Openstellingsbesluit subsidie doorbraakprojecten systeeminnovatie land- en tuinbouw (EIP) GLB-NSP Zuid-Holland 2024

Gedeputeerde Staten van de provincie Zuid-Holland;

 

Gelet op artikel 1.2 van de Regeling Europese landbouwsubsidies Zuid-Holland;

 

Overwegende dat het wenselijk is om innovatieve samenwerkingsprojecten te stimuleren die zich richten op moderniseren en versterken van de innovatieve kracht van de land- en tuinbouw in Nederland door zich te richten op het (door)ontwikkelen, praktijkrijp maken en communiceren voor grootschalige toepassing van innovaties in de praktijk;

 

Overwegende dat technische innovaties er vaak al zijn, maar de sociale innovatie nodig is om tot fundamentele vernieuwing te komen;

 

Besluiten vast te stellen het volgende besluit:

 

Openstellingsbesluit subsidie doorbraakprojecten systeeminnovatie land- en tuinbouw (EIP) GLB-NSP Zuid-Holland 2024

Artikel 1 Begripsbepaling

In dit openstellingsbesluit wordt verstaan onder Regeling: Regeling Europese landbouwsubsidies Zuid-Holland.

Artikel 2 Deelplafond

Gedeputeerde staten stellen het deelplafond voor de periode, genoemd in artikel 3, eerste lid, vast op € 6.700.000, bestaande uit 43% Europese middelen en 57% middelen van de provincie Zuid-Holland.

Artikel 3 Aanvraagperiode

  • 1.

    Subsidieaanvragen worden ingediend vanaf 5 juni 2024 om 09:00 uur tot en met 30 september 2024 tot 17:00 uur.

  • 2.

    Een aanvraag is tijdig ingediend indien deze binnen de in het eerste lid genoemde periode is ontvangen.

Artikel 4 Subsidiabele activiteit

  • 1.

    In aanvulling op artikel 2.5.2, derde lid, van de Regeling heeft een innovatief samenwerkingsproject betrekking op ten minste één van de thema’s onder a, b of c, en ten minste één van de thema’s onder d, e, f of g:

    • a.

      het ontwikkelen van duurzame verdienmodellen binnen de land- en tuinbouw, met als resultaat een rendabel inkomen voor land- en tuinbouwers wat de veerkracht van de land- en tuinbouwsector in de EU ten goede komt;

    • b.

      vergroten van de marktgerichtheid en het concurrentievermogen van land- en tuinbouwbedrijven, door meer aandacht voor onderzoek, nieuwe technologieën of digitalisering;

    • c.

      tot een marktrijp concept ontwikkelen van een duurzame toegevoegde waardeketen gericht op land- en tuinbouwproducten, waarbij de positie van de landbouwer en tuinbouwer in de waardeketen verbetert;

    • d.

      bijdragen aan het tot staan brengen en ombuigen van biodiversiteitsverlies, tot versterking van ecosysteemdiensten en de instandhouding van habitats en landschappen;

    • e.

      bevorderen van de duurzame ontwikkeling of het efficiënte beheer van natuurlijke hulpbronnen zoals water, bodem en lucht, onder meer door de afhankelijkheid van chemische middelen te verkleinen;

    • f.

      bijdragen aan de beperking van en aanpassing aan de klimaatverandering, onder meer door de uitstoot van broeikasgassen te verminderen, de koolstofvastlegging te verbeteren of duurzame energie te bevorderen;

    • g.

      inspelen op de maatschappelijke verwachtingen inzake voedsel en gezondheid, onder meer wat betreft hoogkwalitatief, veilig en voedzaam voedsel dat op duurzame wijze is geproduceerd, en voorts vermindering van de voedselverspilling, verbetering van het dierenwelzijn, of bestrijding van antimicrobiële resistentie.

Artikel 5 Aanvrager

In aanvulling op het tweede lid van artikel 2.5.3 en op artikel 1.3 van de Regeling bestaat een samenwerkingsverband uit minimaal twee deelnemende partijen, waarvan in ieder geval één land- of tuinbouwer.

Artikel 6 Aanvraagvereisten

De aanvraagvereisten zoals opgenomen in artikel 2.5.4 van de Regeling zijn onverminderd van toepassing op dit openstellingsbesluit.

Artikel 7 Subsidiabele kosten

  • 1.

    Voor subsidie komen uitsluitend de kosten als bedoeld in artikel 1.8, onder a, b en e voor zover deze betrekking hebben op de operationele kosten van het samenwerkingsverband in aanmerking.

  • 2.

    De subsidiabele kosten worden berekend conform artikel 1.9a, 1.9b of 1.9c van de Regeling.

  • 3.

    Indien gebruik gemaakt wordt van artikel 1.9a, zijn de tarieven uit artikel 1.9a, eerste lid, onder b, niet van toepassing.

  • 4.

    Indien gebruik gemaakt wordt van artikel 1.9c, zijn de tarieven uit artikel 1.9c, eerste lid, onder b, niet van toepassing.

  • 5.

    In afwijking van het eerste lid komen investeringen voor bedrijfsmiddelen voor subsidie in aanmerking.

  • 6.

    Indien de aanvraag kosten voor investeringen voor bedrijfsmiddelen bevat, kunnen alle subsidiabele kosten enkel worden berekend conform artikel 1.9a of 1.9b van de Regeling.

Artikel 8 Niet subsidiabele kosten

Kosten zoals opgenomen in artikel 2.5.6 van de Regeling komen niet voor subsidie in aanmerking.

Artikel 9 Hoogte subsidie

  • 1.

    In afwijking van artikel 2.5.7 van de Regeling bedraagt de hoogte van de subsidie minimaal € 100.000 en maximaal € 500.000.

  • 2.

    Overeenkomstig artikel 2.5.7 tweede lid van de Regeling bedraagt de hoogte van de subsidie:

    • a.

      40% van de subsidiabele kosten voor investeringen in bedrijfsmiddelen;

    • b.

      100% van de overige subsidiabele kosten.

Artikel 10 Weigeringsgronden

De weigeringsgronden zoals opgenomen in artikel 2.5.8 van de Regeling zijn onverminderd van toepassing op dit openstellingsbesluit.

Artikel 11 Selectie en rangschikking

  • 1.

    Subsidieaanvragen worden ingevolge artikel 2.5.9 van de Regeling gerangschikt op basis van de volgende criteria:

    • a.

      mate van innovatie;

    • b.

      de haalbaarheid van de activiteit;

    • c.

      de mate van effectiviteit;

    • d.

      de mate van efficiëntie van uitvoering van de activiteit.

  • 2.

    Voor ieder criterium, bedoeld in het eerste lid, kan één tot en met vijf punten worden behaald.

  • 3.

    De criteria hebben de volgende wegingsfactoren:

    • a.

      het criterium bedoeld in het eerste lid, onder a, heeft een wegingsfactor van 4;

    • b.

      het criterium bedoeld in het eerste lid, onder b, heeft een wegingsfactor van 3;

    • c.

      het criterium bedoeld in het eerste lid, onder c, heeft een wegingsfactor van 3;

    • d.

      het criterium bedoeld in het eerste lid, onder d, heeft een wegingsfactor van 2.

  • 4.

    Indien een aanvraag minder dan 36 punten behaalt of op een criterium één punt scoort, wordt de aanvraag niet gehonoreerd.

  • 5.

    Aanvragen die 36 of meer punten behalen, worden op volgorde van de rangschikking gehonoreerd, beginnend met de aanvraag die het hoogst aantal punten heeft behaald.

  • 6.

    Als twee of meer aanvragen een gelijk aantal punten hebben verkregen en hun plaats in de rangschikking zodanig is dat de som van de toe te kennen maximale subsidiebedragen het subsidieplafond overstijgt, wordt met inachtneming van het subsidieplafond subsidie verleend voor de aanvraag om subsidie met het hoogste aantal punten behaald op het criterium bedoeld in het eerste lid, onderdeel a.

  • 7.

    Indien de aanvragen als bedoeld in het zesde lid een gelijk aantal punten hebben behaald op het criterium bedoeld in het tweede lid, onderdeel a, wordt de subsidie verleend voor de aanvraag om subsidie met het hoogste aantal punten behaald op het criterium bedoeld in het eerste lid, onderdeel b.

  • 8.

    Indien de aanvragen als bedoeld in het zevende lid een gelijk aantal punten hebben behaald op het criterium bedoeld in het tweede lid, onderdelen a en b, wordt de subsidie verleend voor de aanvraag om subsidie met het hoogste aantal punten behaald op het criterium bedoeld in het eerste lid, onderdeel c.

  • 9.

    Indien de aanvragen als bedoeld in het achtste lid een gelijk aantal punten hebben behaald op het criterium bedoeld in het eerste lid, onderdelen a, b, en c, wordt door middel van loting bepaald welke aanvraag als eerste wordt gehonoreerd.

Artikel 12 Verplichting

In aanvulling op artikel 2.5.10 van de Regeling zijn de volgende verplichtingen van toepassing:

  • 1.

    Activiteiten waarvoor subsidie verstrekt is, dienen uiterlijk 30 juni 2028 afgerond te zijn.

  • 2.

    Bij verzoeken tot deelbetalingen en vaststelling van de subsidie geldt de verplichting te rapporteren over:

    • a.

      Het gerealiseerde aantal personen dat van advies, opleiding, kennisuitwisseling of deelname aan het samenwerkingsverband heeft geprofiteerd om betere duurzame economische, sociale, milieu- en klimaatprestaties en prestaties op het gebied van hulpbronnenefficiëntie te leveren.

    • b.

      Het gerealiseerde aandeel GVE vallend onder ondersteunde acties ter verbetering van dierenwelzijn.

Artikel 13 Subsidiearrangement

  • 1.

    In geval de subsidie niet meer bedraagt dan € 124.999 zijn de regels inzake subsidie op basis van arrangement 2 zoals bedoeld in artikel 1.7, eerste lid, onder b, in artikel 1.18, tweede lid, en in artikel 1.20 van de Regeling, van toepassing.

  • 2.

    In geval de subsidie € 125.000 of meer bedraagt, zijn de regels inzake subsidie op basis van arrangement 3 zoals bedoeld in artikel 1.7, eerste lid, onder c, in artikel 1.18, derde lid, en in artikel 1.21 van de Regeling, van toepassing.

Artikel 14 Voorschot

Ambtshalve wordt een voorschot van 50% van de verleende subsidie verstrekt op basis van artikel 1.17 van de Regeling.

Artikel 15 Inwerkingtreding

Dit besluit treedt in werking op de dag na de datum van uitgifte van het Provinciaal Blad waarin dit besluit is geplaatst.

Artikel 16 Werkingsduur

Dit besluit vervalt op 31 december 2029.

Artikel 17 Citeertitel

Dit besluit wordt aangehaald als: Openstellingsbesluit subsidie doorbraakprojecten systeeminnovatie land- en tuinbouw (EIP) GLB-NSP Zuid-Holland 2024.

Den Haag, 14 mei 2024

Gedeputeerde staten van Zuid-Holland

ir. J.C. van Ginkel MCM, plv. secretaris

drs. J. Smit, voorzitter

Toelichting bij het Openstellingsbesluit subsidie doorbraakprojecten systeeminnovatie land- en tuinbouw GLB-NSP Zuid-Holland 2024.

I. Algemeen

 

LEESWIJZER

Voorliggend openstellingsbesluit moet in samenhang gelezen worden met de Regeling Europese landbouwsubsidies Zuid-Holland, zie https://lokaleregelgeving.overheid.nl/CVDR693859/3 .

 

Met dit openstellingsbesluit wordt paragraaf 5 uit hoofdstuk 2 van de Regeling – de interventie Samenwerking in het kader van EIP – opengesteld. De artikelen 2.5.1 tot en met 2.5.12 van paragraaf 5 uit hoofdstuk 2 van de Regeling moeten tezamen gelezen worden met de artikelen in dit openstellingsbesluit. Daarnaast zijn de algemene en slotbepalingen uit de Regeling ook van toepassing op een aanvraag. Het openstellingsbesluit bevat derhalve uitsluitend nadere regels ten opzichte van de Regeling.

 

Deze toelichting bevat een nadere uitleg over de artikelen uit paragraaf 5 van hoofdstuk 2 van de Regeling en uitleg over de vereenvoudigde kostenopties inclusief rekenvoorbeelden.

 

Innovatie in de land- en tuinbouw binnen de provincie Zuid-Holland

De land- en tuinbouw staan voor grote uitdagingen in de provincie Zuid-Holland. Met het ZH-PLG zijn de doelstellingen vanuit de overheid gefocust op stikstofreductie, waterkwaliteit, reductie uitstoot broeikasgassen en meer natuur en biodiversiteit. Deze doelen willen we integraal bereiken en tegelijkertijd werken aan een volhoudbare land- en tuinbouw. Voor de Zuid-Hollandse (grondgebonden)landbouw zijn de ambities vastgelegd in de Hoofdlijnennotitie Vitale Landbouw; kringlooplandbouw, ruimte voor biodiversiteit, water en landschap, een grotere plek voor een regionaal voedselsysteem en economische vitaliteit. Voor de tuinbouw zijn de ambities beschreven in het omgevingsbeleid van provincie Zuid-Holland en in de Nationale tuinbouwagenda 2019-2030: vergroten van de waarde en marge van het tuinbouwcluster, koploper in kennis en innovatie, leidend in gezondheid en geluk, klimaatneutraal en circulair, slimme en efficiënte logistiek. Ook heeft de provincie zich gecommitteerd aan het Grondstoffenakkoord, met de ambitie 100% circulair in 2050. De transitieagenda Biomassa & Voedsel uit de Circulaire Strategie Samen Versnellen zet o.a. in op de optimale verwaarding van organische reststromen, voorkomen van (voedsel)verspilling, telen van duurzaam geproduceerde biogrondstoffen (zoals vezelgewassen), sluiten van kringlopen.

 

Systeeminnovaties

De provincie Zuid-Holland kiest er met haar openstelling voor om te richten op innovatieve projecten die de potentie hebben om systeemdoorbraken te bewerkstelligen. Wat bedoelen we daarmee? De huidige land- en tuinbouwsystemen heeft een aantal grote uitdagingen richting de toekomst. We zoeken naar innovaties die de weg naar volhoudbare land- en tuinbouwsystemen banen, en die barrières die deze transitie in de weg staan te doorbreken.

 

Een systeeminnovatie verandert de nu normale manier van werken en organiseren op een fundamenteel niveau. Dat kan alleen als betrokken partijen op een andere manier kijken naar en denken over het vraagstuk. Het vraagt om bereidheid om het vertrouwde los te laten en te ontdekken of nieuwe patronen en structuren een meerwaarde bieden, maar ook de bereidheid om te leren en bij te sturen als dat niet het geval blijkt. Een systeeminnovatie kan een technologische vernieuwing bevatten, maar dat alleen is niet genoeg. Het gaat vaak juist om sociale innovatie: andere organisatiemodellen, contractvormen, manieren van (samen)werken, en manieren om waarde te genereren. Vaak zal blijken dat er andere partijen dan traditioneel nodig zijn, en dat ook wetten en regels aangepast moeten worden. Het gaat niet alleen om de vernieuwing zelf, maar ook om het experimenteren en de implementatie daarvan in de praktijk.

 

Innovatie

Systeeminnovatie

Gericht op technologische innovatie

Geïntegreerd met sociale innovatie

Gericht op één onderdeel

Integrale benadering

Optimalisatie

Fundamentele verandering, doorbraak

Eén partij betrokken

Een keten of netwerk van partijen betrokken

Binnen één sector

Cross-sectoraal

Verantwoorden

Lerend

 

Om te komen tot systeeminnovatie is het van belang om vooraf zicht te hebben op zaken als:

  • Timing: Waarom het juist op een bepaald moment wel lukt om iets voor elkaar te krijgen met de juiste mensen wat anders onmogelijk wordt geacht.

  • Strategisch ondernemerschap: Zoals het vermogen om te observeren hoe het systeem in elkaar steekt, welke interventies nodig en mogelijk zijn, wat belangen zijn en hoe je partners zover krijgt om boven die belangen uit te stijgen.

  • Uitzicht op een financieel duurzaam businessmodel: Met eventueel tussentijds uitwijken naar tijdelijke en andere financieringsvormen of middelen van inkomsten. Betrokkenheid van financiële partners is daarbij een pré.

  • Kwaliteit en aanwezigheid van de partners en experts die de doorbraak mogelijk kunnen maken.

Kenmerken van volhoudbare land- en tuinbouwsystemen?

Het is de vraag welke verandering nodig is voor volhoudbare land- en tuinbouwsystemen. Met betrokken uit onze netwerken schetsen we een eerste, niet limitatief beeld van de gewenste verandering. We vragen de aanvrager zijn visie en positie hierin te geven.

 

Huidig (van)

Toekomstig (naar)

Kostprijs(reductie) gedreven

Meervoudige waardecreatie (economisch, ecologisch, sociaal) en financieel duurzaam

Agrariër heeft beperkt invloed op (markt)prijs

Autonomie en handelingsperspectief voor boer/tuinder

Zeggenschap en verdienvermogen bij enkele spelers in de keten

Eerlijke verdeling van waarde en zeggenschap over de keten

Lineaire en versnipperde ketens Individueel

Collectieven en coöperaties

Private en anonieme toegang tot essentiële functies, zoals grond, logistiek en groeimedia

Open toegang tot essentiële functies

Lineaire werkwijze met verspilling, afval en gebroken kringlopen

Circulaire werkwijze

 

Samenhang met ander beleid en provinciale regelgeving

GLB is de afkorting voor het Europese Gemeenschappelijk Landbouwbeleid. LEADER is een onderdeel van het GLB. LEADER is de afkorting voor Liaison Entre Actions de

Développement de l’Économie Rurale Het Nationaal Strategisch Plan (NSP) is de Nederlandse invulling van het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid (GLB).Het GLB-NSP onderdeel LEADER en de provinciale subsidie ‘initiatieven vitale landbouw’ uit de Subsidieregeling Groen Zuid-Holland 2016 bieden mogelijkheid voor innovatieprojecten in de pilot/experimenteer fase.

 

Naast de LEADER subsidie en de subsidie samenwerking voor innovaties zijn er andere onderdelen binnen het GLB-NSP voor productieve investeringen op landbouwbedrijven (maatregelen ter verduurzaming van het bestaande land- of tuinbouwbedrijf) en niet-productieve investeringen op en buiten landbouwbedrijven (investeringen in watersystemen t.b.v. KRW en Nitraatrichtlijn en inrichting van groenblauwe dooradering).

 

European Innovation Partnership (EIP)

EIP is het Europees Innovatie Partnerschap. Dit netwerk dient voor internationale kennisuitwisseling over innovaties. Daarmee kunnen de verschillende projecten van elkaars kennis en ervaring profiteren voor versnelling van het innovatieproces. Het maakt de vorming van een netwerk van operationele groepen, adviesdiensten en onderzoekers mogelijk.

 

Innovaties die ondernemers prikkelen om te verduurzamen en om nieuwe verdienmodellen te ontwikkelen zijn cruciaal voor de verduurzaming van de Nederlandse land- en tuinbouw. Als de technische en sociale aspecten van innovaties hand in hand gaan, kan innovatie effectief bijdragen aan het gewenste veranderingsproces in de land- en tuinbouw en in het landelijk gebied.

 

Er is behoefte aan ondersteuning door de overheid bij het tot stand komen van innovaties. Ten eerste gaan innovaties gepaard met hoge transactiekosten die de meeste kleinere agrarische en MKB bedrijven niet kunnen financieren. Ten tweede wil de overheid de verduurzaming van de land- en tuinbouw stimuleren met innovaties om negatieve externe effecten van bepaalde vormen van land- en tuinbouw, die (nog) niet door de markt gecompenseerd worden, te verminderen. Daarnaast bestaat een behoefte aan betere samenwerking tussen ondernemers onderling en partijen daaromheen (zoals toelevering, keten, regio, NGO’s, etc.). Samen staan zij sterker tegenover grote marktpartijen en kunnen deze partijen innoveren en tegelijkertijd de doelen van het GLB nastreven. Samenwerkingsverbanden in het kader van de GLB-innovatieregeling (operationele groepen van EIP) worden verbonden aan Europese en nationale kennisnetten zodat kennis gedeeld wordt en breed toegepast kan worden. Dit vergroot de effectiviteit van deze subsidiemodule.

 

Het primaire doel van de interventie EIP is het moderniseren en versterken van de innovatieve kracht van de land- en tuinbouw in Nederland door zich te richten op het (door)ontwikkelen, praktijkrijp maken en communiceren voor grootschalige toepassing van innovaties in de praktijk. Het gaat daarbij om het ontwikkelen van nieuwe, op bredere schaal te gebruiken initiatieven die bijdragen aan de transitie naar een duurzame, toekomstbestendige land- en tuinbouw. De projecten kunnen bijdragen aan meerdere doelen waardoor synergie behaald wordt.

 

In het projectplan moeten onder meer de beoogde activiteiten voor de kennisverspreiding via geschikte kanalen staan. Deze eis volgt uit artikel 127 lid 3 van verordening 2021/2115. Voor projecten die ondersteund worden met subsidie in het kader van EIP bestaat de verplichting om de kennis in elk geval te verspreiden via het Europese EIP-netwerk (Externe link:https://ec.europa.eu/eip/agriculture/) en het nationale Groen Kennisnet (Externe link:https://groenkennisnet.nl/). Het doel hiervan is dat het delen van de kennis die opgedaan wordt tijdens de projecten, door anderen gebruikt kan worden en daardoor bijdraagt aan het moderniseren van de land- en tuinbouwsector in Nederland en in Europa. Daarnaast kunnen er via de netwerken ook interacties ontstaan tussen de verschillende samenwerkingsverbanden (operationele groepen) zodat deze elkaar kunnen versterken.

 

Operationele groepen

Het samenwerkingsverband dat een projectaanvraag indient wordt een operationele groep genoemd. Alle deelnemers binnen deze operationele groep buigen zich over het vraagstuk waar het project zich op richt en werken gezamenlijk aan een innovatieve oplossing. Een operationele groep moet zo samengesteld zijn dat de deelnemers beschikken over de juiste/vereiste expertise voor het welslagen van het samenwerkingsverband.

 

Hierna volgt een nadere toelichting bij de artikelen uit paragraaf 5 van hoofdstuk 2 van de Regeling die van toepassing zijn op voorliggend openstellingsbesluit.

 

II. Artikelsgewijze toelichting

 

Artikel 2.5.2 Regeling en artikel 4 openstellingsbesluit: Subsidiabele activiteiten

Innovaties zijn cruciaal voor de Nederlandse land- en tuinbouw om te verduurzamen, om de GLB-doelen te behalen en om in te kunnen spelen op de meeste geprioriteerde behoeften van onderwerpen die in de komende jaren aanpak behoeven. Daarbij dienen de technische en sociale aspecten van innovaties vaak hand in hand te gaan om effectief steun te verlenen aan het gewenste veranderingsproces in de land- en tuinbouw. Zo hebben innovaties die enkel zijn gericht op efficiëntieverhoging en kostenbesparing minder duurzaamheidseffect als ze niet tevens bijdragen aan bijvoorbeeld een sterkere positie van de primaire producent in de voedselketen. De voorkeur ligt daarom op innovaties die land- en tuinbouwers prikkelen om te verduurzamen vanuit de markt of die het ontstaan van nieuwe verdienmodellen stimuleert. De gedachte is dat daarmee tevens de afhankelijkheid van de land- en tuinbouw van grote hoeveelheden publieke middelen om te verduurzamen op de langere termijn geleidelijk afneemt.

 

De innovatiethema’s zijn gekozen omdat deze naar verwachting het meest kunnen bijdragen aan de doelen van deze interventie. De land- en tuinbouw heeft voor haar verduurzamingsopgave spelers uit andere sectoren nodig zoals die uit de hele voedselketen, de directe omgeving en de hightech-industrie, maar ook bouw en chemie, om samen op te trekken en gebruik te maken van innovatieve ontwikkelingen die daar plaatsvinden zoals op het vlak van waarde creatie, precisielandbouw, dataficatie, robotisering en nieuwe ketens. Op de langere termijn is dat voor een voedselsysteem waar investeringen van de land- en tuinbouw in de productie van duurzamer voedsel en voor een gezond eetpatroon, of biogrondstoffen voor een circulaire economie, zich op termijn meer gaan terugverdienen in de markt en samenleving. Dat wil zeggen met ketenpartijen en consumenten die bereid zijn een meerprijs te betalen voor aantoonbaar duurzamere en gezondere producten.

 

De samenwerkingsverbanden werken op projectbasis aan een innovatieopgave die een antwoord moet geven op een concrete vraag of kans uit de praktijk. Daarbij gaat het om de uitvoering van het gezamenlijke innovatieproject door het samenwerkingsverband. Het betreft met name het verder ontwikkelen, valideren en verfijnen van kennis en innovaties, met als doel dat die uiteindelijk deel uit gaan maken van een groter ontwikkelingsproces dat gericht is op grootschalige toepassing ervan in de praktijk. Dit proces kan bijvoorbeeld gestart worden door kleine actieve samenwerkingsverbanden (living labs) met een schil van koplopers (early adapters). Zolang de activiteiten nog gericht zijn op het praktijkrijp maken van de kennis en innovatie, vallen ze onder deze maatregel.

 

Kosten zijn subsidiabel voor zover zij te beschouwen zijn als operationele kosten voor het samenwerkingsverband. Hierbij kan bijvoorbeeld gedacht worden aan coördinatie van het samenwerkingsverband, projectmanagement, uitvoeren van onderzoek, verbruikskosten gedurende de projectperiode (zoals brandstof), het ontwikkelen van prototypes of modellen, arbeidskosten besteed aan de uitvoering van het project en het verspreiden van de opgedane kennis, maar ook kosten voor de samenwerking en het proces zoals periodieke overleggen en de inzet van een projectcoördinator die erop toeziet dat alle resultaten samenkomen en dat doelen worden bereikt, zijn subsidiabel als onderdeel van de uitvoering van een innovatieproject.

 

Artikel 2.5.3 Regeling en artikel 5 openstellingsbesluit: Aanvrager

De subsidie is open voor alle actoren in het land- of tuinbouwsysteem van Zuid-Holland.

 

Om innovaties met succes te ontwikkelen en die te laten aansluiten op de land- en tuinbouwpraktijk is het belangrijk dat deze in een open innovatieproces tot stand komen met een diversiteit aan deelnemers die samen hiervoor de nodige kwaliteiten inbrengen. Het is belangrijk dat de samenstelling van het samenwerkingsverband maximaal is afgestemd op de innovatie-opgave, zowel voor de ontwikkeling als de verspreiding van de innovatie/nieuwe kennis.

 

De subsidie wordt daarom enkel verstrekt aan samenwerkingsverbanden (operationele groep genaamd) zoals omschreven in artikel 1.3, samen met artikel 2.5.3 van de Regeling, en artikel 5 van dit openstellingsbesluit. Deze bestaat tenminste uit twee actoren die van belang zijn voor het verwezenlijken van de doelstelling(en) van het project waarvoor subsidie is aangevraagd en bevat tenminste één land- of tuinbouwer.

 

Artikel 2.5.4 Regeling en artikel 6 openstellingsbesluit: Aanvraagvereisten

Om de subsidie effectief in te zetten is het van belang dat iedere aanvrager zich heeft georiënteerd op reeds uitgevoerde onderzoeken en bestaande initiatieven omtrent de betreffende innovatie. Dit onderzoek kan binnen het EIP netwerk zelf plaatsvinden, maar tevens daarbuiten. Denk hierbij onder andere aan het EIP-AGRI, Groen Kennisnet, Netwerk Platteland en Farmbook. Over voorgaande moet een onderbouwing zijn opgenomen in de aanvraag.

 

Omdat het doel van deze interventie is dat er een kennisnetwerk ontstaat dat voor iedereen toegankelijk is, moet in de aanvraag onderbouwd worden hoe deze de kennis die binnen zijn eigen project wordt opgedaan gaat verspreiden. Welke activiteiten worden hiervoor uitgevoerd?

 

Om de hoogte van de subsidie waar de aanvrager aanspraak op kan maken juist te berekenen, is het van belang dat in de aanvraag een toelichting wordt gegeven op eventuele investeringen in bedrijfsmiddelen die binnen het project plaats zullen vinden.

 

Om te monitoren wat innovatieprojecten kunnen opleveren, zijn indicatoren bepaald. In het kader van indicatoren moet in de aanvraag een onderbouwing worden opgenomen over het verwachte aantal personen dat van advies, opleiding, kennisuitwisseling of deelname aan de EIP groep zal profiteren door betere duurzame economische, sociale, milieu- en klimaatprestaties en prestaties op het gebied van hulpbronnenefficiëntie te leveren en moet het verwachte aandeel GVE vallend onder ondersteunde acties ter verbetering van dierenwelzijn onderbouwd worden.

 

Artikel 2.5.5 Regeling en artikel 7 openstellingsbesluit: Subsidiabele kosten

Subsidiabele kosten kunnen bestaan uit operationele kosten van het samenwerkingsverband en uit investeringen in bedrijfsmiddelen. Operationele kosten van het samenwerkingsverband zijn alle kosten die te maken hebben met het uitvoeren van het project, met uitzondering van investeringen in bedrijfsmiddelen. Investeringen in bedrijfsmiddelen zijn vaste activa die voor de bedrijfsvoering worden gebruikt en die behoren tot het ondernemingsvermogen. Het zijn bezittingen die voor langere tijd aan het landbouwbedrijf gebonden zijn die gebruikt worden voor de bedrijfsvoering. Voorbeelden van bedrijfsmiddelen zijn gebouwen, machines en inventaris. Ook software is een bedrijfsmiddel. In het kader van dit openstellingsbesluit zijn investeringen in bedrijfsmiddelen subsidiabel voor de duur van het project. Dit betekent dat wanneer een bedrijfsmiddel van bijvoorbeeld € 100.000 wordt aangeschaft ten behoeve van het innovatieproject en dit bedrijfsmiddel wordt in 5 jaar afgeschreven en het project duurt 3 jaar, dan is € 60.000 van de investering in het bedrijfsmiddel subsidiabel waarover 40% subsidie kan worden verstrekt.

 

In artikel 7 van het openstellingsbesluit staat hoe de hoogte van de subsidie wordt berekend. Hierbij is van belang welke soorten kosten er zijn gemaakt en van welke rekenmethode er gebruik wordt gemaakt. Mocht u aangevraagd hebben zonder kosten voor investeringen en gedurende de uitvoering van het project toch een investering willen doen, dan kan de

Vereenvoudigde kostenopties (VKO) overige kosten niet meer worden toegepast. Dit kan mogelijk leiden tot een lager subsidiebedrag.

 

Vereenvoudigde kostenopties (VKO)

Voor de aanvrager bestaan meerdere manieren om een begroting op te stellen. Dit worden de vereenvoudigde kostenopties genoemd. Hierna worden deze opties toegelicht.

 

De begroting van uw project kan op verschillende manieren tot stand komen. Hiervoor zijn voorwaarden opgenomen in artikel 1.9a tot en met 1.9c van de Regeling. Hierna wordt hier verder op ingegaan. Een innovatieproject in het kader van deze regeling kan in twee verschijningsvormen voorkomen:

 

Soort project

Opties berekening subsidiabele kosten

Project met operationele kosten én investeringen

  • 1.

    Werkelijke kosten (cf. artikel 1.9a van de Regeling)

  • 2.

    Vereenvoudigde kostenoptie voor arbeidskosten (cf. artikel 1.9b van de Regeling)

Project met enkel operationele kosten

  • 1.

    Werkelijke kosten (cf. artikel 1.9a van de Regeling)

  • 2.

    Vereenvoudigde kostenoptie voor arbeidskosten (cf. artikel 1.9b van de Regeling)

  • 3.

    Vereenvoudigde kostenoptie voor overige kosten (cf. artikel 1.9c van de Regeling)

 

Op basis van onderstaand rekenvoorbeeld wordt in beeld gebracht hoe de begroting van een innovatieproject kan worden opgesteld.

 

  • 1.

    In geval van het begroten van de werkelijke kosten conform artikel 1.9a van de Verordening, in dit geval moeten alle kosten worden verantwoord:

     

    Begroting

    Financiering

    € 200.000 arbeidskosten

    € 300.000 overige kosten

     

    Waarvan € 50.000 investeringen in bedrijfsmiddelen en € 250.000 geen investeringen in bedrijfsmiddelen

    Totaal:

    € 500.000

    totale kosten

    100% subsidie over € 200.000:

    € 200.000

    40% subsidie over € 50.000:

    € 20.000

    en

    100% subsidie over € 250.000:

    € 250.000

    Totaal:

    € 470.000 subsidie en € 30.000 eigen bijdrage

  • 2.

    In geval van het begroten van de kosten met gebruikmaking van de vereenvoudigde kostenoptie voor arbeidskosten conform artikel 1.9b van de Regeling, in dit geval hoeven alleen de overige kosten te worden verantwoord op basis van facturen en betaalbewijzen:

     

    Begroting

    Financiering

    € 69.000 arbeidskosten

     

    Percentage, 23%, van de overige kosten; € 300.000

    € 300.000 overige kosten

     

    Waarvan € 50.000 investeringen in bedrijfsmiddelen en € 250.000 geen investeringen in bedrijfsmiddelen

    Totaal:

    € 369.000

    totale kosten

    100% subsidie over € 69.000:

    € 69.000

    40% subsidie over € 50.000:

    € 20.000

    en

    100% subsidie over € 250.000:

    € 250.000

    Totaal:

    € 339.000 subsidie en € 30.000 eigen bijdrage

  • 3.

    Wanneer uw project geen investeringen in bedrijfsmiddelen bevat, kan? gebruik gemaakt worden van:

    • a.

      Begroten op basis van werkelijke kosten, conform artikel 1.9a van de Regeling, of;

    • b.

      Begroten met de vereenvoudigde kostenoptie voor arbeidskosten, conform artikel 1.9b van de Regeling (enkel verantwoording van de overige kosten nodig op basis van facturen en betaalbewijzen), of;

    • c.

      Begroten met de vereenvoudigde kostenoptie voor overige kosten, conform artikel 1.9c van de Regeling (enkel verantwoording van de arbeidskosten nodig op basis van uurtariefberekeningen en urenregistraties).

Een rekenvoorbeeld voor 3a is hierboven gegeven onder 1. Hierna volgen voor 3b en 3c rekenvoorbeelden:

 

3b

 

Begroting

Financiering

€ 57.500 arbeidskosten

Percentage, 23%, van de overige kosten; € 250.000

€ 250.000 overige kosten

Totaal:

€ 307.500

totale kosten

100% subsidie over € 307.500;

€ 307.500.

Totaal:

€ 307.500, geen eigen bijdrage nodig omdat de subsidie 100% bedraagt.

 

3c

 

Begroting

Financiering

€ 200.000 arbeidskosten

€ 80.000 overige kosten

 

Percentage, 40%, van de arbeidskosten; € 200.000

Totaal:

€ 280.000

totale kosten

100% subsidie over € 280.000;

€ 280.000.

Totaal:

€ 280.000, geen eigen bijdrage nodig omdat de subsidie 100% bedraagt.

 

Artikel 2.5.6 Regeling en artikel 8 openstellingsbesluit: Niet subsidiabele kosten

In dit artikel wordt omschreven welke kosten niet voor subsidie in aanmerking komen. Het gaat hier om kosten als bedoeld in artikel 2.5.6 van de Regeling. In artikel 2.5.6 wordt verwezen naar de kosten in artikel 1.10 van de Regeling, en, in aanvulling op artikel 1.10, kosten gericht op de reguliere bedrijfsvoering van bestaande reguliere samenwerkingsactiviteiten.

 

Artikel 2.5.7 Regeling en artikel 9 openstellingsbesluit: Hoogte subsidie

In artikel 2.5.7 is de bandbreedte opgenomen waarbinnen het minimum en maximum subsidiebedrag kan worden gekozen. In artikel 9 van dit openstellingsbesluit staat dat de subsidie minimaal € 100.000 en maximaal € 500.000 bedraagt.

 

Artikel 2.5.8 Regeling en artikel 10 openstellingsbesluit: Weigeringsgronden

Een project komt niet voor subsidie in aanmerking als het niet nieuw is voor een of meer van de deelnemers aan een samenwerkingsverband (operationele groep). Het project dient innovatief te zijn, waarbij de innovativiteit kan bestaan uit nieuwe praktijken of uit bestaande praktijken in een nieuwe milieu- of geografische context. Deze afwijzingsgrond is van toepassing als een deelnemer eerder in een ander of hetzelfde samenwerkingsverband heeft gewerkt aan hetzelfde project. Dat het project wel nieuw is voor de overige deelnemers doet hier niet aan af. Het is wel mogelijk dat hetzelfde samenwerkingsverband meer dan één keer voor subsidie in aanmerking komt, als het project nieuw is ten opzichte van eerdere gesubsidieerde projecten. Het is bovendien van belang dat het project zich in voldoende mate onderscheidt van eerdere projecten van de deelnemers aan het samenwerkingsverband (operationele groep), gezien het rangschikkingscriterium 'mate van innovatie'.

 

Artikel 2.5.9 Regeling en artikel 11 openstellingsbesluit: Selectie en rangschikking

Voor het bepalen van de rangschikking van projecten zijn vier selectiecriteria benoemd in artikel 2.5.9 van de Regeling en artikel 11 van dit openstellingsbesluit. Het bepalen van de scores van de selectiecriteria vindt als volgt plaats. Per selectiecriterium zijn diverse aspecten benoemd op basis waarvan een project wordt beoordeeld.

 

  • a.

    Mate van innovatie (1 tot 5 punten, de weging is 4, totaal te behalen punten is 20)

Met mate van innovatie wordt zowel het samenwerkingsproces (samenwerkingsverband) als het vernieuwende karakter van het onderwerp van de samenwerking (het idee dat in de praktijk gebracht wordt) beoordeeld. Het gaat met name om de sociale innovatie, waarmee met anders doen, denken en organiseren een bestaand niet-volhoudbaar systeem transformeert tot een nieuw en duurzaam systeem. Het gaat bij dit laatste om de mate waarin verbeteringen of geheel nieuwe producten, diensten, methodes of procedés worden ontwikkeld. Hoe groter de potentiële verbetering in het kader van de doorbraak van het systeem, hoe hoger de score. Als referentie voor het beoordelen van het innovatieve karakter van het beoogde product, dienst, methode of procedé hanteren wij de gangbare praktijk binnen de provincie. Innovaties scoren hoger naarmate die ook op nationaal dan wel Europees of mondiaal niveau als vernieuwend mogen worden beschouwd.

 

Innovatie wordt beoordeeld aan de hand van de samenhang van de volgende aspecten:

  • Transitiekarakter van de innovatie; met dit aspect beoordelen we de innovatie naar de bijdrage die het kan leveren aan een structurele verandering naar een toekomstbestendige “duurzame land- en tuinbouw”. Draagt bij aan het oplossen van systeem barrières die kunnen zorgen voor een structurele opschaling van het concept. De innovatie wordt daarin in samenhang met maatschappelijke ontwikkelingen en institutionele veranderingen (bijvoorbeeld regelgeving) beschouwd.

    We zien projecten in de rechterbovenhoek als meest wenselijk en projecten in de linkeronderhoek als minst wenselijk.

  • Grensverleggend karakter van de innovatie; dit is de beoordeling op het feitelijke vernieuwende van het idee dat tot ontwikkeling wordt gebracht. Behalve, land- en tuinbouw kan het idee daarbij ook gaan om bijvoorbeeld de sociale, maatschappelijke, ecologische en financiële aspecten daarbij.

  • Innovatieve waarde van het samenwerkingsverband; op basis van dit aspect wordt gekeken naar de partijen in het samenwerkingsverband. Partijen die nog niet eerder hebben samengewerkt, of partijen die uit andere sectoren (niet land- of tuinbouw, zoals bouw en chemie) deelnemen aan de samenwerking maken dat het verband op zich al vernieuwend kan zijn.

  • Toepassingsgerichtheid van de innovatie; indien de innovatie al in concept is uitgewerkt, er is bijvoorbeeld al een prototype of model ontwikkeld, maar die wordt nog niet toegepast, dan wordt de innovatie beoordeeld op het oplossend vermogen van het samenwerkingsproject en of men in staat is belemmeringen voor verdere uitrol of marktintroductie weg te nemen.

  • Innovatie-infrastructuur; hierbij wordt gelet op waar de innovatie feitelijk wordt ontwikkeld, geproduceerd en gereed gemaakt voor installatie. In hoeverre zijn hierbij de ondernemers uit eigen regio/land aan zet en beogen zij de leiding te nemen om de innovatie herhaalbaar en schaalbaar te maken?

     

  • b.

    Haalbaarheid/ kans op succes (1 tot 5 punten, de weging is 3, totaal te behalen punten is 15)

Onder haalbaarheid wordt verstaan de mate waarin het project haalbaar is vanuit organisatorisch oogpunt en haalbaar vanuit de context van de innovatie. Hierbij gaat het om het vooraf kunnen beoordelen of de partijen er ook in geslaagd zijn een innovatie-idee goed uitgewerkt hebben om te kunnen testen of te beproeven. Het gaat bijvoorbeeld om een uitwerking naar visie en strategie op verandering en transitie, organisatorische vernieuwing, systemische vernieuwing, netwerkanalyse, risicoanalyse, reststromenanalyse, businessmodel of proefopstelling. Ook het procesmatige aspect van de samenwerking zoals onderlinge taakverdeling, planning en inzet van menskracht wordt hierbij beoordeeld.

 

Haalbaarheid wordt beoordeeld aan de hand van de samenhang van de volgende aspecten:

  • Kwaliteit van het samenwerkingsverband in relatie tot het ambitieniveau; de kwaliteit van het samenwerkingsverband, moet blijken uit de samenstelling, kennisniveau en werkafspraken in relatie tot het ambitieniveau van de innovatie.

  • Blijk van oriëntatie op (technische) haalbaarheid op basis van de kennis die voor handen ligt; hieruit moet blijken of het samenwerkingsverband zich in voldoende mate heeft georiënteerd of gaat oriënteren op bestaande kennis, bestaande praktijken, aanbevelingen en dergelijke rond het beoogde innovatiedoel.

  • Blijk van oriëntatie op businessmodel en marktpotentieel; hieruit moet blijken of het samenwerkingsverband zich in voldoende mate heeft georiënteerd op het businessmodel achter de innovatie. Daarin spelen de aspecten die bepalen of de toekomstige aanbieder of leverancier een business case heeft voor de innovatie. Het gaat daarbij om zaken zoals het beoogde marktsegment, klantenrelaties, waarde propositie, kostenstructuur en marktprijs.

  • Kwaliteit procesplan voor samenwerking en/of projectplan voor de ontwikkeling van de beoogde innovatie; de kwaliteit van een project- en/of procesplan wordt beoordeeld aan de hand van de beschrijving van het probleem en onderbouwing van de aanpak van activiteiten. Daarnaast dient een proces/projectplan een heldere omschrijving van de beheersmatige aspecten zoals tijdsplanning, kosten, menskracht, organisatie, en risico’s te bevatten.

  • Bereidheid tot kennisdeling; in hoeverre zegt het samenwerkingsverband toe kennis uit te wisselen met het EIP-netwerk en is er blijk van een actieve opstelling hierbij, bijvoorbeeld is er de bereidheid een buitenlandse presentatie te verzorgen of een buitenlandse groep belangstellenden te ontvangen?

Videopitch: Voor het beoordelen van de haalbaarheid heeft de aanvrager de mogelijkheid om bij de subsidieaanvraag een videopitch in te dienen, zodat de adviescommissie een goede impressie krijgt van de betrokken partijen en de samenwerking.

 

Randvoorwaardelijke partijen: Voor het beoordelen van de haalbaarheid kijkt de adviescommissie naar de betrokkenheid van randvoorwaardelijke partijen in de samenwerking, bijvoorbeeld door aangeleverde intentieverklaringen bij de aanvraag.

 

  • c.

    Effectiviteit (1 tot 5 punten, de weging is 3, totaal te behalen punten is 15)

De mate van de effectiviteit van het project is de potentie tot impact. Dit kan de directe impact van de innovatie/het project zijn op bijvoorbeeld waterkwaliteit of uitstoot van broeikasgassen, maar ook de (potentiële) impact die de systeemdoorbraak te weeg kan brengen. Hoe draagt het project bij aan de beweging van het huidige systeem naar het vernieuwde systeem? (zie toelichting systeeminnovatie)

 

De mate van effectiviteit wordt bepaald op basis van de samenhang van de volgende aspecten:

  • Meerwaarde van de beoogde innovatie voor de gestelde doelen binnen het thema van de openstelling; hieronder wordt bedoeld het (potentiële) effect van een geslaagde innovatie (nieuw of verbeterd product, dienst, methode of procedé) op de thema’s. Het gaat dan ook om het meetbare effect in technische zin in termen van bijvoorbeeld minder nutriënten uitspoeling, uitstoot van broeikasgassen of minder bodemdaling.

  • Voorbeeldwerking van het innovatieproject in breder verband; bij samenwerkingsprojecten gaat het niet alleen om het (potentiële)effect van de innovatie zelf maar ook om de meerwaarde van het samenwerkingsproces op regionaal, nationaal of eventueel mondiaal niveau. Naast de reikwijdte van dergelijke verbanden wordt ook het ontstaan van nieuwe innovatie-verbindingen (zoals cross-overs tussen meerdere sectoren) en nieuw samenspel tussen ketenpartijen positief beoordeeld.

  • De mate waarin de innovatie breed toepasbaar is; onder brede toepasbaarheid wordt verstaan dat er een goede motivatie beschikbaar is wie potentieel de innovatie adopteert. Het is van belang om daarbij de doelgroep goed voor ogen te hebben. Het kan gaan om een selectieve groep van early adaptors of een brede groep (early majority). Tevens is de mate van geschiktheid van de beoogde innovatie voor brede toepasbaarheid of uitrol in de provincie of bepaald gebied van belang om duidelijk in beeld te brengen. Dit omdat sommige nieuwe verdienmodellen zich bijvoorbeeld kunnen richten op een bepaald gebied (zoals de veenweiden of een polder) of op een bepaald marktsegment (korte keten of specifieke groep consumenten).

  • Kwaliteit communicatieplan ten behoeve van kennisdeling tijdens het innovatieproject en ten behoeve van verspreiding van resultaten. Is er blijk van actieve beoogde koppeling van wetenschappelijke en praktijkkennis en bevat de begroting ruimte voor actieve kennisdeling? Op het gebied van innovatie-ontwikkeling is in Europees verband een proces gestart dat EIP-Agri heet. Van de initiatiefnemer wordt verwacht dat zij/hij zich op gelijksoortige projecten als het projectidee oriënteert, die in Nederland (zie Externe link: https://projecten.netwerkplatteland.nl/nl) en in de EU (zie: https://eu-cap-network.ec.europa.eu/projects/search_en) zijn gestart. Ook wordt verwacht dat aangetoond wordt dat in het projectplan de kennis is gebruikt, die is ontwikkeld in de EIP Focus Groups (zie Externe link: https://eu-cap-network.ec.europa.eu/operational-groups_en).

 

  • d.

    Efficiëntie (1 tot 5 punten, de weging is 2, totaal te behalen punten is 10)

Met de efficiëntie wordt gekeken naar de verhouding tussen de kosten en de geplande resultaten of prestatie(s) van het innovatieproject. Efficiëntie wordt beoordeeld aan de hand van de samenhang van de volgende aspecten:

  • De verhouding tussen de begrote kosten en de beoogde projectresultaten (prestaties); hiermee wordt de redelijkheid van de kosten beoordeeld. De projectprestatie bestaat uit duidelijk omschreven projectresultaten. Het kan bijvoorbeeld gaan om een marktonderzoek, productontwerp, procesomschrijving van een productieproces of een tastbaar product of prototype. Ook een dataset met monitoringsgegevens kan als deelresultaat in een innovatieproces omschreven worden. Deze elementen worden afgewogen tegen de kosten die in de begroting staan. Daarbij wordt ook gekeken naar uurtarieven en het aantal geplande uren. Het totaal wordt ook bezien in relatie tot het potentiële toepassingsbereik van de innovatie binnen de agrarische sector en het beoogde effect binnen het beleidsthema. Met deze aspecten in ogenschouw willen we voorkomen dat er veel kosten worden gemaakt voor een innovatie met een geringe impact.

  • Relevantie van de voorziene kosten voor het realiseren van de beoogde innovatie; dit aspect richt zich op de vraag of alle begrote kosten wel strikt noodzakelijk zijn voor het project.

  • Mate van efficiënt gebruik van (bestaande) kennis en arbeid; dit aspect is een maat voor het beoordelen of bestaande kennis en arbeid binnen het samenwerkingsverband goed wordt benut. Ook het aandeel overhead in relatie tot de andere projectactiviteiten wordt bezien en die afgezet tegen de prestatie(s) van het project.

Na sluiting van de indieningstermijn worden alle tijdig ontvangen aanvragen door een ambtelijke adviescommissie beoordeeld als bedoeld in artikel 1.13 van de Regeling. Op basis van de in artikel 2.5.9 van de Regeling bedoelde selectiecriteria worden deze in rangorde op een lijst geplaatst. Het puntentotaal per project wordt samengesteld uit de te behalen punten op basis van deze methodiek.

 

Het toekennen van punten vindt per selectiecriterium als volgt plaats:

  • -

    1 punt wordt toegekend indien de score op de bij het selectiecriterium genoemde aspecten in samenhang bezien, gering is;

  • -

    2 punten worden toegekend indien de score op de bij het selectiecriterium genoemde aspecten in samenhang bezien, matig is;

  • -

    3 punten worden toegekend indien de score op de bij het selectiecriterium genoemde aspecten in samenhang bezien, voldoende is;

  • -

    4 punten worden toegekend indien de score op de bij het selectiecriterium genoemde aspecten in samenhang bezien, goed is;

  • -

    5 punten worden toegekend indien de score op de bij het selectiecriterium genoemde aspecten in samenhang bezien, zeer goed is.

De behaalde punten per selectiecriterium worden vervolgens gewogen:

 

Selectiecriterium

Weging

Te behalen punten

Maximum per criterium

a

Mate van innovatie

4

1-5

20

b

Haalbaarheid/ kans op succes

3

1-5

15

c

Effectiviteit

3

1-5

15

d

Efficiëntie

2

1-5

10

Maximumaantal te behalen punten

60

 

Het maximumaantal punten dat behaald kan worden is 60. Het project met het meest aantal punten krijgt de hoogste ranking. Toetsing vindt plaats door een ambtelijke adviescommissie die Gedeputeerde Staten adviseert. Er wordt maximaal 5 punten toegekend per criterium. Aan elk selectiecriterium is een wegingsfactor toegekend. In totaal zijn maximaal 60 punten te behalen. De plaats in de rangorde wordt bepaald door het aantal punten dat de ambtelijke adviescommissie aan het project toekent. Voor elk project geldt dat een minimumaantal punten dient te worden behaald om voor subsidie in aanmerking te kunnen komen (60% van 60 punten = minimaal 36 punten). Indien een aanvraag minder dan 36 punten behaalt en als een criterium één punt behaalt, wordt de aanvraag niet gehonoreerd. Het doel van deze systematiek is om alle projecten onderling te vergelijken en de beste projecten uit het totaalaanbod te kunnen selecteren.

 

Aanvragen worden op volgorde van de rangschikking gehonoreerd. Als twee of meer aanvragen een gelijk aantal punten hebben gekregen en de som van de aangevraagde bedragen dusdanig is dat het subsidieplafond wordt overschreden, dan vindt tussen hen een prioritering plaats op de afzonderlijke scores in de volgorde: 1. innovativiteit, 2. effectiviteit, 3 haalbaarheid/ kans op succes en 4. Efficiëntie. Indien de aanvragen een gelijk aantal punten hebben behaald, wordt de rangschikking van de aanvragen bepaald door loting. Het toekennen van de scores en de rangschikking vindt plaats door een ambtelijke adviescommissie zoals bedoeld in artikel 1.13 van de Regeling.

 

De provincie Zuid-Holland kiest met de focus op systeeminnovatie voor projecten die de potentie hebben om fundamenteel te veranderen, te vernieuwen. Daarom is het criterium “innovativiteit” als meest belangrijke aangegeven.

 

Artikel 13 openstellingsbesluit: Subsidiearrangement

Communicatieverplichting

Aansluiting op het EIP-netwerk en andere innovatie- en kennisnetwerken dragen ertoe bij dat samenwerkingsverbanden (operationele groepen) gedurende het gehele project gebruik kunnen maken van beschikbare kennis en ervaring voor een hogere effectiviteit. De ervaring laat zien dat de gang van praktijkrijpe innovaties in de land- en tuinbouw naar een bredere toepassing ervan door de doelgroep vaak geen vanzelfsprekendheid is. Daarom wordt er bij deze interventie op gelet dat gedurende het innovatieproject voldoende aandacht is voor communicatie. De subsidie ontvanger is verplicht om de resultaten van het project te delen via de hiertoe geëigende netwerken.

  • 1.

    Onder geëigende netwerken wordt in ieder geval begrepen:

    • a.

      Groen Kennisnet

    • b.

      EIP als bedoeld in artikel 127 VO (EU) nr 2021/2115

  • 2.

    Elk project wordt gemeld aan het nationale en Europese EIP netwerk). Het doel hiervan is dat het delen van de kennis die opgedaan wordt tijdens de projecten, door anderen gebruikt kan worden en daardoor bijdraagt aan het moderniseren van de land- of tuinbouwsector in Nederland en in Europa. Daarnaast kunnen via de netwerken ook interacties ontstaan tussen de verschillende samenwerkingsverbanden (operationele groepen) zodat deze elkaar kunnen versterken door een community te vormen. Met Groen Kennisnet, het kennisplatform van de groene sector, is een speciale samenwerking aangegaan. Nadat de subsidie is verleend aan een project maakt Groen Kennisnet voor elk project een pagina aan om de plannen en eindresultaten te delen. Ook tijdens uw project kunt u resultaten delen via Groen Kennisnet. Groen Kennisnet neemt hierover contact met u op.

Rapportageverplichtingen

Bij voorgangsverslagen, verzoeken tot deelbetaling en vaststelling gelden rapportageverplichtingen. Deze verplichtingen worden opgelegd omdat de lidstaten verplicht zijn dergelijke gegevens aan te leveren bij de Europese Commissie. In eerste instantie dient men te rapporteren over het aantal personen dat baat gehad heeft bij het innovatieproject en wordt als volgt in beeld gebracht: het gerealiseerde aantal personen dat van advies, opleiding, kennisuitwisseling of deelname aan de EIP groep heeft geprofiteerd om betere duurzame economische, sociale, milieu- en klimaatprestaties en prestaties op het gebied van hulpbronnenefficiëntie te leveren;

 

Ook in het kader van dierenwelzijn geldt een rapportageverplichting. Men dient te rapporteren over het gerealiseerde aandeel GVE vallend onder ondersteunde acties ter verbetering van dierenwelzijn, wat als volgt wordt bepaald:

  • -

    Runderen van meer dan twee jaar oud à 1,0 GVE

  • -

    Runderen van zes maanden tot twee jaar oud à 0,6 GVE

  • -

    Schapen en geiten vanaf zes maanden à 0,15 GVE

Naar boven