Provinciaal blad van Noord-Brabant
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
---|---|---|---|
Noord-Brabant | Provinciaal blad 2024, 7757 | beleidsregel |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
---|---|---|---|
Noord-Brabant | Provinciaal blad 2024, 7757 | beleidsregel |
Beleidsregel van Gedeputeerde Staten van de provincie Noord-Brabant van 14 mei 2024 tot wijziging van de Beleidsregel omgevingsrecht Noord-Brabant in verband met het invoegen van een nieuwe paragraaf 8.4 betreffende financiële zekerheidsstelling (Eerste wijziging Beleidsregel omgevingsrecht Noord-Brabant)
Gedeputeerde Staten van Noord-Brabant;
Gelet op artikel 4:81 van de Algemene wet bestuursrecht;
Overwegende dat Gedeputeerde Staten het wenselijk achten de Beleidsregel omgevingsrecht Noord-Brabant te wijzigen in verband met het toevoegen van een nieuwe paragraaf 8.4 waarin beleidsregels zijn opgenomen over financiële zekerheidsstelling;
Artikel I Wijziging Beleidsregel omgevingsrecht Noord-Brabant
In hoofdstuk 8 wordt een paragraaf ingevoegd, luidende:
Paragraaf 8.4 Financiële zekerheid
Artikel 8.4.1 Begripsbepalingen
In deze paragraaf wordt verstaan onder:
BBT-conclusies: document met de conclusies over best beschikbare technieken, vastgesteld in overeenstemming met artikel 13, vijfde en zevende lid, van de richtlijn nr. 2010/75/EU van het Europees Parlement en de Raad van 24 november 2010 inzake industriële emissies (PbEU L 334);
bevoegd gezag: bestuursorgaan dat met toepassing van de in artikel 13.5 van de Omgevingswet en artikel 4.5 van de Omgevingswet juncto artikel 2.13 van het Besluit activiteiten leefomgeving opgenomen bevoegdheden de verplichting tot stellen van een financiële verplichting kan opleggen, met inbegrip van de rechtspersoon waartoe het bestuursorgaan behoort;
concern: groep als bedoeld in artikel 24b van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek of een daar in functioneel opzicht mee gelijk te stellen samenwerkingsverband van ondernemingen;
drempelbedrag: bedrag als genoemd in artikel 8.4.3, eerste lid, van deze paragraaf;
financiële risico: risico dat het bevoegd gezag gemaakte herstelkosten of nalevingskosten niet kan verhalen;
geboden beschermingsniveau: beschermingsniveau voor de leefomgeving geboden door de maatregelen conform de best beschikbare technieken als beschreven in de BBT-conclusies of de maatregelen die het bevoegd gezag met toepassing van artikel 8.30, eerste lid, van het Besluit kwaliteit leefomgeving aan de omgevingsvergunning heeft verbonden of gaat verbinden;
handreiking: meest recente versie van de “Handreiking financiële zekerheid ingevolge artikel 13.5 van de Omgevingswet”;
herstelkosten: kosten die het bevoegd gezag maakt bij het herstel van schade aan de fysieke leefomgeving als gevolg van de activiteit, bedoeld in artikel 13.5, eerste lid, aanhef en onder b, en vierde lid, van de Omgevingswet;
kostencomponenten: kostencomponenten van de methodiek Berenschot;
majeure risico activiteit: exploiteren van een Seveso-inrichting of een ippc-installatie als bedoeld in 8.6, tweede lid, aanhef en onder e of f, van het Omgevingsbesluit;
methodiek Berenschot: methodiek, beschreven in hoofdstuk 3 van de handreiking;
nalevingskosten: kosten die het bevoegd gezag maakt voor het nakomen van verplichtingen die op grond van de omgevingsvergunning gelden voor degene die de activiteit verricht, bedoeld in artikel 13.5, eerste lid, aanhef en onder a, en vierde lid van de Omgevingswet;
vastgestelde bedrag: berekende bedrag na aftrek van de eventueel daarop te betrekken matiging als bedoeld in artikel 8.4.6 van deze paragraaf.
Artikel 8.4.2 Toepassingsbereik
Deze paragraaf is van toepassing op:
Artikel 8.4.3 Toets aan het drempelbedrag (uitgangspunt 1)
Indien sprake is van een geval als bedoeld in artikel 8.5 van het Omgevingsbesluit, maakt het bevoegd gezag in ieder geval van de in artikel 13.5, eerste lid, of artikel 4.5 van de Omgevingswet opgenomen bevoegdheid gebruik, indien de som van de kosten van afvoer en verwerking van de stoffen die op grond van de omgevingsvergunning of op grond van een rechtstreeks werkende bepaling bij of krachtens de Omgevingswet aanwezig mogen zijn, groter of gelijk is aan € 100.000.
Artikel 8.4.4 De methodiek Berenschot (uitgangspunt 2)
Indien geen sprake is van een geval als bedoeld in artikel 8.10, tweede lid, aanhef en onder b tot en met d, en derde lid, van het Omgevingsbesluit, een ontgrondingsactiviteit of een wateractiviteit, bepaalt het bevoegd gezag de hoogte van de te stellen financiële zekerheid aan de hand van een berekening met de methodiek Berenschot en door op de bij uitgangspunt 3 beschreven wijze rekening te houden met de in artikel 8.8 van het Omgevingsbesluit opgenomen criteria.
Artikel 8.4.5 Invulling van de in artikel 8.8 van het Omgevingsbesluit genoemde criteria (uitgangspunt 3)
Ten aanzien van het in artikel 8.8, aanhef en onder a, van het Omgevingsbesluit genoemde criterium (draagkracht) gaat het bevoegd gezag overeenkomstig de in hoofdstuk 4 van de handreiking daarvoor beschreven werkwijze na, of degene die de activiteit verricht gedurende tenminste de eerste vijf jaar waarin het te stellen voorschrift over financiële zekerheid van kracht kan zijn, in staat is om zelf de nalevingskosten en de herstelkosten te dragen of deze aan het bevoegd gezag te vergoeden.
Het bevoegd gezag houdt met het in artikel 8.8, aanhef en onder e, van het Omgevingsbesluit genoemde criterium (verhouding tussen het risico op schade aan de leefomgeving en de kosten van het stellen van de financiële zekerheid) rekening door:
door na te gaan of de kosten van het stellen van een financiële zekerheid hoger zijn dan 5% van het berekende bedrag, voor zover degene die de activiteit verricht voldoende maatregelen heeft getroffen om de kans op schade aan de leefomgeving zo gering mogelijk te houden. Van voldoende maatregelen is in ieder geval geen sprake indien een lager beschermingsniveau voor de leefomgeving geboden wordt dan het geboden beschermingsniveau.
Artikel 8.4.6 Weging van de in artikel 8.8 van het Omgevingsbesluit genoemde criteria (uitgangspunt 3, vervolg)
Indien het bevoegd gezag bij het gebruik van de in artikel 13.5, eerste lid, of artikel 4.5 van de Omgevingswet opgenomen bevoegdheid rekening houdt met de in artikel 8.8 van het Omgevingsbesluit genoemde criteria, kan dit overeenkomstig het bepaalde in de volgende leden aanleiding geven tot een matiging van in totaal maximaal 25 % van het berekende bedrag.
De in het eerste lid bedoelde matiging bedraagt ten hoogste:
25 % van het berekende bedrag indien degene die de activiteit verricht, gelet op het bepaalde in artikel 8.4.5, eerste lid, gedurende de eerste vijf jaar waarin het te stellen voorschrift over financiële zekerheid van kracht kan zijn, redelijkerwijs in staat kan worden geacht om zelf de nalevingskosten en de herstelkosten te dragen of deze aan het bevoegd gezag te vergoeden;
Artikel 8.4.7 Randvoorwaarden ten aanzien van de te stellen financiële zekerheid (uitgangspunt 4)
De rechtspersoon waartoe het bevoegd gezag behoort kan de kosten als bedoeld in artikel 13.5, vierde lid, van de Omgevingswet in verband waarmee de financiële zekerheid is gesteld, op zijn eerste schriftelijke aanzegging en zonder vertraging rechtstreeks verhalen op de financiële zekerheid. Enig doen of nalaten door degene die de activiteit verricht, beperkt de feitelijke en juridische mogelijkheden voor dit kostenverhaal niet.
Het in het vorige lid bedoelde kostenverhaal blijft nog tenminste twee jaar mogelijk vanaf het moment waarop degene die de financiële zekerheid stelt, de daarmee gemoeide kosten niet meer betaalt. Het bepaalde in dit lid is niet van toepassing als het bepaalde in artikel 8.11, derde of vierde lid, van het Omgevingsbesluit van toepassing is.
Artikel 8.4.8 De jaren 2024 en 2025
In het verlengde van hetgeen bepaald in artikel 8.8 van het Omgevingsbesluit en artikel 8.4.3, eerste lid, van deze paragraaf maakt het bevoegd gezag in de jaren 2024 en 2025 gebruik van de in dit artikel neergelegde bepalingen om vast te stellen of financiële zekerheid zal worden opgelegd aan een bedrijf. Daarbij worden de criteria zowel toegepast op bedrijven die in artikel 8.5 Omgevingsbesluit, als in artikel 8.6 Omgevingsbesluit worden benoemd.
Voor de bepaling van de hoogte van de te stellen financiële zekerheid in de jaren 2024 en 2025 wordt aangesloten bij het vastgestelde ‘Model Berenschot’ zoals benoemd in de artikelen 8.4.3, 8.4.4 en 8.4.7 van deze paragraaf. Voor bedrijven benoemd in artikel 8.5 Omgevingsbesluit geldt een ondergrens van € 50.000. Voor bedrijven benoemd in artikel 8.6 Omgevingsbesluit geldt een ondergrens van € 100.000.
Ter vaststelling van de verplichting tot het opleggen van de financiële zekerheid aan een bedrijf wordt gebruik gemaakt van de navolgende beoordelingscriteria. Voor wat betreft de vaststelling van de verplichting tot het opleggen van financiële zekerheid bestaat geen volgordelijkheid tussen de hieronder genoemde mogelijkheden. Het is aan de beoordeling van het bevoegd gezag zelf om een afweging te maken aan welke bedrijven in de pilotfase de verplichting tot het stellen van financiële zekerheid wordt opgelegd:
indien een bedrijf dat op grond van artikel 8.5 Omgevingsbesluit verplicht is om financiële zekerheid te stellen, zich vrijwillig meldt bij het bevoegd gezag of een aanvraag voor (het wijzigen van) een omgevingsvergunning doet dan wordt, in overleg tussen het bevoegd gezag en het bedrijf, aan dit bedrijf de verplichting tot het stellen van financiële zekerheid opgelegd;
indien meer bedrijven zich melden dan het bevoegd gezag behandelt in de jaren 2024 en 2025, dan wordt met toepassing van de criteria zoals neergelegd in het vierde lid van dit artikel een beoordeling, afweging en keuze gemaakt ten aanzien van het bedrijf waaraan de verplichting tot het stellen van financiële zekerheid zal worden opgelegd;
Ten aanzien van de criteria zoals benoemd in het vierde lid, wordt de volgende weging toegepast:
* Afhankelijk van de ernst van de overtreding kan het bevoegd gezag oordelen dat er sprake is van slecht naleefgedrag. Voor de vaststelling van het naleefgedrag wordt aangesloten bij de systematiek uit de Landelijke Handhavingsstrategie Omgevingsrecht (LHSO).
’s-Hertogenbosch, 14 mei 2024
Gedeputeerde Staten voornoemd,
de voorzitter,
mr. I.R. Adema
de secretaris,
drs. G.H.E. Derks MPA
Toelichting behorende bij de Eerste wijziging Beleidsregel omgevingsrecht Noord-Brabant
Op grond van de artikelen 4.5 en 13.5 van de Omgevingswet kunnen Gedeputeerde Staten, in de in de artikelen 8.5 en 8.6 van het Omgevingsbesluit aangewezen gevallen, aan een omgevingsvergunning het voorschrift verbinden dat degene die een activiteit verricht financiële zekerheid stelt. Ook kunnen Gedeputeerde Staten bij maatwerkvoorschrift de verplichting opleggen tot het stellen van financiële zekerheid. Hiermee wordt invulling gegeven aan het beginsel dat ‘de vervuiler betaalt’.
Het gaat hierbij om de Seveso-inrichtingen, voorheen BRZO-bedrijven. Dit zijn bedrijven waar gevaarlijke stoffen aanwezig (mogen) zijn of waarbij gevaarlijke stoffen kunnen ontstaan bij verlies van controle over de processen. Dit wordt ook wel de ‘moet-bepaling’ genoemd.
Daarnaast hebben Gedeputeerde Staten ook de mogelijkheid om financiële zekerheid te stellen bij afvalverwerkingsbedrijven. Dit wordt ook wel de ‘kan-bepaling’ genoemd.
In deze nieuwe paragraaf 8.4 van de Beleidsregel omgevingsrecht Noord-Brabant, die in IPO verband is voorbereid en afgestemd, is opgenomen aan de hand van welke uitgangspunten uitvoering wordt gegeven aan het stellen van financiële zekerheid.
In het IPO is afgesproken dat in 2024 en 2025 gewerkt wordt middels een gezamenlijke pilot waarbij ervaring wordt opgedaan met betrekking tot het opleggen van vergunningsvoorschriften om op deze manier de financiële zekerheid af te dwingen.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/prb-2024-7757.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.