen veehouderij wordt aangepast.
A
Artikel 2.2 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Het verrichten van een bouwactiviteit als bedoeld in artikel 2.1 op een mobiele verontreinigingssituatie is verboden tenzij de bron van de mobiele verontreinigingssituatie niet is gelegen op het perceel waarop wordt gebouwd.
Het verbod uit het eerste lid is niet van toepassing wanneer uit een risicobeoordeling grondwaterkwaliteit als bedoeld in paragraaf 3.4.2 van de Omgevingsverordening Noord-Brabant blijkt dat:
gevaar voor het grondwater is uit te sluiten;
als gevaar voor het grondwater niet is uit te sluiten, voor de bodemsanering een evaluatieverslag als bedoeld in artikel 4.1246 van het Besluit activiteiten leefomgeving is ingediend;
als gevaar voor het grondwater aanwezig is, de grondwatersanering, bedoeld in artikel 3.52 van de Omgevingsverordening Noord-Brabant is uitgevoerd; of
als de bodemsanering of grondwatersanering nog niet is afgerond, de bouwactiviteiten geen belemmering opleveren voor de sanering.
Ten minste vier weken voor aanvang van de bouwactiviteit, bedoeld in het eerste lid, worden de volgende gegevens en bescheiden verstrekt aan het college van burgemeester en wethouders:
de resultaten van het voorafgaande bodemonderzoek, bedoeld in artikel 32.1;
de resultaten van de risicobeoordeling grondwaterkwaliteit, bedoeld in paragraaf 3.4.2 van de Omgevingsverordening Noord-Brabant;
de naam en het adres van degene die de risicobeoordeling grondwaterkwaliteit heeft uitgevoerd;
de naam en het adres van degene die de bouwactiviteit verricht;
het adres waarop de bouwactiviteit wordt verricht.
Een kopie van de gegevens en bescheiden, bedoeld in het derde lid, wordt na ontvangst onverwijld aan Gedeputeerde Staten toegezonden.
De bouwactiviteit start niet eerder dan nadat het college van burgemeester en wethouders is geïnformeerd over de wijze waarop de sanerende of andere beschermende maatregelen, die voortvloeien uit de risicobeoordeling grondwaterkwaliteit, zijn uitgevoerd.
B
Artikel 3.1 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Binnen de locaties Stedelijk gebied en Beperkingen veehouderij is het verboden om voor een veehouderij:
de bestaande oppervlakte van bouwwerken, met uitzondering van de bestaande bedrijfswoning, te vergroten;
de bestaande oppervlakte dierenverblijf te vergroten;
binnen gebouwen dieren -al dan niet in hokken- meerlaags te huisvesten, ongeacht voorzieningen voor dierenwelzijn, met uitzondering van volière- en scharrelstallen voor legkippen waar twee bouwlagen zijn toegestaan.
Als bestaande oppervlakte bouwwerk of bestaande oppervlakte dierenverblijf geldt de oppervlakte die:
In afwijking van het eerste lid kan het college van burgemeester en wethouders voor een extensieve veehouderij gevestigd in de locatie Beperkingen veehouderij een omgevingsvergunning voor een omgevingsplanactiviteit verlenen als die veehouderij voldoet aan artikel 5.65, derde lid van de Omgevingsverordening Noord-Brabant.
Het verbod, bedoeld in het eerste lid, geldt niet als de veehouderij in de vigerende Omgevingsverordening Noord-Brabant buiten de locatie Stedelijk gebied en de locatie Beperkingen veehouderij ligt.
C
Artikel 3.3 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Binnen de locatie Landelijk gebied is het verboden zonder omgevingsvergunning voor een omgevingsplanactiviteit de bestaande oppervlakte dierenverblijf voor een veehouderij te vergroten.
Als bestaande oppervlakte dierenverblijf voor een veehouderij geldt de oppervlakte die:
De omgevingsvergunning, bedoeld in het eerste lid, wordt alleen verleend als aan de volgende voorwaarden is voldaan:
er worden maatregelen getroffen en in stand gehouden die invulling geven aan een zorgvuldige veehouderij;
de ontwikkeling is vanuit een goede omgevingskwaliteit met een veilige, gezonde leefomgeving, inpasbaar in de omgeving;
er is aangetoond dat de kans op cumulatieve geurhinder (achtergrondbelasting) op geurgevoelige objecten,gebouwen in de bebouwde komeen bebouwingscontour geur niet hoger is dan 12% en in het buitengebied niet hoger is dan 20%, tenzij er -als blijkt dat de achtergrondbelasting hoger is dan voornoemde percentages- maatregelen worden getroffen door de veehouderij die tot een daling leiden van de achtergrondbelasting, en die ten minste de eigen bijdrage aan de overschrijding van de achtergrondbelasting compenseert; en
dieren worden alleen op de grond gehouden, ongeacht voorzieningen voor dierenwelzijn, met uitzondering van volière- en scharrelstallen voor legkippen waar een tweede bouwlaag gebruikt mag worden.
Er is sprake van maatregelen die invulling geven aan een zorgvuldige veehouderij als is voldaan aan de Brabantse zorgvuldigheidsscore veehouderij.
D
Bijlage I wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
instrument dat door Gedeputeerde Staten als beleid is vastgesteld en dat maatregelen benoemt voor individuele bedrijven die de transitie naar zorgvuldige veehouderij bevorderen;
sanering gericht op het beheren, beperken of ongedaan maken van de inbreng van een mobiele verontreiniging vanuit het vaste deel van de bodem, in zowel de onverzadigde als verzadigde zone, naar het grondwater, overeenkomstig paragraaf 4.121 van het Besluit activiteiten leefomgeving in samenhang met de maatwerkregel, bedoeld in artikel 5.23 Milieubelastende activiteit bodemsanering met risico voor het grondwater van de Omgevingsverordening Noord-Brabant;
gebouw dat gebruikt mag worden voor het houden van landbouwhuisdieren krachtens een omgevingsvergunning voor de milieubelastende activiteit, bedoeld in artikel 3.201 of artikel 3.202 Besluit activiteiten leefomgeving, of de melding, bedoeld in artikel 4.808 van het Besluit activiteiten leefomgeving;
bruikbare oppervlakte van bebouwing en gronden, geschikt voor het beoogde gebruik, berekend op grond van NEN 2580;
omgeving die de fysieke en psychische gezondheid beschermt en bevordert;
gebruik van gronden of bouwwerken op een perceel van 3 hectare of groter, waarop grootschalige bebouwing staat en dat in hoofdzaak in gebruik is voor logistieke- of distributieactiviteiten, met een door de aard en schaal van de activiteiten hoge verkeersaantrekkende werking en impact op de omgevingskwaliteit;
veehouderij, met uitzondering van het houden van nertsen, melkrundvee en schapen;
activiteit waarbij mest met een relatief eenvoudige techniek wordt bewerkt, zoals aanrijking met stro, opslaan, rijpen, composteren, tot een capaciteit van 25.000 m3 mest per jaar;
activiteit waarbij mest wordt behandeld tot een capaciteit van 25.000 m3 mest per jaar, inclusief het vergisten van mest;
milieubelastende activiteit gericht op het verwerken of behandelen van dierlijke mest en de vergisting van plantaardige producten, als bedoeld in artikelen 3.90 en 3.225 van het Besluit activiteiten leefomgeving;
activiteit waarbij meer dan 25.000 m3 mest per jaar wordt behandeld, inclusief het vergisten van mest;
omzetten van mest, al dan niet in combinatie met co-producten, in biogas en digestaat;
situatie waarbij de in de bodem aanwezige verontreinigende stoffen zich hebben verspreid naar het grondwater en aanleiding geven tot het uitvoeren van een risicobeoordeling grondwaterkwaliteit;
mate van regionale binding en economische meerwaarde van een bedrijf in de regio, gelet op de herkomst van het bedrijf, werkgelegenheid, arbeidsmarkt, kennisinfrastructuur, plaats in regionale waardeketens, ruimtelijk economisch profiel van de regio, gebruik van regionale infrastructuur en afzetmarkt;
beoordeling van de mate van gevaar voor het grondwater van een bodemverontreiniging bij een mobiele verontreinigingssituatie om vast te stellen of, en zo ja, welke maatregelen noodzakelijk zijn;
milieubelastende activiteit, gericht op het houden van landbouwhuisdieren, als bedoeld in artikel 3.200 van het Besluit activiteiten leefomgeving, met uitzondering van het houden van paarden;
concentratie aan verontreinigende stof waarboven er sprake is van verontreiniging van het grondwater.
veehouderij die door het treffen van maatregelen, onder andere gericht op landschap, het verder sluiten van kringlopen op lokaal niveau, emissiebeperking en gezondheid voor mens en dier, ruimtelijk en maatschappelijk optimaal is ingepast in zijn omgeving.
E
De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Voor veehouderijen gevestigd binnen Stedelijk gebied of in Beperkingen veehouderij geldt het zogenaamde 'slot op de muur' en bestaan er geen ontwikkelingsmogelijkheden. Dit betekent dat er geen toename kan plaatsvinden van de oppervlakte van bestaande bouwwerken. De term bouwwerk omvat zowel gebouwen als bouwwerken, geen gebouwen zijnde. Een uitloop van een dierenverblijf is een bouwwerk en wordt met deze voorbeschermingsregels gereguleerd. Uitbreiding van de oppervlakte van bouwwerken is ook niet toegestaan voor het ontwikkelen van nevenfuncties of voor het uitbreiden van een agrarische neventak bij een gemengd agrarisch bedrijf.
Achterliggende reden voor dit beleid is dat het beleid binnen voornoemde gebieden is gericht op sanering van de veehouderij-activiteit, vanuit redenen van gezondheid en het garanderen van een goed woon - en leefklimaat of vanwege natuurdoelstellingen. Het (blijven) bieden van ontwikkelingsruimte staat haaks op dat doel. Naast een toename van de oppervlakte voor bouwwerken is ook de toename van de oppervlakte dierenverblijf door omzetting van een bestaand gebouw niet mogelijk. Als een ondernemer een nevenfunctie naast de veehouderij wil opstarten, is dat alleen mogelijk binnen het aanwezige bouwvolume, bijvoorbeeld door bebouwing die eerst ten dienste stond van de veehouderij in te zetten voor de gewenste nevenfunctie. Op die manier is een geleidelijke overgang van veehouderij naar een andere functie mogelijk.
In het derde lid is een bevoegdheid opgenomen voor het college van B&W om een omgevingsvergunning te verlenen voor extensieve veehouderijen in Beperkingen veehouderij die voldoen aan een norm van 2,75 GVE/ha. In het algemeen zijn dit melkrundveehouderijen die vanwege het toepassen van beweiding passen in zones rondom natuurgebieden. Het betreft een bevoegdheid en geen verplichting. Als de veehouderij is gevestigd in een zone rondom een woonkern, verwacht de provincie dat gemeenten een belangrijk gewicht toekennen aan de borging van een goed woon- en leefklimaat en de hierboven geschetste saneringsdoelstelling.
In het vierde lid is bepaald dat het verbod als bedoeld in het eerste lid niet geldt voor een veehouderij die in de vigerende Omgevingsverordening niet is gelegen binnen de locaties Stedelijk gebied en Beperkingen veehouderij. Een dergelijke situatie kan zich bijvoorbeeld voordoen als met een kaartaanpassing van de Omgevingsverordening de begrenzing van de locaties Stedelijk gebied of Beperkingen veehouderij wordt aangepast.
A
Artikel 2.2 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Het verrichten van een bouwactiviteit als bedoeld in artikel 2.1 op een mobiele verontreinigingssituatie is verboden tenzij de bron van de mobiele verontreinigingssituatie niet is gelegen op het perceel waarop wordt gebouwd.
Het verbod uit het eerste lid is niet van toepassing wanneer uit een risicobeoordeling grondwaterkwaliteit als bedoeld in paragraaf 3.4.2 van de Omgevingsverordening Noord-Brabant blijkt dat:
gevaar voor het grondwater is uit te sluiten;
als gevaar voor het grondwater niet is uit te sluiten, voor de bodemsanering een evaluatieverslag als bedoeld in artikel 4.1246 van het Besluit activiteiten leefomgeving is ingediend;
als gevaar voor het grondwater aanwezig is, de grondwatersanering, bedoeld in artikel 3.52 van de Omgevingsverordening Noord-Brabant is uitgevoerd; of
als de bodemsanering of grondwatersanering nog niet is afgerond, de bouwactiviteiten geen belemmering opleveren voor de sanering.
Ten minste vier weken voor aanvang van de bouwactiviteit, bedoeld in het eerste lid, worden de volgende gegevens en bescheiden verstrekt aan het college van burgemeester en wethouders:
de resultaten van het voorafgaande bodemonderzoek, bedoeld in artikel 32.1;
de resultaten van de risicobeoordeling grondwaterkwaliteit, bedoeld in paragraaf 3.4.2 van de Omgevingsverordening Noord-Brabant;
de naam en het adres van degene die de risicobeoordeling grondwaterkwaliteit heeft uitgevoerd;
de naam en het adres van degene die de bouwactiviteit verricht;
het adres waarop de bouwactiviteit wordt verricht.
Een kopie van de gegevens en bescheiden, bedoeld in het derde lid, wordt na ontvangst onverwijld aan Gedeputeerde Staten toegezonden.
De bouwactiviteit start niet eerder dan nadat het college van burgemeester en wethouders is geïnformeerd over de wijze waarop de sanerende of andere beschermende maatregelen, die voortvloeien uit de risicobeoordeling grondwaterkwaliteit, zijn uitgevoerd.
B
Artikel 3.1 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Binnen de locaties Stedelijk gebied en Beperkingen veehouderij is het verboden om voor een veehouderij:
de bestaande oppervlakte van bouwwerken, met uitzondering van de bestaande bedrijfswoning, te vergroten;
de bestaande oppervlakte dierenverblijf te vergroten;
binnen gebouwen dieren -al dan niet in hokken- meerlaags te huisvesten, ongeacht voorzieningen voor dierenwelzijn, met uitzondering van volière- en scharrelstallen voor legkippen waar twee bouwlagen zijn toegestaan.
Als bestaande oppervlakte bouwwerk of bestaande oppervlakte dierenverblijf geldt de oppervlakte die:
In afwijking van het eerste lid kan het college van burgemeester en wethouders voor een extensieve veehouderij gevestigd in de locatie Beperkingen veehouderij een omgevingsvergunning voor een omgevingsplanactiviteit verlenen als die veehouderij voldoet aan artikel 5.65, derde lid van de Omgevingsverordening Noord-Brabant.
Het verbod, bedoeld in het eerste lid, geldt niet als de veehouderij in de vigerende Omgevingsverordening Noord-Brabant buiten de locatie Stedelijk gebied en de locatie Beperkingen veehouderij ligt.
C
Artikel 3.3 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Binnen de locatie Landelijk gebied is het verboden zonder omgevingsvergunning voor een omgevingsplanactiviteit de bestaande oppervlakte dierenverblijf voor een veehouderij te vergroten.
Als bestaande oppervlakte dierenverblijf voor een veehouderij geldt de oppervlakte die:
De omgevingsvergunning, bedoeld in het eerste lid, wordt alleen verleend als aan de volgende voorwaarden is voldaan:
er worden maatregelen getroffen en in stand gehouden die invulling geven aan een zorgvuldige veehouderij;
de ontwikkeling is vanuit een goede omgevingskwaliteit met een veilige, gezonde leefomgeving, inpasbaar in de omgeving;
er is aangetoond dat de kans op cumulatieve geurhinder (achtergrondbelasting) op geurgevoelige objecten,gebouwen in de bebouwde komeen bebouwingscontour geur niet hoger is dan 12% en in het buitengebied niet hoger is dan 20%, tenzij er -als blijkt dat de achtergrondbelasting hoger is dan voornoemde percentages- maatregelen worden getroffen door de veehouderij die tot een daling leiden van de achtergrondbelasting, en die ten minste de eigen bijdrage aan de overschrijding van de achtergrondbelasting compenseert; en
dieren worden alleen op de grond gehouden, ongeacht voorzieningen voor dierenwelzijn, met uitzondering van volière- en scharrelstallen voor legkippen waar een tweede bouwlaag gebruikt mag worden.
Er is sprake van maatregelen die invulling geven aan een zorgvuldige veehouderij als is voldaan aan de Brabantse zorgvuldigheidsscore veehouderij.
D
Bijlage I wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
instrument dat door Gedeputeerde Staten als beleid is vastgesteld en dat maatregelen benoemt voor individuele bedrijven die de transitie naar zorgvuldige veehouderij bevorderen;
sanering gericht op het beheren, beperken of ongedaan maken van de inbreng van een mobiele verontreiniging vanuit het vaste deel van de bodem, in zowel de onverzadigde als verzadigde zone, naar het grondwater, overeenkomstig paragraaf 4.121 van het Besluit activiteiten leefomgeving in samenhang met de maatwerkregel, bedoeld in artikel 5.23 Milieubelastende activiteit bodemsanering met risico voor het grondwater van de Omgevingsverordening Noord-Brabant;
gebouw dat gebruikt mag worden voor het houden van landbouwhuisdieren krachtens een omgevingsvergunning voor de milieubelastende activiteit, bedoeld in artikel 3.201 of artikel 3.202 Besluit activiteiten leefomgeving, of de melding, bedoeld in artikel 4.808 van het Besluit activiteiten leefomgeving;
bruikbare oppervlakte van bebouwing en gronden, geschikt voor het beoogde gebruik, berekend op grond van NEN 2580;
omgeving die de fysieke en psychische gezondheid beschermt en bevordert;
gebruik van gronden of bouwwerken op een perceel van 3 hectare of groter, waarop grootschalige bebouwing staat en dat in hoofdzaak in gebruik is voor logistieke- of distributieactiviteiten, met een door de aard en schaal van de activiteiten hoge verkeersaantrekkende werking en impact op de omgevingskwaliteit;
veehouderij, met uitzondering van het houden van nertsen, melkrundvee en schapen;
activiteit waarbij mest met een relatief eenvoudige techniek wordt bewerkt, zoals aanrijking met stro, opslaan, rijpen, composteren, tot een capaciteit van 25.000 m3 mest per jaar;
activiteit waarbij mest wordt behandeld tot een capaciteit van 25.000 m3 mest per jaar, inclusief het vergisten van mest;
milieubelastende activiteit gericht op het verwerken of behandelen van dierlijke mest en de vergisting van plantaardige producten, als bedoeld in artikelen 3.90 en 3.225 van het Besluit activiteiten leefomgeving;
activiteit waarbij meer dan 25.000 m3 mest per jaar wordt behandeld, inclusief het vergisten van mest;
omzetten van mest, al dan niet in combinatie met co-producten, in biogas en digestaat;
situatie waarbij de in de bodem aanwezige verontreinigende stoffen zich hebben verspreid naar het grondwater en aanleiding geven tot het uitvoeren van een risicobeoordeling grondwaterkwaliteit;
mate van regionale binding en economische meerwaarde van een bedrijf in de regio, gelet op de herkomst van het bedrijf, werkgelegenheid, arbeidsmarkt, kennisinfrastructuur, plaats in regionale waardeketens, ruimtelijk economisch profiel van de regio, gebruik van regionale infrastructuur en afzetmarkt;
beoordeling van de mate van gevaar voor het grondwater van een bodemverontreiniging bij een mobiele verontreinigingssituatie om vast te stellen of, en zo ja, welke maatregelen noodzakelijk zijn;
milieubelastende activiteit, gericht op het houden van landbouwhuisdieren, als bedoeld in artikel 3.200 van het Besluit activiteiten leefomgeving, met uitzondering van het houden van paarden;
concentratie aan verontreinigende stof waarboven er sprake is van verontreiniging van het grondwater.
veehouderij die door het treffen van maatregelen, onder andere gericht op landschap, het verder sluiten van kringlopen op lokaal niveau, emissiebeperking en gezondheid voor mens en dier, ruimtelijk en maatschappelijk optimaal is ingepast in zijn omgeving.
E
De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Voor veehouderijen gevestigd binnen Stedelijk gebied of in Beperkingen veehouderij geldt het zogenaamde 'slot op de muur' en bestaan er geen ontwikkelingsmogelijkheden. Dit betekent dat er geen toename kan plaatsvinden van de oppervlakte van bestaande bouwwerken. De term bouwwerk omvat zowel gebouwen als bouwwerken, geen gebouwen zijnde. Een uitloop van een dierenverblijf is een bouwwerk en wordt met deze voorbeschermingsregels gereguleerd. Uitbreiding van de oppervlakte van bouwwerken is ook niet toegestaan voor het ontwikkelen van nevenfuncties of voor het uitbreiden van een agrarische neventak bij een gemengd agrarisch bedrijf.
Achterliggende reden voor dit beleid is dat het beleid binnen voornoemde gebieden is gericht op sanering van de veehouderij-activiteit, vanuit redenen van gezondheid en het garanderen van een goed woon - en leefklimaat of vanwege natuurdoelstellingen. Het (blijven) bieden van ontwikkelingsruimte staat haaks op dat doel. Naast een toename van de oppervlakte voor bouwwerken is ook de toename van de oppervlakte dierenverblijf door omzetting van een bestaand gebouw niet mogelijk. Als een ondernemer een nevenfunctie naast de veehouderij wil opstarten, is dat alleen mogelijk binnen het aanwezige bouwvolume, bijvoorbeeld door bebouwing die eerst ten dienste stond van de veehouderij in te zetten voor de gewenste nevenfunctie. Op die manier is een geleidelijke overgang van veehouderij naar een andere functie mogelijk.
In het derde lid is een bevoegdheid opgenomen voor het college van B&W om een omgevingsvergunning te verlenen voor extensieve veehouderijen in Beperkingen veehouderij die voldoen aan een norm van 2,75 GVE/ha. In het algemeen zijn dit melkrundveehouderijen die vanwege het toepassen van beweiding passen in zones rondom natuurgebieden. Het betreft een bevoegdheid en geen verplichting. Als de veehouderij is gevestigd in een zone rondom een woonkern, verwacht de provincie dat gemeenten een belangrijk gewicht toekennen aan de borging van een goed woon- en leefklimaat en de hierboven geschetste saneringsdoelstelling.
In het vierde lid is bepaald dat het verbod als bedoeld in het eerste lid niet geldt voor een veehouderij die in de vigerende Omgevingsverordening niet is gelegen binnen de locaties Stedelijk gebied en Beperkingen veehouderij. Een dergelijke situatie kan zich bijvoorbeeld voordoen als met een kaartaanpassing van de Omgevingsverordening de begrenzing van de locaties Stedelijk gebied of Beperkingen veehouderij wordt aangepast.
A
Artikel 2.2 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Het verrichten van een bouwactiviteit als bedoeld in artikel 2.1 op een mobiele verontreinigingssituatie is verboden tenzij de bron van de mobiele verontreinigingssituatie niet is gelegen op het perceel waarop wordt gebouwd.
Het verbod uit het eerste lid is niet van toepassing wanneer uit een risicobeoordeling grondwaterkwaliteit als bedoeld in paragraaf 3.4.2 van de Omgevingsverordening Noord-Brabant blijkt dat:
gevaar voor het grondwater is uit te sluiten;
als gevaar voor het grondwater niet is uit te sluiten, voor de bodemsanering een evaluatieverslag als bedoeld in artikel 4.1246 van het Besluit activiteiten leefomgeving is ingediend;
als gevaar voor het grondwater aanwezig is, de grondwatersanering, bedoeld in artikel 3.52 van de Omgevingsverordening Noord-Brabant is uitgevoerd; of
als de bodemsanering of grondwatersanering nog niet is afgerond, de bouwactiviteiten geen belemmering opleveren voor de sanering.
Ten minste vier weken voor aanvang van de bouwactiviteit, bedoeld in het eerste lid, worden de volgende gegevens en bescheiden verstrekt aan het college van burgemeester en wethouders:
de resultaten van het voorafgaande bodemonderzoek, bedoeld in artikel 32.1;
de resultaten van de risicobeoordeling grondwaterkwaliteit, bedoeld in paragraaf 3.4.2 van de Omgevingsverordening Noord-Brabant;
de naam en het adres van degene die de risicobeoordeling grondwaterkwaliteit heeft uitgevoerd;
de naam en het adres van degene die de bouwactiviteit verricht;
het adres waarop de bouwactiviteit wordt verricht.
Een kopie van de gegevens en bescheiden, bedoeld in het derde lid, wordt na ontvangst onverwijld aan Gedeputeerde Staten toegezonden.
De bouwactiviteit start niet eerder dan nadat het college van burgemeester en wethouders is geïnformeerd over de wijze waarop de sanerende of andere beschermende maatregelen, die voortvloeien uit de risicobeoordeling grondwaterkwaliteit, zijn uitgevoerd.
B
Artikel 3.1 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Binnen de locaties Stedelijk gebied en Beperkingen veehouderij is het verboden om voor een veehouderij:
de bestaande oppervlakte van bouwwerken, met uitzondering van de bestaande bedrijfswoning, te vergroten;
de bestaande oppervlakte dierenverblijf te vergroten;
binnen gebouwen dieren -al dan niet in hokken- meerlaags te huisvesten, ongeacht voorzieningen voor dierenwelzijn, met uitzondering van volière- en scharrelstallen voor legkippen waar twee bouwlagen zijn toegestaan.
Als bestaande oppervlakte bouwwerk of bestaande oppervlakte dierenverblijf geldt de oppervlakte die:
In afwijking van het eerste lid kan het college van burgemeester en wethouders voor een extensieve veehouderij gevestigd in de locatie Beperkingen veehouderij een omgevingsvergunning voor een omgevingsplanactiviteit verlenen als die veehouderij voldoet aan artikel 5.65, derde lid van de Omgevingsverordening Noord-Brabant.
Het verbod, bedoeld in het eerste lid, geldt niet als de veehouderij in de vigerende Omgevingsverordening Noord-Brabant buiten de locatie Stedelijk gebied en de locatie Beperkingen veehouderij ligt.
C
Artikel 3.3 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Binnen de locatie Landelijk gebied is het verboden zonder omgevingsvergunning voor een omgevingsplanactiviteit de bestaande oppervlakte dierenverblijf voor een veehouderij te vergroten.
Als bestaande oppervlakte dierenverblijf voor een veehouderij geldt de oppervlakte die:
De omgevingsvergunning, bedoeld in het eerste lid, wordt alleen verleend als aan de volgende voorwaarden is voldaan:
er worden maatregelen getroffen en in stand gehouden die invulling geven aan een zorgvuldige veehouderij;
de ontwikkeling is vanuit een goede omgevingskwaliteit met een veilige, gezonde leefomgeving, inpasbaar in de omgeving;
er is aangetoond dat de kans op cumulatieve geurhinder (achtergrondbelasting) op geurgevoelige objecten,gebouwen in de bebouwde komeen bebouwingscontour geur niet hoger is dan 12% en in het buitengebied niet hoger is dan 20%, tenzij er -als blijkt dat de achtergrondbelasting hoger is dan voornoemde percentages- maatregelen worden getroffen door de veehouderij die tot een daling leiden van de achtergrondbelasting, en die ten minste de eigen bijdrage aan de overschrijding van de achtergrondbelasting compenseert; en
dieren worden alleen op de grond gehouden, ongeacht voorzieningen voor dierenwelzijn, met uitzondering van volière- en scharrelstallen voor legkippen waar een tweede bouwlaag gebruikt mag worden.
Er is sprake van maatregelen die invulling geven aan een zorgvuldige veehouderij als is voldaan aan de Brabantse zorgvuldigheidsscore veehouderij.
D
De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Voor veehouderijen gevestigd binnen Stedelijk gebied of in Beperkingen veehouderij geldt het zogenaamde 'slot op de muur' en bestaan er geen ontwikkelingsmogelijkheden. Dit betekent dat er geen toename kan plaatsvinden van de oppervlakte van bestaande bouwwerken. De term bouwwerk omvat zowel gebouwen als bouwwerken, geen gebouwen zijnde. Een uitloop van een dierenverblijf is een bouwwerk en wordt met deze voorbeschermingsregels gereguleerd. Uitbreiding van de oppervlakte van bouwwerken is ook niet toegestaan voor het ontwikkelen van nevenfuncties of voor het uitbreiden van een agrarische neventak bij een gemengd agrarisch bedrijf.
Achterliggende reden voor dit beleid is dat het beleid binnen voornoemde gebieden is gericht op sanering van de veehouderij-activiteit, vanuit redenen van gezondheid en het garanderen van een goed woon - en leefklimaat of vanwege natuurdoelstellingen. Het (blijven) bieden van ontwikkelingsruimte staat haaks op dat doel. Naast een toename van de oppervlakte voor bouwwerken is ook de toename van de oppervlakte dierenverblijf door omzetting van een bestaand gebouw niet mogelijk. Als een ondernemer een nevenfunctie naast de veehouderij wil opstarten, is dat alleen mogelijk binnen het aanwezige bouwvolume, bijvoorbeeld door bebouwing die eerst ten dienste stond van de veehouderij in te zetten voor de gewenste nevenfunctie. Op die manier is een geleidelijke overgang van veehouderij naar een andere functie mogelijk.
In het derde lid is een bevoegdheid opgenomen voor het college van B&W om een omgevingsvergunning te verlenen voor extensieve veehouderijen in Beperkingen veehouderij die voldoen aan een norm van 2,75 GVE/ha. In het algemeen zijn dit melkrundveehouderijen die vanwege het toepassen van beweiding passen in zones rondom natuurgebieden. Het betreft een bevoegdheid en geen verplichting. Als de veehouderij is gevestigd in een zone rondom een woonkern, verwacht de provincie dat gemeenten een belangrijk gewicht toekennen aan de borging van een goed woon- en leefklimaat en de hierboven geschetste saneringsdoelstelling.
In het vierde lid is bepaald dat het verbod als bedoeld in het eerste lid niet geldt voor een veehouderij die in de vigerende Omgevingsverordening niet is gelegen binnen de locaties Stedelijk gebied en Beperkingen veehouderij. Een dergelijke situatie kan zich bijvoorbeeld voordoen als met een kaartaanpassing van de Omgevingsverordening de begrenzing van de locaties Stedelijk gebied of Beperkingen veehouderij wordt aangepast.
A
Artikel 2.2 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Het verrichten van een bouwactiviteit als bedoeld in artikel 2.1 op een mobiele verontreinigingssituatie is verboden tenzij de bron van de mobiele verontreinigingssituatie niet is gelegen op het perceel waarop wordt gebouwd.
Het verbod uit het eerste lid is niet van toepassing wanneer uit een risicobeoordeling grondwaterkwaliteit als bedoeld in paragraaf 3.4.2 van de Omgevingsverordening Noord-Brabant blijkt dat:
gevaar voor het grondwater is uit te sluiten;
als gevaar voor het grondwater niet is uit te sluiten, voor de bodemsanering een evaluatieverslag als bedoeld in artikel 4.1246 van het Besluit activiteiten leefomgeving is ingediend;
als gevaar voor het grondwater aanwezig is, de grondwatersanering, bedoeld in artikel 3.52 van de Omgevingsverordening Noord-Brabant is uitgevoerd; of
als de bodemsanering of grondwatersanering nog niet is afgerond, de bouwactiviteiten geen belemmering opleveren voor de sanering.
Ten minste vier weken voor aanvang van de bouwactiviteit, bedoeld in het eerste lid, worden de volgende gegevens en bescheiden verstrekt aan het college van burgemeester en wethouders:
de resultaten van het voorafgaande bodemonderzoek, bedoeld in artikel 32.1;
de resultaten van de risicobeoordeling grondwaterkwaliteit, bedoeld in paragraaf 3.4.2 van de Omgevingsverordening Noord-Brabant;
de naam en het adres van degene die de risicobeoordeling grondwaterkwaliteit heeft uitgevoerd;
de naam en het adres van degene die de bouwactiviteit verricht;
het adres waarop de bouwactiviteit wordt verricht.
Een kopie van de gegevens en bescheiden, bedoeld in het derde lid, wordt na ontvangst onverwijld aan Gedeputeerde Staten toegezonden.
De bouwactiviteit start niet eerder dan nadat het college van burgemeester en wethouders is geïnformeerd over de wijze waarop de sanerende of andere beschermende maatregelen, die voortvloeien uit de risicobeoordeling grondwaterkwaliteit, zijn uitgevoerd.
B
Artikel 3.1 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Binnen de locaties Stedelijk gebied en Beperkingen veehouderij is het verboden om voor een veehouderij:
de bestaande oppervlakte van bouwwerken, met uitzondering van de bestaande bedrijfswoning, te vergroten;
de bestaande oppervlakte dierenverblijf te vergroten;
binnen gebouwen dieren -al dan niet in hokken- meerlaags te huisvesten, ongeacht voorzieningen voor dierenwelzijn, met uitzondering van volière- en scharrelstallen voor legkippen waar twee bouwlagen zijn toegestaan.
Als bestaande oppervlakte bouwwerk of bestaande oppervlakte dierenverblijf geldt de oppervlakte die:
In afwijking van het eerste lid kan het college van burgemeester en wethouders voor een extensieve veehouderij gevestigd in de locatie Beperkingen veehouderij een omgevingsvergunning voor een omgevingsplanactiviteit verlenen als die veehouderij voldoet aan artikel 5.65, derde lid van de Omgevingsverordening Noord-Brabant.
Het verbod, bedoeld in het eerste lid, geldt niet als de veehouderij in de vigerende Omgevingsverordening Noord-Brabant buiten de locatie Stedelijk gebied en de locatie Beperkingen veehouderij ligt.
C
Artikel 3.3 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Binnen de locatie Landelijk gebied is het verboden zonder omgevingsvergunning voor een omgevingsplanactiviteit de bestaande oppervlakte dierenverblijf voor een veehouderij te vergroten.
Als bestaande oppervlakte dierenverblijf voor een veehouderij geldt de oppervlakte die:
De omgevingsvergunning, bedoeld in het eerste lid, wordt alleen verleend als aan de volgende voorwaarden is voldaan:
er worden maatregelen getroffen en in stand gehouden die invulling geven aan een zorgvuldige veehouderij;
de ontwikkeling is vanuit een goede omgevingskwaliteit met een veilige, gezonde leefomgeving, inpasbaar in de omgeving;
er is aangetoond dat de kans op cumulatieve geurhinder (achtergrondbelasting) op geurgevoelige objecten,gebouwen in de bebouwde kom een bebouwingscontour geur niet hoger is dan 12% en in het buitengebied niet hoger is dan 20%, tenzij er -als blijkt dat de achtergrondbelasting hoger is dan voornoemde percentages- maatregelen worden getroffen door de veehouderij die tot een daling leiden van de achtergrondbelasting, en die ten minste de eigen bijdrage aan de overschrijding van de achtergrondbelasting compenseert; en
dieren worden alleen op de grond gehouden, ongeacht voorzieningen voor dierenwelzijn, met uitzondering van volière- en scharrelstallen voor legkippen waar een tweede bouwlaag gebruikt mag worden.
Er is sprake van maatregelen die invulling geven aan een zorgvuldige veehouderij als is voldaan aan de Brabantse zorgvuldigheidsscore veehouderij.
D
Bijlage I wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
instrument dat door Gedeputeerde Staten als beleid is vastgesteld en dat maatregelen benoemt voor individuele bedrijven die de transitie naar zorgvuldige veehouderij bevorderen;
sanering gericht op het beheren, beperken of ongedaan maken van de inbreng van een mobiele verontreiniging vanuit het vaste deel van de bodem, in zowel de onverzadigde als verzadigde zone, naar het grondwater, overeenkomstig paragraaf 4.121 van het Besluit activiteiten leefomgeving in samenhang met de maatwerkregel, bedoeld in artikel 5.23 Milieubelastende activiteit bodemsanering met risico voor het grondwater van de Omgevingsverordening Noord-Brabant;
gebouw dat gebruikt mag worden voor het houden van landbouwhuisdieren krachtens een omgevingsvergunning voor de milieubelastende activiteit, bedoeld in artikel 3.201 of artikel 3.202 Besluit activiteiten leefomgeving, of de melding, bedoeld in artikel 4.808 van het Besluit activiteiten leefomgeving;
bruikbare oppervlakte van bebouwing en gronden, geschikt voor het beoogde gebruik, berekend op grond van NEN 2580;
omgeving die de fysieke en psychische gezondheid beschermt en bevordert;
gebruik van gronden of bouwwerken op een perceel van 3 hectare of groter, waarop grootschalige bebouwing staat en dat in hoofdzaak in gebruik is voor logistieke- of distributieactiviteiten, met een door de aard en schaal van de activiteiten hoge verkeersaantrekkende werking en impact op de omgevingskwaliteit;
veehouderij, met uitzondering van het houden van nertsen, melkrundvee en schapen;
activiteit waarbij mest met een relatief eenvoudige techniek wordt bewerkt, zoals aanrijking met stro, opslaan, rijpen, composteren, tot een capaciteit van 25.000 m3 mest per jaar;
activiteit waarbij mest wordt behandeld tot een capaciteit van 25.000 m3 mest per jaar, inclusief het vergisten van mest;
milieubelastende activiteit gericht op het verwerken of behandelen van dierlijke mest en de vergisting van plantaardige producten, als bedoeld in artikelen 3.90 en 3.225 van het Besluit activiteiten leefomgeving;
activiteit waarbij meer dan 25.000 m3 mest per jaar wordt behandeld, inclusief het vergisten van mest;
omzetten van mest, al dan niet in combinatie met co-producten, in biogas en digestaat;
situatie waarbij de in de bodem aanwezige verontreinigende stoffen zich hebben verspreid naar het grondwater en aanleiding geven tot het uitvoeren van een risicobeoordeling grondwaterkwaliteit;
mate van regionale binding en economische meerwaarde van een bedrijf in de regio, gelet op de herkomst van het bedrijf, werkgelegenheid, arbeidsmarkt, kennisinfrastructuur, plaats in regionale waardeketens, ruimtelijk economisch profiel van de regio, gebruik van regionale infrastructuur en afzetmarkt;
beoordeling van de mate van gevaar voor het grondwater van een bodemverontreiniging bij een mobiele verontreinigingssituatie om vast te stellen of, en zo ja, welke maatregelen noodzakelijk zijn;
milieubelastende activiteit, gericht op het houden van landbouwhuisdieren, als bedoeld in artikel 3.200 van het Besluit activiteiten leefomgeving, met uitzondering van het houden van paarden;
concentratie aan verontreinigende stof waarboven er sprake is van verontreiniging van het grondwater.
veehouderij die door het treffen van maatregelen, onder andere gericht op landschap, het verder sluiten van kringlopen op lokaal niveau, emissiebeperking en gezondheid voor mens en dier, ruimtelijk en maatschappelijk optimaal is ingepast in zijn omgeving.
E
De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Voor veehouderijen gevestigd binnen Stedelijk gebied of in Beperkingen veehouderij geldt het zogenaamde 'slot op de muur' en bestaan er geen ontwikkelingsmogelijkheden. Dit betekent dat er geen toename kan plaatsvinden van de oppervlakte van bestaande bouwwerken. De term bouwwerk omvat zowel gebouwen als bouwwerken, geen gebouwen zijnde. Een uitloop van een dierenverblijf is een bouwwerk en wordt met deze voorbeschermingsregels gereguleerd. Uitbreiding van de oppervlakte van bouwwerken is ook niet toegestaan voor het ontwikkelen van nevenfuncties of voor het uitbreiden van een agrarische neventak bij een gemengd agrarisch bedrijf.
Achterliggende reden voor dit beleid is dat het beleid binnen voornoemde gebieden is gericht op sanering van de veehouderij-activiteit, vanuit redenen van gezondheid en het garanderen van een goed woon - en leefklimaat of vanwege natuurdoelstellingen. Het (blijven) bieden van ontwikkelingsruimte staat haaks op dat doel. Naast een toename van de oppervlakte voor bouwwerken is ook de toename van de oppervlakte dierenverblijf door omzetting van een bestaand gebouw niet mogelijk. Als een ondernemer een nevenfunctie naast de veehouderij wil opstarten, is dat alleen mogelijk binnen het aanwezige bouwvolume, bijvoorbeeld door bebouwing die eerst ten dienste stond van de veehouderij in te zetten voor de gewenste nevenfunctie. Op die manier is een geleidelijke overgang van veehouderij naar een andere functie mogelijk.
In het derde lid is een bevoegdheid opgenomen voor het college van B&W om een omgevingsvergunning te verlenen voor extensieve veehouderijen in Beperkingen veehouderij die voldoen aan een norm van 2,75 GVE/ha. In het algemeen zijn dit melkrundveehouderijen die vanwege het toepassen van beweiding passen in zones rondom natuurgebieden. Het betreft een bevoegdheid en geen verplichting. Als de veehouderij is gevestigd in een zone rondom een woonkern, verwacht de provincie dat gemeenten een belangrijk gewicht toekennen aan de borging van een goed woon- en leefklimaat en de hierboven geschetste saneringsdoelstelling.
In het vierde lid is bepaald dat het verbod als bedoeld in het eerste lid niet geldt voor een veehouderij die in de vigerende Omgevingsverordening niet is gelegen binnen de locaties Stedelijk gebied en Beperkingen veehouderij. Een dergelijke situatie kan zich bijvoorbeeld voordoen als met een kaartaanpassing van de Omgevingsverordening de begrenzing van de locaties Stedelijk gebied of Beperkingen veehouderij wordt aangepast.
A
Artikel 2.2 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Het verrichten van een bouwactiviteit als bedoeld in artikel 2.1 op een mobiele verontreinigingssituatie is verboden tenzij de bron van de mobiele verontreinigingssituatie niet is gelegen op het perceel waarop wordt gebouwd.
Het verbod uit het eerste lid is niet van toepassing wanneer uit een risicobeoordeling grondwaterkwaliteit als bedoeld in paragraaf 3.4.2 van de Omgevingsverordening Noord-Brabant blijkt dat:
gevaar voor het grondwater is uit te sluiten;
als gevaar voor het grondwater niet is uit te sluiten, voor de bodemsanering een evaluatieverslag als bedoeld in artikel 4.1246 van het Besluit activiteiten leefomgeving is ingediend;
als gevaar voor het grondwater aanwezig is, de grondwatersanering, bedoeld in artikel 3.52 van de Omgevingsverordening Noord-Brabant is uitgevoerd; of
als de bodemsanering of grondwatersanering nog niet is afgerond, de bouwactiviteiten geen belemmering opleveren voor de sanering.
Ten minste vier weken voor aanvang van de bouwactiviteit, bedoeld in het eerste lid, worden de volgende gegevens en bescheiden verstrekt aan het college van burgemeester en wethouders:
de resultaten van het voorafgaande bodemonderzoek, bedoeld in artikel 32.1;
de resultaten van de risicobeoordeling grondwaterkwaliteit, bedoeld in paragraaf 3.4.2 van de Omgevingsverordening Noord-Brabant;
de naam en het adres van degene die de risicobeoordeling grondwaterkwaliteit heeft uitgevoerd;
de naam en het adres van degene die de bouwactiviteit verricht;
het adres waarop de bouwactiviteit wordt verricht.
Een kopie van de gegevens en bescheiden, bedoeld in het derde lid, wordt na ontvangst onverwijld aan Gedeputeerde Staten toegezonden.
De bouwactiviteit start niet eerder dan nadat het college van burgemeester en wethouders is geïnformeerd over de wijze waarop de sanerende of andere beschermende maatregelen, die voortvloeien uit de risicobeoordeling grondwaterkwaliteit, zijn uitgevoerd.
B
Artikel 3.1 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Binnen de locaties Stedelijk gebied en Beperkingen veehouderij is het verboden om voor een veehouderij:
de bestaande oppervlakte van bouwwerken, met uitzondering van de bestaande bedrijfswoning, te vergroten;
de bestaande oppervlakte dierenverblijf te vergroten;
binnen gebouwen dieren -al dan niet in hokken- meerlaags te huisvesten, ongeacht voorzieningen voor dierenwelzijn, met uitzondering van volière- en scharrelstallen voor legkippen waar twee bouwlagen zijn toegestaan.
Als bestaande oppervlakte bouwwerk of bestaande oppervlakte dierenverblijf geldt de oppervlakte die:
In afwijking van het eerste lid kan het college van burgemeester en wethouders voor een extensieve veehouderij gevestigd in de locatie Beperkingen veehouderij een omgevingsvergunning voor een omgevingsplanactiviteit verlenen als die veehouderij voldoet aan artikel 5.65, derde lid van de Omgevingsverordening Noord-Brabant.
Het verbod, bedoeld in het eerste lid, geldt niet als de veehouderij in de vigerende Omgevingsverordening Noord-Brabant buiten de locatie Stedelijk gebied en de locatie Beperkingen veehouderij ligt.
C
Artikel 3.3 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Binnen de locatie Landelijk gebied is het verboden zonder omgevingsvergunning voor een omgevingsplanactiviteit de bestaande oppervlakte dierenverblijf voor een veehouderij te vergroten.
Als bestaande oppervlakte dierenverblijf voor een veehouderij geldt de oppervlakte die:
De omgevingsvergunning, bedoeld in het eerste lid, wordt alleen verleend als aan de volgende voorwaarden is voldaan:
er worden maatregelen getroffen en in stand gehouden die invulling geven aan een zorgvuldige veehouderij;
de ontwikkeling is vanuit een goede omgevingskwaliteit met een veilige, gezonde leefomgeving, inpasbaar in de omgeving;
er is aangetoond dat de kans op cumulatieve geurhinder (achtergrondbelasting) op geurgevoelige objecten,gebouwen in de bebouwde kom een bebouwingscontour geur niet hoger is dan 12% en in het buitengebied niet hoger is dan 20%, tenzij er -als blijkt dat de achtergrondbelasting hoger is dan voornoemde percentages- maatregelen worden getroffen door de veehouderij die tot een daling leiden van de achtergrondbelasting, en die ten minste de eigen bijdrage aan de overschrijding van de achtergrondbelasting compenseert; en
dieren worden alleen op de grond gehouden, ongeacht voorzieningen voor dierenwelzijn, met uitzondering van volière- en scharrelstallen voor legkippen waar een tweede bouwlaag gebruikt mag worden.
Er is sprake van maatregelen die invulling geven aan een zorgvuldige veehouderij als is voldaan aan de Brabantse zorgvuldigheidsscore veehouderij.
D
Bijlage I wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
instrument dat door Gedeputeerde Staten als beleid is vastgesteld en dat maatregelen benoemt voor individuele bedrijven die de transitie naar zorgvuldige veehouderij bevorderen;
sanering gericht op het beheren, beperken of ongedaan maken van de inbreng van een mobiele verontreiniging vanuit het vaste deel van de bodem, in zowel de onverzadigde als verzadigde zone, naar het grondwater, overeenkomstig paragraaf 4.121 van het Besluit activiteiten leefomgeving in samenhang met de maatwerkregel, bedoeld in artikel 5.23 Milieubelastende activiteit bodemsanering met risico voor het grondwater van de Omgevingsverordening Noord-Brabant;
gebouw dat gebruikt mag worden voor het houden van landbouwhuisdieren krachtens een omgevingsvergunning voor de milieubelastende activiteit, bedoeld in artikel 3.201 of artikel 3.202 Besluit activiteiten leefomgeving, of de melding, bedoeld in artikel 4.808 van het Besluit activiteiten leefomgeving;
bruikbare oppervlakte van bebouwing en gronden, geschikt voor het beoogde gebruik, berekend op grond van NEN 2580;
omgeving die de fysieke en psychische gezondheid beschermt en bevordert;
gebruik van gronden of bouwwerken op een perceel van 3 hectare of groter, waarop grootschalige bebouwing staat en dat in hoofdzaak in gebruik is voor logistieke- of distributieactiviteiten, met een door de aard en schaal van de activiteiten hoge verkeersaantrekkende werking en impact op de omgevingskwaliteit;
veehouderij, met uitzondering van het houden van nertsen, melkrundvee en schapen;
activiteit waarbij mest met een relatief eenvoudige techniek wordt bewerkt, zoals aanrijking met stro, opslaan, rijpen, composteren, tot een capaciteit van 25.000 m3 mest per jaar;
activiteit waarbij mest wordt behandeld tot een capaciteit van 25.000 m3 mest per jaar, inclusief het vergisten van mest;
milieubelastende activiteit gericht op het verwerken of behandelen van dierlijke mest en de vergisting van plantaardige producten, als bedoeld in artikelen 3.90 en 3.225 van het Besluit activiteiten leefomgeving;
activiteit waarbij meer dan 25.000 m3 mest per jaar wordt behandeld, inclusief het vergisten van mest;
omzetten van mest, al dan niet in combinatie met co-producten, in biogas en digestaat;
situatie waarbij de in de bodem aanwezige verontreinigende stoffen zich hebben verspreid naar het grondwater en aanleiding geven tot het uitvoeren van een risicobeoordeling grondwaterkwaliteit;
mate van regionale binding en economische meerwaarde van een bedrijf in de regio, gelet op de herkomst van het bedrijf, werkgelegenheid, arbeidsmarkt, kennisinfrastructuur, plaats in regionale waardeketens, ruimtelijk economisch profiel van de regio, gebruik van regionale infrastructuur en afzetmarkt;
beoordeling van de mate van gevaar voor het grondwater van een bodemverontreiniging bij een mobiele verontreinigingssituatie om vast te stellen of, en zo ja, welke maatregelen noodzakelijk zijn;
milieubelastende activiteit, gericht op het houden van landbouwhuisdieren, als bedoeld in artikel 3.200 van het Besluit activiteiten leefomgeving, met uitzondering van het houden van paarden;
concentratie aan verontreinigende stof waarboven er sprake is van verontreiniging van het grondwater.
veehouderij die door het treffen van maatregelen, onder andere gericht op landschap, het verder sluiten van kringlopen op lokaal niveau, emissiebeperking en gezondheid voor mens en dier, ruimtelijk en maatschappelijk optimaal is ingepast in zijn omgeving.
E
De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Voor veehouderijen gevestigd binnen Stedelijk gebied of in Beperkingen veehouderij geldt het zogenaamde 'slot op de muur' en bestaan er geen ontwikkelingsmogelijkheden. Dit betekent dat er geen toename kan plaatsvinden van de oppervlakte van bestaande bouwwerken. De term bouwwerk omvat zowel gebouwen als bouwwerken, geen gebouwen zijnde. Een uitloop van een dierenverblijf is een bouwwerk en wordt met deze voorbeschermingsregels gereguleerd. Uitbreiding van de oppervlakte van bouwwerken is ook niet toegestaan voor het ontwikkelen van nevenfuncties of voor het uitbreiden van een agrarische neventak bij een gemengd agrarisch bedrijf.
Achterliggende reden voor dit beleid is dat het beleid binnen voornoemde gebieden is gericht op sanering van de veehouderij-activiteit, vanuit redenen van gezondheid en het garanderen van een goed woon - en leefklimaat of vanwege natuurdoelstellingen. Het (blijven) bieden van ontwikkelingsruimte staat haaks op dat doel. Naast een toename van de oppervlakte voor bouwwerken is ook de toename van de oppervlakte dierenverblijf door omzetting van een bestaand gebouw niet mogelijk. Als een ondernemer een nevenfunctie naast de veehouderij wil opstarten, is dat alleen mogelijk binnen het aanwezige bouwvolume, bijvoorbeeld door bebouwing die eerst ten dienste stond van de veehouderij in te zetten voor de gewenste nevenfunctie. Op die manier is een geleidelijke overgang van veehouderij naar een andere functie mogelijk.
In het derde lid is een bevoegdheid opgenomen voor het college van B&W om een omgevingsvergunning te verlenen voor extensieve veehouderijen in Beperkingen veehouderij die voldoen aan een norm van 2,75 GVE/ha. In het algemeen zijn dit melkrundveehouderijen die vanwege het toepassen van beweiding passen in zones rondom natuurgebieden. Het betreft een bevoegdheid en geen verplichting. Als de veehouderij is gevestigd in een zone rondom een woonkern, verwacht de provincie dat gemeenten een belangrijk gewicht toekennen aan de borging van een goed woon- en leefklimaat en de hierboven geschetste saneringsdoelstelling.
In het vierde lid is bepaald dat het verbod als bedoeld in het eerste lid niet geldt voor een veehouderij die in de vigerende Omgevingsverordening niet is gelegen binnen de locaties Stedelijk gebied en Beperkingen veehouderij. Een dergelijke situatie kan zich bijvoorbeeld voordoen als met een kaartaanpassing van de Omgevingsverordening de begrenzing van de locaties Stedelijk gebied of Beperkingen veehouderij wordt aangepast.
A
Artikel 2.2 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Het verrichten van een bouwactiviteit als bedoeld in artikel 2.1 op een mobiele verontreinigingssituatie is verboden tenzij de bron van de mobiele verontreinigingssituatie niet is gelegen op het perceel waarop wordt gebouwd.
Het verbod uit het eerste lid is niet van toepassing wanneer uit een risicobeoordeling grondwaterkwaliteit als bedoeld in paragraaf 3.4.2 van de Omgevingsverordening Noord-Brabant blijkt dat:
gevaar voor het grondwater is uit te sluiten;
als gevaar voor het grondwater niet is uit te sluiten, voor de bodemsanering een evaluatieverslag als bedoeld in artikel 4.1246 van het Besluit activiteiten leefomgeving is ingediend;
als gevaar voor het grondwater aanwezig is, de grondwatersanering, bedoeld in artikel 3.52 van de Omgevingsverordening Noord-Brabant is uitgevoerd; of
als de bodemsanering of grondwatersanering nog niet is afgerond, de bouwactiviteiten geen belemmering opleveren voor de sanering.
Ten minste vier weken voor aanvang van de bouwactiviteit, bedoeld in het eerste lid, worden de volgende gegevens en bescheiden verstrekt aan het college van burgemeester en wethouders:
de resultaten van het voorafgaande bodemonderzoek, bedoeld in artikel 32.1;
de resultaten van de risicobeoordeling grondwaterkwaliteit, bedoeld in paragraaf 3.4.2 van de Omgevingsverordening Noord-Brabant;
de naam en het adres van degene die de risicobeoordeling grondwaterkwaliteit heeft uitgevoerd;
de naam en het adres van degene die de bouwactiviteit verricht;
het adres waarop de bouwactiviteit wordt verricht.
Een kopie van de gegevens en bescheiden, bedoeld in het derde lid, wordt na ontvangst onverwijld aan Gedeputeerde Staten toegezonden.
De bouwactiviteit start niet eerder dan nadat het college van burgemeester en wethouders is geïnformeerd over de wijze waarop de sanerende of andere beschermende maatregelen, die voortvloeien uit de risicobeoordeling grondwaterkwaliteit, zijn uitgevoerd.
B
Artikel 3.1 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Binnen de locaties Stedelijk gebied en Beperkingen veehouderij is het verboden om voor een veehouderij:
de bestaande oppervlakte van bouwwerken, met uitzondering van de bestaande bedrijfswoning, te vergroten;
de bestaande oppervlakte dierenverblijf te vergroten;
binnen gebouwen dieren -al dan niet in hokken- meerlaags te huisvesten, ongeacht voorzieningen voor dierenwelzijn, met uitzondering van volière- en scharrelstallen voor legkippen waar twee bouwlagen zijn toegestaan.
Als bestaande oppervlakte bouwwerk of bestaande oppervlakte dierenverblijf geldt de oppervlakte die:
In afwijking van het eerste lid kan het college van burgemeester en wethouders voor een extensieve veehouderij gevestigd in de locatie Beperkingen veehouderij een omgevingsvergunning voor een omgevingsplanactiviteit verlenen als die veehouderij voldoet aan artikel 5.65, derde lid van de Omgevingsverordening Noord-Brabant.
Het verbod, bedoeld in het eerste lid, geldt niet als de veehouderij in de vigerende Omgevingsverordening Noord-Brabant buiten de locatie Stedelijk gebied en de locatie Beperkingen veehouderij ligt.
C
Artikel 3.3 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Binnen de locatie Landelijk gebied is het verboden zonder omgevingsvergunning voor een omgevingsplanactiviteit de bestaande oppervlakte dierenverblijf voor een veehouderij te vergroten.
Als bestaande oppervlakte dierenverblijf voor een veehouderij geldt de oppervlakte die:
De omgevingsvergunning, bedoeld in het eerste lid, wordt alleen verleend als aan de volgende voorwaarden is voldaan:
er worden maatregelen getroffen en in stand gehouden die invulling geven aan een zorgvuldige veehouderij;
de ontwikkeling is vanuit een goede omgevingskwaliteit met een veilige, gezonde leefomgeving, inpasbaar in de omgeving;
er is aangetoond dat de kans op cumulatieve geurhinder (achtergrondbelasting) op geurgevoelige objecten,gebouwen in de bebouwde komeen bebouwingscontour geur niet hoger is dan 12% en in het buitengebied niet hoger is dan 20%, tenzij er -als blijkt dat de achtergrondbelasting hoger is dan voornoemde percentages- maatregelen worden getroffen door de veehouderij die tot een daling leiden van de achtergrondbelasting, en die ten minste de eigen bijdrage aan de overschrijding van de achtergrondbelasting compenseert; en
dieren worden alleen op de grond gehouden, ongeacht voorzieningen voor dierenwelzijn, met uitzondering van volière- en scharrelstallen voor legkippen waar een tweede bouwlaag gebruikt mag worden.
Er is sprake van maatregelen die invulling geven aan een zorgvuldige veehouderij als is voldaan aan de Brabantse zorgvuldigheidsscore veehouderij.
D
De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Voor veehouderijen gevestigd binnen Stedelijk gebied of in Beperkingen veehouderij geldt het zogenaamde 'slot op de muur' en bestaan er geen ontwikkelingsmogelijkheden. Dit betekent dat er geen toename kan plaatsvinden van de oppervlakte van bestaande bouwwerken. De term bouwwerk omvat zowel gebouwen als bouwwerken, geen gebouwen zijnde. Een uitloop van een dierenverblijf is een bouwwerk en wordt met deze voorbeschermingsregels gereguleerd. Uitbreiding van de oppervlakte van bouwwerken is ook niet toegestaan voor het ontwikkelen van nevenfuncties of voor het uitbreiden van een agrarische neventak bij een gemengd agrarisch bedrijf.
Achterliggende reden voor dit beleid is dat het beleid binnen voornoemde gebieden is gericht op sanering van de veehouderij-activiteit, vanuit redenen van gezondheid en het garanderen van een goed woon - en leefklimaat of vanwege natuurdoelstellingen. Het (blijven) bieden van ontwikkelingsruimte staat haaks op dat doel. Naast een toename van de oppervlakte voor bouwwerken is ook de toename van de oppervlakte dierenverblijf door omzetting van een bestaand gebouw niet mogelijk. Als een ondernemer een nevenfunctie naast de veehouderij wil opstarten, is dat alleen mogelijk binnen het aanwezige bouwvolume, bijvoorbeeld door bebouwing die eerst ten dienste stond van de veehouderij in te zetten voor de gewenste nevenfunctie. Op die manier is een geleidelijke overgang van veehouderij naar een andere functie mogelijk.
In het derde lid is een bevoegdheid opgenomen voor het college van B&W om een omgevingsvergunning te verlenen voor extensieve veehouderijen in Beperkingen veehouderij die voldoen aan een norm van 2,75 GVE/ha. In het algemeen zijn dit melkrundveehouderijen die vanwege het toepassen van beweiding passen in zones rondom natuurgebieden. Het betreft een bevoegdheid en geen verplichting. Als de veehouderij is gevestigd in een zone rondom een woonkern, verwacht de provincie dat gemeenten een belangrijk gewicht toekennen aan de borging van een goed woon- en leefklimaat en de hierboven geschetste saneringsdoelstelling.
In het vierde lid is bepaald dat het verbod als bedoeld in het eerste lid niet geldt voor een veehouderij die in de vigerende Omgevingsverordening niet is gelegen binnen de locaties Stedelijk gebied en Beperkingen veehouderij. Een dergelijke situatie kan zich bijvoorbeeld voordoen als met een kaartaanpassing van de Omgevingsverordening de begrenzing van de locaties Stedelijk gebied of Beperkingen veehouderij wordt aangepast.
A
Artikel 2.2 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Het verrichten van een bouwactiviteit als bedoeld in artikel 2.1 op een mobiele verontreinigingssituatie is verboden tenzij de bron van de mobiele verontreinigingssituatie niet is gelegen op het perceel waarop wordt gebouwd.
Het verbod uit het eerste lid is niet van toepassing wanneer uit een risicobeoordeling grondwaterkwaliteit als bedoeld in paragraaf 3.4.2 van de Omgevingsverordening Noord-Brabant blijkt dat:
gevaar voor het grondwater is uit te sluiten;
als gevaar voor het grondwater niet is uit te sluiten, voor de bodemsanering een evaluatieverslag als bedoeld in artikel 4.1246 van het Besluit activiteiten leefomgeving is ingediend;
als gevaar voor het grondwater aanwezig is, de grondwatersanering, bedoeld in artikel 3.52 van de Omgevingsverordening Noord-Brabant is uitgevoerd; of
als de bodemsanering of grondwatersanering nog niet is afgerond, de bouwactiviteiten geen belemmering opleveren voor de sanering.
Ten minste vier weken voor aanvang van de bouwactiviteit, bedoeld in het eerste lid, worden de volgende gegevens en bescheiden verstrekt aan het college van burgemeester en wethouders:
de resultaten van het voorafgaande bodemonderzoek, bedoeld in artikel 32.1;
de resultaten van de risicobeoordeling grondwaterkwaliteit, bedoeld in paragraaf 3.4.2 van de Omgevingsverordening Noord-Brabant;
de naam en het adres van degene die de risicobeoordeling grondwaterkwaliteit heeft uitgevoerd;
de naam en het adres van degene die de bouwactiviteit verricht;
het adres waarop de bouwactiviteit wordt verricht.
Een kopie van de gegevens en bescheiden, bedoeld in het derde lid, wordt na ontvangst onverwijld aan Gedeputeerde Staten toegezonden.
De bouwactiviteit start niet eerder dan nadat het college van burgemeester en wethouders is geïnformeerd over de wijze waarop de sanerende of andere beschermende maatregelen, die voortvloeien uit de risicobeoordeling grondwaterkwaliteit, zijn uitgevoerd.
B
Artikel 3.1 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Binnen de locaties Stedelijk gebied en Beperkingen veehouderij is het verboden om voor een veehouderij:
de bestaande oppervlakte van bouwwerken, met uitzondering van de bestaande bedrijfswoning, te vergroten;
de bestaande oppervlakte dierenverblijf te vergroten;
binnen gebouwen dieren -al dan niet in hokken- meerlaags te huisvesten, ongeacht voorzieningen voor dierenwelzijn, met uitzondering van volière- en scharrelstallen voor legkippen waar twee bouwlagen zijn toegestaan.
Als bestaande oppervlakte bouwwerk of bestaande oppervlakte dierenverblijf geldt de oppervlakte die:
In afwijking van het eerste lid kan het college van burgemeester en wethouders voor een extensieve veehouderij gevestigd in de locatie Beperkingen veehouderij een omgevingsvergunning voor een omgevingsplanactiviteit verlenen als die veehouderij voldoet aan artikel 5.65, derde lid van de Omgevingsverordening Noord-Brabant.
Het verbod, bedoeld in het eerste lid, geldt niet als de veehouderij in de vigerende Omgevingsverordening Noord-Brabant buiten de locatie Stedelijk gebied en de locatie Beperkingen veehouderij ligt.
C
Artikel 3.3 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Binnen de locatie Landelijk gebied is het verboden zonder omgevingsvergunning voor een omgevingsplanactiviteit de bestaande oppervlakte dierenverblijf voor een veehouderij te vergroten.
Als bestaande oppervlakte dierenverblijf voor een veehouderij geldt de oppervlakte die:
De omgevingsvergunning, bedoeld in het eerste lid, wordt alleen verleend als aan de volgende voorwaarden is voldaan:
er worden maatregelen getroffen en in stand gehouden die invulling geven aan een zorgvuldige veehouderij;
de ontwikkeling is vanuit een goede omgevingskwaliteit met een veilige, gezonde leefomgeving, inpasbaar in de omgeving;
er is aangetoond dat de kans op cumulatieve geurhinder (achtergrondbelasting) op geurgevoelige objecten,gebouwen in de bebouwde komeen bebouwingscontour geur niet hoger is dan 12% en in het buitengebied niet hoger is dan 20%, tenzij er -als blijkt dat de achtergrondbelasting hoger is dan voornoemde percentages- maatregelen worden getroffen door de veehouderij die tot een daling leiden van de achtergrondbelasting, en die ten minste de eigen bijdrage aan de overschrijding van de achtergrondbelasting compenseert; en
dieren worden alleen op de grond gehouden, ongeacht voorzieningen voor dierenwelzijn, met uitzondering van volière- en scharrelstallen voor legkippen waar een tweede bouwlaag gebruikt mag worden.
Er is sprake van maatregelen die invulling geven aan een zorgvuldige veehouderij als is voldaan aan de Brabantse zorgvuldigheidsscore veehouderij.
D
Bijlage I wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
instrument dat door Gedeputeerde Staten als beleid is vastgesteld en dat maatregelen benoemt voor individuele bedrijven die de transitie naar zorgvuldige veehouderij bevorderen;
sanering gericht op het beheren, beperken of ongedaan maken van de inbreng van een mobiele verontreiniging vanuit het vaste deel van de bodem, in zowel de onverzadigde als verzadigde zone, naar het grondwater, overeenkomstig paragraaf 4.121 van het Besluit activiteiten leefomgeving in samenhang met de maatwerkregel, bedoeld in artikel 5.23 Milieubelastende activiteit bodemsanering met risico voor het grondwater van de Omgevingsverordening Noord-Brabant;
gebouw dat gebruikt mag worden voor het houden van landbouwhuisdieren krachtens een omgevingsvergunning voor de milieubelastende activiteit, bedoeld in artikel 3.201 of artikel 3.202 Besluit activiteiten leefomgeving, of de melding, bedoeld in artikel 4.808 van het Besluit activiteiten leefomgeving;
bruikbare oppervlakte van bebouwing en gronden, geschikt voor het beoogde gebruik, berekend op grond van NEN 2580;
omgeving die de fysieke en psychische gezondheid beschermt en bevordert;
gebruik van gronden of bouwwerken op een perceel van 3 hectare of groter, waarop grootschalige bebouwing staat en dat in hoofdzaak in gebruik is voor logistieke- of distributieactiviteiten, met een door de aard en schaal van de activiteiten hoge verkeersaantrekkende werking en impact op de omgevingskwaliteit;
veehouderij, met uitzondering van het houden van nertsen, melkrundvee en schapen;
activiteit waarbij mest met een relatief eenvoudige techniek wordt bewerkt, zoals aanrijking met stro, opslaan, rijpen, composteren, tot een capaciteit van 25.000 m3 mest per jaar;
activiteit waarbij mest wordt behandeld tot een capaciteit van 25.000 m3 mest per jaar, inclusief het vergisten van mest;
milieubelastende activiteit gericht op het verwerken of behandelen van dierlijke mest en de vergisting van plantaardige producten, als bedoeld in artikelen 3.90 en 3.225 van het Besluit activiteiten leefomgeving;
activiteit waarbij meer dan 25.000 m3 mest per jaar wordt behandeld, inclusief het vergisten van mest;
omzetten van mest, al dan niet in combinatie met co-producten, in biogas en digestaat;
situatie waarbij de in de bodem aanwezige verontreinigende stoffen zich hebben verspreid naar het grondwater en aanleiding geven tot het uitvoeren van een risicobeoordeling grondwaterkwaliteit;
mate van regionale binding en economische meerwaarde van een bedrijf in de regio, gelet op de herkomst van het bedrijf, werkgelegenheid, arbeidsmarkt, kennisinfrastructuur, plaats in regionale waardeketens, ruimtelijk economisch profiel van de regio, gebruik van regionale infrastructuur en afzetmarkt;
beoordeling van de mate van gevaar voor het grondwater van een bodemverontreiniging bij een mobiele verontreinigingssituatie om vast te stellen of, en zo ja, welke maatregelen noodzakelijk zijn;
milieubelastende activiteit, gericht op het houden van landbouwhuisdieren, als bedoeld in artikel 3.200 van het Besluit activiteiten leefomgeving, met uitzondering van het houden van paarden;
concentratie aan verontreinigende stof waarboven er sprake is van verontreiniging van het grondwater.
veehouderij die door het treffen van maatregelen, onder andere gericht op landschap, het verder sluiten van kringlopen op lokaal niveau, emissiebeperking en gezondheid voor mens en dier, ruimtelijk en maatschappelijk optimaal is ingepast in zijn omgeving.
E
De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Voor veehouderijen gevestigd binnen Stedelijk gebied of in Beperkingen veehouderij geldt het zogenaamde 'slot op de muur' en bestaan er geen ontwikkelingsmogelijkheden. Dit betekent dat er geen toename kan plaatsvinden van de oppervlakte van bestaande bouwwerken. De term bouwwerk omvat zowel gebouwen als bouwwerken, geen gebouwen zijnde. Een uitloop van een dierenverblijf is een bouwwerk en wordt met deze voorbeschermingsregels gereguleerd. Uitbreiding van de oppervlakte van bouwwerken is ook niet toegestaan voor het ontwikkelen van nevenfuncties of voor het uitbreiden van een agrarische neventak bij een gemengd agrarisch bedrijf.
Achterliggende reden voor dit beleid is dat het beleid binnen voornoemde gebieden is gericht op sanering van de veehouderij-activiteit, vanuit redenen van gezondheid en het garanderen van een goed woon - en leefklimaat of vanwege natuurdoelstellingen. Het (blijven) bieden van ontwikkelingsruimte staat haaks op dat doel. Naast een toename van de oppervlakte voor bouwwerken is ook de toename van de oppervlakte dierenverblijf door omzetting van een bestaand gebouw niet mogelijk. Als een ondernemer een nevenfunctie naast de veehouderij wil opstarten, is dat alleen mogelijk binnen het aanwezige bouwvolume, bijvoorbeeld door bebouwing die eerst ten dienste stond van de veehouderij in te zetten voor de gewenste nevenfunctie. Op die manier is een geleidelijke overgang van veehouderij naar een andere functie mogelijk.
In het derde lid is een bevoegdheid opgenomen voor het college van B&W om een omgevingsvergunning te verlenen voor extensieve veehouderijen in Beperkingen veehouderij die voldoen aan een norm van 2,75 GVE/ha. In het algemeen zijn dit melkrundveehouderijen die vanwege het toepassen van beweiding passen in zones rondom natuurgebieden. Het betreft een bevoegdheid en geen verplichting. Als de veehouderij is gevestigd in een zone rondom een woonkern, verwacht de provincie dat gemeenten een belangrijk gewicht toekennen aan de borging van een goed woon- en leefklimaat en de hierboven geschetste saneringsdoelstelling.
In het vierde lid is bepaald dat het verbod als bedoeld in het eerste lid niet geldt voor een veehouderij die in de vigerende Omgevingsverordening niet is gelegen binnen de locaties Stedelijk gebied en Beperkingen veehouderij. Een dergelijke situatie kan zich bijvoorbeeld voordoen als met een kaartaanpassing van de Omgevingsverordening de begrenzing van de locaties Stedelijk gebied of Beperkingen veehouderij wordt aangepast.
A
Artikel 2.2 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Het verrichten van een bouwactiviteit als bedoeld in artikel 2.1 op een mobiele verontreinigingssituatie is verboden tenzij de bron van de mobiele verontreinigingssituatie niet is gelegen op het perceel waarop wordt gebouwd.
Het verbod uit het eerste lid is niet van toepassing wanneer uit een risicobeoordeling grondwaterkwaliteit als bedoeld in paragraaf 3.4.2 van de Omgevingsverordening Noord-Brabant blijkt dat:
gevaar voor het grondwater is uit te sluiten;
als gevaar voor het grondwater niet is uit te sluiten, voor de bodemsanering een evaluatieverslag als bedoeld in artikel 4.1246 van het Besluit activiteiten leefomgeving is ingediend;
als gevaar voor het grondwater aanwezig is, de grondwatersanering, bedoeld in artikel 3.52 van de Omgevingsverordening Noord-Brabant is uitgevoerd; of
als de bodemsanering of grondwatersanering nog niet is afgerond, de bouwactiviteiten geen belemmering opleveren voor de sanering.
Ten minste vier weken voor aanvang van de bouwactiviteit, bedoeld in het eerste lid, worden de volgende gegevens en bescheiden verstrekt aan het college van burgemeester en wethouders:
de resultaten van het voorafgaande bodemonderzoek, bedoeld in artikel 32.1;
de resultaten van de risicobeoordeling grondwaterkwaliteit, bedoeld in paragraaf 3.4.2 van de Omgevingsverordening Noord-Brabant;
de naam en het adres van degene die de risicobeoordeling grondwaterkwaliteit heeft uitgevoerd;
de naam en het adres van degene die de bouwactiviteit verricht;
het adres waarop de bouwactiviteit wordt verricht.
Een kopie van de gegevens en bescheiden, bedoeld in het derde lid, wordt na ontvangst onverwijld aan Gedeputeerde Staten toegezonden.
De bouwactiviteit start niet eerder dan nadat het college van burgemeester en wethouders is geïnformeerd over de wijze waarop de sanerende of andere beschermende maatregelen, die voortvloeien uit de risicobeoordeling grondwaterkwaliteit, zijn uitgevoerd.
B
Artikel 3.1 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Binnen de locaties Stedelijk gebied en Beperkingen veehouderij is het verboden om voor een veehouderij:
de bestaande oppervlakte van bouwwerken, met uitzondering van de bestaande bedrijfswoning, te vergroten;
de bestaande oppervlakte dierenverblijf te vergroten;
binnen gebouwen dieren -al dan niet in hokken- meerlaags te huisvesten, ongeacht voorzieningen voor dierenwelzijn, met uitzondering van volière- en scharrelstallen voor legkippen waar twee bouwlagen zijn toegestaan.
Als bestaande oppervlakte bouwwerk of bestaande oppervlakte dierenverblijf geldt de oppervlakte die:
In afwijking van het eerste lid kan het college van burgemeester en wethouders voor een extensieve veehouderij gevestigd in de locatie Beperkingen veehouderij een omgevingsvergunning voor een omgevingsplanactiviteit verlenen als die veehouderij voldoet aan artikel 5.65, derde lid van de Omgevingsverordening Noord-Brabant.
Het verbod, bedoeld in het eerste lid, geldt niet als de veehouderij in de vigerende Omgevingsverordening Noord-Brabant buiten de locatie Stedelijk gebied en de locatie Beperkingen veehouderij ligt.
C
Artikel 3.3 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Binnen de locatie Landelijk gebied is het verboden zonder omgevingsvergunning voor een omgevingsplanactiviteit de bestaande oppervlakte dierenverblijf voor een veehouderij te vergroten.
Als bestaande oppervlakte dierenverblijf voor een veehouderij geldt de oppervlakte die:
De omgevingsvergunning, bedoeld in het eerste lid, wordt alleen verleend als aan de volgende voorwaarden is voldaan:
er worden maatregelen getroffen en in stand gehouden die invulling geven aan een zorgvuldige veehouderij;
de ontwikkeling is vanuit een goede omgevingskwaliteit met een veilige, gezonde leefomgeving, inpasbaar in de omgeving;
er is aangetoond dat de kans op cumulatieve geurhinder (achtergrondbelasting) op geurgevoelige objecten,gebouwen in de bebouwde komeen bebouwingscontour geur niet hoger is dan 12% en in het buitengebied niet hoger is dan 20%, tenzij er -als blijkt dat de achtergrondbelasting hoger is dan voornoemde percentages- maatregelen worden getroffen door de veehouderij die tot een daling leiden van de achtergrondbelasting, en die ten minste de eigen bijdrage aan de overschrijding van de achtergrondbelasting compenseert; en
dieren worden alleen op de grond gehouden, ongeacht voorzieningen voor dierenwelzijn, met uitzondering van volière- en scharrelstallen voor legkippen waar een tweede bouwlaag gebruikt mag worden.
Er is sprake van maatregelen die invulling geven aan een zorgvuldige veehouderij als is voldaan aan de Brabantse zorgvuldigheidsscore veehouderij.
D
Bijlage I wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
instrument dat door Gedeputeerde Staten als beleid is vastgesteld en dat maatregelen benoemt voor individuele bedrijven die de transitie naar zorgvuldige veehouderij bevorderen;
sanering gericht op het beheren, beperken of ongedaan maken van de inbreng van een mobiele verontreiniging vanuit het vaste deel van de bodem, in zowel de onverzadigde als verzadigde zone, naar het grondwater, overeenkomstig paragraaf 4.121 van het Besluit activiteiten leefomgeving in samenhang met de maatwerkregel, bedoeld in artikel 5.23 Milieubelastende activiteit bodemsanering met risico voor het grondwater van de Omgevingsverordening Noord-Brabant;
gebouw dat gebruikt mag worden voor het houden van landbouwhuisdieren krachtens een omgevingsvergunning voor de milieubelastende activiteit, bedoeld in artikel 3.201 of artikel 3.202 Besluit activiteiten leefomgeving, of de melding, bedoeld in artikel 4.808 van het Besluit activiteiten leefomgeving;
bruikbare oppervlakte van bebouwing en gronden, geschikt voor het beoogde gebruik, berekend op grond van NEN 2580;
omgeving die de fysieke en psychische gezondheid beschermt en bevordert;
gebruik van gronden of bouwwerken op een perceel van 3 hectare of groter, waarop grootschalige bebouwing staat en dat in hoofdzaak in gebruik is voor logistieke- of distributieactiviteiten, met een door de aard en schaal van de activiteiten hoge verkeersaantrekkende werking en impact op de omgevingskwaliteit;
veehouderij, met uitzondering van het houden van nertsen, melkrundvee en schapen;
activiteit waarbij mest met een relatief eenvoudige techniek wordt bewerkt, zoals aanrijking met stro, opslaan, rijpen, composteren, tot een capaciteit van 25.000 m3 mest per jaar;
activiteit waarbij mest wordt behandeld tot een capaciteit van 25.000 m3 mest per jaar, inclusief het vergisten van mest;
milieubelastende activiteit gericht op het verwerken of behandelen van dierlijke mest en de vergisting van plantaardige producten, als bedoeld in artikelen 3.90 en 3.225 van het Besluit activiteiten leefomgeving;
activiteit waarbij meer dan 25.000 m3 mest per jaar wordt behandeld, inclusief het vergisten van mest;
omzetten van mest, al dan niet in combinatie met co-producten, in biogas en digestaat;
situatie waarbij de in de bodem aanwezige verontreinigende stoffen zich hebben verspreid naar het grondwater en aanleiding geven tot het uitvoeren van een risicobeoordeling grondwaterkwaliteit;
mate van regionale binding en economische meerwaarde van een bedrijf in de regio, gelet op de herkomst van het bedrijf, werkgelegenheid, arbeidsmarkt, kennisinfrastructuur, plaats in regionale waardeketens, ruimtelijk economisch profiel van de regio, gebruik van regionale infrastructuur en afzetmarkt;
beoordeling van de mate van gevaar voor het grondwater van een bodemverontreiniging bij een mobiele verontreinigingssituatie om vast te stellen of, en zo ja, welke maatregelen noodzakelijk zijn;
milieubelastende activiteit, gericht op het houden van landbouwhuisdieren, als bedoeld in artikel 3.200 van het Besluit activiteiten leefomgeving, met uitzondering van het houden van paarden;
concentratie aan verontreinigende stof waarboven er sprake is van verontreiniging van het grondwater.
veehouderij die door het treffen van maatregelen, onder andere gericht op landschap, het verder sluiten van kringlopen op lokaal niveau, emissiebeperking en gezondheid voor mens en dier, ruimtelijk en maatschappelijk optimaal is ingepast in zijn omgeving.
E
De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Voor veehouderijen gevestigd binnen Stedelijk gebied of in Beperkingen veehouderij geldt het zogenaamde 'slot op de muur' en bestaan er geen ontwikkelingsmogelijkheden. Dit betekent dat er geen toename kan plaatsvinden van de oppervlakte van bestaande bouwwerken. De term bouwwerk omvat zowel gebouwen als bouwwerken, geen gebouwen zijnde. Een uitloop van een dierenverblijf is een bouwwerk en wordt met deze voorbeschermingsregels gereguleerd. Uitbreiding van de oppervlakte van bouwwerken is ook niet toegestaan voor het ontwikkelen van nevenfuncties of voor het uitbreiden van een agrarische neventak bij een gemengd agrarisch bedrijf.
Achterliggende reden voor dit beleid is dat het beleid binnen voornoemde gebieden is gericht op sanering van de veehouderij-activiteit, vanuit redenen van gezondheid en het garanderen van een goed woon - en leefklimaat of vanwege natuurdoelstellingen. Het (blijven) bieden van ontwikkelingsruimte staat haaks op dat doel. Naast een toename van de oppervlakte voor bouwwerken is ook de toename van de oppervlakte dierenverblijf door omzetting van een bestaand gebouw niet mogelijk. Als een ondernemer een nevenfunctie naast de veehouderij wil opstarten, is dat alleen mogelijk binnen het aanwezige bouwvolume, bijvoorbeeld door bebouwing die eerst ten dienste stond van de veehouderij in te zetten voor de gewenste nevenfunctie. Op die manier is een geleidelijke overgang van veehouderij naar een andere functie mogelijk.
In het derde lid is een bevoegdheid opgenomen voor het college van B&W om een omgevingsvergunning te verlenen voor extensieve veehouderijen in Beperkingen veehouderij die voldoen aan een norm van 2,75 GVE/ha. In het algemeen zijn dit melkrundveehouderijen die vanwege het toepassen van beweiding passen in zones rondom natuurgebieden. Het betreft een bevoegdheid en geen verplichting. Als de veehouderij is gevestigd in een zone rondom een woonkern, verwacht de provincie dat gemeenten een belangrijk gewicht toekennen aan de borging van een goed woon- en leefklimaat en de hierboven geschetste saneringsdoelstelling.
In het vierde lid is bepaald dat het verbod als bedoeld in het eerste lid niet geldt voor een veehouderij die in de vigerende Omgevingsverordening niet is gelegen binnen de locaties Stedelijk gebied en Beperkingen veehouderij. Een dergelijke situatie kan zich bijvoorbeeld voordoen als met een kaartaanpassing van de Omgevingsverordening de begrenzing van de locaties Stedelijk gebied of Beperkingen veehouderij wordt aangepast.
A
Artikel 2.2 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Het verrichten van een bouwactiviteit als bedoeld in artikel 2.1 op een mobiele verontreinigingssituatie is verboden tenzij de bron van de mobiele verontreinigingssituatie niet is gelegen op het perceel waarop wordt gebouwd.
Het verbod uit het eerste lid is niet van toepassing wanneer uit een risicobeoordeling grondwaterkwaliteit als bedoeld in paragraaf 3.4.2 van de Omgevingsverordening Noord-Brabant blijkt dat:
gevaar voor het grondwater is uit te sluiten;
als gevaar voor het grondwater niet is uit te sluiten, voor de bodemsanering een evaluatieverslag als bedoeld in artikel 4.1246 van het Besluit activiteiten leefomgeving is ingediend;
als gevaar voor het grondwater aanwezig is, de grondwatersanering, bedoeld in artikel 3.52 van de Omgevingsverordening Noord-Brabant is uitgevoerd; of
als de bodemsanering of grondwatersanering nog niet is afgerond, de bouwactiviteiten geen belemmering opleveren voor de sanering.
Ten minste vier weken voor aanvang van de bouwactiviteit, bedoeld in het eerste lid, worden de volgende gegevens en bescheiden verstrekt aan het college van burgemeester en wethouders:
de resultaten van het voorafgaande bodemonderzoek, bedoeld in artikel 32.1;
de resultaten van de risicobeoordeling grondwaterkwaliteit, bedoeld in paragraaf 3.4.2 van de Omgevingsverordening Noord-Brabant;
de naam en het adres van degene die de risicobeoordeling grondwaterkwaliteit heeft uitgevoerd;
de naam en het adres van degene die de bouwactiviteit verricht;
het adres waarop de bouwactiviteit wordt verricht.
Een kopie van de gegevens en bescheiden, bedoeld in het derde lid, wordt na ontvangst onverwijld aan Gedeputeerde Staten toegezonden.
De bouwactiviteit start niet eerder dan nadat het college van burgemeester en wethouders is geïnformeerd over de wijze waarop de sanerende of andere beschermende maatregelen, die voortvloeien uit de risicobeoordeling grondwaterkwaliteit, zijn uitgevoerd.
B
Artikel 3.1 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Binnen de locaties Stedelijk gebied en Beperkingen veehouderij is het verboden om voor een veehouderij:
de bestaande oppervlakte van bouwwerken, met uitzondering van de bestaande bedrijfswoning, te vergroten;
de bestaande oppervlakte dierenverblijf te vergroten;
binnen gebouwen dieren -al dan niet in hokken- meerlaags te huisvesten, ongeacht voorzieningen voor dierenwelzijn, met uitzondering van volière- en scharrelstallen voor legkippen waar twee bouwlagen zijn toegestaan.
Als bestaande oppervlakte bouwwerk of bestaande oppervlakte dierenverblijf geldt de oppervlakte die:
In afwijking van het eerste lid kan het college van burgemeester en wethouders voor een extensieve veehouderij gevestigd in de locatie Beperkingen veehouderij een omgevingsvergunning voor een omgevingsplanactiviteit verlenen als die veehouderij voldoet aan artikel 5.65, derde lid van de Omgevingsverordening Noord-Brabant.
Het verbod, bedoeld in het eerste lid, geldt niet als de veehouderij in de vigerende Omgevingsverordening Noord-Brabant buiten de locatie Stedelijk gebied en de locatie Beperkingen veehouderij ligt.
C
Artikel 3.3 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Binnen de locatie Landelijk gebied is het verboden zonder omgevingsvergunning voor een omgevingsplanactiviteit de bestaande oppervlakte dierenverblijf voor een veehouderij te vergroten.
Als bestaande oppervlakte dierenverblijf voor een veehouderij geldt de oppervlakte die:
De omgevingsvergunning, bedoeld in het eerste lid, wordt alleen verleend als aan de volgende voorwaarden is voldaan:
er worden maatregelen getroffen en in stand gehouden die invulling geven aan een zorgvuldige veehouderij;
de ontwikkeling is vanuit een goede omgevingskwaliteit met een veilige, gezonde leefomgeving, inpasbaar in de omgeving;
er is aangetoond dat de kans op cumulatieve geurhinder (achtergrondbelasting) op geurgevoelige objecten,gebouwen in de bebouwde komeen bebouwingscontour geur niet hoger is dan 12% en in het buitengebied niet hoger is dan 20%, tenzij er -als blijkt dat de achtergrondbelasting hoger is dan voornoemde percentages- maatregelen worden getroffen door de veehouderij die tot een daling leiden van de achtergrondbelasting, en die ten minste de eigen bijdrage aan de overschrijding van de achtergrondbelasting compenseert; en
dieren worden alleen op de grond gehouden, ongeacht voorzieningen voor dierenwelzijn, met uitzondering van volière- en scharrelstallen voor legkippen waar een tweede bouwlaag gebruikt mag worden.
Er is sprake van maatregelen die invulling geven aan een zorgvuldige veehouderij als is voldaan aan de Brabantse zorgvuldigheidsscore veehouderij.
D
De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Voor veehouderijen gevestigd binnen Stedelijk gebied of in Beperkingen veehouderij geldt het zogenaamde 'slot op de muur' en bestaan er geen ontwikkelingsmogelijkheden. Dit betekent dat er geen toename kan plaatsvinden van de oppervlakte van bestaande bouwwerken. De term bouwwerk omvat zowel gebouwen als bouwwerken, geen gebouwen zijnde. Een uitloop van een dierenverblijf is een bouwwerk en wordt met deze voorbeschermingsregels gereguleerd. Uitbreiding van de oppervlakte van bouwwerken is ook niet toegestaan voor het ontwikkelen van nevenfuncties of voor het uitbreiden van een agrarische neventak bij een gemengd agrarisch bedrijf.
Achterliggende reden voor dit beleid is dat het beleid binnen voornoemde gebieden is gericht op sanering van de veehouderij-activiteit, vanuit redenen van gezondheid en het garanderen van een goed woon - en leefklimaat of vanwege natuurdoelstellingen. Het (blijven) bieden van ontwikkelingsruimte staat haaks op dat doel. Naast een toename van de oppervlakte voor bouwwerken is ook de toename van de oppervlakte dierenverblijf door omzetting van een bestaand gebouw niet mogelijk. Als een ondernemer een nevenfunctie naast de veehouderij wil opstarten, is dat alleen mogelijk binnen het aanwezige bouwvolume, bijvoorbeeld door bebouwing die eerst ten dienste stond van de veehouderij in te zetten voor de gewenste nevenfunctie. Op die manier is een geleidelijke overgang van veehouderij naar een andere functie mogelijk.
In het derde lid is een bevoegdheid opgenomen voor het college van B&W om een omgevingsvergunning te verlenen voor extensieve veehouderijen in Beperkingen veehouderij die voldoen aan een norm van 2,75 GVE/ha. In het algemeen zijn dit melkrundveehouderijen die vanwege het toepassen van beweiding passen in zones rondom natuurgebieden. Het betreft een bevoegdheid en geen verplichting. Als de veehouderij is gevestigd in een zone rondom een woonkern, verwacht de provincie dat gemeenten een belangrijk gewicht toekennen aan de borging van een goed woon- en leefklimaat en de hierboven geschetste saneringsdoelstelling.
In het vierde lid is bepaald dat het verbod als bedoeld in het eerste lid niet geldt voor een veehouderij die in de vigerende Omgevingsverordening niet is gelegen binnen de locaties Stedelijk gebied en Beperkingen veehouderij. Een dergelijke situatie kan zich bijvoorbeeld voordoen als met een kaartaanpassing van de Omgevingsverordening de begrenzing van de locaties Stedelijk gebied of Beperkingen veehouderij wordt aangepast.
A
Artikel 2.2 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Het verrichten van een bouwactiviteit als bedoeld in artikel 2.1 op een mobiele verontreinigingssituatie is verboden tenzij de bron van de mobiele verontreinigingssituatie niet is gelegen op het perceel waarop wordt gebouwd.
Het verbod uit het eerste lid is niet van toepassing wanneer uit een risicobeoordeling grondwaterkwaliteit als bedoeld in paragraaf 3.4.2 van de Omgevingsverordening Noord-Brabant blijkt dat:
gevaar voor het grondwater is uit te sluiten;
als gevaar voor het grondwater niet is uit te sluiten, voor de bodemsanering een evaluatieverslag als bedoeld in artikel 4.1246 van het Besluit activiteiten leefomgeving is ingediend;
als gevaar voor het grondwater aanwezig is, de grondwatersanering, bedoeld in artikel 3.52 van de Omgevingsverordening Noord-Brabant is uitgevoerd; of
als de bodemsanering of grondwatersanering nog niet is afgerond, de bouwactiviteiten geen belemmering opleveren voor de sanering.
Ten minste vier weken voor aanvang van de bouwactiviteit, bedoeld in het eerste lid, worden de volgende gegevens en bescheiden verstrekt aan het college van burgemeester en wethouders:
de resultaten van het voorafgaande bodemonderzoek, bedoeld in artikel 32.1;
de resultaten van de risicobeoordeling grondwaterkwaliteit, bedoeld in paragraaf 3.4.2 van de Omgevingsverordening Noord-Brabant;
de naam en het adres van degene die de risicobeoordeling grondwaterkwaliteit heeft uitgevoerd;
de naam en het adres van degene die de bouwactiviteit verricht;
het adres waarop de bouwactiviteit wordt verricht.
Een kopie van de gegevens en bescheiden, bedoeld in het derde lid, wordt na ontvangst onverwijld aan Gedeputeerde Staten toegezonden.
De bouwactiviteit start niet eerder dan nadat het college van burgemeester en wethouders is geïnformeerd over de wijze waarop de sanerende of andere beschermende maatregelen, die voortvloeien uit de risicobeoordeling grondwaterkwaliteit, zijn uitgevoerd.
B
Artikel 3.1 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Binnen de locaties Stedelijk gebied en Beperkingen veehouderij is het verboden om voor een veehouderij:
de bestaande oppervlakte van bouwwerken, met uitzondering van de bestaande bedrijfswoning, te vergroten;
de bestaande oppervlakte dierenverblijf te vergroten;
binnen gebouwen dieren -al dan niet in hokken- meerlaags te huisvesten, ongeacht voorzieningen voor dierenwelzijn, met uitzondering van volière- en scharrelstallen voor legkippen waar twee bouwlagen zijn toegestaan.
Als bestaande oppervlakte bouwwerk of bestaande oppervlakte dierenverblijf geldt de oppervlakte die:
In afwijking van het eerste lid kan het college van burgemeester en wethouders voor een extensieve veehouderij gevestigd in de locatie Beperkingen veehouderij een omgevingsvergunning voor een omgevingsplanactiviteit verlenen als die veehouderij voldoet aan artikel 5.65, derde lid van de Omgevingsverordening Noord-Brabant.
Het verbod, bedoeld in het eerste lid, geldt niet als de veehouderij in de vigerende Omgevingsverordening Noord-Brabant buiten de locatie Stedelijk gebied en de locatie Beperkingen veehouderij ligt.
C
Artikel 3.3 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Binnen de locatie Landelijk gebied is het verboden zonder omgevingsvergunning voor een omgevingsplanactiviteit de bestaande oppervlakte dierenverblijf voor een veehouderij te vergroten.
Als bestaande oppervlakte dierenverblijf voor een veehouderij geldt de oppervlakte die:
De omgevingsvergunning, bedoeld in het eerste lid, wordt alleen verleend als aan de volgende voorwaarden is voldaan:
er worden maatregelen getroffen en in stand gehouden die invulling geven aan een zorgvuldige veehouderij;
de ontwikkeling is vanuit een goede omgevingskwaliteit met een veilige, gezonde leefomgeving, inpasbaar in de omgeving;
er is aangetoond dat de kans op cumulatieve geurhinder (achtergrondbelasting) op geurgevoelige objecten,gebouwen in de bebouwde komeen bebouwingscontour geur niet hoger is dan 12% en in het buitengebied niet hoger is dan 20%, tenzij er -als blijkt dat de achtergrondbelasting hoger is dan voornoemde percentages- maatregelen worden getroffen door de veehouderij die tot een daling leiden van de achtergrondbelasting, en die ten minste de eigen bijdrage aan de overschrijding van de achtergrondbelasting compenseert; en
dieren worden alleen op de grond gehouden, ongeacht voorzieningen voor dierenwelzijn, met uitzondering van volière- en scharrelstallen voor legkippen waar een tweede bouwlaag gebruikt mag worden.
Er is sprake van maatregelen die invulling geven aan een zorgvuldige veehouderij als is voldaan aan de Brabantse zorgvuldigheidsscore veehouderij.
D
De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Voor veehouderijen gevestigd binnen Stedelijk gebied of in Beperkingen veehouderij geldt het zogenaamde 'slot op de muur' en bestaan er geen ontwikkelingsmogelijkheden. Dit betekent dat er geen toename kan plaatsvinden van de oppervlakte van bestaande bouwwerken. De term bouwwerk omvat zowel gebouwen als bouwwerken, geen gebouwen zijnde. Een uitloop van een dierenverblijf is een bouwwerk en wordt met deze voorbeschermingsregels gereguleerd. Uitbreiding van de oppervlakte van bouwwerken is ook niet toegestaan voor het ontwikkelen van nevenfuncties of voor het uitbreiden van een agrarische neventak bij een gemengd agrarisch bedrijf.
Achterliggende reden voor dit beleid is dat het beleid binnen voornoemde gebieden is gericht op sanering van de veehouderij-activiteit, vanuit redenen van gezondheid en het garanderen van een goed woon - en leefklimaat of vanwege natuurdoelstellingen. Het (blijven) bieden van ontwikkelingsruimte staat haaks op dat doel. Naast een toename van de oppervlakte voor bouwwerken is ook de toename van de oppervlakte dierenverblijf door omzetting van een bestaand gebouw niet mogelijk. Als een ondernemer een nevenfunctie naast de veehouderij wil opstarten, is dat alleen mogelijk binnen het aanwezige bouwvolume, bijvoorbeeld door bebouwing die eerst ten dienste stond van de veehouderij in te zetten voor de gewenste nevenfunctie. Op die manier is een geleidelijke overgang van veehouderij naar een andere functie mogelijk.
In het derde lid is een bevoegdheid opgenomen voor het college van B&W om een omgevingsvergunning te verlenen voor extensieve veehouderijen in Beperkingen veehouderij die voldoen aan een norm van 2,75 GVE/ha. In het algemeen zijn dit melkrundveehouderijen die vanwege het toepassen van beweiding passen in zones rondom natuurgebieden. Het betreft een bevoegdheid en geen verplichting. Als de veehouderij is gevestigd in een zone rondom een woonkern, verwacht de provincie dat gemeenten een belangrijk gewicht toekennen aan de borging van een goed woon- en leefklimaat en de hierboven geschetste saneringsdoelstelling.
In het vierde lid is bepaald dat het verbod als bedoeld in het eerste lid niet geldt voor een veehouderij die in de vigerende Omgevingsverordening niet is gelegen binnen de locaties Stedelijk gebied en Beperkingen veehouderij. Een dergelijke situatie kan zich bijvoorbeeld voordoen als met een kaartaanpassing van de Omgevingsverordening de begrenzing van de locaties Stedelijk gebied of Beperkingen veehouderij wordt aangepast.
A
Artikel 2.2 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Het verrichten van een bouwactiviteit als bedoeld in artikel 2.1 op een mobiele verontreinigingssituatie is verboden tenzij de bron van de mobiele verontreinigingssituatie niet is gelegen op het perceel waarop wordt gebouwd.
Het verbod uit het eerste lid is niet van toepassing wanneer uit een risicobeoordeling grondwaterkwaliteit als bedoeld in paragraaf 3.4.2 van de Omgevingsverordening Noord-Brabant blijkt dat:
gevaar voor het grondwater is uit te sluiten;
als gevaar voor het grondwater niet is uit te sluiten, voor de bodemsanering een evaluatieverslag als bedoeld in artikel 4.1246 van het Besluit activiteiten leefomgeving is ingediend;
als gevaar voor het grondwater aanwezig is, de grondwatersanering, bedoeld in artikel 3.52 van de Omgevingsverordening Noord-Brabant is uitgevoerd; of
als de bodemsanering of grondwatersanering nog niet is afgerond, de bouwactiviteiten geen belemmering opleveren voor de sanering.
Ten minste vier weken voor aanvang van de bouwactiviteit, bedoeld in het eerste lid, worden de volgende gegevens en bescheiden verstrekt aan het college van burgemeester en wethouders:
de resultaten van het voorafgaande bodemonderzoek, bedoeld in artikel 32.1;
de resultaten van de risicobeoordeling grondwaterkwaliteit, bedoeld in paragraaf 3.4.2 van de Omgevingsverordening Noord-Brabant;
de naam en het adres van degene die de risicobeoordeling grondwaterkwaliteit heeft uitgevoerd;
de naam en het adres van degene die de bouwactiviteit verricht;
het adres waarop de bouwactiviteit wordt verricht.
Een kopie van de gegevens en bescheiden, bedoeld in het derde lid, wordt na ontvangst onverwijld aan Gedeputeerde Staten toegezonden.
De bouwactiviteit start niet eerder dan nadat het college van burgemeester en wethouders is geïnformeerd over de wijze waarop de sanerende of andere beschermende maatregelen, die voortvloeien uit de risicobeoordeling grondwaterkwaliteit, zijn uitgevoerd.
B
Artikel 3.1 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Binnen de locaties Stedelijk gebied en Beperkingen veehouderij is het verboden om voor een veehouderij:
de bestaande oppervlakte van bouwwerken, met uitzondering van de bestaande bedrijfswoning, te vergroten;
de bestaande oppervlakte dierenverblijf te vergroten;
binnen gebouwen dieren -al dan niet in hokken- meerlaags te huisvesten, ongeacht voorzieningen voor dierenwelzijn, met uitzondering van volière- en scharrelstallen voor legkippen waar twee bouwlagen zijn toegestaan.
Als bestaande oppervlakte bouwwerk of bestaande oppervlakte dierenverblijf geldt de oppervlakte die:
In afwijking van het eerste lid kan het college van burgemeester en wethouders voor een extensieve veehouderij gevestigd in de locatie Beperkingen veehouderij een omgevingsvergunning voor een omgevingsplanactiviteit verlenen als die veehouderij voldoet aan artikel 5.65, derde lid van de Omgevingsverordening Noord-Brabant.
Het verbod, bedoeld in het eerste lid, geldt niet als de veehouderij in de vigerende Omgevingsverordening Noord-Brabant buiten de locatie Stedelijk gebied en de locatie Beperkingen veehouderij ligt.
C
Artikel 3.3 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Binnen de locatie Landelijk gebied is het verboden zonder omgevingsvergunning voor een omgevingsplanactiviteit de bestaande oppervlakte dierenverblijf voor een veehouderij te vergroten.
Als bestaande oppervlakte dierenverblijf voor een veehouderij geldt de oppervlakte die:
De omgevingsvergunning, bedoeld in het eerste lid, wordt alleen verleend als aan de volgende voorwaarden is voldaan:
er worden maatregelen getroffen en in stand gehouden die invulling geven aan een zorgvuldige veehouderij;
de ontwikkeling is vanuit een goede omgevingskwaliteit met een veilige, gezonde leefomgeving, inpasbaar in de omgeving;
er is aangetoond dat de kans op cumulatieve geurhinder (achtergrondbelasting) op geurgevoelige objecten,gebouwen in de bebouwde komeen bebouwingscontour geur niet hoger is dan 12% en in het buitengebied niet hoger is dan 20%, tenzij er -als blijkt dat de achtergrondbelasting hoger is dan voornoemde percentages- maatregelen worden getroffen door de veehouderij die tot een daling leiden van de achtergrondbelasting, en die ten minste de eigen bijdrage aan de overschrijding van de achtergrondbelasting compenseert; en
dieren worden alleen op de grond gehouden, ongeacht voorzieningen voor dierenwelzijn, met uitzondering van volière- en scharrelstallen voor legkippen waar een tweede bouwlaag gebruikt mag worden.
Er is sprake van maatregelen die invulling geven aan een zorgvuldige veehouderij als is voldaan aan de Brabantse zorgvuldigheidsscore veehouderij.
D
Bijlage I wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
instrument dat door Gedeputeerde Staten als beleid is vastgesteld en dat maatregelen benoemt voor individuele bedrijven die de transitie naar zorgvuldige veehouderij bevorderen;
sanering gericht op het beheren, beperken of ongedaan maken van de inbreng van een mobiele verontreiniging vanuit het vaste deel van de bodem, in zowel de onverzadigde als verzadigde zone, naar het grondwater, overeenkomstig paragraaf 4.121 van het Besluit activiteiten leefomgeving in samenhang met de maatwerkregel, bedoeld in artikel 5.23 Milieubelastende activiteit bodemsanering met risico voor het grondwater van de Omgevingsverordening Noord-Brabant;
gebouw dat gebruikt mag worden voor het houden van landbouwhuisdieren krachtens een omgevingsvergunning voor de milieubelastende activiteit, bedoeld in artikel 3.201 of artikel 3.202 Besluit activiteiten leefomgeving, of de melding, bedoeld in artikel 4.808 van het Besluit activiteiten leefomgeving;
bruikbare oppervlakte van bebouwing en gronden, geschikt voor het beoogde gebruik, berekend op grond van NEN 2580;
omgeving die de fysieke en psychische gezondheid beschermt en bevordert;
gebruik van gronden of bouwwerken op een perceel van 3 hectare of groter, waarop grootschalige bebouwing staat en dat in hoofdzaak in gebruik is voor logistieke- of distributieactiviteiten, met een door de aard en schaal van de activiteiten hoge verkeersaantrekkende werking en impact op de omgevingskwaliteit;
veehouderij, met uitzondering van het houden van nertsen, melkrundvee en schapen;
activiteit waarbij mest met een relatief eenvoudige techniek wordt bewerkt, zoals aanrijking met stro, opslaan, rijpen, composteren, tot een capaciteit van 25.000 m3 mest per jaar;
activiteit waarbij mest wordt behandeld tot een capaciteit van 25.000 m3 mest per jaar, inclusief het vergisten van mest;
milieubelastende activiteit gericht op het verwerken of behandelen van dierlijke mest en de vergisting van plantaardige producten, als bedoeld in artikelen 3.90 en 3.225 van het Besluit activiteiten leefomgeving;
activiteit waarbij meer dan 25.000 m3 mest per jaar wordt behandeld, inclusief het vergisten van mest;
omzetten van mest, al dan niet in combinatie met co-producten, in biogas en digestaat;
situatie waarbij de in de bodem aanwezige verontreinigende stoffen zich hebben verspreid naar het grondwater en aanleiding geven tot het uitvoeren van een risicobeoordeling grondwaterkwaliteit;
mate van regionale binding en economische meerwaarde van een bedrijf in de regio, gelet op de herkomst van het bedrijf, werkgelegenheid, arbeidsmarkt, kennisinfrastructuur, plaats in regionale waardeketens, ruimtelijk economisch profiel van de regio, gebruik van regionale infrastructuur en afzetmarkt;
beoordeling van de mate van gevaar voor het grondwater van een bodemverontreiniging bij een mobiele verontreinigingssituatie om vast te stellen of, en zo ja, welke maatregelen noodzakelijk zijn;
milieubelastende activiteit, gericht op het houden van landbouwhuisdieren, als bedoeld in artikel 3.200 van het Besluit activiteiten leefomgeving, met uitzondering van het houden van paarden;
concentratie aan verontreinigende stof waarboven er sprake is van verontreiniging van het grondwater.
veehouderij die door het treffen van maatregelen, onder andere gericht op landschap, het verder sluiten van kringlopen op lokaal niveau, emissiebeperking en gezondheid voor mens en dier, ruimtelijk en maatschappelijk optimaal is ingepast in zijn omgeving.
E
De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Voor veehouderijen gevestigd binnen Stedelijk gebied of in Beperkingen veehouderij geldt het zogenaamde 'slot op de muur' en bestaan er geen ontwikkelingsmogelijkheden. Dit betekent dat er geen toename kan plaatsvinden van de oppervlakte van bestaande bouwwerken. De term bouwwerk omvat zowel gebouwen als bouwwerken, geen gebouwen zijnde. Een uitloop van een dierenverblijf is een bouwwerk en wordt met deze voorbeschermingsregels gereguleerd. Uitbreiding van de oppervlakte van bouwwerken is ook niet toegestaan voor het ontwikkelen van nevenfuncties of voor het uitbreiden van een agrarische neventak bij een gemengd agrarisch bedrijf.
Achterliggende reden voor dit beleid is dat het beleid binnen voornoemde gebieden is gericht op sanering van de veehouderij-activiteit, vanuit redenen van gezondheid en het garanderen van een goed woon - en leefklimaat of vanwege natuurdoelstellingen. Het (blijven) bieden van ontwikkelingsruimte staat haaks op dat doel. Naast een toename van de oppervlakte voor bouwwerken is ook de toename van de oppervlakte dierenverblijf door omzetting van een bestaand gebouw niet mogelijk. Als een ondernemer een nevenfunctie naast de veehouderij wil opstarten, is dat alleen mogelijk binnen het aanwezige bouwvolume, bijvoorbeeld door bebouwing die eerst ten dienste stond van de veehouderij in te zetten voor de gewenste nevenfunctie. Op die manier is een geleidelijke overgang van veehouderij naar een andere functie mogelijk.
In het derde lid is een bevoegdheid opgenomen voor het college van B&W om een omgevingsvergunning te verlenen voor extensieve veehouderijen in Beperkingen veehouderij die voldoen aan een norm van 2,75 GVE/ha. In het algemeen zijn dit melkrundveehouderijen die vanwege het toepassen van beweiding passen in zones rondom natuurgebieden. Het betreft een bevoegdheid en geen verplichting. Als de veehouderij is gevestigd in een zone rondom een woonkern, verwacht de provincie dat gemeenten een belangrijk gewicht toekennen aan de borging van een goed woon- en leefklimaat en de hierboven geschetste saneringsdoelstelling.
In het vierde lid is bepaald dat het verbod als bedoeld in het eerste lid niet geldt voor een veehouderij die in de vigerende Omgevingsverordening niet is gelegen binnen de locaties Stedelijk gebied en Beperkingen veehouderij. Een dergelijke situatie kan zich bijvoorbeeld voordoen als met een kaartaanpassing van de Omgevingsverordening de begrenzing van de locaties Stedelijk gebied of Beperkingen veehouderij wordt aangepast.
A
Artikel 2.2 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Het verrichten van een bouwactiviteit als bedoeld in artikel 2.1 op een mobiele verontreinigingssituatie is verboden tenzij de bron van de mobiele verontreinigingssituatie niet is gelegen op het perceel waarop wordt gebouwd.
Het verbod uit het eerste lid is niet van toepassing wanneer uit een risicobeoordeling grondwaterkwaliteit als bedoeld in paragraaf 3.4.2 van de Omgevingsverordening Noord-Brabant blijkt dat:
gevaar voor het grondwater is uit te sluiten;
als gevaar voor het grondwater niet is uit te sluiten, voor de bodemsanering een evaluatieverslag als bedoeld in artikel 4.1246 van het Besluit activiteiten leefomgeving is ingediend;
als gevaar voor het grondwater aanwezig is, de grondwatersanering, bedoeld in artikel 3.52 van de Omgevingsverordening Noord-Brabant is uitgevoerd; of
als de bodemsanering of grondwatersanering nog niet is afgerond, de bouwactiviteiten geen belemmering opleveren voor de sanering.
Ten minste vier weken voor aanvang van de bouwactiviteit, bedoeld in het eerste lid, worden de volgende gegevens en bescheiden verstrekt aan het college van burgemeester en wethouders:
de resultaten van het voorafgaande bodemonderzoek, bedoeld in artikel 32.1;
de resultaten van de risicobeoordeling grondwaterkwaliteit, bedoeld in paragraaf 3.4.2 van de Omgevingsverordening Noord-Brabant;
de naam en het adres van degene die de risicobeoordeling grondwaterkwaliteit heeft uitgevoerd;
de naam en het adres van degene die de bouwactiviteit verricht;
het adres waarop de bouwactiviteit wordt verricht.
Een kopie van de gegevens en bescheiden, bedoeld in het derde lid, wordt na ontvangst onverwijld aan Gedeputeerde Staten toegezonden.
De bouwactiviteit start niet eerder dan nadat het college van burgemeester en wethouders is geïnformeerd over de wijze waarop de sanerende of andere beschermende maatregelen, die voortvloeien uit de risicobeoordeling grondwaterkwaliteit, zijn uitgevoerd.
B
Artikel 3.1 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Binnen de locaties Stedelijk gebied en Beperkingen veehouderij is het verboden om voor een veehouderij:
de bestaande oppervlakte van bouwwerken, met uitzondering van de bestaande bedrijfswoning, te vergroten;
de bestaande oppervlakte dierenverblijf te vergroten;
binnen gebouwen dieren -al dan niet in hokken- meerlaags te huisvesten, ongeacht voorzieningen voor dierenwelzijn, met uitzondering van volière- en scharrelstallen voor legkippen waar twee bouwlagen zijn toegestaan.
Als bestaande oppervlakte bouwwerk of bestaande oppervlakte dierenverblijf geldt de oppervlakte die:
In afwijking van het eerste lid kan het college van burgemeester en wethouders voor een extensieve veehouderij gevestigd in de locatie Beperkingen veehouderij een omgevingsvergunning voor een omgevingsplanactiviteit verlenen als die veehouderij voldoet aan artikel 5.65, derde lid van de Omgevingsverordening Noord-Brabant.
Het verbod, bedoeld in het eerste lid, geldt niet als de veehouderij in de vigerende Omgevingsverordening Noord-Brabant buiten de locatie Stedelijk gebied en de locatie Beperkingen veehouderij ligt.
C
Artikel 3.3 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Binnen de locatie Landelijk gebied is het verboden zonder omgevingsvergunning voor een omgevingsplanactiviteit de bestaande oppervlakte dierenverblijf voor een veehouderij te vergroten.
Als bestaande oppervlakte dierenverblijf voor een veehouderij geldt de oppervlakte die:
De omgevingsvergunning, bedoeld in het eerste lid, wordt alleen verleend als aan de volgende voorwaarden is voldaan:
er worden maatregelen getroffen en in stand gehouden die invulling geven aan een zorgvuldige veehouderij;
de ontwikkeling is vanuit een goede omgevingskwaliteit met een veilige, gezonde leefomgeving, inpasbaar in de omgeving;
er is aangetoond dat de kans op cumulatieve geurhinder (achtergrondbelasting) op geurgevoelige objecten,gebouwen in de bebouwde komeen bebouwingscontour geur niet hoger is dan 12% en in het buitengebied niet hoger is dan 20%, tenzij er -als blijkt dat de achtergrondbelasting hoger is dan voornoemde percentages- maatregelen worden getroffen door de veehouderij die tot een daling leiden van de achtergrondbelasting, en die ten minste de eigen bijdrage aan de overschrijding van de achtergrondbelasting compenseert; en
dieren worden alleen op de grond gehouden, ongeacht voorzieningen voor dierenwelzijn, met uitzondering van volière- en scharrelstallen voor legkippen waar een tweede bouwlaag gebruikt mag worden.
Er is sprake van maatregelen die invulling geven aan een zorgvuldige veehouderij als is voldaan aan de Brabantse zorgvuldigheidsscore veehouderij.
D
Bijlage I wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
instrument dat door Gedeputeerde Staten als beleid is vastgesteld en dat maatregelen benoemt voor individuele bedrijven die de transitie naar zorgvuldige veehouderij bevorderen;
sanering gericht op het beheren, beperken of ongedaan maken van de inbreng van een mobiele verontreiniging vanuit het vaste deel van de bodem, in zowel de onverzadigde als verzadigde zone, naar het grondwater, overeenkomstig paragraaf 4.121 van het Besluit activiteiten leefomgeving in samenhang met de maatwerkregel, bedoeld in artikel 5.23 Milieubelastende activiteit bodemsanering met risico voor het grondwater van de Omgevingsverordening Noord-Brabant;
gebouw dat gebruikt mag worden voor het houden van landbouwhuisdieren krachtens een omgevingsvergunning voor de milieubelastende activiteit, bedoeld in artikel 3.201 of artikel 3.202 Besluit activiteiten leefomgeving, of de melding, bedoeld in artikel 4.808 van het Besluit activiteiten leefomgeving;
bruikbare oppervlakte van bebouwing en gronden, geschikt voor het beoogde gebruik, berekend op grond van NEN 2580;
omgeving die de fysieke en psychische gezondheid beschermt en bevordert;
gebruik van gronden of bouwwerken op een perceel van 3 hectare of groter, waarop grootschalige bebouwing staat en dat in hoofdzaak in gebruik is voor logistieke- of distributieactiviteiten, met een door de aard en schaal van de activiteiten hoge verkeersaantrekkende werking en impact op de omgevingskwaliteit;
veehouderij, met uitzondering van het houden van nertsen, melkrundvee en schapen;
activiteit waarbij mest met een relatief eenvoudige techniek wordt bewerkt, zoals aanrijking met stro, opslaan, rijpen, composteren, tot een capaciteit van 25.000 m3 mest per jaar;
activiteit waarbij mest wordt behandeld tot een capaciteit van 25.000 m3 mest per jaar, inclusief het vergisten van mest;
milieubelastende activiteit gericht op het verwerken of behandelen van dierlijke mest en de vergisting van plantaardige producten, als bedoeld in artikelen 3.90 en 3.225 van het Besluit activiteiten leefomgeving;
activiteit waarbij meer dan 25.000 m3 mest per jaar wordt behandeld, inclusief het vergisten van mest;
omzetten van mest, al dan niet in combinatie met co-producten, in biogas en digestaat;
situatie waarbij de in de bodem aanwezige verontreinigende stoffen zich hebben verspreid naar het grondwater en aanleiding geven tot het uitvoeren van een risicobeoordeling grondwaterkwaliteit;
mate van regionale binding en economische meerwaarde van een bedrijf in de regio, gelet op de herkomst van het bedrijf, werkgelegenheid, arbeidsmarkt, kennisinfrastructuur, plaats in regionale waardeketens, ruimtelijk economisch profiel van de regio, gebruik van regionale infrastructuur en afzetmarkt;
beoordeling van de mate van gevaar voor het grondwater van een bodemverontreiniging bij een mobiele verontreinigingssituatie om vast te stellen of, en zo ja, welke maatregelen noodzakelijk zijn;
milieubelastende activiteit, gericht op het houden van landbouwhuisdieren, als bedoeld in artikel 3.200 van het Besluit activiteiten leefomgeving, met uitzondering van het houden van paarden;
concentratie aan verontreinigende stof waarboven er sprake is van verontreiniging van het grondwater.
veehouderij die door het treffen van maatregelen, onder andere gericht op landschap, het verder sluiten van kringlopen op lokaal niveau, emissiebeperking en gezondheid voor mens en dier, ruimtelijk en maatschappelijk optimaal is ingepast in zijn omgeving.
E
De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Voor veehouderijen gevestigd binnen Stedelijk gebied of in Beperkingen veehouderij geldt het zogenaamde 'slot op de muur' en bestaan er geen ontwikkelingsmogelijkheden. Dit betekent dat er geen toename kan plaatsvinden van de oppervlakte van bestaande bouwwerken. De term bouwwerk omvat zowel gebouwen als bouwwerken, geen gebouwen zijnde. Een uitloop van een dierenverblijf is een bouwwerk en wordt met deze voorbeschermingsregels gereguleerd. Uitbreiding van de oppervlakte van bouwwerken is ook niet toegestaan voor het ontwikkelen van nevenfuncties of voor het uitbreiden van een agrarische neventak bij een gemengd agrarisch bedrijf.
Achterliggende reden voor dit beleid is dat het beleid binnen voornoemde gebieden is gericht op sanering van de veehouderij-activiteit, vanuit redenen van gezondheid en het garanderen van een goed woon - en leefklimaat of vanwege natuurdoelstellingen. Het (blijven) bieden van ontwikkelingsruimte staat haaks op dat doel. Naast een toename van de oppervlakte voor bouwwerken is ook de toename van de oppervlakte dierenverblijf door omzetting van een bestaand gebouw niet mogelijk. Als een ondernemer een nevenfunctie naast de veehouderij wil opstarten, is dat alleen mogelijk binnen het aanwezige bouwvolume, bijvoorbeeld door bebouwing die eerst ten dienste stond van de veehouderij in te zetten voor de gewenste nevenfunctie. Op die manier is een geleidelijke overgang van veehouderij naar een andere functie mogelijk.
In het derde lid is een bevoegdheid opgenomen voor het college van B&W om een omgevingsvergunning te verlenen voor extensieve veehouderijen in Beperkingen veehouderij die voldoen aan een norm van 2,75 GVE/ha. In het algemeen zijn dit melkrundveehouderijen die vanwege het toepassen van beweiding passen in zones rondom natuurgebieden. Het betreft een bevoegdheid en geen verplichting. Als de veehouderij is gevestigd in een zone rondom een woonkern, verwacht de provincie dat gemeenten een belangrijk gewicht toekennen aan de borging van een goed woon- en leefklimaat en de hierboven geschetste saneringsdoelstelling.
In het vierde lid is bepaald dat het verbod als bedoeld in het eerste lid niet geldt voor een veehouderij die in de vigerende Omgevingsverordening niet is gelegen binnen de locaties Stedelijk gebied en Beperkingen veehouderij. Een dergelijke situatie kan zich bijvoorbeeld voordoen als met een kaartaanpassing van de Omgevingsverordening de begrenzing van de locaties Stedelijk gebied of Beperkingen veehouderij wordt aangepast.
A
Artikel 2.2 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Het verrichten van een bouwactiviteit als bedoeld in artikel 2.1 op een mobiele verontreinigingssituatie is verboden tenzij de bron van de mobiele verontreinigingssituatie niet is gelegen op het perceel waarop wordt gebouwd.
Het verbod uit het eerste lid is niet van toepassing wanneer uit een risicobeoordeling grondwaterkwaliteit als bedoeld in paragraaf 3.4.2 van de Omgevingsverordening Noord-Brabant blijkt dat:
gevaar voor het grondwater is uit te sluiten;
als gevaar voor het grondwater niet is uit te sluiten, voor de bodemsanering een evaluatieverslag als bedoeld in artikel 4.1246 van het Besluit activiteiten leefomgeving is ingediend;
als gevaar voor het grondwater aanwezig is, de grondwatersanering, bedoeld in artikel 3.52 van de Omgevingsverordening Noord-Brabant is uitgevoerd; of
als de bodemsanering of grondwatersanering nog niet is afgerond, de bouwactiviteiten geen belemmering opleveren voor de sanering.
Ten minste vier weken voor aanvang van de bouwactiviteit, bedoeld in het eerste lid, worden de volgende gegevens en bescheiden verstrekt aan het college van burgemeester en wethouders:
de resultaten van het voorafgaande bodemonderzoek, bedoeld in artikel 32.1;
de resultaten van de risicobeoordeling grondwaterkwaliteit, bedoeld in paragraaf 3.4.2 van de Omgevingsverordening Noord-Brabant;
de naam en het adres van degene die de risicobeoordeling grondwaterkwaliteit heeft uitgevoerd;
de naam en het adres van degene die de bouwactiviteit verricht;
het adres waarop de bouwactiviteit wordt verricht.
Een kopie van de gegevens en bescheiden, bedoeld in het derde lid, wordt na ontvangst onverwijld aan Gedeputeerde Staten toegezonden.
De bouwactiviteit start niet eerder dan nadat het college van burgemeester en wethouders is geïnformeerd over de wijze waarop de sanerende of andere beschermende maatregelen, die voortvloeien uit de risicobeoordeling grondwaterkwaliteit, zijn uitgevoerd.
B
Artikel 3.1 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Binnen de locaties Stedelijk gebied en Beperkingen veehouderij is het verboden om voor een veehouderij:
de bestaande oppervlakte van bouwwerken, met uitzondering van de bestaande bedrijfswoning, te vergroten;
de bestaande oppervlakte dierenverblijf te vergroten;
binnen gebouwen dieren -al dan niet in hokken- meerlaags te huisvesten, ongeacht voorzieningen voor dierenwelzijn, met uitzondering van volière- en scharrelstallen voor legkippen waar twee bouwlagen zijn toegestaan.
Als bestaande oppervlakte bouwwerk of bestaande oppervlakte dierenverblijf geldt de oppervlakte die:
In afwijking van het eerste lid kan het college van burgemeester en wethouders voor een extensieve veehouderij gevestigd in de locatie Beperkingen veehouderij een omgevingsvergunning voor een omgevingsplanactiviteit verlenen als die veehouderij voldoet aan artikel 5.65, derde lid van de Omgevingsverordening Noord-Brabant.
Het verbod, bedoeld in het eerste lid, geldt niet als de veehouderij in de vigerende Omgevingsverordening Noord-Brabant buiten de locatie Stedelijk gebied en de locatie Beperkingen veehouderij ligt.
C
Artikel 3.3 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Binnen de locatie Landelijk gebied is het verboden zonder omgevingsvergunning voor een omgevingsplanactiviteit de bestaande oppervlakte dierenverblijf voor een veehouderij te vergroten.
Als bestaande oppervlakte dierenverblijf voor een veehouderij geldt de oppervlakte die:
De omgevingsvergunning, bedoeld in het eerste lid, wordt alleen verleend als aan de volgende voorwaarden is voldaan:
er worden maatregelen getroffen en in stand gehouden die invulling geven aan een zorgvuldige veehouderij;
de ontwikkeling is vanuit een goede omgevingskwaliteit met een veilige, gezonde leefomgeving, inpasbaar in de omgeving;
er is aangetoond dat de kans op cumulatieve geurhinder (achtergrondbelasting) op geurgevoelige objecten,gebouwen in de bebouwde kom een bebouwingscontour geur niet hoger is dan 12% en in het buitengebied niet hoger is dan 20%, tenzij er -als blijkt dat de achtergrondbelasting hoger is dan voornoemde percentages- maatregelen worden getroffen door de veehouderij die tot een daling leiden van de achtergrondbelasting, en die ten minste de eigen bijdrage aan de overschrijding van de achtergrondbelasting compenseert; en
dieren worden alleen op de grond gehouden, ongeacht voorzieningen voor dierenwelzijn, met uitzondering van volière- en scharrelstallen voor legkippen waar een tweede bouwlaag gebruikt mag worden.
Er is sprake van maatregelen die invulling geven aan een zorgvuldige veehouderij als is voldaan aan de Brabantse zorgvuldigheidsscore veehouderij.
D
Bijlage I wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
instrument dat door Gedeputeerde Staten als beleid is vastgesteld en dat maatregelen benoemt voor individuele bedrijven die de transitie naar zorgvuldige veehouderij bevorderen;
sanering gericht op het beheren, beperken of ongedaan maken van de inbreng van een mobiele verontreiniging vanuit het vaste deel van de bodem, in zowel de onverzadigde als verzadigde zone, naar het grondwater, overeenkomstig paragraaf 4.121 van het Besluit activiteiten leefomgeving in samenhang met de maatwerkregel, bedoeld in artikel 5.23 Milieubelastende activiteit bodemsanering met risico voor het grondwater van de Omgevingsverordening Noord-Brabant;
gebouw dat gebruikt mag worden voor het houden van landbouwhuisdieren krachtens een omgevingsvergunning voor de milieubelastende activiteit, bedoeld in artikel 3.201 of artikel 3.202 Besluit activiteiten leefomgeving, of de melding, bedoeld in artikel 4.808 van het Besluit activiteiten leefomgeving;
bruikbare oppervlakte van bebouwing en gronden, geschikt voor het beoogde gebruik, berekend op grond van NEN 2580;
omgeving die de fysieke en psychische gezondheid beschermt en bevordert;
gebruik van gronden of bouwwerken op een perceel van 3 hectare of groter, waarop grootschalige bebouwing staat en dat in hoofdzaak in gebruik is voor logistieke- of distributieactiviteiten, met een door de aard en schaal van de activiteiten hoge verkeersaantrekkende werking en impact op de omgevingskwaliteit;
veehouderij, met uitzondering van het houden van nertsen, melkrundvee en schapen;
activiteit waarbij mest met een relatief eenvoudige techniek wordt bewerkt, zoals aanrijking met stro, opslaan, rijpen, composteren, tot een capaciteit van 25.000 m3 mest per jaar;
activiteit waarbij mest wordt behandeld tot een capaciteit van 25.000 m3 mest per jaar, inclusief het vergisten van mest;
milieubelastende activiteit gericht op het verwerken of behandelen van dierlijke mest en de vergisting van plantaardige producten, als bedoeld in artikelen 3.90 en 3.225 van het Besluit activiteiten leefomgeving;
activiteit waarbij meer dan 25.000 m3 mest per jaar wordt behandeld, inclusief het vergisten van mest;
omzetten van mest, al dan niet in combinatie met co-producten, in biogas en digestaat;
situatie waarbij de in de bodem aanwezige verontreinigende stoffen zich hebben verspreid naar het grondwater en aanleiding geven tot het uitvoeren van een risicobeoordeling grondwaterkwaliteit;
mate van regionale binding en economische meerwaarde van een bedrijf in de regio, gelet op de herkomst van het bedrijf, werkgelegenheid, arbeidsmarkt, kennisinfrastructuur, plaats in regionale waardeketens, ruimtelijk economisch profiel van de regio, gebruik van regionale infrastructuur en afzetmarkt;
beoordeling van de mate van gevaar voor het grondwater van een bodemverontreiniging bij een mobiele verontreinigingssituatie om vast te stellen of, en zo ja, welke maatregelen noodzakelijk zijn;
milieubelastende activiteit, gericht op het houden van landbouwhuisdieren, als bedoeld in artikel 3.200 van het Besluit activiteiten leefomgeving, met uitzondering van het houden van paarden;
concentratie aan verontreinigende stof waarboven er sprake is van verontreiniging van het grondwater.
veehouderij die door het treffen van maatregelen, onder andere gericht op landschap, het verder sluiten van kringlopen op lokaal niveau, emissiebeperking en gezondheid voor mens en dier, ruimtelijk en maatschappelijk optimaal is ingepast in zijn omgeving.
E
De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Voor veehouderijen gevestigd binnen Stedelijk gebied of in Beperkingen veehouderij geldt het zogenaamde 'slot op de muur' en bestaan er geen ontwikkelingsmogelijkheden. Dit betekent dat er geen toename kan plaatsvinden van de oppervlakte van bestaande bouwwerken. De term bouwwerk omvat zowel gebouwen als bouwwerken, geen gebouwen zijnde. Een uitloop van een dierenverblijf is een bouwwerk en wordt met deze voorbeschermingsregels gereguleerd. Uitbreiding van de oppervlakte van bouwwerken is ook niet toegestaan voor het ontwikkelen van nevenfuncties of voor het uitbreiden van een agrarische neventak bij een gemengd agrarisch bedrijf.
Achterliggende reden voor dit beleid is dat het beleid binnen voornoemde gebieden is gericht op sanering van de veehouderij-activiteit, vanuit redenen van gezondheid en het garanderen van een goed woon - en leefklimaat of vanwege natuurdoelstellingen. Het (blijven) bieden van ontwikkelingsruimte staat haaks op dat doel. Naast een toename van de oppervlakte voor bouwwerken is ook de toename van de oppervlakte dierenverblijf door omzetting van een bestaand gebouw niet mogelijk. Als een ondernemer een nevenfunctie naast de veehouderij wil opstarten, is dat alleen mogelijk binnen het aanwezige bouwvolume, bijvoorbeeld door bebouwing die eerst ten dienste stond van de veehouderij in te zetten voor de gewenste nevenfunctie. Op die manier is een geleidelijke overgang van veehouderij naar een andere functie mogelijk.
In het derde lid is een bevoegdheid opgenomen voor het college van B&W om een omgevingsvergunning te verlenen voor extensieve veehouderijen in Beperkingen veehouderij die voldoen aan een norm van 2,75 GVE/ha. In het algemeen zijn dit melkrundveehouderijen die vanwege het toepassen van beweiding passen in zones rondom natuurgebieden. Het betreft een bevoegdheid en geen verplichting. Als de veehouderij is gevestigd in een zone rondom een woonkern, verwacht de provincie dat gemeenten een belangrijk gewicht toekennen aan de borging van een goed woon- en leefklimaat en de hierboven geschetste saneringsdoelstelling.
In het vierde lid is bepaald dat het verbod als bedoeld in het eerste lid niet geldt voor een veehouderij die in de vigerende Omgevingsverordening niet is gelegen binnen de locaties Stedelijk gebied en Beperkingen veehouderij. Een dergelijke situatie kan zich bijvoorbeeld voordoen als met een kaartaanpassing van de Omgevingsverordening de begrenzing van de locaties Stedelijk gebied of Beperkingen veehouderij wordt aangepast.
A
Artikel 2.2 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Het verrichten van een bouwactiviteit als bedoeld in artikel 2.1 op een mobiele verontreinigingssituatie is verboden tenzij de bron van de mobiele verontreinigingssituatie niet is gelegen op het perceel waarop wordt gebouwd.
Het verbod uit het eerste lid is niet van toepassing wanneer uit een risicobeoordeling grondwaterkwaliteit als bedoeld in paragraaf 3.4.2 van de Omgevingsverordening Noord-Brabant blijkt dat:
gevaar voor het grondwater is uit te sluiten;
als gevaar voor het grondwater niet is uit te sluiten, voor de bodemsanering een evaluatieverslag als bedoeld in artikel 4.1246 van het Besluit activiteiten leefomgeving is ingediend;
als gevaar voor het grondwater aanwezig is, de grondwatersanering, bedoeld in artikel 3.52 van de Omgevingsverordening Noord-Brabant is uitgevoerd; of
als de bodemsanering of grondwatersanering nog niet is afgerond, de bouwactiviteiten geen belemmering opleveren voor de sanering.
Ten minste vier weken voor aanvang van de bouwactiviteit, bedoeld in het eerste lid, worden de volgende gegevens en bescheiden verstrekt aan het college van burgemeester en wethouders:
de resultaten van het voorafgaande bodemonderzoek, bedoeld in artikel 32.1;
de resultaten van de risicobeoordeling grondwaterkwaliteit, bedoeld in paragraaf 3.4.2 van de Omgevingsverordening Noord-Brabant;
de naam en het adres van degene die de risicobeoordeling grondwaterkwaliteit heeft uitgevoerd;
de naam en het adres van degene die de bouwactiviteit verricht;
het adres waarop de bouwactiviteit wordt verricht.
Een kopie van de gegevens en bescheiden, bedoeld in het derde lid, wordt na ontvangst onverwijld aan Gedeputeerde Staten toegezonden.
De bouwactiviteit start niet eerder dan nadat het college van burgemeester en wethouders is geïnformeerd over de wijze waarop de sanerende of andere beschermende maatregelen, die voortvloeien uit de risicobeoordeling grondwaterkwaliteit, zijn uitgevoerd.
B
Artikel 3.1 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Binnen de locaties Stedelijk gebied en Beperkingen veehouderij is het verboden om voor een veehouderij:
de bestaande oppervlakte van bouwwerken, met uitzondering van de bestaande bedrijfswoning, te vergroten;
de bestaande oppervlakte dierenverblijf te vergroten;
binnen gebouwen dieren -al dan niet in hokken- meerlaags te huisvesten, ongeacht voorzieningen voor dierenwelzijn, met uitzondering van volière- en scharrelstallen voor legkippen waar twee bouwlagen zijn toegestaan.
Als bestaande oppervlakte bouwwerk of bestaande oppervlakte dierenverblijf geldt de oppervlakte die:
In afwijking van het eerste lid kan het college van burgemeester en wethouders voor een extensieve veehouderij gevestigd in de locatie Beperkingen veehouderij een omgevingsvergunning voor een omgevingsplanactiviteit verlenen als die veehouderij voldoet aan artikel 5.65, derde lid van de Omgevingsverordening Noord-Brabant.
Het verbod, bedoeld in het eerste lid, geldt niet als de veehouderij in de vigerende Omgevingsverordening Noord-Brabant buiten de locatie Stedelijk gebied en de locatie Beperkingen veehouderij ligt.
C
Artikel 3.3 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Binnen de locatie Landelijk gebied is het verboden zonder omgevingsvergunning voor een omgevingsplanactiviteit de bestaande oppervlakte dierenverblijf voor een veehouderij te vergroten.
Als bestaande oppervlakte dierenverblijf voor een veehouderij geldt de oppervlakte die:
De omgevingsvergunning, bedoeld in het eerste lid, wordt alleen verleend als aan de volgende voorwaarden is voldaan:
er worden maatregelen getroffen en in stand gehouden die invulling geven aan een zorgvuldige veehouderij;
de ontwikkeling is vanuit een goede omgevingskwaliteit met een veilige, gezonde leefomgeving, inpasbaar in de omgeving;
er is aangetoond dat de kans op cumulatieve geurhinder (achtergrondbelasting) op geurgevoelige objecten,gebouwen in de bebouwde komeen bebouwingscontour geur niet hoger is dan 12% en in het buitengebied niet hoger is dan 20%, tenzij er -als blijkt dat de achtergrondbelasting hoger is dan voornoemde percentages- maatregelen worden getroffen door de veehouderij die tot een daling leiden van de achtergrondbelasting, en die ten minste de eigen bijdrage aan de overschrijding van de achtergrondbelasting compenseert; en
dieren worden alleen op de grond gehouden, ongeacht voorzieningen voor dierenwelzijn, met uitzondering van volière- en scharrelstallen voor legkippen waar een tweede bouwlaag gebruikt mag worden.
Er is sprake van maatregelen die invulling geven aan een zorgvuldige veehouderij als is voldaan aan de Brabantse zorgvuldigheidsscore veehouderij.
D
Bijlage I wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
instrument dat door Gedeputeerde Staten als beleid is vastgesteld en dat maatregelen benoemt voor individuele bedrijven die de transitie naar zorgvuldige veehouderij bevorderen;
sanering gericht op het beheren, beperken of ongedaan maken van de inbreng van een mobiele verontreiniging vanuit het vaste deel van de bodem, in zowel de onverzadigde als verzadigde zone, naar het grondwater, overeenkomstig paragraaf 4.121 van het Besluit activiteiten leefomgeving in samenhang met de maatwerkregel, bedoeld in artikel 5.23 Milieubelastende activiteit bodemsanering met risico voor het grondwater van de Omgevingsverordening Noord-Brabant;
gebouw dat gebruikt mag worden voor het houden van landbouwhuisdieren krachtens een omgevingsvergunning voor de milieubelastende activiteit, bedoeld in artikel 3.201 of artikel 3.202 Besluit activiteiten leefomgeving, of de melding, bedoeld in artikel 4.808 van het Besluit activiteiten leefomgeving;
bruikbare oppervlakte van bebouwing en gronden, geschikt voor het beoogde gebruik, berekend op grond van NEN 2580;
omgeving die de fysieke en psychische gezondheid beschermt en bevordert;
gebruik van gronden of bouwwerken op een perceel van 3 hectare of groter, waarop grootschalige bebouwing staat en dat in hoofdzaak in gebruik is voor logistieke- of distributieactiviteiten, met een door de aard en schaal van de activiteiten hoge verkeersaantrekkende werking en impact op de omgevingskwaliteit;
veehouderij, met uitzondering van het houden van nertsen, melkrundvee en schapen;
activiteit waarbij mest met een relatief eenvoudige techniek wordt bewerkt, zoals aanrijking met stro, opslaan, rijpen, composteren, tot een capaciteit van 25.000 m3 mest per jaar;
activiteit waarbij mest wordt behandeld tot een capaciteit van 25.000 m3 mest per jaar, inclusief het vergisten van mest;
milieubelastende activiteit gericht op het verwerken of behandelen van dierlijke mest en de vergisting van plantaardige producten, als bedoeld in artikelen 3.90 en 3.225 van het Besluit activiteiten leefomgeving;
activiteit waarbij meer dan 25.000 m3 mest per jaar wordt behandeld, inclusief het vergisten van mest;
omzetten van mest, al dan niet in combinatie met co-producten, in biogas en digestaat;
situatie waarbij de in de bodem aanwezige verontreinigende stoffen zich hebben verspreid naar het grondwater en aanleiding geven tot het uitvoeren van een risicobeoordeling grondwaterkwaliteit;
mate van regionale binding en economische meerwaarde van een bedrijf in de regio, gelet op de herkomst van het bedrijf, werkgelegenheid, arbeidsmarkt, kennisinfrastructuur, plaats in regionale waardeketens, ruimtelijk economisch profiel van de regio, gebruik van regionale infrastructuur en afzetmarkt;
beoordeling van de mate van gevaar voor het grondwater van een bodemverontreiniging bij een mobiele verontreinigingssituatie om vast te stellen of, en zo ja, welke maatregelen noodzakelijk zijn;
milieubelastende activiteit, gericht op het houden van landbouwhuisdieren, als bedoeld in artikel 3.200 van het Besluit activiteiten leefomgeving, met uitzondering van het houden van paarden;
concentratie aan verontreinigende stof waarboven er sprake is van verontreiniging van het grondwater.
veehouderij die door het treffen van maatregelen, onder andere gericht op landschap, het verder sluiten van kringlopen op lokaal niveau, emissiebeperking en gezondheid voor mens en dier, ruimtelijk en maatschappelijk optimaal is ingepast in zijn omgeving.
E
De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Voor veehouderijen gevestigd binnen Stedelijk gebied of in Beperkingen veehouderij geldt het zogenaamde 'slot op de muur' en bestaan er geen ontwikkelingsmogelijkheden. Dit betekent dat er geen toename kan plaatsvinden van de oppervlakte van bestaande bouwwerken. De term bouwwerk omvat zowel gebouwen als bouwwerken, geen gebouwen zijnde. Een uitloop van een dierenverblijf is een bouwwerk en wordt met deze voorbeschermingsregels gereguleerd. Uitbreiding van de oppervlakte van bouwwerken is ook niet toegestaan voor het ontwikkelen van nevenfuncties of voor het uitbreiden van een agrarische neventak bij een gemengd agrarisch bedrijf.
Achterliggende reden voor dit beleid is dat het beleid binnen voornoemde gebieden is gericht op sanering van de veehouderij-activiteit, vanuit redenen van gezondheid en het garanderen van een goed woon - en leefklimaat of vanwege natuurdoelstellingen. Het (blijven) bieden van ontwikkelingsruimte staat haaks op dat doel. Naast een toename van de oppervlakte voor bouwwerken is ook de toename van de oppervlakte dierenverblijf door omzetting van een bestaand gebouw niet mogelijk. Als een ondernemer een nevenfunctie naast de veehouderij wil opstarten, is dat alleen mogelijk binnen het aanwezige bouwvolume, bijvoorbeeld door bebouwing die eerst ten dienste stond van de veehouderij in te zetten voor de gewenste nevenfunctie. Op die manier is een geleidelijke overgang van veehouderij naar een andere functie mogelijk.
In het derde lid is een bevoegdheid opgenomen voor het college van B&W om een omgevingsvergunning te verlenen voor extensieve veehouderijen in Beperkingen veehouderij die voldoen aan een norm van 2,75 GVE/ha. In het algemeen zijn dit melkrundveehouderijen die vanwege het toepassen van beweiding passen in zones rondom natuurgebieden. Het betreft een bevoegdheid en geen verplichting. Als de veehouderij is gevestigd in een zone rondom een woonkern, verwacht de provincie dat gemeenten een belangrijk gewicht toekennen aan de borging van een goed woon- en leefklimaat en de hierboven geschetste saneringsdoelstelling.
In het vierde lid is bepaald dat het verbod als bedoeld in het eerste lid niet geldt voor een veehouderij die in de vigerende Omgevingsverordening niet is gelegen binnen de locaties Stedelijk gebied en Beperkingen veehouderij. Een dergelijke situatie kan zich bijvoorbeeld voordoen als met een kaartaanpassing van de Omgevingsverordening de begrenzing van de locaties Stedelijk gebied of Beperkingen veehouderij wordt aangepast.
A
Artikel 2.2 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Het verrichten van een bouwactiviteit als bedoeld in artikel 2.1 op een mobiele verontreinigingssituatie is verboden tenzij de bron van de mobiele verontreinigingssituatie niet is gelegen op het perceel waarop wordt gebouwd.
Het verbod uit het eerste lid is niet van toepassing wanneer uit een risicobeoordeling grondwaterkwaliteit als bedoeld in paragraaf 3.4.2 van de Omgevingsverordening Noord-Brabant blijkt dat:
gevaar voor het grondwater is uit te sluiten;
als gevaar voor het grondwater niet is uit te sluiten, voor de bodemsanering een evaluatieverslag als bedoeld in artikel 4.1246 van het Besluit activiteiten leefomgeving is ingediend;
als gevaar voor het grondwater aanwezig is, de grondwatersanering, bedoeld in artikel 3.52 van de Omgevingsverordening Noord-Brabant is uitgevoerd; of
als de bodemsanering of grondwatersanering nog niet is afgerond, de bouwactiviteiten geen belemmering opleveren voor de sanering.
Ten minste vier weken voor aanvang van de bouwactiviteit, bedoeld in het eerste lid, worden de volgende gegevens en bescheiden verstrekt aan het college van burgemeester en wethouders:
de resultaten van het voorafgaande bodemonderzoek, bedoeld in artikel 32.1;
de resultaten van de risicobeoordeling grondwaterkwaliteit, bedoeld in paragraaf 3.4.2 van de Omgevingsverordening Noord-Brabant;
de naam en het adres van degene die de risicobeoordeling grondwaterkwaliteit heeft uitgevoerd;
de naam en het adres van degene die de bouwactiviteit verricht;
het adres waarop de bouwactiviteit wordt verricht.
Een kopie van de gegevens en bescheiden, bedoeld in het derde lid, wordt na ontvangst onverwijld aan Gedeputeerde Staten toegezonden.
De bouwactiviteit start niet eerder dan nadat het college van burgemeester en wethouders is geïnformeerd over de wijze waarop de sanerende of andere beschermende maatregelen, die voortvloeien uit de risicobeoordeling grondwaterkwaliteit, zijn uitgevoerd.
B
Artikel 3.1 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Binnen de locaties Stedelijk gebied en Beperkingen veehouderij is het verboden om voor een veehouderij:
de bestaande oppervlakte van bouwwerken, met uitzondering van de bestaande bedrijfswoning, te vergroten;
de bestaande oppervlakte dierenverblijf te vergroten;
binnen gebouwen dieren -al dan niet in hokken- meerlaags te huisvesten, ongeacht voorzieningen voor dierenwelzijn, met uitzondering van volière- en scharrelstallen voor legkippen waar twee bouwlagen zijn toegestaan.
Als bestaande oppervlakte bouwwerk of bestaande oppervlakte dierenverblijf geldt de oppervlakte die:
In afwijking van het eerste lid kan het college van burgemeester en wethouders voor een extensieve veehouderij gevestigd in de locatie Beperkingen veehouderij een omgevingsvergunning voor een omgevingsplanactiviteit verlenen als die veehouderij voldoet aan artikel 5.65, derde lid van de Omgevingsverordening Noord-Brabant.
Het verbod, bedoeld in het eerste lid, geldt niet als de veehouderij in de vigerende Omgevingsverordening Noord-Brabant buiten de locatie Stedelijk gebied en de locatie Beperkingen veehouderij ligt.
C
Artikel 3.3 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Binnen de locatie Landelijk gebied is het verboden zonder omgevingsvergunning voor een omgevingsplanactiviteit de bestaande oppervlakte dierenverblijf voor een veehouderij te vergroten.
Als bestaande oppervlakte dierenverblijf voor een veehouderij geldt de oppervlakte die:
De omgevingsvergunning, bedoeld in het eerste lid, wordt alleen verleend als aan de volgende voorwaarden is voldaan:
er worden maatregelen getroffen en in stand gehouden die invulling geven aan een zorgvuldige veehouderij;
de ontwikkeling is vanuit een goede omgevingskwaliteit met een veilige, gezonde leefomgeving, inpasbaar in de omgeving;
er is aangetoond dat de kans op cumulatieve geurhinder (achtergrondbelasting) op geurgevoelige objecten,gebouwen in de bebouwde komeen bebouwingscontour geur niet hoger is dan 12% en in het buitengebied niet hoger is dan 20%, tenzij er -als blijkt dat de achtergrondbelasting hoger is dan voornoemde percentages- maatregelen worden getroffen door de veehouderij die tot een daling leiden van de achtergrondbelasting, en die ten minste de eigen bijdrage aan de overschrijding van de achtergrondbelasting compenseert; en
dieren worden alleen op de grond gehouden, ongeacht voorzieningen voor dierenwelzijn, met uitzondering van volière- en scharrelstallen voor legkippen waar een tweede bouwlaag gebruikt mag worden.
Er is sprake van maatregelen die invulling geven aan een zorgvuldige veehouderij als is voldaan aan de Brabantse zorgvuldigheidsscore veehouderij.
D
Bijlage I wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
instrument dat door Gedeputeerde Staten als beleid is vastgesteld en dat maatregelen benoemt voor individuele bedrijven die de transitie naar zorgvuldige veehouderij bevorderen;
sanering gericht op het beheren, beperken of ongedaan maken van de inbreng van een mobiele verontreiniging vanuit het vaste deel van de bodem, in zowel de onverzadigde als verzadigde zone, naar het grondwater, overeenkomstig paragraaf 4.121 van het Besluit activiteiten leefomgeving in samenhang met de maatwerkregel, bedoeld in artikel 5.23 Milieubelastende activiteit bodemsanering met risico voor het grondwater van de Omgevingsverordening Noord-Brabant;
gebouw dat gebruikt mag worden voor het houden van landbouwhuisdieren krachtens een omgevingsvergunning voor de milieubelastende activiteit, bedoeld in artikel 3.201 of artikel 3.202 Besluit activiteiten leefomgeving, of de melding, bedoeld in artikel 4.808 van het Besluit activiteiten leefomgeving;
bruikbare oppervlakte van bebouwing en gronden, geschikt voor het beoogde gebruik, berekend op grond van NEN 2580;
omgeving die de fysieke en psychische gezondheid beschermt en bevordert;
gebruik van gronden of bouwwerken op een perceel van 3 hectare of groter, waarop grootschalige bebouwing staat en dat in hoofdzaak in gebruik is voor logistieke- of distributieactiviteiten, met een door de aard en schaal van de activiteiten hoge verkeersaantrekkende werking en impact op de omgevingskwaliteit;
veehouderij, met uitzondering van het houden van nertsen, melkrundvee en schapen;
activiteit waarbij mest met een relatief eenvoudige techniek wordt bewerkt, zoals aanrijking met stro, opslaan, rijpen, composteren, tot een capaciteit van 25.000 m3 mest per jaar;
activiteit waarbij mest wordt behandeld tot een capaciteit van 25.000 m3 mest per jaar, inclusief het vergisten van mest;
milieubelastende activiteit gericht op het verwerken of behandelen van dierlijke mest en de vergisting van plantaardige producten, als bedoeld in artikelen 3.90 en 3.225 van het Besluit activiteiten leefomgeving;
activiteit waarbij meer dan 25.000 m3 mest per jaar wordt behandeld, inclusief het vergisten van mest;
omzetten van mest, al dan niet in combinatie met co-producten, in biogas en digestaat;
situatie waarbij de in de bodem aanwezige verontreinigende stoffen zich hebben verspreid naar het grondwater en aanleiding geven tot het uitvoeren van een risicobeoordeling grondwaterkwaliteit;
mate van regionale binding en economische meerwaarde van een bedrijf in de regio, gelet op de herkomst van het bedrijf, werkgelegenheid, arbeidsmarkt, kennisinfrastructuur, plaats in regionale waardeketens, ruimtelijk economisch profiel van de regio, gebruik van regionale infrastructuur en afzetmarkt;
beoordeling van de mate van gevaar voor het grondwater van een bodemverontreiniging bij een mobiele verontreinigingssituatie om vast te stellen of, en zo ja, welke maatregelen noodzakelijk zijn;
milieubelastende activiteit, gericht op het houden van landbouwhuisdieren, als bedoeld in artikel 3.200 van het Besluit activiteiten leefomgeving, met uitzondering van het houden van paarden;
concentratie aan verontreinigende stof waarboven er sprake is van verontreiniging van het grondwater.
veehouderij die door het treffen van maatregelen, onder andere gericht op landschap, het verder sluiten van kringlopen op lokaal niveau, emissiebeperking en gezondheid voor mens en dier, ruimtelijk en maatschappelijk optimaal is ingepast in zijn omgeving.
E
De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Voor veehouderijen gevestigd binnen Stedelijk gebied of in Beperkingen veehouderij geldt het zogenaamde 'slot op de muur' en bestaan er geen ontwikkelingsmogelijkheden. Dit betekent dat er geen toename kan plaatsvinden van de oppervlakte van bestaande bouwwerken. De term bouwwerk omvat zowel gebouwen als bouwwerken, geen gebouwen zijnde. Een uitloop van een dierenverblijf is een bouwwerk en wordt met deze voorbeschermingsregels gereguleerd. Uitbreiding van de oppervlakte van bouwwerken is ook niet toegestaan voor het ontwikkelen van nevenfuncties of voor het uitbreiden van een agrarische neventak bij een gemengd agrarisch bedrijf.
Achterliggende reden voor dit beleid is dat het beleid binnen voornoemde gebieden is gericht op sanering van de veehouderij-activiteit, vanuit redenen van gezondheid en het garanderen van een goed woon - en leefklimaat of vanwege natuurdoelstellingen. Het (blijven) bieden van ontwikkelingsruimte staat haaks op dat doel. Naast een toename van de oppervlakte voor bouwwerken is ook de toename van de oppervlakte dierenverblijf door omzetting van een bestaand gebouw niet mogelijk. Als een ondernemer een nevenfunctie naast de veehouderij wil opstarten, is dat alleen mogelijk binnen het aanwezige bouwvolume, bijvoorbeeld door bebouwing die eerst ten dienste stond van de veehouderij in te zetten voor de gewenste nevenfunctie. Op die manier is een geleidelijke overgang van veehouderij naar een andere functie mogelijk.
In het derde lid is een bevoegdheid opgenomen voor het college van B&W om een omgevingsvergunning te verlenen voor extensieve veehouderijen in Beperkingen veehouderij die voldoen aan een norm van 2,75 GVE/ha. In het algemeen zijn dit melkrundveehouderijen die vanwege het toepassen van beweiding passen in zones rondom natuurgebieden. Het betreft een bevoegdheid en geen verplichting. Als de veehouderij is gevestigd in een zone rondom een woonkern, verwacht de provincie dat gemeenten een belangrijk gewicht toekennen aan de borging van een goed woon- en leefklimaat en de hierboven geschetste saneringsdoelstelling.
In het vierde lid is bepaald dat het verbod als bedoeld in het eerste lid niet geldt voor een veehouderij die in de vigerende Omgevingsverordening niet is gelegen binnen de locaties Stedelijk gebied en Beperkingen veehouderij. Een dergelijke situatie kan zich bijvoorbeeld voordoen als met een kaartaanpassing van de Omgevingsverordening de begrenzing van de locaties Stedelijk gebied of Beperkingen veehouderij wordt aangepast.
A
Artikel 2.2 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Het verrichten van een bouwactiviteit als bedoeld in artikel 2.1 op een mobiele verontreinigingssituatie is verboden tenzij de bron van de mobiele verontreinigingssituatie niet is gelegen op het perceel waarop wordt gebouwd.
Het verbod uit het eerste lid is niet van toepassing wanneer uit een risicobeoordeling grondwaterkwaliteit als bedoeld in paragraaf 3.4.2 van de Omgevingsverordening Noord-Brabant blijkt dat:
gevaar voor het grondwater is uit te sluiten;
als gevaar voor het grondwater niet is uit te sluiten, voor de bodemsanering een evaluatieverslag als bedoeld in artikel 4.1246 van het Besluit activiteiten leefomgeving is ingediend;
als gevaar voor het grondwater aanwezig is, de grondwatersanering, bedoeld in artikel 3.52 van de Omgevingsverordening Noord-Brabant is uitgevoerd; of
als de bodemsanering of grondwatersanering nog niet is afgerond, de bouwactiviteiten geen belemmering opleveren voor de sanering.
Ten minste vier weken voor aanvang van de bouwactiviteit, bedoeld in het eerste lid, worden de volgende gegevens en bescheiden verstrekt aan het college van burgemeester en wethouders:
de resultaten van het voorafgaande bodemonderzoek, bedoeld in artikel 32.1;
de resultaten van de risicobeoordeling grondwaterkwaliteit, bedoeld in paragraaf 3.4.2 van de Omgevingsverordening Noord-Brabant;
de naam en het adres van degene die de risicobeoordeling grondwaterkwaliteit heeft uitgevoerd;
de naam en het adres van degene die de bouwactiviteit verricht;
het adres waarop de bouwactiviteit wordt verricht.
Een kopie van de gegevens en bescheiden, bedoeld in het derde lid, wordt na ontvangst onverwijld aan Gedeputeerde Staten toegezonden.
De bouwactiviteit start niet eerder dan nadat het college van burgemeester en wethouders is geïnformeerd over de wijze waarop de sanerende of andere beschermende maatregelen, die voortvloeien uit de risicobeoordeling grondwaterkwaliteit, zijn uitgevoerd.
B
Artikel 3.1 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Binnen de locaties Stedelijk gebied en Beperkingen veehouderij is het verboden om voor een veehouderij:
de bestaande oppervlakte van bouwwerken, met uitzondering van de bestaande bedrijfswoning, te vergroten;
de bestaande oppervlakte dierenverblijf te vergroten;
binnen gebouwen dieren -al dan niet in hokken- meerlaags te huisvesten, ongeacht voorzieningen voor dierenwelzijn, met uitzondering van volière- en scharrelstallen voor legkippen waar twee bouwlagen zijn toegestaan.
Als bestaande oppervlakte bouwwerk of bestaande oppervlakte dierenverblijf geldt de oppervlakte die:
In afwijking van het eerste lid kan het college van burgemeester en wethouders voor een extensieve veehouderij gevestigd in de locatie Beperkingen veehouderij een omgevingsvergunning voor een omgevingsplanactiviteit verlenen als die veehouderij voldoet artikel 5.65, derde lid van de Omgevingsverordening Noord-Brabant.
Het verbod, bedoeld in het eerste lid, geldt niet als de veehouderij in de vigerende Omgevingsverordening Noord-Brabant buiten de locatie Stedelijk gebied en de locatie Beperkingen veehouderij ligt.
C
Artikel 3.3 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Binnen de locatie Landelijk gebied is het verboden zonder omgevingsvergunning voor een omgevingsplanactiviteit de bestaande oppervlakte dierenverblijf voor een veehouderij te vergroten.
Als bestaande oppervlakte dierenverblijf voor een veehouderij geldt de oppervlakte die:
De omgevingsvergunning, bedoeld in het eerste lid, wordt alleen verleend als aan de volgende voorwaarden is voldaan:
er worden maatregelen getroffen en in stand gehouden die invulling geven aan een zorgvuldige veehouderij;
de ontwikkeling is vanuit een goede omgevingskwaliteit met een veilige, gezonde leefomgeving, inpasbaar in de omgeving;
er is aangetoond dat de kans op cumulatieve geurhinder (achtergrondbelasting) op geurgevoelige objecten,gebouwen in de bebouwde kom een bebouwingscontour geur niet hoger is dan 12% en in het buitengebied niet hoger is dan 20%, tenzij er -als blijkt dat de achtergrondbelasting hoger is dan voornoemde percentages- maatregelen worden getroffen door de veehouderij die tot een daling leiden van de achtergrondbelasting, en die ten minste de eigen bijdrage aan de overschrijding van de achtergrondbelasting compenseert; en
dieren worden alleen op de grond gehouden, ongeacht voorzieningen voor dierenwelzijn, met uitzondering van volière- en scharrelstallen voor legkippen waar een tweede bouwlaag gebruikt mag worden.
Er is sprake van maatregelen die invulling geven aan een zorgvuldige veehouderij als is voldaan aan de Brabantse zorgvuldigheidsscore veehouderij.
D
Bijlage I wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
instrument dat door Gedeputeerde Staten als beleid is vastgesteld en dat maatregelen benoemt voor individuele bedrijven die de transitie naar zorgvuldige veehouderij bevorderen;
sanering gericht op het beheren, beperken of ongedaan maken van de inbreng van een mobiele verontreiniging vanuit het vaste deel van de bodem, in zowel de onverzadigde als verzadigde zone, naar het grondwater, overeenkomstig paragraaf 4.121 van het Besluit activiteiten leefomgeving in samenhang met de maatwerkregel, bedoeld in artikel 5.23 Milieubelastende activiteit bodemsanering met risico voor het grondwater van de Omgevingsverordening Noord-Brabant;
gebouw dat gebruikt mag worden voor het houden van landbouwhuisdieren krachtens een omgevingsvergunning voor de milieubelastende activiteit, bedoeld in artikel 3.201 of artikel 3.202 Besluit activiteiten leefomgeving, of de melding, bedoeld in artikel 4.808 van het Besluit activiteiten leefomgeving;
bruikbare oppervlakte van bebouwing en gronden, geschikt voor het beoogde gebruik, berekend op grond van NEN 2580;
omgeving die de fysieke en psychische gezondheid beschermt en bevordert;
gebruik van gronden of bouwwerken op een perceel van 3 hectare of groter, waarop grootschalige bebouwing staat en dat in hoofdzaak in gebruik is voor logistieke- of distributieactiviteiten, met een door de aard en schaal van de activiteiten hoge verkeersaantrekkende werking en impact op de omgevingskwaliteit;
veehouderij, met uitzondering van het houden van nertsen, melkrundvee en schapen;
activiteit waarbij mest met een relatief eenvoudige techniek wordt bewerkt, zoals aanrijking met stro, opslaan, rijpen, composteren, tot een capaciteit van 25.000 m3 mest per jaar;
activiteit waarbij mest wordt behandeld tot een capaciteit van 25.000 m3 mest per jaar, inclusief het vergisten van mest;
milieubelastende activiteit gericht op het verwerken of behandelen van dierlijke mest en de vergisting van plantaardige producten, als bedoeld in artikelen 3.90 en 3.225 van het Besluit activiteiten leefomgeving;
activiteit waarbij meer dan 25.000 m3 mest per jaar wordt behandeld, inclusief het vergisten van mest;
omzetten van mest, al dan niet in combinatie met co-producten, in biogas en digestaat;
situatie waarbij de in de bodem aanwezige verontreinigende stoffen zich hebben verspreid naar het grondwater en aanleiding geven tot het uitvoeren van een risicobeoordeling grondwaterkwaliteit;
mate van regionale binding en economische meerwaarde van een bedrijf in de regio, gelet op de herkomst van het bedrijf, werkgelegenheid, arbeidsmarkt, kennisinfrastructuur, plaats in regionale waardeketens, ruimtelijk economisch profiel van de regio, gebruik van regionale infrastructuur en afzetmarkt;
beoordeling van de mate van gevaar voor het grondwater van een bodemverontreiniging bij een mobiele verontreinigingssituatie om vast te stellen of, en zo ja, welke maatregelen noodzakelijk zijn;
milieubelastende activiteit, gericht op het houden van landbouwhuisdieren, als bedoeld in artikel 3.200 van het Besluit activiteiten leefomgeving, met uitzondering van het houden van paarden;
concentratie aan verontreinigende stof waarboven er sprake is van verontreiniging van het grondwater.
veehouderij die door het treffen van maatregelen, onder andere gericht op landschap, het verder sluiten van kringlopen op lokaal niveau, emissiebeperking en gezondheid voor mens en dier, ruimtelijk en maatschappelijk optimaal is ingepast in zijn omgeving.
E
De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Voor veehouderijen gevestigd binnen Stedelijk gebied of in Beperkingen veehouderij geldt het zogenaamde 'slot op de muur' en bestaan er geen ontwikkelingsmogelijkheden. Dit betekent dat er geen toename kan plaatsvinden van de oppervlakte van bestaande bouwwerken. De term bouwwerk omvat zowel gebouwen als bouwwerken, geen gebouwen zijnde. Een uitloop van een dierenverblijf is een bouwwerk en wordt met deze voorbeschermingsregels gereguleerd. Uitbreiding van de oppervlakte van bouwwerken is ook niet toegestaan voor het ontwikkelen van nevenfuncties of voor het uitbreiden van een agrarische neventak bij een gemengd agrarisch bedrijf.
Achterliggende reden voor dit beleid is dat het beleid binnen voornoemde gebieden is gericht op sanering van de veehouderij-activiteit, vanuit redenen van gezondheid en het garanderen van een goed woon - en leefklimaat of vanwege natuurdoelstellingen. Het (blijven) bieden van ontwikkelingsruimte staat haaks op dat doel. Naast een toename van de oppervlakte voor bouwwerken is ook de toename van de oppervlakte dierenverblijf door omzetting van een bestaand gebouw niet mogelijk. Als een ondernemer een nevenfunctie naast de veehouderij wil opstarten, is dat alleen mogelijk binnen het aanwezige bouwvolume, bijvoorbeeld door bebouwing die eerst ten dienste stond van de veehouderij in te zetten voor de gewenste nevenfunctie. Op die manier is een geleidelijke overgang van veehouderij naar een andere functie mogelijk.
In het derde lid is een bevoegdheid opgenomen voor het college van B&W om een omgevingsvergunning te verlenen voor extensieve veehouderijen in Beperkingen veehouderij die voldoen aan een norm van 2,75 GVE/ha. In het algemeen zijn dit melkrundveehouderijen die vanwege het toepassen van beweiding passen in zones rondom natuurgebieden. Het betreft een bevoegdheid en geen verplichting. Als de veehouderij is gevestigd in een zone rondom een woonkern, verwacht de provincie dat gemeenten een belangrijk gewicht toekennen aan de borging van een goed woon- en leefklimaat en de hierboven geschetste saneringsdoelstelling.
In het vierde lid is bepaald dat het verbod als bedoeld in het eerste lid niet geldt voor een veehouderij die in de vigerende Omgevingsverordening niet is gelegen binnen de locaties Stedelijk gebied en Beperkingen veehouderij. Een dergelijke situatie kan zich bijvoorbeeld voordoen als met een kaartaanpassing van de Omgevingsverordening de begrenzing van de locaties Stedelijk gebied of Beperkingen veehouderij wordt aangepast.
A
Artikel 2.2 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Het verrichten van een bouwactiviteit als bedoeld in artikel 2.1 op een mobiele verontreinigingssituatie is verboden tenzij de bron van de mobiele verontreinigingssituatie niet is gelegen op het perceel waarop wordt gebouwd.
Het verbod uit het eerste lid is niet van toepassing wanneer uit een risicobeoordeling grondwaterkwaliteit als bedoeld in paragraaf 3.4.2 van de Omgevingsverordening Noord-Brabant blijkt dat:
gevaar voor het grondwater is uit te sluiten;
als gevaar voor het grondwater niet is uit te sluiten, voor de bodemsanering een evaluatieverslag als bedoeld in artikel 4.1246 van het Besluit activiteiten leefomgeving is ingediend;
als gevaar voor het grondwater aanwezig is, de grondwatersanering, bedoeld in artikel 3.52 van de Omgevingsverordening Noord-Brabant is uitgevoerd; of
als de bodemsanering of grondwatersanering nog niet is afgerond, de bouwactiviteiten geen belemmering opleveren voor de sanering.
Ten minste vier weken voor aanvang van de bouwactiviteit, bedoeld in het eerste lid, worden de volgende gegevens en bescheiden verstrekt aan het college van burgemeester en wethouders:
de resultaten van het voorafgaande bodemonderzoek, bedoeld in artikel 32.1;
de resultaten van de risicobeoordeling grondwaterkwaliteit, bedoeld in paragraaf 3.4.2 van de Omgevingsverordening Noord-Brabant;
de naam en het adres van degene die de risicobeoordeling grondwaterkwaliteit heeft uitgevoerd;
de naam en het adres van degene die de bouwactiviteit verricht;
het adres waarop de bouwactiviteit wordt verricht.
Een kopie van de gegevens en bescheiden, bedoeld in het derde lid, wordt na ontvangst onverwijld aan Gedeputeerde Staten toegezonden.
De bouwactiviteit start niet eerder dan nadat het college van burgemeester en wethouders is geïnformeerd over de wijze waarop de sanerende of andere beschermende maatregelen, die voortvloeien uit de risicobeoordeling grondwaterkwaliteit, zijn uitgevoerd.
B
Artikel 3.1 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Binnen de locaties Stedelijk gebied en Beperkingen veehouderij is het verboden om voor een veehouderij:
de bestaande oppervlakte van bouwwerken, met uitzondering van de bestaande bedrijfswoning, te vergroten;
de bestaande oppervlakte dierenverblijf te vergroten;
binnen gebouwen dieren -al dan niet in hokken- meerlaags te huisvesten, ongeacht voorzieningen voor dierenwelzijn, met uitzondering van volière- en scharrelstallen voor legkippen waar twee bouwlagen zijn toegestaan.
Als bestaande oppervlakte bouwwerk of bestaande oppervlakte dierenverblijf geldt de oppervlakte die:
In afwijking van het eerste lid kan het college van burgemeester en wethouders voor een extensieve veehouderij gevestigd in de locatie Beperkingen veehouderij een omgevingsvergunning voor een omgevingsplanactiviteit verlenen als die veehouderij voldoet artikel 5.65, derde lid van de Omgevingsverordening Noord-Brabant.
Het verbod, bedoeld in het eerste lid, geldt niet als de veehouderij in de vigerende Omgevingsverordening Noord-Brabant buiten de locatie Stedelijk gebied en de locatie Beperkingen veehouderij ligt.
C
Artikel 3.3 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Binnen de locatie Landelijk gebied is het verboden zonder omgevingsvergunning voor een omgevingsplanactiviteit de bestaande oppervlakte dierenverblijf voor een veehouderij te vergroten.
Als bestaande oppervlakte dierenverblijf voor een veehouderij geldt de oppervlakte die:
De omgevingsvergunning, bedoeld in het eerste lid, wordt alleen verleend als aan de volgende voorwaarden is voldaan:
er worden maatregelen getroffen en in stand gehouden die invulling geven aan een zorgvuldige veehouderij;
de ontwikkeling is vanuit een goede omgevingskwaliteit met een veilige, gezonde leefomgeving, inpasbaar in de omgeving;
er is aangetoond dat de kans op cumulatieve geurhinder (achtergrondbelasting) op geurgevoelige objecten,gebouwen in de bebouwde kom een bebouwingscontour geur niet hoger is dan 12% en in het buitengebied niet hoger is dan 20%, tenzij er -als blijkt dat de achtergrondbelasting hoger is dan voornoemde percentages- maatregelen worden getroffen door de veehouderij die tot een daling leiden van de achtergrondbelasting, en die ten minste de eigen bijdrage aan de overschrijding van de achtergrondbelasting compenseert; en
dieren worden alleen op de grond gehouden, ongeacht voorzieningen voor dierenwelzijn, met uitzondering van volière- en scharrelstallen voor legkippen waar een tweede bouwlaag gebruikt mag worden.
Er is sprake van maatregelen die invulling geven aan een zorgvuldige veehouderij als is voldaan aan de Brabantse zorgvuldigheidsscore veehouderij.
D
Bijlage I wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
instrument dat door Gedeputeerde Staten als beleid is vastgesteld en dat maatregelen benoemt voor individuele bedrijven die de transitie naar zorgvuldige veehouderij bevorderen;
sanering gericht op het beheren, beperken of ongedaan maken van de inbreng van een mobiele verontreiniging vanuit het vaste deel van de bodem, in zowel de onverzadigde als verzadigde zone, naar het grondwater, overeenkomstig paragraaf 4.121 van het Besluit activiteiten leefomgeving in samenhang met de maatwerkregel, bedoeld in artikel 5.23 Milieubelastende activiteit bodemsanering met risico voor het grondwater van de Omgevingsverordening Noord-Brabant;
gebouw dat gebruikt mag worden voor het houden van landbouwhuisdieren krachtens een omgevingsvergunning voor de milieubelastende activiteit, bedoeld in artikel 3.201 of artikel 3.202 Besluit activiteiten leefomgeving, of de melding, bedoeld in artikel 4.808 van het Besluit activiteiten leefomgeving;
bruikbare oppervlakte van bebouwing en gronden, geschikt voor het beoogde gebruik, berekend op grond van NEN 2580;
omgeving die de fysieke en psychische gezondheid beschermt en bevordert;
gebruik van gronden of bouwwerken op een perceel van 3 hectare of groter, waarop grootschalige bebouwing staat en dat in hoofdzaak in gebruik is voor logistieke- of distributieactiviteiten, met een door de aard en schaal van de activiteiten hoge verkeersaantrekkende werking en impact op de omgevingskwaliteit;
veehouderij, met uitzondering van het houden van nertsen, melkrundvee en schapen;
activiteit waarbij mest met een relatief eenvoudige techniek wordt bewerkt, zoals aanrijking met stro, opslaan, rijpen, composteren, tot een capaciteit van 25.000 m3 mest per jaar;
activiteit waarbij mest wordt behandeld tot een capaciteit van 25.000 m3 mest per jaar, inclusief het vergisten van mest;
milieubelastende activiteit gericht op het verwerken of behandelen van dierlijke mest en de vergisting van plantaardige producten, als bedoeld in artikelen 3.90 en 3.225 van het Besluit activiteiten leefomgeving;
activiteit waarbij meer dan 25.000 m3 mest per jaar wordt behandeld, inclusief het vergisten van mest;
omzetten van mest, al dan niet in combinatie met co-producten, in biogas en digestaat;
situatie waarbij de in de bodem aanwezige verontreinigende stoffen zich hebben verspreid naar het grondwater en aanleiding geven tot het uitvoeren van een risicobeoordeling grondwaterkwaliteit;
mate van regionale binding en economische meerwaarde van een bedrijf in de regio, gelet op de herkomst van het bedrijf, werkgelegenheid, arbeidsmarkt, kennisinfrastructuur, plaats in regionale waardeketens, ruimtelijk economisch profiel van de regio, gebruik van regionale infrastructuur en afzetmarkt;
beoordeling van de mate van gevaar voor het grondwater van een bodemverontreiniging bij een mobiele verontreinigingssituatie om vast te stellen of, en zo ja, welke maatregelen noodzakelijk zijn;
milieubelastende activiteit, gericht op het houden van landbouwhuisdieren, als bedoeld in artikel 3.200 van het Besluit activiteiten leefomgeving, met uitzondering van het houden van paarden;
concentratie aan verontreinigende stof waarboven er sprake is van verontreiniging van het grondwater.
veehouderij die door het treffen van maatregelen, onder andere gericht op landschap, het verder sluiten van kringlopen op lokaal niveau, emissiebeperking en gezondheid voor mens en dier, ruimtelijk en maatschappelijk optimaal is ingepast in zijn omgeving.
E
De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Voor veehouderijen gevestigd binnen Stedelijk gebied of in Beperkingen veehouderij geldt het zogenaamde 'slot op de muur' en bestaan er geen ontwikkelingsmogelijkheden. Dit betekent dat er geen toename kan plaatsvinden van de oppervlakte van bestaande bouwwerken. De term bouwwerk omvat zowel gebouwen als bouwwerken, geen gebouwen zijnde. Een uitloop van een dierenverblijf is een bouwwerk en wordt met deze voorbeschermingsregels gereguleerd. Uitbreiding van de oppervlakte van bouwwerken is ook niet toegestaan voor het ontwikkelen van nevenfuncties of voor het uitbreiden van een agrarische neventak bij een gemengd agrarisch bedrijf.
Achterliggende reden voor dit beleid is dat het beleid binnen voornoemde gebieden is gericht op sanering van de veehouderij-activiteit, vanuit redenen van gezondheid en het garanderen van een goed woon - en leefklimaat of vanwege natuurdoelstellingen. Het (blijven) bieden van ontwikkelingsruimte staat haaks op dat doel. Naast een toename van de oppervlakte voor bouwwerken is ook de toename van de oppervlakte dierenverblijf door omzetting van een bestaand gebouw niet mogelijk. Als een ondernemer een nevenfunctie naast de veehouderij wil opstarten, is dat alleen mogelijk binnen het aanwezige bouwvolume, bijvoorbeeld door bebouwing die eerst ten dienste stond van de veehouderij in te zetten voor de gewenste nevenfunctie. Op die manier is een geleidelijke overgang van veehouderij naar een andere functie mogelijk.
In het derde lid is een bevoegdheid opgenomen voor het college van B&W om een omgevingsvergunning te verlenen voor extensieve veehouderijen in Beperkingen veehouderij die voldoen aan een norm van 2,75 GVE/ha. In het algemeen zijn dit melkrundveehouderijen die vanwege het toepassen van beweiding passen in zones rondom natuurgebieden. Het betreft een bevoegdheid en geen verplichting. Als de veehouderij is gevestigd in een zone rondom een woonkern, verwacht de provincie dat gemeenten een belangrijk gewicht toekennen aan de borging van een goed woon- en leefklimaat en de hierboven geschetste saneringsdoelstelling.
In het vierde lid is bepaald dat het verbod als bedoeld in het eerste lid niet geldt voor een veehouderij die in de vigerende Omgevingsverordening niet is gelegen binnen de locaties Stedelijk gebied en Beperkingen veehouderij. Een dergelijke situatie kan zich bijvoorbeeld voordoen als met een kaartaanpassing van de Omgevingsverordening de begrenzing van de locaties Stedelijk gebied of Beperkingen veehouderij wordt aangepast.
A
Artikel 2.2 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Het verrichten van een bouwactiviteit als bedoeld in artikel 2.1 op een mobiele verontreinigingssituatie is verboden tenzij de bron van de mobiele verontreinigingssituatie niet is gelegen op het perceel waarop wordt gebouwd.
Het verbod uit het eerste lid is niet van toepassing wanneer uit een risicobeoordeling grondwaterkwaliteit als bedoeld in paragraaf 3.4.2 van de Omgevingsverordening Noord-Brabant blijkt dat:
gevaar voor het grondwater is uit te sluiten;
als gevaar voor het grondwater niet is uit te sluiten, voor de bodemsanering een evaluatieverslag als bedoeld in artikel 4.1246 van het Besluit activiteiten leefomgeving is ingediend;
als gevaar voor het grondwater aanwezig is, de grondwatersanering, bedoeld in artikel 3.52 van de Omgevingsverordening Noord-Brabant is uitgevoerd; of
als de bodemsanering of grondwatersanering nog niet is afgerond, de bouwactiviteiten geen belemmering opleveren voor de sanering.
Ten minste vier weken voor aanvang van de bouwactiviteit, bedoeld in het eerste lid, worden de volgende gegevens en bescheiden verstrekt aan het college van burgemeester en wethouders:
de resultaten van het voorafgaande bodemonderzoek, bedoeld in artikel 32.1;
de resultaten van de risicobeoordeling grondwaterkwaliteit, bedoeld in paragraaf 3.4.2 van de Omgevingsverordening Noord-Brabant;
de naam en het adres van degene die de risicobeoordeling grondwaterkwaliteit heeft uitgevoerd;
de naam en het adres van degene die de bouwactiviteit verricht;
het adres waarop de bouwactiviteit wordt verricht.
Een kopie van de gegevens en bescheiden, bedoeld in het derde lid, wordt na ontvangst onverwijld aan Gedeputeerde Staten toegezonden.
De bouwactiviteit start niet eerder dan nadat het college van burgemeester en wethouders is geïnformeerd over de wijze waarop de sanerende of andere beschermende maatregelen, die voortvloeien uit de risicobeoordeling grondwaterkwaliteit, zijn uitgevoerd.
B
Artikel 3.1 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Binnen de locaties Stedelijk gebied en Beperkingen veehouderij is het verboden om voor een veehouderij:
de bestaande oppervlakte van bouwwerken, met uitzondering van de bestaande bedrijfswoning, te vergroten;
de bestaande oppervlakte dierenverblijf te vergroten;
binnen gebouwen dieren -al dan niet in hokken- meerlaags te huisvesten, ongeacht voorzieningen voor dierenwelzijn, met uitzondering van volière- en scharrelstallen voor legkippen waar twee bouwlagen zijn toegestaan.
Als bestaande oppervlakte bouwwerk of bestaande oppervlakte dierenverblijf geldt de oppervlakte die:
In afwijking van het eerste lid kan het college van burgemeester en wethouders voor een extensieve veehouderij gevestigd in de locatie Beperkingen veehouderij een omgevingsvergunning voor een omgevingsplanactiviteit verlenen als die veehouderij voldoet aan artikel 5.65, derde lid van de Omgevingsverordening Noord-Brabant.
Het verbod, bedoeld in het eerste lid, geldt niet als de veehouderij in de vigerende Omgevingsverordening Noord-Brabant buiten de locatie Stedelijk gebied en de locatie Beperkingen veehouderij ligt.
C
Artikel 3.3 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Binnen de locatie Landelijk gebied is het verboden zonder omgevingsvergunning voor een omgevingsplanactiviteit de bestaande oppervlakte dierenverblijf voor een veehouderij te vergroten.
Als bestaande oppervlakte dierenverblijf voor een veehouderij geldt de oppervlakte die:
De omgevingsvergunning, bedoeld in het eerste lid, wordt alleen verleend als aan de volgende voorwaarden is voldaan:
er worden maatregelen getroffen en in stand gehouden die invulling geven aan een zorgvuldige veehouderij;
de ontwikkeling is vanuit een goede omgevingskwaliteit met een veilige, gezonde leefomgeving, inpasbaar in de omgeving;
er is aangetoond dat de kans op cumulatieve geurhinder (achtergrondbelasting) op geurgevoelige objecten,gebouwen in de bebouwde kom een bebouwingscontour geur niet hoger is dan 12% en in het buitengebied niet hoger is dan 20%, tenzij er -als blijkt dat de achtergrondbelasting hoger is dan voornoemde percentages- maatregelen worden getroffen door de veehouderij die tot een daling leiden van de achtergrondbelasting, en die ten minste de eigen bijdrage aan de overschrijding van de achtergrondbelasting compenseert; en
dieren worden alleen op de grond gehouden, ongeacht voorzieningen voor dierenwelzijn, met uitzondering van volière- en scharrelstallen voor legkippen waar een tweede bouwlaag gebruikt mag worden.
Er is sprake van maatregelen die invulling geven aan een zorgvuldige veehouderij als is voldaan aan de Brabantse zorgvuldigheidsscore veehouderij.
D
Bijlage I wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
instrument dat door Gedeputeerde Staten als beleid is vastgesteld en dat maatregelen benoemt voor individuele bedrijven die de transitie naar zorgvuldige veehouderij bevorderen;
sanering gericht op het beheren, beperken of ongedaan maken van de inbreng van een mobiele verontreiniging vanuit het vaste deel van de bodem, in zowel de onverzadigde als verzadigde zone, naar het grondwater, overeenkomstig paragraaf 4.121 van het Besluit activiteiten leefomgeving in samenhang met de maatwerkregel, bedoeld in artikel 5.23 Milieubelastende activiteit bodemsanering met risico voor het grondwater van de Omgevingsverordening Noord-Brabant;
gebouw dat gebruikt mag worden voor het houden van landbouwhuisdieren krachtens een omgevingsvergunning voor de milieubelastende activiteit, bedoeld in artikel 3.201 of artikel 3.202 Besluit activiteiten leefomgeving, of de melding, bedoeld in artikel 4.808 van het Besluit activiteiten leefomgeving;
bruikbare oppervlakte van bebouwing en gronden, geschikt voor het beoogde gebruik, berekend op grond van NEN 2580;
omgeving die de fysieke en psychische gezondheid beschermt en bevordert;
gebruik van gronden of bouwwerken op een perceel van 3 hectare of groter, waarop grootschalige bebouwing staat en dat in hoofdzaak in gebruik is voor logistieke- of distributieactiviteiten, met een door de aard en schaal van de activiteiten hoge verkeersaantrekkende werking en impact op de omgevingskwaliteit;
veehouderij, met uitzondering van het houden van nertsen, melkrundvee en schapen;
activiteit waarbij mest met een relatief eenvoudige techniek wordt bewerkt, zoals aanrijking met stro, opslaan, rijpen, composteren, tot een capaciteit van 25.000 m3 mest per jaar;
activiteit waarbij mest wordt behandeld tot een capaciteit van 25.000 m3 mest per jaar, inclusief het vergisten van mest;
milieubelastende activiteit gericht op het verwerken of behandelen van dierlijke mest en de vergisting van plantaardige producten, als bedoeld in artikelen 3.90 en 3.225 van het Besluit activiteiten leefomgeving;
activiteit waarbij meer dan 25.000 m3 mest per jaar wordt behandeld, inclusief het vergisten van mest;
omzetten van mest, al dan niet in combinatie met co-producten, in biogas en digestaat;
situatie waarbij de in de bodem aanwezige verontreinigende stoffen zich hebben verspreid naar het grondwater en aanleiding geven tot het uitvoeren van een risicobeoordeling grondwaterkwaliteit;
mate van regionale binding en economische meerwaarde van een bedrijf in de regio, gelet op de herkomst van het bedrijf, werkgelegenheid, arbeidsmarkt, kennisinfrastructuur, plaats in regionale waardeketens, ruimtelijk economisch profiel van de regio, gebruik van regionale infrastructuur en afzetmarkt;
beoordeling van de mate van gevaar voor het grondwater van een bodemverontreiniging bij een mobiele verontreinigingssituatie om vast te stellen of, en zo ja, welke maatregelen noodzakelijk zijn;
milieubelastende activiteit, gericht op het houden van landbouwhuisdieren, als bedoeld in artikel 3.200 van het Besluit activiteiten leefomgeving, met uitzondering van het houden van paarden;
concentratie aan verontreinigende stof waarboven er sprake is van verontreiniging van het grondwater.
veehouderij die door het treffen van maatregelen, onder andere gericht op landschap, het verder sluiten van kringlopen op lokaal niveau, emissiebeperking en gezondheid voor mens en dier, ruimtelijk en maatschappelijk optimaal is ingepast in zijn omgeving.
E
De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Voor veehouderijen gevestigd binnen Stedelijk gebied of in Beperkingen veehouderij geldt het zogenaamde 'slot op de muur' en bestaan er geen ontwikkelingsmogelijkheden. Dit betekent dat er geen toename kan plaatsvinden van de oppervlakte van bestaande bouwwerken. De term bouwwerk omvat zowel gebouwen als bouwwerken, geen gebouwen zijnde. Een uitloop van een dierenverblijf is een bouwwerk en wordt met deze voorbeschermingsregels gereguleerd. Uitbreiding van de oppervlakte van bouwwerken is ook niet toegestaan voor het ontwikkelen van nevenfuncties of voor het uitbreiden van een agrarische neventak bij een gemengd agrarisch bedrijf.
Achterliggende reden voor dit beleid is dat het beleid binnen voornoemde gebieden is gericht op sanering van de veehouderij-activiteit, vanuit redenen van gezondheid en het garanderen van een goed woon - en leefklimaat of vanwege natuurdoelstellingen. Het (blijven) bieden van ontwikkelingsruimte staat haaks op dat doel. Naast een toename van de oppervlakte voor bouwwerken is ook de toename van de oppervlakte dierenverblijf door omzetting van een bestaand gebouw niet mogelijk. Als een ondernemer een nevenfunctie naast de veehouderij wil opstarten, is dat alleen mogelijk binnen het aanwezige bouwvolume, bijvoorbeeld door bebouwing die eerst ten dienste stond van de veehouderij in te zetten voor de gewenste nevenfunctie. Op die manier is een geleidelijke overgang van veehouderij naar een andere functie mogelijk.
In het derde lid is een bevoegdheid opgenomen voor het college van B&W om een omgevingsvergunning te verlenen voor extensieve veehouderijen in Beperkingen veehouderij die voldoen aan een norm van 2,75 GVE/ha. In het algemeen zijn dit melkrundveehouderijen die vanwege het toepassen van beweiding passen in zones rondom natuurgebieden. Het betreft een bevoegdheid en geen verplichting. Als de veehouderij is gevestigd in een zone rondom een woonkern, verwacht de provincie dat gemeenten een belangrijk gewicht toekennen aan de borging van een goed woon- en leefklimaat en de hierboven geschetste saneringsdoelstelling.
In het vierde lid is bepaald dat het verbod als bedoeld in het eerste lid niet geldt voor een veehouderij die in de vigerende Omgevingsverordening niet is gelegen binnen de locaties Stedelijk gebied en Beperkingen veehouderij. Een dergelijke situatie kan zich bijvoorbeeld voordoen als met een kaartaanpassing van de Omgevingsverordening de begrenzing van de locaties Stedelijk gebied of Beperkingen veehouderij wordt aangepast.
A
Artikel 2.2 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Het verrichten van een bouwactiviteit als bedoeld in artikel 2.1 op een mobiele verontreinigingssituatie is verboden tenzij de bron van de mobiele verontreinigingssituatie niet is gelegen op het perceel waarop wordt gebouwd.
Het verbod uit het eerste lid is niet van toepassing wanneer uit een risicobeoordeling grondwaterkwaliteit als bedoeld in paragraaf 3.4.2 van de Omgevingsverordening Noord-Brabant blijkt dat:
gevaar voor het grondwater is uit te sluiten;
als gevaar voor het grondwater niet is uit te sluiten, voor de bodemsanering een evaluatieverslag als bedoeld in artikel 4.1246 van het Besluit activiteiten leefomgeving is ingediend;
als gevaar voor het grondwater aanwezig is, de grondwatersanering, bedoeld in artikel 3.52 van de Omgevingsverordening Noord-Brabant is uitgevoerd; of
als de bodemsanering of grondwatersanering nog niet is afgerond, de bouwactiviteiten geen belemmering opleveren voor de sanering.
Ten minste vier weken voor aanvang van de bouwactiviteit, bedoeld in het eerste lid, worden de volgende gegevens en bescheiden verstrekt aan het college van burgemeester en wethouders:
de resultaten van het voorafgaande bodemonderzoek, bedoeld in artikel 32.1;
de resultaten van de risicobeoordeling grondwaterkwaliteit, bedoeld in paragraaf 3.4.2 van de Omgevingsverordening Noord-Brabant;
de naam en het adres van degene die de risicobeoordeling grondwaterkwaliteit heeft uitgevoerd;
de naam en het adres van degene die de bouwactiviteit verricht;
het adres waarop de bouwactiviteit wordt verricht.
Een kopie van de gegevens en bescheiden, bedoeld in het derde lid, wordt na ontvangst onverwijld aan Gedeputeerde Staten toegezonden.
De bouwactiviteit start niet eerder dan nadat het college van burgemeester en wethouders is geïnformeerd over de wijze waarop de sanerende of andere beschermende maatregelen, die voortvloeien uit de risicobeoordeling grondwaterkwaliteit, zijn uitgevoerd.
B
Artikel 3.1 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Binnen de locaties Stedelijk gebied en Beperkingen veehouderij is het verboden om voor een veehouderij:
de bestaande oppervlakte van bouwwerken, met uitzondering van de bestaande bedrijfswoning, te vergroten;
de bestaande oppervlakte dierenverblijf te vergroten;
binnen gebouwen dieren -al dan niet in hokken- meerlaags te huisvesten, ongeacht voorzieningen voor dierenwelzijn, met uitzondering van volière- en scharrelstallen voor legkippen waar twee bouwlagen zijn toegestaan.
Als bestaande oppervlakte bouwwerk of bestaande oppervlakte dierenverblijf geldt de oppervlakte die:
In afwijking van het eerste lid kan het college van burgemeester en wethouders voor een extensieve veehouderij gevestigd in de locatie Beperkingen veehouderij een omgevingsvergunning voor een omgevingsplanactiviteit verlenen als die veehouderij voldoet aan artikel 5.65, derde lid van de Omgevingsverordening Noord-Brabant.
Het verbod, bedoeld in het eerste lid, geldt niet als de veehouderij in de vigerende Omgevingsverordening Noord-Brabant buiten de locatie Stedelijk gebied en de locatie Beperkingen veehouderij ligt.
C
Artikel 3.3 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Binnen de locatie Landelijk gebied is het verboden zonder omgevingsvergunning voor een omgevingsplanactiviteit de bestaande oppervlakte dierenverblijf voor een veehouderij te vergroten.
Als bestaande oppervlakte dierenverblijf voor een veehouderij geldt de oppervlakte die:
De omgevingsvergunning, bedoeld in het eerste lid, wordt alleen verleend als aan de volgende voorwaarden is voldaan:
er worden maatregelen getroffen en in stand gehouden die invulling geven aan een zorgvuldige veehouderij;
de ontwikkeling is vanuit een goede omgevingskwaliteit met een veilige, gezonde leefomgeving, inpasbaar in de omgeving;
er is aangetoond dat de kans op cumulatieve geurhinder (achtergrondbelasting) op geurgevoelige objecten,gebouwen in de bebouwde kom een bebouwingscontour geur niet hoger is dan 12% en in het buitengebied niet hoger is dan 20%, tenzij er -als blijkt dat de achtergrondbelasting hoger is dan voornoemde percentages- maatregelen worden getroffen door de veehouderij die tot een daling leiden van de achtergrondbelasting, en die ten minste de eigen bijdrage aan de overschrijding van de achtergrondbelasting compenseert; en
dieren worden alleen op de grond gehouden, ongeacht voorzieningen voor dierenwelzijn, met uitzondering van volière- en scharrelstallen voor legkippen waar een tweede bouwlaag gebruikt mag worden.
Er is sprake van maatregelen die invulling geven aan een zorgvuldige veehouderij als is voldaan aan de Brabantse zorgvuldigheidsscore veehouderij.
D
Bijlage I wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
instrument dat door Gedeputeerde Staten als beleid is vastgesteld en dat maatregelen benoemt voor individuele bedrijven die de transitie naar zorgvuldige veehouderij bevorderen;
sanering gericht op het beheren, beperken of ongedaan maken van de inbreng van een mobiele verontreiniging vanuit het vaste deel van de bodem, in zowel de onverzadigde als verzadigde zone, naar het grondwater, overeenkomstig paragraaf 4.121 van het Besluit activiteiten leefomgeving in samenhang met de maatwerkregel, bedoeld in artikel 5.23 Milieubelastende activiteit bodemsanering met risico voor het grondwater van de Omgevingsverordening Noord-Brabant;
gebouw dat gebruikt mag worden voor het houden van landbouwhuisdieren krachtens een omgevingsvergunning voor de milieubelastende activiteit, bedoeld in artikel 3.201 of artikel 3.202 Besluit activiteiten leefomgeving, of de melding, bedoeld in artikel 4.808 van het Besluit activiteiten leefomgeving;
bruikbare oppervlakte van bebouwing en gronden, geschikt voor het beoogde gebruik, berekend op grond van NEN 2580;
omgeving die de fysieke en psychische gezondheid beschermt en bevordert;
gebruik van gronden of bouwwerken op een perceel van 3 hectare of groter, waarop grootschalige bebouwing staat en dat in hoofdzaak in gebruik is voor logistieke- of distributieactiviteiten, met een door de aard en schaal van de activiteiten hoge verkeersaantrekkende werking en impact op de omgevingskwaliteit;
veehouderij, met uitzondering van het houden van nertsen, melkrundvee en schapen;
activiteit waarbij mest met een relatief eenvoudige techniek wordt bewerkt, zoals aanrijking met stro, opslaan, rijpen, composteren, tot een capaciteit van 25.000 m3 mest per jaar;
activiteit waarbij mest wordt behandeld tot een capaciteit van 25.000 m3 mest per jaar, inclusief het vergisten van mest;
milieubelastende activiteit gericht op het verwerken of behandelen van dierlijke mest en de vergisting van plantaardige producten, als bedoeld in artikelen 3.90 en 3.225 van het Besluit activiteiten leefomgeving;
activiteit waarbij meer dan 25.000 m3 mest per jaar wordt behandeld, inclusief het vergisten van mest;
omzetten van mest, al dan niet in combinatie met co-producten, in biogas en digestaat;
situatie waarbij de in de bodem aanwezige verontreinigende stoffen zich hebben verspreid naar het grondwater en aanleiding geven tot het uitvoeren van een risicobeoordeling grondwaterkwaliteit;
mate van regionale binding en economische meerwaarde van een bedrijf in de regio, gelet op de herkomst van het bedrijf, werkgelegenheid, arbeidsmarkt, kennisinfrastructuur, plaats in regionale waardeketens, ruimtelijk economisch profiel van de regio, gebruik van regionale infrastructuur en afzetmarkt;
beoordeling van de mate van gevaar voor het grondwater van een bodemverontreiniging bij een mobiele verontreinigingssituatie om vast te stellen of, en zo ja, welke maatregelen noodzakelijk zijn;
milieubelastende activiteit, gericht op het houden van landbouwhuisdieren, als bedoeld in artikel 3.200 van het Besluit activiteiten leefomgeving, met uitzondering van het houden van paarden;
concentratie aan verontreinigende stof waarboven er sprake is van verontreiniging van het grondwater.
veehouderij die door het treffen van maatregelen, onder andere gericht op landschap, het verder sluiten van kringlopen op lokaal niveau, emissiebeperking en gezondheid voor mens en dier, ruimtelijk en maatschappelijk optimaal is ingepast in zijn omgeving.
E
De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Voor veehouderijen gevestigd binnen Stedelijk gebied of in Beperkingen veehouderij geldt het zogenaamde 'slot op de muur' en bestaan er geen ontwikkelingsmogelijkheden. Dit betekent dat er geen toename kan plaatsvinden van de oppervlakte van bestaande bouwwerken. De term bouwwerk omvat zowel gebouwen als bouwwerken, geen gebouwen zijnde. Een uitloop van een dierenverblijf is een bouwwerk en wordt met deze voorbeschermingsregels gereguleerd. Uitbreiding van de oppervlakte van bouwwerken is ook niet toegestaan voor het ontwikkelen van nevenfuncties of voor het uitbreiden van een agrarische neventak bij een gemengd agrarisch bedrijf.
Achterliggende reden voor dit beleid is dat het beleid binnen voornoemde gebieden is gericht op sanering van de veehouderij-activiteit, vanuit redenen van gezondheid en het garanderen van een goed woon - en leefklimaat of vanwege natuurdoelstellingen. Het (blijven) bieden van ontwikkelingsruimte staat haaks op dat doel. Naast een toename van de oppervlakte voor bouwwerken is ook de toename van de oppervlakte dierenverblijf door omzetting van een bestaand gebouw niet mogelijk. Als een ondernemer een nevenfunctie naast de veehouderij wil opstarten, is dat alleen mogelijk binnen het aanwezige bouwvolume, bijvoorbeeld door bebouwing die eerst ten dienste stond van de veehouderij in te zetten voor de gewenste nevenfunctie. Op die manier is een geleidelijke overgang van veehouderij naar een andere functie mogelijk.
In het derde lid is een bevoegdheid opgenomen voor het college van B&W om een omgevingsvergunning te verlenen voor extensieve veehouderijen in Beperkingen veehouderij die voldoen aan een norm van 2,75 GVE/ha. In het algemeen zijn dit melkrundveehouderijen die vanwege het toepassen van beweiding passen in zones rondom natuurgebieden. Het betreft een bevoegdheid en geen verplichting. Als de veehouderij is gevestigd in een zone rondom een woonkern, verwacht de provincie dat gemeenten een belangrijk gewicht toekennen aan de borging van een goed woon- en leefklimaat en de hierboven geschetste saneringsdoelstelling.
In het vierde lid is bepaald dat het verbod als bedoeld in het eerste lid niet geldt voor een veehouderij die in de vigerende Omgevingsverordening niet is gelegen binnen de locaties Stedelijk gebied en Beperkingen veehouderij. Een dergelijke situatie kan zich bijvoorbeeld voordoen als met een kaartaanpassing van de Omgevingsverordening de begrenzing van de locaties Stedelijk gebied of Beperkingen veehouderij wordt aangepast.
A
Artikel 2.2 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Het verrichten van een bouwactiviteit als bedoeld in artikel 2.1 op een mobiele verontreinigingssituatie is verboden tenzij de bron van de mobiele verontreinigingssituatie niet is gelegen op het perceel waarop wordt gebouwd.
Het verbod uit het eerste lid is niet van toepassing wanneer uit een risicobeoordeling grondwaterkwaliteit als bedoeld in paragraaf 3.4.2 van de Omgevingsverordening Noord-Brabant blijkt dat:
gevaar voor het grondwater is uit te sluiten;
als gevaar voor het grondwater niet is uit te sluiten, voor de bodemsanering een evaluatieverslag als bedoeld in artikel 4.1246 van het Besluit activiteiten leefomgeving is ingediend;
als gevaar voor het grondwater aanwezig is, de grondwatersanering, bedoeld in artikel 3.52 van de Omgevingsverordening Noord-Brabant is uitgevoerd; of
als de bodemsanering of grondwatersanering nog niet is afgerond, de bouwactiviteiten geen belemmering opleveren voor de sanering.
Ten minste vier weken voor aanvang van de bouwactiviteit, bedoeld in het eerste lid, worden de volgende gegevens en bescheiden verstrekt aan het college van burgemeester en wethouders:
de resultaten van het voorafgaande bodemonderzoek, bedoeld in artikel 32.1;
de resultaten van de risicobeoordeling grondwaterkwaliteit, bedoeld in paragraaf 3.4.2 van de Omgevingsverordening Noord-Brabant;
de naam en het adres van degene die de risicobeoordeling grondwaterkwaliteit heeft uitgevoerd;
de naam en het adres van degene die de bouwactiviteit verricht;
het adres waarop de bouwactiviteit wordt verricht.
Een kopie van de gegevens en bescheiden, bedoeld in het derde lid, wordt na ontvangst onverwijld aan Gedeputeerde Staten toegezonden.
De bouwactiviteit start niet eerder dan nadat het college van burgemeester en wethouders is geïnformeerd over de wijze waarop de sanerende of andere beschermende maatregelen, die voortvloeien uit de risicobeoordeling grondwaterkwaliteit, zijn uitgevoerd.
B
Artikel 3.1 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Binnen de locaties Stedelijk gebied en Beperkingen veehouderij is het verboden om voor een veehouderij:
de bestaande oppervlakte van bouwwerken, met uitzondering van de bestaande bedrijfswoning, te vergroten;
de bestaande oppervlakte dierenverblijf te vergroten;
binnen gebouwen dieren -al dan niet in hokken- meerlaags te huisvesten, ongeacht voorzieningen voor dierenwelzijn, met uitzondering van volière- en scharrelstallen voor legkippen waar twee bouwlagen zijn toegestaan.
Als bestaande oppervlakte bouwwerk of bestaande oppervlakte dierenverblijf geldt de oppervlakte die:
In afwijking van het eerste lid kan het college van burgemeester en wethouders voor een extensieve veehouderij gevestigd in de locatie Beperkingen veehouderij een omgevingsvergunning voor een omgevingsplanactiviteit verlenen als die veehouderij voldoet aan artikel 5.65, derde lid van de Omgevingsverordening Noord-Brabant.
Het verbod, bedoeld in het eerste lid, geldt niet als de veehouderij in de vigerende Omgevingsverordening Noord-Brabant buiten de locatie Stedelijk gebied en de locatie Beperkingen veehouderij ligt.
C
Artikel 3.3 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Binnen de locatie Landelijk gebied is het verboden zonder omgevingsvergunning voor een omgevingsplanactiviteit de bestaande oppervlakte dierenverblijf voor een veehouderij te vergroten.
Als bestaande oppervlakte dierenverblijf voor een veehouderij geldt de oppervlakte die:
De omgevingsvergunning, bedoeld in het eerste lid, wordt alleen verleend als aan de volgende voorwaarden is voldaan:
er worden maatregelen getroffen en in stand gehouden die invulling geven aan een zorgvuldige veehouderij;
de ontwikkeling is vanuit een goede omgevingskwaliteit met een veilige, gezonde leefomgeving, inpasbaar in de omgeving;
er is aangetoond dat de kans op cumulatieve geurhinder (achtergrondbelasting) op geurgevoelige objecten,gebouwen in de bebouwde kom een bebouwingscontour geur niet hoger is dan 12% en in het buitengebied niet hoger is dan 20%, tenzij er -als blijkt dat de achtergrondbelasting hoger is dan voornoemde percentages- maatregelen worden getroffen door de veehouderij die tot een daling leiden van de achtergrondbelasting, en die ten minste de eigen bijdrage aan de overschrijding van de achtergrondbelasting compenseert; en
dieren worden alleen op de grond gehouden, ongeacht voorzieningen voor dierenwelzijn, met uitzondering van volière- en scharrelstallen voor legkippen waar een tweede bouwlaag gebruikt mag worden.
Er is sprake van maatregelen die invulling geven aan een zorgvuldige veehouderij als is voldaan aan de Brabantse zorgvuldigheidsscore veehouderij.
D
Bijlage I wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
instrument dat door Gedeputeerde Staten als beleid is vastgesteld en dat maatregelen benoemt voor individuele bedrijven die de transitie naar zorgvuldige veehouderij bevorderen;
sanering gericht op het beheren, beperken of ongedaan maken van de inbreng van een mobiele verontreiniging vanuit het vaste deel van de bodem, in zowel de onverzadigde als verzadigde zone, naar het grondwater, overeenkomstig paragraaf 4.121 van het Besluit activiteiten leefomgeving in samenhang met de maatwerkregel, bedoeld in artikel 5.23 Milieubelastende activiteit bodemsanering met risico voor het grondwater van de Omgevingsverordening Noord-Brabant;
gebouw dat gebruikt mag worden voor het houden van landbouwhuisdieren krachtens een omgevingsvergunning voor de milieubelastende activiteit, bedoeld in artikel 3.201 of artikel 3.202 Besluit activiteiten leefomgeving, of de melding, bedoeld in artikel 4.808 van het Besluit activiteiten leefomgeving;
bruikbare oppervlakte van bebouwing en gronden, geschikt voor het beoogde gebruik, berekend op grond van NEN 2580;
omgeving die de fysieke en psychische gezondheid beschermt en bevordert;
gebruik van gronden of bouwwerken op een perceel van 3 hectare of groter, waarop grootschalige bebouwing staat en dat in hoofdzaak in gebruik is voor logistieke- of distributieactiviteiten, met een door de aard en schaal van de activiteiten hoge verkeersaantrekkende werking en impact op de omgevingskwaliteit;
veehouderij, met uitzondering van het houden van nertsen, melkrundvee en schapen;
activiteit waarbij mest met een relatief eenvoudige techniek wordt bewerkt, zoals aanrijking met stro, opslaan, rijpen, composteren, tot een capaciteit van 25.000 m3 mest per jaar;
activiteit waarbij mest wordt behandeld tot een capaciteit van 25.000 m3 mest per jaar, inclusief het vergisten van mest;
milieubelastende activiteit gericht op het verwerken of behandelen van dierlijke mest en de vergisting van plantaardige producten, als bedoeld in artikelen 3.90 en 3.225 van het Besluit activiteiten leefomgeving;
activiteit waarbij meer dan 25.000 m3 mest per jaar wordt behandeld, inclusief het vergisten van mest;
omzetten van mest, al dan niet in combinatie met co-producten, in biogas en digestaat;
situatie waarbij de in de bodem aanwezige verontreinigende stoffen zich hebben verspreid naar het grondwater en aanleiding geven tot het uitvoeren van een risicobeoordeling grondwaterkwaliteit;
mate van regionale binding en economische meerwaarde van een bedrijf in de regio, gelet op de herkomst van het bedrijf, werkgelegenheid, arbeidsmarkt, kennisinfrastructuur, plaats in regionale waardeketens, ruimtelijk economisch profiel van de regio, gebruik van regionale infrastructuur en afzetmarkt;
beoordeling van de mate van gevaar voor het grondwater van een bodemverontreiniging bij een mobiele verontreinigingssituatie om vast te stellen of, en zo ja, welke maatregelen noodzakelijk zijn;
milieubelastende activiteit, gericht op het houden van landbouwhuisdieren, als bedoeld in artikel 3.200 van het Besluit activiteiten leefomgeving, met uitzondering van het houden van paarden;
concentratie aan verontreinigende stof waarboven er sprake is van verontreiniging van het grondwater.
veehouderij die door het treffen van maatregelen, onder andere gericht op landschap, het verder sluiten van kringlopen op lokaal niveau, emissiebeperking en gezondheid voor mens en dier, ruimtelijk en maatschappelijk optimaal is ingepast in zijn omgeving.
E
De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Voor veehouderijen gevestigd binnen Stedelijk gebied of in Beperkingen veehouderij geldt het zogenaamde 'slot op de muur' en bestaan er geen ontwikkelingsmogelijkheden. Dit betekent dat er geen toename kan plaatsvinden van de oppervlakte van bestaande bouwwerken. De term bouwwerk omvat zowel gebouwen als bouwwerken, geen gebouwen zijnde. Een uitloop van een dierenverblijf is een bouwwerk en wordt met deze voorbeschermingsregels gereguleerd. Uitbreiding van de oppervlakte van bouwwerken is ook niet toegestaan voor het ontwikkelen van nevenfuncties of voor het uitbreiden van een agrarische neventak bij een gemengd agrarisch bedrijf.
Achterliggende reden voor dit beleid is dat het beleid binnen voornoemde gebieden is gericht op sanering van de veehouderij-activiteit, vanuit redenen van gezondheid en het garanderen van een goed woon - en leefklimaat of vanwege natuurdoelstellingen. Het (blijven) bieden van ontwikkelingsruimte staat haaks op dat doel. Naast een toename van de oppervlakte voor bouwwerken is ook de toename van de oppervlakte dierenverblijf door omzetting van een bestaand gebouw niet mogelijk. Als een ondernemer een nevenfunctie naast de veehouderij wil opstarten, is dat alleen mogelijk binnen het aanwezige bouwvolume, bijvoorbeeld door bebouwing die eerst ten dienste stond van de veehouderij in te zetten voor de gewenste nevenfunctie. Op die manier is een geleidelijke overgang van veehouderij naar een andere functie mogelijk.
In het derde lid is een bevoegdheid opgenomen voor het college van B&W om een omgevingsvergunning te verlenen voor extensieve veehouderijen in Beperkingen veehouderij die voldoen aan een norm van 2,75 GVE/ha. In het algemeen zijn dit melkrundveehouderijen die vanwege het toepassen van beweiding passen in zones rondom natuurgebieden. Het betreft een bevoegdheid en geen verplichting. Als de veehouderij is gevestigd in een zone rondom een woonkern, verwacht de provincie dat gemeenten een belangrijk gewicht toekennen aan de borging van een goed woon- en leefklimaat en de hierboven geschetste saneringsdoelstelling.
In het vierde lid is bepaald dat het verbod als bedoeld in het eerste lid niet geldt voor een veehouderij die in de vigerende Omgevingsverordening niet is gelegen binnen de locaties Stedelijk gebied en Beperkingen veehouderij. Een dergelijke situatie kan zich bijvoorbeeld voordoen als met een kaartaanpassing van de Omgevingsverordening de begrenzing van de locaties Stedelijk gebied of Beperkingen veehouderij wordt aangepast.
A
Artikel 2.2 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Het verrichten van een bouwactiviteit als bedoeld in artikel 2.1 op een mobiele verontreinigingssituatie is verboden tenzij de bron van de mobiele verontreinigingssituatie niet is gelegen op het perceel waarop wordt gebouwd.
Het verbod uit het eerste lid is niet van toepassing wanneer uit een risicobeoordeling grondwaterkwaliteit als bedoeld in paragraaf 3.4.2 van de Omgevingsverordening Noord-Brabant blijkt dat:
gevaar voor het grondwater is uit te sluiten;
als gevaar voor het grondwater niet is uit te sluiten, voor de bodemsanering een evaluatieverslag als bedoeld in artikel 4.1246 van het Besluit activiteiten leefomgeving is ingediend;
als gevaar voor het grondwater aanwezig is, de grondwatersanering, bedoeld in artikel 3.52 van de Omgevingsverordening Noord-Brabant is uitgevoerd; of
als de bodemsanering of grondwatersanering nog niet is afgerond, de bouwactiviteiten geen belemmering opleveren voor de sanering.
Ten minste vier weken voor aanvang van de bouwactiviteit, bedoeld in het eerste lid, worden de volgende gegevens en bescheiden verstrekt aan het college van burgemeester en wethouders:
de resultaten van het voorafgaande bodemonderzoek, bedoeld in artikel 32.1;
de resultaten van de risicobeoordeling grondwaterkwaliteit, bedoeld in paragraaf 3.4.2 van de Omgevingsverordening Noord-Brabant;
de naam en het adres van degene die de risicobeoordeling grondwaterkwaliteit heeft uitgevoerd;
de naam en het adres van degene die de bouwactiviteit verricht;
het adres waarop de bouwactiviteit wordt verricht.
Een kopie van de gegevens en bescheiden, bedoeld in het derde lid, wordt na ontvangst onverwijld aan Gedeputeerde Staten toegezonden.
De bouwactiviteit start niet eerder dan nadat het college van burgemeester en wethouders is geïnformeerd over de wijze waarop de sanerende of andere beschermende maatregelen, die voortvloeien uit de risicobeoordeling grondwaterkwaliteit, zijn uitgevoerd.
B
Artikel 3.1 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Binnen de locaties Stedelijk gebied en Beperkingen veehouderij is het verboden om voor een veehouderij:
de bestaande oppervlakte van bouwwerken, met uitzondering van de bestaande bedrijfswoning, te vergroten;
de bestaande oppervlakte dierenverblijf te vergroten;
binnen gebouwen dieren -al dan niet in hokken- meerlaags te huisvesten, ongeacht voorzieningen voor dierenwelzijn, met uitzondering van volière- en scharrelstallen voor legkippen waar twee bouwlagen zijn toegestaan.
Als bestaande oppervlakte bouwwerk of bestaande oppervlakte dierenverblijf geldt de oppervlakte die:
In afwijking van het eerste lid kan het college van burgemeester en wethouders voor een extensieve veehouderij gevestigd in de locatie Beperkingen veehouderij een omgevingsvergunning voor een omgevingsplanactiviteit verlenen als die veehouderij voldoet aan artikel 5.65, derde lid van de Omgevingsverordening Noord-Brabant.
Het verbod, bedoeld in het eerste lid, geldt niet als de veehouderij in de vigerende Omgevingsverordening Noord-Brabant buiten de locatie Stedelijk gebied en de locatie Beperkingen veehouderij ligt.
C
Artikel 3.3 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Binnen de locatie Landelijk gebied is het verboden zonder omgevingsvergunning voor een omgevingsplanactiviteit de bestaande oppervlakte dierenverblijf voor een veehouderij te vergroten.
Als bestaande oppervlakte dierenverblijf voor een veehouderij geldt de oppervlakte die:
De omgevingsvergunning, bedoeld in het eerste lid, wordt alleen verleend als aan de volgende voorwaarden is voldaan:
er worden maatregelen getroffen en in stand gehouden die invulling geven aan een zorgvuldige veehouderij;
de ontwikkeling is vanuit een goede omgevingskwaliteit met een veilige, gezonde leefomgeving, inpasbaar in de omgeving;
er is aangetoond dat de kans op cumulatieve geurhinder (achtergrondbelasting) op geurgevoelige objecten,gebouwen in de bebouwde komeen bebouwingscontour geur niet hoger is dan 12% en in het buitengebied niet hoger is dan 20%, tenzij er -als blijkt dat de achtergrondbelasting hoger is dan voornoemde percentages- maatregelen worden getroffen door de veehouderij die tot een daling leiden van de achtergrondbelasting, en die ten minste de eigen bijdrage aan de overschrijding van de achtergrondbelasting compenseert; en
dieren worden alleen op de grond gehouden, ongeacht voorzieningen voor dierenwelzijn, met uitzondering van volière- en scharrelstallen voor legkippen waar een tweede bouwlaag gebruikt mag worden.
Er is sprake van maatregelen die invulling geven aan een zorgvuldige veehouderij als is voldaan aan de Brabantse zorgvuldigheidsscore veehouderij.
D
Bijlage I wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
instrument dat door Gedeputeerde Staten als beleid is vastgesteld en dat maatregelen benoemt voor individuele bedrijven die de transitie naar zorgvuldige veehouderij bevorderen;
sanering gericht op het beheren, beperken of ongedaan maken van de inbreng van een mobiele verontreiniging vanuit het vaste deel van de bodem, in zowel de onverzadigde als verzadigde zone, naar het grondwater, overeenkomstig paragraaf 4.121 van het Besluit activiteiten leefomgeving in samenhang met de maatwerkregel, bedoeld in artikel 5.23 Milieubelastende activiteit bodemsanering met risico voor het grondwater van de Omgevingsverordening Noord-Brabant;
gebouw dat gebruikt mag worden voor het houden van landbouwhuisdieren krachtens een omgevingsvergunning voor de milieubelastende activiteit, bedoeld in artikel 3.201 of artikel 3.202 Besluit activiteiten leefomgeving, of de melding, bedoeld in artikel 4.808 van het Besluit activiteiten leefomgeving;
bruikbare oppervlakte van bebouwing en gronden, geschikt voor het beoogde gebruik, berekend op grond van NEN 2580;
omgeving die de fysieke en psychische gezondheid beschermt en bevordert;
gebruik van gronden of bouwwerken op een perceel van 3 hectare of groter, waarop grootschalige bebouwing staat en dat in hoofdzaak in gebruik is voor logistieke- of distributieactiviteiten, met een door de aard en schaal van de activiteiten hoge verkeersaantrekkende werking en impact op de omgevingskwaliteit;
veehouderij, met uitzondering van het houden van nertsen, melkrundvee en schapen;
activiteit waarbij mest met een relatief eenvoudige techniek wordt bewerkt, zoals aanrijking met stro, opslaan, rijpen, composteren, tot een capaciteit van 25.000 m3 mest per jaar;
activiteit waarbij mest wordt behandeld tot een capaciteit van 25.000 m3 mest per jaar, inclusief het vergisten van mest;
milieubelastende activiteit gericht op het verwerken of behandelen van dierlijke mest en de vergisting van plantaardige producten, als bedoeld in artikelen 3.90 en 3.225 van het Besluit activiteiten leefomgeving;
activiteit waarbij meer dan 25.000 m3 mest per jaar wordt behandeld, inclusief het vergisten van mest;
omzetten van mest, al dan niet in combinatie met co-producten, in biogas en digestaat;
situatie waarbij de in de bodem aanwezige verontreinigende stoffen zich hebben verspreid naar het grondwater en aanleiding geven tot het uitvoeren van een risicobeoordeling grondwaterkwaliteit;
mate van regionale binding en economische meerwaarde van een bedrijf in de regio, gelet op de herkomst van het bedrijf, werkgelegenheid, arbeidsmarkt, kennisinfrastructuur, plaats in regionale waardeketens, ruimtelijk economisch profiel van de regio, gebruik van regionale infrastructuur en afzetmarkt;
beoordeling van de mate van gevaar voor het grondwater van een bodemverontreiniging bij een mobiele verontreinigingssituatie om vast te stellen of, en zo ja, welke maatregelen noodzakelijk zijn;
milieubelastende activiteit, gericht op het houden van landbouwhuisdieren, als bedoeld in artikel 3.200 van het Besluit activiteiten leefomgeving, met uitzondering van het houden van paarden;
concentratie aan verontreinigende stof waarboven er sprake is van verontreiniging van het grondwater.
veehouderij die door het treffen van maatregelen, onder andere gericht op landschap, het verder sluiten van kringlopen op lokaal niveau, emissiebeperking en gezondheid voor mens en dier, ruimtelijk en maatschappelijk optimaal is ingepast in zijn omgeving.
E
De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Voor veehouderijen gevestigd binnen Stedelijk gebied of in Beperkingen veehouderij geldt het zogenaamde 'slot op de muur' en bestaan er geen ontwikkelingsmogelijkheden. Dit betekent dat er geen toename kan plaatsvinden van de oppervlakte van bestaande bouwwerken. De term bouwwerk omvat zowel gebouwen als bouwwerken, geen gebouwen zijnde. Een uitloop van een dierenverblijf is een bouwwerk en wordt met deze voorbeschermingsregels gereguleerd. Uitbreiding van de oppervlakte van bouwwerken is ook niet toegestaan voor het ontwikkelen van nevenfuncties of voor het uitbreiden van een agrarische neventak bij een gemengd agrarisch bedrijf.
Achterliggende reden voor dit beleid is dat het beleid binnen voornoemde gebieden is gericht op sanering van de veehouderij-activiteit, vanuit redenen van gezondheid en het garanderen van een goed woon - en leefklimaat of vanwege natuurdoelstellingen. Het (blijven) bieden van ontwikkelingsruimte staat haaks op dat doel. Naast een toename van de oppervlakte voor bouwwerken is ook de toename van de oppervlakte dierenverblijf door omzetting van een bestaand gebouw niet mogelijk. Als een ondernemer een nevenfunctie naast de veehouderij wil opstarten, is dat alleen mogelijk binnen het aanwezige bouwvolume, bijvoorbeeld door bebouwing die eerst ten dienste stond van de veehouderij in te zetten voor de gewenste nevenfunctie. Op die manier is een geleidelijke overgang van veehouderij naar een andere functie mogelijk.
In het derde lid is een bevoegdheid opgenomen voor het college van B&W om een omgevingsvergunning te verlenen voor extensieve veehouderijen in Beperkingen veehouderij die voldoen aan een norm van 2,75 GVE/ha. In het algemeen zijn dit melkrundveehouderijen die vanwege het toepassen van beweiding passen in zones rondom natuurgebieden. Het betreft een bevoegdheid en geen verplichting. Als de veehouderij is gevestigd in een zone rondom een woonkern, verwacht de provincie dat gemeenten een belangrijk gewicht toekennen aan de borging van een goed woon- en leefklimaat en de hierboven geschetste saneringsdoelstelling.
In het vierde lid is bepaald dat het verbod als bedoeld in het eerste lid niet geldt voor een veehouderij die in de vigerende Omgevingsverordening niet is gelegen binnen de locaties Stedelijk gebied en Beperkingen veehouderij. Een dergelijke situatie kan zich bijvoorbeeld voordoen als met een kaartaanpassing van de Omgevingsverordening de begrenzing van de locaties Stedelijk gebied of Beperkingen veehouderij wordt aangepast.
A
Artikel 2.2 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Het verrichten van een bouwactiviteit als bedoeld in artikel 2.1 op een mobiele verontreinigingssituatie is verboden tenzij de bron van de mobiele verontreinigingssituatie niet is gelegen op het perceel waarop wordt gebouwd.
Het verbod uit het eerste lid is niet van toepassing wanneer uit een risicobeoordeling grondwaterkwaliteit als bedoeld in paragraaf 3.4.2 van de Omgevingsverordening Noord-Brabant blijkt dat:
gevaar voor het grondwater is uit te sluiten;
als gevaar voor het grondwater niet is uit te sluiten, voor de bodemsanering een evaluatieverslag als bedoeld in artikel 4.1246 van het Besluit activiteiten leefomgeving is ingediend;
als gevaar voor het grondwater aanwezig is, de grondwatersanering, bedoeld in artikel 3.52 van de Omgevingsverordening Noord-Brabant is uitgevoerd; of
als de bodemsanering of grondwatersanering nog niet is afgerond, de bouwactiviteiten geen belemmering opleveren voor de sanering.
Ten minste vier weken voor aanvang van de bouwactiviteit, bedoeld in het eerste lid, worden de volgende gegevens en bescheiden verstrekt aan het college van burgemeester en wethouders:
de resultaten van het voorafgaande bodemonderzoek, bedoeld in artikel 32.1;
de resultaten van de risicobeoordeling grondwaterkwaliteit, bedoeld in paragraaf 3.4.2 van de Omgevingsverordening Noord-Brabant;
de naam en het adres van degene die de risicobeoordeling grondwaterkwaliteit heeft uitgevoerd;
de naam en het adres van degene die de bouwactiviteit verricht;
het adres waarop de bouwactiviteit wordt verricht.
Een kopie van de gegevens en bescheiden, bedoeld in het derde lid, wordt na ontvangst onverwijld aan Gedeputeerde Staten toegezonden.
De bouwactiviteit start niet eerder dan nadat het college van burgemeester en wethouders is geïnformeerd over de wijze waarop de sanerende of andere beschermende maatregelen, die voortvloeien uit de risicobeoordeling grondwaterkwaliteit, zijn uitgevoerd.
B
Artikel 3.1 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Binnen de locaties Stedelijk gebied en Beperkingen veehouderij is het verboden om voor een veehouderij:
de bestaande oppervlakte van bouwwerken, met uitzondering van de bestaande bedrijfswoning, te vergroten;
de bestaande oppervlakte dierenverblijf te vergroten;
binnen gebouwen dieren -al dan niet in hokken- meerlaags te huisvesten, ongeacht voorzieningen voor dierenwelzijn, met uitzondering van volière- en scharrelstallen voor legkippen waar twee bouwlagen zijn toegestaan.
Als bestaande oppervlakte bouwwerk of bestaande oppervlakte dierenverblijf geldt de oppervlakte die:
In afwijking van het eerste lid kan het college van burgemeester en wethouders voor een extensieve veehouderij gevestigd in de locatie Beperkingen veehouderij een omgevingsvergunning voor een omgevingsplanactiviteit verlenen als die veehouderij voldoet aan artikel 5.65, derde lid van de Omgevingsverordening Noord-Brabant.
Het verbod, bedoeld in het eerste lid, geldt niet als de veehouderij in de vigerende Omgevingsverordening Noord-Brabant buiten de locatie Stedelijk gebied en de locatie Beperkingen veehouderij ligt.
C
Artikel 3.3 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Binnen de locatie Landelijk gebied is het verboden zonder omgevingsvergunning voor een omgevingsplanactiviteit de bestaande oppervlakte dierenverblijf voor een veehouderij te vergroten.
Als bestaande oppervlakte dierenverblijf voor een veehouderij geldt de oppervlakte die:
De omgevingsvergunning, bedoeld in het eerste lid, wordt alleen verleend als aan de volgende voorwaarden is voldaan:
er worden maatregelen getroffen en in stand gehouden die invulling geven aan een zorgvuldige veehouderij;
de ontwikkeling is vanuit een goede omgevingskwaliteit met een veilige, gezonde leefomgeving, inpasbaar in de omgeving;
er is aangetoond dat de kans op cumulatieve geurhinder (achtergrondbelasting) op geurgevoelige objecten,gebouwen in de bebouwde komeen bebouwingscontour geur niet hoger is dan 12% en in het buitengebied niet hoger is dan 20%, tenzij er -als blijkt dat de achtergrondbelasting hoger is dan voornoemde percentages- maatregelen worden getroffen door de veehouderij die tot een daling leiden van de achtergrondbelasting, en die ten minste de eigen bijdrage aan de overschrijding van de achtergrondbelasting compenseert; en
dieren worden alleen op de grond gehouden, ongeacht voorzieningen voor dierenwelzijn, met uitzondering van volière- en scharrelstallen voor legkippen waar een tweede bouwlaag gebruikt mag worden.
Er is sprake van maatregelen die invulling geven aan een zorgvuldige veehouderij als is voldaan aan de Brabantse zorgvuldigheidsscore veehouderij.
D
Bijlage I wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
instrument dat door Gedeputeerde Staten als beleid is vastgesteld en dat maatregelen benoemt voor individuele bedrijven die de transitie naar zorgvuldige veehouderij bevorderen;
sanering gericht op het beheren, beperken of ongedaan maken van de inbreng van een mobiele verontreiniging vanuit het vaste deel van de bodem, in zowel de onverzadigde als verzadigde zone, naar het grondwater, overeenkomstig paragraaf 4.121 van het Besluit activiteiten leefomgeving in samenhang met de maatwerkregel, bedoeld in artikel 5.23 Milieubelastende activiteit bodemsanering met risico voor het grondwater van de Omgevingsverordening Noord-Brabant;
gebouw dat gebruikt mag worden voor het houden van landbouwhuisdieren krachtens een omgevingsvergunning voor de milieubelastende activiteit, bedoeld in artikel 3.201 of artikel 3.202 Besluit activiteiten leefomgeving, of de melding, bedoeld in artikel 4.808 van het Besluit activiteiten leefomgeving;
bruikbare oppervlakte van bebouwing en gronden, geschikt voor het beoogde gebruik, berekend op grond van NEN 2580;
omgeving die de fysieke en psychische gezondheid beschermt en bevordert;
gebruik van gronden of bouwwerken op een perceel van 3 hectare of groter, waarop grootschalige bebouwing staat en dat in hoofdzaak in gebruik is voor logistieke- of distributieactiviteiten, met een door de aard en schaal van de activiteiten hoge verkeersaantrekkende werking en impact op de omgevingskwaliteit;
veehouderij, met uitzondering van het houden van nertsen, melkrundvee en schapen;
activiteit waarbij mest met een relatief eenvoudige techniek wordt bewerkt, zoals aanrijking met stro, opslaan, rijpen, composteren, tot een capaciteit van 25.000 m3 mest per jaar;
activiteit waarbij mest wordt behandeld tot een capaciteit van 25.000 m3 mest per jaar, inclusief het vergisten van mest;
milieubelastende activiteit gericht op het verwerken of behandelen van dierlijke mest en de vergisting van plantaardige producten, als bedoeld in artikelen 3.90 en 3.225 van het Besluit activiteiten leefomgeving;
activiteit waarbij meer dan 25.000 m3 mest per jaar wordt behandeld, inclusief het vergisten van mest;
omzetten van mest, al dan niet in combinatie met co-producten, in biogas en digestaat;
situatie waarbij de in de bodem aanwezige verontreinigende stoffen zich hebben verspreid naar het grondwater en aanleiding geven tot het uitvoeren van een risicobeoordeling grondwaterkwaliteit;
mate van regionale binding en economische meerwaarde van een bedrijf in de regio, gelet op de herkomst van het bedrijf, werkgelegenheid, arbeidsmarkt, kennisinfrastructuur, plaats in regionale waardeketens, ruimtelijk economisch profiel van de regio, gebruik van regionale infrastructuur en afzetmarkt;
beoordeling van de mate van gevaar voor het grondwater van een bodemverontreiniging bij een mobiele verontreinigingssituatie om vast te stellen of, en zo ja, welke maatregelen noodzakelijk zijn;
milieubelastende activiteit, gericht op het houden van landbouwhuisdieren, als bedoeld in artikel 3.200 van het Besluit activiteiten leefomgeving, met uitzondering van het houden van paarden;
concentratie aan verontreinigende stof waarboven er sprake is van verontreiniging van het grondwater.
veehouderij die door het treffen van maatregelen, onder andere gericht op landschap, het verder sluiten van kringlopen op lokaal niveau, emissiebeperking en gezondheid voor mens en dier, ruimtelijk en maatschappelijk optimaal is ingepast in zijn omgeving.
E
De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Voor veehouderijen gevestigd binnen Stedelijk gebied of in Beperkingen veehouderij geldt het zogenaamde 'slot op de muur' en bestaan er geen ontwikkelingsmogelijkheden. Dit betekent dat er geen toename kan plaatsvinden van de oppervlakte van bestaande bouwwerken. De term bouwwerk omvat zowel gebouwen als bouwwerken, geen gebouwen zijnde. Een uitloop van een dierenverblijf is een bouwwerk en wordt met deze voorbeschermingsregels gereguleerd. Uitbreiding van de oppervlakte van bouwwerken is ook niet toegestaan voor het ontwikkelen van nevenfuncties of voor het uitbreiden van een agrarische neventak bij een gemengd agrarisch bedrijf.
Achterliggende reden voor dit beleid is dat het beleid binnen voornoemde gebieden is gericht op sanering van de veehouderij-activiteit, vanuit redenen van gezondheid en het garanderen van een goed woon - en leefklimaat of vanwege natuurdoelstellingen. Het (blijven) bieden van ontwikkelingsruimte staat haaks op dat doel. Naast een toename van de oppervlakte voor bouwwerken is ook de toename van de oppervlakte dierenverblijf door omzetting van een bestaand gebouw niet mogelijk. Als een ondernemer een nevenfunctie naast de veehouderij wil opstarten, is dat alleen mogelijk binnen het aanwezige bouwvolume, bijvoorbeeld door bebouwing die eerst ten dienste stond van de veehouderij in te zetten voor de gewenste nevenfunctie. Op die manier is een geleidelijke overgang van veehouderij naar een andere functie mogelijk.
In het derde lid is een bevoegdheid opgenomen voor het college van B&W om een omgevingsvergunning te verlenen voor extensieve veehouderijen in Beperkingen veehouderij die voldoen aan een norm van 2,75 GVE/ha. In het algemeen zijn dit melkrundveehouderijen die vanwege het toepassen van beweiding passen in zones rondom natuurgebieden. Het betreft een bevoegdheid en geen verplichting. Als de veehouderij is gevestigd in een zone rondom een woonkern, verwacht de provincie dat gemeenten een belangrijk gewicht toekennen aan de borging van een goed woon- en leefklimaat en de hierboven geschetste saneringsdoelstelling.
In het vierde lid is bepaald dat het verbod als bedoeld in het eerste lid niet geldt voor een veehouderij die in de vigerende Omgevingsverordening niet is gelegen binnen de locaties Stedelijk gebied en Beperkingen veehouderij. Een dergelijke situatie kan zich bijvoorbeeld voordoen als met een kaartaanpassing van de Omgevingsverordening de begrenzing van de locaties Stedelijk gebied of Beperkingen veehouderij wordt aangepast.
A
Artikel 2.2 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Het verrichten van een bouwactiviteit als bedoeld in artikel 2.1 op een mobiele verontreinigingssituatie is verboden tenzij de bron van de mobiele verontreinigingssituatie niet is gelegen op het perceel waarop wordt gebouwd.
Het verbod uit het eerste lid is niet van toepassing wanneer uit een risicobeoordeling grondwaterkwaliteit als bedoeld in paragraaf 3.4.2 van de Omgevingsverordening Noord-Brabant blijkt dat:
gevaar voor het grondwater is uit te sluiten;
als gevaar voor het grondwater niet is uit te sluiten, voor de bodemsanering een evaluatieverslag als bedoeld in artikel 4.1246 van het Besluit activiteiten leefomgeving is ingediend;
als gevaar voor het grondwater aanwezig is, de grondwatersanering, bedoeld in artikel 3.52 van de Omgevingsverordening Noord-Brabant is uitgevoerd; of
als de bodemsanering of grondwatersanering nog niet is afgerond, de bouwactiviteiten geen belemmering opleveren voor de sanering.
Ten minste vier weken voor aanvang van de bouwactiviteit, bedoeld in het eerste lid, worden de volgende gegevens en bescheiden verstrekt aan het college van burgemeester en wethouders:
de resultaten van het voorafgaande bodemonderzoek, bedoeld in artikel 32.1;
de resultaten van de risicobeoordeling grondwaterkwaliteit, bedoeld in paragraaf 3.4.2 van de Omgevingsverordening Noord-Brabant;
de naam en het adres van degene die de risicobeoordeling grondwaterkwaliteit heeft uitgevoerd;
de naam en het adres van degene die de bouwactiviteit verricht;
het adres waarop de bouwactiviteit wordt verricht.
Een kopie van de gegevens en bescheiden, bedoeld in het derde lid, wordt na ontvangst onverwijld aan Gedeputeerde Staten toegezonden.
De bouwactiviteit start niet eerder dan nadat het college van burgemeester en wethouders is geïnformeerd over de wijze waarop de sanerende of andere beschermende maatregelen, die voortvloeien uit de risicobeoordeling grondwaterkwaliteit, zijn uitgevoerd.
B
Artikel 3.1 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Binnen de locaties Stedelijk gebied en Beperkingen veehouderij is het verboden om voor een veehouderij:
de bestaande oppervlakte van bouwwerken, met uitzondering van de bestaande bedrijfswoning, te vergroten;
de bestaande oppervlakte dierenverblijf te vergroten;
binnen gebouwen dieren -al dan niet in hokken- meerlaags te huisvesten, ongeacht voorzieningen voor dierenwelzijn, met uitzondering van volière- en scharrelstallen voor legkippen waar twee bouwlagen zijn toegestaan.
Als bestaande oppervlakte bouwwerk of bestaande oppervlakte dierenverblijf geldt de oppervlakte die:
In afwijking van het eerste lid kan het college van burgemeester en wethouders voor een extensieve veehouderij gevestigd in de locatie Beperkingen veehouderij een omgevingsvergunning voor een omgevingsplanactiviteit verlenen als die veehouderij voldoet aan artikel 5.65, derde lid van de Omgevingsverordening Noord-Brabant.
Het verbod, bedoeld in het eerste lid, geldt niet als de veehouderij in de vigerende Omgevingsverordening Noord-Brabant buiten de locatie Stedelijk gebied en de locatie Beperkingen veehouderij ligt.
C
Artikel 3.3 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Binnen de locatie Landelijk gebied is het verboden zonder omgevingsvergunning voor een omgevingsplanactiviteit de bestaande oppervlakte dierenverblijf voor een veehouderij te vergroten.
Als bestaande oppervlakte dierenverblijf voor een veehouderij geldt de oppervlakte die:
De omgevingsvergunning, bedoeld in het eerste lid, wordt alleen verleend als aan de volgende voorwaarden is voldaan:
er worden maatregelen getroffen en in stand gehouden die invulling geven aan een zorgvuldige veehouderij;
de ontwikkeling is vanuit een goede omgevingskwaliteit met een veilige, gezonde leefomgeving, inpasbaar in de omgeving;
er is aangetoond dat de kans op cumulatieve geurhinder (achtergrondbelasting) op geurgevoelige objecten,gebouwen in de bebouwde komeen bebouwingscontour geur niet hoger is dan 12% en in het buitengebied niet hoger is dan 20%, tenzij er -als blijkt dat de achtergrondbelasting hoger is dan voornoemde percentages- maatregelen worden getroffen door de veehouderij die tot een daling leiden van de achtergrondbelasting, en die ten minste de eigen bijdrage aan de overschrijding van de achtergrondbelasting compenseert; en
dieren worden alleen op de grond gehouden, ongeacht voorzieningen voor dierenwelzijn, met uitzondering van volière- en scharrelstallen voor legkippen waar een tweede bouwlaag gebruikt mag worden.
Er is sprake van maatregelen die invulling geven aan een zorgvuldige veehouderij als is voldaan aan de Brabantse zorgvuldigheidsscore veehouderij.
D
Bijlage I wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
instrument dat door Gedeputeerde Staten als beleid is vastgesteld en dat maatregelen benoemt voor individuele bedrijven die de transitie naar zorgvuldige veehouderij bevorderen;
sanering gericht op het beheren, beperken of ongedaan maken van de inbreng van een mobiele verontreiniging vanuit het vaste deel van de bodem, in zowel de onverzadigde als verzadigde zone, naar het grondwater, overeenkomstig paragraaf 4.121 van het Besluit activiteiten leefomgeving in samenhang met de maatwerkregel, bedoeld in artikel 5.23 Milieubelastende activiteit bodemsanering met risico voor het grondwater van de Omgevingsverordening Noord-Brabant;
gebouw dat gebruikt mag worden voor het houden van landbouwhuisdieren krachtens een omgevingsvergunning voor de milieubelastende activiteit, bedoeld in artikel 3.201 of artikel 3.202 Besluit activiteiten leefomgeving, of de melding, bedoeld in artikel 4.808 van het Besluit activiteiten leefomgeving;
bruikbare oppervlakte van bebouwing en gronden, geschikt voor het beoogde gebruik, berekend op grond van NEN 2580;
omgeving die de fysieke en psychische gezondheid beschermt en bevordert;
gebruik van gronden of bouwwerken op een perceel van 3 hectare of groter, waarop grootschalige bebouwing staat en dat in hoofdzaak in gebruik is voor logistieke- of distributieactiviteiten, met een door de aard en schaal van de activiteiten hoge verkeersaantrekkende werking en impact op de omgevingskwaliteit;
veehouderij, met uitzondering van het houden van nertsen, melkrundvee en schapen;
activiteit waarbij mest met een relatief eenvoudige techniek wordt bewerkt, zoals aanrijking met stro, opslaan, rijpen, composteren, tot een capaciteit van 25.000 m3 mest per jaar;
activiteit waarbij mest wordt behandeld tot een capaciteit van 25.000 m3 mest per jaar, inclusief het vergisten van mest;
milieubelastende activiteit gericht op het verwerken of behandelen van dierlijke mest en de vergisting van plantaardige producten, als bedoeld in artikelen 3.90 en 3.225 van het Besluit activiteiten leefomgeving;
activiteit waarbij meer dan 25.000 m3 mest per jaar wordt behandeld, inclusief het vergisten van mest;
omzetten van mest, al dan niet in combinatie met co-producten, in biogas en digestaat;
situatie waarbij de in de bodem aanwezige verontreinigende stoffen zich hebben verspreid naar het grondwater en aanleiding geven tot het uitvoeren van een risicobeoordeling grondwaterkwaliteit;
mate van regionale binding en economische meerwaarde van een bedrijf in de regio, gelet op de herkomst van het bedrijf, werkgelegenheid, arbeidsmarkt, kennisinfrastructuur, plaats in regionale waardeketens, ruimtelijk economisch profiel van de regio, gebruik van regionale infrastructuur en afzetmarkt;
beoordeling van de mate van gevaar voor het grondwater van een bodemverontreiniging bij een mobiele verontreinigingssituatie om vast te stellen of, en zo ja, welke maatregelen noodzakelijk zijn;
milieubelastende activiteit, gericht op het houden van landbouwhuisdieren, als bedoeld in artikel 3.200 van het Besluit activiteiten leefomgeving, met uitzondering van het houden van paarden;
concentratie aan verontreinigende stof waarboven er sprake is van verontreiniging van het grondwater.
veehouderij die door het treffen van maatregelen, onder andere gericht op landschap, het verder sluiten van kringlopen op lokaal niveau, emissiebeperking en gezondheid voor mens en dier, ruimtelijk en maatschappelijk optimaal is ingepast in zijn omgeving.
E
De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Voor veehouderijen gevestigd binnen Stedelijk gebied of in Beperkingen veehouderij geldt het zogenaamde 'slot op de muur' en bestaan er geen ontwikkelingsmogelijkheden. Dit betekent dat er geen toename kan plaatsvinden van de oppervlakte van bestaande bouwwerken. De term bouwwerk omvat zowel gebouwen als bouwwerken, geen gebouwen zijnde. Een uitloop van een dierenverblijf is een bouwwerk en wordt met deze voorbeschermingsregels gereguleerd. Uitbreiding van de oppervlakte van bouwwerken is ook niet toegestaan voor het ontwikkelen van nevenfuncties of voor het uitbreiden van een agrarische neventak bij een gemengd agrarisch bedrijf.
Achterliggende reden voor dit beleid is dat het beleid binnen voornoemde gebieden is gericht op sanering van de veehouderij-activiteit, vanuit redenen van gezondheid en het garanderen van een goed woon - en leefklimaat of vanwege natuurdoelstellingen. Het (blijven) bieden van ontwikkelingsruimte staat haaks op dat doel. Naast een toename van de oppervlakte voor bouwwerken is ook de toename van de oppervlakte dierenverblijf door omzetting van een bestaand gebouw niet mogelijk. Als een ondernemer een nevenfunctie naast de veehouderij wil opstarten, is dat alleen mogelijk binnen het aanwezige bouwvolume, bijvoorbeeld door bebouwing die eerst ten dienste stond van de veehouderij in te zetten voor de gewenste nevenfunctie. Op die manier is een geleidelijke overgang van veehouderij naar een andere functie mogelijk.
In het derde lid is een bevoegdheid opgenomen voor het college van B&W om een omgevingsvergunning te verlenen voor extensieve veehouderijen in Beperkingen veehouderij die voldoen aan een norm van 2,75 GVE/ha. In het algemeen zijn dit melkrundveehouderijen die vanwege het toepassen van beweiding passen in zones rondom natuurgebieden. Het betreft een bevoegdheid en geen verplichting. Als de veehouderij is gevestigd in een zone rondom een woonkern, verwacht de provincie dat gemeenten een belangrijk gewicht toekennen aan de borging van een goed woon- en leefklimaat en de hierboven geschetste saneringsdoelstelling.
In het vierde lid is bepaald dat het verbod als bedoeld in het eerste lid niet geldt voor een veehouderij die in de vigerende Omgevingsverordening niet is gelegen binnen de locaties Stedelijk gebied en Beperkingen veehouderij. Een dergelijke situatie kan zich bijvoorbeeld voordoen als met een kaartaanpassing van de Omgevingsverordening de begrenzing van de locaties Stedelijk gebied of Beperkingen veehouderij wordt aangepast.
A
Artikel 2.2 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Het verrichten van een bouwactiviteit als bedoeld in artikel 2.1 op een mobiele verontreinigingssituatie is verboden tenzij de bron van de mobiele verontreinigingssituatie niet is gelegen op het perceel waarop wordt gebouwd.
Het verbod uit het eerste lid is niet van toepassing wanneer uit een risicobeoordeling grondwaterkwaliteit als bedoeld in paragraaf 3.4.2 van de Omgevingsverordening Noord-Brabant blijkt dat:
gevaar voor het grondwater is uit te sluiten;
als gevaar voor het grondwater niet is uit te sluiten, voor de bodemsanering een evaluatieverslag als bedoeld in artikel 4.1246 van het Besluit activiteiten leefomgeving is ingediend;
als gevaar voor het grondwater aanwezig is, de grondwatersanering, bedoeld in artikel 3.52 van de Omgevingsverordening Noord-Brabant is uitgevoerd; of
als de bodemsanering of grondwatersanering nog niet is afgerond, de bouwactiviteiten geen belemmering opleveren voor de sanering.
Ten minste vier weken voor aanvang van de bouwactiviteit, bedoeld in het eerste lid, worden de volgende gegevens en bescheiden verstrekt aan het college van burgemeester en wethouders:
de resultaten van het voorafgaande bodemonderzoek, bedoeld in artikel 32.1;
de resultaten van de risicobeoordeling grondwaterkwaliteit, bedoeld in paragraaf 3.4.2 van de Omgevingsverordening Noord-Brabant;
de naam en het adres van degene die de risicobeoordeling grondwaterkwaliteit heeft uitgevoerd;
de naam en het adres van degene die de bouwactiviteit verricht;
het adres waarop de bouwactiviteit wordt verricht.
Een kopie van de gegevens en bescheiden, bedoeld in het derde lid, wordt na ontvangst onverwijld aan Gedeputeerde Staten toegezonden.
De bouwactiviteit start niet eerder dan nadat het college van burgemeester en wethouders is geïnformeerd over de wijze waarop de sanerende of andere beschermende maatregelen, die voortvloeien uit de risicobeoordeling grondwaterkwaliteit, zijn uitgevoerd.
B
Artikel 3.1 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Binnen de locaties Stedelijk gebied en Beperkingen veehouderij is het verboden om voor een veehouderij:
de bestaande oppervlakte van bouwwerken, met uitzondering van de bestaande bedrijfswoning, te vergroten;
de bestaande oppervlakte dierenverblijf te vergroten;
binnen gebouwen dieren -al dan niet in hokken- meerlaags te huisvesten, ongeacht voorzieningen voor dierenwelzijn, met uitzondering van volière- en scharrelstallen voor legkippen waar twee bouwlagen zijn toegestaan.
Als bestaande oppervlakte bouwwerk of bestaande oppervlakte dierenverblijf geldt de oppervlakte die:
In afwijking van het eerste lid kan het college van burgemeester en wethouders voor een extensieve veehouderij gevestigd in de locatie Beperkingen veehouderij een omgevingsvergunning voor een omgevingsplanactiviteit verlenen als die veehouderij voldoet aan artikel 5.65, derde lid van de Omgevingsverordening Noord-Brabant.
Het verbod, bedoeld in het eerste lid, geldt niet als de veehouderij in de vigerende Omgevingsverordening Noord-Brabant buiten de locatie Stedelijk gebied en de locatie Beperkingen veehouderij ligt.
C
Artikel 3.3 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Binnen de locatie Landelijk gebied is het verboden zonder omgevingsvergunning voor een omgevingsplanactiviteit de bestaande oppervlakte dierenverblijf voor een veehouderij te vergroten.
Als bestaande oppervlakte dierenverblijf voor een veehouderij geldt de oppervlakte die:
De omgevingsvergunning, bedoeld in het eerste lid, wordt alleen verleend als aan de volgende voorwaarden is voldaan:
er worden maatregelen getroffen en in stand gehouden die invulling geven aan een zorgvuldige veehouderij;
de ontwikkeling is vanuit een goede omgevingskwaliteit met een veilige, gezonde leefomgeving, inpasbaar in de omgeving;
er is aangetoond dat de kans op cumulatieve geurhinder (achtergrondbelasting) op geurgevoelige objecten,gebouwen in de bebouwde komeen bebouwingscontour geur niet hoger is dan 12% en in het buitengebied niet hoger is dan 20%, tenzij er -als blijkt dat de achtergrondbelasting hoger is dan voornoemde percentages- maatregelen worden getroffen door de veehouderij die tot een daling leiden van de achtergrondbelasting, en die ten minste de eigen bijdrage aan de overschrijding van de achtergrondbelasting compenseert; en
dieren worden alleen op de grond gehouden, ongeacht voorzieningen voor dierenwelzijn, met uitzondering van volière- en scharrelstallen voor legkippen waar een tweede bouwlaag gebruikt mag worden.
Er is sprake van maatregelen die invulling geven aan een zorgvuldige veehouderij als is voldaan aan de Brabantse zorgvuldigheidsscore veehouderij.
D
Bijlage I wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
instrument dat door Gedeputeerde Staten als beleid is vastgesteld en dat maatregelen benoemt voor individuele bedrijven die de transitie naar zorgvuldige veehouderij bevorderen;
sanering gericht op het beheren, beperken of ongedaan maken van de inbreng van een mobiele verontreiniging vanuit het vaste deel van de bodem, in zowel de onverzadigde als verzadigde zone, naar het grondwater, overeenkomstig paragraaf 4.121 van het Besluit activiteiten leefomgeving in samenhang met de maatwerkregel, bedoeld in artikel 5.23 Milieubelastende activiteit bodemsanering met risico voor het grondwater van de Omgevingsverordening Noord-Brabant;
gebouw dat gebruikt mag worden voor het houden van landbouwhuisdieren krachtens een omgevingsvergunning voor de milieubelastende activiteit, bedoeld in artikel 3.201 of artikel 3.202 Besluit activiteiten leefomgeving, of de melding, bedoeld in artikel 4.808 van het Besluit activiteiten leefomgeving;
bruikbare oppervlakte van bebouwing en gronden, geschikt voor het beoogde gebruik, berekend op grond van NEN 2580;
omgeving die de fysieke en psychische gezondheid beschermt en bevordert;
gebruik van gronden of bouwwerken op een perceel van 3 hectare of groter, waarop grootschalige bebouwing staat en dat in hoofdzaak in gebruik is voor logistieke- of distributieactiviteiten, met een door de aard en schaal van de activiteiten hoge verkeersaantrekkende werking en impact op de omgevingskwaliteit;
veehouderij, met uitzondering van het houden van nertsen, melkrundvee en schapen;
activiteit waarbij mest met een relatief eenvoudige techniek wordt bewerkt, zoals aanrijking met stro, opslaan, rijpen, composteren, tot een capaciteit van 25.000 m3 mest per jaar;
activiteit waarbij mest wordt behandeld tot een capaciteit van 25.000 m3 mest per jaar, inclusief het vergisten van mest;
milieubelastende activiteit gericht op het verwerken of behandelen van dierlijke mest en de vergisting van plantaardige producten, als bedoeld in artikelen 3.90 en 3.225 van het Besluit activiteiten leefomgeving;
activiteit waarbij meer dan 25.000 m3 mest per jaar wordt behandeld, inclusief het vergisten van mest;
omzetten van mest, al dan niet in combinatie met co-producten, in biogas en digestaat;
situatie waarbij de in de bodem aanwezige verontreinigende stoffen zich hebben verspreid naar het grondwater en aanleiding geven tot het uitvoeren van een risicobeoordeling grondwaterkwaliteit;
mate van regionale binding en economische meerwaarde van een bedrijf in de regio, gelet op de herkomst van het bedrijf, werkgelegenheid, arbeidsmarkt, kennisinfrastructuur, plaats in regionale waardeketens, ruimtelijk economisch profiel van de regio, gebruik van regionale infrastructuur en afzetmarkt;
beoordeling van de mate van gevaar voor het grondwater van een bodemverontreiniging bij een mobiele verontreinigingssituatie om vast te stellen of, en zo ja, welke maatregelen noodzakelijk zijn;
milieubelastende activiteit, gericht op het houden van landbouwhuisdieren, als bedoeld in artikel 3.200 van het Besluit activiteiten leefomgeving, met uitzondering van het houden van paarden;
concentratie aan verontreinigende stof waarboven er sprake is van verontreiniging van het grondwater.
veehouderij die door het treffen van maatregelen, onder andere gericht op landschap, het verder sluiten van kringlopen op lokaal niveau, emissiebeperking en gezondheid voor mens en dier, ruimtelijk en maatschappelijk optimaal is ingepast in zijn omgeving.
E
De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Voor veehouderijen gevestigd binnen Stedelijk gebied of in Beperkingen veehouderij geldt het zogenaamde 'slot op de muur' en bestaan er geen ontwikkelingsmogelijkheden. Dit betekent dat er geen toename kan plaatsvinden van de oppervlakte van bestaande bouwwerken. De term bouwwerk omvat zowel gebouwen als bouwwerken, geen gebouwen zijnde. Een uitloop van een dierenverblijf is een bouwwerk en wordt met deze voorbeschermingsregels gereguleerd. Uitbreiding van de oppervlakte van bouwwerken is ook niet toegestaan voor het ontwikkelen van nevenfuncties of voor het uitbreiden van een agrarische neventak bij een gemengd agrarisch bedrijf.
Achterliggende reden voor dit beleid is dat het beleid binnen voornoemde gebieden is gericht op sanering van de veehouderij-activiteit, vanuit redenen van gezondheid en het garanderen van een goed woon - en leefklimaat of vanwege natuurdoelstellingen. Het (blijven) bieden van ontwikkelingsruimte staat haaks op dat doel. Naast een toename van de oppervlakte voor bouwwerken is ook de toename van de oppervlakte dierenverblijf door omzetting van een bestaand gebouw niet mogelijk. Als een ondernemer een nevenfunctie naast de veehouderij wil opstarten, is dat alleen mogelijk binnen het aanwezige bouwvolume, bijvoorbeeld door bebouwing die eerst ten dienste stond van de veehouderij in te zetten voor de gewenste nevenfunctie. Op die manier is een geleidelijke overgang van veehouderij naar een andere functie mogelijk.
In het derde lid is een bevoegdheid opgenomen voor het college van B&W om een omgevingsvergunning te verlenen voor extensieve veehouderijen in Beperkingen veehouderij die voldoen aan een norm van 2,75 GVE/ha. In het algemeen zijn dit melkrundveehouderijen die vanwege het toepassen van beweiding passen in zones rondom natuurgebieden. Het betreft een bevoegdheid en geen verplichting. Als de veehouderij is gevestigd in een zone rondom een woonkern, verwacht de provincie dat gemeenten een belangrijk gewicht toekennen aan de borging van een goed woon- en leefklimaat en de hierboven geschetste saneringsdoelstelling.
In het vierde lid is bepaald dat het verbod als bedoeld in het eerste lid niet geldt voor een veehouderij die in de vigerende Omgevingsverordening niet is gelegen binnen de locaties Stedelijk gebied en Beperkingen veehouderij. Een dergelijke situatie kan zich bijvoorbeeld voordoen als met een kaartaanpassing van de Omgevingsverordening de begrenzing van de locaties Stedelijk gebied of Beperkingen veehouderij wordt aangepast.
A
Artikel 2.2 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Het verrichten van een bouwactiviteit als bedoeld in artikel 2.1 op een mobiele verontreinigingssituatie is verboden tenzij de bron van de mobiele verontreinigingssituatie niet is gelegen op het perceel waarop wordt gebouwd.
Het verbod uit het eerste lid is niet van toepassing wanneer uit een risicobeoordeling grondwaterkwaliteit als bedoeld in paragraaf 3.4.2 van de Omgevingsverordening Noord-Brabant blijkt dat:
gevaar voor het grondwater is uit te sluiten;
als gevaar voor het grondwater niet is uit te sluiten, voor de bodemsanering een evaluatieverslag als bedoeld in artikel 4.1246 van het Besluit activiteiten leefomgeving is ingediend;
als gevaar voor het grondwater aanwezig is, de grondwatersanering, bedoeld in artikel 3.52 van de Omgevingsverordening Noord-Brabant is uitgevoerd; of
als de bodemsanering of grondwatersanering nog niet is afgerond, de bouwactiviteiten geen belemmering opleveren voor de sanering.
Ten minste vier weken voor aanvang van de bouwactiviteit, bedoeld in het eerste lid, worden de volgende gegevens en bescheiden verstrekt aan het college van burgemeester en wethouders:
de resultaten van het voorafgaande bodemonderzoek, bedoeld in artikel 32.1;
de resultaten van de risicobeoordeling grondwaterkwaliteit, bedoeld in paragraaf 3.4.2 van de Omgevingsverordening Noord-Brabant;
de naam en het adres van degene die de risicobeoordeling grondwaterkwaliteit heeft uitgevoerd;
de naam en het adres van degene die de bouwactiviteit verricht;
het adres waarop de bouwactiviteit wordt verricht.
Een kopie van de gegevens en bescheiden, bedoeld in het derde lid, wordt na ontvangst onverwijld aan Gedeputeerde Staten toegezonden.
De bouwactiviteit start niet eerder dan nadat het college van burgemeester en wethouders is geïnformeerd over de wijze waarop de sanerende of andere beschermende maatregelen, die voortvloeien uit de risicobeoordeling grondwaterkwaliteit, zijn uitgevoerd.
B
Artikel 3.1 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Binnen de locaties Stedelijk gebied en Beperkingen veehouderij is het verboden om voor een veehouderij:
de bestaande oppervlakte van bouwwerken, met uitzondering van de bestaande bedrijfswoning, te vergroten;
de bestaande oppervlakte dierenverblijf te vergroten;
binnen gebouwen dieren -al dan niet in hokken- meerlaags te huisvesten, ongeacht voorzieningen voor dierenwelzijn, met uitzondering van volière- en scharrelstallen voor legkippen waar twee bouwlagen zijn toegestaan.
Als bestaande oppervlakte bouwwerk of bestaande oppervlakte dierenverblijf geldt de oppervlakte die:
In afwijking van het eerste lid kan het college van burgemeester en wethouders voor een extensieve veehouderij gevestigd in de locatie Beperkingen veehouderij een omgevingsvergunning voor een omgevingsplanactiviteit verlenen als die veehouderij voldoet aan artikel 5.65, derde lid van de Omgevingsverordening Noord-Brabant.
Het verbod, bedoeld in het eerste lid, geldt niet als de veehouderij in de vigerende Omgevingsverordening Noord-Brabant buiten de locatie Stedelijk gebied en de locatie Beperkingen veehouderij ligt.
C
Artikel 3.3 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Binnen de locatie Landelijk gebied is het verboden zonder omgevingsvergunning voor een omgevingsplanactiviteit de bestaande oppervlakte dierenverblijf voor een veehouderij te vergroten.
Als bestaande oppervlakte dierenverblijf voor een veehouderij geldt de oppervlakte die:
De omgevingsvergunning, bedoeld in het eerste lid, wordt alleen verleend als aan de volgende voorwaarden is voldaan:
er worden maatregelen getroffen en in stand gehouden die invulling geven aan een zorgvuldige veehouderij;
de ontwikkeling is vanuit een goede omgevingskwaliteit met een veilige, gezonde leefomgeving, inpasbaar in de omgeving;
er is aangetoond dat de kans op cumulatieve geurhinder (achtergrondbelasting) op geurgevoelige objecten,gebouwen in de bebouwde komeen bebouwingscontour geur niet hoger is dan 12% en in het buitengebied niet hoger is dan 20%, tenzij er -als blijkt dat de achtergrondbelasting hoger is dan voornoemde percentages- maatregelen worden getroffen door de veehouderij die tot een daling leiden van de achtergrondbelasting, en die ten minste de eigen bijdrage aan de overschrijding van de achtergrondbelasting compenseert; en
dieren worden alleen op de grond gehouden, ongeacht voorzieningen voor dierenwelzijn, met uitzondering van volière- en scharrelstallen voor legkippen waar een tweede bouwlaag gebruikt mag worden.
Er is sprake van maatregelen die invulling geven aan een zorgvuldige veehouderij als is voldaan aan de Brabantse zorgvuldigheidsscore veehouderij.
D
Bijlage I wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
instrument dat door Gedeputeerde Staten als beleid is vastgesteld en dat maatregelen benoemt voor individuele bedrijven die de transitie naar zorgvuldige veehouderij bevorderen;
sanering gericht op het beheren, beperken of ongedaan maken van de inbreng van een mobiele verontreiniging vanuit het vaste deel van de bodem, in zowel de onverzadigde als verzadigde zone, naar het grondwater, overeenkomstig paragraaf 4.121 van het Besluit activiteiten leefomgeving in samenhang met de maatwerkregel, bedoeld in artikel 5.23 Milieubelastende activiteit bodemsanering met risico voor het grondwater van de Omgevingsverordening Noord-Brabant;
gebouw dat gebruikt mag worden voor het houden van landbouwhuisdieren krachtens een omgevingsvergunning voor de milieubelastende activiteit, bedoeld in artikel 3.201 of artikel 3.202 Besluit activiteiten leefomgeving, of de melding, bedoeld in artikel 4.808 van het Besluit activiteiten leefomgeving;
bruikbare oppervlakte van bebouwing en gronden, geschikt voor het beoogde gebruik, berekend op grond van NEN 2580;
omgeving die de fysieke en psychische gezondheid beschermt en bevordert;
gebruik van gronden of bouwwerken op een perceel van 3 hectare of groter, waarop grootschalige bebouwing staat en dat in hoofdzaak in gebruik is voor logistieke- of distributieactiviteiten, met een door de aard en schaal van de activiteiten hoge verkeersaantrekkende werking en impact op de omgevingskwaliteit;
veehouderij, met uitzondering van het houden van nertsen, melkrundvee en schapen;
activiteit waarbij mest met een relatief eenvoudige techniek wordt bewerkt, zoals aanrijking met stro, opslaan, rijpen, composteren, tot een capaciteit van 25.000 m3 mest per jaar;
activiteit waarbij mest wordt behandeld tot een capaciteit van 25.000 m3 mest per jaar, inclusief het vergisten van mest;
milieubelastende activiteit gericht op het verwerken of behandelen van dierlijke mest en de vergisting van plantaardige producten, als bedoeld in artikelen 3.90 en 3.225 van het Besluit activiteiten leefomgeving;
activiteit waarbij meer dan 25.000 m3 mest per jaar wordt behandeld, inclusief het vergisten van mest;
omzetten van mest, al dan niet in combinatie met co-producten, in biogas en digestaat;
situatie waarbij de in de bodem aanwezige verontreinigende stoffen zich hebben verspreid naar het grondwater en aanleiding geven tot het uitvoeren van een risicobeoordeling grondwaterkwaliteit;
mate van regionale binding en economische meerwaarde van een bedrijf in de regio, gelet op de herkomst van het bedrijf, werkgelegenheid, arbeidsmarkt, kennisinfrastructuur, plaats in regionale waardeketens, ruimtelijk economisch profiel van de regio, gebruik van regionale infrastructuur en afzetmarkt;
beoordeling van de mate van gevaar voor het grondwater van een bodemverontreiniging bij een mobiele verontreinigingssituatie om vast te stellen of, en zo ja, welke maatregelen noodzakelijk zijn;
milieubelastende activiteit, gericht op het houden van landbouwhuisdieren, als bedoeld in artikel 3.200 van het Besluit activiteiten leefomgeving, met uitzondering van het houden van paarden;
concentratie aan verontreinigende stof waarboven er sprake is van verontreiniging van het grondwater.
veehouderij die door het treffen van maatregelen, onder andere gericht op landschap, het verder sluiten van kringlopen op lokaal niveau, emissiebeperking en gezondheid voor mens en dier, ruimtelijk en maatschappelijk optimaal is ingepast in zijn omgeving.
E
De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Voor veehouderijen gevestigd binnen Stedelijk gebied of in Beperkingen veehouderij geldt het zogenaamde 'slot op de muur' en bestaan er geen ontwikkelingsmogelijkheden. Dit betekent dat er geen toename kan plaatsvinden van de oppervlakte van bestaande bouwwerken. De term bouwwerk omvat zowel gebouwen als bouwwerken, geen gebouwen zijnde. Een uitloop van een dierenverblijf is een bouwwerk en wordt met deze voorbeschermingsregels gereguleerd. Uitbreiding van de oppervlakte van bouwwerken is ook niet toegestaan voor het ontwikkelen van nevenfuncties of voor het uitbreiden van een agrarische neventak bij een gemengd agrarisch bedrijf.
Achterliggende reden voor dit beleid is dat het beleid binnen voornoemde gebieden is gericht op sanering van de veehouderij-activiteit, vanuit redenen van gezondheid en het garanderen van een goed woon - en leefklimaat of vanwege natuurdoelstellingen. Het (blijven) bieden van ontwikkelingsruimte staat haaks op dat doel. Naast een toename van de oppervlakte voor bouwwerken is ook de toename van de oppervlakte dierenverblijf door omzetting van een bestaand gebouw niet mogelijk. Als een ondernemer een nevenfunctie naast de veehouderij wil opstarten, is dat alleen mogelijk binnen het aanwezige bouwvolume, bijvoorbeeld door bebouwing die eerst ten dienste stond van de veehouderij in te zetten voor de gewenste nevenfunctie. Op die manier is een geleidelijke overgang van veehouderij naar een andere functie mogelijk.
In het derde lid is een bevoegdheid opgenomen voor het college van B&W om een omgevingsvergunning te verlenen voor extensieve veehouderijen in Beperkingen veehouderij die voldoen aan een norm van 2,75 GVE/ha. In het algemeen zijn dit melkrundveehouderijen die vanwege het toepassen van beweiding passen in zones rondom natuurgebieden. Het betreft een bevoegdheid en geen verplichting. Als de veehouderij is gevestigd in een zone rondom een woonkern, verwacht de provincie dat gemeenten een belangrijk gewicht toekennen aan de borging van een goed woon- en leefklimaat en de hierboven geschetste saneringsdoelstelling.
In het vierde lid is bepaald dat het verbod als bedoeld in het eerste lid niet geldt voor een veehouderij die in de vigerende Omgevingsverordening niet is gelegen binnen de locaties Stedelijk gebied en Beperkingen veehouderij. Een dergelijke situatie kan zich bijvoorbeeld voordoen als met een kaartaanpassing van de Omgevingsverordening de begrenzing van de locaties Stedelijk gebied of Beperkingen veehouderij wordt aangepast.
A
Artikel 2.2 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Het verrichten van een bouwactiviteit als bedoeld in artikel 2.1 op een mobiele verontreinigingssituatie is verboden tenzij de bron van de mobiele verontreinigingssituatie niet is gelegen op het perceel waarop wordt gebouwd.
Het verbod uit het eerste lid is niet van toepassing wanneer uit een risicobeoordeling grondwaterkwaliteit als bedoeld in paragraaf 3.4.2 van de Omgevingsverordening Noord-Brabant blijkt dat:
gevaar voor het grondwater is uit te sluiten;
als gevaar voor het grondwater niet is uit te sluiten, voor de bodemsanering een evaluatieverslag als bedoeld in artikel 4.1246 van het Besluit activiteiten leefomgeving is ingediend;
als gevaar voor het grondwater aanwezig is, de grondwatersanering, bedoeld in artikel 3.52 van de Omgevingsverordening Noord-Brabant is uitgevoerd; of
als de bodemsanering of grondwatersanering nog niet is afgerond, de bouwactiviteiten geen belemmering opleveren voor de sanering.
Ten minste vier weken voor aanvang van de bouwactiviteit, bedoeld in het eerste lid, worden de volgende gegevens en bescheiden verstrekt aan het college van burgemeester en wethouders:
de resultaten van het voorafgaande bodemonderzoek, bedoeld in artikel 32.1;
de resultaten van de risicobeoordeling grondwaterkwaliteit, bedoeld in paragraaf 3.4.2 van de Omgevingsverordening Noord-Brabant;
de naam en het adres van degene die de risicobeoordeling grondwaterkwaliteit heeft uitgevoerd;
de naam en het adres van degene die de bouwactiviteit verricht;
het adres waarop de bouwactiviteit wordt verricht.
Een kopie van de gegevens en bescheiden, bedoeld in het derde lid, wordt na ontvangst onverwijld aan Gedeputeerde Staten toegezonden.
De bouwactiviteit start niet eerder dan nadat het college van burgemeester en wethouders is geïnformeerd over de wijze waarop de sanerende of andere beschermende maatregelen, die voortvloeien uit de risicobeoordeling grondwaterkwaliteit, zijn uitgevoerd.
B
Artikel 3.1 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Binnen de locaties Stedelijk gebied en Beperkingen veehouderij is het verboden om voor een veehouderij:
de bestaande oppervlakte van bouwwerken, met uitzondering van de bestaande bedrijfswoning, te vergroten;
de bestaande oppervlakte dierenverblijf te vergroten;
binnen gebouwen dieren -al dan niet in hokken- meerlaags te huisvesten, ongeacht voorzieningen voor dierenwelzijn, met uitzondering van volière- en scharrelstallen voor legkippen waar twee bouwlagen zijn toegestaan.
Als bestaande oppervlakte bouwwerk of bestaande oppervlakte dierenverblijf geldt de oppervlakte die:
In afwijking van het eerste lid kan het college van burgemeester en wethouders voor een extensieve veehouderij gevestigd in de locatie Beperkingen veehouderij een omgevingsvergunning voor een omgevingsplanactiviteit verlenen als die veehouderij voldoet aan artikel 5.65, derde lid van de Omgevingsverordening Noord-Brabant.
Het verbod, bedoeld in het eerste lid, geldt niet als de veehouderij in de vigerende Omgevingsverordening Noord-Brabant buiten de locatie Stedelijk gebied en de locatie Beperkingen veehouderij ligt.
C
Artikel 3.3 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Binnen de locatie Landelijk gebied is het verboden zonder omgevingsvergunning voor een omgevingsplanactiviteit de bestaande oppervlakte dierenverblijf voor een veehouderij te vergroten.
Als bestaande oppervlakte dierenverblijf voor een veehouderij geldt de oppervlakte die:
De omgevingsvergunning, bedoeld in het eerste lid, wordt alleen verleend als aan de volgende voorwaarden is voldaan:
er worden maatregelen getroffen en in stand gehouden die invulling geven aan een zorgvuldige veehouderij;
de ontwikkeling is vanuit een goede omgevingskwaliteit met een veilige, gezonde leefomgeving, inpasbaar in de omgeving;
er is aangetoond dat de kans op cumulatieve geurhinder (achtergrondbelasting) op geurgevoelige objecten,gebouwen in de bebouwde komeen bebouwingscontour geur niet hoger is dan 12% en in het buitengebied niet hoger is dan 20%, tenzij er -als blijkt dat de achtergrondbelasting hoger is dan voornoemde percentages- maatregelen worden getroffen door de veehouderij die tot een daling leiden van de achtergrondbelasting, en die ten minste de eigen bijdrage aan de overschrijding van de achtergrondbelasting compenseert; en
dieren worden alleen op de grond gehouden, ongeacht voorzieningen voor dierenwelzijn, met uitzondering van volière- en scharrelstallen voor legkippen waar een tweede bouwlaag gebruikt mag worden.
Er is sprake van maatregelen die invulling geven aan een zorgvuldige veehouderij als is voldaan aan de Brabantse zorgvuldigheidsscore veehouderij.
D
Bijlage I wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
instrument dat door Gedeputeerde Staten als beleid is vastgesteld en dat maatregelen benoemt voor individuele bedrijven die de transitie naar zorgvuldige veehouderij bevorderen;
sanering gericht op het beheren, beperken of ongedaan maken van de inbreng van een mobiele verontreiniging vanuit het vaste deel van de bodem, in zowel de onverzadigde als verzadigde zone, naar het grondwater, overeenkomstig paragraaf 4.121 van het Besluit activiteiten leefomgeving in samenhang met de maatwerkregel, bedoeld in artikel 5.23 Milieubelastende activiteit bodemsanering met risico voor het grondwater van de Omgevingsverordening Noord-Brabant;
gebouw dat gebruikt mag worden voor het houden van landbouwhuisdieren krachtens een omgevingsvergunning voor de milieubelastende activiteit, bedoeld in artikel 3.201 of artikel 3.202 Besluit activiteiten leefomgeving, of de melding, bedoeld in artikel 4.808 van het Besluit activiteiten leefomgeving;
bruikbare oppervlakte van bebouwing en gronden, geschikt voor het beoogde gebruik, berekend op grond van NEN 2580;
omgeving die de fysieke en psychische gezondheid beschermt en bevordert;
gebruik van gronden of bouwwerken op een perceel van 3 hectare of groter, waarop grootschalige bebouwing staat en dat in hoofdzaak in gebruik is voor logistieke- of distributieactiviteiten, met een door de aard en schaal van de activiteiten hoge verkeersaantrekkende werking en impact op de omgevingskwaliteit;
veehouderij, met uitzondering van het houden van nertsen, melkrundvee en schapen;
activiteit waarbij mest met een relatief eenvoudige techniek wordt bewerkt, zoals aanrijking met stro, opslaan, rijpen, composteren, tot een capaciteit van 25.000 m3 mest per jaar;
activiteit waarbij mest wordt behandeld tot een capaciteit van 25.000 m3 mest per jaar, inclusief het vergisten van mest;
milieubelastende activiteit gericht op het verwerken of behandelen van dierlijke mest en de vergisting van plantaardige producten, als bedoeld in artikelen 3.90 en 3.225 van het Besluit activiteiten leefomgeving;
activiteit waarbij meer dan 25.000 m3 mest per jaar wordt behandeld, inclusief het vergisten van mest;
omzetten van mest, al dan niet in combinatie met co-producten, in biogas en digestaat;
situatie waarbij de in de bodem aanwezige verontreinigende stoffen zich hebben verspreid naar het grondwater en aanleiding geven tot het uitvoeren van een risicobeoordeling grondwaterkwaliteit;
mate van regionale binding en economische meerwaarde van een bedrijf in de regio, gelet op de herkomst van het bedrijf, werkgelegenheid, arbeidsmarkt, kennisinfrastructuur, plaats in regionale waardeketens, ruimtelijk economisch profiel van de regio, gebruik van regionale infrastructuur en afzetmarkt;
beoordeling van de mate van gevaar voor het grondwater van een bodemverontreiniging bij een mobiele verontreinigingssituatie om vast te stellen of, en zo ja, welke maatregelen noodzakelijk zijn;
milieubelastende activiteit, gericht op het houden van landbouwhuisdieren, als bedoeld in artikel 3.200 van het Besluit activiteiten leefomgeving, met uitzondering van het houden van paarden;
concentratie aan verontreinigende stof waarboven er sprake is van verontreiniging van het grondwater.
veehouderij die door het treffen van maatregelen, onder andere gericht op landschap, het verder sluiten van kringlopen op lokaal niveau, emissiebeperking en gezondheid voor mens en dier, ruimtelijk en maatschappelijk optimaal is ingepast in zijn omgeving.
E
De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Voor veehouderijen gevestigd binnen Stedelijk gebied of in Beperkingen veehouderij geldt het zogenaamde 'slot op de muur' en bestaan er geen ontwikkelingsmogelijkheden. Dit betekent dat er geen toename kan plaatsvinden van de oppervlakte van bestaande bouwwerken. De term bouwwerk omvat zowel gebouwen als bouwwerken, geen gebouwen zijnde. Een uitloop van een dierenverblijf is een bouwwerk en wordt met deze voorbeschermingsregels gereguleerd. Uitbreiding van de oppervlakte van bouwwerken is ook niet toegestaan voor het ontwikkelen van nevenfuncties of voor het uitbreiden van een agrarische neventak bij een gemengd agrarisch bedrijf.
Achterliggende reden voor dit beleid is dat het beleid binnen voornoemde gebieden is gericht op sanering van de veehouderij-activiteit, vanuit redenen van gezondheid en het garanderen van een goed woon - en leefklimaat of vanwege natuurdoelstellingen. Het (blijven) bieden van ontwikkelingsruimte staat haaks op dat doel. Naast een toename van de oppervlakte voor bouwwerken is ook de toename van de oppervlakte dierenverblijf door omzetting van een bestaand gebouw niet mogelijk. Als een ondernemer een nevenfunctie naast de veehouderij wil opstarten, is dat alleen mogelijk binnen het aanwezige bouwvolume, bijvoorbeeld door bebouwing die eerst ten dienste stond van de veehouderij in te zetten voor de gewenste nevenfunctie. Op die manier is een geleidelijke overgang van veehouderij naar een andere functie mogelijk.
In het derde lid is een bevoegdheid opgenomen voor het college van B&W om een omgevingsvergunning te verlenen voor extensieve veehouderijen in Beperkingen veehouderij die voldoen aan een norm van 2,75 GVE/ha. In het algemeen zijn dit melkrundveehouderijen die vanwege het toepassen van beweiding passen in zones rondom natuurgebieden. Het betreft een bevoegdheid en geen verplichting. Als de veehouderij is gevestigd in een zone rondom een woonkern, verwacht de provincie dat gemeenten een belangrijk gewicht toekennen aan de borging van een goed woon- en leefklimaat en de hierboven geschetste saneringsdoelstelling.
In het vierde lid is bepaald dat het verbod als bedoeld in het eerste lid niet geldt voor een veehouderij die in de vigerende Omgevingsverordening niet is gelegen binnen de locaties Stedelijk gebied en Beperkingen veehouderij. Een dergelijke situatie kan zich bijvoorbeeld voordoen als met een kaartaanpassing van de Omgevingsverordening de begrenzing van de locaties Stedelijk gebied of Beperkingen veehouderij wordt aangepast.
A
Artikel 2.2 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Het verrichten van een bouwactiviteit als bedoeld in artikel 2.1 op een mobiele verontreinigingssituatie is verboden tenzij de bron van de mobiele verontreinigingssituatie niet is gelegen op het perceel waarop wordt gebouwd.
Het verbod uit het eerste lid is niet van toepassing wanneer uit een risicobeoordeling grondwaterkwaliteit als bedoeld in paragraaf 3.4.2 van de Omgevingsverordening Noord-Brabant blijkt dat:
gevaar voor het grondwater is uit te sluiten;
als gevaar voor het grondwater niet is uit te sluiten, voor de bodemsanering een evaluatieverslag als bedoeld in artikel 4.1246 van het Besluit activiteiten leefomgeving is ingediend;
als gevaar voor het grondwater aanwezig is, de grondwatersanering, bedoeld in artikel 3.52 van de Omgevingsverordening Noord-Brabant is uitgevoerd; of
als de bodemsanering of grondwatersanering nog niet is afgerond, de bouwactiviteiten geen belemmering opleveren voor de sanering.
Ten minste vier weken voor aanvang van de bouwactiviteit, bedoeld in het eerste lid, worden de volgende gegevens en bescheiden verstrekt aan het college van burgemeester en wethouders:
de resultaten van het voorafgaande bodemonderzoek, bedoeld in artikel 32.1;
de resultaten van de risicobeoordeling grondwaterkwaliteit, bedoeld in paragraaf 3.4.2 van de Omgevingsverordening Noord-Brabant;
de naam en het adres van degene die de risicobeoordeling grondwaterkwaliteit heeft uitgevoerd;
de naam en het adres van degene die de bouwactiviteit verricht;
het adres waarop de bouwactiviteit wordt verricht.
Een kopie van de gegevens en bescheiden, bedoeld in het derde lid, wordt na ontvangst onverwijld aan Gedeputeerde Staten toegezonden.
De bouwactiviteit start niet eerder dan nadat het college van burgemeester en wethouders is geïnformeerd over de wijze waarop de sanerende of andere beschermende maatregelen, die voortvloeien uit de risicobeoordeling grondwaterkwaliteit, zijn uitgevoerd.
B
Artikel 3.1 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Binnen de locaties Stedelijk gebied en Beperkingen veehouderij is het verboden om voor een veehouderij:
de bestaande oppervlakte van bouwwerken, met uitzondering van de bestaande bedrijfswoning, te vergroten;
de bestaande oppervlakte dierenverblijf te vergroten;
binnen gebouwen dieren -al dan niet in hokken- meerlaags te huisvesten, ongeacht voorzieningen voor dierenwelzijn, met uitzondering van volière- en scharrelstallen voor legkippen waar twee bouwlagen zijn toegestaan.
Als bestaande oppervlakte bouwwerk of bestaande oppervlakte dierenverblijf geldt de oppervlakte die:
In afwijking van het eerste lid kan het college van burgemeester en wethouders voor een extensieve veehouderij gevestigd in de locatie Beperkingen veehouderij een omgevingsvergunning voor een omgevingsplanactiviteit verlenen als die veehouderij voldoet aan artikel 5.65, derde lid van de Omgevingsverordening Noord-Brabant.
Het verbod, bedoeld in het eerste lid, geldt niet als de veehouderij in de vigerende Omgevingsverordening Noord-Brabant buiten de locatie Stedelijk gebied en de locatie Beperkingen veehouderij ligt.
C
Artikel 3.3 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Binnen de locatie Landelijk gebied is het verboden zonder omgevingsvergunning voor een omgevingsplanactiviteit de bestaande oppervlakte dierenverblijf voor een veehouderij te vergroten.
Als bestaande oppervlakte dierenverblijf voor een veehouderij geldt de oppervlakte die:
De omgevingsvergunning, bedoeld in het eerste lid, wordt alleen verleend als aan de volgende voorwaarden is voldaan:
er worden maatregelen getroffen en in stand gehouden die invulling geven aan een zorgvuldige veehouderij;
de ontwikkeling is vanuit een goede omgevingskwaliteit met een veilige, gezonde leefomgeving, inpasbaar in de omgeving;
er is aangetoond dat de kans op cumulatieve geurhinder (achtergrondbelasting) op geurgevoelige objecten,gebouwen in de bebouwde komeen bebouwingscontour geur niet hoger is dan 12% en in het buitengebied niet hoger is dan 20%, tenzij er -als blijkt dat de achtergrondbelasting hoger is dan voornoemde percentages- maatregelen worden getroffen door de veehouderij die tot een daling leiden van de achtergrondbelasting, en die ten minste de eigen bijdrage aan de overschrijding van de achtergrondbelasting compenseert; en
dieren worden alleen op de grond gehouden, ongeacht voorzieningen voor dierenwelzijn, met uitzondering van volière- en scharrelstallen voor legkippen waar een tweede bouwlaag gebruikt mag worden.
Er is sprake van maatregelen die invulling geven aan een zorgvuldige veehouderij als is voldaan aan de Brabantse zorgvuldigheidsscore veehouderij.
D
Bijlage I wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
instrument dat door Gedeputeerde Staten als beleid is vastgesteld en dat maatregelen benoemt voor individuele bedrijven die de transitie naar zorgvuldige veehouderij bevorderen;
sanering gericht op het beheren, beperken of ongedaan maken van de inbreng van een mobiele verontreiniging vanuit het vaste deel van de bodem, in zowel de onverzadigde als verzadigde zone, naar het grondwater, overeenkomstig paragraaf 4.121 van het Besluit activiteiten leefomgeving in samenhang met de maatwerkregel, bedoeld in artikel 5.23 Milieubelastende activiteit bodemsanering met risico voor het grondwater van de Omgevingsverordening Noord-Brabant;
gebouw dat gebruikt mag worden voor het houden van landbouwhuisdieren krachtens een omgevingsvergunning voor de milieubelastende activiteit, bedoeld in artikel 3.201 of artikel 3.202 Besluit activiteiten leefomgeving, of de melding, bedoeld in artikel 4.808 van het Besluit activiteiten leefomgeving;
bruikbare oppervlakte van bebouwing en gronden, geschikt voor het beoogde gebruik, berekend op grond van NEN 2580;
omgeving die de fysieke en psychische gezondheid beschermt en bevordert;
gebruik van gronden of bouwwerken op een perceel van 3 hectare of groter, waarop grootschalige bebouwing staat en dat in hoofdzaak in gebruik is voor logistieke- of distributieactiviteiten, met een door de aard en schaal van de activiteiten hoge verkeersaantrekkende werking en impact op de omgevingskwaliteit;
veehouderij, met uitzondering van het houden van nertsen, melkrundvee en schapen;
activiteit waarbij mest met een relatief eenvoudige techniek wordt bewerkt, zoals aanrijking met stro, opslaan, rijpen, composteren, tot een capaciteit van 25.000 m3 mest per jaar;
activiteit waarbij mest wordt behandeld tot een capaciteit van 25.000 m3 mest per jaar, inclusief het vergisten van mest;
milieubelastende activiteit gericht op het verwerken of behandelen van dierlijke mest en de vergisting van plantaardige producten, als bedoeld in artikelen 3.90 en 3.225 van het Besluit activiteiten leefomgeving;
activiteit waarbij meer dan 25.000 m3 mest per jaar wordt behandeld, inclusief het vergisten van mest;
omzetten van mest, al dan niet in combinatie met co-producten, in biogas en digestaat;
situatie waarbij de in de bodem aanwezige verontreinigende stoffen zich hebben verspreid naar het grondwater en aanleiding geven tot het uitvoeren van een risicobeoordeling grondwaterkwaliteit;
mate van regionale binding en economische meerwaarde van een bedrijf in de regio, gelet op de herkomst van het bedrijf, werkgelegenheid, arbeidsmarkt, kennisinfrastructuur, plaats in regionale waardeketens, ruimtelijk economisch profiel van de regio, gebruik van regionale infrastructuur en afzetmarkt;
beoordeling van de mate van gevaar voor het grondwater van een bodemverontreiniging bij een mobiele verontreinigingssituatie om vast te stellen of, en zo ja, welke maatregelen noodzakelijk zijn;
milieubelastende activiteit, gericht op het houden van landbouwhuisdieren, als bedoeld in artikel 3.200 van het Besluit activiteiten leefomgeving, met uitzondering van het houden van paarden;
concentratie aan verontreinigende stof waarboven er sprake is van verontreiniging van het grondwater.
veehouderij die door het treffen van maatregelen, onder andere gericht op landschap, het verder sluiten van kringlopen op lokaal niveau, emissiebeperking en gezondheid voor mens en dier, ruimtelijk en maatschappelijk optimaal is ingepast in zijn omgeving.
E
De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Voor veehouderijen gevestigd binnen Stedelijk gebied of in Beperkingen veehouderij geldt het zogenaamde 'slot op de muur' en bestaan er geen ontwikkelingsmogelijkheden. Dit betekent dat er geen toename kan plaatsvinden van de oppervlakte van bestaande bouwwerken. De term bouwwerk omvat zowel gebouwen als bouwwerken, geen gebouwen zijnde. Een uitloop van een dierenverblijf is een bouwwerk en wordt met deze voorbeschermingsregels gereguleerd. Uitbreiding van de oppervlakte van bouwwerken is ook niet toegestaan voor het ontwikkelen van nevenfuncties of voor het uitbreiden van een agrarische neventak bij een gemengd agrarisch bedrijf.
Achterliggende reden voor dit beleid is dat het beleid binnen voornoemde gebieden is gericht op sanering van de veehouderij-activiteit, vanuit redenen van gezondheid en het garanderen van een goed woon - en leefklimaat of vanwege natuurdoelstellingen. Het (blijven) bieden van ontwikkelingsruimte staat haaks op dat doel. Naast een toename van de oppervlakte voor bouwwerken is ook de toename van de oppervlakte dierenverblijf door omzetting van een bestaand gebouw niet mogelijk. Als een ondernemer een nevenfunctie naast de veehouderij wil opstarten, is dat alleen mogelijk binnen het aanwezige bouwvolume, bijvoorbeeld door bebouwing die eerst ten dienste stond van de veehouderij in te zetten voor de gewenste nevenfunctie. Op die manier is een geleidelijke overgang van veehouderij naar een andere functie mogelijk.
In het derde lid is een bevoegdheid opgenomen voor het college van B&W om een omgevingsvergunning te verlenen voor extensieve veehouderijen in Beperkingen veehouderij die voldoen aan een norm van 2,75 GVE/ha. In het algemeen zijn dit melkrundveehouderijen die vanwege het toepassen van beweiding passen in zones rondom natuurgebieden. Het betreft een bevoegdheid en geen verplichting. Als de veehouderij is gevestigd in een zone rondom een woonkern, verwacht de provincie dat gemeenten een belangrijk gewicht toekennen aan de borging van een goed woon- en leefklimaat en de hierboven geschetste saneringsdoelstelling.
In het vierde lid is bepaald dat het verbod als bedoeld in het eerste lid niet geldt voor een veehouderij die in de vigerende Omgevingsverordening niet is gelegen binnen de locaties Stedelijk gebied en Beperkingen veehouderij. Een dergelijke situatie kan zich bijvoorbeeld voordoen als met een kaartaanpassing van de Omgevingsverordening de begrenzing van de locaties Stedelijk gebied of Beperkingen veehouderij wordt aangepast.
A
Artikel 2.2 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Het verrichten van een bouwactiviteit als bedoeld in artikel 2.1 op een mobiele verontreinigingssituatie is verboden tenzij de bron van de mobiele verontreinigingssituatie niet is gelegen op het perceel waarop wordt gebouwd.
Het verbod uit het eerste lid is niet van toepassing wanneer uit een risicobeoordeling grondwaterkwaliteit als bedoeld in paragraaf 3.4.2 van de Omgevingsverordening Noord-Brabant blijkt dat:
gevaar voor het grondwater is uit te sluiten;
als gevaar voor het grondwater niet is uit te sluiten, voor de bodemsanering een evaluatieverslag als bedoeld in artikel 4.1246 van het Besluit activiteiten leefomgeving is ingediend;
als gevaar voor het grondwater aanwezig is, de grondwatersanering, bedoeld in artikel 3.52 van de Omgevingsverordening Noord-Brabant is uitgevoerd; of
als de bodemsanering of grondwatersanering nog niet is afgerond, de bouwactiviteiten geen belemmering opleveren voor de sanering.
Ten minste vier weken voor aanvang van de bouwactiviteit, bedoeld in het eerste lid, worden de volgende gegevens en bescheiden verstrekt aan het college van burgemeester en wethouders:
de resultaten van het voorafgaande bodemonderzoek, bedoeld in artikel 32.1;
de resultaten van de risicobeoordeling grondwaterkwaliteit, bedoeld in paragraaf 3.4.2 van de Omgevingsverordening Noord-Brabant;
de naam en het adres van degene die de risicobeoordeling grondwaterkwaliteit heeft uitgevoerd;
de naam en het adres van degene die de bouwactiviteit verricht;
het adres waarop de bouwactiviteit wordt verricht.
Een kopie van de gegevens en bescheiden, bedoeld in het derde lid, wordt na ontvangst onverwijld aan Gedeputeerde Staten toegezonden.
De bouwactiviteit start niet eerder dan nadat het college van burgemeester en wethouders is geïnformeerd over de wijze waarop de sanerende of andere beschermende maatregelen, die voortvloeien uit de risicobeoordeling grondwaterkwaliteit, zijn uitgevoerd.
B
Artikel 3.1 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Binnen de locaties Stedelijk gebied en Beperkingen veehouderij is het verboden om voor een veehouderij:
de bestaande oppervlakte van bouwwerken, met uitzondering van de bestaande bedrijfswoning, te vergroten;
de bestaande oppervlakte dierenverblijf te vergroten;
binnen gebouwen dieren -al dan niet in hokken- meerlaags te huisvesten, ongeacht voorzieningen voor dierenwelzijn, met uitzondering van volière- en scharrelstallen voor legkippen waar twee bouwlagen zijn toegestaan.
Als bestaande oppervlakte bouwwerk of bestaande oppervlakte dierenverblijf geldt de oppervlakte die:
In afwijking van het eerste lid kan het college van burgemeester en wethouders voor een extensieve veehouderij gevestigd in de locatie Beperkingen veehouderij een omgevingsvergunning voor een omgevingsplanactiviteit verlenen als die veehouderij voldoet aan artikel 5.65, derde lid van de Omgevingsverordening Noord-Brabant.
Het verbod, bedoeld in het eerste lid, geldt niet als de veehouderij in de vigerende Omgevingsverordening Noord-Brabant buiten de locatie Stedelijk gebied en de locatie Beperkingen veehouderij ligt.
C
Artikel 3.3 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Binnen de locatie Landelijk gebied is het verboden zonder omgevingsvergunning voor een omgevingsplanactiviteit de bestaande oppervlakte dierenverblijf voor een veehouderij te vergroten.
Als bestaande oppervlakte dierenverblijf voor een veehouderij geldt de oppervlakte die:
De omgevingsvergunning, bedoeld in het eerste lid, wordt alleen verleend als aan de volgende voorwaarden is voldaan:
er worden maatregelen getroffen en in stand gehouden die invulling geven aan een zorgvuldige veehouderij;
de ontwikkeling is vanuit een goede omgevingskwaliteit met een veilige, gezonde leefomgeving, inpasbaar in de omgeving;
er is aangetoond dat de kans op cumulatieve geurhinder (achtergrondbelasting) op geurgevoelige objecten,gebouwen in de bebouwde komeen bebouwingscontour geur niet hoger is dan 12% en in het buitengebied niet hoger is dan 20%, tenzij er -als blijkt dat de achtergrondbelasting hoger is dan voornoemde percentages- maatregelen worden getroffen door de veehouderij die tot een daling leiden van de achtergrondbelasting, en die ten minste de eigen bijdrage aan de overschrijding van de achtergrondbelasting compenseert; en
dieren worden alleen op de grond gehouden, ongeacht voorzieningen voor dierenwelzijn, met uitzondering van volière- en scharrelstallen voor legkippen waar een tweede bouwlaag gebruikt mag worden.
Er is sprake van maatregelen die invulling geven aan een zorgvuldige veehouderij als is voldaan aan de Brabantse zorgvuldigheidsscore veehouderij.
D
Bijlage I wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
instrument dat door Gedeputeerde Staten als beleid is vastgesteld en dat maatregelen benoemt voor individuele bedrijven die de transitie naar zorgvuldige veehouderij bevorderen;
sanering gericht op het beheren, beperken of ongedaan maken van de inbreng van een mobiele verontreiniging vanuit het vaste deel van de bodem, in zowel de onverzadigde als verzadigde zone, naar het grondwater, overeenkomstig paragraaf 4.121 van het Besluit activiteiten leefomgeving in samenhang met de maatwerkregel, bedoeld in artikel 5.23 Milieubelastende activiteit bodemsanering met risico voor het grondwater van de Omgevingsverordening Noord-Brabant;
gebouw dat gebruikt mag worden voor het houden van landbouwhuisdieren krachtens een omgevingsvergunning voor de milieubelastende activiteit, bedoeld in artikel 3.201 of artikel 3.202 Besluit activiteiten leefomgeving, of de melding, bedoeld in artikel 4.808 van het Besluit activiteiten leefomgeving;
bruikbare oppervlakte van bebouwing en gronden, geschikt voor het beoogde gebruik, berekend op grond van NEN 2580;
omgeving die de fysieke en psychische gezondheid beschermt en bevordert;
gebruik van gronden of bouwwerken op een perceel van 3 hectare of groter, waarop grootschalige bebouwing staat en dat in hoofdzaak in gebruik is voor logistieke- of distributieactiviteiten, met een door de aard en schaal van de activiteiten hoge verkeersaantrekkende werking en impact op de omgevingskwaliteit;
veehouderij, met uitzondering van het houden van nertsen, melkrundvee en schapen;
activiteit waarbij mest met een relatief eenvoudige techniek wordt bewerkt, zoals aanrijking met stro, opslaan, rijpen, composteren, tot een capaciteit van 25.000 m3 mest per jaar;
activiteit waarbij mest wordt behandeld tot een capaciteit van 25.000 m3 mest per jaar, inclusief het vergisten van mest;
milieubelastende activiteit gericht op het verwerken of behandelen van dierlijke mest en de vergisting van plantaardige producten, als bedoeld in artikelen 3.90 en 3.225 van het Besluit activiteiten leefomgeving;
activiteit waarbij meer dan 25.000 m3 mest per jaar wordt behandeld, inclusief het vergisten van mest;
omzetten van mest, al dan niet in combinatie met co-producten, in biogas en digestaat;
situatie waarbij de in de bodem aanwezige verontreinigende stoffen zich hebben verspreid naar het grondwater en aanleiding geven tot het uitvoeren van een risicobeoordeling grondwaterkwaliteit;
mate van regionale binding en economische meerwaarde van een bedrijf in de regio, gelet op de herkomst van het bedrijf, werkgelegenheid, arbeidsmarkt, kennisinfrastructuur, plaats in regionale waardeketens, ruimtelijk economisch profiel van de regio, gebruik van regionale infrastructuur en afzetmarkt;
beoordeling van de mate van gevaar voor het grondwater van een bodemverontreiniging bij een mobiele verontreinigingssituatie om vast te stellen of, en zo ja, welke maatregelen noodzakelijk zijn;
milieubelastende activiteit, gericht op het houden van landbouwhuisdieren, als bedoeld in artikel 3.200 van het Besluit activiteiten leefomgeving, met uitzondering van het houden van paarden;
concentratie aan verontreinigende stof waarboven er sprake is van verontreiniging van het grondwater.
veehouderij die door het treffen van maatregelen, onder andere gericht op landschap, het verder sluiten van kringlopen op lokaal niveau, emissiebeperking en gezondheid voor mens en dier, ruimtelijk en maatschappelijk optimaal is ingepast in zijn omgeving.
E
De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Voor veehouderijen gevestigd binnen Stedelijk gebied of in Beperkingen veehouderij geldt het zogenaamde 'slot op de muur' en bestaan er geen ontwikkelingsmogelijkheden. Dit betekent dat er geen toename kan plaatsvinden van de oppervlakte van bestaande bouwwerken. De term bouwwerk omvat zowel gebouwen als bouwwerken, geen gebouwen zijnde. Een uitloop van een dierenverblijf is een bouwwerk en wordt met deze voorbeschermingsregels gereguleerd. Uitbreiding van de oppervlakte van bouwwerken is ook niet toegestaan voor het ontwikkelen van nevenfuncties of voor het uitbreiden van een agrarische neventak bij een gemengd agrarisch bedrijf.
Achterliggende reden voor dit beleid is dat het beleid binnen voornoemde gebieden is gericht op sanering van de veehouderij-activiteit, vanuit redenen van gezondheid en het garanderen van een goed woon - en leefklimaat of vanwege natuurdoelstellingen. Het (blijven) bieden van ontwikkelingsruimte staat haaks op dat doel. Naast een toename van de oppervlakte voor bouwwerken is ook de toename van de oppervlakte dierenverblijf door omzetting van een bestaand gebouw niet mogelijk. Als een ondernemer een nevenfunctie naast de veehouderij wil opstarten, is dat alleen mogelijk binnen het aanwezige bouwvolume, bijvoorbeeld door bebouwing die eerst ten dienste stond van de veehouderij in te zetten voor de gewenste nevenfunctie. Op die manier is een geleidelijke overgang van veehouderij naar een andere functie mogelijk.
In het derde lid is een bevoegdheid opgenomen voor het college van B&W om een omgevingsvergunning te verlenen voor extensieve veehouderijen in Beperkingen veehouderij die voldoen aan een norm van 2,75 GVE/ha. In het algemeen zijn dit melkrundveehouderijen die vanwege het toepassen van beweiding passen in zones rondom natuurgebieden. Het betreft een bevoegdheid en geen verplichting. Als de veehouderij is gevestigd in een zone rondom een woonkern, verwacht de provincie dat gemeenten een belangrijk gewicht toekennen aan de borging van een goed woon- en leefklimaat en de hierboven geschetste saneringsdoelstelling.
In het vierde lid is bepaald dat het verbod als bedoeld in het eerste lid niet geldt voor een veehouderij die in de vigerende Omgevingsverordening niet is gelegen binnen de locaties Stedelijk gebied en Beperkingen veehouderij. Een dergelijke situatie kan zich bijvoorbeeld voordoen als met een kaartaanpassing van de Omgevingsverordening de begrenzing van de locaties Stedelijk gebied of Beperkingen veehouderij wordt aangepast.
A
Artikel 2.2 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Het verrichten van een bouwactiviteit als bedoeld in artikel 2.1 op een mobiele verontreinigingssituatie is verboden tenzij de bron van de mobiele verontreinigingssituatie niet is gelegen op het perceel waarop wordt gebouwd.
Het verbod uit het eerste lid is niet van toepassing wanneer uit een risicobeoordeling grondwaterkwaliteit als bedoeld in paragraaf 3.4.2 van de Omgevingsverordening Noord-Brabant blijkt dat:
gevaar voor het grondwater is uit te sluiten;
als gevaar voor het grondwater niet is uit te sluiten, voor de bodemsanering een evaluatieverslag als bedoeld in artikel 4.1246 van het Besluit activiteiten leefomgeving is ingediend;
als gevaar voor het grondwater aanwezig is, de grondwatersanering, bedoeld in artikel 3.52 van de Omgevingsverordening Noord-Brabant is uitgevoerd; of
als de bodemsanering of grondwatersanering nog niet is afgerond, de bouwactiviteiten geen belemmering opleveren voor de sanering.
Ten minste vier weken voor aanvang van de bouwactiviteit, bedoeld in het eerste lid, worden de volgende gegevens en bescheiden verstrekt aan het college van burgemeester en wethouders:
de resultaten van het voorafgaande bodemonderzoek, bedoeld in artikel 32.1;
de resultaten van de risicobeoordeling grondwaterkwaliteit, bedoeld in paragraaf 3.4.2 van de Omgevingsverordening Noord-Brabant;
de naam en het adres van degene die de risicobeoordeling grondwaterkwaliteit heeft uitgevoerd;
de naam en het adres van degene die de bouwactiviteit verricht;
het adres waarop de bouwactiviteit wordt verricht.
Een kopie van de gegevens en bescheiden, bedoeld in het derde lid, wordt na ontvangst onverwijld aan Gedeputeerde Staten toegezonden.
De bouwactiviteit start niet eerder dan nadat het college van burgemeester en wethouders is geïnformeerd over de wijze waarop de sanerende of andere beschermende maatregelen, die voortvloeien uit de risicobeoordeling grondwaterkwaliteit, zijn uitgevoerd.
B
Artikel 3.1 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Binnen de locaties Stedelijk gebied en Beperkingen veehouderij is het verboden om voor een veehouderij:
de bestaande oppervlakte van bouwwerken, met uitzondering van de bestaande bedrijfswoning, te vergroten;
de bestaande oppervlakte dierenverblijf te vergroten;
binnen gebouwen dieren -al dan niet in hokken- meerlaags te huisvesten, ongeacht voorzieningen voor dierenwelzijn, met uitzondering van volière- en scharrelstallen voor legkippen waar twee bouwlagen zijn toegestaan.
Als bestaande oppervlakte bouwwerk of bestaande oppervlakte dierenverblijf geldt de oppervlakte die:
In afwijking van het eerste lid kan het college van burgemeester en wethouders voor een extensieve veehouderij gevestigd in de locatie Beperkingen veehouderij een omgevingsvergunning voor een omgevingsplanactiviteit verlenen als die veehouderij voldoet aan artikel 5.65, derde lid van de Omgevingsverordening Noord-Brabant.
Het verbod, bedoeld in het eerste lid, geldt niet als de veehouderij in de vigerende Omgevingsverordening Noord-Brabant buiten de locatie Stedelijk gebied en de locatie Beperkingen veehouderij ligt.
C
Artikel 3.3 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Binnen de locatie Landelijk gebied is het verboden zonder omgevingsvergunning voor een omgevingsplanactiviteit de bestaande oppervlakte dierenverblijf voor een veehouderij te vergroten.
Als bestaande oppervlakte dierenverblijf voor een veehouderij geldt de oppervlakte die:
De omgevingsvergunning, bedoeld in het eerste lid, wordt alleen verleend als aan de volgende voorwaarden is voldaan:
er worden maatregelen getroffen en in stand gehouden die invulling geven aan een zorgvuldige veehouderij;
de ontwikkeling is vanuit een goede omgevingskwaliteit met een veilige, gezonde leefomgeving, inpasbaar in de omgeving;
er is aangetoond dat de kans op cumulatieve geurhinder (achtergrondbelasting) op geurgevoelige objecten,gebouwen in de bebouwde komeen bebouwingscontour geur niet hoger is dan 12% en in het buitengebied niet hoger is dan 20%, tenzij er -als blijkt dat de achtergrondbelasting hoger is dan voornoemde percentages- maatregelen worden getroffen door de veehouderij die tot een daling leiden van de achtergrondbelasting, en die ten minste de eigen bijdrage aan de overschrijding van de achtergrondbelasting compenseert; en
dieren worden alleen op de grond gehouden, ongeacht voorzieningen voor dierenwelzijn, met uitzondering van volière- en scharrelstallen voor legkippen waar een tweede bouwlaag gebruikt mag worden.
Er is sprake van maatregelen die invulling geven aan een zorgvuldige veehouderij als is voldaan aan de Brabantse zorgvuldigheidsscore veehouderij.
D
De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Voor veehouderijen gevestigd binnen Stedelijk gebied of in Beperkingen veehouderij geldt het zogenaamde 'slot op de muur' en bestaan er geen ontwikkelingsmogelijkheden. Dit betekent dat er geen toename kan plaatsvinden van de oppervlakte van bestaande bouwwerken. De term bouwwerk omvat zowel gebouwen als bouwwerken, geen gebouwen zijnde. Een uitloop van een dierenverblijf is een bouwwerk en wordt met deze voorbeschermingsregels gereguleerd. Uitbreiding van de oppervlakte van bouwwerken is ook niet toegestaan voor het ontwikkelen van nevenfuncties of voor het uitbreiden van een agrarische neventak bij een gemengd agrarisch bedrijf.
Achterliggende reden voor dit beleid is dat het beleid binnen voornoemde gebieden is gericht op sanering van de veehouderij-activiteit, vanuit redenen van gezondheid en het garanderen van een goed woon - en leefklimaat of vanwege natuurdoelstellingen. Het (blijven) bieden van ontwikkelingsruimte staat haaks op dat doel. Naast een toename van de oppervlakte voor bouwwerken is ook de toename van de oppervlakte dierenverblijf door omzetting van een bestaand gebouw niet mogelijk. Als een ondernemer een nevenfunctie naast de veehouderij wil opstarten, is dat alleen mogelijk binnen het aanwezige bouwvolume, bijvoorbeeld door bebouwing die eerst ten dienste stond van de veehouderij in te zetten voor de gewenste nevenfunctie. Op die manier is een geleidelijke overgang van veehouderij naar een andere functie mogelijk.
In het derde lid is een bevoegdheid opgenomen voor het college van B&W om een omgevingsvergunning te verlenen voor extensieve veehouderijen in Beperkingen veehouderij die voldoen aan een norm van 2,75 GVE/ha. In het algemeen zijn dit melkrundveehouderijen die vanwege het toepassen van beweiding passen in zones rondom natuurgebieden. Het betreft een bevoegdheid en geen verplichting. Als de veehouderij is gevestigd in een zone rondom een woonkern, verwacht de provincie dat gemeenten een belangrijk gewicht toekennen aan de borging van een goed woon- en leefklimaat en de hierboven geschetste saneringsdoelstelling.
In het vierde lid is bepaald dat het verbod als bedoeld in het eerste lid niet geldt voor een veehouderij die in de vigerende Omgevingsverordening niet is gelegen binnen de locaties Stedelijk gebied en Beperkingen veehouderij. Een dergelijke situatie kan zich bijvoorbeeld voordoen als met een kaartaanpassing van de Omgevingsverordening de begrenzing van de locaties Stedelijk gebied of Beperkingen veehouderij wordt aangepast.
A
Artikel 2.2 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Het verrichten van een bouwactiviteit als bedoeld in artikel 2.1 op een mobiele verontreinigingssituatie is verboden tenzij de bron van de mobiele verontreinigingssituatie niet is gelegen op het perceel waarop wordt gebouwd.
Het verbod uit het eerste lid is niet van toepassing wanneer uit een risicobeoordeling grondwaterkwaliteit als bedoeld in paragraaf 3.4.2 van de Omgevingsverordening Noord-Brabant blijkt dat:
gevaar voor het grondwater is uit te sluiten;
als gevaar voor het grondwater niet is uit te sluiten, voor de bodemsanering een evaluatieverslag als bedoeld in artikel 4.1246 van het Besluit activiteiten leefomgeving is ingediend;
als gevaar voor het grondwater aanwezig is, de grondwatersanering, bedoeld in artikel 3.52 van de Omgevingsverordening Noord-Brabant is uitgevoerd; of
als de bodemsanering of grondwatersanering nog niet is afgerond, de bouwactiviteiten geen belemmering opleveren voor de sanering.
Ten minste vier weken voor aanvang van de bouwactiviteit, bedoeld in het eerste lid, worden de volgende gegevens en bescheiden verstrekt aan het college van burgemeester en wethouders:
de resultaten van het voorafgaande bodemonderzoek, bedoeld in artikel 32.1;
de resultaten van de risicobeoordeling grondwaterkwaliteit, bedoeld in paragraaf 3.4.2 van de Omgevingsverordening Noord-Brabant;
de naam en het adres van degene die de risicobeoordeling grondwaterkwaliteit heeft uitgevoerd;
de naam en het adres van degene die de bouwactiviteit verricht;
het adres waarop de bouwactiviteit wordt verricht.
Een kopie van de gegevens en bescheiden, bedoeld in het derde lid, wordt na ontvangst onverwijld aan Gedeputeerde Staten toegezonden.
De bouwactiviteit start niet eerder dan nadat het college van burgemeester en wethouders is geïnformeerd over de wijze waarop de sanerende of andere beschermende maatregelen, die voortvloeien uit de risicobeoordeling grondwaterkwaliteit, zijn uitgevoerd.
B
Artikel 3.1 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Binnen de locaties Stedelijk gebied en Beperkingen veehouderij is het verboden om voor een veehouderij:
de bestaande oppervlakte van bouwwerken, met uitzondering van de bestaande bedrijfswoning, te vergroten;
de bestaande oppervlakte dierenverblijf te vergroten;
binnen gebouwen dieren -al dan niet in hokken- meerlaags te huisvesten, ongeacht voorzieningen voor dierenwelzijn, met uitzondering van volière- en scharrelstallen voor legkippen waar twee bouwlagen zijn toegestaan.
Als bestaande oppervlakte bouwwerk of bestaande oppervlakte dierenverblijf geldt de oppervlakte die:
In afwijking van het eerste lid kan het college van burgemeester en wethouders voor een extensieve veehouderij gevestigd in de locatie Beperkingen veehouderij een omgevingsvergunning voor een omgevingsplanactiviteit verlenen als die veehouderij voldoet aan artikel 5.65, derde lid van de Omgevingsverordening Noord-Brabant.
Het verbod, bedoeld in het eerste lid, geldt niet als de veehouderij in de vigerende Omgevingsverordening Noord-Brabant buiten de locatie Stedelijk gebied en de locatie Beperkingen veehouderij ligt.
C
Artikel 3.3 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Binnen de locatie Landelijk gebied is het verboden zonder omgevingsvergunning voor een omgevingsplanactiviteit de bestaande oppervlakte dierenverblijf voor een veehouderij te vergroten.
Als bestaande oppervlakte dierenverblijf voor een veehouderij geldt de oppervlakte die:
De omgevingsvergunning, bedoeld in het eerste lid, wordt alleen verleend als aan de volgende voorwaarden is voldaan:
er worden maatregelen getroffen en in stand gehouden die invulling geven aan een zorgvuldige veehouderij;
de ontwikkeling is vanuit een goede omgevingskwaliteit met een veilige, gezonde leefomgeving, inpasbaar in de omgeving;
er is aangetoond dat de kans op cumulatieve geurhinder (achtergrondbelasting) op geurgevoelige objecten,gebouwen in de bebouwde komeen bebouwingscontour geur niet hoger is dan 12% en in het buitengebied niet hoger is dan 20%, tenzij er -als blijkt dat de achtergrondbelasting hoger is dan voornoemde percentages- maatregelen worden getroffen door de veehouderij die tot een daling leiden van de achtergrondbelasting, en die ten minste de eigen bijdrage aan de overschrijding van de achtergrondbelasting compenseert; en
dieren worden alleen op de grond gehouden, ongeacht voorzieningen voor dierenwelzijn, met uitzondering van volière- en scharrelstallen voor legkippen waar een tweede bouwlaag gebruikt mag worden.
Er is sprake van maatregelen die invulling geven aan een zorgvuldige veehouderij als is voldaan aan de Brabantse zorgvuldigheidsscore veehouderij.
D
De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Voor veehouderijen gevestigd binnen Stedelijk gebied of in Beperkingen veehouderij geldt het zogenaamde 'slot op de muur' en bestaan er geen ontwikkelingsmogelijkheden. Dit betekent dat er geen toename kan plaatsvinden van de oppervlakte van bestaande bouwwerken. De term bouwwerk omvat zowel gebouwen als bouwwerken, geen gebouwen zijnde. Een uitloop van een dierenverblijf is een bouwwerk en wordt met deze voorbeschermingsregels gereguleerd. Uitbreiding van de oppervlakte van bouwwerken is ook niet toegestaan voor het ontwikkelen van nevenfuncties of voor het uitbreiden van een agrarische neventak bij een gemengd agrarisch bedrijf.
Achterliggende reden voor dit beleid is dat het beleid binnen voornoemde gebieden is gericht op sanering van de veehouderij-activiteit, vanuit redenen van gezondheid en het garanderen van een goed woon - en leefklimaat of vanwege natuurdoelstellingen. Het (blijven) bieden van ontwikkelingsruimte staat haaks op dat doel. Naast een toename van de oppervlakte voor bouwwerken is ook de toename van de oppervlakte dierenverblijf door omzetting van een bestaand gebouw niet mogelijk. Als een ondernemer een nevenfunctie naast de veehouderij wil opstarten, is dat alleen mogelijk binnen het aanwezige bouwvolume, bijvoorbeeld door bebouwing die eerst ten dienste stond van de veehouderij in te zetten voor de gewenste nevenfunctie. Op die manier is een geleidelijke overgang van veehouderij naar een andere functie mogelijk.
In het derde lid is een bevoegdheid opgenomen voor het college van B&W om een omgevingsvergunning te verlenen voor extensieve veehouderijen in Beperkingen veehouderij die voldoen aan een norm van 2,75 GVE/ha. In het algemeen zijn dit melkrundveehouderijen die vanwege het toepassen van beweiding passen in zones rondom natuurgebieden. Het betreft een bevoegdheid en geen verplichting. Als de veehouderij is gevestigd in een zone rondom een woonkern, verwacht de provincie dat gemeenten een belangrijk gewicht toekennen aan de borging van een goed woon- en leefklimaat en de hierboven geschetste saneringsdoelstelling.
In het vierde lid is bepaald dat het verbod als bedoeld in het eerste lid niet geldt voor een veehouderij die in de vigerende Omgevingsverordening niet is gelegen binnen de locaties Stedelijk gebied en Beperkingen veehouderij. Een dergelijke situatie kan zich bijvoorbeeld voordoen als met een kaartaanpassing van de Omgevingsverordening de begrenzing van de locaties Stedelijk gebied of Beperkingen veehouderij wordt aangepast.
A
Artikel 2.2 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Het verrichten van een bouwactiviteit als bedoeld in artikel 2.1 op een mobiele verontreinigingssituatie is verboden tenzij de bron van de mobiele verontreinigingssituatie niet is gelegen op het perceel waarop wordt gebouwd.
Het verbod uit het eerste lid is niet van toepassing wanneer uit een risicobeoordeling grondwaterkwaliteit als bedoeld in paragraaf 3.4.2 van de Omgevingsverordening Noord-Brabant blijkt dat:
gevaar voor het grondwater is uit te sluiten;
als gevaar voor het grondwater niet is uit te sluiten, voor de bodemsanering een evaluatieverslag als bedoeld in artikel 4.1246 van het Besluit activiteiten leefomgeving is ingediend;
als gevaar voor het grondwater aanwezig is, de grondwatersanering, bedoeld in artikel 3.52 van de Omgevingsverordening Noord-Brabant is uitgevoerd; of
als de bodemsanering of grondwatersanering nog niet is afgerond, de bouwactiviteiten geen belemmering opleveren voor de sanering.
Ten minste vier weken voor aanvang van de bouwactiviteit, bedoeld in het eerste lid, worden de volgende gegevens en bescheiden verstrekt aan het college van burgemeester en wethouders:
de resultaten van het voorafgaande bodemonderzoek, bedoeld in artikel 32.1;
de resultaten van de risicobeoordeling grondwaterkwaliteit, bedoeld in paragraaf 3.4.2 van de Omgevingsverordening Noord-Brabant;
de naam en het adres van degene die de risicobeoordeling grondwaterkwaliteit heeft uitgevoerd;
de naam en het adres van degene die de bouwactiviteit verricht;
het adres waarop de bouwactiviteit wordt verricht.
Een kopie van de gegevens en bescheiden, bedoeld in het derde lid, wordt na ontvangst onverwijld aan Gedeputeerde Staten toegezonden.
De bouwactiviteit start niet eerder dan nadat het college van burgemeester en wethouders is geïnformeerd over de wijze waarop de sanerende of andere beschermende maatregelen, die voortvloeien uit de risicobeoordeling grondwaterkwaliteit, zijn uitgevoerd.
B
Artikel 3.1 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Binnen de locaties Stedelijk gebied en Beperkingen veehouderij is het verboden om voor een veehouderij:
de bestaande oppervlakte van bouwwerken, met uitzondering van de bestaande bedrijfswoning, te vergroten;
de bestaande oppervlakte dierenverblijf te vergroten;
binnen gebouwen dieren -al dan niet in hokken- meerlaags te huisvesten, ongeacht voorzieningen voor dierenwelzijn, met uitzondering van volière- en scharrelstallen voor legkippen waar twee bouwlagen zijn toegestaan.
Als bestaande oppervlakte bouwwerk of bestaande oppervlakte dierenverblijf geldt de oppervlakte die:
In afwijking van het eerste lid kan het college van burgemeester en wethouders voor een extensieve veehouderij gevestigd in de locatie Beperkingen veehouderij een omgevingsvergunning voor een omgevingsplanactiviteit verlenen als die veehouderij voldoet aan artikel 5.65, derde lid van de Omgevingsverordening Noord-Brabant.
Het verbod, bedoeld in het eerste lid, geldt niet als de veehouderij in de vigerende Omgevingsverordening Noord-Brabant buiten de locatie Stedelijk gebied en de locatie Beperkingen veehouderij ligt.
C
Artikel 3.3 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Binnen de locatie Landelijk gebied is het verboden zonder omgevingsvergunning voor een omgevingsplanactiviteit de bestaande oppervlakte dierenverblijf voor een veehouderij te vergroten.
Als bestaande oppervlakte dierenverblijf voor een veehouderij geldt de oppervlakte die:
De omgevingsvergunning, bedoeld in het eerste lid, wordt alleen verleend als aan de volgende voorwaarden is voldaan:
er worden maatregelen getroffen en in stand gehouden die invulling geven aan een zorgvuldige veehouderij;
de ontwikkeling is vanuit een goede omgevingskwaliteit met een veilige, gezonde leefomgeving, inpasbaar in de omgeving;
er is aangetoond dat de kans op cumulatieve geurhinder (achtergrondbelasting) op geurgevoelige objecten,gebouwen in de bebouwde komeen bebouwingscontour geur niet hoger is dan 12% en in het buitengebied niet hoger is dan 20%, tenzij er -als blijkt dat de achtergrondbelasting hoger is dan voornoemde percentages- maatregelen worden getroffen door de veehouderij die tot een daling leiden van de achtergrondbelasting, en die ten minste de eigen bijdrage aan de overschrijding van de achtergrondbelasting compenseert; en
dieren worden alleen op de grond gehouden, ongeacht voorzieningen voor dierenwelzijn, met uitzondering van volière- en scharrelstallen voor legkippen waar een tweede bouwlaag gebruikt mag worden.
Er is sprake van maatregelen die invulling geven aan een zorgvuldige veehouderij als is voldaan aan de Brabantse zorgvuldigheidsscore veehouderij.
D
Bijlage I wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
instrument dat door Gedeputeerde Staten als beleid is vastgesteld en dat maatregelen benoemt voor individuele bedrijven die de transitie naar zorgvuldige veehouderij bevorderen;
sanering gericht op het beheren, beperken of ongedaan maken van de inbreng van een mobiele verontreiniging vanuit het vaste deel van de bodem, in zowel de onverzadigde als verzadigde zone, naar het grondwater, overeenkomstig paragraaf 4.121 van het Besluit activiteiten leefomgeving in samenhang met de maatwerkregel, bedoeld in artikel 5.23 Milieubelastende activiteit bodemsanering met risico voor het grondwater van de Omgevingsverordening Noord-Brabant;
gebouw dat gebruikt mag worden voor het houden van landbouwhuisdieren krachtens een omgevingsvergunning voor de milieubelastende activiteit, bedoeld in artikel 3.201 of artikel 3.202 Besluit activiteiten leefomgeving, of de melding, bedoeld in artikel 4.808 van het Besluit activiteiten leefomgeving;
bruikbare oppervlakte van bebouwing en gronden, geschikt voor het beoogde gebruik, berekend op grond van NEN 2580;
omgeving die de fysieke en psychische gezondheid beschermt en bevordert;
gebruik van gronden of bouwwerken op een perceel van 3 hectare of groter, waarop grootschalige bebouwing staat en dat in hoofdzaak in gebruik is voor logistieke- of distributieactiviteiten, met een door de aard en schaal van de activiteiten hoge verkeersaantrekkende werking en impact op de omgevingskwaliteit;
veehouderij, met uitzondering van het houden van nertsen, melkrundvee en schapen;
activiteit waarbij mest met een relatief eenvoudige techniek wordt bewerkt, zoals aanrijking met stro, opslaan, rijpen, composteren, tot een capaciteit van 25.000 m3 mest per jaar;
activiteit waarbij mest wordt behandeld tot een capaciteit van 25.000 m3 mest per jaar, inclusief het vergisten van mest;
milieubelastende activiteit gericht op het verwerken of behandelen van dierlijke mest en de vergisting van plantaardige producten, als bedoeld in artikelen 3.90 en 3.225 van het Besluit activiteiten leefomgeving;
activiteit waarbij meer dan 25.000 m3 mest per jaar wordt behandeld, inclusief het vergisten van mest;
omzetten van mest, al dan niet in combinatie met co-producten, in biogas en digestaat;
situatie waarbij de in de bodem aanwezige verontreinigende stoffen zich hebben verspreid naar het grondwater en aanleiding geven tot het uitvoeren van een risicobeoordeling grondwaterkwaliteit;
mate van regionale binding en economische meerwaarde van een bedrijf in de regio, gelet op de herkomst van het bedrijf, werkgelegenheid, arbeidsmarkt, kennisinfrastructuur, plaats in regionale waardeketens, ruimtelijk economisch profiel van de regio, gebruik van regionale infrastructuur en afzetmarkt;
beoordeling van de mate van gevaar voor het grondwater van een bodemverontreiniging bij een mobiele verontreinigingssituatie om vast te stellen of, en zo ja, welke maatregelen noodzakelijk zijn;
milieubelastende activiteit, gericht op het houden van landbouwhuisdieren, als bedoeld in artikel 3.200 van het Besluit activiteiten leefomgeving, met uitzondering van het houden van paarden;
concentratie aan verontreinigende stof waarboven er sprake is van verontreiniging van het grondwater.
veehouderij die door het treffen van maatregelen, onder andere gericht op landschap, het verder sluiten van kringlopen op lokaal niveau, emissiebeperking en gezondheid voor mens en dier, ruimtelijk en maatschappelijk optimaal is ingepast in zijn omgeving.
E
De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Voor veehouderijen gevestigd binnen Stedelijk gebied of in Beperkingen veehouderij geldt het zogenaamde 'slot op de muur' en bestaan er geen ontwikkelingsmogelijkheden. Dit betekent dat er geen toename kan plaatsvinden van de oppervlakte van bestaande bouwwerken. De term bouwwerk omvat zowel gebouwen als bouwwerken, geen gebouwen zijnde. Een uitloop van een dierenverblijf is een bouwwerk en wordt met deze voorbeschermingsregels gereguleerd. Uitbreiding van de oppervlakte van bouwwerken is ook niet toegestaan voor het ontwikkelen van nevenfuncties of voor het uitbreiden van een agrarische neventak bij een gemengd agrarisch bedrijf.
Achterliggende reden voor dit beleid is dat het beleid binnen voornoemde gebieden is gericht op sanering van de veehouderij-activiteit, vanuit redenen van gezondheid en het garanderen van een goed woon - en leefklimaat of vanwege natuurdoelstellingen. Het (blijven) bieden van ontwikkelingsruimte staat haaks op dat doel. Naast een toename van de oppervlakte voor bouwwerken is ook de toename van de oppervlakte dierenverblijf door omzetting van een bestaand gebouw niet mogelijk. Als een ondernemer een nevenfunctie naast de veehouderij wil opstarten, is dat alleen mogelijk binnen het aanwezige bouwvolume, bijvoorbeeld door bebouwing die eerst ten dienste stond van de veehouderij in te zetten voor de gewenste nevenfunctie. Op die manier is een geleidelijke overgang van veehouderij naar een andere functie mogelijk.
In het derde lid is een bevoegdheid opgenomen voor het college van B&W om een omgevingsvergunning te verlenen voor extensieve veehouderijen in Beperkingen veehouderij die voldoen aan een norm van 2,75 GVE/ha. In het algemeen zijn dit melkrundveehouderijen die vanwege het toepassen van beweiding passen in zones rondom natuurgebieden. Het betreft een bevoegdheid en geen verplichting. Als de veehouderij is gevestigd in een zone rondom een woonkern, verwacht de provincie dat gemeenten een belangrijk gewicht toekennen aan de borging van een goed woon- en leefklimaat en de hierboven geschetste saneringsdoelstelling.
In het vierde lid is bepaald dat het verbod als bedoeld in het eerste lid niet geldt voor een veehouderij die in de vigerende Omgevingsverordening niet is gelegen binnen de locaties Stedelijk gebied en Beperkingen veehouderij. Een dergelijke situatie kan zich bijvoorbeeld voordoen als met een kaartaanpassing van de Omgevingsverordening de begrenzing van de locaties Stedelijk gebied of Beperkingen veehouderij wordt aangepast.
A
Artikel 2.2 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Het verrichten van een bouwactiviteit als bedoeld in artikel 2.1 op een mobiele verontreinigingssituatie is verboden tenzij de bron van de mobiele verontreinigingssituatie niet is gelegen op het perceel waarop wordt gebouwd.
Het verbod uit het eerste lid is niet van toepassing wanneer uit een risicobeoordeling grondwaterkwaliteit als bedoeld in paragraaf 3.4.2 van de Omgevingsverordening Noord-Brabant blijkt dat:
gevaar voor het grondwater is uit te sluiten;
als gevaar voor het grondwater niet is uit te sluiten, voor de bodemsanering een evaluatieverslag als bedoeld in artikel 4.1246 van het Besluit activiteiten leefomgeving is ingediend;
als gevaar voor het grondwater aanwezig is, de grondwatersanering, bedoeld in artikel 3.52 van de Omgevingsverordening Noord-Brabant is uitgevoerd; of
als de bodemsanering of grondwatersanering nog niet is afgerond, de bouwactiviteiten geen belemmering opleveren voor de sanering.
Ten minste vier weken voor aanvang van de bouwactiviteit, bedoeld in het eerste lid, worden de volgende gegevens en bescheiden verstrekt aan het college van burgemeester en wethouders:
de resultaten van het voorafgaande bodemonderzoek, bedoeld in artikel 32.1;
de resultaten van de risicobeoordeling grondwaterkwaliteit, bedoeld in paragraaf 3.4.2 van de Omgevingsverordening Noord-Brabant;
de naam en het adres van degene die de risicobeoordeling grondwaterkwaliteit heeft uitgevoerd;
de naam en het adres van degene die de bouwactiviteit verricht;
het adres waarop de bouwactiviteit wordt verricht.
Een kopie van de gegevens en bescheiden, bedoeld in het derde lid, wordt na ontvangst onverwijld aan Gedeputeerde Staten toegezonden.
De bouwactiviteit start niet eerder dan nadat het college van burgemeester en wethouders is geïnformeerd over de wijze waarop de sanerende of andere beschermende maatregelen, die voortvloeien uit de risicobeoordeling grondwaterkwaliteit, zijn uitgevoerd.
B
Artikel 3.1 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Binnen de locaties Stedelijk gebied en Beperkingen veehouderij is het verboden om voor een veehouderij:
de bestaande oppervlakte van bouwwerken, met uitzondering van de bestaande bedrijfswoning, te vergroten;
de bestaande oppervlakte dierenverblijf te vergroten;
binnen gebouwen dieren -al dan niet in hokken- meerlaags te huisvesten, ongeacht voorzieningen voor dierenwelzijn, met uitzondering van volière- en scharrelstallen voor legkippen waar twee bouwlagen zijn toegestaan.
Als bestaande oppervlakte bouwwerk of bestaande oppervlakte dierenverblijf geldt de oppervlakte die:
In afwijking van het eerste lid kan het college van burgemeester en wethouders voor een extensieve veehouderij gevestigd in de locatie Beperkingen veehouderij een omgevingsvergunning voor een omgevingsplanactiviteit verlenen als die veehouderij voldoet aan artikel 5.65, derde lid van de Omgevingsverordening Noord-Brabant.
Het verbod, bedoeld in het eerste lid, geldt niet als de veehouderij in de vigerende Omgevingsverordening Noord-Brabant buiten de locatie Stedelijk gebied en de locatie Beperkingen veehouderij ligt.
C
Artikel 3.3 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Binnen de locatie Landelijk gebied is het verboden zonder omgevingsvergunning voor een omgevingsplanactiviteit de bestaande oppervlakte dierenverblijf voor een veehouderij te vergroten.
Als bestaande oppervlakte dierenverblijf voor een veehouderij geldt de oppervlakte die:
De omgevingsvergunning, bedoeld in het eerste lid, wordt alleen verleend als aan de volgende voorwaarden is voldaan:
er worden maatregelen getroffen en in stand gehouden die invulling geven aan een zorgvuldige veehouderij;
de ontwikkeling is vanuit een goede omgevingskwaliteit met een veilige, gezonde leefomgeving, inpasbaar in de omgeving;
er is aangetoond dat de kans op cumulatieve geurhinder (achtergrondbelasting) op geurgevoelige objecten,gebouwen in de bebouwde komeen bebouwingscontour geur niet hoger is dan 12% en in het buitengebied niet hoger is dan 20%, tenzij er -als blijkt dat de achtergrondbelasting hoger is dan voornoemde percentages- maatregelen worden getroffen door de veehouderij die tot een daling leiden van de achtergrondbelasting, en die ten minste de eigen bijdrage aan de overschrijding van de achtergrondbelasting compenseert; en
dieren worden alleen op de grond gehouden, ongeacht voorzieningen voor dierenwelzijn, met uitzondering van volière- en scharrelstallen voor legkippen waar een tweede bouwlaag gebruikt mag worden.
Er is sprake van maatregelen die invulling geven aan een zorgvuldige veehouderij als is voldaan aan de Brabantse zorgvuldigheidsscore veehouderij.
D
Bijlage I wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
instrument dat door Gedeputeerde Staten als beleid is vastgesteld en dat maatregelen benoemt voor individuele bedrijven die de transitie naar zorgvuldige veehouderij bevorderen;
sanering gericht op het beheren, beperken of ongedaan maken van de inbreng van een mobiele verontreiniging vanuit het vaste deel van de bodem, in zowel de onverzadigde als verzadigde zone, naar het grondwater, overeenkomstig paragraaf 4.121 van het Besluit activiteiten leefomgeving in samenhang met de maatwerkregel, bedoeld in artikel 5.23 Milieubelastende activiteit bodemsanering met risico voor het grondwater van de Omgevingsverordening Noord-Brabant;
gebouw dat gebruikt mag worden voor het houden van landbouwhuisdieren krachtens een omgevingsvergunning voor de milieubelastende activiteit, bedoeld in artikel 3.201 of artikel 3.202 Besluit activiteiten leefomgeving, of de melding, bedoeld in artikel 4.808 van het Besluit activiteiten leefomgeving;
bruikbare oppervlakte van bebouwing en gronden, geschikt voor het beoogde gebruik, berekend op grond van NEN 2580;
omgeving die de fysieke en psychische gezondheid beschermt en bevordert;
gebruik van gronden of bouwwerken op een perceel van 3 hectare of groter, waarop grootschalige bebouwing staat en dat in hoofdzaak in gebruik is voor logistieke- of distributieactiviteiten, met een door de aard en schaal van de activiteiten hoge verkeersaantrekkende werking en impact op de omgevingskwaliteit;
veehouderij, met uitzondering van het houden van nertsen, melkrundvee en schapen;
activiteit waarbij mest met een relatief eenvoudige techniek wordt bewerkt, zoals aanrijking met stro, opslaan, rijpen, composteren, tot een capaciteit van 25.000 m3 mest per jaar;
activiteit waarbij mest wordt behandeld tot een capaciteit van 25.000 m3 mest per jaar, inclusief het vergisten van mest;
milieubelastende activiteit gericht op het verwerken of behandelen van dierlijke mest en de vergisting van plantaardige producten, als bedoeld in artikelen 3.90 en 3.225 van het Besluit activiteiten leefomgeving;
activiteit waarbij meer dan 25.000 m3 mest per jaar wordt behandeld, inclusief het vergisten van mest;
omzetten van mest, al dan niet in combinatie met co-producten, in biogas en digestaat;
situatie waarbij de in de bodem aanwezige verontreinigende stoffen zich hebben verspreid naar het grondwater en aanleiding geven tot het uitvoeren van een risicobeoordeling grondwaterkwaliteit;
mate van regionale binding en economische meerwaarde van een bedrijf in de regio, gelet op de herkomst van het bedrijf, werkgelegenheid, arbeidsmarkt, kennisinfrastructuur, plaats in regionale waardeketens, ruimtelijk economisch profiel van de regio, gebruik van regionale infrastructuur en afzetmarkt;
beoordeling van de mate van gevaar voor het grondwater van een bodemverontreiniging bij een mobiele verontreinigingssituatie om vast te stellen of, en zo ja, welke maatregelen noodzakelijk zijn;
milieubelastende activiteit, gericht op het houden van landbouwhuisdieren, als bedoeld in artikel 3.200 van het Besluit activiteiten leefomgeving, met uitzondering van het houden van paarden;
concentratie aan verontreinigende stof waarboven er sprake is van verontreiniging van het grondwater.
veehouderij die door het treffen van maatregelen, onder andere gericht op landschap, het verder sluiten van kringlopen op lokaal niveau, emissiebeperking en gezondheid voor mens en dier, ruimtelijk en maatschappelijk optimaal is ingepast in zijn omgeving.
E
De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Voor veehouderijen gevestigd binnen Stedelijk gebied of in Beperkingen veehouderij geldt het zogenaamde 'slot op de muur' en bestaan er geen ontwikkelingsmogelijkheden. Dit betekent dat er geen toename kan plaatsvinden van de oppervlakte van bestaande bouwwerken. De term bouwwerk omvat zowel gebouwen als bouwwerken, geen gebouwen zijnde. Een uitloop van een dierenverblijf is een bouwwerk en wordt met deze voorbeschermingsregels gereguleerd. Uitbreiding van de oppervlakte van bouwwerken is ook niet toegestaan voor het ontwikkelen van nevenfuncties of voor het uitbreiden van een agrarische neventak bij een gemengd agrarisch bedrijf.
Achterliggende reden voor dit beleid is dat het beleid binnen voornoemde gebieden is gericht op sanering van de veehouderij-activiteit, vanuit redenen van gezondheid en het garanderen van een goed woon - en leefklimaat of vanwege natuurdoelstellingen. Het (blijven) bieden van ontwikkelingsruimte staat haaks op dat doel. Naast een toename van de oppervlakte voor bouwwerken is ook de toename van de oppervlakte dierenverblijf door omzetting van een bestaand gebouw niet mogelijk. Als een ondernemer een nevenfunctie naast de veehouderij wil opstarten, is dat alleen mogelijk binnen het aanwezige bouwvolume, bijvoorbeeld door bebouwing die eerst ten dienste stond van de veehouderij in te zetten voor de gewenste nevenfunctie. Op die manier is een geleidelijke overgang van veehouderij naar een andere functie mogelijk.
In het derde lid is een bevoegdheid opgenomen voor het college van B&W om een omgevingsvergunning te verlenen voor extensieve veehouderijen in Beperkingen veehouderij die voldoen aan een norm van 2,75 GVE/ha. In het algemeen zijn dit melkrundveehouderijen die vanwege het toepassen van beweiding passen in zones rondom natuurgebieden. Het betreft een bevoegdheid en geen verplichting. Als de veehouderij is gevestigd in een zone rondom een woonkern, verwacht de provincie dat gemeenten een belangrijk gewicht toekennen aan de borging van een goed woon- en leefklimaat en de hierboven geschetste saneringsdoelstelling.
In het vierde lid is bepaald dat het verbod als bedoeld in het eerste lid niet geldt voor een veehouderij die in de vigerende Omgevingsverordening niet is gelegen binnen de locaties Stedelijk gebied en Beperkingen veehouderij. Een dergelijke situatie kan zich bijvoorbeeld voordoen als met een kaartaanpassing van de Omgevingsverordening de begrenzing van de locaties Stedelijk gebied of Beperkingen veehouderij wordt aangepast.
A
Artikel 2.2 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Het verrichten van een bouwactiviteit als bedoeld in artikel 2.1 op een mobiele verontreinigingssituatie is verboden tenzij de bron van de mobiele verontreinigingssituatie niet is gelegen op het perceel waarop wordt gebouwd.
Het verbod uit het eerste lid is niet van toepassing wanneer uit een risicobeoordeling grondwaterkwaliteit als bedoeld in paragraaf 3.4.2 van de Omgevingsverordening Noord-Brabant blijkt dat:
gevaar voor het grondwater is uit te sluiten;
als gevaar voor het grondwater niet is uit te sluiten, voor de bodemsanering een evaluatieverslag als bedoeld in artikel 4.1246 van het Besluit activiteiten leefomgeving is ingediend;
als gevaar voor het grondwater aanwezig is, de grondwatersanering, bedoeld in artikel 3.52 van de Omgevingsverordening Noord-Brabant is uitgevoerd; of
als de bodemsanering of grondwatersanering nog niet is afgerond, de bouwactiviteiten geen belemmering opleveren voor de sanering.
Ten minste vier weken voor aanvang van de bouwactiviteit, bedoeld in het eerste lid, worden de volgende gegevens en bescheiden verstrekt aan het college van burgemeester en wethouders:
de resultaten van het voorafgaande bodemonderzoek, bedoeld in artikel 32.1;
de resultaten van de risicobeoordeling grondwaterkwaliteit, bedoeld in paragraaf 3.4.2 van de Omgevingsverordening Noord-Brabant;
de naam en het adres van degene die de risicobeoordeling grondwaterkwaliteit heeft uitgevoerd;
de naam en het adres van degene die de bouwactiviteit verricht;
het adres waarop de bouwactiviteit wordt verricht.
Een kopie van de gegevens en bescheiden, bedoeld in het derde lid, wordt na ontvangst onverwijld aan Gedeputeerde Staten toegezonden.
De bouwactiviteit start niet eerder dan nadat het college van burgemeester en wethouders is geïnformeerd over de wijze waarop de sanerende of andere beschermende maatregelen, die voortvloeien uit de risicobeoordeling grondwaterkwaliteit, zijn uitgevoerd.
B
Artikel 3.1 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Binnen de locaties Stedelijk gebied en Beperkingen veehouderij is het verboden om voor een veehouderij:
de bestaande oppervlakte van bouwwerken, met uitzondering van de bestaande bedrijfswoning, te vergroten;
de bestaande oppervlakte dierenverblijf te vergroten;
binnen gebouwen dieren -al dan niet in hokken- meerlaags te huisvesten, ongeacht voorzieningen voor dierenwelzijn, met uitzondering van volière- en scharrelstallen voor legkippen waar twee bouwlagen zijn toegestaan.
Als bestaande oppervlakte bouwwerk of bestaande oppervlakte dierenverblijf geldt de oppervlakte die:
In afwijking van het eerste lid kan het college van burgemeester en wethouders voor een extensieve veehouderij gevestigd in de locatie Beperkingen veehouderij een omgevingsvergunning voor een omgevingsplanactiviteit verlenen als die veehouderij voldoet aan artikel 5.65, derde lid van de Omgevingsverordening Noord-Brabant.
Het verbod, bedoeld in het eerste lid, geldt niet als de veehouderij in de vigerende Omgevingsverordening Noord-Brabant buiten de locatie Stedelijk gebied en de locatie Beperkingen veehouderij ligt.
C
Artikel 3.3 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Binnen de locatie Landelijk gebied is het verboden zonder omgevingsvergunning voor een omgevingsplanactiviteit de bestaande oppervlakte dierenverblijf voor een veehouderij te vergroten.
Als bestaande oppervlakte dierenverblijf voor een veehouderij geldt de oppervlakte die:
De omgevingsvergunning, bedoeld in het eerste lid, wordt alleen verleend als aan de volgende voorwaarden is voldaan:
er worden maatregelen getroffen en in stand gehouden die invulling geven aan een zorgvuldige veehouderij;
de ontwikkeling is vanuit een goede omgevingskwaliteit met een veilige, gezonde leefomgeving, inpasbaar in de omgeving;
er is aangetoond dat de kans op cumulatieve geurhinder (achtergrondbelasting) op geurgevoelige objecten,gebouwen in de bebouwde komeen bebouwingscontour geur niet hoger is dan 12% en in het buitengebied niet hoger is dan 20%, tenzij er -als blijkt dat de achtergrondbelasting hoger is dan voornoemde percentages- maatregelen worden getroffen door de veehouderij die tot een daling leiden van de achtergrondbelasting, en die ten minste de eigen bijdrage aan de overschrijding van de achtergrondbelasting compenseert; en
dieren worden alleen op de grond gehouden, ongeacht voorzieningen voor dierenwelzijn, met uitzondering van volière- en scharrelstallen voor legkippen waar een tweede bouwlaag gebruikt mag worden.
Er is sprake van maatregelen die invulling geven aan een zorgvuldige veehouderij als is voldaan aan de Brabantse zorgvuldigheidsscore veehouderij.
D
Bijlage I wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
instrument dat door Gedeputeerde Staten als beleid is vastgesteld en dat maatregelen benoemt voor individuele bedrijven die de transitie naar zorgvuldige veehouderij bevorderen;
sanering gericht op het beheren, beperken of ongedaan maken van de inbreng van een mobiele verontreiniging vanuit het vaste deel van de bodem, in zowel de onverzadigde als verzadigde zone, naar het grondwater, overeenkomstig paragraaf 4.121 van het Besluit activiteiten leefomgeving in samenhang met de maatwerkregel, bedoeld in artikel 5.23 Milieubelastende activiteit bodemsanering met risico voor het grondwater van de Omgevingsverordening Noord-Brabant;
gebouw dat gebruikt mag worden voor het houden van landbouwhuisdieren krachtens een omgevingsvergunning voor de milieubelastende activiteit, bedoeld in artikel 3.201 of artikel 3.202 Besluit activiteiten leefomgeving, of de melding, bedoeld in artikel 4.808 van het Besluit activiteiten leefomgeving;
bruikbare oppervlakte van bebouwing en gronden, geschikt voor het beoogde gebruik, berekend op grond van NEN 2580;
omgeving die de fysieke en psychische gezondheid beschermt en bevordert;
gebruik van gronden of bouwwerken op een perceel van 3 hectare of groter, waarop grootschalige bebouwing staat en dat in hoofdzaak in gebruik is voor logistieke- of distributieactiviteiten, met een door de aard en schaal van de activiteiten hoge verkeersaantrekkende werking en impact op de omgevingskwaliteit;
veehouderij, met uitzondering van het houden van nertsen, melkrundvee en schapen;
activiteit waarbij mest met een relatief eenvoudige techniek wordt bewerkt, zoals aanrijking met stro, opslaan, rijpen, composteren, tot een capaciteit van 25.000 m3 mest per jaar;
activiteit waarbij mest wordt behandeld tot een capaciteit van 25.000 m3 mest per jaar, inclusief het vergisten van mest;
milieubelastende activiteit gericht op het verwerken of behandelen van dierlijke mest en de vergisting van plantaardige producten, als bedoeld in artikelen 3.90 en 3.225 van het Besluit activiteiten leefomgeving;
activiteit waarbij meer dan 25.000 m3 mest per jaar wordt behandeld, inclusief het vergisten van mest;
omzetten van mest, al dan niet in combinatie met co-producten, in biogas en digestaat;
situatie waarbij de in de bodem aanwezige verontreinigende stoffen zich hebben verspreid naar het grondwater en aanleiding geven tot het uitvoeren van een risicobeoordeling grondwaterkwaliteit;
mate van regionale binding en economische meerwaarde van een bedrijf in de regio, gelet op de herkomst van het bedrijf, werkgelegenheid, arbeidsmarkt, kennisinfrastructuur, plaats in regionale waardeketens, ruimtelijk economisch profiel van de regio, gebruik van regionale infrastructuur en afzetmarkt;
beoordeling van de mate van gevaar voor het grondwater van een bodemverontreiniging bij een mobiele verontreinigingssituatie om vast te stellen of, en zo ja, welke maatregelen noodzakelijk zijn;
milieubelastende activiteit, gericht op het houden van landbouwhuisdieren, als bedoeld in artikel 3.200 van het Besluit activiteiten leefomgeving, met uitzondering van het houden van paarden;
concentratie aan verontreinigende stof waarboven er sprake is van verontreiniging van het grondwater.
veehouderij die door het treffen van maatregelen, onder andere gericht op landschap, het verder sluiten van kringlopen op lokaal niveau, emissiebeperking en gezondheid voor mens en dier, ruimtelijk en maatschappelijk optimaal is ingepast in zijn omgeving.
E
De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Voor veehouderijen gevestigd binnen Stedelijk gebied of in Beperkingen veehouderij geldt het zogenaamde 'slot op de muur' en bestaan er geen ontwikkelingsmogelijkheden. Dit betekent dat er geen toename kan plaatsvinden van de oppervlakte van bestaande bouwwerken. De term bouwwerk omvat zowel gebouwen als bouwwerken, geen gebouwen zijnde. Een uitloop van een dierenverblijf is een bouwwerk en wordt met deze voorbeschermingsregels gereguleerd. Uitbreiding van de oppervlakte van bouwwerken is ook niet toegestaan voor het ontwikkelen van nevenfuncties of voor het uitbreiden van een agrarische neventak bij een gemengd agrarisch bedrijf.
Achterliggende reden voor dit beleid is dat het beleid binnen voornoemde gebieden is gericht op sanering van de veehouderij-activiteit, vanuit redenen van gezondheid en het garanderen van een goed woon - en leefklimaat of vanwege natuurdoelstellingen. Het (blijven) bieden van ontwikkelingsruimte staat haaks op dat doel. Naast een toename van de oppervlakte voor bouwwerken is ook de toename van de oppervlakte dierenverblijf door omzetting van een bestaand gebouw niet mogelijk. Als een ondernemer een nevenfunctie naast de veehouderij wil opstarten, is dat alleen mogelijk binnen het aanwezige bouwvolume, bijvoorbeeld door bebouwing die eerst ten dienste stond van de veehouderij in te zetten voor de gewenste nevenfunctie. Op die manier is een geleidelijke overgang van veehouderij naar een andere functie mogelijk.
In het derde lid is een bevoegdheid opgenomen voor het college van B&W om een omgevingsvergunning te verlenen voor extensieve veehouderijen in Beperkingen veehouderij die voldoen aan een norm van 2,75 GVE/ha. In het algemeen zijn dit melkrundveehouderijen die vanwege het toepassen van beweiding passen in zones rondom natuurgebieden. Het betreft een bevoegdheid en geen verplichting. Als de veehouderij is gevestigd in een zone rondom een woonkern, verwacht de provincie dat gemeenten een belangrijk gewicht toekennen aan de borging van een goed woon- en leefklimaat en de hierboven geschetste saneringsdoelstelling.
In het vierde lid is bepaald dat het verbod als bedoeld in het eerste lid niet geldt voor een veehouderij die in de vigerende Omgevingsverordening niet is gelegen binnen de locaties Stedelijk gebied en Beperkingen veehouderij. Een dergelijke situatie kan zich bijvoorbeeld voordoen als met een kaartaanpassing van de Omgevingsverordening de begrenzing van de locaties Stedelijk gebied of Beperkingen veehouderij wordt aangepast.
A
Artikel 2.2 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Het verrichten van een bouwactiviteit als bedoeld in artikel 2.1 op een mobiele verontreinigingssituatie is verboden tenzij de bron van de mobiele verontreinigingssituatie niet is gelegen op het perceel waarop wordt gebouwd.
Het verbod uit het eerste lid is niet van toepassing wanneer uit een risicobeoordeling grondwaterkwaliteit als bedoeld in paragraaf 3.4.2 van de Omgevingsverordening Noord-Brabant blijkt dat:
gevaar voor het grondwater is uit te sluiten;
als gevaar voor het grondwater niet is uit te sluiten, voor de bodemsanering een evaluatieverslag als bedoeld in artikel 4.1246 van het Besluit activiteiten leefomgeving is ingediend;
als gevaar voor het grondwater aanwezig is, de grondwatersanering, bedoeld in artikel 3.52 van de Omgevingsverordening Noord-Brabant is uitgevoerd; of
als de bodemsanering of grondwatersanering nog niet is afgerond, de bouwactiviteiten geen belemmering opleveren voor de sanering.
Ten minste vier weken voor aanvang van de bouwactiviteit, bedoeld in het eerste lid, worden de volgende gegevens en bescheiden verstrekt aan het college van burgemeester en wethouders:
de resultaten van het voorafgaande bodemonderzoek, bedoeld in artikel 32.1;
de resultaten van de risicobeoordeling grondwaterkwaliteit, bedoeld in paragraaf 3.4.2 van de Omgevingsverordening Noord-Brabant;
de naam en het adres van degene die de risicobeoordeling grondwaterkwaliteit heeft uitgevoerd;
de naam en het adres van degene die de bouwactiviteit verricht;
het adres waarop de bouwactiviteit wordt verricht.
Een kopie van de gegevens en bescheiden, bedoeld in het derde lid, wordt na ontvangst onverwijld aan Gedeputeerde Staten toegezonden.
De bouwactiviteit start niet eerder dan nadat het college van burgemeester en wethouders is geïnformeerd over de wijze waarop de sanerende of andere beschermende maatregelen, die voortvloeien uit de risicobeoordeling grondwaterkwaliteit, zijn uitgevoerd.
B
Artikel 3.1 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Binnen de locaties Stedelijk gebied en Beperkingen veehouderij is het verboden om voor een veehouderij:
de bestaande oppervlakte van bouwwerken, met uitzondering van de bestaande bedrijfswoning, te vergroten;
de bestaande oppervlakte dierenverblijf te vergroten;
binnen gebouwen dieren -al dan niet in hokken- meerlaags te huisvesten, ongeacht voorzieningen voor dierenwelzijn, met uitzondering van volière- en scharrelstallen voor legkippen waar twee bouwlagen zijn toegestaan.
Als bestaande oppervlakte bouwwerk of bestaande oppervlakte dierenverblijf geldt de oppervlakte die:
In afwijking van het eerste lid kan het college van burgemeester en wethouders voor een extensieve veehouderij gevestigd in de locatie Beperkingen veehouderij een omgevingsvergunning voor een omgevingsplanactiviteit verlenen als die veehouderij voldoet aan artikel 5.65, derde lid van de Omgevingsverordening Noord-Brabant.
Het verbod, bedoeld in het eerste lid, geldt niet als de veehouderij in de vigerende Omgevingsverordening Noord-Brabant buiten de locatie Stedelijk gebied en de locatie Beperkingen veehouderij ligt.
C
Artikel 3.3 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Binnen de locatie Landelijk gebied is het verboden zonder omgevingsvergunning voor een omgevingsplanactiviteit de bestaande oppervlakte dierenverblijf voor een veehouderij te vergroten.
Als bestaande oppervlakte dierenverblijf voor een veehouderij geldt de oppervlakte die:
De omgevingsvergunning, bedoeld in het eerste lid, wordt alleen verleend als aan de volgende voorwaarden is voldaan:
er worden maatregelen getroffen en in stand gehouden die invulling geven aan een zorgvuldige veehouderij;
de ontwikkeling is vanuit een goede omgevingskwaliteit met een veilige, gezonde leefomgeving, inpasbaar in de omgeving;
er is aangetoond dat de kans op cumulatieve geurhinder (achtergrondbelasting) op geurgevoelige objecten,gebouwen in de bebouwde komeen bebouwingscontour geur niet hoger is dan 12% en in het buitengebied niet hoger is dan 20%, tenzij er -als blijkt dat de achtergrondbelasting hoger is dan voornoemde percentages- maatregelen worden getroffen door de veehouderij die tot een daling leiden van de achtergrondbelasting, en die ten minste de eigen bijdrage aan de overschrijding van de achtergrondbelasting compenseert; en
dieren worden alleen op de grond gehouden, ongeacht voorzieningen voor dierenwelzijn, met uitzondering van volière- en scharrelstallen voor legkippen waar een tweede bouwlaag gebruikt mag worden.
Er is sprake van maatregelen die invulling geven aan een zorgvuldige veehouderij als is voldaan aan de Brabantse zorgvuldigheidsscore veehouderij.
D
Bijlage I wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
instrument dat door Gedeputeerde Staten als beleid is vastgesteld en dat maatregelen benoemt voor individuele bedrijven die de transitie naar zorgvuldige veehouderij bevorderen;
sanering gericht op het beheren, beperken of ongedaan maken van de inbreng van een mobiele verontreiniging vanuit het vaste deel van de bodem, in zowel de onverzadigde als verzadigde zone, naar het grondwater, overeenkomstig paragraaf 4.121 van het Besluit activiteiten leefomgeving in samenhang met de maatwerkregel, bedoeld in artikel 5.23 Milieubelastende activiteit bodemsanering met risico voor het grondwater van de Omgevingsverordening Noord-Brabant;
gebouw dat gebruikt mag worden voor het houden van landbouwhuisdieren krachtens een omgevingsvergunning voor de milieubelastende activiteit, bedoeld in artikel 3.201 of artikel 3.202 Besluit activiteiten leefomgeving, of de melding, bedoeld in artikel 4.808 van het Besluit activiteiten leefomgeving;
bruikbare oppervlakte van bebouwing en gronden, geschikt voor het beoogde gebruik, berekend op grond van NEN 2580;
omgeving die de fysieke en psychische gezondheid beschermt en bevordert;
gebruik van gronden of bouwwerken op een perceel van 3 hectare of groter, waarop grootschalige bebouwing staat en dat in hoofdzaak in gebruik is voor logistieke- of distributieactiviteiten, met een door de aard en schaal van de activiteiten hoge verkeersaantrekkende werking en impact op de omgevingskwaliteit;
veehouderij, met uitzondering van het houden van nertsen, melkrundvee en schapen;
activiteit waarbij mest met een relatief eenvoudige techniek wordt bewerkt, zoals aanrijking met stro, opslaan, rijpen, composteren, tot een capaciteit van 25.000 m3 mest per jaar;
activiteit waarbij mest wordt behandeld tot een capaciteit van 25.000 m3 mest per jaar, inclusief het vergisten van mest;
milieubelastende activiteit gericht op het verwerken of behandelen van dierlijke mest en de vergisting van plantaardige producten, als bedoeld in artikelen 3.90 en 3.225 van het Besluit activiteiten leefomgeving;
activiteit waarbij meer dan 25.000 m3 mest per jaar wordt behandeld, inclusief het vergisten van mest;
omzetten van mest, al dan niet in combinatie met co-producten, in biogas en digestaat;
situatie waarbij de in de bodem aanwezige verontreinigende stoffen zich hebben verspreid naar het grondwater en aanleiding geven tot het uitvoeren van een risicobeoordeling grondwaterkwaliteit;
mate van regionale binding en economische meerwaarde van een bedrijf in de regio, gelet op de herkomst van het bedrijf, werkgelegenheid, arbeidsmarkt, kennisinfrastructuur, plaats in regionale waardeketens, ruimtelijk economisch profiel van de regio, gebruik van regionale infrastructuur en afzetmarkt;
beoordeling van de mate van gevaar voor het grondwater van een bodemverontreiniging bij een mobiele verontreinigingssituatie om vast te stellen of, en zo ja, welke maatregelen noodzakelijk zijn;
milieubelastende activiteit, gericht op het houden van landbouwhuisdieren, als bedoeld in artikel 3.200 van het Besluit activiteiten leefomgeving, met uitzondering van het houden van paarden;
concentratie aan verontreinigende stof waarboven er sprake is van verontreiniging van het grondwater.
veehouderij die door het treffen van maatregelen, onder andere gericht op landschap, het verder sluiten van kringlopen op lokaal niveau, emissiebeperking en gezondheid voor mens en dier, ruimtelijk en maatschappelijk optimaal is ingepast in zijn omgeving.
E
De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Voor veehouderijen gevestigd binnen Stedelijk gebied of in Beperkingen veehouderij geldt het zogenaamde 'slot op de muur' en bestaan er geen ontwikkelingsmogelijkheden. Dit betekent dat er geen toename kan plaatsvinden van de oppervlakte van bestaande bouwwerken. De term bouwwerk omvat zowel gebouwen als bouwwerken, geen gebouwen zijnde. Een uitloop van een dierenverblijf is een bouwwerk en wordt met deze voorbeschermingsregels gereguleerd. Uitbreiding van de oppervlakte van bouwwerken is ook niet toegestaan voor het ontwikkelen van nevenfuncties of voor het uitbreiden van een agrarische neventak bij een gemengd agrarisch bedrijf.
Achterliggende reden voor dit beleid is dat het beleid binnen voornoemde gebieden is gericht op sanering van de veehouderij-activiteit, vanuit redenen van gezondheid en het garanderen van een goed woon - en leefklimaat of vanwege natuurdoelstellingen. Het (blijven) bieden van ontwikkelingsruimte staat haaks op dat doel. Naast een toename van de oppervlakte voor bouwwerken is ook de toename van de oppervlakte dierenverblijf door omzetting van een bestaand gebouw niet mogelijk. Als een ondernemer een nevenfunctie naast de veehouderij wil opstarten, is dat alleen mogelijk binnen het aanwezige bouwvolume, bijvoorbeeld door bebouwing die eerst ten dienste stond van de veehouderij in te zetten voor de gewenste nevenfunctie. Op die manier is een geleidelijke overgang van veehouderij naar een andere functie mogelijk.
In het derde lid is een bevoegdheid opgenomen voor het college van B&W om een omgevingsvergunning te verlenen voor extensieve veehouderijen in Beperkingen veehouderij die voldoen aan een norm van 2,75 GVE/ha. In het algemeen zijn dit melkrundveehouderijen die vanwege het toepassen van beweiding passen in zones rondom natuurgebieden. Het betreft een bevoegdheid en geen verplichting. Als de veehouderij is gevestigd in een zone rondom een woonkern, verwacht de provincie dat gemeenten een belangrijk gewicht toekennen aan de borging van een goed woon- en leefklimaat en de hierboven geschetste saneringsdoelstelling.
In het vierde lid is bepaald dat het verbod als bedoeld in het eerste lid niet geldt voor een veehouderij die in de vigerende Omgevingsverordening niet is gelegen binnen de locaties Stedelijk gebied en Beperkingen veehouderij. Een dergelijke situatie kan zich bijvoorbeeld voordoen als met een kaartaanpassing van de Omgevingsverordening de begrenzing van de locaties Stedelijk gebied of Beperkingen veehouderij wordt aangepast.
A
Artikel 2.2 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Het verrichten van een bouwactiviteit als bedoeld in artikel 2.1 op een mobiele verontreinigingssituatie is verboden tenzij de bron van de mobiele verontreinigingssituatie niet is gelegen op het perceel waarop wordt gebouwd.
Het verbod uit het eerste lid is niet van toepassing wanneer uit een risicobeoordeling grondwaterkwaliteit als bedoeld in paragraaf 3.4.2 van de Omgevingsverordening Noord-Brabant blijkt dat:
gevaar voor het grondwater is uit te sluiten;
als gevaar voor het grondwater niet is uit te sluiten, voor de bodemsanering een evaluatieverslag als bedoeld in artikel 4.1246 van het Besluit activiteiten leefomgeving is ingediend;
als gevaar voor het grondwater aanwezig is, de grondwatersanering, bedoeld in artikel 3.52 van de Omgevingsverordening Noord-Brabant is uitgevoerd; of
als de bodemsanering of grondwatersanering nog niet is afgerond, de bouwactiviteiten geen belemmering opleveren voor de sanering.
Ten minste vier weken voor aanvang van de bouwactiviteit, bedoeld in het eerste lid, worden de volgende gegevens en bescheiden verstrekt aan het college van burgemeester en wethouders:
de resultaten van het voorafgaande bodemonderzoek, bedoeld in artikel 32.1;
de resultaten van de risicobeoordeling grondwaterkwaliteit, bedoeld in paragraaf 3.4.2 van de Omgevingsverordening Noord-Brabant;
de naam en het adres van degene die de risicobeoordeling grondwaterkwaliteit heeft uitgevoerd;
de naam en het adres van degene die de bouwactiviteit verricht;
het adres waarop de bouwactiviteit wordt verricht.
Een kopie van de gegevens en bescheiden, bedoeld in het derde lid, wordt na ontvangst onverwijld aan Gedeputeerde Staten toegezonden.
De bouwactiviteit start niet eerder dan nadat het college van burgemeester en wethouders is geïnformeerd over de wijze waarop de sanerende of andere beschermende maatregelen, die voortvloeien uit de risicobeoordeling grondwaterkwaliteit, zijn uitgevoerd.
B
Artikel 3.1 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Binnen de locaties Stedelijk gebied en Beperkingen veehouderij is het verboden om voor een veehouderij:
de bestaande oppervlakte van bouwwerken, met uitzondering van de bestaande bedrijfswoning, te vergroten;
de bestaande oppervlakte dierenverblijf te vergroten;
binnen gebouwen dieren -al dan niet in hokken- meerlaags te huisvesten, ongeacht voorzieningen voor dierenwelzijn, met uitzondering van volière- en scharrelstallen voor legkippen waar twee bouwlagen zijn toegestaan.
Als bestaande oppervlakte bouwwerk of bestaande oppervlakte dierenverblijf geldt de oppervlakte die:
In afwijking van het eerste lid kan het college van burgemeester en wethouders voor een extensieve veehouderij gevestigd in de locatie Beperkingen veehouderij een omgevingsvergunning voor een omgevingsplanactiviteit verlenen als die veehouderij voldoet aan artikel 5.65, derde lid van de Omgevingsverordening Noord-Brabant.
Het verbod, bedoeld in het eerste lid, geldt niet als de veehouderij in de vigerende Omgevingsverordening Noord-Brabant buiten de locatie Stedelijk gebied en de locatie Beperkingen veehouderij ligt.
C
Artikel 3.3 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Binnen de locatie Landelijk gebied is het verboden zonder omgevingsvergunning voor een omgevingsplanactiviteit de bestaande oppervlakte dierenverblijf voor een veehouderij te vergroten.
Als bestaande oppervlakte dierenverblijf voor een veehouderij geldt de oppervlakte die:
De omgevingsvergunning, bedoeld in het eerste lid, wordt alleen verleend als aan de volgende voorwaarden is voldaan:
er worden maatregelen getroffen en in stand gehouden die invulling geven aan een zorgvuldige veehouderij;
de ontwikkeling is vanuit een goede omgevingskwaliteit met een veilige, gezonde leefomgeving, inpasbaar in de omgeving;
er is aangetoond dat de kans op cumulatieve geurhinder (achtergrondbelasting) op geurgevoelige objecten,gebouwen in de bebouwde komeen bebouwingscontour geur niet hoger is dan 12% en in het buitengebied niet hoger is dan 20%, tenzij er -als blijkt dat de achtergrondbelasting hoger is dan voornoemde percentages- maatregelen worden getroffen door de veehouderij die tot een daling leiden van de achtergrondbelasting, en die ten minste de eigen bijdrage aan de overschrijding van de achtergrondbelasting compenseert; en
dieren worden alleen op de grond gehouden, ongeacht voorzieningen voor dierenwelzijn, met uitzondering van volière- en scharrelstallen voor legkippen waar een tweede bouwlaag gebruikt mag worden.
Er is sprake van maatregelen die invulling geven aan een zorgvuldige veehouderij als is voldaan aan de Brabantse zorgvuldigheidsscore veehouderij.
D
Bijlage I wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
instrument dat door Gedeputeerde Staten als beleid is vastgesteld en dat maatregelen benoemt voor individuele bedrijven die de transitie naar zorgvuldige veehouderij bevorderen;
sanering gericht op het beheren, beperken of ongedaan maken van de inbreng van een mobiele verontreiniging vanuit het vaste deel van de bodem, in zowel de onverzadigde als verzadigde zone, naar het grondwater, overeenkomstig paragraaf 4.121 van het Besluit activiteiten leefomgeving in samenhang met de maatwerkregel, bedoeld in artikel 5.23 Milieubelastende activiteit bodemsanering met risico voor het grondwater van de Omgevingsverordening Noord-Brabant;
gebouw dat gebruikt mag worden voor het houden van landbouwhuisdieren krachtens een omgevingsvergunning voor de milieubelastende activiteit, bedoeld in artikel 3.201 of artikel 3.202 Besluit activiteiten leefomgeving, of de melding, bedoeld in artikel 4.808 van het Besluit activiteiten leefomgeving;
bruikbare oppervlakte van bebouwing en gronden, geschikt voor het beoogde gebruik, berekend op grond van NEN 2580;
omgeving die de fysieke en psychische gezondheid beschermt en bevordert;
gebruik van gronden of bouwwerken op een perceel van 3 hectare of groter, waarop grootschalige bebouwing staat en dat in hoofdzaak in gebruik is voor logistieke- of distributieactiviteiten, met een door de aard en schaal van de activiteiten hoge verkeersaantrekkende werking en impact op de omgevingskwaliteit;
veehouderij, met uitzondering van het houden van nertsen, melkrundvee en schapen;
activiteit waarbij mest met een relatief eenvoudige techniek wordt bewerkt, zoals aanrijking met stro, opslaan, rijpen, composteren, tot een capaciteit van 25.000 m3 mest per jaar;
activiteit waarbij mest wordt behandeld tot een capaciteit van 25.000 m3 mest per jaar, inclusief het vergisten van mest;
milieubelastende activiteit gericht op het verwerken of behandelen van dierlijke mest en de vergisting van plantaardige producten, als bedoeld in artikelen 3.90 en 3.225 van het Besluit activiteiten leefomgeving;
activiteit waarbij meer dan 25.000 m3 mest per jaar wordt behandeld, inclusief het vergisten van mest;
omzetten van mest, al dan niet in combinatie met co-producten, in biogas en digestaat;
situatie waarbij de in de bodem aanwezige verontreinigende stoffen zich hebben verspreid naar het grondwater en aanleiding geven tot het uitvoeren van een risicobeoordeling grondwaterkwaliteit;
mate van regionale binding en economische meerwaarde van een bedrijf in de regio, gelet op de herkomst van het bedrijf, werkgelegenheid, arbeidsmarkt, kennisinfrastructuur, plaats in regionale waardeketens, ruimtelijk economisch profiel van de regio, gebruik van regionale infrastructuur en afzetmarkt;
beoordeling van de mate van gevaar voor het grondwater van een bodemverontreiniging bij een mobiele verontreinigingssituatie om vast te stellen of, en zo ja, welke maatregelen noodzakelijk zijn;
milieubelastende activiteit, gericht op het houden van landbouwhuisdieren, als bedoeld in artikel 3.200 van het Besluit activiteiten leefomgeving, met uitzondering van het houden van paarden;
concentratie aan verontreinigende stof waarboven er sprake is van verontreiniging van het grondwater.
veehouderij die door het treffen van maatregelen, onder andere gericht op landschap, het verder sluiten van kringlopen op lokaal niveau, emissiebeperking en gezondheid voor mens en dier, ruimtelijk en maatschappelijk optimaal is ingepast in zijn omgeving.
E
De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Voor veehouderijen gevestigd binnen Stedelijk gebied of in Beperkingen veehouderij geldt het zogenaamde 'slot op de muur' en bestaan er geen ontwikkelingsmogelijkheden. Dit betekent dat er geen toename kan plaatsvinden van de oppervlakte van bestaande bouwwerken. De term bouwwerk omvat zowel gebouwen als bouwwerken, geen gebouwen zijnde. Een uitloop van een dierenverblijf is een bouwwerk en wordt met deze voorbeschermingsregels gereguleerd. Uitbreiding van de oppervlakte van bouwwerken is ook niet toegestaan voor het ontwikkelen van nevenfuncties of voor het uitbreiden van een agrarische neventak bij een gemengd agrarisch bedrijf.
Achterliggende reden voor dit beleid is dat het beleid binnen voornoemde gebieden is gericht op sanering van de veehouderij-activiteit, vanuit redenen van gezondheid en het garanderen van een goed woon - en leefklimaat of vanwege natuurdoelstellingen. Het (blijven) bieden van ontwikkelingsruimte staat haaks op dat doel. Naast een toename van de oppervlakte voor bouwwerken is ook de toename van de oppervlakte dierenverblijf door omzetting van een bestaand gebouw niet mogelijk. Als een ondernemer een nevenfunctie naast de veehouderij wil opstarten, is dat alleen mogelijk binnen het aanwezige bouwvolume, bijvoorbeeld door bebouwing die eerst ten dienste stond van de veehouderij in te zetten voor de gewenste nevenfunctie. Op die manier is een geleidelijke overgang van veehouderij naar een andere functie mogelijk.
In het derde lid is een bevoegdheid opgenomen voor het college van B&W om een omgevingsvergunning te verlenen voor extensieve veehouderijen in Beperkingen veehouderij die voldoen aan een norm van 2,75 GVE/ha. In het algemeen zijn dit melkrundveehouderijen die vanwege het toepassen van beweiding passen in zones rondom natuurgebieden. Het betreft een bevoegdheid en geen verplichting. Als de veehouderij is gevestigd in een zone rondom een woonkern, verwacht de provincie dat gemeenten een belangrijk gewicht toekennen aan de borging van een goed woon- en leefklimaat en de hierboven geschetste saneringsdoelstelling.
In het vierde lid is bepaald dat het verbod als bedoeld in het eerste lid niet geldt voor een veehouderij die in de vigerende Omgevingsverordening niet is gelegen binnen de locaties Stedelijk gebied en Beperkingen veehouderij. Een dergelijke situatie kan zich bijvoorbeeld voordoen als met een kaartaanpassing van de Omgevingsverordening de begrenzing van de locaties Stedelijk gebied of Beperkingen veehouderij wordt aangepast.
A
Artikel 2.2 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Het verrichten van een bouwactiviteit als bedoeld in artikel 2.1 op een mobiele verontreinigingssituatie is verboden tenzij de bron van de mobiele verontreinigingssituatie niet is gelegen op het perceel waarop wordt gebouwd.
Het verbod uit het eerste lid is niet van toepassing wanneer uit een risicobeoordeling grondwaterkwaliteit als bedoeld in paragraaf 3.4.2 van de Omgevingsverordening Noord-Brabant blijkt dat:
gevaar voor het grondwater is uit te sluiten;
als gevaar voor het grondwater niet is uit te sluiten, voor de bodemsanering een evaluatieverslag als bedoeld in artikel 4.1246 van het Besluit activiteiten leefomgeving is ingediend;
als gevaar voor het grondwater aanwezig is, de grondwatersanering, bedoeld in artikel 3.52 van de Omgevingsverordening Noord-Brabant is uitgevoerd; of
als de bodemsanering of grondwatersanering nog niet is afgerond, de bouwactiviteiten geen belemmering opleveren voor de sanering.
Ten minste vier weken voor aanvang van de bouwactiviteit, bedoeld in het eerste lid, worden de volgende gegevens en bescheiden verstrekt aan het college van burgemeester en wethouders:
de resultaten van het voorafgaande bodemonderzoek, bedoeld in artikel 3;
de resultaten van de risicobeoordeling grondwaterkwaliteit, bedoeld in paragraaf 3.4.2 van de Omgevingsverordening Noord-Brabant;
de naam en het adres van degene die de risicobeoordeling grondwaterkwaliteit heeft uitgevoerd;
de naam en het adres van degene die de bouwactiviteit verricht;
het adres waarop de bouwactiviteit wordt verricht.
Een kopie van de gegevens en bescheiden, bedoeld in het derde lid, wordt na ontvangst onverwijld aan Gedeputeerde Staten toegezonden.
De bouwactiviteit start niet eerder dan nadat het college van burgemeester en wethouders is geïnformeerd over de wijze waarop de sanerende of andere beschermende maatregelen, die voortvloeien uit de risicobeoordeling grondwaterkwaliteit, zijn uitgevoerd.
B
Artikel 3.1 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Binnen de locaties Stedelijk gebied en Beperkingen veehouderij is het verboden om voor een veehouderij:
de bestaande oppervlakte van bouwwerken, met uitzondering van de bestaande bedrijfswoning, te vergroten;
de bestaande oppervlakte dierenverblijf te vergroten;
binnen gebouwen dieren -al dan niet in hokken- meerlaags te huisvesten, ongeacht voorzieningen voor dierenwelzijn, met uitzondering van volière- en scharrelstallen voor legkippen waar twee bouwlagen zijn toegestaan.
Als bestaande oppervlakte bouwwerk of bestaande oppervlakte dierenverblijf geldt de oppervlakte die:
In afwijking van het eerste lid kan het college van burgemeester en wethouders voor een extensieve veehouderij gevestigd in de locatie Beperkingen veehouderij een omgevingsvergunning voor een omgevingsplanactiviteit verlenen als die veehouderij voldoet aan artikel 5.65, derde lid van de Omgevingsverordening Noord-Brabant.
Het verbod, bedoeld in het eerste lid, geldt niet als de veehouderij in de vigerende Omgevingsverordening Noord-Brabant buiten de locatie Stedelijk gebied en de locatie Beperkingen veehouderij ligt.
C
Artikel 3.3 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Binnen de locatie Landelijk gebied is het verboden zonder omgevingsvergunning voor een omgevingsplanactiviteit de bestaande oppervlakte dierenverblijf voor een veehouderij te vergroten.
Als bestaande oppervlakte dierenverblijf voor een veehouderij geldt de oppervlakte die:
De omgevingsvergunning, bedoeld in het eerste lid, wordt alleen verleend als aan de volgende voorwaarden is voldaan:
er worden maatregelen getroffen en in stand gehouden die invulling geven aan een zorgvuldige veehouderij;
de ontwikkeling is vanuit een goede omgevingskwaliteit met een veilige, gezonde leefomgeving, inpasbaar in de omgeving;
er is aangetoond dat de kans op cumulatieve geurhinder (achtergrondbelasting) op geurgevoelige objecten,gebouwen in de bebouwde komeen bebouwingscontour geur niet hoger is dan 12% en in het buitengebied niet hoger is dan 20%, tenzij er -als blijkt dat de achtergrondbelasting hoger is dan voornoemde percentages- maatregelen worden getroffen door de veehouderij die tot een daling leiden van de achtergrondbelasting, en die ten minste de eigen bijdrage aan de overschrijding van de achtergrondbelasting compenseert; en
dieren worden alleen op de grond gehouden, ongeacht voorzieningen voor dierenwelzijn, met uitzondering van volière- en scharrelstallen voor legkippen waar een tweede bouwlaag gebruikt mag worden.
Er is sprake van maatregelen die invulling geven aan een zorgvuldige veehouderij als is voldaan aan de Brabantse zorgvuldigheidsscore veehouderij.
D
De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Voor veehouderijen gevestigd binnen Stedelijk gebied of in Beperkingen veehouderij geldt het zogenaamde 'slot op de muur' en bestaan er geen ontwikkelingsmogelijkheden. Dit betekent dat er geen toename kan plaatsvinden van de oppervlakte van bestaande bouwwerken. De term bouwwerk omvat zowel gebouwen als bouwwerken, geen gebouwen zijnde. Een uitloop van een dierenverblijf is een bouwwerk en wordt met deze voorbeschermingsregels gereguleerd. Uitbreiding van de oppervlakte van bouwwerken is ook niet toegestaan voor het ontwikkelen van nevenfuncties of voor het uitbreiden van een agrarische neventak bij een gemengd agrarisch bedrijf.
Achterliggende reden voor dit beleid is dat het beleid binnen voornoemde gebieden is gericht op sanering van de veehouderij-activiteit, vanuit redenen van gezondheid en het garanderen van een goed woon - en leefklimaat of vanwege natuurdoelstellingen. Het (blijven) bieden van ontwikkelingsruimte staat haaks op dat doel. Naast een toename van de oppervlakte voor bouwwerken is ook de toename van de oppervlakte dierenverblijf door omzetting van een bestaand gebouw niet mogelijk. Als een ondernemer een nevenfunctie naast de veehouderij wil opstarten, is dat alleen mogelijk binnen het aanwezige bouwvolume, bijvoorbeeld door bebouwing die eerst ten dienste stond van de veehouderij in te zetten voor de gewenste nevenfunctie. Op die manier is een geleidelijke overgang van veehouderij naar een andere functie mogelijk.
In het derde lid is een bevoegdheid opgenomen voor het college van B&W om een omgevingsvergunning te verlenen voor extensieve veehouderijen in Beperkingen veehouderij die voldoen aan een norm van 2,75 GVE/ha. In het algemeen zijn dit melkrundveehouderijen die vanwege het toepassen van beweiding passen in zones rondom natuurgebieden. Het betreft een bevoegdheid en geen verplichting. Als de veehouderij is gevestigd in een zone rondom een woonkern, verwacht de provincie dat gemeenten een belangrijk gewicht toekennen aan de borging van een goed woon- en leefklimaat en de hierboven geschetste saneringsdoelstelling.
In het vierde lid is bepaald dat het verbod als bedoeld in het eerste lid niet geldt voor een veehouderij die in de vigerende Omgevingsverordening niet is gelegen binnen de locaties Stedelijk gebied en Beperkingen veehouderij. Een dergelijke situatie kan zich bijvoorbeeld voordoen als met een kaartaanpassing van de Omgevingsverordening de begrenzing van de locaties Stedelijk gebied of Beperkingen veehouderij wordt aangepast
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/prb-2025-11810.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.