Regeling van Gedeputeerde Staten van de provincie Noord-Brabant van 21 mei 2024, houdende wijziging van de Subsidieregeling Levendig Brabant door de toevoeging van een paragraaf inzake het vergroten van het inclusief kunst- en cultuuraanbod binnen de provincie Noord-Brabant (Tweede wijziging van de Subsidieregeling Levendig Brabant)

Gedeputeerde Staten van Noord-Brabant,

 

Gelet op artikel 2 van de Algemene subsidieverordening Noord-Brabant;

 

Overwegende dat Provinciale Staten op 3 februari 2023 het beleidskader Levendig Brabant 2030 hebben vastgesteld en dat doel twee uit dat kader betrekking heeft op het vergroten van het inclusief cultuuraanbod binnen de provincie Noord-Brabant;

 

Overwegende dat Gedeputeerde Staten willen stimuleren dat er voor publieksgroepen die nu nog niet of onvoldoende worden bereikt een passend cultuuraanbod binnen de provincie Noord-Brabant is en zij derhalve subsidie wensen te verstrekken aan culturele instellingen en makers van kunst en cultuur voor het uitvoeren van bovenlokale projecten gericht op het vergroten van het inclusief kunst- en cultuuraanbod;

 

Overwegende dat zij daartoe de Subsidieregeling Levendig Brabant wensen te wijzigen door het toevoegen van een paragraaf inzake inclusief kunst- en cultuuraanbod;

 

Besluiten vast te stellen de volgende regeling:

Artikel I Wijziging Subsidieregeling Levendig Brabant

De Subsidieregeling Levendig Brabant 2023 wordt als volgt gewijzigd:

 

A.

Onder vernummering van paragraaf 3, inhoudende de artikelen 3.1, 3.2 en 3.3 tot paragraaf 4, inhoudende de artikelen 4.1, 4.2 en 4.2, wordt een paragraaf ingevoegd, luidende:

 

Paragraaf 3 Inclusief kunst- en cultuuraanbod

 

Artikel 3.1 Begripsbepalingen

In deze paragraaf wordt verstaan onder:

Asv : Algemene subsidieverordening Noord-Brabant;

bovenlokaal bereik: bereik dat verder reikt dan de gemeente waar het plaatsvindt met een bredere uitstraling en doorwerking in de regio;

culturele instelling: organisatie met rechtspersoonlijkheid die zich op professionele wijze bezighoudt met de ontwikkeling, productie, beoefening of presentatie van kunst en cultuur;

drempels: sociale, fysieke, digitale, informatieve of financiële drempels die cultuurdeelname van publieksgroepen beperken;

erfgoed project: project met betrekking tot zaken uit het verleden die mensen waarderen, waarmee zij zich identificeren en die zij willen bewaren voor toekomstige generaties;

inclusief kunst- en cultuuraanbod: breed en divers aanbod van kunst en cultuur voor publieksgroepen die nu nog niet of onvoldoende worden bereikt;

maker: individuele kunstenaar of onderneming zonder rechtspersoonlijkheid die staat ingeschreven bij de Kamer van Koophandel en die zich op professionele wijze bezighoudt met de ontwikkeling, productie, beoefening of presentatie van kunst en cultuur;

op professionele wijze: door de inzet van afgestudeerden van kunstvakonderwijs dan wel personen met artistieke beroepservaring, blijkend uit een curriculum vitae.

 

Artikel 3.2 Doelgroep

Subsidie op grond van deze paragraaf kan worden aangevraagd door:

  • a.

    culturele instellingen;

  • b.

    makers.

Artikel 3.3 Subsidievorm

Gedeputeerde Staten verstrekken op grond van deze paragraaf projectsubsidies in de vorm van een geldbedrag.

 

Artikel 3.4 Subsidiabele activiteiten

Subsidie kan worden verstrekt voor bovenlokale projecten gericht op het vergroten van het inclusief kunst- en cultuuraanbod door ontwikkeling, productie, beoefening of presentatie.

 

Artikel 3.5 Weigeringsgronden

Subsidie wordt geweigerd indien:

  • a.

    de aangevraagde subsidie minder bedraagt dan € 25.000;

  • b.

    reeds voor indiening van de aanvraag begonnen is met de uitvoering van het project;

  • c.

    de aanvrager reeds subsidie op grond van een andere provinciale regeling heeft ontvangen;

  • d.

    de aanvrager voor de periode 2025 tot en met 2028 een exploitatiesubsidie of een begrotingssubsidie naar aard exploitatiesubsidie heeft ontvangen van de provincie Noord-Brabant;

  • e.

    het project een erfgoedproject betreft.

Artikel 3.6 Subsidievereisten

Om voor subsidie als bedoeld in artikel 3.4 in aanmerking te komen, wordt voldaan aan de volgende vereisten:

  • a.

    het project wordt uitgevoerd in de provincie Noord-Brabant;

  • b.

    het project is gericht op het vergroten van het inclusief kunst- en cultuuraanbod door ontwikkeling, productie, beoefening of presentatie;

  • c.

    het project is gericht op het bereiken en betrekken van nieuwe publieksgroepen, blijkend uit een beschrijving van:

    • 1°.

      welke publieksgroepen nu reeds worden bereikt en betrokken;

    • 2°.

      welke nieuwe publieksgroepen via het project zullen worden bereikt en betrokken; en

    • 3°.

      hoe dat zal worden gerealiseerd;

  • d.

    het project is gericht op het wegnemen van drempels, blijkend uit een beschrijving van:

    • 1°.

      welke drempels bij de nieuwe publieksgroepen zijn geïdentificeerd; en

    • 2°.

      welke activiteiten worden ondernomen om de drempels te verlagen;

  • e.

    het project heeft een bovenlokaal bereik;

  • f.

    het project heeft voldoende artistieke kwaliteit, blijkend uit:

    • 1°.

      een curriculum vitae of projectportfolio met daarin de werkervaring van de aanvrager; en

    • 2°.

      een uitgewerkte artistieke visie op het project;

  • g.

    de subsidieaanvrager overlegt een projectplan en begroting met gebruikmaking van de daartoe door Gedeputeerde Staten vastgestelde formats.

Artikel 3.7 Subsidiabele kosten

  • 1.

    Voor subsidies als bedoeld in artikel 3.4 komen voor zover noodzakelijk en adequaat in relatie tot het doel van de subsidie de volgende kosten voor subsidie in aanmerking:

    • a.

      arbeids- en personeelsuren;

    • b.

      kosten derden tot een maximum van € 100 per uur exclusief btw, te vermeerderen met niet-verrekenbare btw;

    • c.

      opleidingskosten tot een maximum van 5% van de totale subsidiabele kosten;

    • d.

      overige uitvoeringskosten.

  • 2.

    Voor de berekening van subsidiabele uurtarieven van arbeids- en personeelsuren als bedoeld in het eerste lid, onder a, van de subsidieaanvrager, past de subsidieaanvrager de berekeningswijze, genoemd in artikel 3, eerste lid, onder c, van de Regeling uniforme kostenbegrippen en berekeningswijzen uurtarieven subsidies Noord-Brabant toe en hanteert daarbij op grond van artikel 6, tweede lid, van die regeling, een uurtarief van maximaal € 80.

Artikel 3.8 Niet subsidiabele kosten

In afwijking van artikel 3.7 komen de volgende kosten niet voor subsidie in aanmerking:

  • a.

    kosten met betrekking tot de reguliere activiteiten van de aanvrager;

  • b.

    kosten voor de aanschaf of afschrijving van machines of apparaten;

  • c.

    kosten voor structurele aanpassing van een fysieke ruimte, anders dan een aanpassing voor de duur van het project om een culturele activiteit mogelijk te maken.

Artikel 3.9 Aanvraagtijdvak

Subsidieaanvragen worden ingediend van 23 september 2024 tot en met 30 september 2024.

 

Artikel 3.10 Subsidieplafond

Gedeputeerde Staten stellen het subsidieplafond voor subsidies als bedoeld in artikel 3.4, voor de periode, genoemd in artikel 3.9 vast op € 1.750.000.

 

Artikel 3.11 Subsidiehoogte

  • 1.

    De hoogte van de subsidie, bedoeld in artikel 3.4, bedraagt 70 % van de subsidiabele kosten tot een maximum van € 50.000 per project.

  • 2.

    Indien toepassing van het eerste lid tot gevolg heeft dat de subsidie minder dan € 25.000 bedraagt, wordt de subsidie niet verstrekt.

Artikel 3.12 Verdelingswijze

  • 1.

    Subsidie wordt verdeeld op volgorde van binnenkomst van de subsidieaanvragen.

  • 2.

    Indien een subsidieaanvraag nog niet volledig is, geldt voor het bepalen van de onderlinge rangschikking voor de verdeling van de subsidie de dag waarop de subsidieaanvraag volledig is als datum van binnenkomst.

  • 3.

    Dreigt het subsidieplafond op enige dag te worden overschreden, dan vindt rangschikking van de op die dag binnengekomen volledige subsidieaanvragen plaats door middel van loting, in aanwezigheid van een notaris en ten minste twee onafhankelijke waarnemers.

  • 4.

    De trekking wordt schriftelijk vastgelegd door de notaris, waarbij de aanvragen van hoog naar laag worden gerangschikt in volgorde van trekking.

  • 5.

    De subsidie wordt verdeeld over opeenvolgende aanvragen in de rangschikking die volledig gehonoreerd kunnen worden.

Artikel 3.13 Verplichtingen van de subsidieontvanger

De subsidieontvanger:

  • a.

    draagt bij aan communicatie en kennisuitwisseling in de provincie Noord-Brabant door:

    • 1°.

      de bevindingen en resultaten van het project toegankelijk te maken voor derden;

    • 2°.

      deel te nemen aan tenminste een kennisuitwisselingsbijeenkomst met betrekking tot het project met andere cultuurinstellingen of makers;

  • b.

    rondt het project af binnen twee jaar na verlening van de subsidie.

Artikel 3.14 Verantwoording

De subsidieontvanger toont aan dat de activiteiten waarvoor de subsidie is verleend, zijn verricht en dat aan de aan de subsidie verbonden verplichtingen is voldaan door middel van de volgende bewijsstukken:

  • a.

    een activiteitenverslag, waarin in ieder geval wordt toegelicht hoe en welke publieksgroepen worden betrokken en zijn bereikt; en

  • b.

    foto- of videomateriaal van het project.

Artikel 3.15 Bevoorschotting en betaling

  • 1.

    Gedeputeerde Staten verstrekken een voorschot van 100% van het verleende subsidiebedrag.

  • 2.

    Het voorschot, bedoeld in het eerste lid, wordt in een keer betaald.

Artikel 3.16 Evaluatie

Gedeputeerde Staten zenden binnen twee jaar na inwerkingtreding en vervolgens telkens na twee jaar aan Provinciale Staten een verslag over de effecten en de doeltreffendheid van deze paragraaf in de praktijk.

Artikel II Inwerkingtreding

Deze regeling treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van het Provinciaal Blad waarin zij wordt geplaatst.

’s-Hertogenbosch, 21 mei 2024

Gedeputeerde Staten voornoemd,

de voorzitter,

mr. I.R. Adema

de secretaris,

drs. G.H.E. Derks MPA

Toelichting behorende bij de Tweede wijziging van de Subsidieregeling Levendig Brabant

Onder A (nieuwe paragraaf 3 Inclusief kunst- en cultuuraanbod)

 

I. Algemeen

 

Inleiding

Provinciale Staten hebben op 3 februari 2023 het beleidskader Levendig Brabant 2030 vastgesteld. Doel twee uit dat kader heeft betrekking op het vergroten van het inclusief cultuuraanbod binnen de provincie Noord-Brabant;

 

Gedeputeerde Staten willen stimuleren dat er voor publieksgroepen die nu nog niet of onvoldoende worden bereikt een passend cultuuraanbod binnen de provincie Noord-Brabant is. Daarom willen zij subsidie verstrekken aan culturele instellingen en makers van kunst en cultuur voor het uitvoeren van bovenlokale projecten. De projecten moeten gericht zijn op het vergroten van het inclusief kunst- en cultuuraanbod. Deze regeling is aanvullend op bestaande lokale ondersteuning door gemeenten. Gedeputeerde Staten zetten daarbij enerzijds in op het ondersteunen van kunst- en cultuurprojecten die gericht zijn op het betrekken en bereiken van nieuwe publieksgroepen of publieksgroepen die nog niet voldoende worden bereikt. Anderzijds zetten zij in op het verlagen van drempels tot cultuuractiviteiten. Op deze wijze hopen Gedeputeerde Staten zoveel mogelijk Brabanders te betrekken bij kunst en cultuur.

 

Gedeputeerde Staten hebben daarom de Subsidieregeling Levendig Brabant gewijzigd door het toevoegen van een paragraaf inzake inclusief kunst- en cultuuraanbod.

 

Juridisch kader

Deze paragraaf is vastgesteld op grond van de Algemene subsidieverordening Noord-Brabant (Asv). Dit betekent dat een aantal aspecten van de verstrekking van subsidies niet in deze paragraaf zijn vastgelegd, maar in de Asv. In de Asv staat onder meer waar de aanvraag moet worden ingediend en wat de beslistermijnen zijn voor Gedeputeerde Staten. Daarnaast geldt er op grond van de Asv een meldingsplicht: als de subsidieontvanger de gesubsidieerde activiteit niet, niet geheel of niet volgens alle daaraan verbonden verplichtingen verricht, dient hij dit ingevolge artikel 17 van de Asv te melden bij Gedeputeerde Staten. Ook bevat de Algemene wet bestuursrecht (Awb) nog diverse algemene bepalingen met betrekking tot subsidies, zoals bijvoorbeeld extra weigeringsgronden, die eveneens van toepassing zijn op subsidies verstrekt op grond van deze paragraaf. Voor een goed begrip van deze paragraaf is dus ook kennis van zowel de Asv als de Awb noodzakelijk voor de subsidieaanvrager.

Staatssteun

Gedeputeerde Staten maken voor deze paragraaf gebruik van Verordening (EU) 2023/2831 van de Commissie van 13 december 2023 betreffende de toepassing van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie op de-minimissteun (PbEU 2023, L 15-12-2023).

 

Steun die verstrekt wordt op basis van een de-minimisverordening, heeft volgens de Europese Commissie maar beperkt effect op het handelsverkeer tussen lidstaten. De-minimissteun voldoet daardoor niet aan het vijfde staatssteuncriterium dat er sprake moet zijn van een grensoverschrijdend effect. Hierdoor wordt niet aan alle cumulatieve criteria van het staatssteunverbod, bedoeld in artikel 107 voldaan. De-minimissteun vormt daarom geen staatssteun en is dan ook vrijgesteld van de aanmeldingsplicht bij de Europese Commissie. Als de steunmaatregel van een decentrale overheid (zoals deze subsidie) aan alle voorwaarden van de de-minimisverordening voldoet, is de subsidie toegestaan en kan die gewoon worden verstrekt.

 

II. Artikelsgewijs

 

Artikel 3.1 Begripsbepalingen

Drempels

Gedeputeerde Staten gaan bij het verlagen van drempels en het toegankelijker maken van kunst en cultuur uit van de brede definitie van toegankelijkheid. Deze bestaat uit: fysieke toegankelijkheid, bereikbaarheid van voorzieningen, informatieve toegankelijkheid, digitale toegankelijkheid, sociale toegankelijkheid en financiële toegankelijkheid. Deze komen voort uit de Code Diversiteit & Inclusie, een gedragscode om culturele diversiteit structureel in kunst- en cultuurinstellingen te verankeren. Deze is te raadplegen via https://codeculturelediversiteit.com. De nadruk in deze paragraaf ligt echter vooral op de sociale toegankelijkheid.

 

Artikel 3.4 Subsidiabele activiteiten

Met de vaststelling van het beleidskader Levendig Brabant 2030 van de provincie Noord-Brabant is de focus verlegd van de makers en culturele instellingen naar het aanbod en het publiek van de makers en culturele instellingen. De subsidiabele activiteiten in deze paragraaf sluiten hier bij aan.

 

Artikel 3.5 Weigeringsgronden

 

Onder b Reeds begonnen projecten

Projecten die reeds zijn gestart voor indiening van de subsidieaanvraag worden geweigerd.

Onder c Geen cumulatie met andere provinciale regelingen

Gedeputeerde willen geen cumulatie met andere provinciale subsidies mogelijk maken, zoals bijvoorbeeld: paragraaf 9 Talenthub Brabant, paragraaf 11 Cultuurprojecten van ten minste nationaal belang, paragraaf 12 Ontwikkeling en innovatie van cultuurprojecten van ten minste nationaal belang of paragraaf 13 Matching impactprojecten van de Subsidieregeling hedendaagse cultuur Noord-Brabant of paragraaf 1 Buurtcultuur van de Subsidieregeling buurtfonds Noord-Brabant.

Onder d Geen cumulatie met exploitatiesubsidies

Gedeputeerde Staten willen met deze weigeringsgrond voorkomen dat subsidieontvangers van een exploitatiesubsidie of begrotingssubsidie naar aard exploitatiesubsidie tevens voor deze paragraaf subsidie aanvragen.

 

Artikel 3.6 Subsidievereisten

Onder c en d Publieksgroepen en drempels

Gedeputeerde Staten willen culturele instellingen en makers stimuleren om vormen van cultuur aan te bieden die aansluiten bij de behoeften van nieuwe publieksgroepen. Daarnaast willen zij stimuleren om als onderdeel van deze projecten ook de drempels weg te nemen die de publieksgroepen ervaren. Het project dient dus aan de ene kant een publieksactiviteit te bevatten en aan de andere kant het duiden en verlagen van drempels tot het kunst- en cultuuraanbod. Gedeputeerde Staten kunnen zich daarbij voorstellen dat subsidieaanvragers samenwerken met een partij die toegang biedt tot nieuwe publieksgroepen. Hierbij kan gedacht worden aan een welzijnsorganisatie, een maatschappelijke organisatie of een culturele partner.

Onder e Bovenlokaal bereik

Gedeputeerde Staten willen bovenlokale projecten stimuleren die een uitstraling op de regio hebben, omdat deze paragraaf bedoeld is als aanvulling op lokale ondersteuning.

Onderdeel f Voldoende artistieke kwaliteit

Onder 1° Curriculum vitae of projectportfolio

Gedeputeerde Staten zijn van mening dat artistieke kwaliteit voldoende is geborgd als dit aantoonbaar blijkt uit de werkervaring van de subsidieaanvrager. Dit kan bijvoorbeeld blijken uit: de artistieke prestaties of relevante eerdere projecten uit het verleden, de samenwerking met andere erkende culturele instellingen of makers, alsmede de ondersteuning van dit project door andere cultuurfondsen of cultuurfinanciers. Makers moeten dit aantonen door een curriculum vitae te overleggen en cultuurinstellingen dienen dit aan te tonen door een projectportfolio.

Onder 2°Uitgewerkte artistieke visie

Tevens vinden Gedeputeerde Staten een uitgewerkte artistieke visie op het project belangrijk. Bij de uitwerking van de artistieke visie denken Gedeputeerde Staten aan zaken als: de betekenis van het project in relatie tot het bestaande kunst- en culturele aanbod, hoe de aanvrager zich met dit project onderscheidt, waar de aanvrager op artistiek gebied naartoe wil en welke weg de aanvrager wil afleggen gedurende het project.

Onder h Verplichte formats projectplan en begroting

De subsidieaanvrager dient verplicht gebruik te maken van de door Gedeputeerde Staten vastgestelde formats van een projectplan en een begroting. Zo dient de subsidieaanvrager in het projectplan onder andere een realistische planning op te nemen en te motiveren op welke manieren aan de vereisten in deze paragraaf wordt voldaan. Ook moet de begroting een duidelijke specificatie en toelichting bevatten.

 

Artikel 3.7 Subsidiabele kosten

Eerste lid Noodzakelijk en adequaat

Onder c Beperking opleidingskosten

Gedeputeerde Staten beogen dat een zo groot mogelijk deel van de subsidie direct voor het project zelf wordt ingezet. Zij willen opleidingskosten echter niet geheel uitsluiten, omdat het in specifieke gevallen wenselijk kan zijn hiervoor middelen in te zetten als dit bijdraagt aan het doel van deze paragraaf. Gedeputeerde Staten hebben daarom bepaald dat maximaal 5 % van de totale subsidiabele kosten betrekking mag hebben op specifiek op het project gerichte opleiding.

Onder d Overige uitvoeringskosten

Onder overige uitvoeringskosten verstaan Gedeputeerde Staten bijvoorbeeld kosten voor: digitale transformatie, abonnements- of softwarekosten, kosten voor dataverzameling en -analyse, kosten voor impactmeting, communicatiekosten, kosten voor decors of andere materiaalkosten die direct betrekking hebben op het project.

 

Artikel 3.8 Niet subsidiabele kosten

Onder a Kosten gemaakt voor verlening

Kosten die worden gemaakt voorafgaand aan het besluit tot verlening van de subsidie komen niet voor subsidiëring in aanmerking.

Onder b Reguliere activiteiten

Deze subsidieparagraaf is niet bedoeld voor de bekostiging van reguliere activiteiten van de subsidieaanvrager. Het betreft enkel de kosten die specifiek worden gemaakt ten behoeve van het project.

 

Artikel 3.11 Subsidiehoogte

Eerste lid Maximaal € 50.000

Op grond van bovengenoemde de-minimisverordening kunnen Gedeputeerde Staten over een periode van drie jaar tot maximaal € 300.000 aan steun verlenen aan een onderneming. Dit bedrag geldt voor één onderneming over een periode van drie belastingjaren. Steun die het genoemde drempelbedrag niet overschrijdt, wordt aangemerkt als “de-minimissteun”.

Het maximale subsidiebedrag in deze paragraaf is € 50.000 per project, waardoor wat de maximale hoogte van de subsidie betreft wordt voldaan aan de voorwaarden voor toepassing van de reguliere de-minimisverordening. Gedeputeerde Staten weten echter niet of de subsidieaanvrager ook nog van andere decentrale overheden steun heeft ontvangen, waardoor er toch sprake kan zijn van overschrijding van het drempelbedrag van € 300.000.

Subsidieaanvragers dienen daarom een de-minimisverklaring in te vullen, zodat Gedeputeerde Staten kunnen nagaan of met het verlenen van de subsidie uit deze paragraaf de de-minimisdrempel niet wordt overschreden. Er dient daarbij te worden nagegaan of gedurende dit belastingjaar en de twee voorgaande belastingjaren er enige vorm van de-minimissteun door een overheidsinstantie is verstrekt. Daarbij moet worden uitgegaan van brutobedragen voor aftrek van belastingen. Bij overschrijding van de drempel van € 300.000 kan namelijk geen beroep meer worden gedaan op de-minimisverordening. Dan kan de subsidie op grond van de de-minimisverordening niet worden verleend. Wanneer deze drempel wel wordt overschreden kan dit leiden tot terugvordering van de verleende subsidie.

Tweede lid Geen subsidies minder dan € 25.000

Gedeputeerde Staten richten zich op de bovenlokale projecten, daarom worden geen subsidies verstrekt die minder bedragen dan € 25.000.

 

Artikel 3.13 Verplichtingen van de subsidieontvanger

Algemeen

Deze paragraaf heeft betrekking op bovenlokale projecten gericht op het vergroten van het inclusief kunst- en cultuuraanbod door ontwikkeling, productie, beoefening of presentatie. Hoewel niet specifiek verplicht gesteld voor deze projecten gaan Gedeputeerde Staten er daarbij vanuit dat de culturele instellingen en makers die subsidie aanvragen op grond van deze paragraaf in algemene zin de voor de kunst- en cultuursector gebruikelijke gedragscodes onderschrijven en hanteren. Het gaat daarbij om: de Code Diversiteit & Inclusie, een gedragscode om culturele diversiteit structureel in een instelling te verankeren, te raadplegen via https://codeculturelediversiteit.com, de Fair Practice Code, een gedragscode voor ondernemen en werken in kunst, cultuur en creatieve industrie, te raadplegen via http://www.fairpracticecode.nl en de Governance Code Cultuur, een normatief kader voor goed bestuur en toezicht in culturele organisaties, te raadplegen via https://bij.cultuur-ondernemen.nl/governance-code-cultuur/principe/introductie.

 

Onderdeel a Communicatie en kennisuitwisseling

Onder 1° Toegankelijk maken bevindingen en resultaten

Naast het fysiek toegankelijk maken van de bevindingen en resultaten van het project voor derden door plaatsing op websites en dergelijke, denken Gedeputeerde Staten daarbij ook aan het mondeling toegankelijk maken door bijvoorbeeld: deelname aan gesprekken, interviews, intervisies, panels of conferenties of door het zelf organiseren van een bijeenkomst.

Onder 2° Deelname kennisuitwisselingsbijeenkomst

Het gaat hierbij om een of meer specifieke door de provincie te organiseren kennisuitwisselingsbijeenkomsten in het licht van deze paragraaf.

 

Artikel 3.14 Verantwoording

Onder a Activiteitenverslag

Gedeputeerde Staten stellen zich voor dat het activiteitenverslag, naast een verslag van het verloop van het project zelf, ook een korte reflectie laat zien op de resultaten van het project, hoe en welke drempels zijn verlaagd en wat de uitkomst daarvan is.

 

Gedeputeerde Staten van Noord-Brabant,

 

de voorzitter,

mr. I.R. Adema

 

de secretaris,

drs. G.H.E. Derks MPA

Naar boven