U bekijkt een publicatie met

Toon versie van document

Omgevingsverordening Gelderland

Gedeputeerde Staten van Gelderland

Besluiten:

Artikel I

Het ontwerpbesluit Omgevingsverordening Gelderland conform concept overeenkomstig 'bijlage A' vast te stellen en vrij te geven voor inspraak

Artikel II

Publicatie bekendmaking Provinciaal blad vast te stellen conform concept



Gedeputeerde Staten van Gelderland

Henri Lenferink,

Commissaris van de Koning



Frederik van Ardenne,

Secretaris

Bijlage A

A

Artikel 1.10 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 1.10 (aanwijzing gebieden en toepassingsbereik regels omgevingsverordening)

  • 1

    De bijlage Overzicht informatieobjecten bevat de in deze verordening aangewezen gebieden waarvan de geometrische plaatsbepaling en begrenzing zijn vastgelegd in een GML-bestand.

  • 2

    De regels in deze verordening zijn van toepassing in de provincie Gelderland, waarvan de geometrische begrenzing is vastgelegd in de bijlage Overzicht informatieobjecten, voor zover er bij een regel geen geometrische begrenzing van een specifiek gebied of specifieke locatie is vastgelegd.

  • 3

    De begrenzing van de aangewezen gebieden is exact met uitzondering van de volgende gebieden waarvan de begrenzing indicatief is:

    • a.

      Arkervaart;

    • b.

      gekanaliseerde Linge;

    • c.

      gesloten stortplaats;

    • d.

      dijktrajecten 1 op 30, 1 op 100, 1 op 300, 1 op 1250 en handhaven huidige situatie;

    • e.

      Korne, delen van de Oude IJssel en delen van de Linge;

    • f.

      de Linge;

    • g.

      de Oude IJssel; en

    • h.

      peilbesluitgebied; en.

    • i.

      verbodsgebied varend ontgassen.

  • 4

    Als provinciaal netwerk voor het doorgaand vervoer van gevaarlijke stoffen zijn aangewezen alle provinciale wegen, met uitzondering van de in de bijlage Wegen en wegdelen buiten de routering vervoer gevaarlijke stoffen genoemde wegen en weggedeelten.

  • 5

    Voor de vaststelling van de geluidproductieplafonds als omgevingswaarden worden aangewezen de provinciale wegen zoals opgenomen in bijlage Geluidproductieplafonds provinciale wegen.

B

Artikel 4.1 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 4.1 (geheel of gedeeltelijk buiten toepassing laten van afwijkingsmogelijkheden)

De paragrafen 1.3.1 en 1.3.3 zijn niet van toepassing op:

  • a.

    de paragrafen 4.2.1 en, 4.2.3en 4.2.34.2.4; en

  • b.

    afdeling 4.6.

C

Na paragraaf 4.2.3 wordt een paragraaf ingevoegd, luidende:

Paragraaf 4.2.4 Natura 2000-activiteiten

Artikel 4.14a (verbod windturbines Natura 2000-gebied Veluwe)

Het is verboden een nieuwe windturbine op te richten en te exploiteren binnen het verbodsgebied windturbines Veluwe.

D

Artikel 4.20 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 4.20 (verboden grondwaterbedreigende activiteiten in grondwaterbeschermingsgebieden)

  • 1

    Het is verboden de volgende grondwaterbedreigende activiteiten te verrichten in een grondwaterbeschermingsgebied:

    • a.

      een activiteit genoemd in bijlage Lijst van verboden grondwaterbedreigende activiteiten;

    • b.

      handelingen waardoor de beschermende werking van een bodemlaag wordt of kan worden aangetast;

    • c.

      het in de bodem brengen van afstromend water in dieper gelegen watervoerende bodemlagen;

    • d.

      het aanleggen van een ondergrondse opslagtank; of

    • e.

      het aanleggen van een begraafplaats of terrein voor het verstrooien van as als bedoeld in de Wet op de lijkbezorging of een dierenbegraafplaats.; of

    • f.

      het grondgebonden telen van bloembollen.

  • 2

    Het eerste lid, aanhef en onder b, geldt niet voor:

    • a.

      het saneren van de bodem of het grondwater en het verrichten van voorafgaand bodemonderzoek; of

    • b.

      het verrichten van grondwatermetingen voor de openbare drinkwatervoorziening.

  • 3

    Het eerste lid, aanhef en onder f, geldt niet voor een bedrijf met een bio-certificaat van Skal Biocontrole of wanneer het telen op andere wijze aantoonbaar biologisch plaatsvindt.

E

Paragraaf 4.4.2 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Paragraaf 4.4.2 Activiteiten op of in de bodem

Artikel 4.50 (toepassingsbereik en oogmerk regels over activiteiten op of in de bodem)

  • 1

    Deze paragraaf is van toepassing op de milieubelastende activiteiten saneren van de bodemenof graven in bodem met een kwaliteit boven de interventiewaarde bodemkwaliteit, met uitzondering van werkzaamheden ten behoevetijdelijk uitnemen van kabels en leidingengrond.

  • 2

    Deze paragraaf is opgenomen met het oog op het wegnemen van risico’sverspreidingsrisico’s als gevolg van een verontreiniging in het grondwater.

  • 3

    Voor de toepassing van deze paragraaf wordt onder activiteit verstaan: activiteit als bedoeld in het eerste lid.

Artikel 4.51 (bodemonderzoekonderzoek grondwaterverontreiniging)

  • 1

    Bij een voorgenomen activiteit graven in bodem met een kwaliteit boven de interventiewaarde bodemkwaliteit of bij het saneren van de bodem wordt ook de kwaliteit van het grondwater betrokken.

    Als uit het voorafgaand bodemonderzoek blijkt dat in het grondwater een signaleringsparameter volgens bijlage Vd bij artikel 4.12a van het Besluit kwaliteit leefomgeving of een Indicatief niveau voor ernstige verontreiniging (INEV) wordt overschreden, wordt onderzoek verricht naar de relatie tussen de verontreiniging in het grondwater en de verontreinigingsbron in de vaste bodem.

  • 2

    Als uit het verkennend bodemonderzoek blijkt dat een signaleringsparameter in het grondwater volgens bijlage Vd bij artikel 4.12a van het Besluit kwaliteit leefomgeving wordt overschreden, wordt een vervolgbodemonderzoek verricht naar de relatie tussen de verontreiniging in het grondwater en de verontreinigingsbron in de vaste bodem.

    In dit onderzoek wordt ook de locatie-specifieke situatie in beeld gebracht en beoordeeld, tenzij wordt vastgesteld dat de verontreiniging in het grondwater duidelijk geen verband houdt met een verontreinigingsbron in de vaste bodem op de locatie waar de activiteit wordt verricht.

  • 3

    Als in het vervolgbodemonderzoek wordt vastgesteld dat de verontreiniging in het grondwater verband houdt met een verontreinigingsbron in de vaste bodem op de locatie, dan wordt in een nader bodemonderzoek ook de locatiespecifieke situatie in beeld gebracht en beoordeeld.

    De beoordeling van de locatie-specifieke situatie bevat in ieder geval een beoordeling van de risico's die optreden of dreigen op te treden bij kwetsbare objecten als bedoeld in het regionaal waterprogramma.

  • 4

    De beoordeling van de locatiespecifieke situatie bevat in ieder geval een beoordeling van:

    • a.

      de negatieve gezondheidseffecten; en

    • b.

      de risico's die optreden of dreigen op te treden ter plaatse van kwetsbare objecten als bedoeld in het regionaal waterprogramma.

  • 5

    Bij de beoordeling van de locatiespecifieke situatie wordt rekening gehouden met de Risicotool-box Grondwater van het Rijkinstituut voor Volksgezondheid en Milieu.

Artikel 4.52 (informeren Gedeputeerde Staten over resultaten bodemonderzoek grondwater) (sanering verontreinigingsbron grondwaterverontreiniging)

Gedeputeerde Staten worden tenminste vier weken voor het begin van de activiteit saneren van de bodem of graven in bodem met een kwaliteit boven de interventiewaarde bodemkwaliteit geïnformeerd over de resultaten van het nader bodemonderzoek, bedoeld in artikel 4.51, als zo’n nader bodemonderzoek heeft plaatsgevonden.

Als uit het onderzoek blijkt dat er door de verontreiniging in het grondwater een onaanvaardbaar risico kan optreden, wordt de verontreinigingsbron in de vaste bodem, op de locatie waar de activiteit wordt verricht, gesaneerd volgens de saneringsaanpak, bedoeld in artikel 4.1242 van het Besluit activiteiten leefomgeving.

Artikel 4.53 (sanering verontreinigingsbron grondwaterverontreiniging)

  • 1

    Als uit het nader bodemonderzoek, bedoeld in artikel 4.51, derde lid, blijkt dat er door de verontreiniging in het grondwater een negatief gezondheidseffect of een onaanvaardbaar risico kan optreden, wordt de saneringsaanpak van artikel 4.1242 van het Besluit activiteiten leefomgeving gevolgd.

  • 2

    Bij het saneren wordt de verontreinigingsbron in de vaste bodem, die verband houdt met de verontreiniging in het grondwater, zoveel mogelijk verwijderd.

Artikel 4.53 (informeren Gedeputeerde Staten)

Zo spoedig mogelijk of ten minste vier weken voor het begin van de activiteit worden Gedeputeerde Staten geïnformeerd over:

  • a.

    de resultaten van het onderzoek, bedoeld in artikel 4.51, als daarin de locatie-specifieke situatie in beeld is gebracht;

  • b.

    de startdatum van de sanering, bedoeld in artikel 4.52.

F

Paragraaf 4.4.4 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Paragraaf 4.4.4 Varend ontgassen

[Vervallen]

Artikel 4.57 (toepassingsbereik en oogmerk regels over varend ontgassen)

[Vervallen]

Artikel 4.58 (verbod varend ontgassen)

[Vervallen]

Artikel 4.59 (vrijstelling verbod varend ontgassen)

[Vervallen]

G

Artikel 4.66 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 4.66 (toepassingsbereik en oogmerk regels over provinciale wegen)

H

Paragraaf 4.6.2 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Paragraaf 4.6.2 Zorgplicht en vergunningplichtige activiteiten

Artikel 4.67 (specifieke zorgplicht)

  • 1

    Degene die gebruik maakt van of een activiteit verricht in een beperkingengebied zorgplicht provinciale wegmet betrekking tot een provinciale weg en weet of redelijkerwijs kan vermoeden dat die activiteit de weg kan verontreinigen of beschadigen, of andere nadelige gevolgen kan hebben voor het oogmerk, bedoeld in artikel 4.66, is verplicht:

    • a.

      alle maatregelen te nemen die redelijkerwijs van diegene kunnen worden gevraagd om die gevolgen te voorkomen;

    • b.

      voor zover die gevolgen niet kunnen worden voorkomen, die gevolgen zoveel mogelijk te beperken of ongedaan te maken; en

    • c.

      als die gevolgen onvoldoende kunnen worden beperkt, die activiteit achterwege te laten voor zover dat redelijkerwijs van diegene kan worden gevraagd.

  • 2

    Deze plicht houdt in ieder geval in dat:

    • a.

      het veilig en doelmatig gebruik en de instandhouding van de weg wordt verzekerd;

    • b.

      het gebruik van de weg, in overeenstemming met de bestemming, wordt verzekerd;

    • c.

      het vrije zicht op en vanaf de weg wordt verzekerd;

    • d.

      geen vaste stoffen, hinderlijke of schadelijke vloeistoffen of voorwerpen op de weg worden achtergelaten;

    • e.

      buitenreclame en licht- of geluidgevende voorzieningen op een zodanige plaats of wijze worden aangebracht dat de veiligheid van het verkeer op de weg wordt verzekerd;

    • e f.

      houtgewas, bomen of struiken zodanig worden geplaatst of onderhouden dat deze geen hinder voor het verkeer op de weg kunnen veroorzaken;

    • f g.

      geen voertuig onbeheerd wordt achtergelaten op de weg; en

    • g h.

      niet excessief op de weg wordt geparkeerd.

Artikel 4.68 (verbod beperkingengebiedactiviteit op of langs een provinciale weg)

  • 1

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning de volgende activiteiten in een beperkingengebied met betrekking tot een provinciale weg te verrichten:

    • a.

      een uitweg te maken, te hebben of te veranderen of het gebruik daarvan te veranderen;

    • b.

      andere werkzaamheden uit te voeren of werken te maken, te behouden, te veranderen of te verwijderen op, aan, in onder of boven de weg;

    • c.

      op, in, over of onder de weg roerende zaken, vaste stoffen of voorwerpen te storten, plaatsen, aan te brengen of te hebben;

    • d.

      houtgewas te beplanten, te behouden of te vellen; of

    • e.

      de weg anders te gebruiken dan voor verkeersdoeleinden.

  • 2

    Het eerste lid is niet van toepassing op het plaatsen van voorwerpen, waarop gedachten of gevoelens geopenbaard worden als bedoeld in artikel 7 van de Grondwet, voor zover dit gebruik niet strijdig is met het oogmerk, bedoeld in artikel 4.66.

  • 3

    In afwijking van het eerste lid, onder b, c en e, is geen omgevingsvergunning vereist voor:

    • a.

      het leggen, plaatsen, in stand houden, slopen of verwijderen van kabels en leidingen met een openbare functie en de hiermee samenhangende proefsleuven en sonderingen;

    • b.

      het plaatsen van een gedenkteken naar aanleiding van een verkeersongeval; of

    • c.

      het plaatsen van tijdelijke verkeersmaatregelen en omleidingsborden door of namens een andere wegbeheerder voor de duur van maximaal 24 uur.

  • 4

    In aanvulling op het eerste lid, onder c, en in afwijking van artikel 4.66, eerste lid, is het verboden om een bewegende of lichtgevende buitenreclame te plaatsen en te gebruiken buiten een beperkingengebied met betrekking tot een weg als die buitenreclame hoofdzakelijk is gericht op en de aandacht kan afleiden van de weggebruikers van een provinciale weg.

  • 4 5

    Gedeputeerde Staten stellen vanuit het oogmerk, bedoeld in artikel 4.66, maatwerkregels vast voor de in het derde lid bedoelde gevallen.

I

Artikel 4.82 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 4.82 (melding gedenkteken)

Het is verboden in een beperkingengebied met betrekking tot een provinciale wegmet betrekking tot een provinciale weg een gedenkteken te plaatsen zonder dit ten minste vier weken voor het begin ervan te melden.

J

Artikel 5.2 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 5.2 (geheel of gedeeltelijk buiten toepassing laten van afwijkingsmogelijkheden)

De artikelen 1.6 en 1.7 zijn niet van toepassing op

  • a.

    paragraaf de paragrafen 5.2.4 , 5.4.1 en 5.4.2;

  • b.

    de artikelen 5.9, 5.10 en 5.11; en

  • c.

    afdeling 5.5.

K

Afdeling 5.6 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Afdeling 5.6 Instructieregels omgevingsplan: provinciale wegen

Artikel 5.60 (oogmerk instructieregels over gebruik en instandhouding provinciale wegen)

Deze afdeling is opgenomen met het oog op het veilig en doelmatig gebruik en de instandhouding van een provinciale wegbeperkingengebied met betrekking tot een provinciale weg.

Artikel 5.61 (voorkomen belemmering provinciale wegen)

Een omgevingsplan bevat geen regels die het gebruik, de instandhouding, de verbetering of de vernieuwing van een provinciale wegbeperkingengebied met betrekking tot een provinciale weg belemmeren.

L

Artikel 5.63 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 5.63 (regionale woonagendaafspraken wonen)

  • 1

    Per regio stellen de gemeentebesturen samen met Gedeputeerde Staten een regionale woonagenda op.

    Per regio maken Gedeputeerde Staten samen met de gemeentebesturen afspraken over:

    • a.

      het aantal te realiseren woningen;

    • b.

      het aandeel betaalbare woningen;

    • c.

      het toewerken naar voldoende plancapaciteit;

    • d.

      het toekomstbestendig realiseren van woningen en woonwijken;

    • e.

      de ontwikkeling van de bestaande woningvoorraad; en

    • f.

      de huisvesting van aandachtsgroepen, inclusief ouderen.

  • 2

    De regionale woonagenda bevat in ieder geval afspraken over:

    • a.

      het versnellen van de woningbouw;

    • b.

      het duurzaam bouwen van woningen;

    • c.

      het bouwen van betaalbare woningen;

    • d.

      het bouwen van flexibele woningen; en

    • e.

      het toekomstbestendig maken bestaande woningvoorraad.

    Deze regionale woonafspraken worden ten minste eenmaal in de vier jaar geactualiseerd en worden voorts tussentijds geactualiseerd zodra gewijzigde omstandigheden daartoe aanleiding geven.

  • 3

    De regionale woonagenda wordt ten minste eenmaal in de vier jaar geactualiseerd en wordt voorts tussentijds geactualiseerd zodra gewijzigde omstandigheden daartoe aanleiding geven.

M

Artikel 5.64 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 5.64 (doorwerking regionale woonagendawoonafspraken)

  • 1

    Een omgevingsplan laat nieuwe woningen alleen toe als die ontwikkeling past binnen de regionale woonagendawoonafspraken.

  • 2

    Als een ontwikkeling niet past binnen de regionale woonagendawoonafspraken, kan een omgevingsplan vooruitlopend op de eerstvolgende actualisatie van de regionale woonagendawoonafspraken die ontwikkeling toch toelaten als:

    • a.

      de gemeentebesturen in de regio in de gelegenheid zijn gesteld een zienswijze daarover naar voren te brengen; en

    • b.

      Gedeputeerde Staten met deze ontwikkeling instemmen.

N

Artikel 5.90 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 5.90 (gebieden of locaties voor zonneparken) (voorkeursvolgorde aanleglocaties voor zonne-energie)

  • 1

    Als een omgevingsplan zonneparken in het buitengebied mogelijk maakt, wordt met het oog op het belang van zorgvuldig ruimtegebruik rekening gehouden met:

    Als een omgevingsplan de aanleg van een productie-installatie voor de opwekking van elektriciteit met behulp van zonne-energie mogelijk maakt, wordt de volgende voorkeursvolgorde voor de keuze van geschikte locaties in acht genomen:

    • a.

      de bijdrage van zonne-energie aan de lokale energiebehoefte;

      trede 1: op daken en gevels;

    • b.

      de mogelijkheden om binnen het stedelijk gebied en op daken van gebouwen in die behoefte te voorzien;

      trede 2: op terreinen en objecten binnen bebouwd gebied;

    • c.

      de gevolgen voor de ruimtelijke kwaliteit van gebieden of locaties waar zonneparken mogelijk zijn en de wijze waarop deze kwaliteit behouden of blijvend versterkt kan worden;

      trede 3: op terreinen en objecten in het landelijk gebied; en

    • d.

      de samenhang met het omringende landschap;

      trede 4: op landbouw- en natuurgronden.

    • e.

      de consequenties voor het elektriciteitsnet; en

    • f.

      het huidige grondgebruik.

  • 2

    Het omgevingsplan verzekert een gebruikstermijn van maximaal 30 jaar en dat na beëindiging van het gebruik het zonnepark wordt verwijderd.

    Onverminderd het eerste lid maakt een omgevingsplan de aanleg van een zonnepark op landbouwgronden niet mogelijk, tenzij:

    • a.

      in combinatie met een substantiële agrarische functie;

    • b.

      op landbouwgrond die op basis van bestuurlijk bindende afspraken in transitie is; of

    • c.

      het zonnepark betekenisvol bijdraagt aan de vermindering van de netcongestie of aan vergroting van een efficiënter netwerkgebruik.

  • 3

    Het omgevingsplan bepaalt in welke mate de bij aanleg en gebruik van een zonnepark gerealiseerde versterking van de ruimtelijke kwaliteit na de verwijdering van dat zonnepark in stand wordt gehouden.

O

Na artikel 5.90 worden twee artikelen ingevoegd, luidende:

Artikel 5.90a (ruimtelijke inpassing zonneparken)

  • 1

    Als een omgevingsplan de aanleg van een zonnepark in het buitengebied mogelijk maakt, wordt rekening gehouden met:

    • a.

      de gevolgen voor de ruimtelijke kwaliteit van gebieden of locaties waar zonneparken mogelijk zijn; en

    • b.

      de wijze waarop deze kwaliteit behouden of blijvend versterkt kan worden.

  • 2

    In een omgevingsplan dat de aanleg van een zonnepark in het buitengebied mogelijk maakt, wordt bepaald dat:

    • a.

      het zonnepark landschappelijk goed wordt vormgegeven en ingepast;

    • b.

      na beëindiging van het gebruik het zonnepark wordt verwijderd; en

    • c.

      de mate waarin de bij aanleg en gebruik van een zonnepark gerealiseerde versterking van de ruimtelijke kwaliteit na de verwijdering van dat zonnepark instand wordt gehouden.

Artikel 5.90b (participatie bij de aanleg van een zonnepark)

  • 1

    Als een omgevingsplan de aanleg van een zonnepark in het buitengebied mogelijk maakt, besteedt de toelichting aandacht aan de wijze waarop uitvoering is gegeven aan de procedurele en financiële participatie door omwonenden.

  • 2

    In de toelichting wordt in ieder geval aangegeven:

    • a.

      hoe en wanneer initiatiefnemer gewerkt heeft aan het verkrijgen van draagvlak bij de omwonenden;

    • b.

      de mate waarin en de wijze waarop is gestreefd naar minimaal 50% financiële participatie door omwonenden en het resultaat daarvan.

P

Voor artikel 6.17 wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 6.16a (verkrijgen gegevens wateronttrekkingsactiviteiten)

  • 1

    De waterschapsverordening bevat geen uitzondering van de informatieverplichting, bedoeld in artikel 3.1 als genoemd in afdeling 7.2 van het Invoeringsbesluit Omgevingswet, voor het onttrekken van grondwater en infiltreren van water.

  • 2

    De waterschapsverordening bevat geen uitzondering van de meetverplichting, bedoeld in artikel 3.5 als genoemd in afdeling 7.2 van het Invoeringsbesluit Omgevingswet, voor het onttrekken van grondwater en infiltreren van water met:

    • a.

      een bruto pompcapaciteit van meer dan 10 kubieke meter per uur; of

    • b.

      een hoeveelheid van meer dan 12.000 kubieke meter per jaar.

Q

Artikel 6.19 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 6.19 (regionale programma's)

  • 1

    Als naar het oordeel van Gedeputeerde Staten in een regio een woonagendade woonafspraken niet tijdig wordtworden geactualiseerd, of bij het opstellen van de woonagendadie afspraken onvoldoende rekening is gehouden met de inhoudelijke eisen gesteld in artikel 5.63, tweedeeerste lid, kunnen Gedeputeerde Staten een regionale woonagendade woonafspraken voor die regio opstellenwijzigen.

  • 2

    Als naar het oordeel van Gedeputeerde Staten in een regio een regionaal programma werklocaties niet tijdig wordt geactualiseerd, of bij het opstellen van het programma onvoldoende rekening is gehouden met de inhoudelijke eisen gesteld in artikel 5.69, kunnen Gedeputeerde Staten eenhet programma voor die regio opstellenwijzigen.

  • 3

    Als naar het oordeel van Gedeputeerde Staten in een regio een regionaal programma energiestrategie niet tijdig wordt opgesteld of geactualiseerd, of bij het opstellen van het programma onvoldoende rekening is gehouden met de inhoudelijke eisen gesteld in het Nationaal Programma Regionale Energiestrategie of artikel 5.87, kunnen Gedeputeerde Staten zelf eenhet programma voor die regio opstellenwijzigen.

  • 4

    Gedeputeerde Staten maken van hun bevoegdheid alleen gebruik, nadat zij de bij het regionale programma betrokken bestuursorganen en, voor zover van toepassing, andere deelnemende partijen een redelijke termijn hebben gegeven om het programma alsnog op te stellen, te actualiseren of de kwaliteit daarvan te verbeteren.

R

Na paragraaf 7.2.6 wordt een paragraaf ingevoegd, luidende:

Paragraaf 7.2.7 Beoordelingsregel aanvraag omgevingsvergunning: windturbine binnen het aandachtsgebied windturbines rondom de Veluwe

Artikel 7.16a (toepassen provinciaal beleid voor wind binnen het aandachtsgebied windturbines rondom de Veluwe)

Het bevoegd gezag neemt bij een aanvraag voor een windturbine binnen het aandachtsgebied windturbines rondom de Veluwe het daarvoor geldende provinciale windbeleid in acht.

S

Artikel 8.9 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 8.9 (instructieregel monitoring woningbouw)

  • 1

    Het college van burgemeester en wethouders beziet elke drie jaar of de in het omgevingsplan mogelijk gemaakte ontwikkeling of uitbreiding van een woningbouwlocatie nog in een reële behoefte voorziet.

  • 2

    Het college van burgemeester en wethouders beziet jaarlijks of activiteiten zijn verricht met gebruikmaking van de voor een ontwikkeling of uitbreiding van een woningbouwlocatie verleende onherroepelijke omgevingsvergunning voor een bouwactiviteit.

  • 3

    Het college van burgemeester en wethouders overweegt uiterlijk twee jaar nadat de omgevingsvergunning voor de bouwactiviteit onherroepelijk is geworden, of gebruik wordt gemaakt van de bevoegdheid tot intrekking van die omgevingsvergunning.

  • 4

    Het college van burgemeester en wethouders verstrekt Gedeputeerde Staten elk jaar tijdig de benodigde gegevens voor de monitoring van de voortgang van de uitvoering van de regionale woonafspraken, bedoeld in artikel 5.63, eerste lid.

T

Voor artikel 9.5 wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 9.4a (overgangsrecht provinciale weg)

  • 1

    Het verbod in artikel 4.68, vierde lid, is niet van toepassing op vóór 1 maart 2025 bestaande buitenreclame waarvoor een omgevingsvergunning is verleend.

  • 2

    Het eerste lid is niet van toepassing bij verandering of vervanging van de buitenreclame.

U

Bijlage I wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Bijlage I Begripsbepalingen

bedrijventerrein

aaneengesloten terrein voor de bedrijfsmatige uitoefening van industriële, logistieke, ambachtelijke en dienstverlenende activiteiten en groothandel met de daarbij horende voorzieningen, bedoeld voor de vestiging van meerdere bedrijven;

beperkingengebied met betrekking tot een provinciale weg

beperkingengebied met betrekking tot een provinciale weg: aangewezen gebied als bedoeld in artikel 1.10 op of langs een provinciale weg dat omvat: de rijbanen, bromfiets-, fiets- en voetpaden, parkeer-, carpool- en halteplaatsen, vluchtstroken en andere stroken, bermen, glooiingen, grondkeringen, bermsloten en alle zich op, aan, in, onder of boven een weg bevindende voorzieningen en werken;

beperkingengebied zorgplicht provinciale weg

aangewezen gebied als bedoeld in artikel 1.10 op of langs een provinciale weg dat omvat: de provinciale weg, met een zone van 10 meter daarbuiten;

binnenschip

schip als bedoeld in artikel 1, eerste lid, van de Binnenvaartwet;

buitengebied

gebied buiten het stedelijke gebied;

drinkwaterbedrijf

bedrijf dat in een waterwingebied grondwater onttrekt voor de openbare drinkwatervoorziening;

glastuinbouwbedrijf

bedrijf voor het telen of veredelen van gewassen in kassen als bedoeld in paragraaf 3.6.2 van het Besluit activiteiten leefomgeving geheel of nagenoeg geheel met behulp van glasopstand van minimaal twee hectare;

grondgebonden

de in een veehouderijbedrijf of veehouderijtak gehouden landbouwhuisdieren worden voor meer dan de helft voorzien van voer dat is geteeld op gronden die in de nabijheid van het dierenverblijf zijn gelegen en waarop de veehouder rechten heeft;

grondwater

water dat vrij onder het aardoppervlak voorkomt, met de daarin aanwezige stoffen;

grondwaterbedreigende activiteit

handeling of milieubelastende activiteit die nadelige gevolgen voor de kwaliteit van het grondwater veroorzaakt of kan veroorzaken;

hervestiging

verplaatsing van een veehouderijbedrijf naar een andere bestaande veehouderijlocatie binnen Gelderland;

leggerplicht

verplichting tot vaststelling van een legger als bedoeld in artikel 2.39, eerste lid, van de wet;

natuurbegraafplaats

locatie met als hoofdfunctie natuur en als nevenfunctie begraafplaats;

natuurtype in het Natuurbeheerplan Provincie Gelderland

type natuur zoals weergegeven op de beheerkaart bij het Natuurbeheerplan provincie Gelderland, gebaseerd op de Index Natuur en Landschap;

obstakelvrije zone

zone als bedoeld in het Handboek Wegontwerp van het kennisplatform CROW, publicatie 2013;

ontgassen

afvoeren van restladingdamp uit een ladingtank waarbij restladingdampen terechtkomen in de open lucht;

provinciale weg

een openbare weg, zoals bedoeld in de Wegenverkeerswet en Wegenwet in beheer bij de provincie, met inbegrip van de daarin gelegen kunstwerken en wat verder naar zijn aard daartoe behoort

regionale waterkering

een niet-primaire waterkering in beheer bij een waterschap waarvoor in deze verordening een omgevingswaarde is opgenomen;

saneren van de bodem

beperken of ongedaan maken van de blootstelling aan de verontreiniging van de bodem of het beperken of ongedaan maken van de verontreiniging van de bodem;

schadelijke stoffen

stoffen opgenomen in bijlage Lijst van schadelijke stoffen of andere stoffen, combinaties van stoffen, preparaten of andere producten, in welke vorm dan ook, waarvan verwacht wordt dat ze het grondwater verontreinigen of kunnen verontreinigen;

uitbreiding

(bij veehouderij) vergroting van de agrarische bebouwing;

vaarweg

water binnen de provincie Gelderland dat openstaat voor openbaar scheepvaartverkeer, voor zover vermeld in artikel 2.7;

vaarwegprofiel

voor een vlotte en veilige scheepvaart ten minste noodzakelijke breedte en diepte van een vaarweg;

voertuig

voertuig als bedoeld in artikel 1 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990;

werklocatie

bedrijventerrein of locatie voor een kantoor of voor perifere detailhandel;

windturbine

door wind aangedreven bouwwerk waarmee energie wordt opgewekt met uitzondering van een historische of monumentale molen;

windturbinepark

park bestaande uit tenminste drie windturbines;

zonnepark

installatie van zonnepanelen, grondgebonden of op water, inclusief de bijbehorende technische constructies en onderdelen.

V

Bijlage II wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Bijlage II Overzicht Informatieobjecten

aandachtsgebied windturbines rondom de Veluwe

/join/id/regdata/pv25/2024/gebiedsaanwijzing_cf4ecde39bae4fa89918fa061d7314ba/nld@2024‑06‑26;1

aanvoergebied vanuit het IJsselmeergebied

/join/id/regdata/pv25/2023/gebiedsaanwijzing_ff96d5fab5494c7485b9dd8eafab212e/nld@2023‑11‑30;1

ammoniakbuffergebied

/join/id/regdata/pv25/2023/gebiedsaanwijzing_eaa137425cc74000aeee2c041f88f48f/nld@2023‑11‑30;1

Arkervaart

/join/id/regdata/pv25/2023/gebiedsaanwijzing_68630c202abb459c84255eb4f552233c/nld@2023‑11‑30;1

beperkingengebied met betrekking tot een provinciale weg

/join/id/regdata/pv25/2023/gebiedsaanwijzing_a3be227602c9420c8ed748b6cdbc35af/nld@2024‑06‑26;3

beperkingengebied zorgplicht provinciale weg

/join/id/regdata/pv25/2024/gebiedsaanwijzing_798ff298f5544dfc87113efff5eeb296/nld@2024‑06‑26;1

beschermingszone natte landnatuur

/join/id/regdata/pv25/2023/gebiedsaanwijzing_9c797eb338eb435e828fccf77bafaa1d/nld@2023‑11‑30;1

boringsvrije zone

/join/id/regdata/pv25/2023/gebiedsaanwijzing_93bbf858b5004aecbc3b647e1493a27c/nld@2023‑11‑30;1

bufferzone van de Neder-Germaanse Limes

/join/id/regdata/pv25/2023/gebiedsaanwijzing_58ce8ddf32b248a1ad1e226bb625e378/nld@2023‑11‑30;1

de Linge

/join/id/regdata/pv25/2023/gebiedsaanwijzing_5a1f87e6cfee4378a655345a7324f882/nld@2023‑11‑30;1

de Oude IJssel

/join/id/regdata/pv25/2023/gebiedsaanwijzing_42ea711d1ebb41d3a91630e67ad80158/nld@2023‑11‑30;1

dijktraject 1 op 30

/join/id/regdata/pv25/2023/norm_6430fb2299d148cbb0d8a10dc1837e00/nld@2023‑11‑30;1

dijktraject 1 op 100

/join/id/regdata/pv25/2023/norm_44b9db6c42974db8a3614cebf2ad3033/nld@2023‑11‑30;1

/join/id/regdata/pv25/2023/norm_44b9db6c42974db8a3614cebf2ad3033/nld@2024‑06‑26;2

dijktraject 1 op 300

/join/id/regdata/pv25/2023/norm_3773037356cf4870a8c8b7e02ea93e56/nld@2023‑11‑30;1

dijktraject 1 op 1250

/join/id/regdata/pv25/2023/norm_f55e9f6f940845a9b46c223c16307087/nld@2023‑11‑30;1

dijktraject handhaven huidige situatie

/join/id/regdata/pv25/2023/norm_70537a5a43db4e6cbd48b1c258978938/nld@2023‑11‑30;1

ganzenrustgebied

/join/id/regdata/pv25/2023/gebiedsaanwijzing_826c6a5e3dae4c4cac6502b6c4e1a537/nld@2023‑11‑30;1

gekanaliseerde Linge

/join/id/regdata/pv25/2023/gebiedsaanwijzing_bd6bfb96a1054434840a0ce5c754a6c3/nld@2023‑11‑30;1

Gelders natuurnetwerk

/join/id/regdata/pv25/2023/gebiedsaanwijzing_5210fd6845e344ed99757a637297b5c8/nld@2024‑04‑25;3

Gelders natuurnetwerk windturbines onder voorwaarden mogelijk

/join/id/regdata/pv25/2023/gebiedsaanwijzing_7a68dbbc4a7f4096922ed57956f5b1de/nld@2024‑04‑25;2

/join/id/regdata/pv25/2023/gebiedsaanwijzing_7a68dbbc4a7f4096922ed57956f5b1de/nld@2024‑06‑26;3

Gelderse streek Achterhoek

/join/id/regdata/pv25/2023/gebiedsaanwijzing_a5fb298441934b46b424e0c1359acc3b/nld@2023‑11‑30;1

Gelderse streek Betuwe en Tielerwaard

/join/id/regdata/pv25/2023/gebiedsaanwijzing_8fc835adde4b478697d854df18f32804/nld@2023‑11‑30;1

Gelderse streek Bommelerwaard

/join/id/regdata/pv25/2023/gebiedsaanwijzing_1fa6c0f45f6e4d069c8346506be88350/nld@2023‑11‑30;1

Gelderse streek Gelderse Vallei

/join/id/regdata/pv25/2023/gebiedsaanwijzing_c458f7e4e95d420085cd39282876a4c4/nld@2023‑11‑30;1

Gelderse streek IJsselvallei

/join/id/regdata/pv25/2023/gebiedsaanwijzing_4114b266a66f4eb38dee9467b2a8deea/nld@2023‑11‑30;1

Gelderse streek Land van Maas en Waal

/join/id/regdata/pv25/2023/gebiedsaanwijzing_c1b8ea843bae4ad38f0907c6482134fa/nld@2023‑11‑30;1

Gelderse streek Liemers

/join/id/regdata/pv25/2023/gebiedsaanwijzing_724a8f9662a24c13923fbee470a46a69/nld@2023‑11‑30;1

Gelderse streek Over-Betuwe

/join/id/regdata/pv25/2023/gebiedsaanwijzing_502af37844614e65b08c8edf27e335e3/nld@2023‑11‑30;1

Gelderse streek Randmeerkust

/join/id/regdata/pv25/2023/gebiedsaanwijzing_ff382f9498ba4072a1645ad66bfef01c/nld@2023‑11‑30;1

Gelderse streek Rijk van Nijmegen

/join/id/regdata/pv25/2023/gebiedsaanwijzing_59725e7f19aa4bdbbf1e6e6e862a3cea/nld@2023‑11‑30;1

Gelderse streek Veluwe

/join/id/regdata/pv25/2023/gebiedsaanwijzing_c31337e4e90540cf9a2dbba7f3da44eb/nld@2023‑11‑30;1

gesloten stortplaats

/join/id/regdata/pv25/2023/gebiedsaanwijzing_61f3f83a58a34e55ae61618869b39510/nld@2023‑11‑30;1

glastuinbouwbedrijf buiten een glastuinbouwontwikkelingsgebied

/join/id/regdata/pv25/2023/gebiedsaanwijzing_887f9fb4534341e0a500ce20d0b48286/nld@2023‑11‑30;1

/join/id/regdata/pv25/2023/gebiedsaanwijzing_887f9fb4534341e0a500ce20d0b48286/nld@2024‑06‑26;2

glastuinbouwontwikkelingsgebied

/join/id/regdata/pv25/2023/gebiedsaanwijzing_2fa1310b26ac40e6b51e6689a690511a/nld@2023‑11‑30;1

/join/id/regdata/pv25/2023/gebiedsaanwijzing_2fa1310b26ac40e6b51e6689a690511a/nld@2024‑06‑26;2

Groene ontwikkelingszone

/join/id/regdata/pv25/2023/gebiedsaanwijzing_418949736ee5474ca4fd00f77860f33c/nld@2024‑04‑25;2

grondwaterbeschermingsgebied

/join/id/regdata/pv25/2023/gebiedsaanwijzing_c34a242588074cb7b03ad4bae6b4f95e/nld@2023‑11‑30;1

Hollandse Waterlinies

/join/id/regdata/pv25/2023/gebiedsaanwijzing_c17cab080b8d41aab547cf95f8833cbf/nld@2023‑11‑30;1

intrekgebied

/join/id/regdata/pv25/2023/gebiedsaanwijzing_a644fe058a3b482e88f0ff40327f0fed/nld@2023‑11‑30;1

/join/id/regdata/pv25/2023/gebiedsaanwijzing_a644fe058a3b482e88f0ff40327f0fed/nld@2024‑06‑26;2

kernzone van de Neder-Germaanse Limes Hunerberg

/join/id/regdata/pv25/2023/gebiedsaanwijzing_109eb71e19e840ecbbc1ca4c13bbe0a3/nld@2023‑11‑30;1

Korne, delen van de Oude IJssel en delen van de Linge

/join/id/regdata/pv25/2023/gebiedsaanwijzing_a024d3c4653b45658eb23d3124ce0c23/nld@2023‑11‑30;1

koude-warmte-opslagvrije zone

/join/id/regdata/pv25/2023/gebiedsaanwijzing_9582ffdfe9314db195dfa33874f3714d/nld@2023‑11‑30;1

kwetsbaar drinkwaterreserveringsgebied

/join/id/regdata/pv25/2023/gebiedsaanwijzing_7fd4ad8aeff047c68c1d5a3c230cc91d/nld@2023‑11‑30;1

/join/id/regdata/pv25/2023/gebiedsaanwijzing_7fd4ad8aeff047c68c1d5a3c230cc91d/nld@2024‑06‑26;2

minder kwetsbaar drinkwaterreserveringsgebied

/join/id/regdata/pv25/2023/gebiedsaanwijzing_661f50bd15e348409cad26efa1c4adb2/nld@2023‑11‑30;1

/join/id/regdata/pv25/2023/gebiedsaanwijzing_661f50bd15e348409cad26efa1c4adb2/nld@2024‑06‑26;2

molenbiotoop

/join/id/regdata/pv25/2023/gebiedsaanwijzing_fe5579a5115e4b53937112cab603d3e9/nld@2024‑04‑25;2

nationale landschappen

/join/id/regdata/pv25/2023/gebiedsaanwijzing_fab537005b3b47c29bdc8688f44e7601/nld@2023‑11‑30;1

Neder-Germaanse Limes

/join/id/regdata/pv25/2023/gebiedsaanwijzing_7c6a1537b9564d808485f5bcb2fa9d72/nld@2023‑11‑30;1

Neder-Germaanse Limes bufferzone Aquaduct

/join/id/regdata/pv25/2023/gebiedsaanwijzing_872e1950ddec40f9bd8db20c83961324/nld@2023‑11‑30;1

oude bosgroeiplaats

/join/id/regdata/pv25/2023/gebiedsaanwijzing_1f8d13161cd049beb23060ee64721314/nld@2023‑11‑30;1

peilbesluitgebied

/join/id/regdata/pv25/2023/gebiedsaanwijzing_4d8c6871d3944df2be4d644ba51c497b/nld@2023‑11‑30;1

provinciale weg

/join/id/regdata/pv25/2023/gebiedsaanwijzing_a3be227602c9420c8ed748b6cdbc35af/nld@2024‑04‑25;2

stiltegebied

/join/id/regdata/pv25/2023/gebiedsaanwijzing_02f5607bc3a74877bf85642abd88f354/nld@2023‑11‑30;1

verbodsgebied varend ontgassen

/join/id/regdata/pv25/2023/gebiedsaanwijzing_fc2a8a2c8e7c4f92ba895838b70ff1bc/nld@2023‑11‑30;1

verbodsgebied windturbines Veluwe

/join/id/regdata/pv25/2024/gebiedsaanwijzing_86ac543b44ab49fa961ca4cf3ef1b99f/nld@2024‑06‑26;1

verkenningsgebied bijzondere voorwaarden natuurbegraven Gelders natuurnetwerk

/join/id/regdata/pv25/2023/gebiedsaanwijzing_a5e65b12690b49958d95e718238258a2/nld@2024‑04‑25;2

verkenningsgebied voorwaarden natuurbegraven Gelders natuurnetwerk

/join/id/regdata/pv25/2023/gebiedsaanwijzing_cacb2ca7a6334d61a0302d02660aaad7/nld@2024‑04‑25;2

wateroverlast in het beheergebied van waterschap Rijn en IJssel

/join/id/regdata/pv25/2023/norm_ac775480cfa642ac997dcefc4d41d31c/nld@2023‑11‑30;1

wateroverlast in het beheergebied van waterschap Rivierenland

/join/id/regdata/pv25/2023/norm_5cddca27c249406286d0fdf327dc9719/nld@2023‑11‑30;1

wateroverlast in het beheergebied van waterschap Vallei en Veluwe

/join/id/regdata/pv25/2023/norm_f5f4a26dcfd145a1a38177f8348a4896/nld@2023‑11‑30;1

waterschap Rijn en IJssel

/join/id/regdata/pv25/2023/locatiegroep_0e6cecd7d169499c88d8b0676c3ed820/nld@2023‑11‑30;1

waterschap Rivierenland

/join/id/regdata/pv25/2023/locatiegroep_b1cc7a1fd4cf497b92e3a50de93e24c5/nld@2023‑11‑30;1

waterschap Vallei en Veluwe

/join/id/regdata/pv25/2023/locatiegroep_a8db1e4a8a1e40a4bb71476556210a86/nld@2023‑11‑30;1

waterschap Vechtstromen

/join/id/regdata/pv25/2023/locatiegroep_4eb80288e63e4b9dadefd00fcbf60ec5/nld@2023‑11‑30;1

waterwingebied

/join/id/regdata/pv25/2023/gebiedsaanwijzing_cb4853536a74433c8f5cca0e9eac2e42/nld@2023‑11‑30;1

weidevogelgebied

/join/id/regdata/pv25/2023/gebiedsaanwijzing_1d0fefc09d594a7194dec293ea991115/nld@2023‑11‑30;1

werkgebied van Faunabeheereenheid Gelderland

/join/id/regdata/pv25/2023/gebiedsaanwijzing_93bfb80f921240af8a6696f70475ad32/nld@2023‑11‑30;1

W

De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 1.10 (aanwijzing gebieden en toepassingsbereik regels omgevingsverordening)

De meeste regels in deze verordening zijn geldig binnen een specifiek aangewezen gebied of locatie en niet binnen de hele provincie Gelderland. Heeft een regel geen specifiek werkingsgebied, dan is die regel van toepassing binnen de hele provincie. De aanwijzing van specifieke gebieden met een eigen regiem volgt uit de in de Omgevingswet genoemde algemene doelen en provinciale taken, de instructieregels in hoofdstuk 7 van het Besluit kwaliteit leefomgeving (Bkl) en de Omgevingsvisie Gaaf Gelderland. De geometrische begrenzing van de locaties waarbinnen de regels gelden, wordt aangegeven in de bijlage Overzicht informatieobjecten. Via de digitale vaststelling en publicatie van deze verordening via het Digitale Stelsel Omgevingswet (DSO) is voor elke locatie binnen de provincie zichtbaar welke regels ter plekke van toepassing zijn.

De volgende gebieden zijn aangewezen op basis van een expliciete instructieregel van het Rijk:

  • a.

    het Gelderse deel van het natuurnetwerk Nederland (Gelders natuurnetwerk; artikel 7.6 Bkl),

  • b.

    provinciale wegen voor geluidproductieplafonds (artikel 7.10a Bkl),

  • c.

    stiltegebieden (artikel 7.11, eerste lid, onder a, Bkl) en

  • d.

    grondwaterbeschermingsgebieden (artikel 7.11, eerste lid, onder b, Bkl), meer specifiek het waterwingebied, het grondwaterbeschermingsgebied, de koude-warmte-opslagvrije zone, de boringsvrije zone, het intrekgebied, het kwetsbaar drinkwaterreserveringsgebied en het minder kwetsbaar drinkwaterreserveringsgebied.

De Gelderse delen van de Hollandse Waterlinies en de Neder-Germaanse Limes behoeven geen expliciete aanwijzing, omdat het Rijk deze gebieden zelf al heeft aangewezen (artikel 7.3 Bkl).

Binnen het Gelders natuurnetwerk worden drie gebieden aangewezen, twee verkenningsgebieden specifiek voor natuurbegraven en één gebied voor windturbines. Aanvullend op het Gelders natuurnetwerk worden de volgende bijzondere natuurgebieden aangewezen (artikel 2.44, vijfde lid, Omgevingswet): de beschermingszone natte landnatuur, de Groene ontwikkelingszone, de ganzenrustgebieden en de weidevogelgebieden.

Eén beperkingengebied is aangewezen: beperkingengebied met betrekking tot provinciale wegen. Aan dit beperkingengebied is een meldings- en een vergunningplicht verbonden, waarvoor Gedeputeerde Staten het bevoegde gezag zijn.

Verder zijn nog aangewezen het ammoniakbuffergebied (zone rondom kwetsbare natuur), glastuinbouwontwikkelingsgebied (concentratiebeleid), en de molenbiotoop (bescherming erfgoed) en het verbodsgebied varend ontgassen (bescherming gezondheid en milieu). Deze laatste aanwijzing is tijdelijk in afwachting van Rijksregels.

Eén aanwijzing volgt niet uit het stelsel van de Omgevingswet, maar uit (artikel 23 van) de Wet vervoer gevaarlijke stoffen: een provinciaal wegennet voor het doorgaande vervoer van gevaarlijke stoffen over de weg. Deze aanwijzing ziet op wegen die in beheer zijn bij de provincie en bij de waterschappen. Het oorspronkelijke aanwijzingsbesluit uit 1998 is in 2014 geïntegreerd in de omgevingsverordening en in 2015 nogmaals getoetst (Arcadis, rapport «Verkenning transport van gevaarlijke stoffen Gelderland»). De provinciale aanwijzing sluit aan op het landelijke netwerk voor het vervoer van gevaarlijke stoffen (Basisnet).

In de bijlage bij artikel 1.10 zijn ook gebieden aangewezen met betrekking tot beheerstaken van binnen Gelderland gelegen waterschappen (peilbesluitgebied, dijktrajecten). Vanwege de toedeling van vaarwegbeheer en onderhoud zijn aangewezen de Arkervaart, de gekanaliseerde Linge, en de Korne, delen van de Oude IJssel en delen van de Linge. Vanwege de toedeling van het nautische beheer zijn aangewezen de Linge en de Oude IJssel. Voor de toedeling van faunabeheer is aangewezen het werkgebied van de Faunabeheereenheid Gelderland.

X

De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 2.8 (vaarwegonderhoud)

De vaarwegbeheerder is het openbare lichaam datis belast met het vaarwegbeheer op grond van de wet of waaraan de uitvoering vanhet vaarwegbeheer is opgedragen in artikel 2.7. Onderhoud aan kunstwerken, zoals bruggen en tunnelsvalt hier niet onder. Dit wordt meestal uitgevoerd door de wegbeheerder. Het vaarwegprofiel, oftewel de voor een vlotte en veilige scheepvaart ten minste noodzakelijke breedte en diepte van een vaarweg, wordt op grond van het Delegatiebesluitde Delegatieverordening Leefomgeving Gelderland vastgesteld door Gedeputeerde Staten.

Y

Na sectie 4.2.3 wordt een sectie ingevoegd, luidende:

Paragraaf 4.2.4 Natura 2000-activiteiten

Geen toelichting.

Artikel 4.14a (verbod windturbines Natura 2000-gebied Veluwe)

Dit verbod is opgenomen met het oog op de instandhoudingsdoelstelling voor de wespendief binnen het Natura 2000-gebied de Veluwe. Dit verbod sluit aan op het specifieke windbeleid dat op 23 april 2024 door Gedeputeerde Staten is vastgesteld voor windenergie op en rondom de Veluwe. Zie voor dit beleid en de onderliggende stukken Windenergie op en rondom de Veluwe Provincie Gelderland.

CC

Sectie 4.20 wordt geplaatst na sectie . De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 4.20 (verboden grondwaterbedreigende activiteiten in grondwaterbeschermingsgebieden)

Algemeen: Een grondwaterbeschermingsgebied ligt als een schil rond het waterwingebied waar het grondwater bestemd voor de bereiding van drinkwater daadwerkelijk wordt gewonnen. De buitengrens is de lijn van waar het grondwater vanaf de grondwaterstand een periode van 25 jaar nodig heeft om de drinkwaterwinning te bereiken. Hoewel er geen drinkwater wordt opgepompt, is ook hier bescherming van bodem en grondwater cruciaal voor de kwaliteit van het drinkwater. Activiteiten die schadelijk kunnen zijn voor het grondwater of waarbij de bodemopbouw verstoord kan worden, zijn absoluut verboden.

Lid 1 onderdeel a: De lijst van verboden activiteiten bevat milieubelastende activiteiten uit het Besluit activiteiten leefomgeving, waaronder het aanleggen en gebruiken van een bodemenergiesysteem of mijnbouwwerk en het exploiteren van specifiek benoemde bedrijven.

Lid 1 onderdeel b: Bij de beschermende werking van een bodemlaag moet voornamelijk worden gedacht aan een slecht doorlatende (klei)laag die zich bevindt tussen het maaiveld en het watervoerend pakket waaraan het grondwater wordt onttrokken. Deze lagen zijn in beeld gebracht en op onze webpagina 'diepte beschermende bodemlaag' wordt de (diepte)ligging van deze laag aangegeven. Wanneer deze diepte niet wordt overschreden, mag ervan worden uitgegaan dat de beschermende werking van een bodemlaag niet wordt aangetast (als gevolg van de boring of ontgraving zelf).

Lid 1 onderdeel f: Grondgebonden teelt wil zeggen dat de gewassen wortelen in de grond. Dus zonder een vorm van scheiding van de bodem, zoals wel gebeurt bij substraatteelt. Teelt in bijvoorbeeld containers of potten valt onder substraatteelt. Onder bloembollen worden verstaan bol-, knol- en wortelstok gewassen, bedoeld als siergewas, als plantgoed of voor de droge verkoop. Hieronder vallen in ieder geval tulpen, lelies, hyacinten, narcissen, dahlia’s, irissen, gladiolen en bijzondere bolgewassen.

Lid 2: Het saneren van de bodem of het grondwater en daarvoor benodigd onderzoek blijft mogelijk. Ook daarvoor geldt wel altijd de zorgplicht.

Lid 3: Het grondgebonden telen van bloembollen is niet verboden als dit biologisch plaatsvindt. Dat is het geval bij een bedrijf met een bio-certificaat van Skal Biocontrole. Skal Biocontrole is een zelfstandig bestuursorgaan dat toezicht houdt op de gehele biologische keten in Nederland. Naast de certificering heeft Skal Biocontrole ook een zogenaamde ‘Imputlijst’ samengesteld van middelen die gebruikt mogen worden in de biologische productie in Nederland. Omdat telers in de praktijk met productenwerken, staan op die lijst de productnamen vermeld die aantoonbaar zijn samengesteld uit toegestane stoffen voor de biologische landbouw. Zo kan worden aangetoond dat sprake is van biologische teelt als geen gebruik wordt gemaakt van gewasbeschermingsmiddelen of biociden of alleen gebruik wordt gemaakt van middelen die op deze lijst staan.

JJ

De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 4.50 (toepassingsbereik en oogmerk regels over activiteiten op of in de bodem)

Lid 1: Met de inwerkingtreding van de Omgevingswet en de Aanvullingswet bodem is de Wet bodembescherming ingetrokken. De nieuwe bodemregels binnen het stelsel van de Omgevingswet gaan uit van de volgende drie pijlers:

  • a.

    het voorkomen van nieuwe verontreiniging of aantasting (preventie);

  • b.

    het meewegen van bodemkwaliteit als het gaat om de kwaliteit van de leefomgeving, in relatie tot het gebruik hiervan (toedeling van functies);

  • c.

    het op duurzame en doelmatige manier beheren van historische verontreinigingen (beheer van historische bodemverontreinigingen).

Aanvullend op deze Rijksregelgeving en ter uitvoering van de Kaderrichtlijn Water en de Grondwaterrichtlijn worden in deze verordening enkele regels gesteld over het bodemonderzoek en de bodemsanering bij grondwaterverontreiniging. Deze regels zijn niet van toepassing als de activiteiten 'saneren van de bodem' en 'graven in bodem met een kwaliteit boven de interventiewaarde bodemkwaliteit' alleen (moeten) worden uitgevoerd ten behoeve van aanleg of onderhoud van kabels en leidingen. Als een bodemverontreiniging conform het overgangsrecht van de Aanvullingswet bodem wordt gesaneerd volgens het oude recht (de regels van de Wet bodembescherming), zijn ook de regels over bodemsanering van de Omgevingsverordening Gelderland van voor 1 januari 2024 daarop van toepassing (zie ook de algemene toelichting bij hoofdstuk 9 overgangsrecht).

Lid 2: De regels in de omgevingsverordening richten zich op de verplichtingen van een initiatiefnemer in de situatie dat deze op een locatie met een bodemverontreiniging de bodem wil saneren of grond wil ontgraven boven de interventiewaarde. Wanneer daarbij sprake is van een grondwaterverontreiniging met risico's voor de gezondheid of kwetsbare objecten, zoals bijvoorbeeld een zwemwater, moet de verontreinigingsbron in de vaste bodem zoveel mogelijk worden verwijderd.

De provincie wil, in overeenstemming met de Kaderrichtlijn Water, dat grondwatersystemen voldoende en duurzaam functioneren voor grondwaterafhankelijke natuur en de openbare drinkwatervoorziening. Met het wegvallen van de Wet bodembescherming is het onder de Omgevingswet aan de provincie om regels te stellen voor de aanpak van grondwaterverontreiniging die niet valt onder het overgangsrecht van de Aanvullingswet bodem. In lijn met het regionaal waterprogramma zijn daarom regels opgenomen voor verder onderzoek naar het grondwater en een eventuele aanpak van de verontreinigingsbron in de vaste bodem bij een ruimtelijke ontwikkeling waarbij sprake is van saneren van de bodem of graven in bodem met kwaliteit boven de interventiewaarde bodemkwaliteit. Dit om ongewenste verdere verspreiding via het grondwater (naar de in het regionaal waterprogramma opgenomen kwetsbare objecten) zoveel mogelijk te voorkomen.

Het Besluit activiteiten leefomgeving (Bal) stelt regels aan het omgaan met bodemverontreiniging. Paragraaf 4.120 van het Bal geeft regels voor het graven in bodem met een kwaliteit boven de interventiewaarde bodemkwaliteit. Paragraaf 4.121 van het Bal geeft regels voor het saneren van de bodem. Die regels van het Bal zijn gericht op het omgaan met verontreiniging van de vaste bodem. Voor situaties waar sprake is van een van deze activiteiten én waar grondwaterverontreiniging aanwezig is gelden deze regels van de Omgevingsverordening Gelderland. Uitgezonderd daarvan zijn graafwerkzaamheden waarbij sprake is van tijdelijk uitnemen van grond. Bijvoorbeeld werkzaamheden ten behoeve van kabels en leidingen.

KK

De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 4.51 (bodemonderzoekonderzoek grondwaterverontreiniging)

De initiatiefnemer is verplicht een aantal onderzoeken te doen om de risico's als gevolg van een verontreiniging in het grondwater te kunnen vaststellen. Het staat vrij om zelf de volgorde van deze onderzoeken te bepalen. Zo kan eerst worden onderzocht of negatieve gezondheidseffecten of risico's voor kwetsbare objecten aan de orde kunnen zijn (nader bodemonderzoek), vóórdat wordt onderzocht of de verontreiniging in het grondwater verband houdt met een verontreinigingsbron in de vaste bodem op de locatie (vervolgbodemonderzoek). Als risico's op voorhand zijn uit te sluiten, kan het zogenoemde vervolgbodemonderzoek ook achterwege blijven.

De initiatiefnemer is verplicht een aantal onderzoeken te doen om de risico’s als gevolg van een verontreiniging in het grondwater te kunnen vaststellen. Dit is aanvullend op het voorafgaand bodemonderzoek zoals noodzakelijk op grond van het Besluit activiteiten leefomgeving.

Als eerste is het nodig om de grondwaterkwaliteit te toetsen aan de signaleringsparameters in bijlage Vd bij artikel 4.12a van het Besluit kwaliteit leefomgeving. Voor stoffen waarvoor dergelijke signaleringsparameters niet bestaan is een toetsing aan de INEV’s (Indicatieve Niveaus voor Ernstige Verontreiniging) nodig. Waarden voor de stoffen waarvoor INEV’s zijn afgeleid staan in de Circulaire bodemsanering 2013 en voor PFOS, PFOA en GenX in de door het RIVM vastgestelde INEV’s in grond en grondwater.

Daarna is het nodig om te bepalen of de verontreiniging in het grondwater verband houdt met de bron van verontreiniging in de vaste bodem en moeten de risico’s worden bepaald. Het staat vrij om zelf de volgorde van deze onderzoeken te bepalen. Zo kan eerst worden onderzocht of er risico’s aan de orde kunnen zijn voor kwetsbare objecten, vóórdat wordt onderzocht of de verontreiniging in het grondwater verband houdt met een verontreinigingsbron in de vaste bodem op de locatie van de werkzaamheden. Als risico’s op voorhand zijn uit te sluiten, kan het onderzoek naar de relatie tussen de verontreiniging in de vaste bodem en in het grondwater achterwege blijven. Voor de bepaling van de risico’s kan gebruik worden gemaakt van de landelijke Risicotoolbox grondwater (RisicotoolboxBodem.nl). Omgekeerd kan onderzoek naar de risico’s achterwege blijven als wordt vastgesteld dat de verontreiniging in het grondwater duidelijk geen verband houdt met een verontreinigingsbron in de vaste bodem op de locatie van de werkzaamheden. Dat is het geval als er (tussenbeide) sprake is van verschillende verontreinigende stoffen of als het om een grondwaterverontreiniging gaat die op basis van eerdere besluiten is te relateren aan een bekende verontreinigingsbron elders.

LL

De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 4.52 (informeren Gedeputeerde Staten over resultaten bodemonderzoek grondwater) (sanering verontreinigingsbron grondwaterverontreiniging)

De gemeente is het bevoegd gezag voor de activiteiten 'graven in bodem met een kwaliteit boven de interventiewaarde bodemkwaliteit' en 'saneren van de bodem' op grond van het Besluit activiteiten leefomgeving (Bal). Dat betekent dat initiatiefnemers genoemde activiteiten verplicht moeten melden bij de gemeente. Als het bevoegd gezag moet de gemeente deze meldingen beoordelen en afhandelen. De regels in de omgevingsverordening zijn maatwerkregels 'bovenop' de landelijke regels over genoemde activiteiten. Dat betekent dat de gemeente bij de beoordeling en afhandeling niet alleen toetst of de initiatiefnemer voldoet aan de relevante regels van het Bal, maar ook of wordt voldaan aan de relevante (maatwerk)regels van de omgevingsverordening. Wanneer het gaat om de bestuursrechtelijke handhaving volgt uit de Omgevingswet (en het Bal) dat die taak kortgezegd berust bij het bevoegd gezag dat de regels heeft gesteld. Dat is in dit geval dus de provincie. Dit betekent dat Gedeputeerde Staten standaard het bevoegd gezag zijn wanneer het in deze gevallen op toezicht en handhaving aan komt van de provinciale (maatwerk)regels.

Bij een onaanvaardbaar risico als gevolg van een grondwaterverontreiniging met ter plaatse de verontreinigingsbron in de vaste bodem, mag niet worden volstaan met de activiteit graven of het afdekken van de verontreiniging met een verharding of leeflaag als saneringsaanpak (artikel 4.1241 Bal). In zo’n geval moet saneren van de bodem plaatsvinden door de verontreiniging te verwijderen volgens de aanpak van artikel 4.1242 Besluit activiteiten leefomgeving.

De verontreiniging in de vaste bodem (waar de activiteit graven of saneren wordt verricht) wordt ontgraven totdat de stof, die boven de interventiewaarde bodemkwaliteit of boven de in het omgevingsplan opgenomen waarde voor de toelaatbare kwaliteit van de bodem was aangetroffen, niet meer voorkomt in een concentratie hoger dan het niveau van de waarde die gelijk is aan de waarde voor de bodemfunctieklasse landbouw/natuur, wonen of industrie waarin de ontvangende landbodem volgens artikel 5.89p van het Besluit kwaliteit leefomgeving is ingedeeld. Als de gemeente in het Omgevingsplan Lokale Maximale Waarden heeft vastgesteld zijn deze waarden van toepassing. Er geldt geen saneringsdoel voor de kwaliteit van het grondwater. Als er grondwater wordt onttrokken ten behoeve van de ontgraving, dan moet onttrekking en lozing plaatsvinden volgens de daarvoor geldende regels.

MM

De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 4.53 (sanering verontreinigingsbron grondwaterverontreiniging) (informeren Gedeputeerde Staten)

Bij een negatief gezondheidseffect of een onaanvaardbaar risico is het nodig om de bron van de grondwaterverontreiniging aan te pakken door zoveel mogelijk van de verontreinigingsbron in de vaste bodem te verwijderen. De gemeente (omgevingsdienst) beoordeelt de bronaanpak gericht op het wegnemen van de risico's als onderdeel van het verwijderen van verontreiniging als saneringsaanpak bedoeld in artikel 4.1242 Besluit activiteiten leefomgeving.

De gemeente is het bevoegd gezag voor de activiteiten ‘saneren van de bodem’ en ‘graven in bodem met een kwaliteit boven de interventiewaarde bodemkwaliteit’ op grond van het Besluit activiteiten leefomgeving (Bal). Dat betekent dat initiatiefnemers genoemde activiteiten verplicht moeten melden bij de gemeente. Als het bevoegd gezag moet de gemeente deze meldingen beoordelen en afhandelen. De regels in de omgevingsverordening zijn maatwerkregels ‘bovenop’ de landelijke regels over genoemde activiteiten (conform artikel 2.12 Bal). Deze maatwerkregels houden het volgende in. In de situatie dat een onaanvaardbaar risico kan optreden als gevolg van een grondwaterverontreiniging én die verontreiniging samenhangt met een verontreinigingsbron in de vaste bodem (op de locatie van de werkzaamheden), mag niet worden volstaan met de activiteit graven in de bodem met een kwaliteit boven de interventiewaarde bodemkwaliteit of saneren van de bodem met een aanpak (afdekken) volgens artikel 4.1241 Bal. In zo’n geval is het alleen toegestaan de bodem te saneren met een aanpak volgens artikel 4.1242 Bal (verwijderen van verontreiniging).

Wanneer het gaat om de bestuursrechtelijke handhaving volgt uit de Omgevingswet (en het Bal) dat die taak berust bij het bevoegd gezag dat de regels heeft gesteld. Dat is in dit geval de provincie Gelderland. Dit betekent dat Gedeputeerde Staten standaard het bevoegd gezag zijn wanneer het in deze gevallen op toezicht en handhaving aan komt van de provinciale (maatwerk)regels. Om hieraan invulling te kunnen geven moeten de resultaten van het onderzoek, als daarin de locatiespecifieke situatie in beeld is gebracht, zo spoedig mogelijk maar ten minste vier weken voor het begin van de activiteit saneren van de bodem of graven in bodem met een kwaliteit boven de interventiewaarde bodemkwaliteit worden toegestuurd. Is er geen aanleiding de locatiespecifieke situatie in beeld te brengen dan hoeft het onderzoek niet te worden toegestuurd. Als de onderzoeksresultaten leiden tot een sanering volgens artikel 4:52 worden Gedeputeerde Staten ook geïnformeerd over de startdatum van de sanering.

NN

De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Paragraaf 4.4.4 Varend ontgassen

Geen toelichting.

Artikel 4.57 (toepassingsbereik en oogmerk regels over varend ontgassen)

Het ontgassen van binnenschepen op vaarwegen is het ventileren van de laadruimte waardoor restdampen onbehandeld in de buitenlucht komen. Dit ontgassen gebeurt om ladingtanks van schepen schoon te maken vóór het laden van een volgend product. Vooral benzeen en benzeenhoudende koolwaterstoffen, zoals olie, brand- en brandbare stoffen, zijn zeer schadelijk voor de volksgezondheid en de luchtkwaliteit. Het verbod is opgenomen in de omgevingsverordening met het oog op het voorkomen van varend ontgassen op een vaarweg binnen de provincie Gelderland. Het is een tijdelijk verbod op varend ontgassen in de provincie Gelderland omdat er naar verwachting een landelijk ontgassingsverbod komt dat in het Scheepsafvalstoffenbesluit wordt opgenomen.

Artikel 4.58 (verbod varend ontgassen)

Dit artikel wijst benzeen en de benzeenhoudende koolwaterstoffen aan waarvoor het ontgassen is verboden vanaf een binnenschip op een vaarweg gelegen binnen de provincie Gelderland. De aangewezen koolwaterstoffen zijn ontleend aan de lijst van gevaarlijke goederen die is opgenomen in het Europees Verdrag over het internationale vervoer van gevaarlijke goederen over de binnenwateren.

Artikel 4.59 (vrijstelling verbod varend ontgassen)

Dit artikel omschrijft de gevallen waarin het ontgassingsverbod van het eerste lid niet van toepassing is. Dat kan zich voordoen als het ontgassen noodzakelijk is om redenen van veiligheid vanwege drukverevening of in het geval van een calamiteit. De noodzaak tot drukverevening kan aan de orde zijn bij toenemende temperaturen en daarmee toenemende druk in de ladingtank van het schip. Verder kan drukverevening om veiligheidsredenen spelen bij metingen en monsternames. De dampen verlaten de tank dan via de veiligheids-overdrukkleppen. Het ontgassingsverbod is ook niet van toepassing als wordt aangetoond dat de drie voorafgaande ladingen in de te ontgassen ladingtank niet bestonden uit de aangewezen stoffen van artikel 4.58 of de te ontgassen ladingtank bij de voorafgaande belading voor meer dan 95% gevuld was met een andere stof.

[Vervallen]

OO

De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 4.66 (toepassingsbereik en oogmerk regels over provinciale wegen)

Lid 1: Het beperkingengebied met betrekking tot een provinciale weg omvat dat deel van de weg waar de provincie verantwoordelijk is voor het beheer. De weg kan omvatten: de rijbanen, bromfiets-, fiets- en voetpaden, parkeer-, carpool- en halteplaatsen, vluchtstroken en andere stroken, bermen, glooiingen, grondkeringen, bermsloten en alle zich op, aan, in, onder of boven een weg bevindende voorzieningen en werken. Het beperkingengebied kan daarmee per weg verschillen. Binnen het beperkingengebied zijn de activiteiten genoemd in artikel 4.68 niet toegestaan. Gedeputeerde Staten kunnen hiervoor in bepaalde gevallen een omgevingsvergunning verlenen. Daarnaast is er een beperkingengebied zorgplicht provinciale weg. Dit omvat dat deel van de weg waar de provincie verantwoordelijk is voor het beheer met een zone van 10 meter daarbuiten. Binnen dit beperkingengebied geldt de zorgplicht genoemd in artikel 4.67.

Lid 2: Uitgezonderd worden de activiteiten die door of namens de wegbeheerder worden uitgevoerd. Activiteiten van de wegbeheerder zijn immers gericht op het behouden of verbeteren van de staat en werking van de weg, en zullen daardoor dus in het algemeen geen of beperkte nadelige gevolgen hebben. Bij activiteiten van de wegbeheerder kan onder andere worden gedacht aan onderhoud en herstel van de weg of aanleg en wijziging van de weg.

Lid 3: De regels beschermen de weg tegen fysieke inbreuken en dragen bij aan het verzekeren van een veilig en doelmatig gebruik van de weg. Hierbij hoort ook het belang van onderhoud en/of wijziging van de weg. Op grond van artikel 2.18 van de Omgevingswet heeft het provinciebestuur de taak om de staat en werking van wegen in beheer van de provincie te beschermen tegen nadelige gevolgen van activiteiten op of rond die wegen. Naast de mobiliteitsbelangen kan er op grond van dit lid ook rekening worden gehouden met belangen van ecologie en natuur. Aan een omgevingsvergunning kunnen voorschriften worden verbonden ter bescherming van deze belangen.

Lid 4: Er geldt een verbod voor het plaatsen of hebben van lichtgevende of bewegende buitenreclame als die buitenreclame gericht is op of de aandacht kan afleiden van een weggebruiker van de provinciale weg. Het is aannemelijk dat reclame afleidt van de rijtaak. Verlichte reclame of bewegende beelden versterken die afleiding en zijn daarom extra gevaarlijk voor het verkeer op de provinciale weg. Daarom geldt er een algeheel verbod voor dit soort reclame als die buitenreclame gericht is op of de aandacht kan afleiden van een weggebruiker van de provinciale weg, ongeacht of die reclame is geplaatst binnen of buiten het beperkingengebied.

PP

De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 4.67 (specifieke zorgplicht)

Lid 1: De zorgplicht vertaalt het oogmerk genoemd in artikel 4.66 naar een algemene gedragsnorm voor de gebruikers van een weg. Een dergelijke zorgplicht geldt als algemeen kader voor het gebruik van de weg en dient als vangnet voor die gevallen waarbij geen expliciete vergunningplicht geldt, maar waarbij de handeling niet verenigbaar is met het oogmerk. Het is tevens een vangnetbepaling voor bestuursrechtelijke toezicht- en handhavingsbevoegdheden.

Lid 2, algemeen: In het tweede lid is de specifieke zorgplicht concreter gemaakt voor een aantal activiteiten die onwenselijk zijn in het beperkingengebied met betrekking tot een provinciale weg. Bij evidente overtreding kan een zorgplichtbepaling direct gehandhaafd worden. Bijvoorbeeld bij olie, modder of zand op de weg, als dit zorgt voor gevaarlijke situaties. Ook overhangend groen vanuit aanliggende percelen kan een probleem opleveren voor de verkeersveiligheid. De zorgplichtbepaling maakt het mogelijk dat Gedeputeerde Staten als wegbeheerder snel kunnen optreden wanneer direct gevaar voor de verkeersveiligheid op de provinciale weg ontstaat of dreigt te ontstaan.

Lid 2, onderdeel e: Lichtgevende of bewegende reclame kunnen de weggebruiker afleiden van de rijtaak en zijn om die reden niet toegestaan langs of nabij een provinciale weg. In artikel 7.14 zijn de uitzonderingen benoemd op deze hoofdregel.

Lid 2, onderdeel fg: Het komt geregeld voor dat voertuigen langdurig of permanent worden achtergelaten op of langs de weg. Op basis van deze zorgplichtbepaling kan hiertegen worden opgetreden. Onder een onbeheerd voertuig wordt hier verstaan: een voertuig als bedoeld in artikel 1 van de Wegenverkeerswet 1994 en artikel 1 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990, dat bestemd is tot vervoer van personen, dieren of goederen, al dan niet in slechte staat van onderhoud, dat achtergelaten is op of langs de weg en waarvan de eigenaar c.q. rechthebbende niet of zeer moeilijk te achterhalen is of geen adequate reactie geeft.

Lid 2, onderdeel gh: Het komt ook geregeld voor dat voertuigen op parkeer- of carpoolplaatsen niet worden opgehaald door de eigenaar of dat er voertuigen parkeren die te groot zijn voor de plek (zoals vrachtwagens). Om te voorkomen dat deze parkeerplaatsen worden misbruikt, is excessief parkeren niet toegestaan op grond van deze zorgplichtbepaling. Onder excessief parkeren wordt verstaan:

  • a.

    het parkeren op de weg dat met het oog op de verdeling van de beschikbare parkeerruimte buitensporig is tegenover andere weggebruikers die ook parkeergelegenheid nodig hebben;

  • b.

    wanneer het gebruik van de weg als parkeerplaats op zichzelf niet ongeoorloofd is, maar de aard van het voertuig of het aantal te parkeren voertuigen relatief gezien een te grote ruimte opeist in vergelijking met de parkeerruimte van anderen;

  • c.

    wanneer het parkeren betreft dat om andere redenen onaanvaardbaar is. Bijvoorbeeld wanneer de verkeersveiligheid in het geding is of wanneer de verkeersregels niet worden nageleefd.

QQ

De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 5.2 (geheel of gedeeltelijk buiten toepassing laten van afwijkingsmogelijkheden)

Afdeling 1.3 bevat instrumenten om af te wijken van instructieregels. In artikel 5.2 is aangegeven in welke gevallen geen gebruik kan worden gemaakt van deze mogelijkheid. Dat is bijvoorbeeld het geval bij specifieke natuurbeheertypen, weidevogelgebieden en weidevogelgebiedenwerelderfgoed. Daarnaast is afdeling 1.3 niet van toepassing op de instructieregels over de inhoud van een omgevingsplan met betrekking tot de bescherming van het grondwater vanwege de drinkwaterwinning. Voor een duurzame veiligstelling van de openbare drinkwatervoorziening zijn in waterwingebieden alleen functies toegestaan die geen negatieve effecten kunnen hebben op de kwaliteit van het grondwater. Hier kan niet van worden afgeweken. In waterwingebieden is bescherming van de winning en grondwater bestemd voor de drinkwaterwinning van het hoogste belang. Voor grondwaterbeschermingsgebieden geldt eigenlijk hetzelfde, maar daarbij is op basis van de instructieregel zelf (artikel 5.57) al sprake van een specifieke afwijkingsmogelijkheid in de vorm van een compensatiemogelijkheid, wanneer negatieve effecten niet kunnen worden voorkomen.

RR

De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 5.3 (overgangsrecht inhoud omgevingsplan)

Lid 1: Met de inwerkingtreding van de Omgevingswet vervalt ook het in paragraaf 3.2 van het Besluit ruimtelijke ordening voorgeschreven standaardovergangsrecht (zie paragraaf 3.2.4.1 uit de Nota van Toelichting bij het Omgevingsbesluit, Stb. 2018, 290, p. 99-101). Met deze instructieregel wordt ook in deze verordening geen gestandaardiseerd eerbiedigend overgangsrecht voorgeschreven. Het gemeentebestuur heeft beter zicht op alle activiteiten die plaatsvinden binnen de verschillende aangewezen gebieden met een beschermend regiem. Het al dan niet opnemen van eerbiedigend overgangsrecht bij het omzetten van deze provinciale instructieregels wordt daarom aan de gemeentelijke planregelgever overgelaten (subsidiariteit). Incidenteel is bij een instructieregel een overgangsregiem opgenomen (bijvoorbeeld bij grondwaterbescherming en glastuinbouw).

Overigens is bij het (gangbare) type instructieregel eigenlijk geen overgangsrecht nodig, omdat die regel pas aangrijpt op het moment dat zich een nieuwe ontwikkeling voordoet of het huidige gebruik wijzigt.

Overigens is bij het (gangbare) type instructieregel eigenlijk geen overgangsrecht nodig, omdat die regel pas aangrijpt op het moment dat zich een nieuwe ontwikkeling voordoet of het huidige gebruik wijzigt. Met nieuwe ontwikkeling is in de omgevingsverordening bedoeld: nieuw ten opzichte van het geldende bestemmingsplan (inmiddels omgevingsplan) of de geldende (buitenplanse) omgevingsvergunning, dus geen uitbreiding die blijft binnen de omschrijving van en regels voor al bestaande functies. In elk geval wordt als een ‘nieuwe ontwikkeling’ aangemerkt, elk ruimtelijk plan dat of activiteit die afwijkt van de huidige, met ingang van 1 januari 2024, geldende instructieregels. Daarbij past nog de volgende kanttekening. Sinds de eerste versie van de Verordening Ruimte uit 2010 zijn er veel nieuwe instructieregels bijgekomen en bestaande instructieregels in achtereenvolgende actualisatieplannen aangevuld of anderszins gewijzigd. Ook veel gemeentelijke bestemmingsplannen zijn geactualiseerd, al is de actualisatieplicht op 1 juli 2018 komen te vervallen. Het kan dus voorkomen dat in een gemeente een nog niet geactualiseerd bestemmingsplan geldt (en deel uitmaakt van het tijdelijk omgevingsplan als bedoeld in hoofdstuk 22 van de Omgevingswet), dat een of meer strijdigheden bevat ten opzichte van de huidige instructieregels. Het is juridisch omstreden of aan niet tijdig omgezette instructieregels rechtstreekse werking toekomt (zie Prof. mr. P.J.J. van Buuren, Prof. mr. A.G.A. Nijmeijer en Mr. J. Robbe, Hoofdlijn ruimtelijke bestuursrecht (Wolters Kluwer Deventer 2017) § 12.3.5 en de uitspraak rechtbank Gelderland van 7 november 2017 in de zaak Eibarg BV – gemeente Berkelland, r.o. 8.1 – 8.7 (zaaknummer 17/3122). Dit laat onverlet dat, gelet op artikel 2.2 van de Omgevingswet (afstemming en samenwerking), van de gemeenten terughoudendheid mag worden verwacht om binnenplanse omgevingsvergunningen te verlenen op basis van zo’n verouderd bestemmingsplan als het verlenen daarvan op gespannen voet staat met de huidige provinciale instructieregels.

Lid 2 en 3: Bij de omzetting van een instructieregel kan ook blijken dat binnen een gebied legale activiteiten plaatsvinden, die zich onmiddellijk of op de langere duur niet of slecht verdragen met het oogmerk van de instructieregel. In zo'n situatie kan uiteraard niet automatisch eerbiedigend overgangsrecht worden opgenomen.

Gedeputeerde Staten krijgen dan de gelegenheid te adviseren over het al dan niet eerbiedigen van de op grond van het omgevingsplan (-van-rechtswege) «bestaande rechten». Dat wil zeggen over de vorm van het overgangsrecht (eerbiedigend, uitgestelde werking, persoonsgebonden). Tussen het gemeentebestuur en Gedeputeerde Staten kunnen in dat kader ook afspraken worden gemaakt over de eventuele financiële consequenties van die keuze (directe planschade, onteigening).

SS

De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 5.63 (regionale woonagendaafspraken wonen)

Lid 1: Het opstellen van een regionale woonagendauitvoeringsafspraken over wonen wordt uitdrukkelijk benoemd als een gezamenlijke verantwoordelijkheid van de gemeenten in een regio en de provincie. Deze inBij deze samenwerking rond de verordening geborgdewoningbouwopgave is ook de rijksoverheid betrokken. Deze overlegstructuur sluit aan bij het in artikel 2.2 van de Omgevingswet neergelegde idee van «co-actorschap»: bestuursorganen werken samen. Met de regionale woonagendauitvoeringsafspraken pakken naburigede betrokken bestuursorganen gezamenlijk de woonopgave op. De woonopgave houdt niet op bij de gemeentegrens. Besluiten, want besluiten over woningbouw binnen de ene gemeente kunnen gevolgen hebben voor de naburige gemeenten. Ook moet geborgd worden dat er op nationaal, provinciaal en regionaal niveau voldoende woningen gerealiseerd worden. Deze opgave vraagt dat we optreden als één overheid, rekening houden met elkaars deelopgaven en onderling afstemmen.

Lid 2: Bij elke woonagenda brengt de provincie de vijf genoemde provinciale doelstellingen in. Deze doelen dienen in elke regionale woonagenda terug te komen in meetbare afspraken, waarbij de vorm en omvang afhangen van de regionale opgave. Deze opgave verschilt per regio. Elke regio heeft een eigen karakter en ontwikkelt zich anders. Regio's met een hoge economische en demografische groei bijvoorbeeld, staan voor een heel andere opgave dan regio's waar krimp plaatsvindt en waar sturen op alleen nieuwbouw niet meer mogelijk is.

Bij het in onderdeel a genoemde doel (versnellen) legt de provincie concreet het Actieplan Wonen op de regiotafels. In de regionale woonagenda kan dit plan regionaal worden uitgewerkt, met eigen accenten en in de regio levende ideeën en ambities.

Met duurzaam bouwen (onderdeel b) worden vier aspecten van duurzaamheid bedoeld: energiezuinig, natuurinclusief, circulair en klimaatadaptief.

Betaalbaarheid (onderdeel c) kan per regio verschillen. Als bovengrens wordt voor alle regio's de Nationale Hypotheek Garantie gehanteerd bij koopwoningen en de aftoppingsgrens voor sociale huur bij huurwoningen.

Onder flexibele woningen (onderdeel d) worden tijdelijke woningen verstaan, die zowel ingezet kunnen worden als overgang naar meer permanente woningen als om de overgang naar een kleiner aantal inwoners in bepaalde regio's te vergemakkelijken. Ook tijdelijke transformatie van gebouwen die daarna gesloopt worden, vallen onder het begrip flexibele woningen.

Het toekomstbestendig maken van de bestaande voorraad (onderdeel e) is de opgave om de bestaande woningen van het gas te halen, energiezuinig en levensloopbestendig te maken. Voor het opstellen van een regionale woonagenda hoeft niet strikt vast te worden gehouden aan de WGR-regio's. Ook andere samenwerkingsverbanden zijn mogelijk, als het maar past bij deze opgave. Woningmarktgebieden vormen een goed uitgangspunt voor het maken van afspraken.

Lid 3: De regionale woonagenda is geen eenmalig, statisch document. In de regio's vindt regelmatig bestuurlijk overleg plaats waarin de stand van zaken rond de afspraken in de regionale woonagenda wordt geagendeerd. Die agenda blijft actueel door de feitelijke ontwikkelingen en de uitvoering en effecten van de afspraken uit de woonagenda's te monitoren. Een goede monitoring is zowel de verantwoordelijkheid van elke regiogemeente (zie afdeling 8.5 van deze verordening) als een gezamenlijke, regionale verantwoordelijkheid. Afhankelijk van de inzichten uit deze monitoring worden de afspraken uit de regionale woonagenda bijgesteld of vindt er een gehele herziening plaats. In elk geval wordt de woonagenda vierjaarlijks geactualiseerd. Als na onderlinge afstemming medewerking verleend wordt aan een woningbouwplan dat afwijkt van de afspraken in de regionale woonagenda, dan wordt de agenda tussentijds geactualiseerd.

Gedeputeerde Staten kunnen zo nodig zelfstandig de regionale woonagenda bijstellen of aanscherpen als deze afspraken niet of niet tijdig door de regiogemeenten worden geactualiseerd, of de regionale afspraken naar oordeel van Gedeputeerde Staten van onvoldoende kwaliteit zijn. Zie hiervoor artikel 6.19 van deze verordening. De regiogemeenten krijgen eerst een redelijke termijn om alsnog tot actualisering of kwaliteitsverbetering van de regionale afspraken te komen. Gedeputeerde Staten zetten deze bevoegdheid alleen in het uiterste geval in. Denk hierbij aan een situatie dat een regio na een lange tijd van overleg niet tot een goed voorstel komt, er geen zicht is op verbetering en nieuwe ontwikkelingen worden belemmerd. Het streven is om in partnerschap, zo mogelijk met unanimiteit, te komen tot doelmatige en doeltreffende regionale afspraken.

Eerder werd binnen de provincie Gelderland gewerkt met regionale woonagenda's. Naar aanleiding van nieuw nationaal beleid krijgen de regionale uitvoeringsafspraken nu vorm in regionale woondeals. Deze regionale uitvoeringsafspraken worden onder het regiem van de Omgevingswet aangemerkt als interbestuurlijk regionaal programma.

Op basis van de bestaande woondeals en het wetsvoorstel voor de Wet versterking regie volkshuisvesting is bepaald over welke onderwerpen er in ieder geval afspraken worden gemaakt. Deze onderwerpen dienen in de uitvoeringsafspraken van elke regio terug te komen, waar mogelijk in meetbare afspraken. Dat sluit niet uit dat in de uitvoeringsafspraken over méér onderwerpen afspraken gemaakt worden, zoals over de randvoorwaarden voor woningbouw en over steun van de provincie en de rijksoverheid voor het realiseren van opgaven.

Onderdeel a

Afspraken worden gemaakt over het aantal te realiseren woningen: per jaar en per gemeente. Hierbij wordt circa tien jaar vooruitgekeken. Bij het bepalen van aantallen vormen actuele prognoses van de woningbehoefte een belangrijk startpunt om tot afspraken te komen. Ook kunnen nationaal en provinciaal beleid, de uitvoeringskracht van regio’s, bereikbaarheid en principes rond ‘water en bodem sturend’ meegewogen worden bij het maken van afspraken.

Onderdeel b

Afspraken worden ook gemaakt over het aandeel betaalbare woningen bij het realiseren van woningen. Onder betaalbare woningen worden verstaan: sociale huur, middenhuur en betaalbare koop. Hierbij worden de nationaal vastgestelde prijsgrenzen gehanteerd.

Onderdeel c

Verder worden er regionale afspraken gemaakt over het ontwikkelen van voldoende woningbouwplannen door gemeenten. Daarbij is het uitgangspunt dat gemeenten toewerken naar een plancapaciteit van circa 130% van het aantal te realiseren woningen. Zo wordt geanticipeerd op vertragingen en uitval van woningbouwplannen die zich kunnen voordoen.

Onderdeel d

Met het onderdeel ‘toekomstbestendig realiseren van woningen’ worden bedoeld afspraken over circulair, conceptueel, klimaatadaptief en natuurinclusief bouwen, en over de energietransitie en een gezonde leefomgeving. Deze thema’s raken zowel woningen als woonwijken en gebiedsontwikkeling.

Onderdeel e

Bij het onderwerp ‘ontwikkeling bestaande woningvoorraad’ gaat het om afspraken over de aanpassingen die nodig zijn om de kwaliteit van de bestaande woningvoorraad te verbeteren of beter passend te maken. Voorbeelden zijn het verduurzamen van bestaande woningen en het splitsen of delen van woningen.

Onderdeel f

Het laatste onderdeel ziet op afspraken over de huisvesting van aandachtsgroepen. Dit omvat onder meer afspraken over het aantal woningen dat voor ouderen gerealiseerd wordt. Ook kan het gaan om afspraken over hoe – waar nodig – de bijbehorende zorg en ondersteuning georganiseerd wordt, althans voor zover het gaat om mensen die zelfstandig wonen. Het gaat daarnaast om afspraken over de verdeling van aandachtsgroepen over gemeenten binnen een regio, in ieder geval rond de wettelijke verplichte urgentiecategorieën.

Lid 2: Regelmatig komen er actuele bevolkingsprognoses uit, verandert de woningbehoefte kwalitatief en doen zich nieuwe economische omstandigheden voor. Onder meer vanwege deze redenen is het belangrijk om regelmatig de woonafspraken te actualiseren, zodat de plannen blijven aansluiten op de woningbehoefte en op het actuele beleid van de provincie en de rijksoverheid. Dit actualiseren moet minstens eens in de vier jaar gebeuren. Als daar inhoudelijk aanleiding toe is, kunnen de regionale uitvoeringsafspraken ook tussentijds geactualiseerd worden.

TT

De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 5.64 (doorwerking regionale woonagendawoonafspraken)

Lid 1: Een nieuwe woonlocatie kan in het omgevingsplan alleen mogelijk worden gemaakt voor zover deze ontwikkeling past binnen de hierover gemaakte afspraken in de regionale woonagendawoondeal. De regionale afspraken spelen een belangrijke rol bij de motivering van een nieuwe locatie, naast de Ladder voor duurzame verstedelijking (artikel 5.129 g van het Besluit kwaliteit leefomgeving). Uiteraard kan de ontwikkeling van een zodanige schaal zijn, dat de bovenlokale impact ook nog buiten de eigen regio getoetst moet worden, bijvoorbeeld als die impact de provincie- of regiogrens overschrijdt.

Lid 2: Ten behoeve van de flexibiliteit is het in uitzonderlijke gevallen mogelijk om van een regionale woonagendawoondeal af te wijken. In dat geval moet onder andere aantoonbaar sprake zijn van afstemming met de gemeenten in de regio, omdat de ontwikkeling vooruitlopend op de actualisatie van het afsprakenkader mogelijk wordt gemaakt.

UU

De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 5.90 (gebieden of locaties voor zonneparken) (voorkeursvolgorde aanleglocaties voor zonne-energie)

In toenemende mate worden er initiatieven ontwikkeld voor het opwekken van zonne-energie. Het inpassen van zonne-energie in het stedelijk gebied (zoals op daken, parkeerplaatsen, bedrijventerreinen) heeft de voorkeur. Ook het aantal zonneparken in het buitengebied neemt toe. Deze zijn ook nodig om de klimaatdoelen te halen, maar vergen een zorgvuldige ruimtelijke afweging en inrichting gelet op de kwaliteit van inrichting van de Gelderse leefomgeving in het buitengebied. Zo bieden bijvoorbeeld locaties als een (voormalige) stortplaats, een zandwinplas of langs infrastructuur kansen voor zonne-energie zonder afbreuk te doen aan de ruimtelijk kenmerken, de identiteit en de functie of gebruik van een gebied.

Lid 1: De gebieden of locaties in het buitengebied moeten geschikt zijn, gelet op de gestelde energiebehoefte of-ambitie, de mogelijkheden in het stedelijk gebied, op daken en de impact op de ruimtelijke kwaliteit. Als de aanleg van zonneparken in het buitengebied mogelijk wordt gemaakt, spelen de landschappelijke en natuurlijke kernkwaliteiten en biodiversiteit een belangrijke rol bij:

  • a.

    de keuze van geschikte gebieden;

  • b.

    zorgvuldig ruimtegebruik en samenhang binnen deze gebieden; en

  • c.

    de inrichting en ontwerp van een zonnepark.

Deze ruimtelijke kwaliteiten moeten in elk geval worden behouden en bij voorkeur te worden versterkt. Omdat een zonnepark een ontwikkeling is die tijdelijk wordt toegestaan, moet gemotiveerd worden welke onderdelen van het inrichtingsplan tijdelijk zijn en welke ook na verwijdering van de zonnepanelen in stand moeten worden gelaten. Dit is afhankelijk van het karakter van het gebied, de gedurende de looptijd van de exploitatie van het zonnepark gerealiseerde versterking van de ruimtelijke kwaliteiten en de functie van de locatie na verwijdering van het zonnepark. Ook de consequenties voor het elektriciteitsnet zijn van belang. De ontwikkeling van zonneparken heeft impact op de beschikbare netcapaciteit, zowel voor andere functies als voor de netbeheerder die hiervoor mogelijk investeringen moet doen. Als laatste is ook de relatie met het huidige en meervoudig grondgebruik relevant. De ontwikkeling van zonneparken moet zo min mogelijk ten koste gaan van bestaande of andere gewenste functies.

Lid 2: De realisatie van zonneparken voorziet in een tijdelijke behoefte. De technologische ontwikkeling voor het opwekken van zonne-energie gaat steeds verder, waardoor er steeds meer mogelijkheden ontstaan voor meervoudig ruimtegebruik. We hechten waarde aan een goede balans tussen ruimtelijke kwaliteit enerzijds en de bijdrage aan de energietransitie anderzijds. Het heeft daarbij de voorkeur dat de ruimtelijke kwaliteit van een gebied of locatie niet alleen behouden blijft, maar juist verbetert. Daarom is een maximale gebruikstermijn van 30 jaar en de voorwaarde voor de sanering van het zonnepark na beëindiging opgenomen.

Lid 3: Daar waar de kwaliteit van het gebied waar het zonnepark wordt gelokaliseerd blijvend kan worden versterkt, beziet het gemeentebestuur of deze verbeterde kwaliteit ook na het beëindigen van de exploitatie en de verwijdering van het zonnepark in stand kan of moet worden gehouden. De substantiële versterking van de kernkwaliteiten kan worden verzekerd door het sluiten van een privaatrechtelijke overeenkomst tussen initiatiefnemer en bevoegd gezag (eventueel in combinatie met een boetebeding), voordat een omgevingsplan wordt vastgesteld of een omgevingsvergunning voor de aanleg en gebruik van het zonnepark wordt verleend.

Algemeen

Conform de besluitvorming in Provinciale Staten op 6 maart 2024 (PS 2023-1242) is de ‘aangescherpte voorkeursvolgorde zon’ uit de Kamerbrief van 26 oktober 2023 (Kamerstuk 32813, nr. 1310) expliciet overgenomen. Daarmee wordt uitvoering gegeven aan de in die Kamerbrief vermelde afspraak over de juridische verankering van die voorkeursvolgorde in de provinciale omgevingsverordening.

Overgangsregime lopende projecten

De Kamerbrief voorziet ook in een overgangsregime voor 'lopende' projecten: "projecten waarvan de participatietrajecten al in een vergevorderd stadium zijn en niet (helemaal) conform de aangescherpte voorkeursvolgorde zon zijn vormgegeven, kunnen doorgang vinden". Onder 'vergevorderd stadium' verstaan wij dat een project dat aan alle vier onderstaande criteria voldoet:

  • onderdeel vormt van de afspraken uit de RES 1.0;

  • de omgeving op de hoogte is van het project, omdat hierover door de initiatiefnemer, de grondeigenaar of de gemeenten is gecommuniceerd met de omwonenden;

  • een participatietraject is opgestart; en

  • een significant juridisch risico heeft op een schadeclaim richting bevoegd gezag als het project wordt stopgezet. Of hiervan al sprake was op 19 december 2023, de datum waarop Gedeputeerde Staten de Statenbrief met de Gelderse interpretatie van de bestuurlijke afspraken tussen Rijk, IPO en VNG hebben vastgesteld, dient wat ons betreft door initiatiefnemer te worden aangetoond. Toetsing hiervan vindt plaats door het bevoegd gezag.

Lid 1 bevat de eigenlijke 'zonneladder' met de landelijk afgesproken voorkeursvolgorde voor de locatiekeuze van nieuwe installaties voor zonne-energie. Die zonneladder bevat een 'nee, tenzij'-benadering voor zonneparken op landbouw- en natuurgronden. "Deze voorkeursvolgorde houdt geen volgtijdelijkheid in. Na het verkennen van mogelijkheden voor het toepassen van zon-PV kan worden begonnen met het gelijktijdig benutten van gekozen mogelijkheden." (bron: NOVI, pag. 88). Uit een verkenning moet gemotiveerd blijken dat hogere tredes onvoldoende ruimte bieden om de doelstelling te halen. Als duidelijk is dat meerdere tredes nodig zijn dan kan tegelijkertijd met ontwikkeling van projecten op de verschillende benodigde treden worden gestart.

Alle installaties met zonnepanelen (PV, Photo Voltaic) noemen we productie installaties.

Lid 2 heeft alleen betrekking op landbouwgronden en niet op natuurgronden. Voor natuurgronden (Natura-2000, GNN en weidevogelgebieden) geldt een beschermingsregime, waarop geen uitzondering voor zonneparken mogelijk is. Natuurgronden kunnen zowel land als water betreffen.

onderdeel a: Voor de combinatie van zonne-energie met landbouw wordt veelal de afkorting 'AgriPV' gebruikt. De onderbouwing voor wat substantieel is, ligt bij de initiatiefnemer. In ieder geval moet de hoofdfunctie van de betrokken locatie na realisatie van het zonnepark landbouw zijn en worden de betrokken percelen ook na aanleg van het zonnepark daadwerkelijk agrarisch gebruikt. Begrazing met schapen als groenbeheer valt hier bijvoorbeeld niet onder, maar teelt van gewassen onder of tussen de panelen wel.

onderdeel b: In de Kamerbrief van 26 oktober 2023 wordt als voorbeeld van ‘transitie’ genoemd: "gronden die in de toekomst een andere bestemming krijgen zoals woon-werk-bestemming, recreatie of overgang naar natuur of gronden die minder geschikt worden voor een landbouwfunctie door verzilting, vernatting of bodemdaling. Zon-PV draagt financieel bij aan het mogelijk maken van de gebiedsgerichte opgaven voor een maximale periode (30 jaar), waarna de gebieden hun definitieve bestemming zullen krijgen.” Het gaat hier dus om gronden die daadwerkelijk een andere functie krijgen. Het zonnepark dient hier als tussenfase richting een definitief andere functie van de locatie. Locaties binnen de Groene Ontwikkelzone vallen hier (zonder nadere afspraken) niet onder, omdat het niet bij voorbaat vaststaat dat deze op termijn de functie natuur krijgen.

onderdeel c: Er kan hierbij gedacht worden aan de ontwikkeling of uitbreiding van bijvoorbeeld een woonwijk of bedrijventerrein waarbij in de buurt ook een zonnepark, eventueel met opslag in een batterij, aangelegd wordt. Dat zou netcongestie kunnen verlichten. Een koppeling van een zonneveld met een windpark draagt bij aan een efficiënter netwerkgebruik. Of sprak is van deze uitzonderingsgrond wordt besproken en afgestemd tussen de initiatiefnemer en de netbeheerder.

VV

Na sectie 5.90 worden twee secties ingevoegd, luidende:

Artikel 5.90a (ruimtelijke inpassing zonneparken)

Als de aanleg van zonneparken mogelijk wordt gemaakt, spelen de landschappelijke en natuurlijke kernkwaliteiten en biodiversiteit een belangrijke rol. Deze ruimtelijke kwaliteiten moeten in elk geval worden behouden en bij voorkeur te worden versterkt. Meervoudig grondgebruik is belangrijk. Verwijdering van het zonnepark als deze niet meer gebruikt wordt is vanuit landschappelijk oogpunt gewenst

Artikel 5.90b (participatie bij de aanleg van een zonnepark)

Financiële participatie en het overigens creëren van draagvlak voor de aanleg van een zonnepark betreft geen resultaatsverplichting maar een inspanningsverplichting.

WW

Na sectie 6.1.7 wordt een sectie ingevoegd, luidende:

Artikel 6.16a (verkrijgen gegevens wateronttrekkingsactiviteiten)

Provincies en waterschappen streven naar een duurzaam beheer van de grondwatervoorraad. Daar kan op verschillende manieren op worden gestuurd, maar daarvoor is het in eerste instantie nodig om voldoende inzicht te hebben in (de omvang van) de wateronttrekkingsactiviteiten. Om dat inzicht te hebben is het noodzakelijk dat van de in dit verband van belang zijnde wateronttrekkingsactiviteiten de benodigde informatie en meetgegevens aan het bevoegd gezag worden verstrekt. In dat verband wordt in dit artikel bepaald in welke gevallen het waterschap (in de waterschapsverordening) niet mag afwijken van de standaard voorgeschreven informatieplicht voor vergunningvrije wateronttrekkingsactiviteiten en de standaard voorgeschreven meetverplichting bij onttrekken van grondwater en infiltratie van water. Onder bruto pompcapaciteit wordt verstaan de maximale hoeveelheid water die de pomp per uur kan verpompen volgens de fabrikant.

XX

De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 6.19 (regionale programma's)

Dit artikel is van toepassing op drie regionale programma’s: de regionale woonagendawoonafpraken (woondeal), het regionaal programma werklocaties en de regionale energiestrategie. Gedeputeerde Staten kunnen zo nodig zelfstandig een regionaal programma bijstellen of aanscherpen als:

  • a.

    deze afspraken niet of niet tijdig door de regiogemeenten worden geactualiseerd, of

  • b.

    de regionale afspraken naar oordeel van Gedeputeerde Staten van onvoldoende kwaliteit zijn.

De aan de regiotafel deelnemende partijen krijgen eerst een redelijke termijn om alsnog tot actualisering of kwaliteitsverbetering van de regionale afspraken te komen.

Gedeputeerde Staten zetten deze bevoegdheid alleen in het uiterste geval in. Denk hierbij aan een situatie dat een regio na een lange tijd van overleg niet tot een goed voorstel komt, er geen zicht is op verbetering en nieuwe ontwikkelingen worden belemmerd. Het streven is om in partnerschap, zo mogelijk met unanimiteit, te komen tot doelmatige en doeltreffende regionale afspraken voor alle drie ruimtelijke opgaven: woningbouw, werklocaties en energietransitie. Deze opgaven kunnen met elkaar concurreren en vragen daarom ook om integrale afstemming aan de regiotafel.

YY

De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 7.14 (beoordelingsregels roerende zaken, voorwerpen en stoffen: buitenreclame)

Algemeen: Het provinciebestuur is als wegbeheerder verantwoordelijk voor de veiligheid en doorstroming van het verkeer op haar wegen. Een belangrijke oorzaak voor verkeersonveiligheid is afleiding. Afleiding kan worden veroorzaakt door personen, objecten en gebeurtenissen op en langs de weg. Zij hebben invloed op het rij- en kijkgedrag van weggebruikers. De provincie wil daarom zo min mogelijk objecten op, naast of over haar wegen, die kunnen zorgen voor afleiding van de weggebruiker. De verkeersveiligheid en de doorstroming op de weg verminderen hierdoor en het risico op ongevallen neemt toe. Daarom staat de provincie buitenreclame in beginsel niet toe. Er geldt zelfs een verbod voor lichtgevende en bewegende buiitenreclame als die reclame gericht is op en de aandacht kan afleiden van de weggebruiker. Buitenreclame kent echter vele verschijningsvormen. Alle voorwerpen die gebruikt worden om reclame op aan te brengen, kunnen er onder vallen.

Zoals hierboven al is aangegeven, is het hebben van buitenreclame in beginsel niet toegestaan. Voor de volgende gevallen wordt op de hoofdregel een uitzondering gemaakt:

  • a.

    verwijzingsborden voor toeristisch-recreatieve objecten;

  • b.

    spandoeken en bogen bij evenementen;

  • c.

    prijzenborden bij tankstations;

  • d.

    buitenreclame met een verkeersfunctie, zoals de campagne 'wij gaan weer naar school';

  • e.

    buitenreclame op rotondes; en

  • f.

    (digitale) informatieborden. 

a. Verwijzingsborden toeristisch-recreatieve objecten: De toeristisch-recreatieve bewegwijzering zorgt ervoor dat de ter plaatse onbekende weggebruiker op een vlotte en veilige manier naar toeristisch-recreatieve accommodaties en gebieden wordt geleid. Een omgevingsvergunning voor het plaatsen en het houden van een verwijzingsbord wordt alleen verleend als dit de verkeersveiligheid en -doorstroming ter plaatse verbetert. In hoofdstuk 8 van de CROW 'Richtlijn bewegwijzering 2014' (verder: Richtlijn) zijn hiervoor richtlijnen opgenomen:

  • er moet sprake zijn van een toeristisch-recreatieve voorziening. Hiervan is sprake als de voorziening door aard, omvang en wijze van beheer is ingesteld op bezoek door recreanten en/of toeristen of een vergelijkbare publieksfunctie heeft;

  • de voorziening moet jaarlijks gedurende een vaste periode van minimaal zes maanden geopend zijn;

  • er wordt geen aparte verwijzing geplaatst, zolang op basis van de algemene geografische bewegwijzering kan worden gereden naar de geografische bestemming waar het object gelegen is of waarmee het object wordt geassocieerd. Pas op het punt waar de route naar het object hiervan afwijkt, start de toeristische verwijzing;

  • vanaf wegen buiten de bebouwde kom wordt niet verwezen naar objecten die binnen de bebouwde kom liggen. 

Deze richtlijnen zorgen onder andere voor uniformiteit, continuïteit, leesbaarheid en begrijpelijkheid. Om in aanmerking te komen voor toeristisch-recreatieve bewegwijzering moet onder meer aan de volgende voorwaarden uit de Richtlijn worden voldaan:

Vervolgens wordt er gekeken naar het type weg. In bijlage II van de Richtlijn is een overzicht van toeristische-recreatieve bestemmingen waar vanaf een bepaalde wegcategorie naar kan worden verwezen. Categorie 1 heeft betrekking op de gebiedsontsluitingswegen en categorie 2 op de erftoegangswegen. Zo mag er op een gebiedsontsluitingsweg niet worden verwezen naar een golfclub. Dit mag wel vanaf een erftoegangsweg. 

b. Spandoeken en bogen bij evenementen: Spandoeken en bogen worden alleen toegestaan bij evenementen en wedstrijden. In die gevallen zal de weg meestal ook zijn afgesloten voor het normale verkeer. De doorrijhoogte van minimaal 4,6 meter houdt verband met de doorgang voor politie, brandweer, ambulance en andere calamiteitendiensten.

c. Prijzenborden bij tankstations: Omgevingsvergunningen voor het plaatsen van prijsborden bij tankstations worden verleend als is voldaan aan de regels genoemd in dit artikel.

d. Buitenreclame met een verkeersfunctie: Buitenreclame met een informatieve en/of verkeersfunctie mag alleen worden geplaatst in bermen van de weg. Buitenreclame boven de weg (onder andere spandoeken en bogen) is niet toegestaan.

e. Buitenreclame op rotondes: Het onderhoud aan het middeneiland van rotondes op provinciale wegen dragen Gedeputeerde Staten zoveel mogelijk over aan lokale overheden. Het middeneiland betreft dat deel van de rotonde dat midden in de cirkelvormige weg ligt en geen rijbaan is. Voor deze overheden ontstaat dan de mogelijkheid om lokale bedrijven het middeneiland te laten onderhouden. Als tegenprestatie mogen deze bedrijven op het middeneiland buitenreclame zonder verkeersfunctie plaatsen. Een omgevingsvergunning hiervoor wordt alleen verleend als is voldaan aan de regels genoemd in dit artikel.

f. (digitale) informatieborden: Een informatiebord ten behoeve van het informeren van weggebruikers en inwoners langs de weg, wordt alleen onder strenge voorwaarden toegestaan. Dit is nodig, omdat deze borden gericht zijn op het passerende wegverkeer. Daardoor kan de verkeersveiligheid negatief worden beïnvloed. Om de verkeersveiligheid te waarborgen moet worden voldaan aan de gestelde voorwaarden. Het informatiebord mag ook digitaal worden uitgevoerd.

ZZ

De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 8.9 (instructieregel monitoring woningbouw)

Woningbouwprogrammering heeft een looptijd van ongeveer 20 jaar. In die tijd zullen prognoses in bevolkingsomvang en woonbehoefte wijzigen. Het is belangrijk om adaptief te programmeren, zodat het aanbod aan nieuwe woningen mee kan bewegen met de veranderende kwantitatieve en kwalitatieve vraag. Consequent monitoren, is een hulpmiddel om onuitvoerbare of achterhaalde woningbouwplannen in beeld te krijgen. Circa 30% van de woningbouwplannen wordt namelijk nooit uitgevoerd.

Om dit percentage te verminderen, geeft deze instructieregel de gemeente een steun in de rug om de monitoringsresultaten te vertalen in het (laten) wijzigen van de achterhaalde plannen voor woningbouwlocaties. Gemeenten kunnen op basis van artikel 5.40, tweede lid, van de Omgevingswet een verleende omgevingsvergunning intrekken als gedurende een jaar geen activiteiten zijn verricht met gebruikmaking van die vergunning. Bij woningbouw gold onder de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht zelfs een nog kortere termijn van 26 weken (artikel 2.33, tweede lid, onderdeel a). Met de monitoringsfrequentie is in dit artikel aansluiting gezocht bij de in anterieure overeenkomsten niet ongebruikelijke termijn van drie jaar. Gemeenten kunnen zich door dit artikel ook aangespoord voelen om een bouwplicht met diezelfde termijn in anterieure overeenkomsten met projectontwikkelaars en/of particulieren te bedingen. Het jaarlijks monitoren en driejaarlijks afwegen of er reden is om de omgevingsvergunning wegens 'stilzitten' in te trekken, draagt bij aan een versnelling van het bouwproces.

De provincie heeft een coördinerende rol rond wonen en verzamelt vanwege die rol ook informatie en maakt die beschikbaar. Ten bate van de monitoring dienen gemeentebesturen de provincie elk jaar tijdig te voorzien van de benodigde cijfers en informatie. Voor het einde van het jaar meldt de provincie aan gemeenten wat het moment is waarop de gegevens voor monitoring in het volgende jaar moeten zijn aangeleverd, meestal gaat het daarbij om een datum in maart. Gedeputeerde Staten willen transparant zijn over de voortgang van de woningbouw in Gelderland, daarom publiceren zij jaarlijks de 'Staat van de Volkshuisvesting Gelderland'.

AAA

Na sectie 9.2 wordt een sectie ingevoegd, luidende:

Artikel 9.4a (overgangsrecht provinciale weg)

Het verbod voor buitenreclame (artikel 4.68, vierde lid) geldt niet als voor het plaatsen en gebruiken van die reclame vóór 1 maart 2025 een omgevingsvergunning is verleend. Deze buitenreclame wordt gedoogd tot het moment waarop die wordt vervangen of gewijzigd. Wijziging of vervanging van bewegende of lichtgevende buitenreclame is niet toegestaan.

Motivering

Toelichting op de wijzigingen

Hieronder staat waarom en wat er wijzigt per onderwerp. Ook is aangegeven hoe is geparticipeerd bij de beleidswijzigingen.

Energietransitie

Bij Energietransitie worden bij twee onderwerpen wijzigingen voorgesteld.

Voorkeursvolgorde zon

Wijziging: we stellen voor om een voorkeursvolgorde (zonneladder) voor het realiseren van zonne-energie op te nemen in de omgevingsverordening.

Artikelen 5.90 wordt gewijzigd, 5.90a en 5.90b zijn nieuw.

In de huidige omgevingsverordening staan regels voor zonneparken. Daarin is het idee van de zonneladder al beschreven. Zonne-energie in stedelijk gebied (zoals daken, parkeerplaatsen, bedrijventerreinen) heeft de voorkeur. Op locaties zoals stortplaatsen of langs infrastructuur zijn kansen voor zonne-energie. De ruimtelijke kwaliteit moet daarbij in ieder geval hetzelfde blijven en mogelijk worden versterkt. Ook staat in de verordening dat het mogelijk moet zijn om grond voor meerdere functies in te zetten. En dat ontwikkeling van een zonnepark zo min mogelijk ten koste moet gaan van bestaande functies. De bestaande regels voor natuur (Gelders Natuur Netwerk, GNN) zorgen ervoor dat in deze natuurgebieden in de praktijk geen initiatieven voor de ontwikkeling van een zonnepark ontstaan.

Eind oktober 2023 zijn bestuursafspraken over een zonneladder gemaakt tussen Rijk, Interprovinciaal Overleg (IPO), Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG), Unie van Waterschappen (UvW) en Netbeheer Nederland (NBNL). Hierbij is afgesproken dat provincies de zonneladder in de omgevingsverordening opnemen. (Kamerbrief over aangescherpte voorkeursvolgorde zon | Kamerstuk | Rijksoverheid.nl). De bestuursafspraken geven een concretere invulling van de zonneladder dan nu in de omgevingsverordening staat. Daarom willen we de regels aanpassen.

De overheden hebben in het bestuursakkoord afgesproken voor de opwek van zonne-energie te gaan sturen langs de onderstaande 4 treden. Dit is ook al opgenomen in de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) voorkeursvolgorde zon:

  • Trede 1: Zonnepanelen op daken en gevels

  • Trede 2: Onbenutte terreinen in bebouwd gebied

  • Trede 3: Onbenutte terreinen in landelijk gebied

  • Trede 4: Landbouw- en natuurgronden

In het bestuursakkoord is afgesproken om trede 1 tot en met 3 van de zonne-ladder te stimuleren en de opwek van zonne-energie zo slim mogelijk te combineren met ruimtelijke en maatschappelijke opgaven. Het nakomen van de Regionale energiestrategie-afspraken blijft daarbij het uitgangspunt.

Trede 4, zonne-energie op landbouwgrond, kan niet, met uitzondering van de volgende situaties: a) een slimme combinatie van een zonnepark met een agrarische functie (agri-PV), b) gronden die in transitie zijn of minder geschikt voor landbouwgrond, of c) als het een oplossing biedt voor netcongestie dan wel bijdraagt aan efficiënter gebruik van het elektriciteitsnetwerk.

Participatie

In de Statenbrief (PS2023-1242) van 19 december 2023 heeft het college voorgesteld om deze bestuursafspraken juridisch vast te leggen in het provinciale omgevingsbeleid. Provinciale Staten hebben hierover in de vergadering van 6 maart 2023 positief besloten. Daarna is advies gevraagd bij gemeenten. De reacties daarop zijn verwerkt in het wijzigingsvoorstel van de omgevingsverordening.

Verankering beleid wespendief

Wijziging: om de wespendief (een vogel) te kunnen beschermen, zoals vastgesteld in ons beleid, stellen we 2 maatregelen voor in de omgevingsverordening, inclusief bijbehorende kaarten.

Nieuw zijn de artikelen 4.14a en 7.16a en nieuwe kaarten Verbodsgebied windturbines Veluwe en Aandachtsgebied windturbines rondom de Veluwe.

  • 1.

    Windturbines op de Veluwe en in de 1 kilometer daaromheen zijn niet wenselijk en niet realistisch. Plaatsing van windturbines binnen deze zone leidt tot een onaanvaardbaar risico voor wespendieven die broeden binnen Natura 2000 gebied Veluwe. Daarnaast is het vanwege nationale regels in de praktijk niet mogelijk om windturbines te plaatsen in of nabij Natura 2000 gebieden. Toevoeging van artikel 4.14a en de kaart Verbodsgebied windturbines Veluwe, aan de omgevingsverordening geeft hierover gelijk duidelijkheid. Dit artikel is ook toegevoegd aan artikel 4.1 waarin afwijking van dit artikel wordt uitgesloten.

  • 2.

    Windturbines in de zone van 1 – 8 kilometer om de Veluwe leveren risico’s op voor de wespendief. Daarom is er alleen onder voorwaarden ruimte voor windenergie. Omdat het met de Veluwe niet goed gaat, hebben wespendieven moeite om voedsel te vinden. Vooral in de maanden juli en augustus vliegen zij tot ver buiten de Veluwe. Daar kunnen ze in aanvaring komen met een windturbine. Het milieuonderzoek laat zien dat dit risico door stilstand van de turbines in juli en augustus tijdens daglicht met circa 80% verminderd kan worden. Door stilstand van de turbines in de maanden mei tot en met augustus tijdens daglicht is het risico helemaal weg. Met de toevoeging van artikel 7.16a en de kaart Aandachtsgebied windturbines rondom de Veluwe, moeten ook gemeenten deze voorwaarden volgen als zij bevoegd gezag zijn. Het opnemen van artikel 7.16a in de verordening is een uitwerking van de toezegging in Statenbrieven (PS2022-1007), (PS2024-107) & (PS2024-437). Het verbodsgebied en beleid voor de 1 – 8 kilometer zone is nu al opgenomen in de op 23 april 2024 door Gedeputeerde Staten vastgestelde Aanvulling beleidslijn windenergie op en rondom de Veluwe.

Participatie

Voor dit voorstel voor wijzigen van de omgevingsverordening, zijn er meerdere stappen met partners en de belanghebbenden gezet. In de Statenbrief (PS2022-1007) over het besluit van 20 december 2022 staat hoe wij andere provincies, gemeenten, RES-regio’s, windontwikkelaars, coöperaties en natuurorganisaties in het voortraject hebben betrokken. Daarna is een milieuonderzoek gestart om het besluit in beleid vast te leggen. Onze partners en belanghebbenden zijn in dat traject op de hoogte gehouden.

Als eerste stap in het milieuonderzoek is een Notitie Reikwijdte en Detailniveau (NRD) opgesteld. Deze lag van 17 juli tot en met vrijdag 8 september 2023 voor iedereen ter inzage. Tijdens informatiesessies is de NRD toegelicht. De binnengekomen zienswijzen zijn beantwoord in een reactienota. Het gevraagde advies op de NRD van de onafhankelijke Commissie m.e.r. is verwerkt in de milieueffectrapportage en het ontwerp beleid.

Het ontwerp beleid en de milieueffectrapportage lagen van 5 februari tot 18 maart 2024 ter inzage voor iedereen. Er waren spreekuren om vragen van belanghebbenden en inwoners te beantwoorden. De Commissie m.e.r. is opnieuw om advies gevraagd. Op 23 april 2024 stelden wij samen met de Aanvulling beleidslijn windenergie op en rondom de Veluwe ook de milieueffectrapportage en de zienswijzennota vast (PS2024-437). Daarin zijn reacties beantwoord en is aangegeven of deze tot aanpassingen van het definitieve beleid en milieueffectrapport hebben geleid.

De provincies Overijssel en Utrecht waren onderdeel van het kernteam van het milieuonderzoek. Met hen vinden gesprekken plaats om werkafspraken te maken over de schaarse nog te verdelen ruimte voor windparken binnen de 1-8 kilometer zone rondom de Veluwe.

Water en Bodem

Bij Water en Bodem worden bij zes onderwerpen wijzigingen voorgesteld.

Verkleining drinkwaterreserveringsgebieden

Wijziging: we stellen voor 3 drinkwaterreserveringsgebieden te verkleinen. Het gaat om de drinkwaterreserveringsgebieden Betuwe-West-Buren, Liemers-West en Zeddam-Ulft.

Daarmee wijzigen de kaarten kwetsbaar drinkwaterreserveringsgebied en minder kwetsbaar drinkwaterreserveringsgebied.

De provincie is verantwoordelijk voor voldoende goede bronnen voor drinkwater. Voor drinkwater is voldoende grondwater van goede kwaliteit nodig. Nieuwe activiteiten kunnen ervoor kunnen zorgen dat er steeds minder plekken met grondwater van goede kwaliteit overblijven. Daarom hebben we in 2022 11 gebieden aangewezen voor drinkwaterwinning in de toekomst. Deze drinkwaterreserveringsgebieden zijn vastgesteld op basis van uitgebreid onderzoek in de milieueffectrapportage procedure (plan-m.e.r.) voor de Aanvullende Strategische Voorraden. Met deze reserveringsgebieden zorgen we voor voldoende beschikbaarheid van schoon grondwater voor drinkwater tot 2040. In deze reserveringsgebieden wordt op dit moment nog geen drinkwater gewonnen. Wel gelden er regels om het grondwater te beschermen. De drinkwaterreserveringsgebieden en de regels staan in de omgevingsverordening.

Sommige drinkwaterreserveringsgebieden zijn groot vergeleken met de hoeveelheid grondwater waarvoor ze aangewezen zijn. Het gaat om de drinkwaterreserveringsgebieden Liemers-West, Zeddam-Ulft, Betuwe-West-Buren en Tielerwaard. Vanwege de regels die gelden in dat gebied hebben Provinciale Staten in 2022 verzocht om binnen 3 jaar deze 4 gebieden te verkleinen met 66% (PS2022-352, motie 22M42). Daarom is er een onderzoek gestart. Randvoorwaarde bij het onderzoek is dat er voor Vitens voldoende ruimte overblijft om op een later moment te zoeken naar een optimale plek voor de winlocatie van grondwater. Dit houdt in dat er voldoende ruimte is om te zoeken naar een plek die zo weinig mogelijk effect heeft op de omgeving en dat er voldoende ruimte om de winlocatie heen is voor een beschermingszone voor het grondwater. Een andere randvoorwaarde in het onderzoek is dat de vooraf bepaalde hoeveelheid te winnen grondwater hetzelfde blijft.

De provincie heeft het onderzoek zelf uitgevoerd. Gedurende het hele proces zijn belanghebbende partijen betrokken. In het onderzoek is gekeken hoe de gebieden het beste verkleind kunnen worden, zodat het meest gunstige gedeelte overblijft. Daarbij is naar allerlei thema’s gekeken, zoals het effect op natuur, kapitaalsintensieve landbouw, droogtegevoelige landbouw, bodemdaling en voldoende doorlatend van de ondergrond om te kunnen winnen.

Het onderzoek heeft geleid tot een voorstel voor de verkleining van 3 drinkwaterreserveringsgebieden: Betuwe-West-Buren, Liemers-West en Zeddam-Ulft. Het gebied Betuwe-West-Buren verkleinen we met 57%. De gebieden Liemers-West en Zeddam-Ulft verkleinen we met 44%. Een verkleining van 66% is niet haalbaar. Er blijft dan te weinig zoekruimte over om op een later moment te zoeken naar een optimale plek voor een winlocatie. Door de verkleining van deze drinkwaterreserveringsgebieden vervallen de regels voor grondwaterbescherming in het vrijkomende gebied. Voor het 4e drinkwaterreserveringsgebied Tielerwaard is meer onderzoek van de diepe ondergrond nodig om een goede afweging te kunnen maken voor de verkleining van dit gebied. Vitens leidt dit onderzoek, dat naar verwachting 1 à 2 jaar duurt. Daarna doen we een voorstel voor verkleining van dat drinkwaterreserveringsgebied.

In 2014 zijn in het kader van de (eerste) Omgevingsvisie Gelderland intrekgebieden op de kaart gezet, met de bijbehorende regel in de provinciale verordening, dat nieuwe olie- en gaswinning verboden is in deze gebieden. Met het aanwijzen van de drinkwaterreserveringsgebieden overlapten deze voor een deel met de intrekgebieden. Nu drie drinkwaterreserveringsgebieden verkleind worden, verdwijnt een deel van de overlap en zijn daar de intrekgebieden (met bijbehorende regel) weer van kracht.

Participatie

We hebben het onderzoek naar de verkleining van de 4 gebieden samen met belanghebbende partijen uitgevoerd. Er zijn 2 werkgroepen gevormd, één voor de drinkwaterreserveringsgebieden in Oost-Gelderland en één voor de drinkwaterreserveringsgebieden in Rivierenland. Deelnemers zijn gemeenten, waterschappen, fruit- en laanboomsector (NFO en TCO), LTO Noord, natuurorganisaties, landgoederen en Vitens. Alle tussenresultaten en de afweging van verschillende scenario’s voor verkleining zijn besproken in de werkgroepen. Daarnaast is het voorstel voor de verkleining in 3 bestuurlijke overleggen besproken. In deze overleggen konden partijen zich op hoofdlijnen vinden in het voorstel.

Verbod op niet-biologische bloembollenteelt

Wijziging: we stellen voor de omgevingsverordening aan te passen met een verbod op het niet op biologische wijze telen van bloembollen in grondwaterbeschermingsgebieden. Het gaat hierbij enkel om grondgebonden teelt. Hierdoor wijzigt artikel 4.20.

Bij bollenteelt worden veel gewasbeschermingsmiddelen gebruikt. Sinds 2021 vindt er bollenteelt plaats in grondwaterbeschermingsgebieden. Dat is een risico voor de kwaliteit van het grondwater en daarmee ook voor het drinkwater. Daarom passen we artikel 4.20 in de omgevingsverordening aan door een verbod toe te voegen voor het grondgebonden telen van bloembollen in grondwaterbeschermingsgebieden. Het verbod geldt niet voor bedrijven die aantoonbaar biologisch telen.

In 2023 ging het om 13 hectare en 4 grondeigenaren in grondwaterbeschermingsgebieden die bollen zouden telen. De eigenaar met het grootste grondoppervlak (10,25 hectare) teelt geen bollen meer. Op grond van andere eigenaar wordt alleen biologische en op kleine schaal geteeld (0,57 hectare). Twee grondeigenaren hebben samen 2,45 hectare in eigendom, waar één teler bollen op teelt. De teler overweegt volgend jaar te stoppen.

Participatie

De voorgestelde wijziging is met diverse organisaties vanuit de branche besproken. Dat zijn Cumela (brancheorganisatie van loonwerkers), de Koninklijke Algemene Vereeniging voor Bloembollencultuur (KABV), branchevereniging voor bollentelers, Anthos de Koninklijke Handelsbond voor Boomkwekerij- en bolproducten, vertegenwoordiger van handelsbedrijven in de bloembollen en boomkwekerijproducten.

Gedurende de inspraakperiode worden grondeigenaren en telers die nu geen bollen telen in grondwaterbeschermingsgebieden, maar dat in de toekomst mogelijk willen doen geïnformeerd.

Overlap tussen het grondwaterbeschermingsgebied van de drinkwaterwinning Druten en het kwetsbaar drinkwaterreserveringsgebied Winssen-Slijk-Ewijk

Wijziging: we stellen voor overlap te verwijderen van de kaart drinkwaterreserveringsgebied voor Winssen-Slijk-Ewijk. Daarmee wijzigt de kaart drinkwaterreserveringsgebied.

Voor de wijziging van grondwaterbeschermingsgebied Druten is in 2022 de grens van het beschermingsgebied opnieuw berekend. De grens van een beschermingsgebied bepalen we op basis van een rekenmodel. Dit rekenmodel was zover ontwikkeld dat nieuwe berekeningen zinvol waren. Uit de nieuwe berekening bleek dat het nodig is de begrenzing van het grondwaterbeschermingsgebied Druten aan te passen. Deze nieuwe begrenzing is in de wijziging van de Omgevingsverordening Gelderland van december 2023 vastgesteld (PS2023-913).

Met de herbegrenzing, is het grondwaterbeschermingsgebied voor een heel klein deel over het drinkwaterreserveringsgebied Winssen-Slijk-Ewijk heen gekomen. Dit kan onduidelijkheid geven over de regels in het overlappende deel. Daarom halen we het stukje overlap uit de kaart van het drinkwaterreserveringsgebied, zodat duidelijk is dat het gebied bij het grondwaterbeschermingsgebied hoort, zoals besloten door Provinciale Staten in december 2023.

Bodemsanering

Wijziging: in de omgevingsverordening staan regels voor activiteiten die invloed hebben op het milieu. Twee van deze activiteiten zijn het ‘saneren van de bodem’ en ‘graven in bodem met een kwaliteit boven de interventiewaarde bodemkwaliteit’. We stellen voor de regels voor deze 2 milieubelastende activiteiten aan te passen in paragraaf 4.4.2.

In de regels in de omgevingsverordening staan verplichtingen voor een initiatiefnemer die op een locatie met bodemverontreiniging de bodem wil saneren of grond wil ontgraven boven de interventiewaarde. Wanneer daarbij sprake is van een grondwaterverontreiniging met risico's voor de gezondheid of kwetsbare objecten, zoals zwemwater, moet de bron van de verontreiniging in de bodem zoveel mogelijk worden verwijderd.

Met deze wijziging in de verordening gelden deze verplichtingen alleen nog als er risico’s zijn voor kwetsbare objecten en niet meer bij gezondheidsrisico's. De gezondheidsrisico's zijn onderdeel van de omgevingsplannen van de gemeenten. Daarnaast voeren we in paragraaf 4.4.2 meerdere wijzigingen door om te verduidelijken wat voor soort extra onderzoek naar de risico's van de grondwaterverontreiniging in welke situaties nodig is. Met deze wijziging sluit de verplichte saneringsaanpak ook beter aan op de landelijke regels van het Besluit activiteiten leefomgeving. Dit zorgt voor betere uitvoering door initiatiefnemers en sluit beter aan op de taken en bevoegdheden van de gemeenten. De wijziging is gedaan op verzoek van en in overleg met de gemeenten Arnhem en Nijmegen.

Dijktraject kaart 1 op 100 aanpassen

Wijziging: we stellen voor de kaart ‘dijktraject 1 op 100’ aan te passen, waarbij een klein deel van de regionale kering vervalt. Met deze aanpassing sluit de kaart aan op de huidige situatie.

Het gaat om de regionale noordelijke kering bij het Afleidingskanaal ofwel de Berkel, nabij Warken, binnen het beheersgebied van Waterschap Rijn en IJssel. De eigenaar van het perceel had last van wateroverlast achter de dijk (binnendijks). Daarom heeft hij het waterschap gevraagd de dijk af te graven en de grond te verspreiden over het perceel, zodat het perceel droger is. Daar heeft het waterschap mee ingestemd, omdat de functie van de dijk hetzelfde blijft en het geen negatieve effecten heeft op de omgeving. De eigenaar van het perceel is akkoord met het feit dat zijn perceel bij hoog water af en toe onder loopt. Dit project is in 2023 uitgevoerd. Daarom heeft het waterschap verzocht om ook de kaart Dijktraject 1 op 100 van de omgevingsverordening aan te passen.

Registratie wateronttrekking

Wijziging: we stellen voor een nieuw artikel 6.16a toe te voegen voor het waterschapsbestuur over het verkrijgen van gegevens van wateronttrekkingsactiviteiten.

Provincies en waterschappen willen naar een duurzaam beheer van de voorraad van grondwater. Sturing op dit duurzaam beheer kan op verschillende manieren. Daarvoor is het nodig om inzicht te hebben in (de omvang van) de activiteiten waarbij water uit de bodem gehaald wordt. Partijen die water uit de bodem onttrekken moeten hierover informatie en meetgegevens aan het bevoegd gezag (waterschap) verstrekken. Daarom wordt een nieuw artikel 6.16a toegevoegd, zodat de waterschappen voldoende gegevens ontvangen waarmee we kunnen sturen op het duurzaam beheer van de voorraad van grondwater.

Participatie

Het voorstel is voorbereid in overleg met provincie Overijsel en de 4 waterschappen Vechtstromen, Drents Overijsselse Delta, Rijn en IJssel en Vallei en Veluwe. Daarna is het voorstel besproken in het bestuurlijk overleg met de Gelderse waterschappen, waarin ook Waterschap Rivierenland deelneemt.

Wegen

Wijziging: voor het onderwerp wegen is sprake van 3 voorgestelde aanpassingen. Het gaat om aanpassing beperkingengebied met obstakelvrijezone, zorgplichtzone en strengere regels voor reclame. Hiervoor wijzigen de artikelen 4.66, 4.67 en 4.68. Nieuw zijn artikel 9.4a overgangsrecht, begripsbepaling en kaarten Beperkingengebied met betrekking tot een provinciale weg en beperkingengebied zorgplicht provinciale weg.

  • 1.

    Het beperkingengebied bepaalt binnen welk gebied een vergunning- en of meldplicht is voor bepaalde activiteiten op of langs een provinciale weg. Voor het bepalen van de grenzen van het beperkingengebied werd tot nu toe de onderhoudsgrens aangehouden. Dit is een onduidelijke grens die niet altijd logisch te verklaren is. Ook biedt deze grens niet altijd voldoende bescherming tegen activiteiten en obstakels die we liever niet willen op of langs een provinciale weg.

    Voor het bepalen van het nieuwe beperkingengebied op de kaart ‘Beperkingengebied met betrekking tot een provinciale weg’ is het voorstel de obstakelvrije zone aan te houden, volgens de richtlijn van het kennisplatform CROW[1]. Deze obstakelvrije zone is afhankelijk van de maximale snelheid die toegestaan is op die weg: hoe hoger de snelheid hoe breder de obstakelvrije zone.

    Hiermee wordt ook voorgesteld om in de omgevingsverordening de term ‘beperkingengebied’, te vervangen door ‘Beperkingengebied met betrekking tot een provinciale weg’. Deze begripswijziging wordt ook in artikel 5.60 en 5.61 doorgevoerd.



  • 2.

    Naast het beperkingengebied langs een provinciale weg komt er een kaart ‘beperkingengebied zorgplicht provinciale weg’. Dat is een zone van 10 meter om de provinciale weg.

    In de Omgevingsverordening Gelderland staat een zorgplichtbepaling. Deze bepaling verbiedt handelingen of activiteiten in de buurt van een weg die schadelijk (kunnen) zijn voor de verkeersveiligheid. De zorgplicht geldt als algemeen kader voor het gebruik van de weg en is een vangnet voor die gevallen waarbij geen vergunningplicht geldt. Om deze zone ook voor iedereen zichtbaar te maken op een kaart is hiervoor een nieuw 'beperkingengebied zorgplicht provinciale weg' vastgesteld. Hiermee is de voor iedereen duidelijk waar de zorgplichtbepaling geldt.



  • 3.

    We scherpen de regels voor reclame langs een provinciale weg aan. Er komt een verbod voor bewegende en lichtgevende reclame gericht op de weggebruiker. Deze reclame kan de aandacht afleiden van een weggebruiker op de provinciale weg. Ook in de zorgplichtbepaling in de omgevingsverordening, is reclame specifiek benoemd als een activiteit die niet gewenst is langs een provinciale weg. Het verbod geldt voor nieuwe aanvragen of als bestaande reclame wordt aangepast. Als er al een vergunning is verleend voor bewegende en/of lichtgevende reclame blijft deze gelden.

Werelderfgoed Hollandse Waterlinies

Wijziging: aanvulling uitzondering in artikel 5.2.

Het is mogelijk om af te wijken van de regels in de omgevingsverordening. In artikel 5.2 van de omgevingsverordening staan uitzonderingen wanneer er niet mag worden afgeweken van de regels.

In het Besluit kwaliteit leefomgeving van het Rijk staan regels over werelderfgoed. Uit overleg met ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap bleek dat de regels over de Hollandse Waterlinies in de omgevingsverordening niet als uitzondering waren opgenomen en daarmee in strijd zijn met de regels over werelderfgoed van het Rijk. Provinciale Staten kunnen niet afwijken van deze regels in de omgevingsverordening, tenzij het Rijk die mogelijkheid biedt. Omdat het Rijk deze mogelijkheid op dit moment niet biedt, passen we artikel 5.2 daarop aan door de regels over de Hollandse Waterlinies daaraan toe te voegen.

Wonen

Wijziging: voor het onderwerp wonen is sprake van 3 voorgestelde wijzigingen over begrippen, onderwerpen en monitoring in de artikelen 5.63, 5.64, 6.19 en 8.9.

  • 1.

    Door nieuw nationaal beleid zijn de afgelopen 2 jaar de regionale woonagenda’s in de praktijk vervangen door de regionale woondeals. We passen de terminologie in de omgevingsverordening hierop aan. In de artikelen 5.64 en 6.19 wijzigen we ‘regionale woonagenda's’ naar ‘regionale uitvoeringsafspraken over wonen’. Door deze brede formulering vallen de woondeals hier ook onder. Dit is ook opgenomen in de toelichting. Daarnaast passen we in alle artikelen de term 'woonagenda' aan naar 'woonafspraken'.

  • 2.

    In artikel 5.63 staan onderwerpen waarover we afspraken maken. Vanwege het nieuwe nationaal beleid zijn afspraken nodig over deels andere onderwerpen. Deze onderwerpen komen voort uit wetsvoorstel van de Wet versterking regie volkshuisvesting en de huidige woondeals. We voegen deze nieuwe onderwerpen toe aan artikel 5.63.

  • 3.

    Tot slot voegen we aan artikel 8.9 een lid toe om de woningbouw te monitoren. Deze monitoring vindt nu al plaats. Met deze toevoeging leggen we de praktijk vast in de omgevingsverordening.

Participatie

Tijdens het opstellen van de 6 regionale woondeals in Gelderland is de afgelopen 2 jaar intensief gesproken met gemeenten, woonregio's en het Ministerie van Binnenlandse Zaken. Daarna zijn de woondeals ondertekend waar deze voorgestelde wijzigingen uit voortkomen.

Gezonde veilige leefomgeving

Wijziging: voorstel om het verbod op varend ontgassen te laten vervallen in artikel 1.10 en paragraaf 4.4.4 en de kaart verbod op varend ontgassen.

In paragraaf 4.4.4 van de omgevingsverordening staat het provinciaal verbod op varend ontgassen. Het ontgassen van binnenschepen op vaarwegen is het ventileren van de laadruimte, waardoor restdampen in de buitenlucht komen. Dit ontgassen gebeurt om ladingtanks van schepen schoon te maken vóór het laden van een volgend product. Vooral benzeen en benzeenhoudende koolwaterstoffen, zoals olie, brand- en brandbare stoffen, zijn zeer schadelijk voor de volksgezondheid en de luchtkwaliteit. Daarom is er een verbod opgenomen in de omgevingsverordening om het varend ontgassen op vaarwegen binnen de provincie Gelderland te voorkomen.

Dit verbod is in 2017 ingesteld als een tijdelijk verbod, omdat er naar verwachting een landelijk ontgassingsverbod zou komen. Het Rijk heeft aangekondigd dat dit landelijke verbod in 2024 komt. Nu er een landelijk verbod komt, vervalt het tijdelijke verbod op varend ontgassen in de provincie Gelderland.

Glastuinbouw (landbouw)

Wijziging: voorstel om De Grote Ingh, gemeente Maasdriel, uit het Glastuinbouwontwikkelingsgebied op de kaart te halen.

Op het Ontwerpvoorstel tot het wijzigen van de Omgevingsverordening 2023 zijn zienswijzen ingediend. Uit deze zienswijzen kwam naar voren dat de gemeente Maasdriel en ook bewoners en ondernemers in het gebied de Grote Ingh willen dat deze locatie de status van glastuinbouwontwikkelingsgebied in de omgevingsverordening verliest. In het gebied vinden geen ontwikkelingen voor glastuinbouw of paddenstoelenteelt plaats en dat willen grondeigenaren ook niet. In plaats daarvan wil de gemeente Maasdriel stappen zetten in de ontwikkeling van de locatie Velddriel voor glastuinbouw en paddenstoelteelt. Ook de glastuinbouwsector ondersteunt deze ontwikkeling.

Bij de besluitvorming door Provinciale Staten over de vorige wijziging van de Omgevingsverordening op 15 november 2023 is motie 23M96 aangenomen. In de motie staat onder andere de oproep om het gebied de Grote Ingh zo snel mogelijk uit het Glastuinbouwontwikkelingsgebied in de omgevingsverordening te halen. Gedeputeerde Staten en gemeente Maasdriel hebben daarvoor een intentieovereenkomst getekend op 4 april 2024. In deze overeenkomst staan afspraken over het proces van besluitvorming. De gemeente heeft daarna het ontwerpbestemmingsplan voor de vestiging van paddenstoelenbedrijven op de locatie Velddriel in gang gezet.

Participatie:

Het initiatief voor de motie van Provinciale Staten is op verzoek van bewoners en bedrijven in het gebied de Grote Ingh. Daarvoor hebben zij al in oktober 2020 handtekeningen verzameld en een brief aan provincie Gelderland gestuurd. Ook is de voorgenomen besluitvorming besproken met ondernemers en gemeenten van het paddenstoelenpact en het glastuinbouwpact Bommeler- en Tielerwaard.

  • [1]

    Het CROW ontwikkelt samen met onder andere provinciale wegbeheerders, richtlijnen voor de veilige inrichting van bermen langs wegen. Terug naar link van noot.

Naar boven