Wijziging Regeling Europese Landbouwsubsidies 2023-2027 Overijssel

Gedeputeerde Staten van Overijssel,

 

BESLUITEN

De Regeling Europese Landbouwsubsidies 2023-2027 Overijssel als volgt te wijzigen.

 

In Paragraaf 10 Kennis en informatie de tekst Gereserveerd te vervangen door onderstaande.

 

Algemeen

De transitie van de landbouw naar een duurzamere variant voltrekt zich niet vanzelf. Om de doelen te bereiken zoals aangegeven in de Green Deal, en zoals voor de landbouw nader vertaald in de strategieën Farm2Fork en Biodiversiteit, moet deze transitie worden gestimuleerd en gefaciliteerd. Uiteindelijk staat of valt dat met de beslissingen die aan de keukentafel genomen worden. Deze paragraaf “Kennis en informatie” voorziet in de behoefte om via kennisverspreiding, bewustwording en informatie, ondernemers te ondersteunen in deze transitie. Hiervoor moeten de adviezen wel integraal zijn (meerdere onderwerpen in hun samenhang beschouwend) en toegespitst op de specifieke omstandigheden van het landbouwbedrijf. Agrarische ondernemers leren op verschillende manieren. In deze interventie Kennis en informatie wordt maatwerk per doelgroep nagestreefd om zo de effectiviteit zo groot mogelijk te maken.

 

Nederland heeft een adviessysteem dat bestaat uit veel verschillende private partijen. Dit in tegenstelling tot veel andere lidstaten. In artikel 15 van verordening 2021/2115 wordt de ruimte gegeven om aan de voorwaarde van een onpartijdig adviessysteem te voldoen met private adviesdiensten. De interventie Kennis en informatie is erop gericht om private partijen in te zetten om met gerichte kennis via projecten, bij te dragen aan de doelen van het GLB. Deze interventie richt zich door de aard ervan op meerdere specifieke GLB-doelen en de daarvan afgeleide behoeften die in het Nationaal Strategisch Plan (NSP) prioriteit verdienen.

 

Artikel 2.10.1 Subsidiabele activiteit

  • 1.

    Subsidie kan worden verstrekt voor:

    • a.

      trainingen, workshops, coaching, voorlichtingsacties of demonstratieactiviteiten aan groepen van landbouwers;

    • b.

      kennisoverdracht in de vorm van een demonstratieproject door een landbouwer op het eigen landbouwbedrijf.

  • 2.

    Subsidie wordt uitsluitend verstrekt als de activiteit bijdraagt aan minimaal één van de volgende doelen:

    • a.

      ontwikkelen van duurzame verdienmodellen binnen de landbouw, met als resultaat een rendabel inkomen voor landbouwers;

    • b.

      vergroten van de marktgerichtheid en het concurrentievermogen van landbouwbedrijven door meer aandacht voor onderzoek, nieuwe technologieën of digitalisering;

    • c.

      ontwikkelen van een marktrijp concept van een duurzame toegevoegde waardeketen gericht op landbouwproducten, waardoor de positie van de landbouwer in de waardeketen verbetert;

    • d.

      bijdragen aan de beperking van en aanpassing aan de klimaatverandering door de uitstoot van broeikasgassen te verminderen, de koolstofvastlegging te verbeteren of duurzame energie te bevorderen;

    • e.

      bevorderen van de duurzame ontwikkeling en het efficiënte beheer van natuurlijke hulpbronnen zoals water, bodem en lucht, door de afhankelijkheid van chemische middelen te verkleinen;

    • f.

      bijdragen aan het tot staan brengen en ombuigen van biodiversiteitsverlies, tot versterking van ecosysteemdiensten of de instandhouding van habitats of landschappen;

    • g.

      aantrekken en behouden van jonge landbouwers of nieuwe landbouwers of bevordering van duurzame bedrijfsontwikkeling in plattelandsgebieden;

    • h.

      bevorderen van de werkgelegenheid, groei, gendergelijkheid, sociale inclusie of lokale ontwikkeling in plattelandsgebieden;

    • i.

      inspelen op maatschappelijke verwachtingen ten aanzien van voedsel en gezondheid of vermindering van de voedselverspilling, verbetering van het dierenwelzijn of bestrijding van antimicrobiële resistentie.

  • 3.

    Aan iedere activiteit zoals genoemd in het eerste lid moeten ten minste 3 landbouwers deelnemen.

Toelichting

Het gaat om steun voor activiteiten gericht op meerdere landbouwers tegelijk, waarmee de doelgroep van het project bedoeld wordt.

 

De activiteiten hebben een collectief karakter, maar als onderdeel hiervan kunnen individuele activiteiten (zoals ondernemerscoaching) aan meerdere landbouwers tegelijk worden opgenomen in het project. Het gaat met name om activiteiten gericht op landbouwers, zoals trainingen, workshops, ondernemerscoaching, voorlichtingsacties en demonstratieprojecten. Daarbij vindt kennisuitwisseling plaats rond een specifiek onderwerp. Het doel is om landbouwers te informeren over nieuwe, maar bestaande, kennis en innovaties in de landbouw die leiden tot toepassing ervan en bijdragen aan de verduurzaming van deze sector.

 

De kennis die wordt overgedragen betreft bestaande kennis over innovaties die nog niet breed aanwezig is bij een bredere groep van landbouwers. Een project kan enkel gericht zijn op het delen van bestaande kennis over innovaties om deze innovaties verder te brengen en is daarmee niet gericht op het ontwikkelen van nieuwe kennis. Tegelijk kan een project ook geen deel uitmaken van reguliere programma’s en leergangen uit het reguliere onderwijs (MBO-, HBO-, en WO-onderwijs).

 

Bij demonstratieprojecten nemen landbouwers zelf het initiatief voor de aanvraag om subsidie waarbij het de bedoeling is dat zij het eigen landbouwbedrijf beschikbaar stellen voor de demonstratieactiviteiten.

 

Inhoudelijk moeten de kennisoverdrachtactiviteiten aansluiten bij de Europese doelstellingen van het GLB 2023-2027, deze zijn terug te vinden in artikel 6 van verordening 2021/2115.

 

Derde lid

Het minimum aantal van 3 landbouwers is van toepassing op iedere individuele voorlichtingsactie (zoals genoemd onder lid 1 sub a) of op een demonstratieproject (zoals genoemd onder lid 1 sub b). Bij deelname van minder dan 3 landbouwers, wordt voor de betreffende voorlichtingsactiviteit of demonstratieproject geen subsidie uitgekeerd/zijn de kosten van die activiteit niet subsidiabel.

 

Artikel 2.10.2 Aanvrager

  • 1.

    Subsidie als bedoeld in artikel 2.10.1, eerste lid, onder a kan worden verstrekt aan een kennisaanbieder of een samenwerkingsverband van kennisaanbieders.

  • 2.

    Subsidie als bedoeld in artikel 2.10.1, eerste lid, onder b, kan worden verstrekt aan een landbouwer of een samenwerkingsverband van landbouwers.

Toelichting

Met een kennisaanbieder wordt bedoeld: degene die de kennisoverdracht verstrekt en faciliteert aan landbouwers.

 

Met demonstratieprojecten op het eigen landbouwbedrijf wordt bedoeld dat het bedrijf van een landbouwer moet worden ingezet als locatie voor het uitvoeren van het demonstratieproject. De activiteiten waarvoor de subsidie wordt verstrekt dienen plaats te vinden op het landbouwbedrijf waarvan de landbouwer dan tevens de aanvragende partij voor de subsidie voor het demonstratieproject is.

 

Artikel 2.10.3 Projectperiode

De activiteiten zijn maximaal 3 jaar na het verlenen van de subsidie afgerond.

 

Artikel 2.10.4 Aanvraagvereisten

De aanvraag bevat, in aanvulling op artikel 1.6:

  • a.

    een omschrijving waaruit blijkt dat de aanvrager beschikt over voldoende gekwalificeerde en regelmatig getrainde projectuitvoerders en over middelen om de activiteit succesvol uit te kunnen voeren;

  • b.

    een opgave van het verwachte aantal deelnemende landbouwers.

Artikel 2.10.5 Niet subsidiabele kosten

In aanvulling op artikel 1.10 wordt geen subsidie verstrekt voor:

  • a.

    de ontwikkeling van nieuwe kennis;

  • b.

    kennisaanbod dat deel uitmaakt van reguliere programma's of leergangen in het middelbaar- of hoger beroepsonderwijs of het wetenschappelijk onderwijs;

  • c.

    eigen uren door landbouwers om als deelnemer aan de kennisoverdrachtsactiviteit deel te nemen.

Toelichting

Ten aanzien van de ontwikkeling van nieuwe kennis wordt bedoeld dat geen subsidie wordt verstrekt voor de ontwikkelingen van bijvoorbeeld nieuwe opleidingen, trainingen en cursussen. Tevens zijn kosten voor cursussen of stages die deel uitmaken van normale programma's of leergangen binnen het reguliere onderwijs (MBO-, HBO- en WO-onderwijs) niet subsidiabel.

 

In geval van subsidie voor activiteiten als bedoeld in artikel 2.10.1, eerste lid, onder b, waarop een subsidiepercentage van 100% van toepassing is (zie artikel 2.10.6), kan als gevolg van toepassing van artikel 67 van de Europese Verordening 2021/1060 in de praktijk feitelijk geen subsidie worden uitgekeerd over bijdragen in natura. Dat komt omdat in die EU-verordening is bepaald dat de overheidssteun (dus de subsidie) die aan de concrete actie (het project) is betaald, inclusief bijdragen in natura, niet hoger mag zijn dan het totale bedrag aan subsidiabele uitgaven, exclusief bijdragen in natura.

Hieronder is een rekenvoorbeeld opgenomen waaruit de impact daarvan duidelijk wordt:

  • Bij het indienen van de vaststelling voert een project in totaal € 110.000 aan projectkosten op, waarvan € 10.000 op basis van bijdragen in natura zoals bedoeld in artikel 1.8 sub c.

  • Op basis van het subsidiepercentage van 100% zou je verwachten dat de totale maximale subsidie ook € 110.000 is. Echter, omdat is bepaald dat de totale subsidie nooit hoger mag zijn dan het totaal aan subsidiabele kosten (in dit rekenvoorbeeld € 110.000) minus de totale kosten voor bijdrage in natura (in dit voorbeeld € 10.000), bedraagt de maximale subsidie voor dit project € 100.000.

Artikel 2.10.6 Hoogte van de subsidie

  • 1.

    De subsidie voor een activiteit als bedoeld in artikel 2.10.1, eerste lid, onder a, bedraagt 80% van de subsidiabele kosten en bedraagt op het moment van de verlening minimaal € 30.000,- en maximaal € 300.000,-.

  • 2.

    De subsidie voor een activiteit als bedoeld in artikel 2.10.1, eerste lid, onder b, bedraagt op het moment van de verlening 100% van de subsidiabele kosten en bedraagt minimaal € 30.000,- en maximaal € 300.000,-.

Artikel 2.10.7 Selectie en rangschikking

  • 1.

    Voor selectie en rangschikking van aanvragen die voor subsidie in aanmerking komen, worden de volgende selectiecriteria gehanteerd:

    • a.

      De mate van effectiviteit;

    • b.

      De haalbaarheid van de activiteit;

    • c.

      De mate van efficiëntie van uitvoering van de activiteit;

    • d.

      De mate van innovatie van de activiteit.

  • 2.

    Ter uitwerking van artikel 1.12 wordt per selectiecriterium de volgende weging toegepast:

    • a.

      Voor de mate van effectiviteit: weging 1

    • b.

      Voor de haalbaarheid van de activiteit: weging 1

    • c.

      Voor de mate van efficiëntie: weging 1

    • d.

      Voor de mate van innovatie: weging 1

  • 3.

    Per criterium wordt door de leden van de adviescommissie, zoals beschreven in artikel 1.13, een score van minimaal 0 en maximaal 5 punten toegekend. Aangezien de weging voor alle criteria gelijk zijn aan elkaar, wordt na optelling van de per criterium gescoorde punten de totaalscore bepaald.

  • 4.

    Projecten komen voor subsidie in aanmerking wanneer zij in totaal ten minste 12 punten hebben gescoord.

Toelichting

In het projectplan dient het doel van het project helder te worden beschreven: de toename van kennis en bewustwording, het effect dat voor landbouwers gerealiseerd wordt in de aanpassing van de bedrijfsvoering en de investeringen die worden gedaan en het effect op het gebied van duurzaamheid op bedrijfs- en of gebiedsniveau. Op basis van dit doel dient de mix van activiteiten te worden bepaald, waarmee de haalbaarheid van het behalen van de doelstelling zo groot mogelijk is.

 

De mate van effectiviteit

De effectiviteit is gerelateerd aan de doelstelling van de openstelling. Bij de bepaling wat de bijdrage is die het ingediende project aan de doelstelling van de openstelling levert, wordt gelet op de volgende aspecten:

  • a.

    de bijdrage die het project levert aan het bereiken van de beleidsdoelstelling / mate waarin de activiteit bijdraagt aan het doel van de Openstelling.

  • b.

    bereik van de activiteit. Hierbij wordt gekeken naar:

    • aantal bijeenkomsten,

    • aantal vervolgbijeenkomsten per individuele deelnemer,

    • aantal deelnemers,

    • breedte van de doelgroep van de specifieke actie of acties,

    • aantal contacturen per deelnemer

  • c.

    wijze waarop en mate waarin (blijvende) toepassing van de aangeboden kennis wordt geborgd

  • d.

    indien bepaald in het openstellingsbesluit : relevantie van de activiteit voor marktintroductie van een resultaat van een Innovatie-samenwerkingsverband of EIP Operationele groep.

De hoogte van de gevraagde subsidie wordt bij de beoordeling van de effectiviteit in ogenschouw genomen.

 

Bij het criterium Effectiviteit worden de scores conform voorgaande als volgt bezien:

0 punten = effect van project op de doelen is zeer gering. Bijvoorbeeld een project is gericht op waterkwantiteit en minder watergebruik. Een project heeft betrekking op één regenton.

1 punt = effect van project op de doelen is gering. Bijvoorbeeld een openstelling is gericht op de vermindering van uitspoeling van gewasbescherming naar bodem, water en lucht. Een project betreft de investering in een ouder type veldspuit terwijl er nieuwe typen op de markt zijn die nog minder emissies hebben.

2 punten = het effect van het project is matig. Bijvoorbeeld een project is gericht op de verbetering van de waterkwaliteit. Het project blijkt een lokaal effect te hebben: de waterkwaliteit van een peilvak verbetert maar de waterkwaliteit van omliggende oppervlaktewateren verbetert niet.

3 punten = het project heeft een voldoende bijdrage. Bijvoorbeeld een project is gericht op de vermindering van de uitstoot van broeikasgassen. Een project betreft een investering waardoor de uitstoot aanzienlijk verminderd.

4 punten = het project lever een goede bijdrage. Bijvoorbeeld een project is gericht op biodiversiteit. Een project betreft de inrichting van verschillende habitats voor verschillende soorten (planten, insecten en dieren) die een goed werken ecosysteem waarborgen.

5 punten= de bijdrage van een project is groter dan redelijkerwijs verwacht mag worden. Bijvoorbeeld een project heeft betrekking op het voorkomen van uitstoot van broeikasgassen door het tegengaan van bodemdaling. Daarnaast draagt het project bij aan biodiversiteit door de aanleg van landschapselementen en habitats en er wordt regeneratieve kringlooplandbouw in het veengebied gerealiseerd.

 

De haalbaarheid van de activiteit

De kans op succes wordt bij kennisoverdrachtsacties door verschillende aspecten beïnvloed. Deze aspecten zullen in samenhang worden bezien. Er zal in gelijke mate worden getoetst op:

  • a.

    de kwaliteit van de aanbieder van de kennis. De volgende aspecten worden daarbij bezien:

    • de aanbieder moet aantoonbaar gekwalificeerd zijn voor het werk:

    • de mate waarin de aanbieder – gelet op kennis, ervaring en netwerk van de docenten – kennis en ervaring inbrengt om de specifieke kennisoverdrachtsactie bedoeld in de openstelling te kunnen verzorgen

  • b.

    de kwaliteit van het projectplan. Hierbij wordt gekeken naar:

    • hoe realistisch is het plan,

    • zijn relevante partijen bij de ontwikkeling van de kennisoverdrachtsactie betrokken,

    • kent het project een realistische planning, opzet en begroting,

    • zijn risico’s geïdentificeerd en gereduceerd.

  • c.

    mate waarin uit het projectplan blijkt dat deelnemers uitgedaagd worden om de geleerde kennis daadwerkelijk in de praktijk toe te gaan en blijven passen.

Bij het criterium haalbaarheid/ kans op succes worden de scores conform voorgaande als volgt bezien:

0 punten = als de haalbaarheid zeer gering is. Er is geen vertrouwen dat de activiteit kan worden uitgevoerd;

1 punt = als de haalbaarheid gering is. Er is enig vertrouwen dat de activiteit kan worden uitgevoerd.

2 punten = als de haalbaarheid matig is. Om de activiteit te kunnen uitvoeren, moet nog aan een aantal voorwaarden (bijvoorbeeld vergunningen) worden voldaan, waarbij het nog onzeker is of aan de voorwaarden voldaan kan worden.

3 punten = als de haalbaarheid voldoende is. De activiteit kan worden uitgevoerd, de risico’s zijn inzichtelijk gemaakt, maar nog niet concreet beheersbaar gemaakt.

4 punten = als de haalbaarheid goed is. De activiteit kan worden uitgevoerd, de risico’s zijn benoemd en beheersbaar gemaakt.

5 punten= als de haalbaarheid zeer goed is. De activiteit kan worden uitgevoerd, ook als er zich gedurende de uitvoering financiële tegenvallers voor doen.

 

De mate van efficiëntie

Er zijn twee opties mogelijk, de keuze voor een optie zal in het openstellingsbesluit worden toegelicht.

 

Gegeven de resultaten van het project, hoe redelijk zijn de opgevoerde kosten en in hoeverre wordt op een goede manier gebruik gemaakt van reeds bestaande bronnen (kennis, kunde, middelen).

 

Bij het criterium Efficiëntie worden de scores conform voorgaande als volgt bezien:

0 punten = zeer gering. Kosten worden niet doelmatig gemaakt en middelen niet doelmatig ingezet. De opgevoerde projectkosten zijn te hoog. Er wordt geen gebruik gemaakt van bestaande kennis en kunde. De aanvrager gaat opnieuw het wiel uitvinden.

1 punt = gering. De opgevoerde kosten en inzet middelen zijn onvoldoende doelmatig. Opgevoerde projectkosten zijn hoog. De aanvrager geeft wel blijk van kennis van bestaande kennis en kunde, maar gebruikt die kennis niet of nauwelijks bij de uitvoering van het project. De aanvraag bevat bijvoorbeeld veel uren van adviseurs in plaats van de bestaande kennis en kunde te gebruiken.

2 punten = matig. Doelmatigheid van de opgevoerde kosten en middelen is matig. De bestaande kennis en kunde is in kaart gebracht en is gebruikt voor de basis van het projectplan. De opgevoerde projectkosten zijn matig hoog.

3 punten = voldoende. De doelmatigheid van de opgevoerde kosten en middelen is voldoende. De opgevoerde projectkosten zijn redelijk. De bestaande kennis en kunde is in kaart gebracht en is gebruikt voor de basis van het projectplan.

4 punten = goed. De doelmatigheid van de opgevoerde kosten is goed, ze staan in goede verhouding tot het doel van de subsidie. Het project wordt efficiënt uitgevoerd. De aanvrager maakt ook tijdens de uitvoering van het project gebruik van de bestaande kennis en kunde, bijvoorbeeld als toetsingsmoment.

5 punten = zeer goed. De opgevoerde kosten zijn zeer doelmatig, de opgevoerde kosten zijn zeer redelijk en er wordt op een zeer goede manier gebruik gemaakt van bestaande kennis en kunde. De aanvrager maakt zeer goed gebruik van bestaande kennis en kunde. Bijvoorbeeld van innovaties heeft de aanvrager eerdere vergelijkbare innovaties in kaart gebracht en bouwt daarop voort. Het is voor de aanvrager helder waarom de eerdere projecten zijn misgelopen.

 

Mate van innovatie

In het kader van deze maatregel wordt het begrip ‘mate van innovatie’ relatief breed uitgelegd. Iets kan landelijk of wereldwijd gezien niet innovatief zijn, maar wel innovatief zijn binnen de provincie, sector of zelfs het bedrijf waar de nieuwe kennis toegepast gaat worden. Iets dat binnen een bepaalde provincie of sector al heel breed toegepast wordt, hoeft echter niet specifiek gestimuleerd te worden. Ook bestaande kennis die nog niet veel toegepast wordt, maar waarvan toepassing beleidsmatig wel wenselijk is, kan een ‘innovatieve kennisoverdrachtsactie’ zijn. Aanvragers dienen in de aanvraag onderbouwd aan te tonen wat het gebruik van de aangeboden kennis door bedrijven vergelijkbaar met de doelgroep van de actie in de provincie is.

 

Om de mate van innovatie te beoordelen wordt in samenhang gekeken naar

  • *

    de aard van de innovatieve kennis

  • *

    het vernieuwende karakter van de innovatieve kennis

Bij het criterium mate van innovatie worden de scores conform voorgaande als volgt bezien:

0 punten = als de mate van innovatie zeer gering is. Bijvoorbeeld als de techniek al op grote schaal wordt toegepast, of als er sprake is van een zeer kleine aanpassing van een bestaand een product, proces of procedé;

1 punt = als de mate van innovatie gering is. Bijvoorbeeld als de techniek op grotere schaal wordt toegepast, of als er sprake is van een kleine aanpassing van een bestaand een product, proces of procedé;

2 punten = als de mate van innovatie matig is. Bijvoorbeeld als de techniek in Nederland al breder wordt toegepast.

3 punten = als de mate van innovatie voldoende is. Bijvoorbeeld als het gaat om toepassing van reeds bestaande kennis die nog maar beperkt wordt toegepast.

4 punten = als de mate van innovatie goed is. Bijvoorbeeld als het gaat om bestaande kennis die voor het eerst in Nederland wordt toegepast, of een aanzienlijke aanpassing van een product, proces of procedé.

5 punten= als de mate van innovatie zeer goed is. Bijvoorbeeld als het gaat om het ontwikkelen en beproeven van geheel nieuwe kennis of technieken.

 

Artikel 2.10.8 Voorschot

In afwijking van artikel 1.17 verstrekken Gedeputeerde Staten geen voorschot.

 

Artikel 2.10.9 Voortgangsverslag, deelbetaling en inhoudelijk verslag

  • 1.

    In aanvulling op het bepaalde in de artikelen 1.16 en 1.18 bevat een voortgangsverslag en deelbetalingsverzoek het totaal aantal deelnemers tot dan toe.

  • 2.

    In aanvulling op het bepaalde in artikel 1.19 is de subsidieontvanger verplicht om na afloop van de activiteiten te rapporteren over het totaal aantal deelnemers.

  • 3.

    In aanvulling op het bepaalde in de artikelen 1.20 en 1.21 is de subsidieontvanger verplicht te rapporteren over het totaal aantal deelnemers.

Dit besluit treedt in werking 1 dag na publicatie van dit provinciaal blad.

Gedeputeerde Staten voornoemd.

Naar boven