Ontwerp wijziging Omgevingsprogramma Zuid-Holland Herziening 2024

Gedeputeerde Staten van Zuid-Holland.

Gelet op artikel 3.4 van de Omgevingswet;

Besluiten:

Artikel I

Vast te stellen de Ontwerp wijziging van het Omgevingsprogramma Zuid-Holland, in het kader van de Herziening Omgevingsbeleid 2024. Als deze voorgestelde wijziging zou worden doorgevoerd komt het Omgevingsprogramma Zuid-Holland er uit te zien zoals aangegeven in Bijlage A. In het document "Ontwerp Herziening Omgevingsbeleid 2024" is de motivering van de wijzingen opgenomen. In het document "volledig overzicht wijzigingen Beleidskeuzes & Maatregelen" is inzicht gegeven in de wijzigingen.

Artikel II

[Gereserveerd]

Artikel III

De inhoudelijke wijzigingen van de Omgevingsvisie en het Omgevingsprogramma zijn toegelicht in Ontwerp Herziening Omgevingsbeleid 2024 in Bijlage 1.

Artikel IV

Bijlage I Volledig overzicht wijzigingen Beleidskeuzes en Maatregelen bevat het volledige overzicht van alle tekstuele, redactionele en inhoudelijke wijzigingen, met wijzigingen bijgehouden, van de Omgevingsvisie en het Omgevingsprogramma.

Artikel V

Bijlage II Geodata-wijzigingen bevat het overzicht van de wijzigingen aan de geodata.

Artikel VI

Bijlage II.c kaarten Omgevingsprogramma bevat een visualisatie van de kaarten van het Omgevingsprogramma.

Artikel VII

Het Ontwerp-besluit wijziging Omgevingsprogramma Zuid-Holland Herziening 2024 in Bijlage 2 bevat het ontwerp van het besluit voor vaststelling van het Omgevingsprogramma.

Den Haag, 29 februari 2024

Bijlage A bij Artikel I

Omgevingsprogramma Zuid-Holland

Beleidsdoel 1-1 Krachtig openbaar bestuur

1-1 Krachtig openbaar bestuur

Samen met de Zuid-Hollandse gemeenten werken we aan behoud en versterking van de kwaliteit van het openbaar bestuur. Overheden hebben een hoge kwaliteit van bestuur als deze:

  • Visie en ambitie hebben en over voldoende slagkracht beschikken om opgaven te realiseren (effectief en presterend);

  • In verbinding staan met en in staat zijn om te luisteren naar elkaar, hun inwoners, ondernemers en maatschappelijk middenveld (responsief en verbonden);

  • Betrouwbaar, transparant, (democratisch) legitiem en integer handelen (robuust & integer);

  • Met elkaar en anderen leren, innoveren en durven te experimenteren om oplossingen te vinden voor complexe transitieopgaven (lerend en innoverend).

Deze vier lijnen staan centraal in het programma ‘Beter Bestuur’ dat we samen met onze bestuurlijke partners (gemeenten, Rijk, gemeenschappelijke regelingen, waterschappen) ontwikkelden. Het programma draagt bij aan kwaliteitsverbetering van het openbaar bestuur in Zuid-Holland, een kerntaak van de provincie. Het programma bevat de accenten die we binnen deze opgave leggen, inclusief de uitvoering van onze wettelijke taken (zoals bijvoorbeeld financieel en interbestuurlijk toezicht).

Dit programma is in het voorjaar van 2020 vastgesteld. Eenmaal per jaar rapporteren wij de voortgang aan Provinciale Staten.

Ook voor onze provinciale organisatie werken we langs de vier genoemde lijnen aan versterking van het provinciale bestuur. We nemen hierbij de leerpunten uit de terugblik over de vorige collegeperiode als uitgangspunt. Resultaat en voortgang toetsen wij regelmatig met het klanttevredenheidsonderzoek en het reputatieonderzoek.

Maatregelen van 1-1 Krachtig openbaar bestuur

Digitaal bestuur
Wat wil de provincie bereiken?

De provincie werkt aan een betrouwbare, open en toegankelijke digitale provincie die de impact van technologie, data en algoritmes op de samenleving begrijpt en benut. De inzet van technologie en data heeft maatschappelijk gezien alleen waarde als de data en digitale toepassingen juist en verantwoord worden ingezet.  

Rolkeuze

Presterend

Uitwerking

De provincie maakt steeds meer gebruik maken van digitale technologieën en data voor organisatieprocessen, beleidsprocessen, besluitvorming en diensten in contact met burgers, ondernemers en maatschappelijke organisaties. Het biedt veel kansen voor het helpen oplossen van maatschappelijke opgaven, maar het brengt ook risico’s met zich mee als de provincie digitalisering onprofessioneel of onethisch toepast. Daarom is het belangrijk dat de provincie nieuwe digitale ontwikkelingen signaleert, agendeert, monitort en duidt. De provincie werkt daarbij actief samen met externe partners en kennisinstellingen, om bijvoorbeeld kennis te vergroten of invloed uit te oefenen op wetgeving, initiatieven en financiering. De koers en waarden die de provincie aangeeft worden vertaald naar en verankerd in de organisatie, mensen en systemen. Dat gebeurt op verschillende manieren, zoals het stellen van kaders, toetsing en toezicht.

Krachtig decentraal bestuur
Wat wil de provincie bereiken?

De Provincie Zuid-Holland wil de kwaliteit van het openbaar bestuur bevorderen met als doel een krachtig decentraal bestuur. Een krachtig decentraal bestuur is effectief en presterend, responsief en verbonden, robuust en integer, lerend en innoverend. De provincie draagt bij aan het creëren en in stand van een krachtig decentraal bestuur door te werken aan de interbestuurlijke verhoudingen en door de uitoefening van interbestuurlijk toezicht en financieel toezicht.

Rolkeuze

Presterend

Uitwerking

Werken aan de interbestuurlijke verhoudingen

Het Programma Beter Bestuur, vormt een belangrijk vertrekpunt voor de werkzaamheden van de regio-accounthouders Bestuurlijke Zaken, en faciliteert decentrale medeoverheden in samenwerking, weerbaarheid, financiën en kennis. Zo wordt met gemeenten en waterschappen samengewerkt aan een krachtig bestuur in Zuid-Holland. Dat wil zeggen aan decentrale overheden die:

1)      Visie en ambitie hebben en beschikken over voldoende slagkracht om opgaven te realiseren (effectief en presterend);

2)      In verbinding staan met en in staat zijn om te luisteren naar elkaar, hun inwoners, ondernemers en maatschappelijk middenveld (responsief en verbonden);

3)      Betrouwbaar, transparant, (democratisch) legitiem en integer handelen (robuust en integer);

4)      Leren en innoveren met elkaar en anderen en durven te experimenteren om oplossingen te vinden voor complexe transitieopgaven (lerend en innoverend).

Uit deze vier lijnen volgen (concrete) acties die ten dienste komen van de kwaliteit van het openbaar bestuur. Voorbeelden zijn: begeleiding van proces bij de aanvraag van nieuwe Regio Deals, BRE-onderzoeken (Bestuurlijk Regionale Ecosystemen), het initiëren van meerjarige of kortlopende onderzoeken op het gebied van kwaliteit openbaar bestuur. Daarnaast worden er kennis- en netwerkbijeenkomsten vanuit de Zuid-Holland Academie georganiseerd. Vanuit financieel toezicht worden begrotingsscans uitgevoerd, en kennis en goede voorbeelden gedeeld.

Financieel toezicht

De provincie helpt bij het bevorderen van een gezonde financiële huishouding bij gemeenten. Met financieel toezicht wil de provincie zorgen dat gemeenten financieel in staat blijven om invulling te geven aan hun maatschappelijke opgaven (zoals duurzaamheid, klimaat en woningbouw). Toezicht biedt daarmee een meerwaarde aan de kwaliteit van het openbaar bestuur.

Interbestuurlijk toezicht

De provincie draagt via het toezicht bij aan een beter openbaar bestuur en een prettige en veilige leefomgeving voor inwoners van Zuid-Holland. Het gaat daarbij om de kerntaken in het ruimtelijk-fysieke domein die ook het omgevingsbeleid raken: milieu, bouwen, constructieve veiligheid, ruimtelijke ordening, huisvesting en monumenten.

Regie Omgevingsbeleid
Wat wil de provincie bereiken?

Integraal, digitaal, gebiedsgericht vormgegeven omgevingsbeleid is rand voorwaardelijk voor een effectieve realisatie van de provinciale opgaven. Om dit te bereiken worden de beleidsopgaven ondersteund op beleidsontwikkeling, participatie, digitalisering, monitoring, evaluaties en bij de uitvoering van dit beleid.

Rolkeuze

Presterend

Uitwerking

Ter ondersteuning van de regiefunctie voert de provincie het volgende uit:

  • Opstellen van kaders voor totstandkoming en ontwikkeling van beleid.

  • Ontwikkelen van digitale hulpmiddelen voor ontwikkelen, raadplegen, totstandkoming en monitoring van beleid.

Weerbaar bestuur en organisatie
Wat wil de provincie bereiken?

De provincie werkt samen met andere overheden mee, aan het behouden van een integere en betrouwbare overheid, die bestand is tegen ondermijnende activiteiten, misbruik van middelen, intimidatie en andere vormen van oneigenlijke druk. De provincie doet dit onder meer door het bewustzijn van risico’s, de kennis en het handelingsperspectief van ambtenaren en bestuurders – zowel in eigen huis en aan ons verbonden partijen- te vergroten. Ook werkt de provincie samen met gemeenten en andere overheden aan deze gedeelde opgave. In het bijzonder ligt de focus daarbij op de weerbaarheid van klein(re) gemeenten en ondermijning in het buitengebied. De provincie faciliteert intervisie, trainingen, kennis- en netwerkbijeenkomsten en draagt bij aan risicoanalyses en het opstellen van handreikingen en protocollen. De provincie coördineert ook de besteding van impulsgelden vanuit het ministerie van BZK, die bestemd zijn om de interne weerbaarheid en slagkracht van (kleinere) gemeenten te versterken.

Rolkeuze

Presterend

Uitwerking

De provincie wil weerbaar zijn tegen ondermijnende criminaliteit en oneigenlijke druk. De provincie voert integriteitsbeleid uit, bevordert het bewustzijn van bestuurders en ambtenaren en treft beheersmaatregelen voor risico’s in kwetsbare processen. Het gaat daarbij om processen zoals aanbestedingen, subsidies, vergunningverlening en grond- en vastgoedtransacties. De provincie stelt gedragscodes en beleidsregels op en voert de Wet Bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur (Bibob) uit. In 2023 is de gedragscode voor cdK en GS herzien en in 2024 worden zowel de beleidsregel Bibob als het integriteitsbeleid van de provincie herzien.

Ook Zuid-Hollandse gemeenten willen zelf weerbaar zijn tegen ondermijnende criminaliteit en oneigenlijke druk. Daarnaast dragen zij via sociaal en ruimtelijk beleid, het integraal veiligheidsbeleid en met vergunningverlening en (bestuurlijke) handhaving een rol bij het voorkomen en bestrijden van ondermijnende criminaliteit. Binnen het samenwerkingsverband Regionale Informatie Expertise Centrum (RIEC) voeren gemeenten, veiligheidspartners en andere overheden een meerjarige samenwerkingsagenda uit. De provincie werkt daarbij expliciet samen op de thema’s Bibob, ondermijning in het buitengebied en weerbaar bestuur. In de Zuid-Hollandse werkgroep Weerbaarheid en Integriteit vormen provincie en gemeenten een platform voor intervisie en delen zij kennis en toepassingsmogelijkheden rond het thema (bestuurlijke) integriteit.

Beleidsdoel 1-2 Sterke Samenleving

1-2 Sterke Samenleving

Maatschappelijke ontwikkelingen zijn in toenemende mate verweven, complex en ambigu. Een aanpak met standaardoplossingen en vaste procedures werkt niet. Vanuit de eigen bovenregionale rol heeft de provincie zicht op verwevenheid in vraagstukken, trends en best practices. Vanuit die rol ontwikkelen we kennis en verbinden we partners.

In een sterke samenleving zijn overheden en bestuur in staat om zich aan te passen aan de eisen van deze tijd. Als zij dat niet doen, voelen verschillende groepen mensen zich niet meer betrokken bij onze samenleving en democratie. We vinden het daarom belangrijk dat inwoners zich vertegenwoordigd weten en ruimte hebben voor participatie (zowel digitaal als fysiek). Dat vraagt van de hele provinciale organisatie om een alerte en lerende houding, die de energie en het oplossend vermogen uit de samenleving weet te benutten. We maken daarbij tijdig en transparant keuzes in het participatieproces en hanteren daarbij het ‘participatiekompas’.

We willen de kracht van de samenleving versterken door:

  • Onze inwoners, organisaties en bedrijfsleven vroegtijdig te betrekken bij besluitvorming en open te staan voor initiatieven vanuit de samenleving;

  • Inzicht en kennis over maatschappelijke vraagstukken en ‘best practices’ te ontwikkelen en te delen.

Maatregelen van 1-2 Sterke Samenleving

Versterken van strategische provinciale kennis
Wat wil de provincie bereiken?

De provincie wil de toegang tot kennis en het verder ontwikkelen, uitwisselen en borgen van strategische kennis binnen de provinciale organisatie versterken. Hiervoor is het integrale kennisprogramma ‘Kennis Zuid-Holland’ opgesteld zodat kennis, trends en de nieuwste inzichten hun doorwerking vinden in provinciaal beleid. Kennis Zuid-Holland verkent thema’s via trendscans, onderzoek en het organiseren van ontmoeting.

Rolkeuze

Presterend

Uitwerking

Kennis Zuid-Holland is een strategisch kennisprogramma van én door de provincie Zuid-Holland. De uitvoering van dit programma doet de provincie uiteraard in nauwe samenwerking met externe partners en kennisinstellingen. Ongeveer tachtig procent van de strategische kennisactiviteiten zijn direct bedoeld voor de uitvoering van concernopgaven, ambities uit het omgevingsbeleid en het coalitieakkoord. De overige activiteiten zijn bedoeld om nieuwe thema’s te signaleren en agenderen. Dit kunnen thema’s zijn die op dat moment nog niet op de politieke agenda staan.

Beleidsdoel 2-1 Duurzame en veilige bereikbaarheid voor iedereen

2-1 Duurzame en veilige bereikbaarheid voor iedereen

Wij willen ervoor zorgen dat de provincie Zuid-Holland bereikbaar is en blijft. Bereikbaarheid bevordert de economische ontwikkeling en leefbaarheid van Zuid-Holland. Een goede bereikbaarheid, snel van A naar B, is van cruciaal belang om de ambities zoals verwoord onder Concurrerend Zuid-Holland, Sterke steden en dorpen en Gezond en veilig in Zuid-Holland te bereiken.

Daarom investeert de provincie vanuit haar wettelijke rol en bevoegdheid als vervoersautoriteit en wegbeheerder in diverse vormen van mobiliteit, in beschikbaarheid en betere benutting van de bijbehorende (slimme) netwerken en vervoerssystemen. Daarbij koppelen wij onze bereikbaarheidsopgave aan de economische transities, de grote woningbouwopgave en onderhoudswerkzaamheden (van Rijk, provincie, waterschappen en gemeenten) in Zuid-Holland. We kijken naar het regionale belang in onze aanpak van de bereikbaarheidsopgave.

We willen het regionale mobiliteitssysteem in Zuid-Holland voor personenvervoer beter benutten en slimmer gebruiken. Waar nodig verbeteren we het infrastructuurnetwerk. Wij voeren onderzoeken uit naar versterking en opwaardering van het mobiliteitssysteem. Vervolgens treffen wij maatregelen om de bereikbaarheid te verbeteren, waarbij de belangrijkste verbindingen in het (boven)regionale wegennet worden versterkt en de aansluiting op het hoofdwegennet verbetert. Ook zullen we de vraag naar mobiliteit meer afstemmen op het aanbod van infrastructuur en vervoermiddelen. Hiervoor verbeteren we de keuzemogelijkheden en de combinatie van vervoermiddelen voor reizigers. Daarmee zorgen we met onze aanpak voor een robuuste, toekomstbestendige inrichting van de mobiliteit in Zuid-Holland.

De provincie wil het vervoer van goederen zo efficiënt mogelijk laten uitvoeren. Efficiënt, dat wil zeggen snel, veilig en duurzaam goederenvervoer is essentieel voor economische groei en het behoud van de concurrentiepositie van Zuid-Holland. Om dit te bereiken is een evenwichtige verdeling tussen vervoer via de weg, spoor, buis en water nodig. Door meer goederen via water, spoor en buisleidingen te vervoeren, gebruiken we het bestaande mobiliteitsnetwerk efficiënter, met minder piekbelasting. Goede infrastructuur is daarbij noodzakelijk, bijvoorbeeld de bereikbaarheid van vaarwegen en watergebonden bedrijventerreinen en spoorterminals. Niet alleen voor grootschalige logistiek, maar meer en meer ook voor stedelijke logistiek, zoals regionale bouwhubs.

Om de doelen te bereiken werkt de provincie, binnen de bestaande en beschikbare programmamiddelen, aan efficiënt goederenvervoer, passend en efficiënt personenvervoer en slimme systemen en netwerken. Deze doelen en de bijbehorende activiteiten worden nader uitgewerkt in het Programma Mobiliteit dat de provincie dit jaar opstelt.

Maatregelen van 2-1 Duurzame en veilige bereikbaarheid voor iedereen

Bereikbaarheid door nabijheid
Wat wil de provincie bereiken?

De provincie omarmt het principe van bereikbaarheid door nabijheid waarbij veel voorzieningen binnen 15 minuten te bereiken zijn. De provincie streeft daarbij naar vitale en goed bereikbare steden en dorpscentra waar het fijn werken, wonen en recreëren is. De bereikbaarheid van voorzieningen in het landelijk gebied en bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen krijgt extra aandacht, daarbij speelt ook de auto een rol.

Provincie Zuid-Holland streeft naar zoveel mogelijk nieuwe woningen nabij voorzieningen en hoogwaardig openbaar vervoer. Dat vraagt om hogere dichtheden van woningen op deze locaties in combinatie met deelmobiliteit, openbaar vervoer en een aantrekkelijke en veilige omgeving om te lopen en te fietsen. De provincie onderzoekt hoe dit verankerd kan worden in het ruimtelijke- en mobiliteitsbeleid en stimuleert gemeenten om dit ook te doen. Daarbij kijkt de provincie steeds meer naar bereikbare voorzieningen, werk, wonen, onderwijs en landschap voor verschillende groepen en gebieden (van hoog stedelijk tot de randen van de steden tot landelijk gebied).

Nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen leiden tot meer verplaatsingen en kunnen gezamenlijk leiden tot grote onvoorziene knelpunten in het mobiliteitsnetwerk. De provincie controleert, door middel van een mobiliteitstoets, of gedurende alle ontwikkelfases tot aan de planuitvoering rekening is gehouden met de gevolgen voor de bereikbaarheid.

Rolkeuze

Samenwerkend

Bevorderen Lopen
Wat wil de provincie bereiken?

Ieder ommetje en iedere reis start en eindigt te voet. Doel is dat er in de openbare ruimte meer mensen meer lopen. Dit geldt zowel voor het functioneel lopen om van A naar B te komen als voor het recreatief en sportief lopen, van ommetjes tot dagwandelingen. En dit geldt zowel voor het lopen binnen bebouwd gebied als daarbuiten.

Rolkeuze

Samenwerkend

Uitwerking

Een openbare ruimte waarin meer Zuid-Hollanders meer lopen draagt niet alleen bij aan de volksgezondheid (de belangrijkste maatschappelijke baat), maar ook aan de bereikbaarheid en de mogelijkheden tot stedelijke verdichting, vergroening en verduurzaming.

Lopen is schoon, stil en veilig voor de omgeving en vergt vergeleken met andere vormen van verplaatsing de minste ruimte, energie en grondstoffen. Een loopvriendelijke openbare ruimte draagt bij aan het beperken van het fossiele energiegebruik en de stikstofuitstoot, wat verder economische ontwikkeling en ook de woningbouw beter mogelijk maakt.

Een loopvriendelijke openbare ruimte draagt ook bij aan diverse andere urgente opgaven waar de provincie aan werkt, waaronder gezondheid en bereikbaarheid. Want een loopvriendelijke openbare ruimte draagt bij aan ontmoeting, welzijn en sociale samenhang. Verder draagt een loopvriendelijke openbare ruimte ook bij aan de verblijfskwaliteit en economie, wat zich o.a. vertaalt in hogere omzetten en vastgoedwaarden. Zodoende wordt ook de beoogde verdichting, vergroening en verduurzaming van deze steeds drukkere en dichterbevolkte provincie beter mogelijk, op weg naar een toekomstvast Zuid-Holland met meer omgevingskwaliteit, welzijn en welvaart.

Aan een loopvriendelijke openbare ruimte wordt met name gewerkt vanuit de provinciale opgaven voor gezondheid, bereikbaarheid, ruimte en recreatie, toerisme en sport.

Bijdragen aan (infrastructuur)projecten van anderen
Wat wil de provincie bereiken?

Het mobiliteitssysteem in Zuid-Holland bestaat uit infrastructuur (en mobiliteitsdiensten) van het Rijk, provincie, gemeenten en waterschappen. Omdat de provincie maar over een deel van het mobiliteitssysteem gaat draagt zij ook bij (financieel en expertise) aan projecten van anderen. Dit zijn projecten met een nationaal of regionaal belang die samen met de provinciale projecten ervoor moet zorgen dat de provincie Zuid-Holland voor iedereen bereikbaar is en blijft op een duurzame en veilige manier. De infrastructuurprojecten zijn terug te vinden in het jaarlijkse Programma Zuid-Hollandse infrastructuur (bijlage bij de begroting).

Rolkeuze

Presterend

Deelmobiliteit & publiek vervoer
Wat wil de provincie bereiken?

De provincie wil dat andere vormen van vervoer de bereikbaarheid van een gebied of de keuze van de reiziger vergroot en het vervoer beter aansluit bij wensen van mensen. Kleine kernen en steden moeten met het openbaar vervoer toegankelijk blijven. Denk aan flexvervoer (taxibusjes), deelvervoer (deelfietsen, deelauto’s) en meerijden (carpoolen, liften). Samen met het openbaar vervoer heet dit ‘publiek vervoer’. Zo stimuleert de provincie deelfietsen bij stations en (hoogwaardige) haltes om bestemmingen die 1 tot 3 kilometer van de halte liggen beter bereikbaar te maken. 

Rolkeuze

Presterend

Uitwerking

De provincie onderzoekt op welke manier het mogelijk is om een tussenvorm te creëren tussen een lijndienst en vraagafhankelijk vervoer en gaat hiervoor in overleg met de reizigers en ondernemers om te inventariseren welke wensen leven. Op basis van deze inbreng wordt bepaald hoe het aanbod van vervoer aantrekkelijker kan worden. De provincie zet zich verder in om voor gehandicapten en mindervaliden te komen tot één nationaal ov-reisassistentiesysteem.

Naast de rol presterende overheid heeft de provincie ook de rol van samenwerkende overheid

Goed en schoon regionaal openbaar vervoer
Wat wil de provincie bereiken?

De provincie is verantwoordelijk voor het aanbieden van het regionaal openbaar vervoer in Zuid-Holland buiten de Metropoolregio Rotterdam Den Haag (MRDH). De provincie exploiteert hiervoor twee spoorlijnen: de MerwedeLingelijn (van Dordrecht, via Gorinchem naar Geldermalsen) en de Treindienst Alphen aan den Rijn – Gouda. De provincie besteedt openbaar vervoer concessies over de weg, het water en over bovengenoemde spoorlijnen aan.  

Om het openbaar vervoer waar mogelijk een volwaardig alternatief te laten zijn voor de auto, moet de drempel om het te gebruiken zo laag mogelijk zijn. De provincie zorgt via eisen aan de vervoerders dat het openbaar vervoer makkelijk en begrijpelijk in gebruik is, met goede actuele reisinformatie, eenvoudige en betaalbare tarieven in een netwerk waarbij verbindingen op elkaar aansluiten.  

Rolkeuze

Presterend

Uitwerking

De provincie onderzoekt en realiseert nieuwe snelle, frequente, en betrouwbare lijnen (R-net). Aanpassingen aan provinciale infrastructuur en bijdragen aan projecten van anderen zoals weg, spoor en haltes zijn onderdeel van de beleidskeuzes ‘Voorbereiding (provinciale) infrastructuurprojecten en bijdragen aan projecten van anderen’ en ‘Realisatie provinciale infrastructuurprojecten’.  

Het werkingsgebied is heel Zuid-Holland en voor wat betreft de concessies gaat het over de concessiegebieden:  

  • Goeree-Overflakkee en Hoeksche Waard   

  • Zuid-Holland Noord   

  • Drechtsteden Molenlanden Gorinchem   

  • Treindienst Alphen aan den Rijn – Gouda  

  • Personenvervoer over Water Rotterdam - Drechtsteden 

Inzet op digitalisering
Wat wil de provincie bereiken?

De provincie wil dat de regionale (vers)logistieke sector meer datagericht gaat werken en digitalisering gebruikt bij de gewenste optimalisering van goederenstromen via ladingverschuiving en op regionale hubs. Digitalisering kan een belangrijke rol gaan vervullen in het inzichtelijk maken van vervoersstromen waardoor efficiency van transportmodaliteiten verhoogd kan worden. Daarnaast kan digitalisering zorgen voor efficiënter gebruik van ligplaatsen en walstroomvoorzieningen en het gebruik van de kunstwerken op de vaarwegen. Dit kan zorgen voor minder onnodige vervoersbewegingen en verminder van brandstofgebruik en uitstoot van schadelijke stoffen door minder hard varen. 

Rolkeuze

Samenwerkend

Uitwerking

Binnen de goederenvervoercorridors werkt de provincie samen met diverse partijen aan digitaliseringsinitiatieven die zorgen voor nieuwe digitale toepassingen. Voor de (on)mogelijkheden die autonoom rijden en varen bieden voor de doorontwikkeling van logistieke stromen binnen de provincie en langs corridors zal de provincie faciliteren in innovatief onderzoek en meewerken aan pilots. Voor vervoer over water stimuleert de Provincie het innovatie initiatief van SMASH (Smart Shipping) en daarmee de relatie met eigen vaarwegbeheer. 

Modal shift, regionale hubs en zero emissie
Wat wil de provincie bereiken?

De provincie wil de verwachte groei in de logistieke sector en gevolgen van de grote onderhoudswerkzaamheden rondom Rotterdam in goede banen leiden. Door de ontwikkeling van regionale hubs voor haven-, vers, stads en bouwlogistiek te stimuleren wordt de verschuiving van lading naar relatief duurzame vervoerwijzen, zoals binnenvaart, buisleidingen en spoor gefaciliteerd.  Hiermee wordt de weginfrastructuur ontlast en de uitstoot van schadelijke stoffen beperkt. De provincie wil daarnaast de transitie naar schoon vervoer helpen versnellen en faciliteert initiatieven die bijdragen aan de transitie naar (nagenoeg) geen uitstoot van schadelijke stoffen en opgeschaald kunnen worden.

Rolkeuze

Samenwerkend

Uitwerking

De provincie werkt samen met het regionale bedrijfsleven via logistieke makelaars en met regionale partners en Zuid-Holland Bereikbaar. 

Realisatie aanleg en verbetering van provinciale infrastructuur
Wat wil de provincie bereiken?

De provincie wil door het aanleggen van nieuwe infrastructuur en het verbeteren van bestaande infrastructuur het provinciale deel van het mobiliteitssysteem in Zuid-Holland verbeteren zodat Zuid-Holland voor iedereen bereikbaar is en blijft op een duurzame en veilige manier. Deze projecten worden conform geldende wet- en regelgeving gerealiseerd. De infrastructuurprojecten zijn terug te vinden in het jaarlijkse Programma Zuid-Hollandse infrastructuur (bijlage bij de begroting).

Rolkeuze

Presterend

Schonere mobiliteit
Wat wil de provincie bereiken?

Schoner personenvervoer met minder of geen uitstoot van schadelijke stoffen zoals CO2, stikstofdioxide en fijn stof. De provincie wil bijdragen aan een betere leefbaarheid en biodiversiteit en het voorkomen van klimaatverandering en werkt daarom samen met andere partijen aan schonere vormen van vervoer en de bijbehorende tank- en laadinfrastructuur. Door het doen van onderzoek en het ondersteunen bij het maken van Regionale Mobiliteitsprogramma’s of -plannen en het realiseren van laadinfrastructuur, via de Regionale Agenda Laadinfrastructuur (RAL), wordt de overgang naar batterij-elektrisch én waterstof-elektrisch gefaciliteerd.

Rolkeuze

Samenwerkend

Uitwerking

De provincie werkt samen met het rijk, gemeenten, regio's, markt, kennisinstituten en inwoners en zorgt met name voor verbinding en stimuleert en faciliteert ideeën om mobiliteit schoner te maken. 

Slimmere mobiliteit & digitalisering
Wat wil de provincie bereiken?

De provincie streeft naar bewuste keuzes in veilig en duurzaam mobiliteitsgedrag. Daarbij wordt ingezet op digitalisering en nieuwe technologie. De provincie zorgt dat haar mobiliteitsdata op orde is (digitalisering) zodat deze gebruikt kan worden voor modellering en kunstmatige intelligentie (AI) ter ondersteuning van bedientaken (bruggen, sluizen, verkeerslichten). Daarnaast wordt onderzocht hoe semi autonome voer- en/of vaartuigen op een verantwoorde manier kunnen worden geïntroduceerd en welke eisen worden gesteld aan provinciale infrastructuur.

Rolkeuze

Presterend

Snel internationaal openbaar vervoer en optimaal hoofdrailnet van het rijk
Wat wil de provincie bereiken?

De provincie is groot voorstander van goede, snelle en betaalbare internationale treinverbindingen vanuit de provincie met andere Europese steden en sluit daarom aan bij bestaande lobbytrajecten en initiatieven daartoe. De doelstelling is dat de trein de eerste keuze wordt bij reizen tot 750 km. 

Een goed functionerend hoofdrailnet is cruciaal voor de bereikbaarheid van Zuid-Holland. Zowel voor de verplaatsingen binnen de provincie als verbindingen naar buiten de provincie speelt dit hoofdrailnet een belangrijke rol. Een groot deel van de provinciale woningbouwopgave vindt plaats in de directe omgeving van stations. De provincie streeft naar een frequent, snel en betrouwbaar systeem, waarbij plek is voor hoogfrequente sprinters, intercity’s en meer stations. 

Rolkeuze

Samenwerkend

Uitwerking

De provincie is niet het bevoegd gezag over het hoofdrailnet en werkt daarom samen met andere decentrale overheden als gemeenten, de MRDH en de verschillende regio’s en het Rijk aan voorstellen om het hoofdrailnet te verbeteren. Via het MIRT-programma werkt de provincie mee aan diverse projecten van anderen. De infrastructuurprojecten zijn onderdeel van de beleidskeuze ‘Voorbereiding (provinciale) infrastructuurprojecten en bijdragen aan projecten van anderen’. 

Daar wordt ingezet op:

  • Ondersteunen van de inzet van het Rijk om vaker per dag een trein te laten rijden in zuidelijke richting naar Brussel, Parijs en London en oostelijk via Arnhem naar Berlijn en Frankfurt.  

  • Verbeteren van de Intercityverbinding met Nordrhein-Westfalen vanuit Zuid-Holland.  

Stimuleren bewust mobiliteitsgedrag
Wat wil de provincie bereiken?

De provincie wil meer duurzaam mobiliteitsgedrag stimuleren en tegelijkertijd overlast door werkzaamheden zoveel mogelijk beperken. Daarbij wordt de onvermijdelijke overlast door noodzakelijke (onderhouds)werkzaamheden als kans benut om gedrag van reizigers structureel te veranderen. In het samenwerkingsverband Zuid-Holland Bereikbaar werkt de provincie samen met andere infrastructuurbeheerders en hun opdrachtgevers in Zuid-Holland en met grote bedrijven, vervoerders, brancheorganisaties, belangenverenigingen en lokale overheden. Er wordt ingezet op gezamenlijke en samenhangende programmering van werkzaamheden. Tijdens werkzaamheden vindt verkeersmanagement plaats en worden alternatieven aangeboden afgestemd op het desbetreffende gebied en de gebruikers.  

Rolkeuze

Samenwerkend

Vaker en verder fietsen door meer mensen
Wat wil de provincie bereiken?

Inwoners en bezoekers van Zuid-Holland maken vaker gebruik van de (elektrische) fiets en leggen langere afstanden met de fiets af in het dagelijks en recreatief gebruik en als onderdeel van een reis met het openbaar vervoer. De provincie volgt het fietsgebruik en onderzoekt samen met gemeenten en regio’s hoe het gebruik van de fiets kan toenemen. De voorbereiding en uitvoering van fietsprojecten is onderdeel van de beleidskeuzes ‘Voorbereiding (provinciale) infrastructuurprojecten en bijdragen aan projecten van anderen’ en ‘Realisatie provinciale infrastructuurprojecten’.

Rolkeuze

Samenwerkend

Uitwerking

De provincie doet onderzoek naar een veilig en aantrekkelijk provinciaal (hoofd-) fietsnetwerk en specifiek de ontwikkeling van doorfietsroutes naar de grote steden en de combinatie van fietsen en het gebruik van openbaar vervoer. Betere ketenvoorzieningen dragen bij aan de overstap tussen fiets en het openbaar vervoer. De provincie kijkt daarbij ook naar inrichting van de omgeving en mogelijkheden om fietsers voorrang te geven bij kruispunten.

Veilig gedrag in het verkeer
Wat wil de provincie bereiken?

De stijging van het aantal dodelijke verkeersslachtoffers om te buigen in een daling. De provincie vindt ieder verkeersslachtoffer er één te veel en streeft naar elk jaar minder verkeersslachtoffers en nul verkeersslachtoffers in 2050. De provincie werkt samen met regionale partners om verkeersveilig gedrag te stimuleren door middel van educatie en voorlichting en onderhoudt contact met politie over handhaving. Het verkeersveiliger maken van infrastructuur door provinciale projecten of projecten van anderen is onderdeel van de beleidskeuzes ‘Voorbereiding (provinciale) infrastructuurprojecten en bijdragen aan projecten van anderen’ en ‘Realisatie provinciale infrastructuurprojecten’. Het veilig houden van bestaande infrastructuur is onderdeel van de beleidskeuze beheer en onderhoud op orde.

Rolkeuze

Presterend

Uitwerking

De provincie werkt samen met Metropoolregio Rotterdam Den Haag (MRDH), gemeenten, waterschappen, Regionaal Ondersteuningsbureau Verkeersveiligheid Zuid-Holland (ROV-ZH), Openbaar Ministerie, politie en maatschappelijke organisaties zoals de ANWB, VVN en de Fietsersbond aan een veilige infrastructuur, verkeerseducatie, voorlichting en handhaving.

Naast de rol presterende overheid hebben we ook de rol samenwerkende overheid.

Versterken en veilig houden van goederencorridors
Wat wil de provincie bereiken?

De provincie wil goederenstromen optimaliseren en werkt hiervoor samen met partners binnen en buiten de provincie aan bijvoorbeeld veilig truck parkeren, beschikbaarheid van schone brandstoffen (weg en water), bundeling van goederenstromen.

Deze maatregel is gebiedsspecifiek en is toe te schrijven naar diverse corridors waarop de provincie actief is. Waaronder de MIRT Goederenvervoercorridor Oost-Zuid-Oost van Rotterdam naar het achterland.

Rolkeuze

Samenwerkend

Uitwerking

Het aanpassen van provinciale infrastructuur of het bijdragen aan projecten van anderen op de goederencorridors zijn onderdeel van de beleidskeuzes ‘Voorbereiding (provinciale) infrastructuurprojecten en bijdragen aan projecten van anderen’ en ‘Realisatie provinciale infrastructuurprojecten’. 

Voorbereiding aanleg en verbetering van provinciale infrastructuur
Wat wil de provincie bereiken?

De provincie wil bij de voorbereiding van een project (de initiatieffase en daaropvolgende verkenning) bepalen of een infrastructurele ingreep passend en nodig is. In de initiatieffase worden de gebiedsgerichte of thematische opgaven, kansen en problemen in kaart gebracht en wat de mogelijke oplossingsrichtingen zijn. Op basis daarvan kunnen de deelnemende partijen beslissen of en, zo ja, welke oplossingsrichtingen in een verkenning (de volgende fase) uitgewerkt zouden moeten worden. Een Verkenning is bedoeld om te komen tot een slimme, integrale voorkeursoplossing, op basis van een brede beschouwing van de opgave, scherpe probleemanalyse en een inzichtelijke afweging. De voorkeursoplossing die ontstaat op het eind van de Verkenning kan bestaan uit één voorkeursalternatief of uit een samenhangend pakket van maatregelen (integrale maatwerkoplossingen) waaronder aanleg en verbetering van provinciale infrastructuur. De infrastructuurprojecten (initiatieffase en verkenning) zijn terug te vinden in het jaarlijkse Programma Zuid-Hollandse infrastructuur (bijlage bij de begroting).

Rolkeuze

Presterend

Beleidsdoel 2-2 Beheer en onderhoud: op orde, veilig, slim en duurzaam

2-2 Beheer en onderhoud: op orde, veilig, slim en duurzaam

We zorgen voor een vlotte en veilige afwikkeling van het verkeer in Zuid-Holland vanuit de wettelijke plicht ons areaal, provinciale wegen en vaarwegen te beheren en te onderhouden. Goed functionerende en beschikbare infrastructuur is van groot belang voor de bereikbaarheid van de provincie Zuid-Holland. Hiervoor moet de kwaliteit van de infrastructuur technisch en functioneel op orde zijn. Beheer en onderhoud moet zo efficiënt en duurzaam mogelijk plaatsvinden, met zo min mogelijk last voor de weggebruiker en omgeving.

Twee zaken zijn nodig om dit beleidsdoel te behalen:

  • Een goed functionerende provinciale infrastructuur

  • Een toekomstbestendige infrastructuur.

Als het haalbaar en betaalbaar is, schalen wij succesvolle pilots op met circulair bouwen en CO2-neutraal beheer en onderhoud. We zorgen er de komende vier jaar voor dat dit standaard wordt bij aanleg, beheer en onderhoud om een toekomstbestendige infrastructuur te maken. Ook kijken we naar innovatieve, digitale oplossingen die kunnen bijdragen aan het goed functioneren van de provinciale infrastructuur. Innovatieve partnerships bij aanbestedingen worden verder verkend. Succesvolle ontwikkelingen uit pilots voor minder voertuigverliesuren en CO2-reductie schalen we waar mogelijk en betaalbaar op. Daarbij is de betrouwbaarheid van dergelijke innovatieve oplossingen van groot belang.

Maatregelen van 2-2 Beheer en onderhoud: op orde, veilig, slim en duurzaam

Realiseren duurzaamheidsambitie via assetmanagement provinciale infrastructuur
Wat wil de provincie bereiken?

De provincie wil waar mogelijk duurzaamheidsambities helpen te realiseren via het beheer en onderhoud van infrastructuur. De afweging van duurzame alternatieven vormt een integraal onderdeel van assetmanagement.

Rolkeuze

Presterend

Uitwerking

De provincie weegt duurzame opties af bij opdrachten en contracten. Door stapsgewijs steeds hogere eisen te stellen, wordt het voor de markt mogelijk hier kosteneffectief op te anticiperen.

Met het integreren van duurzaamheid in het assetmanagement zorgt de provincie ervoor dat het assetmanagement in 2050, of zo veel eerder als haalbaar, de volgende doelen behaald:

  • 1.

    CO2 neutraal;

  • 2.

    bijna volledig circulair;

  • 3.

    nauwelijks gebruik makend van primaire grondstoffen;

  • 4.

    energie neutraal;

  • 5.

    Leefgebied en ecologische verbindingen biedend aan lokale flora en fauna rond (vaar)wegen;

  • 6.

    Klimaatbestendig.

Dit is verder uitgewerkt in het tactisch kader duurzame infrastructuur. Hierin wordt aangegeven hoe de verschillende doelen worden uitgerold.

Uitvoeren assetmanagement op onderhoudsniveau 'Sober en Doelmatig'
Wat wil de provincie bereiken?

De provincie wil het onderhoud van infrastructuur uitvoeren op het onderhoudsniveau ‘Sober en Doelmatig’. Door middel van assetmanagement wordt bepaald waar en wanneer onderhoud nodig is.

Rolkeuze

Presterend

Uitwerking

Het assetmanagementsysteem is gebaseerd op de internationale assetmanagementstandaard NEN-ISO 55001 en de basis voor het beheer en onderhoud, bediening, en vergunningverlening, toezicht en handhaving (VTH). De provincie voert haar assetmanagement uit op het onderhoudsniveau ‘sober en doelmatig’ en met oog op de duurzaamheidsdoelen (zie maatregel realiseren duurzaamheidsambitie via assetmanagement provinciale infrastructuur). Dit betekent dat er gekeken wordt naar een optimale balans tussen prestaties, risico’s en kosten. Deze balans betekent in praktijk het op het juiste moment programmeren van onderhouds­werkzaamheden.

afbeelding binnen de regeling

In de tijd neemt het kwaliteitsniveau van de provinciale infrastructuur langzaam af (zie afbeelding, dalende rode pijl). Deze afname van het kwaliteitsniveau wordt via het dagelijks beheer en onderhoud (DBO) zo veel mogelijk beheerst (afremming daling rode lijn). Binnen het dagelijks beheer en onderhoud worden ook de incidenten, storingen en calamiteiten verholpen en wordt er voor handhaving gezorgd.

Vóór het moment dat het kwaliteitsniveau onder het wettelijk aansprakelijkheidsniveau komt, vindt het volgende planmatig onderhoud plaats (paarse pijl).

Het planmatig onderhoud (PO) aan de provinciale infrastructuur wordt uitgevoerd op een conditie-gestuurde, integrale en trajectgerichte manier. Zo blijft de infrastructuur optimaal functioneren tegen de laagste kosten, met overwogen, aanvaardbare risico’s en minimale hinder voor de gebruiker. Deze cyclus herhaalt zich, tot het areaal het einde van de technische of functionele levensduur heeft bereikt, waarna volledige vervanging plaatsvindt.  De planning wordt regionaal afgestemd, zodat de hinder voor de omgeving beperkt blijft.

Bruggen en sluizen worden bediend vanuit centrale bedieningslocaties. De provincie verzorgt ook voor een aantal andere beheerders (zoals gemeenten, Rijkswaterstaat, ProRail) de bediening op afstand en het technisch beheer van bruggen over cruciale vaar- en wegroutes.

De Incidentcoördinatiedesk (IC-desk) coördineert de afwikkeling van calamiteiten en incidenten op het areaal. Zij stuurt hiervoor medewerkers van de buitendienst aan. Deze medewerkers sturen ter plaatse de maatregelen aan die noodzakelijk zijn voor het veilig kunnen gebruiken van de infrastructuur en het wegnemen van de oorzaak van de stremming.

Met het juridisch beheer worden vergunningen en schadeafhandelingen georganiseerd.

Beleidsdoel 3-1 Energietransitie

3-1 Energietransitie

Het zorgvuldig benutten van onze beschikbare fysieke ruimte heeft onze volle aandacht. Wij vinden het van belang dat voor het opwekken van duurzame energie in eerste instantie de gebouwen goed worden benut. Participatie is van groot belang bij de ontwikkeling en uitvoering van onze ambities. In de Regionale Energiestrategieën geven we daar met onze partners invulling aan en wij ondersteunen lokale initiatieven om de energietransitie vorm te geven. Ook lokaal eigendom van opwekinstallaties is van belang om lokaal te kunnen benutten wat daar wordt opgewekt.

Ons doel: een stabiel en slim energiesysteem dat betaalbare, schone energie levert voor iedereen.

Maatregelen van 3-1 Energietransitie

Bevorderen duurzame verwarmingsvoorziening
Wat wil de provincie bereiken?

De provincie draagt bij aan het betrouwbaar, betaalbaar, duurzaam en veilig beschikbaar stellen van warmte voor het stedelijk gebied. Daarvoor is een goede infrastructuur nodig zoals mogelijkheden voor opslag en transport van warmte, onder meer via regionale warmtetransportnetten met onafhankelijk netbeheer. De provincie stimuleert en faciliteert projecten waarbij restwarmte, geothermie en lokale bronnen optimaal benut worden voor de verschillende vormen van warmtevoorziening. 

De provincie werkt aan de optimalisatie van duurzame warmtebronnen in Zuid-Holland (restwarmte, geothermie, aquathermie en andere bronnen) en zet zich in voor de totstandkoming van een robuust, publiek beheerd warmtetransportsysteem voor Zuid-Holland. Daarnaast ondersteunt de provincie innovaties voor de optimalisatie voor duurzame warmte, zoals de ontwikkeling van slimme warmtenetwerken.

Rolkeuze

Presterend

Lokaal eigendom
Wat wil de provincie bereiken?

De provincie streeft naar minimaal 50% lokaal eigendom van (grootschalige) zon en windenergieprojecten. Er wordt met gemeenten samengewerkt om dit doel te bereiken.

Rolkeuze

Samenwerkend

Uitwerking

de komende periode zal de provincie:

  • landelijke ontwikkelingen volgen en een actieve rol spelen in kennisdeling met gemeenten;

  • gemeenten actief benaderen met het aanbod om te ondersteunen bij het opstellen van een beleidskader voor lokaal eigendom;

  • energiecoöperaties ondersteunen bij het professionaliseren en financieel ondersteunen bij de voorbereidingsfase middels het ontwikkelfonds voor energiecoöperaties;

  • de Nederlandse koepel van energie-coöperaties (Energie Samen) blijven steunen zodat zij namens de burgercollectieven lokaal eigendom kunnen realiseren.

  • de provincie zet zich actief in om iedereen te kunnen laten participeren in lokaal eigendom, door goede voorbeelden van inclusieve modellen voor duurzame opwekprojecten te delen met energiecoöperaties, gemeenten, lokale bedrijven en andere initiatiefnemers.

provinciaal Meerjarenprogramma Infrastructuur Energie en Klimaat (pMIEK)
Wat wil de provincie bereiken?

De provincie wil samen met netbeheerders, medeoverheden en andere partners het energiesysteem integraal programmeren en zo werken aan de planning en keuzes voor een duurzaam regionaal energiesysteem

Rolkeuze

Presterend

Uitwerking

Regionale energie-infrastructuur met voldoende capaciteit is een belangrijke conditie voor verduurzaming en realisatie van toekomstbestendige ruimtelijke ontwikkelingen. Door de toenemende druk op die infrastructuur signaleren verschillende partijen dat meer regie nodig is op de programmering en mogelijk prioritering van regionale energie-infrastructuur. Provincie initieert hiervoor een integraal programmeerproces voor het energiesysteem, het provinciaal Meerjarenprogramma Energie en Infrastructuur (pMIEK). In dit programma wordt in samenhang met vraag- en aanbodsectoren van energie de toekomstige energie-infrastructuur voor het energiesysteem bepaald. Er wordt tweejaarlijks een actualisatie van het pMIEK opgesteld, waarbij energie-infraprojecten geprogrammeerd worden. De samenhang met ruimtelijke ontwikkelingen wordt hierin meegenomen. In de programmering wordt nadrukkelijk afstemming gezocht met sectorale plannen.

De programmering van het energiesysteem op (middel)lange termijn doorloopt de volgende stappen:

  • Plan van Aanpak voor de betreffende iteratie ronde met betrokkenheid van partners

  • Een integraal overzicht van de ontwikkeling van energievraag en -aanbod (zoals opwek, woningbouw, mobiliteit, industrie en glastuinbouw) voor het bepalen van knelpunten en kansen in Zuid-Holland

  • Opstellen of herijken van de module energie in de omgevingsvisie  en het integrale afwegingskader

  • Samenstellen en uitwerken van een aantal realistische ontwikkelvarianten voor het energiesysteem en daarbij behorende energie-infrastructuur in samenhang met ontwikkeling van vraag en aanbod van energie in de tijd  

  • Aan de hand van weging van de relevante ontwikkelvarianten op impact en effecten komen tot een gezamenlijk beeld van benodigde prioritering van infrastructurele investeringen

  • Borging van gemaakte afspraken. Bij de te maken afspraken over de uitvoering kan eventueel ruimtelijk instrumentarium worden ingezet, zoals ruimtelijke reserveringen in de provinciale omgevingsverordening. De provincie kan in voorkomende gevallen kiezen om financieel bij te dragen aan (regionale) energie-infrastructuurprojecten, zoals wordt gedaan bij het Botlek Stoomnetwerk (zie Programma ‘Bijdragen aan een CO2-emissiearme en circulaire industrie maatregel C: regeling energie-infrastructuur op industrieterreinen)

Realiseren van windenergie
Wat wil de provincie bereiken?

Mede door de omvang en invloed op de ruimtelijke kwaliteit en het landschap van grote windturbines is het van belang een zorgvuldige en bovenregionale afweging op provinciaal niveau te maken over de locatiekeuze. De provincie wil grote turbines geconcentreerd plaatsen in daarvoor geschikte gebieden en versnippering over de hele provincie voorkomen.

Rolkeuze

Samenwerkend

Uitwerking

Uitgangspunten windturbines naar ashoogte

Grote windturbines (ashoogte is hoger dan 45 meter)

  • Geconcentreerd plaatsen en voorkomen van versnippering

  • Langs grootschalige infrastructuur (snelwegen, rivieren)

  • Bij grootschalige bedrijvigheid (energievragers)

  • Grootschalige scheidslijnen tussen land en water en grote landschappelijke structuren (daar waar het waait)

  • Voorkeur voor enkelvoudige lijnopstellingen en clusters, in samenhang met en evenwijdig aan de betreffende infrastructuur en scheidslijnen

 Windturbines met een ashoogte tot 45 meter

  • Binnen bestaand stads- en dorpsgebied

  • Glastuinbouwgebied passend bij de lokale situatie

  • Bedrijventerreinen

  • Dit is ter beoordeling aan de gemeente. De provincie kan wel een zienswijze indienen, indien te weinig rekening is gehouden met het omringende landschap en de cultuurhistorische, ecologische en recreatieve kwaliteiten.

 Windturbines tot 15 meter ashoogte

  • Kunnen overal, mits rekening gehouden met het omringende landschap en de cultuurhistorische, ecologische en recreatieve kwaliteiten.

  • Dit is ter beoordeling aan de gemeente. De provincie kan wel een zienswijze indienen, indien te weinig rekening is gehouden met het omringende landschap en de cultuurhistorische, ecologische en recreatieve kwaliteiten.

De aangewezen locaties zijn vastgelegd in de Omgevingsverordening.

De locaties zijn het resultaat van een afweging tussen eisen vanuit windenergie en voorwaarden vanuit landschap en ruimtelijke kwaliteit. Mochten die om technische of andere redenen niet haalbaar zijn, dan moet het opnemen van nieuwe locaties worden overwogen. Daarvoor is dan aanpassing van de verordening nodig.

Sloop en circulair

Een omgevingsplan dat plaatsing van windturbines en andere bouwwerken gericht op de opwekking van energie uit wind mogelijk maakt, verantwoordt in de toelichting de wijze waarop is verzekerd dat de windturbines na afloop van het daadwerkelijke gebruik worden gesloopt.

De provincie wil een volledige circulaire economie in Zuid-Holland bereiken in 2050 met als tussendoel 50% reductie van (primaire) materialen in 2030. Dit geldt ook voor de energietransitie.

De economische kracht van Zuid-Holland is afhankelijk van enorme hoeveelheden grondstoffen en energie. Steeds meer van die grondstoffen worden schaars en beginnen zelfs op te raken. Tegelijkertijd is er veel verspilling, waardoor we onnodig waarde verloren laten gaan. Ook veroorzaakt de economie – met afval als eindproduct – schade aan het klimaat, de biodiversiteit, het milieu en onze gezondheid. Om concurrerend en toekomstbestending te blijven als provincie is het inspelen op de transitie naar een circulaire economie van belang voor de economie en het milieu van de provincie Zuid-Holland.

Te onderzoeken effecten

Bij de plaatsing van windturbines dienen op projectniveau effecten ten aanzien van o.m. cumulatieve effecten natuur, flora en fauna, bescherming van waardevol cultureel erfgoed, geluid, externe veiligheid, radar, slagschaduw, lichtschittering, vaarwegen en waterstaatswerken, landschappelijke inpassing, netinfrastructuur, watertoets en archeologie te worden onderzocht. Het voorgaande dient in een MER en/of een ruimtelijke onderbouwing te worden vastgelegd.

Beleidsuitwerking

De provincie maakt de realisatie van het Klimaatakkoord ruimtelijk mogelijk in een aantal specifieke gebieden die opgenomen zijn in de Omgevingsverordening.

Actuele informatie over de realisatie (aantal MW en gerealiseerde locaties) is terug te vinden in de jaarlijkse voortgangsrapportage ‘Meterstand’. 

Realiseren van Zonne-energie
Wat wil de provincie bereiken?

De provincie wil de energietransitie realiseren door het opwekken van zonne-energie te ondersteunen met behoud en bescherming van het landschap en de onbebouwde ruimte in Zuid-Holland. Daarom kijkt de provincie vooral naar de mogelijkheden om zonne-energie op te wekken binnen bestaand stads- en dorpsgebied, bij voorkeur op het dak. Door de inzet van diverse maatregelen waaronder een subsidieregeling, een handreiking en enkele onderzoeken, wil de provincie de realisatie van zonne-energie stimuleren.

Rolkeuze

Presterend

Uitwerking

Stimuleren Zonne-energie op daken

Zuid-Holland heeft veel daken die kunnen worden benut voor het opwekken van zonne-energie. Met het Aanvalsplan ‘Zon op Dak’ stimuleert de provincie dat op zoveel mogelijk hiervoor geschikte daken zonnepanelen worden geplaatst. Dit doet de provincie door:

  • aanmoedigen zon op dak en dubbel ruimtegebruik, conform provinciale uitwerking van de zonneladder;

  • energiecoöperaties en eigenaren van daken bij elkaar te brengen;

  • het bieden van ondersteuning en advies bij het aanvragen van subsidies;

  • de ontwikkeling van kennis over bijvoorbeeld nieuwe financieringsmogelijkheden.

 Met de subsidieregeling ‘Zonnig Zuid-Holland’ stimuleert de provincie de toepassing van zonnepanelen op met name grote daken. Deze subsidieregeling draagt bij aan:

  • het onderbrengen van daken bij energiecoöperaties;

  • de kosten die nodig zijn om zonnepanelen op moeilijkere (maar wel geschikte) plaatsen te installeren;

  • zon op waterbassins, indien er eerst een constructie gebouwd moet worden;

  • zon op parkeerterreinen, indien er eerst een constructie gebouwd moet worden.

Handreiking ruimtelijke kwaliteit zonne-energie-actualiseren

Toch zijn er ook initiatieven om zonnevelden buiten bestaand stads- en dorpsgebied (BSD) aan te leggen. Om handvaten te bieden voor het ontwikkelen van zonnevelden met een meerwaarde voor de omgeving heeft de provincie een Handreiking ‘ruimtelijke kwaliteit zonne-energie Zuid-Holland’ ontwikkeld. De handreiking is voor ontwikkelaars en gemeenten en bevat een toelichting op het beleid, een stappenplan, praktische informatie en voorbeelden voor het uitwerken van zonnevelden.

Een goed ontworpen en beheerd zonneveld kan bijdragen aan de verbetering van de biodiversiteit ter plaatse. Daartoe zal de provincie ook de handreiking ruimtelijke kwaliteit zonne-energie uitbreiden met voorbeelden en suggesties voor inrichting en beheer gericht op het bevorderen van de biodiversiteit.

Onderzoeken

Onderzoek ruimtelijke impact zonthermie - De provincie start een onderzoek om inzichtelijk te maken of en welke voorwaarden van toepassing zijn bij de realisatie van een zonthermie-veld. Het onderzoek moet leiden tot aanbevelingen voor de ruimtelijke inpassing van zonthermie. Op basis hiervan kan, indien nodig, het omgevingsbeleid worden aangepast en de handreiking ruimtelijke kwaliteit zonne-energie worden aangevuld. Dit als handvat bij het uitwerken en beoordelen van initiatieven voor zonthermie velden en installaties.

Onderzoek zonnepanelen als teelt ondersteunende voorziening of meervoudig ruimtegebruik in de vorm van agri-PV. Het gaat hierbij om een permanente voorziening. De provincie vindt dit een interessante ontwikkeling en start een onderzoek om inzichtelijk te maken of en onder welke voorwaarde zonnepanelen kunnen worden ingezet als teelt ondersteunende voorziening of agri-PV. Daarbij wordt onderzocht: de verschijningsvorm, het mogelijke toepassingsgebied, eventuele randvoorwaarden voor de toepassing en aanbevelingen voor de landschappelijke inpassing.

Op basis van de resultaten van het onderzoek kan, indien nodig, een voorstel worden gedaan voor aanpassing van het omgevingsbeleid en de handreiking ruimtelijke kwaliteit zonne-energie. Hangende dit onderzoek worden initiatieven voor zonnepanelen als teelt ondersteunende voorziening beoordeeld op basis van het ruimtelijke kwaliteitsbeleid en landschappelijke inpassing.

Nadere uitwerking ruimtelijke uitgangspunten zonne-energie

De ruimtelijke uitganspunten die de provincie hanteert voor realisatie van zonne-energie volgen de provinciale zonneladder en zijn te vinden in de toelichting op de verordening.

Ruimte en landschap in de energietransitie/RES
Wat wil de provincie bereiken?

De provincie wil de energietransitie beter verbinden aan andere ruimtelijke opgaves, waarmee energie een vanzelfsprekend onderdeel in het Zuid-Hollandse landschap wordt.  Dit vraagt om inspirerende en innoverende voorbeelden, kennisontwikkeling op het gebied van inpassing van energie in Zuid-Holland en samenwerking met partners om tot de best mogelijke oplossingen te komen.

Rolkeuze

Samenwerkend

Uitwerking

In de RES’en zijn zoekgebieden voor wind en/of zon opgenomen. Ruimte en landschap vervullen in de verdere beleidsontwikkeling van provincie en gemeenten en de stap naar uitwerking en realisatie van het RES-bod een grotere rol. Niet alleen binnen de RES, maar ook tussen en boven de schaal van de RES’en.

Bij de onderdelen zon en wind zijn verkenningen op het gebied van ruimte en energie opgenomen. Daarnaast is het nodig om verder vooruit te kijken. Waarbij rekening wordt gehouden met een andere of grotere opgave, waarbij ook het energiesysteem een belangrijke rol speelt. Een belangrijke vraag is ook hoe energie aan allerlei andere opgaven in de provincie kan worden verbonden. Het verbinden van energie met provinciale opgaven gebeurt in samenwerking met de partners. In het programma “energie en landschap in de energietransitie” wordt, in samenwerking met partners,  kennis ontwikkeld, verdiept en gedeeld.

In dit programma komen de volgende onderdelen;

  • Ontwerpend onderzoek naar ruimte en het toekomstig energiesysteem (2050)

  • Lerende netwerk in de vorm van ontwerpateliers

  • Ruimtelijke verkenningen naar verschillende onderdelen uit het energiesysteem

  • Relatie met kunst en cultuur

Samenwerken aan regionale energiestrategieën
Wat wil de provincie bereiken?

De provincie werkt in zeven energieregio’s samen met gemeenten, waterschappen en stakeholders (RES-partners) aan de uitwerking van Regionale Energie Strategieën (RES’en). In de regionale energiestrategieën (RES’en) is invulling gegeven aan de tussendoelstellingen uit het Klimaatakkoord voor 2030 en regionale energieakkoorden. De RES’en zijn met participatie en democratische besluitvorming tot stand gekomen.

De focus van de RES ligt op de warmtetransitie van de gebouwde omgeving (van fossiele naar duurzame bronnen), grootschalige opwek van hernieuwbare elektriciteit (middels zon en wind) op land en de daarvoor benodigde infrastructuur. De RES’en dragen bij aan de nationale doelstelling van tenminste 35 TWh duurzame opwek van elektriciteit in 2030. De provincie en haar RES-partners hebben voor de RES'en een doelbereik van 6,4-6,8 TWh in 2030.

Het wordt steeds duidelijk dat de energietransitie impact op de ruimte heeft. De energietransitie vraagt zelf ruimte voor duurzame opwek en infrastructuur, maar is ook bepalend voor de mogelijkheden voor ontwikkelingen in een gebied (wonen, werken, recreatie, landbouw). Daarbij krijgt energie steeds meer een netwerkrol, gelijk mobiliteit.

Rolkeuze

Samenwerkend

Uitwerking

Samenwerking vindt plaats in zeven energieregio’s:

  • Rotterdam-Den Haag

  • Drechtsteden

  • Alblasserwaard

  • Hoeksche Waard

  • Goeree-Overflakkee

  • Holland Rijnland

In de RES’en staan de doelen, strategie, zoekgebieden, plannen en keuzes voor de energietransitie in de betreffende energieregio. Net als andere partners brengt de provincie daarbij haar eigen focus en prioriteiten in. Als provincie verbinden we de RES’en en kijken naar bovenregionale aspecten zoals impact op het landschap, beschikbaarheid van energiebronnen, energie-infrastructuur, vraag en aanbod en energiemarkt. De provincie heeft kennis over bovenregionale aspecten en kan de energieregio’s op dit punt adviseren.

De provincie bevordert een langjarige samenwerking in Zuid-Holland tussen de partners in energieregio’s, faciliteert de ontwikkeling van een lerend netwerk en legt de verbinding met andere programma’s en kennisnetwerken.

De provincie werkt binnen de RES’en actief samen met de andere RES-partners (gemeenten, waterschappen en netbeheerders) om de doelstellingen te realiseren en oplossingen te vinden als knelpunten en uitdagingen zich voordoen. De provincie overlegt met de netbeheerders en andere RES-partners om oplossingen te vinden voor knelpunten aan zowel de vraag- als aanbodkant. De provincie vervult binnen de RES-samenwerking verschillende rollen:

  • Ondersteunen en faciliteren van gemeenten (bijv. met kennis en expertise, ondersteuning bij opzetten en uitvoeren van regionale planMER, inhoudelijke inbreng voor regionaal programma zon op veld en ontwerpend onderzoek).

  • Stimuleren en aansporen van gemeenten (bijv. door onderzoek en overleg).

  • Het coördineren en regisseren (bijv. coördinatie Warmtelinq).

Bij warmte geeft de provincie vanuit zijn verbindende rol extra aandacht aan de onderlinge samenhang van processen en projecten, de impact op het integrale energiesysteem en de ruimte, en op het versnellen en realiseren van een toekomstbestendige en klimaatneutrale warmtevoorziening.

Stimuleren lokale initiatieven
Wat wil de provincie bereiken?

De provincie wil dat financiële participatie in lokale energievoorzieningen ook ten goede komt aan het betreffende gebied en werkt aan een systeem daarvoor. Daarnaast zet de provincie zich in om ervoor te zorgen dat groepen die minder te besteden hebben ook de vruchten kunnen plukken van de energietransitie. Voor dat doel ondersteunt de provincie een aantal pilots en kennisnetwerken. Ook werkt de provincie samen met deze groepen, woningcorporaties en maatschappelijke organisaties aan projecten op het gebied van besparing en verduurzaming van hun huizen.

Rolkeuze

Samenwerkend

Uitwerking

De provincie stimuleert lokaal eigenaarschap van elektriciteitsvoorzieningen. Met de subsidieregeling ’lokale initiatieven‘ ondersteunt de provincie bewonersinitiatieven voor het zelf opwekken van energie. 

De provincie ondersteunt samenwerkingsverbanden en deelt de lessen hieruit. Met steun van de provincie organiseert het ‘lerend netwerk’ van lokale initiatieven kennisbijeenkomsten rondom concrete thema’s. De provincie zorgt ervoor dat de vragen, lessen en knelpunten uit het netwerk op de agenda komen van de energieregio’s en gemeenten. 

De provincie steunt de ontwikkelfaciliteit voor lokale energieprojecten. Deze faciliteit betreft een samenwerking van het ministerie van Binnenlandse Zaken, een aantal provincies en burgercoöperaties. Met behulp van de faciliteit worden risico’s over meerdere projecten verdeeld en krijgen lokale initiatieven de mogelijkheid om op professionele schaal energieprojecten te ontwikkelen.

Stimuleren van efficiency in de industrie
Wat wil de provincie bereiken?

Zuid-Holland onderschrijft de nationale doelstellingen om de uitstoot van broeikasgassen te reduceren tot 49% in 2030 met als uiteindelijke doel om klimaatneutraal te zijn in 2050. En daarnaast onderschrijft de provincie de nationale doelen om in 2030 50% minder primaire grondstoffen te gebruiken en in 2050 volledig circulaire economie te realiseren. De Zuid-Hollandse industrie zal daartoe een transitie moeten doormaken naar een industrie die klimaatneutraal en circulair is.

Een belangrijke stap in het verduurzamen van de industrie ligt in het treffen van efficiency maatregelen door bedrijven binnen hun bedrijfssysteem, Ook nuttige toepassing van reststromen (zoals warmte, stoom en CO2) binnen de industrie en in andere sectoren en efficiency op het gebied van water en grondstoffen, maar ook projecten inzake de opslag van CO2 (onder de Noordzee) helpt in het realiseren van de klimaatdoelen. 

Rolkeuze

Rechtmatig

Uitwerking

De provincie speelt een belangrijke rol in het realiseren van energie efficiency en het nuttig en slimmer toepassen van reststromen in de industrie. Voor de uitvoering van door het Rijk wettelijk voorgeschreven energiebesparingsplicht heeft de provincie de rol van rechtmatige overheid. Wat betreft de bovenwettelijke stimulering van efficiency heeft de provincie de rol van mee- en samenwerkende overheid.

Bedrijven zijn wettelijk verplicht energiebesparende maatregelen te treffen met een terugverdientijd tot vijf jaar. Provincies zijn voor een deel van de bedrijven bevoegd gezag. De Omgevingsdiensten voeren uit. Vanuit deze rol zet de provincie extra in op het toezicht op de meest energie relevante bedrijven en op de actualisatie van vergunningen waar een significante energiebesparing te verwachten is. 

  • 1.

    De provincie beschikt over een aantal additionele (niet wettelijke) instrumenten die ingezet kunnen worden om bedrijven te stimuleren energie te besparen. Zo informeren omgevingsdiensten (op verzoek van de provincie) bedrijven proactief over besparingsmogelijkheden en draagt de provincie via subsidie bij aan verdiepende besparingsstudies bij bedrijven.  

  • 2.

    Via de regeling energie infrastructuur op industrieterreinen helpt de provincie bij het oplossen van knelpunten in kleinschalige, lokale energie infrastructuur, bijvoorbeeld in het gebruik van restwarmte en waterstof. Ook kleinschalige projecten waarbij CO2 uit de industrie wordt geleverd aan de glastuinbouw, vallen binnen deze regeling.  

  • 3.

    De provincie verkent de mogelijkheden om efficiency in de industrie te realiseren op het gebied van grond- en hulpstoffen (zoals water). 

Stimuleren van flexibiliteit en efficiëntie van het energiesysteem
Wat wil de provincie bereiken?

Flexibel en efficiënt gebruik van beschikbare energie-infrastructuur beperkt de behoefte aan (nieuwe) netwerkcapaciteit. Opslag van elektriciteit, warmte, of waterstof kan als buffer dienen van de capaciteit in het energiesysteem. Conversie tussen energiedragers (elektriciteit, warmte, waterstof) heeft in Zuid-Holland veel potentie door de grote aanwezigheid van industrie. Om optimaal gebruik te maken van de energie-infrastructuur is samenwerking essentieel. (Proces)innovaties, vraag- en aanbodsturing, conversie en opslag kunnen lokaal en regionaal bijdragen aan een efficiëntere benutting energie-infrastructuur, en bijdragen aan realisatie van bestaande doelen voor bijvoorbeeld zon op daken bij grotere bedrijven in de RES’en.

Rolkeuze

Presterend

Uitwerking

De provincie Zuid-Holland zet in op de ontwikkeling en toepassing van vraag- en aanbodsturing, conversie- en opslagmethoden en procesinnovaties door de volgende activiteiten:

De provincie Zuid-Holland verkent hoe bestaand instrumentarium verbreed kan worden ingezet ter beperking of voorkoming van schaarste in capaciteit op de energie-infrastructuur.

De provincie stimuleert (proces)innovaties en samenwerking met betrekking tot vraag- en aanbodsturing en conversie- en opslagmethoden om systeemflexibiliteit te vergroten en/of infrastructuurimpact te beperken. 

  • Dit doet de provincie door handelingsopties in kaart te brengen die impact op de energie-infrastructuur kunnen beperken bij initiatieven voor verduurzaming

  • De provincie stimuleert de toepassing van de handelingsopties die de flexibiliteit en efficiëntie van het energiesysteem vergroten door te verbinden met ruimtelijke ontwikkelingen, gebieden of bedrijventerreinen waarbij netcongestie een rol speelt of waar dit ingezet kan worden als mogelijk alternatief voor netuitbreidingen.

Uitwerken RES-zoekgebieden zon en wind
Wat wil de provincie bereiken?

In een aantal RES-regio’s zijn zoekgebieden voor wind en/of zon opgenomen. De aard, omvang en mate van uitwerking van deze zoekgebieden verschilt per RES-regio. Waarbij de inzet is dat er een integrale afweging en uitwerking plaatsvindt, en rekening wordt gehouden met andere opgaven en ruimtelijke ontwikkelingen.

Rolkeuze

Presterend

Uitwerking

Uit de planMER bij deze herziening is gebleken dat, met de beperkingen die volgen uit de planMER, het mogelijk lijkt om de opgetelde doelstellingen voor energieopwekking vanuit de RES’en binnen Zuid-Holland in te kunnen vullen. In dit proces worden de zoekgebieden uit de RES1.0 verder uitgewerkt en afgewogen. De provincie blijft daarbij als partner in de RES betrokken.

In aanvulling op de locaties zoals die zijn opgenomen in de provinciale uitwerking van de zonneladder, is in de zoekgebieden meer ruimte voor als de zoekgebieden verder zijn uitgewerkt en daar regionaal over is afgestemd met de betrokken RES-partners.

Bij de totstandkoming van de RES’en is bij de keuze van de zoekgebieden niet in alle gevallen sprake geweest van een integrale afweging met andere opgaven en ruimtelijke claims. De verdere uitwerking van de zoekgebieden kan dan ook leiden tot nieuwe inzichten waarbij (delen van) zoekgebieden niet geschikt blijken voor wind en/of zon en nieuwe zoekgebieden mogelijk in beeld komen.

Beleid zon

Het beleid voor zonne-energie bestaat naast een beleidskeuze Duurzame opwek elektriciteit uit regels in de omgevingsverordening. Daarnaast is het ruimtelijke kwaliteitsinstrumentarium van belang met onder andere een richtpunt voor zon bij de kwaliteitskaart, de beschermingscategorieën ruimtelijke kwaliteit en de handreiking ruimtelijke kwaliteit zonne-energie.

Beleid wind

Het beleid voor windenergie bestaat naast een beleidskeuze Duurzame opwek elektriciteit uit regels in de omgevingsverordening. Bij een verkenning naar nieuwe locaties voor wind is de provinciale omgevingsvisie leidend. De ruimtelijke uitgangspunten zijn daarbij dat windenergie passend is langs grootschalige infrastructuur (op snelwegen), op grote bedrijventerreinen, of op de grote scheidslijnen tussen land en water. Windturbines plaatsen we ‘daar waar het waait’ (denk aan kustgebieden), ‘daar waar energie gevraagd wordt’ (denk aan industrie) en ‘daar waar ze aan kunnen sluiten bij grote landschappelijke structuren’ (grootschalige overgangen land-water, grote lijnvormige (infra)structuren (havengebied)).

Definitie zoeklocaties- en zoekgebieden

Zoeklocatie: gaat om een concrete plek voor de realisatie van wind (en/of zon). Voor deze zoeklocaties is een nadere uitwerking, verbeelding en onderzoek naar effecten op bijvoorbeeld natuur, radar, andere opgaven aan de orde. De uitkomsten van deze uitwerking kan leiden tot opname van deze locaties op de kaart in de Omgevingsverordening.

Zoekgebieden: zijn plekken/zones/grotere gebieden waar een nadere uitwerking, verfijning en afweging nodig is over de realisatie van duurzame opwek. Het kan gaan om zon en/of wind.

Uitwerking

De provincie zet bij de uitwerking van de zoekgebieden op het volgende in:

  • Maken van afspraken over proces, scope, product

  • Kaders

Ad 1 Proces, scope, product

Bij de uitwerking van de RES 1.0 maken de partners in de RES-regio’s afspraken over het te doorlopen proces, de scope en het op te leveren product. Bij het maken van deze afspraken vindt de provincie de volgende aspecten van belang:

a. Integraliteit

b. Prioritering

c. Ontwerpend onderzoek

d. Product.

e. Participatie

Ad a. Integraliteit:

In het kader van de uitwerking van de zoekgebieden vindt ook een integrale afweging plaats met andere (ruimtelijke) opgaven, bijvoorbeeld op het gebied van woningbouw, mobiliteit, recreatie, klimaat, biodiversiteit, landbouw. Dit om te voorkomen dat later in het proces, bij de vertaling naar het omgevingsbeleid van de betrokken overheden, aan het licht komt dat de voorstellen niet uitgevoerd kunnen worden.

Ad b. Prioritering:

Start met de uitwerking van die zoekgebieden waar er nog voldoende ruimte op het netwerk is en die als kansrijk uit de planMER komen.

Ad c. Ontwerpend onderzoek:

Zet het instrument van ontwerpend onderzoek in bij het verder uitwerken van de zoekgebieden

Ad d. Product:

Bestaat uit:

  • 1.

    Beschrijving van de andere (ruimtelijke) opgaven en relevante meekoppelkansen per zoekgebied.

  • 2.

    Visualisaties van de wijze waarop deze meekoppelkansen kunnen worden benut.

  • 3.

    Globaal kaart beeld van het beoogde ‘eindplaatje’ in het zoekgebied of de ligging van een concrete locatie (als dat het resultaat is van de uitwerking van het zoekgebied)

  • 4.

    (Suggesties voor) te nemen inrichtings- en beheersmaatregelen op het gebied van landschappelijke inpassing en de bevordering van de biodiversiteit.

  • 5.

    Afspraken over hoeveelheid ha zonneveld/ aantal windturbines dat gebouwd kan worden in het zoekgebied en de mogelijke locaties daarvan binnen het zoekgebied. (kan bv zijn: alleen achter op de percelen of: direct aansluitend aan de dorpsrand of: tussen elk zonneveld moet minimaal x percelen zitten enz.).

  • 6.

    Afspraken over hoe procesmatig wordt omgegaan met initiatieven binnen het zoekgebied zodat deze inderdaad op de beoogde plekken landen en op de juiste wijze worden uitgewerkt.

  • 7.

    Inschatting van de beoogde bijdrage aan de geformuleerde ambitie in de RES.

  • 8.

    Beschrijving van de eventueel benodigde aanpassing in de netinfrastructuur.

  • 9.

    Planning van de realisatie en het beheer.

  • 10.

    Beschrijving hoe wordt omgegaan met de installaties na beëindiging van de vergunning hoe de ontmanteling van de opweklocatie wordt vastgelegd.

  • 11.

    Beschrijving van de benodigde participatie (proces en financieel) op projectniveau bij de realisatie van concrete initiatieven.

 Ad e. Participatie

Voorafgaand aan het uitwerken van de zoekgebieden en zoeklocaties stemt de provincie graag met de RES-partners en/of de initiatiefnemers van een project een participatieplan af, waarin de 4D’s zijn opgenomen. Ten behoeve van de besluitvorming komt er een terugkoppeling van het participatieproces en in hoeverre we erin zijn geslaagd de gestelde doelen te bereiken.

Hieronder staan de 4D’s nader uitgewerkt.

Doelen

In het participatieplan wordt vooraf beschreven welke doelen wordt nagestreefd en wat dat betekent voor de organisatie van participatie-momenten.

  • zorg voor onderbouwde doelstellingen, maak daarbij onderscheid tussen procesdoelen, inhoudelijke doelen en resultaatdoelen;

  • maak je doelen expliciet en waar mogelijk zo goed mogelijk kwalitatief of kwantitatief meetbaar om het hiermee goed bij te kunnen sturen tijdens het proces;

  • doelen kunnen dynamisch zijn; benoem momenten waarop je deze evalueert en indien nodig aanpast.

Dialoog

Het gesprek is met een open houding aangegaan, waarbij ruimte is voor zowel argumenten als emoties.

  • het gesprek wordt gevoerd via een platform dat voor een brede doelgroep beschikbaar is. Het voeren van een constructief gesprek wordt gefaciliteerd door een gespreksleider die kundig, sociaal sterk en onafhankelijk is t.a.v. de uitkomst van het besluitvormingsproces;

  • zorg dat deelnemers voldoende ruimte krijgen om zowel voor en tegen argumenten naar voren te kunnen brengen, en ook met elkaar in gesprek te kunnen gaan;

  • in het gesprek wordt niet alleen gekeken naar standpunten, maar ook de onderliggende argumenten, waarden, emoties. Elke standpunt is op zichzelf waardevol, maar het is ook belangrijk om te begrijpen waarom iemand een bepaald standpunt heeft, wat als katalysator kan dienen om het gesprek verder te brengen.

Diversiteit

  • Een zo breed mogelijke groep mensen en belangen wordt vertegenwoordigd in het participatieproces. definieer vooraf welke doelgroepen idealiter meedoen aan het participatieproces. Hanteer hierbij niet alleen demografische kenmerken (leeftijd, geslacht, opleidingsniveau, etc.) als criterium, maar ook andere gegevens zoals woningeigenaar-huurder of het geografische gebied waarbinnen je actief betrokkenen benadert;

  • geef in je participatieplan aan welke inspannings- of resultaatverplichting je verbindt aan het bereiken van de verschillende doelgroepen. Ga aan de hand hiervan gedurende het proces na wat het resultaat is: zijn ook traditioneel ondervertegenwoordigde groepen voldoende aan het woord gekomen? Zijn een verscheidenheid aan belangen naar voren gekomen?;

  • breng in kaart welke inhoudelijke, verschillende perspectieven/belangen naar voren zijn gekomen in de gesprekken en hoe deze zich verhouden tot het algemeen belang.

Doorwerking

Aan het begin van het participatieproces wordt duidelijk gemaakt aan burgers wat de ruimte is voor invloed. Achteraf wordt gecommuniceerd wat voor invloed de inbreng in het participatieproces al dan niet heeft gehad op het besluit.

  • van te voren worden duidelijke kaders gesteld voor de reikwijdte van invloed van burgers op besluitvorming. Zorg dat er een goede afstemming is met de (gemeente)raad over de mate van invloed van het publiek;

  • bij elke fase van het participatieproces wordt duidelijk gemaakt aan de deelnemers wat de reikwijdte is van invloed en in hoeverre invloed (nog) kan worden verwerkt in het besluit. - Het wordt inzichtelijk gemaakt welke resultaten zijn meegenomen uit de verschillende participatie-activiteiten en in hoeverre deze hebben geleid tot aanpassingen;

  • in de besluitvorming wordt meegewogen in hoeverre de verschillende doelen uit het participatieplan zijn gerealiseerd.

Deze uitgangspunten zijn gebaseerd op een onderzoek dat is uitgevoerd door een onderzoeksteam van de Rijksuniversiteit Groningen in opdracht van de provincie. Hierin zijn Zuid-Hollandse gemeenten, RES-regio’s en leden van Provinciale Staten betrokken. In dit onderzoek worden de uitgangspunten uitgebreider beschreven en worden werkmethoden aangereikt om deze ook in praktijk te brengen.

Ad 2: Kaders

Voor de uitwerking van de zoekgebieden zijn voor de provincie de volgende kaders van belang:

Het provinciale omgevingsbeleid is van toepassing bij de uitwerking van de zoekgebieden zon en wind. Dit betekent onder andere dat daar waar de zoekgebieden overlappen met de beschermingscategorieën ruimtelijke kwaliteit de regels voor deze gebieden uit de omgevingsverordening van toepassing zijn. Dit betekent dat in deze (delen van) de zoekgebieden slechts onder voorwaarden ontwikkelingen voor de opwek van duurzame energie mogelijk zijn rekening houdend met, en bijdragend aan de beschermde waarde in die gebieden (natuur, kroonjuwelen cultuurhistorie, beschermde graslanden bollenstreek, belangrijke weidevogelgebieden, recreatiegebieden, groene buffergebieden). Praktisch gezien zijn zonnevelden in natuurnetwerk Nederland, de graslanden in de bollenstreek en in belangrijke weidevogelgebieden dan nagenoeg uitgesloten.

Voor wind hanteren we bij de uitwerking van de zoekgebieden aanvullend daarop de provinciale visie op wind: De ruimtelijke uitgangspunten zijn daarbij dat windenergie passend is langs grootschalige infrastructuur (snelwegen), op grote bedrijventerreinen of op de grote scheidslijnen tussen land en water; de randen van de Zuid-Hollandse eilanden. Windturbines plaatsen we ‘daar waar het waait’ (denk aan kustgebieden), ‘daar waar energie gevraagd wordt’ (denk aan industrie) en ‘daar waar ze aan kunnen sluiten bij grote landschappelijke structuren’ (grootschalige overgangen land-water, grote lijnvormige (infra)structuren (havengebied)). De voorkeur wordt gegeven aan enkelvoudige lijnopstellingen en clusters, in samenhang met en evenwijdig aan de betreffende infrastructuur en scheidslijnen. Bestaande opstellingen van moderne, grote turbines kunnen ter plaatse vervangen en opgeschaald worden.

Bij de plaatsing van windturbines dienen op projectniveau effecten ten aanzien van onder meer natuur, flora en fauna, bescherming van waardevol cultureel erfgoed, geluid, externe veiligheid, radar, slagschaduw, lichtschittering, vaarwegen en waterstaatswerken, landschappelijke inpassing, beleving, netinfrastructuur, watertoets en archeologie te worden onderzocht. Het voorgaande dient in een MER en/of een ruimtelijke onderbouwing te worden vastgelegd.

Voor zon:

In aanvulling op de locaties zoals die zijn opgenomen in de provinciale uitwerking van de zonneladder kan het zijn dat in de zoekgebieden die door Provinciale Staten zijn vastgesteld, meer mogelijkheden komen voor zonnevelden. Randvoorwaarde is dan wel dat een integrale nadere verkenning en uitwerking van deze zoekgebieden is uitgevoerd waarbij onder andere opgaven rond de landbouw vanwege bijvoorbeeld bodemdaling, waterkwaliteit, stikstof en biodiversiteit, maar ook mogelijk andere ruimtelijke opgaven die spelen in het gebied, mee worden genomen.

Het leveren van een bijdrage aan het bevorderen van de biodiversiteit en het realiseren van een goede landschappelijke inpassing vormen de basis bij elk te realiseren zonneveld.

De bovenregionale samenhang en de samenhang tussen de zoekgebieden wordt meegenomen bij de uitwerking van de zoekgebieden.

In het kader van de herziening van de module energie is een planMER uitgevoerd. Aandachtspunten per zoekgebied uit deze planMER worden meegenomen bij de uitwerking van de zoekgebieden.

Energie infrastructuur: bij de uitwerking wordt gekeken of er voldoende ruimte op het netwerk beschikbaar of tijdig realiseerbaar is. Benodigde ruimte voor aanvullende of nieuwe infrastructuur (leidingen, opslag, transformatiestations etc.) wordt meegenomen bij de uitwerking van de zoekgebieden.

Proces

Zon

In de door Provinciale Staten vastgestelde zoekgebieden voor zon uit de Regionale Energiestrategieën kan het zijn dat aanvullend op de locaties zoals die zijn opgenomen in de provinciale uitwerking van de zonneladder, meer mogelijkheden komen voor zonnevelden als de zoekgebieden verder zijn uitgewerkt en daar (boven)regionaal over is afgestemd met de betrokken RES-partners.

Naast deze locaties zijn er buiten de zoekgebieden voor zon onder voorwaarden zonnevelden mogelijk op locaties die vallen binnen de provinciale uitwerking van de zonneladder. Buiten de zoekgebieden is ontheffing op deze provinciale uitwerking van de zonneladder uitsluitend mogelijk als het gaat om een ruimtelijk aanvaardbaar lokaal initiatief dat tot stand is gekomen na een zorgvuldig doorlopen participatieproces

Wind

Indien de zoekgebieden in het vervolgproces van de RES wordt gecontinueerd of concreet worden uitgewerkt is een mogelijke volgende stap deze te verwerken in de regels en kaarten (kaart 16 wind) in de Omgevingsverordening.

Conform de besluitvorming in Provinciale Staten ondersteunt de provincie in deze fase de uitwerking van zoekgebieden voor wind in het Groene Hart niet.

Deze maatregel heeft betrekking op de zoekgebieden zoals deze zijn opgenomen in de door Provinciale Staten vastgestelde RES 1.0.

afbeelding binnen de regeling
afbeelding binnen de regeling
afbeelding binnen de regeling
afbeelding binnen de regeling
afbeelding binnen de regeling
afbeelding binnen de regeling
afbeelding binnen de regeling
Verbinden van energietransitie aan andere ruimtelijke opgaves
Wat wil de provincie bereiken?

De provincie wil de energietransitie beter verbinden aan andere ruimtelijke opgaves, waarmee energie een vanzelfsprekend onderdeel in het Zuid-Hollandse landschap wordt. Dit vraagt om inspirerende en innoverende voorbeelden, kennisontwikkeling op het gebied van inpassing van energie in Zuid-Holland en samenwerking met partners om tot de best mogelijke oplossingen te komen.

Rolkeuze

Samenwerkend

Uitwerking

In de RES-regio’s zijn zoekgebieden voor wind en/of zon opgenomen. Ruimte en landschap vervullen in de verdere beleidsontwikkeling van provincie en gemeenten en de stap naar RES2.0 een grotere rol. Niet alleen binnen de RES, maar ook tussen en boven de schaal van de RES’en.

Bij de onderdelen zon en wind zijn verkenningen op het gebied van ruimte en energie opgenomen. Daarnaast is het nodig om verder vooruit te kijken. Waarbij rekening wordt gehouden met een andere of grotere opgave, waarbij ook het energiesysteem een belangrijke rol speelt. Een belangrijke vraag is ook hoe energie aan allerlei andere opgaven in de provincie kan worden verbonden. Het verbinden van energie met provinciale opgaven gebeurt in samenwerking met de partners. In het programma “energie en landschap in de energietransitie” wordt, in samenwerking met partners,  kennis ontwikkeld, verdiept en gedeeld.

In dit programma komen de volgende onderdelen;

  • Ontwerpend onderzoek naar ruimte en het toekomstig energiesysteem (2050)

  • Lerende netwerk in de vorm van ontwerpateliers

  • Ruimtelijke verkenningen naar verschillende onderdelen uit het energiesysteem

  • Relatie met kunst en cultuur

Vernieuwen van het energiesysteem van de industrie
Wat wil de provincie bereiken?

Zuid-Holland onderschrijft de nationale doelstellingen om de uitstoot van broeikasgassen te reduceren tot 49% in 2030 met als uiteindelijke doel om klimaatneutraal te zijn in 2050. En daarnaast onderschrijft de provincie de nationale doelen om in 2030 50% minder primaire grondstoffen te gebruiken en in 2050 volledig circulaire economie te realiseren. De Zuid-Hollandse industrie zal daartoe een transitie moeten doormaken naar een industrie die klimaatneutraal en circulair is.

Naast het stimuleren van efficiency zet de provincie ten behoeve van het verduurzamen van de industrie en het reduceren van de CO2 uitstoot in op veranderen van het energiesysteem door fossiele energiebronnen te vervangen door duurzame energiebronnen en -dragers, zoals duurzaam opgewekte elektriciteit en groene waterstof (aanvankelijk zal dit nog blauwe waterstof zijn, maar zodra de beschikbaarheid van groene elektriciteit toeneemt en de productiekosten van groene waterstof dalen, wordt de transitie naar ‘groen’ voorzien).  In het kader van de waterstoftransitie zal mogelijk veel gebruik gemaakt gaan worden van waterstofdragers, zoals ammoniak. Het grootschalig gebruik van ammoniak (import, overslag, opslag, verwerken en transport) brengt veiligheids- en milieurisico’s met zich mee. De provincie staat voor een veilige en gezonde energietransitie. 

Rolkeuze

Samenwerkend

Uitwerking
  • 1.

    De provincie zet actief in op de ontwikkeling en de instandhouding van regionale netwerken die bijdragen aan een Klimaatneutrale en circulaire industrie. Dit gebeurt bijvoorbeeld door de inbreng van expertise en contacten en door te werken aan gezamenlijke producties (zoals verkennende studies en regionale plannen). Netwerken die specifiek gericht zijn op innovaties kunnen een beroep doen op de regeling voor Regionale Netwerken voor Innovatie in Zuid-Holland.   

  • 2.

    Via het (subsidie)programma energie & klimaat kunnen ondernemers subsidie aanvragen voor het testen en demonstreren van nieuwe technologieën en het marktrijp maken van innovaties door gebruik te maken van de regionale field lab structuur.  

  • 3.

    Voor het financieel ondersteunen van verduurzamingsprojecten wordt volop ingezet op het benutten van Europese fondsen. Hiervoor is in regionaal verband een gezamenlijk aanpak ontwikkeld, waarbij op basis van een continue pijplijn aan potentieel kansrijke initiatieven de ‘match’ wordt gezocht met bijpassende fondsen. De komende jaren gaat dat in ieder geval leiden tot een aantal openstellingen vanuit het Kansen voor West 3 programma en het Just Transition Fund.  

  • 4.

    De realisatie van een Klimaatneutrale en circulaire industrie in Zuid-Holland zal mogelijk een extra ruimtevraag met zich mee brengen. Hierbij gaat het bijvoorbeeld om ruimte voor transitieprojecten van industriële bedrijven en de aanleg van nieuwe energie infrastructuur (zie beleidskeuze ‘duurzaam energiesysteem’) en het bieden van ruimte voor de ontwikkeling van nieuwe, duurzame clusters van bedrijven. De provincie vindt het belangrijk dat er voldoende ruimte is voor (nieuwe) duurzame bedrijven. Vanuit de Omgevingswet beschikt de provincie over een aantal formele instrumenten, die ingezet kunnen worden om ruimtelijke processen op regionale schaal te versnellen (bijvoorbeeld de provinciale coördinatieregeling en het inpassings-plan). Inzet van deze instrumenten staat nooit op zichzelf, maar dient deel uit te maken van een bredere regionale aanpak. 

  • 5.

    De provincie helpt om barrières weg te nemen voor bedrijven om te investeren in verduurzaming. Dit gebeurt bijvoorbeeld via de gebiedsgerichte stikstofaanpak in het Haven Industrieel Complex (HIC) en deelname aan het versnellingshuis energietransitie HIC.  

  • 6.

    De provincie doet onderzoek naar de potentie voor plaatsing van kleine modulaire kernreactoren in Zuid-Holland. 

Vernieuwen van het grondstoffensysteem van de industrie
Wat wil de provincie bereiken?

Zuid-Holland onderschrijft de nationale doelstellingen om de uitstoot van broeikasgassen te reduceren tot 49% in 2030 met als uiteindelijke doel om klimaatneutraal te zijn in 2050. En daarnaast onderschrijft de provincie de nationale doelen om in 2030 50% minder primaire grondstoffen te gebruiken en in 2050 volledig circulaire economie te realiseren. De Zuid-Hollandse industrie zal daartoe een transitie moeten doormaken naar een industrie die klimaatneutraal en circulair is.

Daarom zet de provincie naast efficiency en vernieuwing van het energiesysteem in de industrie in op het stapsgewijs vervangen van fossiele grondstoffen voor toepassingen ten behoeve van chemie en industrie. Deze fossiele grondstoffen zullen vervangen worden door biomassa, recycling en gebruik van CO2 in combinatie met groene waterstof. 

Rolkeuze

Samenwerkend

Uitwerking
  • 1.

    De provincie zet actief in op de ontwikkeling en de instandhouding van regionale netwerken die bijdragen aan een Klimaatneutrale en circulaire industrie. Dit gebeurt bijvoorbeeld door de inbreng van expertise en contacten en door te werken aan gezamenlijke producties (zoals verkennende studies en regionale plannen). Netwerken die specifiek gericht zijn op innovaties kunnen een beroep doen op de regeling voor Regionale Netwerken voor Innovatie in Zuid-Holland.   

  • 2.

    Via het (subsidie)programma energie & klimaat kunnen ondernemers subsidie aanvragen voor het testen en demonstreren van nieuwe technologieën en het marktrijp maken van innovaties door gebruik te maken van de regionale field lab structuur.  

  • 3.

    Voor het financieel ondersteunen van verduurzamingsprojecten wordt volop ingezet op het benutten van Europese fondsen. Hiervoor is in regionaal verband een gezamenlijk aanpak ontwikkeld, waarbij op basis van een continue pijplijn aan potentieel kansrijke initiatieven de ‘match’ wordt gezocht met bijpassende fondsen. De komende jaren gaat dat in ieder geval leiden tot een aantal openstellingen vanuit het Kansen voor West 3 programma en het Just Transition Fund.  

  • 4.

    De realisatie van een Klimaatneutrale en circulaire industrie in Zuid-Holland zal mogelijk een extra ruimtevraag met zich mee brengen. Hierbij gaat het bijvoorbeeld om ruimte voor transitieprojecten van industriële bedrijven en de aanleg van nieuwe energie infrastructuur (zie beleidskeuze ‘duurzaam energiesysteem’) en het bieden van ruimte voor de ontwikkeling van nieuwe, duurzame clusters van bedrijven. De provincie vindt het belangrijk dat er voldoende ruimte is voor (nieuwe) duurzame bedrijven. Vanuit de Omgevingswet beschikt de provincie over een aantal formele instrumenten, die ingezet kunnen worden om ruimtelijke processen op regionale schaal te versnellen (bijvoorbeeld de provinciale coördinatieregeling en het inpassings-plan). Inzet van deze instrumenten staat nooit op zichzelf, maar dient deel uit te maken van een bredere regionale aanpak. 

Beleidsdoel 4-1 Toekomstbestendig economisch vestigingsklimaat

4-1 Toekomstbestendig economisch vestigingsklimaat

Alle negen economische top sectoren zijn in Zuid-Holland aanwezig. In Rotterdam bevindt zich het grootste Haven Industrieel Complex van Europa. Zuid-Holland is met het zeer prominente glastuinbouwcluster een wereldspeler in de voedselketen. Als spelers van essentieel belang voor de economie van Nederland en van de regio moeten zij zich vernieuwen en aanpassen als gevolg van energietransitie en digitalisering. Het vermogen om snel op deze ontwikkelingen in te spelen is bepalend voor onze concurrentiekracht. Innovatie, in het algemeen maar met name op deze gebieden, is essentieel. Zeker ook voor het mkb.

Wij stimuleren deze innovatie via subsidieregelingen, actieve rollen in regionale samenwerkingsverbanden en bijvoorbeeld het Startup in Residence programma. Efficiënt goederenvervoer en een optimaal functionerend logistiek systeem, zoals opgenomen in onze ambitie ’Bereikbaar Zuid-Holland’, is daarbij essentieel voor zowel de tuinbouw in de greenports als het Haven Industrieel Complex.

Maatregelen van 4-1 Toekomstbestendig economisch vestigingsklimaat

Bevorderen duurzaam verdienmodel tuinbouw
Wat wil de provincie bereiken?

De provincie Zuid-Holland versnelt de transitie naar een toekomstbestendig en duurzaam tuinbouwcluster dat op mondiale schaal toonaangevend en innovatief opereert. Een tuinbouwcluster waar economie en ecologie in balans zijn. De provincie zet zich hierbij in voor het bevorderen een duurzaam verdienmodel voor het tuinbouwcluster, binnen de wettelijke kaders en randvoorwaarden op het gebied van water, biodiversiteit, natuur, klimaat en circulariteit. Een verdienmodel met een goede balans tussen vraag en aanbod op de arbeidsmarkt en duurzame inzetbaarheid van flexibele arbeidskrachten. 

Rolkeuze

Samenwerkend

Uitwerking

De provincie zet in op het verhogen van de samenwerkingsgraad en geeft impulsen aan projecten die bijdragen aan een duurzaam verdienmodel. Dit doet de provincie met inzet van kennis en expertise, door het aan elkaar koppelen van partijen en door financiële bijdragen. Daarnaast voert de provincie strategische onderzoeken en verkenningen uit, verzamelt data en monitort.  

Het tuinbouwcluster moet, om in de toekomst de concurrentiekracht te behouden, passen binnen wettelijke kaders en randvoorwaarden op het gebied van water, biodiversiteit, natuur, klimaat, circulariteit en arbeidscapaciteit. Om dat te bereiken, moet het cluster nieuwe duurzame verdienmodellen ontwikkelen. De provincie wil deze ontwikkeling bevorderen en stimuleert daartoe innovatie gericht op verduurzaming, digitalisering, circulariteit, biobased toepassingen, gezonde voeding, bevorderen biodiversiteit, waterkwaliteit en weerbaar telen. Dit doet de provincie door inzet van netwerkkracht en door financiële bijdragen. De Human Capital agenda en inzet op automatisering en robotisering dragen bij aan een goede balans tussen vraag en aanbod op de arbeidsmarkt en de duurzame inzet van flexibele arbeidskrachten.  

De provincie is partner in het Innovatiepact Greenport West-Holland. Doel van het pact is het versnellen van innovatie binnen het regionale tuinbouwcluster door de ontwikkeling van nieuwe innovaties te versnellen en mogelijke belemmeringen weg te nemen. Via het Innovatiepact cofinanciert de provincie innovatieve projecten en programma’s die bijdragen aan nieuwe duurzame verdienmodellen en een betere balans van vraag en aanbod op de arbeidsmarkt.  

Ook in de Greenports Duin- en Bollenstreek, Boskoop en Aalsmeer werkt de provincie samen met partners aan het versnellen van de transitie van de tuinbouw door innovatie. Met de financiële bijdragen die de provincie doet wordt geprobeerd grotere bijdragen van partners te ontlokken zodat een multiplier effect ontstaat. De provincie draagt met name financieel bij in de fase wanneer projecten en programma’s nog niet marktrijp zijn en aan het opwerken van aanvragen voor nationale en Europese fondsen. Daarnaast zet de provincie expertise in om consortia te begeleiden in het doen van een correcte aanvraag. 

De provincie faciliteert daarnaast de innovatie in de tuinbouw door het verlenen van subsidies via de MIT-regeling, het ondersteunen van fieldlabs, het afsluiten van Human Capital deelakkoorden en via de inzet van InnovationQuarter in het tuinbouwcluster. Daarnaast cofinanciert de provincie trajecten met jonge tuinbouwondernemers waarbij zij leren hoe zij transities kunnen doorvoeren in hun eigen bedrijf. 

Bevorderen duurzame tuinbouwgebieden en -netwerken
Wat wil de provincie bereiken?

De provincie Zuid-Holland versnelt de transitie naar een toekomstbestendig en duurzaam tuinbouwcluster dat op mondiale schaal toonaangevend en innovatief opereert. Een tuinbouwcluster waar economie en ecologie in balans zijn. Er blijft voldoende ruimte in de provincie voorhanden voor de tuinbouwketen (primaire productie van teelt, veredeling, toelevering, handel en logistiek) als economische sector en voor voedselzekerheid. Hiervoor zet de provincie in op de ontwikkeling van duurzame tuinbouwgebieden voor de tuinbouwketen met een schoon en prettig werk-, woon- en leefklimaat. Duurzame tuinbouwgebieden zijn klimaatneutraal, voorzien van duurzame energie- en CO2-netwerk, kennen nagenoeg nul-emissies naar lucht, water en bodem, met ruimte voor circulaire (gebieds)oplossingen, hebben een klimaat adaptieve inrichting en ruimte voor natuur en biodiversiteit. Deze gebieden vragen om duurzame ruimtelijke randvoorwaarden (water-, energie-, logistiek netwerk), (gebiedsgerichte) slimme systemen en een efficiëntieslag in het ruimtegebruik zoals meervoudig en slim ruimtegebruik.

Rolkeuze

Presterend

Uitwerking

De provincie stimuleert gebiedsprocessen die gericht zijn op een duurzaam toekomstperspectief voor het tuinbouwgebied waar economie, ecologie en maatschappij in balans zijn. Daarnaast participeert de provincie in onderzoeksprojecten van partners, is medefinancier van energieactiviteiten binnen de regionale Greenports, neemt deel aan afspraken in het kader van het klimaatakkoord en werkt samen met partners aan gebiedsontwikkelingen. Daarnaast zet de provincie haar planologische instrumentarium in om de duurzame transitie in de tuinbouw(gebieden) te ondersteunen door o.a. voldoende ruimte beschikbaar te houden. Deze ruimte is beschikbaar voor de tuinbouwketen (productie, handel en logistiek) met een duurzaam verdienmodel, passend binnen het karakter van het (tuinbouw)gebied. Hiervoor wordt zorgvuldig omgegaan met de contour van het (glas)tuinbouwareaal en wordt rekening gehouden met de maatschappelijke (ruimtelijke) belangen. De provincie jaagt pilots voor innovatieve projecten aan om de transitie richting duurzame tuinbouwgebieden te versnellen. Ook voert de provincie zelf verkenningen uit, verzamelt data en monitort.

Nadere uitwerking

De gebiedsprocessen die de provincie ondersteunt zijn gericht op het versterken van de samenwerking in een gebied en om met partners concrete stappen te zetten richting duurzame tuinbouwgebieden en -netwerken (energie, water, agrologistiek). Zo ondersteunt de provincie de concentratie en herstructurering van het (glas)tuinbouwcluster.

Voor de provincie is de inzet vooral gericht op het ondersteunen van de verduurzaming van het energie-, water-, natuur- en agrologistieke systeem in en tussen de tuinbouwgebieden. Hiertoe behoort ook bijvoorbeeld clustering van bedrijven bij warmte- en CO2 netten, waterstof en/of geothermie en het beter inpassen van groen- blauwe en waterstructuur. 

Ook zet de provincie zich in voor goede huisvesting van arbeidsmigranten en is dit in het belang van het goed functioneren van de tuinbouwketen.

Om de duurzame kwaliteitsslag te kunnen maken in de gebieden is ook een efficiëntieslag in het ruimtegebruik mogelijk. Hiertoe zijn meerdere oplossingen denkbaar, zoals meervoudig en slim ruimtegebruik.

Energie

De (glas)tuinbouw maakt veel gebruik van energie, vooral warmte. circa 10% van het totale gasverbruik wordt door de tuinbouwketen verbruikt. De eerste stap om te verduurzaming is het besparen van warmte. De provincie ondersteunt de sector met het ontwikkelen van duurzame energiebronnen, zoals de toepassing van geothermie en de toepassing van restwarmte. Voor een stabiele en flexibele bedrijfsvoering is een mix van energiebronnen steeds belangrijker. Zo wordt de toepassing van warmteopslag en ook de toepassing van waterstof als een aanvullende bron van energie verkend. Ook wordt de opwek van duurzame elektriciteit, zoals zon op waterbassins, en de inzet van batterijen steeds vaker onderzocht of geïntegreerd in het energiesysteem. Een belangrijke randvoorwaarde voor verdere verduurzaming is de beschikbaarheid van een CO2-voorziening, via de OCAP-leiding. Planten hebben immers CO2 nodig voor de groei. In CO2 wordt nu vaak voorzien door inzet van warmtekrachtkoppeling (WKK) die op gas werkt en waarbij CO2 vrijkomt.

Door netcongestie worden glastuinbouwbedrijven steeds meer ingezet om het net te balanceren. Zo maakt de glastuinbouw met haar warmtenetten onderdeel uit van een regionaal energiesysteem, waarin er steeds meer synergie met de gebouwde omgeving ontstaat. Daarom zet de provincie in op slimme combinaties tussen gebruik en behoefte in de tuinbouw en omliggende gebouwde omgeving en industrie.

Water

Glastuinbouw, bollen- en boomteelt zorgen via emissies voor belasting van de kwaliteit van het oppervlaktewater en grondwater. Tegelijkertijd vraagt de tuinbouw om een goede kwaliteit zoet water als bron van gietwater. Het huidige aanbod van zoet water staat onder druk. De intensiteit van neerslag en hitte neemt toe. Doordat er veel verhard oppervlak in de (glas)tuinbouwgebieden aanwezig is, zijn deze gebieden gevoelig voor extreme neerslag, waardoor wateroverlast en schade kan ontstaan. Hiervoor is het verbeteren van een klimaatbestendige inrichting van de gebieden van belang. De provincie werkt met haar partners, waaronder de Greenports, samen aan o.a. het sluiten van (water)kringlopen, transitie naar duurzaam waterbeheer, waterberging, efficiënte zoetwatervoorziening en versterken adaptieve vermogen van de gebieden. Het versterken van de natuur en biodiversiteit wordt hierbij meegenomen.

Ook werkt de provincie werkt samen met partners om, aanvullend op landelijk beleid, maatregelen te ontwikkelen ter realisering van de doelen van de Europese Kaderrichtlijn Water voor 2027.

Agrologistiek

De provincie richt zich op de verduurzaming van de agrologistiek in van en naar met name het gebied Greenport West- Holland en Dutch Freshport. Het streven is om zowel het interne transport, de import (o.a. via de Rotterdamse haven) als de export van versproducten klimaatneutraal en emissie loos uit te voeren. Om de benodigde verduurzaming te bereiken maar ook om de concurrentie- positie van de haven Rotterdam en de Greenports op peil te houden is een aantal acties noodzakelijk. Op hoofdlijnen zijn dit het realiseren van de laadinfrastructuur voor het koeltransport over de weg, meer vers over spoor (en binnenvaart), reeferhubs en een reeferstrategie, zoals in samenwerking met het Havenbedrijf Rotterdam uitwerken van multimodaal ontsloten dedicated reefer voorziening in de haven, en de digitalisering en optimalisatie inspecties en douane.

Hiervoor werkt de provincie o.a. samen met Greenport Nederland, Greenport West-Holland, Dutch Freshport, het Havenbedrijf Rotterdam, het ministerie van I en W, provincie Limburg en het bedrijfsleven via o.a. het Ondernemersplatform en worden de acties, waar noodzakelijk, geagendeerd op het BO MIRT Move en of het BO MIRT goederenvervoercorridors oost Zuid-Oost.

Ruimtelijk regime per tuinbouwgebied

Greenport West – Holland

De provincie gaat zorgvuldig met het tuinbouwareaal om en maakt in de Omgevingsverordening weloverwogen vormen van functiemenging binnen het glasteeltareaal van de Greenport West-Holland mogelijk, mits het gaat om bedrijven die de tuinbouwketen versterken. Hiermee reguleert de provincie de vestiging van functies uit de tuinbouwketen in elkaars nabijheid, waarmee de samenwerking in de keten versterkt wordt en nieuwe verdienmodellen ontwikkeld kunnen worden. Binnen het cluster geeft de provincie op deze manier invulling aan het juiste vestigingsmilieu van duurzaam productielandschap, agrologistiek bedrijventerrein, waaronder Dutch Freshport, innovatieve campusplek tot aan landschapsgronden. Hierbij speelt de volgende ruimtelijke ontwikkeling:

  • De driehoek tussen de Galgeweg, de Piet Struikweg en de N213 (in gemeente Westland) is in de Omgevingsverordening aangeduid als ‘maatwerkgebied glastuinbouw’. Een deel van dit gebied heeft al geen glastuinbouwfunctie meer. Er bevindt zich onder andere een sportaccommodatie, een woonwagenkamp en een wateropvang. De nog aanwezige glastuinbouwbedrijven kunnen hun bedrijfsvoering voortzetten. Vrijkomende percelen kunnen een andere functie krijgen, passend binnen het karakter van een duurzaam tuinbouwgebied en passend bij een duurzaam verdienmodel van de tuinbouwketen.

Greenport Aalsmeer

In de Greenport Aalsmeer liggen 4 kleinschalige glastuingebieden in Kaag en Braassem en een grootschalig glastuinbouwgebied Nieuwveens Jaagpad/Nieuw Amstel in de gemeente Nieuwkoop. Hierbij spelen de volgende ruimtelijke ontwikkelingen:

  • ·Het geplande maar nog niet gerealiseerde glastuinbouwgebied Nieuw Amstel Oost 1 blijft opgenomen binnen de begrenzing van het glastuinbouwgebied in de Verordening ruimte. Invulling als glastuinbouwgebied is echter pas aan de orde als de behoefte hiertoe is aangetoond. 

  • De geplande glastuinbouwgebieden Nieuw Amstel Oost 2 en 3 zijn op dit moment niet opgenomen binnen de begrenzing van het glastuinbouwgebied, zoals dat begrensd is in de Verordening. Dit neemt niet weg dat het ook voor deze gebieden wenselijk is deze voor de lange termijn beschikbaar te houden voor transformatie naar glastuinbouw mocht daar op termijn behoefte aan ontstaan.

  • De maatwerkgebieden in Nieuwkoop vervullen nog altijd een functie voor de Greenport. Hoewel het gaat om verouderde gebieden, is er ook een aantal moderne bedrijven gevestigd. In de Verordening zijn deze gebieden opgenomen als glastuinbouwgebied, met de nadere aanduiding ‘maatwerkgebied Greenport Aalsmeer’. Dit betekent dat aan blijvers de ruimte wordt geboden om hun glastuinbouwbedrijf voort te zetten en uit te breiden en dat aan stoppers een andere, passend binnen het karakter van het tuinbouwgebied en passend bij een duurzaam verdienmodel van de tuinbouwketen, bestemming kan worden toegekend. Aan gemeenten is gevraagd om een visie op te stellen voor de ‘maatwerk’-gebieden. De afgelopen periode is dit beperkt tot stand gekomen. De komende periode onderzoekt de provincie samen met haar partners welk duurzaam toekomstperspectief de tuinbouwketen in de verschillende gebieden heeft en wat nodig is om duurzame tuinbouwgebieden te realiseren.

Greenport Boskoop

De grondgebonden boom- en sierteelt in Boskoop heeft een kleinschalig type veenlandschap opgeleverd, dat uniek is in Zuid-Holland. Hierbij spelen de volgende ruimtelijke ontwikkelingen:

  • Het aandeel van de pot- en containerteelt (PCT), dat niet grondgebonden is, neemt toe. Deze teelt krijgt, in combinatie met de kennis- en handelsfunctie, ruimte voor concentratie in de droogmakerij in en rond het PCT-terrein. Daardoor kan in het veengebied meer ruimte ontstaan voor hoogwaardige en duurzame opengrondteelt in een aantrekkelijke omgeving. Er is ruimte voor kleinschalig (ondersteunend) glas in combinatie met deze opengrondteelt. Deze ontwikkeling en een efficiëntere zoetwatervoorziening maken ontwikkeling van het tuinbouwgebied noodzakelijk.

  • Kassen bij volwaardige grondgebonden boom- en sierteeltbedrijven zijn toegestaan tot een derde deel van het bedrijfsoppervlak. Bij volwaardige boom- en sierteeltbedrijven binnen het PCT-terrein gelden ruimere bebouwingsmogelijkheden voor kassen, namelijk tot 70% van het beteelbare oppervlak per bedrijf. Op het PCT-terrein kan in beperkte mate ook ruimte worden geboden aan bedrijven en andere functies, indien die een directe binding hebben met de tuinbouwketen van boom- en sierteelt en passend is bij het karakter van en een bijdrage levert aan de verdere duurzame ontwikkeling van het tuinbouwgebied.

  • Greenport Boskoop kent ook maatwerkgebieden. In deze gebieden is volgens de provinciale omgevingsverordening ook transformatie naar andere functies mogelijk. De provincie zal zich blijven inzetten om samen met haar partners in de Greenport Boskoop integrale visies en plannen te maken.

Greenport Duin en Bollenstreek

In de Bollenstreek is een herinrichtingsopgave aan de orde, waarin verbetering van de productieomstandigheden gepaard gaat met aanzienlijke verbetering van de landschappelijke kwaliteit. Hiervoor is een verdergaande schaalvergroting van grondgebonden bollenteeltbedrijven nodig in combinatie met de sanering van vrijkomende bebouwing. Ook wordt op bescheiden schaal een verdere concentratie en herstructurering van bollen-gerelateerde glastuinbouw en bedrijvigheid nagestreefd. In de Intergemeentelijke Structuurvisie van de gemeenten voor de Greenport Duin- en Bollenstreek (ISG) zijn deze doelstellingen neergelegd.

Voor de Duin- en Bollenstreek is het beleid gericht op verdere ontwikkeling tot een vitale, economische en duurzaam tuinbouwgebied, met aanzienlijke verbetering van de landschappelijke kwaliteit. Om te werken aan een goed investeringsklimaat voor een duurzame en vitale tuinbouw en rekening houdend met de landschappelijke kwaliteiten van de regio, hebben de gezamenlijke gemeenten de Greenport Ontwikkelingsmaatschappij (GOM) opgericht. De vijf gemeenten zijn aandeelhouder. De GOM geeft uitvoering aan herstructurering en revitalisering in het gebied en werkt zonder winstoogmerk en met een gesloten financieel systeem. Dat wil zeggen met een harde koppeling tussen inkomsten uit locatie-ontwikkeling (woningbouw) en uitgaven voor sanering, herstructurering, verbetering van recreatieve structuur en landschappelijke optimalisatie (kwaliteit en structuur). Nauw verweven met het economisch belang van de tuinbouw, is het economisch belang van de regio als toeristische trekker en belangrijk landschappelijk en cultureel erfgoed, met de Keukenhof als exponent. Voor beide economische pijlers is het zorgvuldig omgaan met het bollenareaal van belang.

Het werkingsgebied van de GOM is in de ISG gedefinieerd. Het gaat om het gebied buiten bestaand stads- en dorpsgebied en buiten de uitleglocaties voor woningbouw zoals opgenomen in de door Gedeputeerde Staten aanvaarde actuele regionale woonvisie, alsmede de woningbouwlocaties die groter zijn dan 3 ha en die zijn opgenomen op de bij dit programma behorende kaart. Binnen het werkingsgebied van de GOM geeft de ISG-invulling aan het handelingskader ruimtelijke kwaliteit, samen met de regeling, opgenomen in visie, programma en verordening. De samenwerkende gemeenten hebben onder meer afgesproken dat binnen het werkingsgebied geen andere woningen worden gebouwd dan ‘Greenportwoningen’ en ‘ruimte voor ruimte’-woningen.

Buiten de Greenportgebieden

Naast de vier regionale Greenports zijn er een aantal andere locaties met duurzaam glas. Hier is glas gevestigd dat ook in de toekomst tot het teeltareaal blijft behoren. Deze locaties behouden in de Omgevingsverordening de aanduiding duurzaam glastuinbouwgebied. Pas als duidelijk is dat deze gebieden niet meer toekomstvast zijn en geen bescherming meer behoeven, zal hier de aanduiding ‘duurzaam glastuinbouwgebied’ kunnen komen te vervallen. Om dit te bepalen wordt samen met de gemeenten en andere partners, gewerkt aan duiding van alle glastuinbouwgebieden.

Bevorderen netwerksamenwerking tuinbouw
Wat wil de provincie bereiken?

De provincie Zuid-Holland versnelt de transitie naar een toekomstbestendig en duurzaam tuinbouwcluster dat op mondiale schaal toonaangevend en innovatief opereert. Een tuinbouwcluster waar economie en ecologie in balans zijn. De provincie versterkt de samenwerking in het tuinbouwcluster in netwerken binnen Nederland en op Europees niveau. Een sterke samenwerking in deze netwerken zorgt er voor dat betekenisvolle agenda’s gemaakt en uitgevoerd worden. De provincie borgt hierin de provinciale belangen en ambities en is actief partner in de netwerken. Met deze agenda’s zijn de netwerken in staat de transitie naar een toekomstbestendig en duurzaam tuinbouwcluster te versnellen.  

Rolkeuze

Samenwerkend

Uitwerking

De provincie is bestuurlijk en ambtelijk actief partner in de triple helix netwerken en in ERIAFF en ondersteunt netwerken met een financiële bijdrage. Ook is de provincie actief in relaties met China met als doel handelsbevordering. 

De provincie participeert binnen Nederland op bestuurlijk en ambtelijk niveau in de triple helix netwerken Greenport West-Holland, Greenport Boskoop, Greenport Aalsmeer en Greenports Nederland. De provincie geeft een financiële bijdrage door middel van een begrotingssubsidie aan de governance van de triple helix netwerken Greenport West-Holland, Greenport Boskoop, Greenport Aalsmeer, Greenport Duin- en Bollenstreek en Greenports Nederland. 

Om de positie van de Zuid-Hollandse tuinbouw in Europa te verstevigen is de provincie lid van het Europese netwerk ERIAFF. Via dit netwerk vinden de provincie en de regionale Greenports samenwerkingspartners voor ontwikkeling van duurzame oplossingen en voor deelname aan Europese programma’s.  

De provincie Zuid-Holland is actief in relaties met China met als doel handelsbevordering. Met Hebei onderhoudt Zuid-Holland een langdurige ‘government-to-government’ relatie. De provincie bevordert de deelname van tuinbouwondernemers en vertegenwoordigers van de Greenports aan handelsmissies en participeert desgevraagd. In de relaties wordt rekening gehouden met de mensrechtensituatie en economische risico’s van samenwerking. 

De provincie neemt deel aan internationale beurzen en conferenties op het gebied van de tuinbouw indien deze meerwaarde hebben voor de provinciale doelen en ambities. 

Digitaal weerbaar
Wat wil de provincie bereiken?

De provincie wil ervoor zorgen dat de cyberweerbaarheid van bedrijven in de economische sectoren verbeterd. De cyberweerbaarheid wordt verbeterd door het stimuleren van digitale cyberinnovaties bij bedrijven.

De provincie [WvH1] wil via een sectorale aanpak cyberweerbaarheid als essentieel onderdeel van een gezonde bedrijfsvoering zo goed mogelijk laten aansluiten bij bestaande clusterorganisaties (o.a. FERM, Cyberweerbaarheidcentrum Greenport) of initiatieven zoals DigitalZH.

Rolkeuze

Samenwerkend

Uitwerking

Door de steeds sneller gaande technologische ontwikkelingen, toepassingen van het Internet of Things (IoT) en automatisering neemt de dreiging die uitgaat van cyberonveiligheid toe. Deze dreiging neemt zowel toe in aard als in omvang en dat levert onacceptabele risico’s [WvH1] op voor de Zuid-Hollandse economie. Uit onderzoek van de Rabobank blijkt de gemiddelde schade 300.000 euro te zijn en wordt 20% van de ondernemers jaarlijks geraakt door een aanval. Door op deze risico’s te anticiperen kunnen ze niet alleen tegen worden gegaan, maar zelfs ook worden omgebogen tot hoogwaardige economische kans door de cybersecurity sector te ondersteunen.

De provincie versterkt in samenwerking met verschillende partijen de cyberweerbaarheid door

stevige betrokkenheid bij de uitvoering van de Roadmap Cyberweerbaarheid Zuid-Holland. Met behulp van dit programma wordt de verbinding en kennisdeling in de regio vergroot. Een gedegen programma met heldere verbindingen vergroot de kans op Rijks- of EU gelden waarmee kennisdeling verder gestimuleerd kan worden. 

Daarnaast zet de provincie in samenwerking met de Security Delta (HSD) nieuwe cyberweerbaarheidscentra op. Deze zorgen voor op maat gemaakte kennisontwikkeling en hulp bij dreigingen in de sector. Door het opzetten van deze centra kunnen bestaande initiatieven succesvol worden bestendigd en regionaal worden uitgevoerd.

De Provincie ondersteunt het innovatieve bedrijfsleven op het gebied van cybersecurity. Er wordt ondersteuning geboden door middel van o.a. de Security Delta (HSD) en door het internationaliseringsprogramma cyber.

Digitale innovatie
Wat wil de provincie bereiken?

De provincie wil innovatie versnellen door het gebruik van sleutel technologieën te vergroten. De provincie stimuleert en ondersteund maatschappelijk verantwoorde digitale innovatie met belangrijke sleutel technologieën (Kunstmatige intelligentie (AI), Quantum, 5G/6G, Immersive Tech en drones) en helpt de economische sectoren deze innovaties toe te passen. 

Door innovatieve ecosystemen te ondersteunen wordt[WvH1] [WvH2]  het organisatievermogen versterkt om zo de kans op toepassing van innovaties in de regio te vergroten. De provincie ondersteund onderzoeken en ecosystemen rond Quantum, 5/6G, AI en Immersive tech. De provincie verstrekt subsidie en helpt bij het tot stand komen van experimenteeromgevingen zoals fieldlabs, living labs en learning communities. Met deze pilots wordt de toepassing van nieuwe technologie gestimuleerd en verspreid. Voorbeelden hiervan zijn field lab unmanned valley rond drones, Living Lab Scheveningen rond het internet of things (IoT) en Learning community AI voor MKB onder het Responsible Applied Artifical InTelligence (RAAIT)

Rolkeuze

Samenwerkend

Uitwerking

De provincie werkt per sleutel technologie samen met partners, mede overheden, kennisinstellingen en organisaties zoals EBZ, IQ, Security Delta (HSD), Quantumdelta NL, Future Network Services, GovTechNL en FutureCity Foundation. Bij deze samenwerkingen is speciaal aandacht voor digitalisering in relatie tot energietransitie, klimaat neutrale (slimme) stad, circulaire economie, glastuinbouw, goederenvervoer corridors, maritiem en haven, tekort aan arbeidskrachten, de maakindustrie en LifeSciences & Health

Inzet per sleuteltechnologie

•       AI en data

Voor bedrijven bieden AI en Data zowel kansen als bedreigingen. De provincie ondersteunt bedrijven bij toegepaste innovatie, het ontwikkelen van ethisch verantwoorde producten en het beschermen van hun eigen data. Met projecten bij o.a. Datawerf, Digital ZH, MondAI en Responsible Applied AI.

•       Quantum

Zuid-Holland is en blijft de Quantum hotspot van Europa. Via het actieplan Quantum Zuid-Holland en de fieldlabs ligt de focus op de toepassing binnen de verschillende economische sectoren. De provincie sluit aan bij de groeiagenda en ondersteunt aanvragen voor Europese fondsen om het ecosysteem te versterken.

•       5G / 6G / IoT

Is een belangrijke randvoorwaarde voor innovatie. Via Future Network Services draagt de provincie bij aan het 5/6G ecosysteem. De provincie ondersteunt het fieldlab DoIoT voor Internet of Things.

•       Autonoom vervoer en dronetechnologie

Nederland zit in de kopgroep van landen die zich voorbereiden op zelfrijdend vervoer. De provincie ondersteunt initiatieven zoals future Mobility Park in Rotterdam, The Greenvillage en Unmanned valley om hiermee te experimenteren, te onderzoeken wat de impact is op ruimtelijke inrichting en welke kansen het biedt voor de economische sectoren.

•       Immersive Tech (o.a. Augmented Reality/Virtual Reality)

De provincie ondersteunt deze sterk opkomende nieuwe markt en onderzoekt met partners de potentie en helpt financieel de vorming van het ecosysteem in de regio.

Het ondersteunen van de uitvoering van de Human Capital Agenda Zuid-Holland
Wat wil de provincie bereiken?

De aanwezigheid van voldoende en goed geschoold personeel is een belangrijke randvoorwaarde voor een goed functionerende regionale economie en het slagen van de maatschappelijke transities (energie, circulair, digitalisering). De provincie draagt bij aan het versterken van human capital door de Human Capital Agenda 2.0 Zuid-Holland (HCA) uit te voeren waarbij de provinciale subsidieregeling geld beschikbaar stelt voor deelakkoorden human capital.

Rolkeuze

Presterend

Uitwerking

Met een provinciale subsidieregeling ondersteunt de provincie partijen die samenwerken aan het realiseren van de (kwantitatieve) doelstellingen van de Human Capital Agenda 2.0 Zuid-Holland. Vooral het zogenaamde loopvermogen, de coördinatie en ontwikkelkosten, die niet aan reguliere taken of scholingsmiddelen kunnen worden toegewezen, komen voor subsidie in aanmerking. 

Tevens stimuleert de provincie kennisuitwisseling tussen uitvoerders van kwartiermakers en projectleiders van de gesubsidieerde projecten (learning community). Ook stimuleert de provincie de samenwerking met en tussen de arbeidsmarktregio’s, UWV, opleiders (mbo, hbo), brancheorganisaties en bedrijven om de leercultuur in de provincie te bevorderen, leven lang ontwikkelen (LLO) te stimuleren en onderlinge verbindingen tot stand te brengen.

Innovatie infrastructuur versterken door de ontwikkeling van campussen en fieldlabs te versnellen
Wat wil de provincie bereiken?

Campussen dragen als brandpunt in het regionale Kennis & Innovatie ecosysteem sterk bij aan de benutting van het innovatiepotentieel. Bedrijven op de campus werken samen met andere bedrijven en kennisinstellingen op de campus aan innovatie door gebruik te maken van gezamenlijke onderzoeks- en innovatiefaciliteiten en een gezamenlijk netwerk. Zonder financiële steun voor deze gezamenlijke faciliteiten en netwerk zouden de campussen niet of later bijdragen aan innovatie. Bovendien draagt de provincie bij aan de verdere ontwikkeling van campussen door ureninzet.

Fieldlabs zijn een wezenlijk onderdeel van de kennis en innovatie infrastructuur van de provincie. In fieldlabs testen, valideren en ontwikkelen bedrijven innovaties, zonder daarvoor zelf te hoeven investeren in vaak dure apparatuur. Deze ‘shared facilities’ zijn daarmee een belangrijke katalysator voor het tot stand komen van innovaties.

Door subsidies voor de totstandkoming en benutting door bedrijven van fieldlabs stimuleert de provincie de versnelde introductie op de markt van innovatieve producten, processen en diensten.

Rolkeuze

Presterend

Innovatie stimuleren binnen specifieke clusters
Wat wil de provincie bereiken?

De provincie onderscheidt een aantal specifieke innovatieclusters, die van groot belang zijn voor de Zuid-Hollandse economie. Afhankelijk van de aard en omvang van de opgave zet de provincie hier capaciteit en middelen voor in. Gezien de bijdrage aan werkgelegenheid en bedrijvigheid in de regio, en hun bijdrage aan de transitie naar een duurzame, digitale en inclusieve economie, geeft de provincie juist deze clusters extra aandacht. Mocht de situatie veranderen en de behoefte binnen nieuwe clusters voor ondersteuning ontstaan, dan kan de provincie dit logischerwijs oppakken. 

Rolkeuze

Presterend

Uitwerking

Life Sciences & Health

Life Sciences & Health (LSH) is één van de sterke economische sectoren in Zuid-Holland. Het is een innovatieve sector gericht op gezondheid, die tot de top van de wereld behoort op wetenschappelijk gebied en in ondernemerschap. De concurrentiepositie van de sector in Zuid-Holland is goed en de toegevoegde waarde ervan is groot. De sector telt in de provincie 220.000 banen en bijna 18.000 vestigingen. LSH is één van de topsectoren waar de Provincie Zuid-Holland zich op richt, vanwege het verdienvermogen en de werkgelegenheid, maar ook vanwege de bijdrage aan andere thema's van brede welvaart, zoals gezondheid en duurzaamheid . De provincie heeft een uitvoeringsprogramma ontwikkeld voor strategische versterking van het cluster en intervenieert door middel van subsidies, netwerkvorming en ureninzet in bijvoorbeeld het Leiden BioScience Park, de Erasmus MC campus Rotterdam Square en het netwerk Medical Delta.



Aerospace

Zuid-Holland heeft van oudsher een toonaangevende aerospace-sector: luchtvaart, ruimtevaart, en drones. Innovaties in de aerospace kunnen bijdragen aan diverse thema's van brede welvaart: de sector biedt werkgelegenheid en verdienvermogen, maar draagt ook bij aan duurzaamheid, door zelf te verduurzamen (zoals in de luchtvaart) maar vooral via toepassingen die bijdragen aan bijvoorbeeld veiligheid en klimaatkennis. De provincie bevordert de integratie van de drie sub-sectoren tot één ecosysteem, waarin naast bedrijven ook kennisinstellingen en overheden nauw samenwerken aan de innovaties van morgen. Hiervoor jaagt de provincie de clustering naar campussen en fieldlabs aan, waaronder de NL Space Campus in Noordwijk, Technology Park Ypenburg in Den Haag, en Unmanned Valley in Valkenburg. Daarnaast ondersteunt de provincie deze clusters het opzetten van gemeenschappelijke innovatie-infrastructuur en fysieke voorzieningen, en het laagdrempeliger maken van de toegang tot financiering. Tot slot intensiveert de provincie de samenwerking tussen de clusters binnen het aerospace-ecosysteem onderling, en tussen aerospace en andere sectoren.

Met de aanwezigheid van onder meer de TU Delft, SRON, en TNO is de regio daarnaast een hotspot voor aerospace-onderzoek. Waterstofvliegtuigen, klimaatsatellieten, en inspectiedrones kunnen komende decennia en cruciale rol spelen in de complexe transities waar onze samenleving voor staat. Ook vinden innovaties in deze sector vaak hun weg naar andere Nederlandse sectoren, van landbouw tot de hulpdiensten.



Industriële Biotechnologie

Zuid-Holland huisvest de Biotech Campus in Delft, de grootste open innovatiecampus in Europa gericht op biotechnologie. De Biotech Campus faciliteert de hele innovatiecyclus, van onderzoek en pilot tot productie.  Bedrijven als DSM en Centrient hebben een vliegwielfunctie voor soortgelijke bedrijvigheid in de regio.

De provincie heeft een uitvoeringsprogramma ontwikkeld ten behoeve van de strategische versterking van het cluster. Er wordt onder andere ondersteuning geleverd aan de campusontwikkeling en het ontwikkelen van een volwaardig ‘Protein Port’ netwerk, om de bedrijven en de kennisinstellingen in de regio te ondersteunen bij de productie van alternatieve eiwitten. In het kader hiervan zijn eerste stappen gezet richting de eiwittransitie. De eiwittransitie kan de positie van de Zuid-Hollandse (en Nederlandse) voedingsindustrie als innovatieve en exportgerichte speler in de wereld verder versterken, en door zijn kwalitatief aanbod een naam krijgen als (wereldwijd) koploper op dit gebied.

Innovatie stimuleren in het midden- en kleinbedrijf (MKB)
Wat wil de provincie bereiken?

Met deze maatregel werkt de provincie aan het stimuleren van innovatief midden- en kleinbedrijf (MKB) in de regio ten behoeve van de transitie naar een digitale, duurzame en inclusieve economie. Om het innovatief MKB te versterken zet de provincie verschillende financiële interventies in, zoals de subsidieregeling MIT en het fonds UNIIQ. Deze regelingen spelen met name in de vroege fase van innovatieontwikkeling een rol, vooral in de haalbaarheids-, prototype en proof of concept-fase. Met name in deze vroege fase is het vinden van financiering geen vanzelfsprekendheid. In deze zogenaamde ‘valley of death’ ziet de provincie marktfalen en maakt daarom middelen beschikbaar om innovaties en innovatieve bedrijvigheid te versnellen. Daarmee wordt het MKB gestimuleerd om nieuwe innovaties te ontwikkelen, deze succesvol naar de markt te brengen en toe te passen.

Rolkeuze

Presterend

Uitwerking

Behalve de provinciale interventies gericht op de ‘koplopers’, bestaande uit het innovatieve en startende MKB, richt de provincie zich ook op het ‘brede’ MKB. Het ‘brede’ MKB is het fundament van de Nederlandse economie. Zij vormen de meerderheid van de ondernemingen met personeel en zijn belangrijk voor de economie en werkgelegenheid. De provincie Zuid-Holland zet in op een toekomstbestendig MKB. Naast blijvende aandacht voor de innovatieve koplopers is in toenemende mate aandacht voor het ‘peloton’ of het zogenaamde ‘brede’ MKB. Met name deze doelgroep is essentieel om de transitie naar een digitale, duurzame en inclusieve economie succesvol te realiseren.

Daarom zet de provincie verschillende activiteiten en instrumenten in, waaronder de ondersteuning van het ‘brede MKB’ via de subsidieregeling MKB-Deals Zuid-Holland. Thema’s van de MKB-deals zijn toepassing van innovaties en nieuwe kennis, digitalisering, toegang tot talent en financiering, dienstverlening en netwerkvorming. De MKB-deals ondersteunen regionale samenwerking en zorgen voor uitvoering van concrete projecten.

Samen bouwen aan een Circulair Zuid-Holland
Wat wil de provincie bereiken?

De provincie wil een volledige circulaire samenleving in Zuid-Holland bereiken in 2050 met als tussendoel 50% minder verbruik van primaire fossiele grondstoffen, mineralen en metalen in 2030. Een circulaire economie is een belangrijk onderdeel van die circulaire samenleving. De provincie zet in verschillende inhoudelijke thema’s waar de provincie impact kan maken. Dit doet de provincie met een transitieaanpak in samenwerking met medeoverheden, bedrijven, kennisinstellingen en andere organisaties en groepen die aan de transitie bijdragen.

Rolkeuze

Samenwerkend

Uitwerking

Samenwerkende overheid 

Essentieel in de transitie naar een circulaire economie is samenwerking tussen verschillende stakeholders. Als verbindende overheidslaag heeft de provincie een rol om deze samenwerking te stimuleren en daarmee de transitie naar een circulaire economie te versnellen. Op verschillende inhoudelijke thema’s worden netwerken met het bedrijfsleven, kennisinstellingen en medeoverheden gefaciliteerd. Maar ook samenwerking met inwoners en de provinciale omgevingsdiensten staat centraal in de provinciale aanpak. Door samen te werken met de omgeving is het mogelijk om het beleid en de instrumenten aan te passen op de behoeftes voor de transitie naar een circulaire samenleving.

Nadere uitwerking

De provincie heeft als doel om de transitie naar en circulaire samenleving te versnellen door bij te dragen aan systeemverandering. Dit doel wordt op meerdere manieren gestimuleerd aan de hand van acht bouwstenen:

1. Inclusieve transitie

Zonder de 3.800.000 Zuid-Hollanders geen Circulair Zuid-Holland. Door in te zetten op een inclusieve circulaire transitie zorgt de provincie ervoor dat iedereen de vruchten kan plukken van deze brede welvaart, en dat alle inwoners van Zuid-Holland kunnen meedoen met de transitie. Dat vraagt om erkenning van het maatschappelijk initiatief dat er nu al is, dit potentieel helpen benutten en om het mogelijk maken van circulaire keuzes door consumenten, bijvoorbeeld door het bevorderen van reparatieaanbod.

De provincie heeft zelf beperkt rechtstreeks contact met inwoners. De provincie ondersteund gemeenten in hun benadering van inwoners. Daarbij erkend de provincie , dat inwoners zelf lang niet altijd ‘circulair’ als thema beschouwen; wijk- en buurtinitiatieven hebben veelal een integraal duurzaamheids- en inclusief karakter. Zuid-Holland neemt (burger)participatie serieus. De meningen en de beelden van de inwoners zijn belangrijk voor de richting en de snelheid van de circulaire transitie: hoe denken inwoners bijvoorbeeld over het wonen in biobased huizen? Hebben zij behoefte aan lokaal geproduceerd voedsel? Onder welke voorwaarden omarmen zij retoursystemen op verpakkingen? De antwoorden op dergelijke vragen helpen in het valideren van de provinciale circulaire aanpak. De provincie maakt gebruik van het participatiekompas om te komen tot participatieaanpakken die passen bij de veelomvattendheid van het circulaire vraagstuk en onze provinciale rol.

Daarnaast is bestaanszekerheid belangrijk, daarom maakt  de provincie zich sterk om de transitie op de arbeidsmarkt zo rechtvaardig mogelijk te laten verlopen en wordt er ingezet op circulaire werkgelegenheid. Daarbij wordt er een oog gehouden voor mogelijke ongelijkheidseffecten en richt de provincie zich op het voorkomen daarvan.

2. Circulaire innovatie 

Er komt veel op bedrijven af. Schaarste aan grondstoffen, strengere milieuwetgeving, veranderende klantwensen en eisen van financiers. Verandering is van alledag. Hier ligt de kans om die verandering meteen circulair te maken: economisch en ecologisch toekomstbestendig, geopolitiek onafhankelijker en gezond voor mens en milieu. Om die kansen in beeld te krijgen en vervolgens te verzilveren is innovatie nodig. Het gaat daarbij vooral om sociale en systeeminnovatie: nieuwe verdienmodellen, nieuwe marktketens, het effectief organiseren van grondstoffenstromen en innovatie die nodig is voor opschaling. Bedrijven zijn hier zelf al volop mee bezig, maar versnelling en opschaling zijn nodig. Met de financiële regelingen innovatie wordt innovatie gestimuleerd, er wordt ruimte geboden aan  experimenten en worden markten en ketens geholpen om zich te organiseren. Daarmee is de provincie  een stimulerende en richtinggevende partij in de totstandkoming van een circulaire regionale economie.

3. Coalities en netwerken 

De circulaire transitie is alleen gezamenlijk te realiseren. De provincie organiseert  samenwerking tussen een diversiteit aan actoren, zoals overheden, regioversnellers, kennisinstellingen, start- en scale-ups, (familie)bedrijven, multinationals en inwoners. Daarbij wordt de (lokale) kennis en ervaring van iedere partner benut. Partijen die nog aan de zijlijn staan zijn uitgenodigd om mee te doen. Zo groeien circulaire netwerken voortdurend. Deze netwerken en de coalities die eruit voortkomen creëren de condities voor verandering en vergroten zo de tegenkracht tegenover de huidige lineaire economie. Door tastbare vooruitgang te boeken, kennis te delen en door beleid te beïnvloeden bouwen ze aan het draagvlak voor de circulaire transitie en hebben ze een vliegwieleffect op de regionale economie als geheel.

In de afgelopen jaren heeft het bouwen aan netwerken zich bewezen. Daarom intensiveert de provincie  deze aanpak door nieuwe netwerken en coalities te initiëren, het organiserend vermogen ervan te faciliteren, waar relevant zelf deel te nemen en door nieuwe partijen te betrekken. Provincie Zuid-Holland geeft richting aan deze samenwerkingen door kaders te stellen en door de eigen ambities helder uit te dragen.

4. Ruimte

Werken, wonen, reizen. Alle activiteiten waarin grondstoffen omgaan, landen ergens en vragen daar om ruimte. Ruimte voor circulaire bedrijven, ketens en sectoren is een cruciale voorwaarde voor een toekomstbestendige economie en samenleving. Het gaat enerzijds om aanpassingen in de huidige economie die om uitbreidingsruimte of ruimtelijke verandering vragen, en anderzijds om het realiseren van de ruimtelijke schakels die nodig zijn om in Zuid-Holland en Nederland een circulaire economie draaiende te houden (oogstruimte, logistieke ruimte (incl. opslag), verwerkingsruimte en herinrichten van gebruiksruimte). De druk op de Zuid-Hollandse ruimte is groot en ruimte is schaars. De provincie is dichtbevolkt en heeft maar weinig open ruimte. Daarom moet de bestaande ruimte beter en effectiever worden gebruikt. Circulaire activiteiten, zowel van nieuwe als bestaande spelers, hebben moeite om in Zuid-Holland een plek te vinden, terwijl juist dit gebied van belang is voor internationale circulaire ketens en logistiek. Er moeten dus keuzes worden gemaakt en creatieve oplossingen worden ingezet.  Vanuit provinciale taken in de ruimtelijke ordening en het Omgevingsbeleid worden ruimtelijke keuzes gemaakt. Dat wordt gedaan door circulair een vanzelfsprekend onderdeel te maken van het ruimtelijk beleid, door afspraken te maken in gebieden (lokaal, regionaal en bovenregionaal), door mee te doen aan ruimtelijke projecten en onderzoek, door ruimtelijke instrumenten in te zetten en door te ontwikkelen en door randvoorwaarden te scheppen die anderen in staat stellen om voor de circulaire keuze te gaan.

5. Circulaire organisatie

Bij een actief circulair beleid hoort ook ‘practice what you preach’. Door zelf ambitieus te zijn en aan de slag te gaan met circulariteit ervaart de provincie beter welke obstakels er zijn. De provincie maakt via haar inkoop en aanbesteding het verschil in het aanjagen van circulaire innovaties en markten. Zo staat de provincie steviger als we anderen aanspreken op hun rol in de transitie. Dat betekent dat medewerkers van de provincie in staat moeten zijn om hun rol hierin in te vullen, van ambtelijk opdrachtgevers, beleidsmedewerkers en toetsers tot projectleiders, inkopers. Circulair werken en werken aan transities vraagt iets van het vakmanschap van de medewerkers. Dat gaat niet vanzelf en de organisatie gaat daarmee aan de slag. De provincie is daarin enthousiasmerend waar het kan, en sturend waar het moet.

6. Financiering en subsidies

Financiering van circulaire initiatieven is nodig om te versnellen, onder meer om de risico’s van innovatieve technologieën en bedrijfsmodellen op te vangen. Aan middelen lijkt geen gebrek, maar de kaders, verzekeringen, certificeringen, risicomodellen en financieringsmogelijkheden sluiten nog niet goed aan bij wat nodig is. Er is nog geen sprake van gelijk speelveld en voor ondernemers is het lastig hun weg te vinden. Daarnaast is de aanwas van nieuwe circulaire projecten, initiatieven en startups en de doorgroei hiervan nog te klein om op te schalen en de noodzakelijke versnelling in te zetten. Vanuit de taak voor de regionale economie wil de provincie hierin een actieve rol vervullen door projecten aan te jagen, het financieringslandschap inzichtelijker te maken en eigen subsidies – zover relevant – zo in te richten dat ze ook de circulaire transitie ondersteunen. Hierbij hoort ook het agenderen van knelpunten bij het Rijk en bij financiers.

7. Beleid en monitoring

De circulaire transitie raakt de hele samenleving en zal alleen slagen als het een volwaardige plek krijgt in alle relevante beleidsvelden en instrumenten van de provincie. Het vertrekpunt hierbij is dat circulair geen doel op zich is. De circulaire transitie kan worden beschouwd  als een essentieel middel voor de oplossing van meerdere beleidsvraagstukken. Beleid geeft richting, borging voor de langere termijn en vormt de basis van het provinciaal handelen.

Het circulaire beleid is nog volop in ontwikkeling. De provincie kiest ervoor dat de komende jaren, samen met de andere opgaves en beleidsvelden, circulariteit te gaan invullen en te vertalen. Hierdoor wordt circulair onderdeel van al het relevante provinciale beleid, instrumenten en budgetten. Zuid-Holland maakt  beleid op basis van monitoring en continue reflectie. Ook de monitoring is nog in ontwikkeling. Er is nog geen eenduidige set van indicatoren en de huidige beschikbare data zijn nog maar deels geschikt voor monitoren van circulair in de regio. De ontwikkeling van monitoring wordt gedaan samen met andere partijen.

8. Vergunningverlening, toezicht en handhaving

Een toekomstige economie is gezond, veilig en circulair. Milieuvergunningverlening, toezicht en handhaving (VTH) vormen belangrijke kader stellende instrumenten in de circulaire transitie. Het VTH stelsel en de omgevingsdiensten die dit onder mandaat van provincies en gemeenten uitvoeren moeten de transitie goed kunnen ondersteunen. Dit komt ook naar voren in de IPO Bouwstenenvisie VTH en Circulaire Economie (2022). De kaders en regelgeving zijn gericht op het beschermen van de gezondheid en de kwaliteit van de leefomgeving. Voor nieuwe initiatieven knelt dit wel eens of ontbreken deze kaders juist nog. Aanpassingen op wet- en regelgeving zijn dan ook noodzakelijk om de circulaire transitie te ondersteunen. Ook is het voor ondernemers niet altijd duidelijk wat wel en niet kan en mag. De nieuwe milieurapportageplicht (CSRD) biedt kansen voor betere data over afval, emissies en grondstofgebruik.

In 2024 wordt er verkend voor welke bouwstenen aparte maatregelen genomen moeten worden. Hierin wordt de rolduiding en doelen voor de komende coalitieperiode benoemd.  

Stimuleren Europese netwerken
Wat wil de provincie bereiken?

Met het oog op versterking van het innovatief vermogen en internationaal concurrentievermogen van Zuid-Hollands MKB wordt de vorming en benutting van Europese netwerken (zoals Vanguard Initiative, Eriaff en Interregprojecten) gericht op het 'matchen' van bedrijven en kennisinstellingen met elkaar aanvullende competenties gestimuleerd. Hierdoor kunnen Zuid-Hollandse bedrijven (vooral MKB) beter concurreren op de wereldmarkt, en wordt het innovatiepotentieel van Zuid-Holland beter benut.

Rolkeuze

Presterend

Strategische samenwerking om een innovatieve economie te stimuleren
Wat wil de provincie bereiken?

De provincie wil de economische structuur duurzaam versterken en het innovatieve vermogen van de regio ontsluiten. Deze taak is voor een deel belegd bij de regionale ontwikkelingsmaatschappij InnovationQuarter (IQ). De provincie is een van de aandeelhouders en financiers van IQ, samen met het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat en andere regionale overheden, kennisinstellingen en medische centra.

Door de verstrekking van kapitaal en subsidie aan InnovationQuarter (IQ) wordt deze in staat gesteld deelnames in en leningen aan innovatief MKB in kansrijke clusters te ondersteunen, nieuwe innovatieprojecten te helpen aanjagen en realiseren en buitenlandse investeringen te helpen aantrekken.

IQ heeft hiertoe drie kerntaken:

  • 1.

    investeren in startende en innovatieve snelgroeiende bedrijven in Zuid-Holland (Investeren);

  • 2.

    het bevorderen van de samenwerking tussen ondernemers, kennisinstellingen en overheden om

    innovaties te versnellen en nieuwe bedrijvigheid te genereren (Innoveren);

  • 3.

    het aantrekken van buitenlandse ondernemers naar Zuid-Holland en het ondersteunen van ondernemers in Zuid-Holland die internationaal willen groeien (Internationaliseren).

IQ voert ook het secretariaat van de Economic Board Zuid-Holland (EBZ). Leden van de EBZ zijn ondernemers en bestuurders van bedrijven, kennisinstellingen en overheden in Zuid-Holland. Leden agenderen strategische initiatieven die de economie van Zuid-Holland een boost geven. Dit maakt de economic board tot een driver van regionale, nationale en internationale samenwerking. De Commissaris van de Koning in Zuid-Holland is voorzitter van de EBZ.

Rolkeuze

Presterend

Toekomstbestendige ruimte voor ondernemen
Wat wil de provincie bereiken?

De provincie streeft naar een welvarend en krachtig Zuid-Holland met ruimte voor ondernemerschap. Een goed vestigingsklimaat met concurrerende, toekomstbestendig bedrijventerreinen, vitale, krachtige en aantrekkelijke stads- en dorpscentra en een sterke kantorenmarkt dragen daaraan bij. Het gaat daarbij om voldoende werklocaties van de juiste kwaliteit en op de juiste plek, De provincie zet daarom in op:

  • Concurrerende en toekomstbestendige bedrijventerreinen;

  • Concentratie en bundeling van nieuwe detailhandel primair in de centra van wijken, dorpen en steden;

  • Juiste kantoor op de juiste plek.

De provincie doet dit door het opstellen van ruimtelijke regels, maar ook door flankerend beleid zoals subsidieregelingen, het delen van kennis en informatie, onderzoek, het organiseren van netwerken en het inzetten van ambassadeurs.

Rolkeuze

Samenwerkend

Uitwerking

Realiseren van concurrerende en toekomstbestendige bedrijventerreinen

De provincie streeft naar concurrerende en toekomstbestendige bedrijventerreinen. Daarbij wordt ingezet op behouden van het huidige (harde en zachte plan)aanbod van bedrijventerreinen, het beter benutten en duurzaam functioneren van bestaande bedrijventerreinen en op het behoud van voldoende ruimte voor bedrijven in hogere milieucategorieën en watergebonden bedrijven, o.a. om de transitie naar een circulaire economie te kunnen realiseren.

De maatregelen die hiervoor worden ingezet zijn:

  • Subsidie planvorming bedrijventerreinen Zuid-Holland

    Voor de subsidieregeling planvorming bedrijventerreinen Zuid-Holland kunnen aanvragen ingediend worden voor (haalbaarheids-)onderzoeken om de kwaliteit van een bedrijventerreinen te verbeteren, zoals onderzoek naar energie, groen, verkeersveiligheid, OV, en digitalisering.

  • Subsidieregeling verduurzaming bedrijventerreinen

    De provincie heeft een specifieke (investerings-) subsidieregeling om duurzame energie en energiebesparing op bedrijventerreinen te ondersteunen evenals vergroening en circulaire maatregelen. Deze regeling zorgt voor een kwaliteitsimpuls van een bedrijventerrein en is een extra stap op weg richting een toekomstbestendig bedrijventerrein.

  • Kennisuitwisseling

    Kennisdelen is een belangrijk provinciaal instrument, zo ook voor het bedrijventerreinenbeleid. Kennisuitwisseling vindt op verschillende manieren plaats. Zo worden er jaarlijks twee masterclasses bedrijventerreinen georganiseerd. De doelgroep is breed, zowel overheden als bedrijven, ondernemersverenigingen, kennisinstellingen en aanverwante instellingen. Naast deze masterclasses kunnen ook andere thematische bijeenkomsten worden gehouden om de doelgroep te informeren en om input op te halen. Bijvoorbeeld parkmanagers overleggen. De provincie laat daarnaast allerlei onderzoeken uitvoeren als onderbouwing voor het beleid en zet in op het versterken van diverse netwerken. Dit gebeurt onder andere met het bedrijfsleven, overheden en de omgevingsdiensten.  

  • Gebiedsgericht werken met andere partners

    Het wordt steeds belangrijker om samen met partners (zowel overheden, marktpartijen als belangenorganisaties) te werken aan maatschappelijke opgaven. In diverse gebiedscasussen werkt de provincie samen om verschillende ambities te realiseren, waaronder ook het borgen van voldoende werkgelegenheid op bedrijventerreinen en transformatielocaties. Samenwerking op locaties vergt een actieve rol en samenwerkende insteek van de provincie. Dit staat soms op gespannen voet met de toetsende rol van de provincie aan de Omgevingsverordening. 

  • Organisatiegraad verhogen als randvoorwaarde voor verhogen kwaliteit bedrijventerreinen

    Om er voor te zorgen dat een bedrijventerrein investeert in zaken die in de toekomst essentieel zijn voor de ondernemers (zoals duurzame energie, tegen gaan van wateroverlast, et cetera), is het belangrijk dat ondernemers zich organiseren. De ervaring leert dat activiteiten beter, om niet te zeggen alléén, van de grond komen als op het bedrijventerrein een ondernemersvereniging actief is. De provincie vindt dit belangrijk en stimuleert daarom het behouden en verhogen van de organisatiegraad om zo verduurzamingsprojecten aan te jagen. Een ondernemersvereniging kan vervolgens professionele ondersteuning inhuren in de vorm van parkmanagement. Via parkmanagement kunnen activiteiten uitgevoerd worden waar de ondernemersvereniging niet aan toekomt.

  • Ruimtelijk Economische Visie

    In het Coalitieakkoord 2023-2027 is opgenomen dat er in 2024 een Ruimtelijk Economische Visie wordt opgesteld. De centrale vraag daarbij is: ‘wat is het ruimtelijk-economisch toekomstbeeld richting 2050 dat past bij de ambitie naar een toekomstbestendige economie in Zuid-Holland?’

Het doel is om te komen tot een realistische visie voor de gewenste ruimtelijke economische ontwikkeling van de provincie Zuid-Holland richting 2050. De visie gaat in op dilemma’s die worden ervaren en geeft handvatten waarmee ruimtelijk economische keuzes kunnen worden gemaakt. Op basis van de visie kan bijvoorbeeld beter worden bepaald welke ruimtevraag de provincie voor de economie in Zuid-Holland wil faciliteren en kan scherper worden gestuurd op acquisitie en locatiekeuze van (nieuwe) bedrijven. Ook beschrijft de visie welk instrumentarium daarvoor nodig is.

  • Ruimtelijk instrumentarium ten behoeve van behoud van ruimte, zorgvuldig ruimtegebruik en investeringszekerheid

    De provincie zet haar ruimtelijk instrumentarium in ten behoeve van behoud van ruimte, zorgvuldig ruimtegebruik en investeringszekerheid. Daarbij worden alle bedrijventerreinen ruimtelijk beschermd en het toevoegen van andere functies dan werken en/of ondersteunende functies beperkt. Dit om de beschikbare ruimte zo optimaal mogelijk te gebruiken voor een goed vestigingsklimaat en de transitie naar een circulaire economie. Onderzocht wordt of het instrument minimale milieucategorie ook ingezet kan worden op bestaande bedrijventerreinen.

  • Regionale visies

    Voor de regio’s MRDH, Midden-Holland en Zuid-Holland Zuid zijn tot 1 juli 2026 regionale bedrijventerreinenvisies aanvaard. Met de aanvaarding is voor de in de aanvaardingsbrieven genoemde transformatielocaties bepaald dat feitelijke compensatie kan worden toegepast in plaats van planologische compensatie. De afspraken uit deze aanvaarde visies blijven gelden en worden geborgd in de Omgevingsverordening.  

  • Opstellen behoefteramingen en monitoren/onderzoeken

    Om een goed beeld te hebben en houden van vraag en aanbod aan bedrijventerreinen laat de provincie elke vier jaar een behoefteraming opstellen voor bedrijventerreinen en wordt de bedrijventerreinendata gemonitord. Gedeputeerde Staten monitoren o.a. jaarlijks hoe de behoefteraming zich verhoudt tot de werkelijke uitgifte van bedrijventerreinen en de voortgang van de uitvoering van de regionale bedrijventerreinenvisies. Ook al is accommoderen van alle vraag niet meer het uitgangspunt, het blijft wel belangrijk om inzicht te houden in de behoefte en het aanbod aan bedrijventerreinen. 

Uitbreidingsvraag (kwantitatief en kwalitatief)

Onderstaande tabel toont de kwantitatieve en kwalitatieve uitbreidingsvraag in de bestuurlijke regio’s Holland Rijnland, Midden-Holland, Metropoolregio Rotterdam Den Haag en Zuid-Holland Zuid voor de periode 2021 tot en met 2030. Deze tabel is gebaseerd op de behoefteraming bedrijventerreinen 2021. Streven is dat de behoefteraming elke vier jaar wordt geactualiseerd. In deze raming, die per regio nader gespecificeerd is, is (met uitzondering van Midden-Holland) ook een onderverdeling naar subregio’s te vinden. De uitbreidingsvraag is onderverdeeld naar vijf werkmilieus:

  • Gemengd stedelijk: lichte bedrijvigheid, stadsverzorgend, klein tot middelgroot;

  • Campus: drie locaties in Zuid-Holland (Leiden Bio Science Park, Space Business Park en TU Delft Campus Zuid);

  • Regulier: reguliere bedrijventerreinactiviteiten als handel, bouw, productie en transport, (boven)lokaal, klein tot middelgroot;

  • Grootschalige distributie (> 3 ha): grootschalige distributie en warehousing, (boven)regionaal;

  • Grootschalige productie (dit betreft voornamelijk hogere milieucategorie-bedrijvigheid): grootschalige (overwegend vanaf 1 ha) productie/assemblage/recycling/etc., circulair, regionaal. Deze ruimtevraag bestaat voor circa 95% uit hogere milieucategorie bedrijven. Voor hogere milieucategorie-bedrijvigheid is belangrijk om te onderkennen dat deze met name voor de transitie richting een circulaire economie essentieel is.

Er is voor deze indeling naar werkmilieus gekozen omdat deze recht doet aan twee belangrijke kenmerken die ruimtelijk relevant zijn. Dit zijn de mate van hinder (lage versus hoge milieucategorie) en de omvang van het bedrijf (klein versus zeer groot).

Bij onderstaande tabel is van belang dat de vraag vanuit verschillende clusters (onder andere greenports, maritiem) dwars door deze werkmilieus heen gaat. Het kan gaan om grootschalige bedrijven, hogere milieucategorie-bedrijven, maar ook reguliere bedrijven met een voorkeur voor vestiging op een locatie aan of nabij het water. Voor de watergebonden bedrijvigheid is de ruimtevraag specifiek in beeld gebracht omdat dit een specifiek deel van de bedrijventerreinmarkt betreft met een aanzienlijk belang voor de Zuid-Hollandse economie.

Uitbreidingsvraag 2021 t/m 2030 per bestuurlijke regio

 

Holland Rijnland

Midden-Holland

MRDH

Zuid-Holland Zuid

Uitbreidingsvraag

51 – 111

43 – 86

131 – 319

48 – 149

 
 
 
 
 

Gemengd stedelijk

4 – 8

3 – 7

4 – 30

1 – 8

Campus

5 – 12

0

3 – 6

0

Regulier

20 – 42

15 – 31

21 – 78

10 – 49

Grootschalige distributie

19 – 34

20 – 35

85 – 164

32 – 66

Grootschalige productie

4 – 14

5 – 12

19 – 42

4 – 26

Watergebonden

4 – 10

5 – 10

16 – 35

10 – 26

Deze tabel hanteert een bandbreedte tussen een hoog en een laag scenario. Gezien de economische kenmerken van de regio’s in Zuid-Holland, de bevolkingsprognoses en de ruimtelijke druk is in alle regio’s het hoge scenario het meest waarschijnlijke scenario. De in de tabel genoemde totalen zijn exclusief de behoefte aan watergebonden terreinen.

Vervangingsvraag

Naast de uitbreidingsvraag is de vervangingsvraag in beeld gebracht. Door transformatie van bestaande bedrijventerreinen is een vervangingsvraag van maximaal 117 hectare geraamd tot en met 2030. Dit is circa 2% van de huidige uitgegeven voorraad. Onderstaande tabel geeft een overzicht van de vervangingsvraag per bestuurlijke regio. Deze ruimtevraag is afhankelijk van de compensatieplannen van de gemeenten waar deze transformatieplannen spelen. Ondanks een goede onderbouwing vanuit de behoefteraming blijft de vervangingsvraag een onzekere factor. De vervangingsvraag fluctueert door de tijd heen.

De onderliggende locaties passen overigens niet bij voorbaat binnen het provinciaal Omgevingsbeleid en moeten daar nog op beoordeeld worden.

Vervangingsvraag 2021 t/m 2030 per bestuurlijke regio

 

Holland Rijnland

Midden-Holland

MRDH

Zuid-Holland Zuid

Vervangingsvraag

19

31

44

22

Vraag-aanbodconfrontatie per regio (kwantitatief)

In onderstaande tabel wordt de hierboven geïnventariseerde vraag (uitbreidingsvraag en vervangingsvraag) geconfronteerd met het harde planaanbod. Dit zijn plannen die al zijn vastgelegd in onherroepelijke omgevingsplannen. Bij het bepalen van de aanbodzijde is ook rekening gehouden met de leegstand in de bestaande voorraad. Want wanneer sprake is van forse leegstand, zou de bestaande voorraad een deel van de vraag kunnen opvangen. In Zuid-Holland is de leegstand echter zeer beperkt en bevindt zich in bijna alle regio’s onder de frictieleegstand. Dit is de leegstand die nodig is om een markt goed te laten functioneren. Denk hierbij aan leegstand die nodig is als schuifruimte vanwege verhuizingen of verbouwingen. Door deze krapte op de Zuid-Hollandse bedrijfsruimtemarkt is het niet waarschijnlijk dat een significant deel van de vraag zal landen in de bestaande voorraad.

In deze tabel is geen rekening gehouden met het zachte planaanbod. Dit zijn namelijk plannen waarvoor nog een omgevingsplan moet worden vastgesteld. De status van zachte plannen kan sterk verschillen (van idee tot afgestemd in de regio tot voorontwerp omgevingsplan). Het zachte planaanbod is dynamisch en verandert door de tijd.

Confrontatie vraag en aanbod per bestuurlijke regio (per 1‑1‑2021)

 

Holland Rijnland

Midden-Holland

MRDH

Zuid-Holland Zuid

Uitbreidingsvraag

51 – 111

43 – 86

131 – 319 

48 – 149

Vervangingsvraag

19

31

44

22

Totale vraag

70 – 130

74 – 117

175 – 363

70 – 171

 
 
 
 
 

Hard planaanbod

71

3

308

196

Behoefte

-1 tot 59

71 tot 114

-125 tot 63

-125 tot -24

Uitgaande van het hoge scenario is in alle regio’s (met uitzondering van Zuid-Holland Zuid) sprake van een (forse) kwantitatieve behoefte aan bedrijventerrein. Deels zou dit geaccommodeerd kunnen worden door de zachte plannen.

Het behouden en creëren van watergebonden bedrijvigheid is niet alleen van belang voor economische groei, maar ook voor de realisatie van een duurzame en circulaire toekomst in Zuid-Holland in zijn geheel. Onderstaande tabel geeft daarom een overzicht van de vraag-aanbod confrontatie van de watergebonden bedrijvigheid. Hieruit blijkt dat in alle bestuurlijke regio’s sprake is van behoefte aan watergebonden bedrijventerreinen.

Confrontatie vraag en aanbod watergebonden bedrijvigheid per bestuurlijke regio (per 1‑1‑2021)

 

Holland Rijnland

Midden-Holland

MRDH

Zuid-Holland Zuid

Vraag

4 – 10

5 – 10

16 – 35

10 – 26

Aanbod

0

0

7

5

Behoefte

4 tot 10

5 tot 10

9 tot 28

5 tot 21

Vraag-aanbodconfrontatie per regio (kwalitatief)

Naast de kwantiteit is het essentieel om naar de kwaliteit van vraag en aanbod te kijken. Hierbij is de onderverdeling naar werkmilieu en de geografische spreiding van het aanbod relevant. Er wordt gekeken naar geografische spreiding omdat marktregio’s van bedrijven vaak niet gelijk zijn aan de bestuur­lijke regio’s. Grenzen zijn namelijk vaak fluïde en overlappend. Bovendien heeft elk type bedrijfssegment zijn eigen marktregio. Naast regionaal wordt ook kwalitatief onderscheid gemaakt. De reden hiervoor is dat elk segment zijn specifieke behoefte heeft qua kavelkenmerken en –omvang. Daarom is hierboven onderscheid gemaakt naar de vijf typen werkmilieus.

Toetsing en beoordeling plannen

De provincie beoordeelt bij een nieuw omgevingsplan of deze past binnen het provinciaal Omgevingsbeleid en geeft op basis hiervan advies aan de gemeente. De provincie stuurt met haar instrumentarium op behoud van het bestaande (plan)aanbod aan bedrijventerreinen.

Realiseren van concentratie en bundeling van nieuwe detailhandel primair in de centra van wijken, dorpen en steden

De provincie hecht veel waarde aan vitale, krachtige en aantrekkelijke stads- en dorpscentra en wil om dat te bereiken de detailhandelsstructuur versterken door deze vooral kwalitatief te verbeteren en ook de bereikbaarheid en de beschikbaarheid van detailhandelsvoorzieningen te garanderen. Dit levert een belangrijke bijdrage aan het woon-, werk- en leefklimaat in Zuid-Holland. Detailhandel is nog steeds een belangrijk bezoekmotief voor centra, ondanks dat in veel gebieden het draagvlak voor winkels afneemt door overaanbod, veranderend consumentengedrag en demografische ontwikkelingen. Uitbreiding van aanbod is gelet op de transitie waar alle centra voor staan, echter niet meer de focus. Het gaat in de toekomst veel meer over het relevant houden van de totale centrumgebieden, waarbij voor een goede regionale afstemming en samenwerking het juiste (relevante) verzorgingsgebied belangrijk is. Tussen detailhandelsvoorzieningen onderling en met andere (maatschappelijke) voorzieningen ontstaat synergie en combinatiebezoek. Hierdoor functioneren de voorzieningen als geheel beter dan de som der delen. De provincie benut hiermee de kracht van detailhandel voor vitale, sterke en aantrekkelijke centra waardoor optimaal wordt bijgedragen aan een kwalitatief hoogwaardigere leefomgeving.

Aanpak Winkelgebieden

Met de Aanpak Winkelgebieden biedt de provincie gemeenten naast de ruimtelijke beleidskaders hulp en ondersteuning op gebied van kennisuitwisseling, verbeteren samenwerking, aanpak leegstand, herpositioneren en transformatie winkelgebieden. Deze aanpak bestaat onder andere uit:

  • Subsidieregeling planvorming detailhandel Zuid-Holland

    De subsidieregeling planvorming detailhandel Zuid-Holland is bedoeld om de  kwaliteit en het functioneren van winkel- en centrumgebieden te optimaliseren. Gemeenten, winkeliers- en ondernemersverenigingen en stichtingen kunnen subsidie aanvragen voor activiteiten die zijn gericht op het verhogen en verbeteren van de onderlinge samenwerking van ondernemers en winkeliers, vooronderzoek voor het oprichten van een Bedrijven Investeringszone (BIZ), haalbaarheidsonderzoek om tot compactere winkelgebieden te komen en verspreid aanbod te saneren of het laten opstellen van een sterkte-zwakte analyse voor een winkel- en centrumgebied. Daarnaast kan de subsidieregeling ingezet worden om meer uitvoerende activiteiten op het gebied van herontwikkeling en transformatie te organiseren.

  • Koopstromenonderzoek

    De provincie laat regelmatig, in 2021 in samenwerking met de provincies Noord-Holland, Utrecht, en Noord-Brabant koopstromenonderzoek (KSO) uitvoeren. Koopstromenonderzoek is een grootschalig consumentenonderzoek onder inwoners van de Randstad. De enquête brengt de kooporiëntatie (waar worden boodschappen gedaan, waar wordt gewinkeld, inclusief internetaankopen) en het koopgedrag (o.a. gebruikt vervoermiddel, koopfrequentie, beoordeling winkelgebieden, combinatiebezoek) van de bevolking in beeld. De provincie gebruikt de KSO-data voor de evaluatie, monitoring en aanpassing van het (ruimtelijk) detailhandelsbeleid, o.a. met betrekking tot de ontwikkelingsmogelijkheden en de detailhandelsstructuur. De KSO-data is voor iedereen beschikbaar. Naast de provincies wordt de KSO-data door gemeenten, regio’s en marktpartijen gebruikt voor bijvoorbeeld de onderbouwing van lokaal en regionaal detailhandelsbeleid of vestigingsplaatskeuzes.

  • Professionalisering, samenwerking en kennisdeling

    De provincie wil samen met betrokken partijen in (middelgrote) steden werken aan levendige, vitale en aantrekkelijke centrumgebieden. Voor alle type centrumgebieden geldt dat ingrepen noodzakelijk kunnen zijn om tot een toekomstbestendige structuur te komen. Om daadwerkelijke sterke steden en dorpen te krijgen geldt dat de centrumfunctie in balans dient te zijn. Daarom ligt de focus op de volgende thema’s:

    • versterken toekomst centra van (middelgrote centra) door pilotprojecten

    • Kennisdeling door middel van masterclasses en kennisplatforms

    • Stimuleren van transformatie door het aanbieden van financiële a    arrangementen

  • Kennisvorming- en deling

    De provincie ziet een toegevoegde waarde voor zichzelf bij kennisvorming en –deling op het terrein van detailhandel en bredere binnenstad aanpak. Uit diverse trajecten blijkt dat met name de kleine gemeenten minder goed geëquipeerd zijn om alle trends en ontwikkelingen te volgen en onvoldoende menskracht beschikbaar hebben om benodigde acties uit te voeren. In dit kader wordt ingezet op het breed toepasbaar maken van provinciaal geïnitieerde onderzoeken (DNA van de stad, stadslogistiek), organiseren van breed toegankelijke masterclasses en kennisbijeenkomsten en het opzetten van een monitor werklocaties. Zo zijn er twee platforms opgericht voor centrummanagers en ambtenaren EZ om de binnenstad aanpak zowel inhoudelijk als procesmatig te bespreken.

  • Regionale visies en programmering

    Het is wenselijk om detailhandelsontwikkelingen in een breder regionaal kader te kunnen plaatsen met afspraken over nieuwe ontwikkelingen maar ook bijvoorbeeld over het saneren van overaanbod. De provincie zet zich daarom in om regionale samenwerking en programmering op het gebied van detailhandel te stimuleren en levert een actieve bijdrage aan regio’s die actief zijn op het gebied van visievorming en programmering. Elementen die daar onderdeel van kunnen uitmaken zijn het gebruik van actuele cijfers over aanbod en leegstand, regionale programmering, inventarisatie van kansrijke en kansarme centra, profielen per gemeente, nieuwe ontwikkelingen, schrappen (plan)aanbod en transformatie.

Overzicht provinciale detailhandelsstructuur, PDV- en GDV-locaties

Provinciale detailhandelsstructuur

In de Omgevingsvisie is op hoofdlijnen de provinciale detailhandelsstructuur (reguliere detailhandel) benoemd.

Het generieke beeld in het functioneren van de verschillende type centra is door de provincie vertaald in een ontwikkelingsperspectief voor de provinciale detailhandelsstructuur. Deze bestaat uit vier categorieën: ‘te consolideren centra’, ‘te herpositioneren centra’, ‘te optimaliseren centra’ en de ‘overige centra’.

Deze vierdeling maakt het ‘level playing field’ herkenbaar. Hierdoor wordt duidelijk en inzichtelijk welke positie een centrum heeft in de provinciale detailhandelsstructuur en worden de gemaakte keuzes voor ontwikkelingsmogelijkheden (investeringen, ruimtelijke toevoegingen en herstructureringen/transformaties) daarbinnen helder. De bij deze categorisering behorende ontwikkelingsperspectieven luiden als volgt:

Te consolideren centra

De grote centra hebben over het algemeen een ruim aanbod aan detailhandelsvoorzieningen en bieden daarnaast een breder aanbod aan publieksvoorzieningen. Dit zorgt er voor dat deze centra, niet alleen voor de aankoop van (niet-dagelijkse) artikelen, maar ook om recreatief te winkelen en als ‘dagje uit’ veelal worden bezocht.

Het toekomstperspectief voor de 'te consolideren centra' is over het algemeen goed. Dit betekent echter niet dat deze centra niet voor opgaven staan. Om hun positie te consolideren kan sprake zijn van uitbreiding van het winkelaanbod, maar er zal ook zeker sprake zijn van transformatie van zwakkere winkellocaties. Het provinciale beleid richt zich op behoud en versterking van de (boven)regionale positie van deze centra waarbij het totaal aantal winkelvloeroppervlak niet toeneemt. De Ladder voor duurzame verstedelijking blijft hiervoor een belangrijk instrument.

Ontwikkelingen in deze centra moeten niet leiden tot onaanvaardbare leegstandseffecten in andere centra. Qua omvang, functioneren en verwacht toekomstperspectief onderscheiden de binnensteden van Rotterdam en Den Haag zich ten opzichte van de andere centra. Ook hebben deze twee centra een grote aantrekkingskracht op (inter)nationale bezoekers. De andere centra in deze categorie vervullen vooral een regionale functie. Nieuwe ontwikkelingen zouden ook bij dat profiel moeten passen.

De te consolideren centra van de provinciale detailhandelsstructuur bestaan uit 7 locaties:

  • Internationale centra: Den Haag binnenstad en Rotterdam binnenstad;

  • Nieuwe centra: Leidschendam The Mall of the Netherlands

  • Historische binnensteden: Leiden centrum, Delft binnenstad, Dordrecht binnenstad en Gouda binnenstad.

Te herpositioneren centra

Deze centra zijn planmatig ontwikkeld en relatief sterk winkel georiënteerd. Ondanks hun omvang en kritische massa is door hun relatieve mono functionaliteit hun toekomstperspectief kwetsbaar in de huidige en toekomstige winkelmarkt. Deze centra zijn gebaat bij een bredere mix aan functies, afgestemd op de lokale behoefte. Uitbreiding van het winkelaanbod is in deze centra in principe niet aan de orde, tenzij er door woningbouw een substantiële toename van de bevolking te verwachten is.

Dit ontwikkelperspectief geldt voor Rijswijk in de Bogaard, Rotterdam Zuidplein en Alexandrium en Stadshart Zoetermeer.

Te optimaliseren centra

De provincie heeft 34 centra als 'te optimaliseren centra' aangeduid. Deze centra nemen een prominente positie in binnen de structuur en zijn van groot belang voor de leefbaarheid en ruimtelijke kwaliteit. De omvang van het winkelaanbod in m2 in deze centra is de afgelopen jaren over het algemeen beperkt in omvang afgenomen en missen een kritische massa die juist de grotere steden aantrekkelijk maken voor aankoop van niet-dagelijkse artikelen. Het aantal winkels is daarentegen sterker afgenomen. Een belangrijke oorzaak voor deze afname is dat Internet een belangrijk aankoopkanaal is voor vooral niet-dagelijkse goederen. Branches die veelal op internet worden gekocht, zijn juist aanwezig in dit type centra en staan dus onder druk. Andere publieksfuncties zoals horeca en leisure zijn over het algemeen wat minder sterk vertegenwoordigd. Het gevolg is dat deze centra een minder grote koopkrachttoevloeiing realiseren en dat de bestedingen per m2 op een lager niveau liggen. De betreffende gemeenten hebben ook nagenoeg geen ontwikkelingsruimte voor nieuwe detailhandelsontwikkelingen. De combinatie van deze factoren zorgt ervoor dat het (toekomstig) functioneren van deze groep centra onder druk staat. Detailhandel is een belangrijke drager voor de aantrekkelijkheid en levendigheid van deze centra. Doordat de functie van detailhandel in deze centra terugloopt, dreigt ook de vitaliteit en aantrekkelijkheid, en daarmee de sociaalmaatschappelijke functie van deze centra terug te lopen. De belangrijkste (ruimtelijke) opgaven liggen voor alle betrokken partijen (overheden en markt) dan ook bij deze categorie centra. Het winkelbestand in deze centra zou daarom bij voorkeur niet moeten uitbreiden, zich primair moeten richten op de eigen bewoners en geen of heel beperkte regionale ambities nastreven. Mocht het eigen inwonertal in aanzienlijke mate toenemen, dan kan het winkelaanbod hierop afgestemd worden. Soms kan ook intensivering op een plek aan de orde zijn, gevolgd door sanering of transformatie elders. Een belangrijke opgave ligt in het terugdringen van winkelleegstand, o.a. door transformatie naar andere functies. Toevoeging van andere publieksfuncties, zowel maatschappelijk als commercieel van aard, kan de aantrekkelijkheid van deze centra verhogen. Het gaat hierbij om een maatwerkopgave per centrum.

Overige centra

De overige centra (circa 450 centra, en niet specifiek benoemd) vervullen een lokale functie, zijn belangrijk voor de bereikbaarheid van het dagelijks aanbod en hebben een meerwaarde voor de leefbaarheid van kleine kernen, wijken en buurten. Het toekomstperspectief is divers: sommige centra functioneren goed, andere centra komen in aanmerking voor een facelift, herprofilering, (gedeeltelijke) transformatie of samenvoeging. Voor deze categorie centra kan eventuele beperkte groei van het winkeloppervlak aan de orde zijn om de dynamiek in de dagelijkse sector te faciliteren. Beperkte groei van het aanbod in de overige centra is ook mogelijk indien dit aanbod geen gelijke tred houdt met een sterke bevolkingsgroei die recent heeft plaatsgevonden, of aanstaande is, bij achterstand in het voorzieningenniveau of bij feitelijke en planologische saldering van aanwezige detailhandel uit hetzelfde verzorgingsgebied. Indien het draagvlak van een verzorgingsgebied te klein is voor een compleet winkelcentrum, kan een supermarkt de functie van centrale aankoopplaats vervullen.

Herallocatie overig centrum

Een winkelconcentratie kan op een andere centrale en goed bereikbare locatie binnen hetzelfde verzorgingsgebied geaccommodeerd worden indien bij de achterblijvende locatie sprake is van sanering van detailhandel. Hier zou sprake van kunnen zijn op het moment dat meerdere locaties worden samengevoegd op een nieuwe locatie of bij opheffing en verplaatsing van een slecht functionerende aankoopplaats. Herallocatie zal in de praktijk alleen aan de orde zijn bij ‘overige centra’. Er gelden wel een aantal voorwaarden. Voor de achterblijvende locatie dient er zicht te zijn op zowel feitelijke als planologische sanering van detailhandel. Indien er als gevolg van de verplaatsing bovengemeentelijke effecten optreden, of er is per saldo sprake van een toename van het winkelareaal, gelden dezelfde toelichtingsvereisten voor het omgevingsplan zoals beschreven onder ‘toelaatbaarheid nieuwe ontwikkelingen’.

Dagelijks aanbod (supermarkt) buiten winkelconcentratie in kleine kern

Leefbaarheid in en van kleine kernen hangt in veel gevallen samen met de beschikbaarheid en bereikbaarheid van dagelijks winkelaanbod. In deze sector zien de provincie een tendens naar schaalvergroting van supermarkten. In sommige gevallen zal het echter niet mogelijk zijn een toekomstbestendige supermarkt in een winkelconcentratie van een kleine kern onder te brengen omdat er geen geschikte ruimte te vinden is voor de benodigde omvang van de supermarkt. Via lokaal maatwerk wordt daarom de mogelijkheid geboden voor de vestiging of uitbreiding van een toekomstbestendige supermarkt in een kleine kern net buiten het winkelconcentratiegebied. Er moet dan aangetoond worden dat de supermarkt niet in of aansluitend aan het winkelconcentratiegebied gerealiseerd kan worden. Ook dient aangetoond te worden dat de leefbaarheid in de kern onder druk staat vanwege het ontbreken van een toekomstbestendige supermarkt. De omvang van het totale aanbod aan dagelijkse goederen dient wel in overeenstemming te zijn met de lokale verzorgingsfunctie en er dienen geen (blijvende) negatieve effecten op te treden op de bestaande detailhandelsstructuur.

PDV-locaties voor woongerelateerde detailhandel

Naast de reguliere detailhandelsstructuur zijn er zijn 31 opvanglocaties aangewezen waar zich grootschalige detailhandel in meubelen (inclusief In ondergeschikte mate woninginrichting) en detailhandel in keukens, badkamers, vloerbedekking, parket, zonwering en jacuzzi’s kan vestigen. Deze zogenaamde PDV-locaties (Perifere Detailhandels Vestigingen) zijn aangeduid in de Omgevingsverordening. De PDV-locaties verschillen nogal in functioneren en verschijningsvorm. Een aantal van deze locaties heeft een regionale aantrekkingskracht en andere bedienen vooral een lokale markt. Sommige zijn als ‘woonboulevard’ ontwikkeld en vormen een stedenbouwkundig geheel. Andere locaties zijn in feite gemengde bedrijventerreinen waar woongerelateerde detailhandel zich heeft gevestigd. Er is in Zuid-Holland een overschot aan woongerelateerde detailhandel waardoor veel PDV-locaties niet optimaal functioneren. Voor de meeste PDV- locaties is kwantitatieve versterking daarom niet gewenst.

GDV-locaties: Megastores en Alexandrium 2

In Zuid-Holland zijn twee locaties voor Grootschalige Detailhandels Vestigingen (GDV) aangewezen: Alexandrium II en een deel van Haaglanden Megastores. Een GDV-locatie heeft meerdere grootschalige vestigingen, waarbij de branchebeperkingen van het perifere detailhandelsbeleid niet gelden. In de jaren 90 ontstond behoefte om goed bereikbare locaties buiten de bestaande centra aan te wijzen voor grootschalige detailhandel zonder branchebeperkingen. Door de forse toename in online bestedingen en de afname van het aantal winkels en vloeroppervlak, is de behoefte aan dit soort locaties sterk afgenomen. De provincie gaat nu juist uit van behoud en versterking van de bestaande ruimtelijke detailhandelsstructuur en handhaaft het aantal GDV-locaties in Zuid-Holland daarom tot de bestaande twee. Er is op dit moment geen aanleiding om beleid en regels voor de GDV-locaties aan te passen. 

In Bijlage IX (onderdeel C) van de Omgevingsverordening is een tabel opgenomen waarin duidelijk wordt welke centra tot welk type centra van de provinciale detailhandelsstructuur behoort. Daarnaast zijn in de tabel de PDV- en GDV-locaties opgenomen.

Functioneren detailhandelsstructuur

Het functioneren van de detailhandelsstructuur staat op onderdelen onder druk. Er zijn echter ook locaties en gebieden waar de detailhandel op dit moment goed functioneert en kansen bestaan voor versterking. De provincie heeft inzicht gegeven in de ontwikkelingsmogelijkheden voor de detailhandel in Zuid-Holland, door een berekening te maken die dit indicatief in beeld brengt.

Tabel: Kwantitatieve ontwikkelingsmogelijkheden op sub regionale schaal tot 2030 in winkelvloeroppervlak (wvo).

Momentopname 24 mei 2022.

afbeelding binnen de regeling

Bovenstaande tabel laat de kwantitatieve ontwikkelingsmogelijkheden (exclusief huidige leegstand) tot 2030 op sub regionale schaal zien. Het betreft modelmatige marktruimteberekeningen op basis van een aantal traceerbare cijfers/bronnen (huidige aanbod, vraag, koopstromen, omzetcijfers, marktaandeel online) en modelmatige aannames voor de toekomst (bevolkingsprognose, marktaandeel online,). Het model houdt bewust geen rekening met beleidsmatige ambities, keuzes of ingrepen (beleidsneutraal).

De tabel is bedoeld om kwantitatief gevoel te krijgen wat het doorzetten van een aantal ontwikkelingen betekent voor de kwalitatieve en ruimtelijke provinciale beleidsopgave in centrumgebieden en daarbuiten. De tabel heeft niet als doel als ‘norm’ te dienen voor de lokale haalbaarheid van bepaalde detailhandelsontwikkelingen. Op basis van specifieke lokale omstandigheden zou voor een specifieke branche of winkel een meer locatie-specifieke berekening of afweging kunnen worden gemaakt. Daarbij dient echter wel steeds kritisch te worden gekeken naar de uitgangspunten om te voorkomen dat men zich rijk rekent en rekening wordt gehouden met (verdringings)effecten elders.

Deze tabel maakt duidelijk dat in de dagelijkse sector (levensmiddelen en persoonlijke verzorging) voor uitvoering van de harde en zachte plannen er een overaanbod is voor dagelijks winkelaanbod. Alleen in het sterk verstedelijkte gebied van de MRDH is er beperkte uitbreidingsruimte mogelijk. De uitbreidingsruimte is voor een groot deel gebaseerd op de toename van het aantal inwoners in 2030 en het effect van het online boodschappen doen.

De niet-dagelijkse sector (mode & luxe, vrije tijd, in en om het huis, overig) laat een wisselend beeld zien, zowel tussen regio’s als productgroepen. In totaal is er nu voor uitvoering van plannen een uitbreidingsruimte van 81.500 m2 wvo op provinciale schaal. De uitbreidingsruimte is ten opzichte van 2018 met zo’n 60.000 m2 toegenomen. Ook hier is deze uitbreidingsruimte gebaseerd op een verwachte toename van de bevolking (+7,5%) tot 2030. Als deze toename niet van de grond komt, is er geen ruimte voor uitbreidingsruimte.

Daarnaast is er nog een planvoorraad van bijna 330.000 m2 wvo. Na uitvoering van harde en zachte plannen laat alleen de regio MRDH nog een positieve ontwikkelingsruimte zien tot 2030, voor niet-dagelijkse artikelen. In de overige gebieden is dan sprake van overaanbod voor alle productgroepen.

Het gegeven dat momenteel in sommige regio’s voor sommige branche ontwikkelingsruimte aanwezig is, wil niet wil zeggen dat het locatiebeleid voor detailhandel niet van toepassing is. Toevoeging van detailhandel dient plaats te vinden op de juiste plek, in beginsel in de centra zodat er synergievoordelen behaald kunnen worden door geclusterd aanbod om deze gebieden en de kernen te versterken.

Toelaatbaarheid nieuwe ontwikkelingen, zowel binnen als buiten de centra

Aan nieuwe detailhandelsontwikkelingen verbindt de provincie voorwaarden op het gebied van toelaatbaarheid. Ontwikkelingen die met nieuwe detailhandel gepaard, moeten in de toelichting op het omgevingsplan onderbouwd worden via de ladder voor duurzame verstedelijking. Daarnaast moet o.a. inzicht gegeven worden in de eventuele toename van de leegstand, de gevolgen voor de ruimtelijke kwaliteit en leefbaarheid in het verzorgingsgebied, ontwrichting van het voorzieningenniveau alsmede eventuele mogelijkheden voor saldering.

Daarnaast kan een advies van de Adviescommissie Detailhandel Zuid-Holland nodig zijn. Dit advies is nodig bij nieuwe ontwikkelingen binnen de centra vanaf 2000 m2 bruto vloeroppervlak (binnensteden Rotterdam en Den Haag vanaf 4000 m2 bruto vloeroppervlak) en buiten de centra vanaf 1000 m2 bruto vloeroppervlak. De adviescommissie valideert objectief de onderbouwing van de nieuwe detailhandelsontwikkeling. Het gaat dan om de (regionale) kwantitatieve en kwalitatieve behoefte en de ruimtelijke effecten van de nieuwe detailhandel (zoals woon- en leefklimaat, ruimtelijke kwaliteit en leegstand).

Regionale afstemming

Vanwege de mogelijke bovenlokale ruimtelijke effecten van grootschalige detailhandelsontwikkelingen, vindt de provincie het van belang dat nieuwe grootschalige ontwikkelingen in regionaal verband worden afgestemd. Hierbij dienen gemeenten het ruimtelijk relevante verzorgingsgebied in kaart te brengen. Binnen dit verzorgingsgebied dient dan inzichtelijk gemaakt te worden in welke gemeenten ruimtelijke effecten op zouden kunnen treden als gevolg van de nieuwe ontwikkeling en met welke gemeenten hier dan afstemming over plaats zou moeten vinden. De Adviescommissie Detailhandel kan hierbij een advies uitbrengen over de door gemeenten in kaart gebrachte ruimtelijk relevante verzorgingsgebieden. De provincie beoordeelt vervolgens de toelichting op het omgevingsplan waarin de uitkomsten van deze regionale afstemming zijn opgenomen.

Realiseren juiste kantoor op de juiste plek

De provincie Zuid-Holland streeft naar voldoende kantoren in Zuid-Holland waarbij vraag en aanbod in balans zijn. Het is belangrijk dat de kantoren van de goede kwaliteit zijn. Ook moeten de kantoren op de juiste locatie staan of op een juiste locatie komen te staan. Dit vraagt aan de ene kant om een aantal sterke kantorenclusters. Aan de andere kant vraagt het om (beperkte) ruimte voor kleine kantoren in een lokaal gebied. Met sturing via ruimtelijk beleid (bv. Omgevingsverordening en kantorenstructuur), regionale afstemming (bv. regionale kantorenvisies), monitoring (bv.  behoefteraming, kwalitatieve monitor en dashboard), en onderzoek en kennisdeling werkt de provincie naar een goede kwantitatieve en kwalitatieve match van vraag en (plan- en bestaand) aanbod. Ook gaat de provincie ongewenste nieuwbouw tegen door omgevingsplannen te beoordelen. Hiermee streeft de provincie naar een welvarend Zuid-Holland met voldoende toekomstbestendige ruimte voor ondernemen ten behoeve van een toekomstbestendig economisch vestigingsklimaat.

Nieuwe kantorenontwikkelingen concentreren zich bij voorkeur op toplocaties (centrum Rotterdam en centrum Den Haag) en scienceparken. Daarnaast is er een opgave om kantoren te reduceren (zowel fysiek als qua plancapaciteit) op minder kansrijke locaties en wordt waar mogelijk de transformatie van leegstaande kantoren naar andere functies (wonen) mogelijk gemaakt.

Provinciale Kantorenstructuur

De provincie hanteert onderstaande hoofdstructuur voor kantoren. Deze hoofdstructuur is gebaseerd op de ‘behoefteraming kantoorruimte provincie Zuid-Holland’ uit 2018 en is geactualiseerd naar aanleiding van de behoefteraming kantoorruimte provincie Zuid-Holland uit 2023. Het saldo per gemeente voor nieuwbouwvraagramingen kantoren hebben betrekking op de tijdsperiode 2023-2035. De strategie dient binnen de kaders van de meest recente behoefteraming kantoren te zijn (bijlagen VIII t/m XIII behoefteraming kantoren 2023).

Locaties

Reikwijdte

Strategie (binnen kader meest recente behoefteraming kantoren)

Grootstedelijke toplocaties / centrumlocaties



Den Haag CID (Nieuw Centraal, Nieuw Centrum, Beatrixkwartier, Utrechtsebaan, Nieuw-Laakhaven HS en binnenstad)

Rotterdam CBD (Central District,

incl. Centrum – Blaak).

(Inter)nationaal:

Grootstedelijke toplocaties (eersteklas, moderne kantoorlocaties in het topsegment) aangevuld met direct omliggende centrumlocaties in Rotterdam en Den Haag. Hier zijn meerdere (inter)nationale hoofdkantoren te vinden

CID Den Haag en CBD Rotterdam zijn zeer dominant binnen de provinciale kantorenmarkt qua omvang en opnamevolume.

Op deze locaties bevinden zich bovendien  meerdere (inter)nationale hoofdkantoren.

Groei

OV-knooppuntlocaties  en centrum/

(intercity)stationslocaties



(Beperkte) Groei op:

Leiden Centraal (en (deel) binnenstad),

Rotterdam Alexander,

Kop van Zuid (Rotterdam).

Spoorzone Delft (en (deel) binnenstad). Spoorzone Gouda (en (deel) binnenstad)

Behoud of afname op:

Dordrecht stationsomgeving (en (deel) binnenstad),

Alphen aan den Rijn stationsomgeving,

Schiedam stationsomgeving

Provinciaal:

Het gaat hier om OV-knooppuntlocaties die zowel per intercity én per auto uitstekend bereikbaar zijn (<5 min snelweg) en multifunctionaliteit (mix van functies, incl. voorzieningen). Daarnaast betreft het centrum/(intercity)stationslocaties in de grotere kantoorgemeenten in Zuid-Holland.

Feitelijk gaat het daarmee om locaties, die na de grootstedelijke toplocaties in Den Haag en Rotterdam, de meeste toekomstpotentie hebben.  De kwaliteit en het onderscheidend vermogen van deze locaties is dan ook bovengemiddeld.

Afname en/of behoud, én beperkte groei op enkele locaties

Snelweglocaties, ov-knooppuntlocaties en overige, zoals Brainpark (Rotterdam), Fascinatio (Capelle aan den IJssel), Vijfsluizen (Vlaardingen),

Amstelwijck (Dordrecht), Plaspoelpolder (Rijswijk),

Rokkeveen Campus / Afrikaweg-Boerhaavelaan (Zoetermeer), Meerburgpolder (Zoeterwoude),  Stationsomgeving Zwijndrecht,

Bleizo (Lansingerland),

Vierzicht (Leiderdorp),

Stationsgebied Gorinchem, Stationspark (Sliedrecht) et cetera.

Regionaal:

Het gaat om snelweglocaties,  ov-knooppuntlocaties (zonder intercity bereikbaarheid) en overige locaties met een gemeentegrens overschrijdend profiel. Gemiddeld genomen zijn op deze locaties vooral bedrijven met een regionale reikwijdte gevestigd. Daarbij gaat het om een mix van kleinschalige en (middel)grote eindgebruikers (vaak in een multi-tenant omgeving). 

Deze locaties kenmerken zich momenteel veelal door bovengemiddelde leegstand, beperkte multifunctionaliteit en/of zijn terug te vinden in gemeenten met een beperkte kantorenvoorraad. Het onderscheidend vermogen van deze locaties is vaak beperkt.

Fors verdunnen

(afname planaanbod én bestaand aanbod)

Kleinschalige kantoorruimte (in omgevingsplannen) in kleinere kantoorgemeenten en/of op bedrijventerreinen.

Lokaal:

In deze categorie vinden we  vooral kantoorgebruikers met een gemiddeld lokale reikwijdte. Het gaat vaak om kleinere (of middelgrote) eindgebruikers op bedrijventerreinen of in de kleinere kantoorgemeenten.

Verdunnen met ruimte voor lokaal maatwerk

Voor bijzondere locaties die geen onderdeel uitmaken van de reguliere kantorenmarkt zoals science locaties (Bio Science Park (Leiden), TU Delft Campus Zuid (Delft), Estec en Space Business Park (Noordwijk) en Erasmus Hoboken en Woudenstein (Rotterdam), Internationale Zone en (Oude) Waalsdorperweg (Den Haag) en World Horti Center (Westland), wordt geadviseerd vooral te kijken naar de groeiontwikkeling in combinatie met de specifieke functies/doelgroepen voor deze locaties. Ze opereren veelal op (inter)nationale schaal en passen daarmee in de top van de kantorenstructuur. Bedrijfskantoren (solitaire kantoorpanden op bedrijventerreinen) maken wel onderdeel uit van de behoefteraming, maar niet van de structuur voor de reguliere kantorenmarkt.

De bovenstaande tabel betekent niet dat harde plancapaciteit op de snelweglocaties, ov-knooppuntlocaties en overige en de kleinschalige kantoorruimte niet meer gerealiseerd kan worden. Omgevingsplannen kunnen worden uitgevoerd. Aanpassing daarvan is pas aan de orde indien de locaties niet zijn opgenomen in een actuele regionale visie die is aanvaard door Gedeputeerde Staten.

Nieuwbouwvraagramingen kantoren

afbeelding binnen de regeling

De cijfers in de bovenstaande tabel zijn de cijfers per regio voor uitbreidingsvraag en vervangingsvraag met een minimaal en maximaal scenario. Deze scenario’s zijn voornamelijk gebaseerd om trends en ontwikkelingen waarbij de verwachte kantoor quotiënt (kantoorruimte per werkzame persoon) een belangrijk rol speelt. Door de grote invloed van deze quotiënt op de ruimtevraag is er continue monitoring van de provincie naar welke richting de kantorenmarkt beweegt. In deze methodiek is gekozen voor een hoofdstructuur, waarbij onderscheid wordt gemaakt tussen verschillende locaties en daar bijhorende strategieën.

Regionale kantorenvisies

Met regionale visies voor kantoren stemmen gemeenten in regionaal verband het planaanbod af op de vraag. De schaal van deze regionale visies is afgestemd op de markt voor de desbetreffende functie. De provincie is betrokken bij de totstandkoming van deze visies en committeert zich aan de afspraken in de door haar aanvaarde regionale visies. Het is gewenst de regionale visies actueel te houden.

De regio’s, gemeenten, experts en andere partners zijn in het voortraject nauw betrokken geweest bij het opstellen van nieuwe behoefteramingen kantoren, die door Gedeputeerde Staten zijn vastgesteld. Vervolgens heeft Gedeputeerde Staten de uitvraag aan de regio’s voor ‘actualisatie regionale kantorenvisies’ vastgesteld. In deze uitvraag staan behoefteramingcijfers per gemeente en de regio. De provincie acht het wenselijk dat regionale visies voor kantoren afgestemd worden op deze behoefteramingen. Aanvullend kan het Programma ruimte ook kwalitatieve- en locatiecriteria formuleren als uitgangspunten voor de regionale visies. In de uitvraag aan de regio’s heeft de provincie Zuid-Holland de regio’s gevraagd om in te gaan op:

  • 1.

    Visie op kwaliteit en kwantiteit van de bestaande kantorenvoorraad, inclusief aanpak leegstand

  • 2.

    Gevolgen van de visie op de bestaande kantorenvoorraad voor toekomstige kwaliteit en kwantiteit en benodigde plancapaciteit, met inachtneming van het kwantitatieve kader zoals opgenomen in de Behoefteraming kantoren Zuid-Holland (Cushman & Wakefield, 2023)

  • 3.

    Speciale kantorenlocaties vanuit ruimtelijk beleid

  • 4.

    Visie op duurzaamheid (bijvoorbeeld energieverbruik van kantoren).

De provincie heeft een verwijzing naar de Ladder voor duurzame verstedelijking opgenomen in de Verordening ruimte. De onderbouwing conform de Ladder voor duurzame verstedelijking vormt een belangrijk uitgangspunt bij het opstellen van regionale visies. Als het plan qua regionale behoefteraming past in een actuele regionale visie die de instemming heeft van Gedeputeerde Staten, kan daarnaar worden verwezen bij de beschrijving van de behoefte als bedoeld in de Ladder voor duurzame verstedelijking. Gedeputeerde Staten kunnen bij de aanvaarding van een regionale visie aangeven in hoeverre de Ladder voor duurzame verstedelijking op regionaal niveau volgens de provincie geheel of gedeeltelijk is doorlopen. Naast het toepassen van de Ladder voor duurzame verstedelijking wil de provincie de ruimte beter benutten door in te zetten op transformeren, herstructureren en verdichten bij voorkeur binnen de invloed gebieden van de stations en haltes van Stedenbaan.

De provincie hanteert een vijfjaarstermijn voor de actualisatie van de regionale kantorenvisies. Op dit moment heeft Gedeputeerde de geactualiseerde regionale kantorenvisies van alle regio’s aanvaard tot 1 juli 2025.

Heroverwegen van onbenutte plancapaciteit

De gemeenten zijn verantwoordelijk voor het verwerken van de regionale visie wonen, kantoren, bedrijventerreinen en –indien van toepassing – detailhandel. De provincie gaat er vooralsnog vanuit dat de samenwerkende gemeenten zelf hun verantwoordelijkheid nemen en zo nodig bestaande plancapaciteit voor stedelijke ontwikkelingen die niet (langer) in overeenstemming is met een regionale visie, zullen weg- of herbestemmen. In het overleg met gemeenten of bij de beoordeling van omgevingsplannen, zal de provincie hier aandacht voor vragen. Mocht het provinciaal belang dat noodzakelijk maken, dan kan de provincie alsnog overwegen om generieke of specifieke maatregelen te treffen, gericht op het schrappen van onbenutte plancapaciteit. De provincie kan in dat geval regels in de verordening opnemen, een (proactieve) aanwijzing geven of een inpassingsplan maken.

Behoefteramingen en monitoring

De kantorenbehoefteramingen zijn de basis voor het beleid en de kantorenstructuur. Middels monitoring zal gekeken worden in hoeverre de behoefteramingen nog aansluiten op de ontwikkelingen in de kantorenmarkt. Indien nodig zullen onderdelen van het provinciaal beleid hierop worden aangepast.

Onderzoeken en kennisdeling

Belangrijke onderwerpen waar de provincie meer inzicht in wil hebben zijn duurzaamheid/energie, kantoren in nieuwe gebiedsontwikkelingen, en kantoorontwikkelingen naar aanleiding van COVID-19. Goede monitoring en rapportages kunnen hier bij helpen maar eventueel kan ook aanvullend onderzoek nodig zijn om deze ontwikkelingen in de kantorenmarkt beter in beeld te krijgen. Middels het organiseren en bijwonen van bijeenkomsten zal de provincie samen met haar partners meer inzicht krijgen in de meest urgente opgaves en oplossingen, zodat er samen naar een nog gezondere kantorenmarkt kan worden toegewerkt.

Versterken van netwerken gericht op kennis en innovatie
Wat wil de provincie bereiken?

De provincie wil het organiserend vermogen versterken van regionale netwerken die zijn gericht op innovatie, bestaande uit samenwerkende bedrijven, en waar relevant ook kennisinstellingen en/of overheden. Dit doet zij door het verstrekken van subsidies aan innovatie netwerken en door zelf netwerken te vormen met eigen ureninzet. 

Rolkeuze

Presterend

Uitwerking

Deze interventies hebben als doel het organiserend vermogen van regionale netwerken gericht op innovatie te versterken. De provincie zet middelen in voor de ontwikkeling van regionale netwerken bestaande uit samenwerkende bedrijven en waar relevant ook met kennisinstellingen en/of overheden. Door krachten te bundelen wordt het organiserend vermogen van de sector versterkt. Het vormen van een netwerk per sector met een agenda voorkomt bovendien dat verschillende netwerken binnen dezelfde sector met verschillende agenda’s ontstaan. De provincie richt zich samen met regionale partners in de Economic Board Zuid-Holland (EBZ) op een aantal speerpunten in de regionale economie en stimuleert de transitie naar een toekomstbestendige economie.

Beleidsdoel 4-2 Erfgoed en cultuur

4-2 Erfgoed en cultuur

Op de wereld zijn er weinig plekken waar je in een kwartiertje fietsen twintig eeuwen geschiedenis tegenkomt, zoals hier in Zuid-Holland. Resten van Romeinse forten, een eeuwenoud polderlandschap, trekvaarten, kunstig aangelegde landgoederen, historische steden, vestingen, bunkers, molens, pakhuizen en kerken. De weerslag van eeuwen van menselijke bedrijvigheid; het verhaal van Zuid-Holland. De provincie Zuid-Holland is een rijk archeologisch gebied. Het is mooi als Zuid-Hollanders kennis kunnen maken met de historische vondsten in hun bodem. De provincie wil bodemvondsten zorgvuldig opslaan en deze voor het publiek bereikbaar maken.

Al dat erfgoed vormt een immens kapitaal: voor bewoners, bedrijfsleven en toeristen. De provincie Zuid-Holland werkt samen met vele vrijwilligers, mede-overheden, maatschappelijk middenveld en ondernemers om ons erfgoed te behouden en te laten beleven. Zo worden identiteit van dorpen en streken bewaard en wordt onze provincie voor inwoners en voor toeristen steeds aantrekkelijker. Toerisme is daarbij geen doel, maar een middel dat bijdraagt aan de maatschappelijke opgaven. Door spreiding van toerismestromen gaan we een te grote impact op de leefomgeving tegen. En door culturele erfgoedcollecties digitaal te ontsluiten en toegankelijk te maken voor het grote publiek blijft ons erfgoed voor de toekomst behouden.

Actief of passief aan cultuur meedoen zorgt voor persoonlijke ontwikkeling en draagt in belangrijke mate bij aan ons welbevinden. In Zuid-Holland is de deelname aan culturele voorzieningen relatief laag. Wij willen die deelname stimuleren.

Maatregelen van 4-2 Erfgoed en cultuur

Beschermen, beleven en benutten van archeologische waarden
Wat wil de provincie bereiken?
  • Archeologie behouden voor toekomstige generaties (Verdrag van Malta).

  • Draagvlak voor archeologie creëren (politiek en maatschappelijk)

  • Stimuleren wetenschappelijk onderzoek en kennisagenda's

Rolkeuze

  • 1.

    onder 1 is de rolkeuze: Rechtmatig

  • 2.

    onder 2 is de rolkeuze: Rechtmatig

  • 3.

    onder 3 is de rolkeuze:  Responsief

Rolkeuze

Rechtmatig

Uitwerking

Beschermen, benutten en beleven van archeologische waarden vormen de kern van het archeologiebeleid van Zuid-Holland en worden gerealiseerd door: 

1.     Actueel houden van de onderliggende onderzoeksinformatie en kaarten ten behoeve van ruimtelijke ontwikkeling en archeologisch onderzoek 

2.     Het archeologisch depot Zuid-Holland (voor het bewaren, de benutting en de beleving van archeologische vondsten en achterliggende gegevens); 

3.     Het stimuleren van het draagvlak voor de archeologie in Zuid-Holland (in lijn met de verdragen van Malta en Faro)

Bevorderen duurzame toeristische bestemmingen
Wat wil de provincie bereiken?

De provincie wil dat recreatie en toerisme een positieve bijdrage leveren aan de leefbaarheid in een gebied. De provinciale inzet richt zich op duurzame bestemmingen, waarbij de economische, sociaal-maatschappelijke en ecologische impact met elkaar in balans zijn. Dit vraagt een bredere benadering en een samenhangende aanpak van bestemmingsmanagement met o.a. een (regionaal) afwegingskader voor nieuwe ontwikkelingen. De provincie ondersteunt regionale partners, zoals gemeenten en CMO/DMO’s daarbij. Toerisme draagt daarmee in positieve zin bij aan de versterking van lokale waarden, de leefbaarheid, de economie en het milieu. De vraag naar recreatieve mogelijkheden in Zuid-Holland neemt toe. Daarnaast is er een stevige groei van het toerisme te verwachten.  

Rolkeuze

Samenwerkend

Uitwerking

Toerisme is van belang voor de regionale economie, leefbaarheid in kernen, instandhouding van voorzieningen en culturele of natuurlijke waarden, voor werkgelegenheid en het welzijn van inwoners (brede welvaart, ontspanning etc.). Toerisme is een samengesteld product, bestaande uit vervoer, verblijf en vermaak. Het onderdeel vermaak komt uit de omgeving (water, natuur, cultuur, erfgoed, sport, gezondheid etc.). Dit betreft een wederkerige relatie. De komende jaren is een forse groei van het toeristisch bezoek te verwachten, wat extra druk op bestemmingen met zich mee kan brengen. 

De provincie wil de toeristisch-recreatieve aantrekkelijkheid van Zuid-Holland vergroten door projecten te ondersteunen waarbij de belangen van bewoners, bezoekers, bedrijven en omgeving met elkaar in evenwicht zijn. Een gezonde balans vraagt enerzijds om het beperken van de negatieve effecten en anderzijds om het vergroten van de positieve effecten. Het draait om recreatie en toerisme dat iets toevoegt aan de plek en haar inwoners. Door het verkrijgen van meer kennis en inzichten over de impact van recreatie en toerisme, kan er meer gerichte sturing plaatsvinden op toeristische ontwikkelingen en bezoekersstromen in een gebied. Daarnaast wil de provincie bestemmingen met (potentiële) overdruk ondersteunen om deze stressbestendiger te maken, positieve voorbeeldprojecten stimuleren, de beleefbaarheid van het landelijk gebied vergroten en nieuwe businessmodellen en concepten voor agrotoerisme bevorderen. 

De provincie stimuleert identiteitsgebonden, toekomstbestendige ontwikkelingen die bijdragen aan de beleefbaarheid van de natuurlijke en culturele waarden van het landelijk gebied. Met daarbij aandacht voor het behouden en versterken van het bestaande (verblijfs)recreatieve aanbod. Op bestemmingen waar de draagkracht aantoonbaar onder druk staat, ondersteunt de provincie de betrokken partijen met maatregelen voor bezoekersmanagement. Dit kan gericht zijn op het stressbestendiger maken van bestemmingen door de capaciteit te vergroten (of te verkleinen), het wegnemen van knelpunten, zonering, spreiding van bezoekers in ruimte en tijd, extra voorzieningen, vraagsturing, gedragsbeïnvloeding etc. Dit mede om te voorkomen dat piekdrukte een structureel karakter krijgt. De aanpak zal voor iedere bestemmingen anders zijn en vraagt maatwerk. De provincie kan hierin ondersteunen met kennis, kunde en middelen.

Om proactief te kunnen handelen is het wenselijk om beter zicht te krijgen op de integrale impact van toerisme, bij voorkeur tot op gemeentelijk niveau. De provincie investeert daarom samen met regionale en landelijke partners in goede data en praktische experimenten (o.a. gekoppeld aan concrete maatregelen voor bezoekersmanagement), maar ook in de doorvertaling daarvan. Daarmee kan er op de middellange termijn meer gerichte sturing plaatsvinden op bezoekers in een gebied. Doel is om daarbij een sterkere samenhang te krijgen tussen de opgedane kennis en inzichten en de vertaling ervan naar bestemmingsmanagement en beleidsontwikkeling. De provincie is ook betrokken bij netwerken en overleggen die hieraan bijdragen.

Toerisme kan met deze aanpak een bijdrage leveren aan de grotere (transitie)opgaven voor een toekomstbestendig en vitaal landelijk gebied (zoals bijvoorbeeld in het Groene Hart). Op plekken met toeristische potentie en ontwikkelruimte kan recreatie en toerisme de leefbaarheid van een gebied versterken. Bovendien kunnen deze gebieden bijdragen bij het beter spreiden van recreanten en toeristen in de provincie. Zo kan het vrijetijdsdomein zorgen voor neveninkomsten voor de agrarische sector, ondersteunen in behoud van het voorzieningenniveau, behoud of versterking van landschappelijke en cultuurhistorische waarden met verdienmodel om deze waarden in stand te houden.  

Omvormen recreatieparken
Wat wil de provincie bereiken?

De provincie wil het bestaande verblijfsrecreatieve aanbod behouden voor recreatief gebruik. Permanente bewoning van recreatiewoningen en het toevoegen van tweede woningen beschouwt de provincie daarom als onwenselijke ontwikkelingen. Beide ontwikkelingen zorgen ervoor dat de vitaliteit van een park, en daarmee mogelijk ook de vitaliteit van haar omgeving, onder druk komen te staan.

De provincie kent een aantal parken waar het toeristisch recreatieve perspectief niet meer aanwezig is. Op een aantal van deze parken wordt een geruime tijd in een groot deel van de eenheden permanent gewoond. In essentie hebben deze parken geen toeristische functie meer en is er geen of nauwelijks toeristisch recreatief perspectief. Wanneer dit kantelpunt is bereikt biedt het afwegingskader (opgenomen als toelichting op verordening artikel 7.45g) het handvat om permanente bewoning te doordenken. Met het afwegingskader ontstaat er een transparante en objectieve afweging, zodat er per park op een zorgvuldige wijze maatwerk kan worden geboden. De provinciale richt zich daarbij op goede ruimtelijke ordening.

Rolkeuze

Rechtmatig

Uitwerking

Voor verblijfsrecreatieparken met een omvang van 12 woningen of meer zijn regels opgenomen in de Omgevingsverordening. Deze regels zijn gericht op het uitsluiten van permanente bewoning. Verblijfsrecreatieparken die zijn uitgezonderd staan opgenomen in ‘bijlage IX, onder Aa' van de verordening.

Gemeenten kunnen namens recreatieparken een verzoek indienen voor het doorlopen van het afwegingskader. Het is dan ook een voorwaarde dat de betreffende gemeente achter de functiewijziging staat. Deze uitzondering geldt niet voor individuele gevallen, maar voor het park in hun geheel.

Op basis van het afwegingskader, wat is opgenomen als toelichting op de Omgevingsverordening, kunnen Gedeputeerde Staten een voorstel doen aan Provinciale Staten om parken wel of niet op te nemen in ‘bijlage IX, onder Aa’. Het uiteindelijke besluit om het park op te nemen ligt bij Provinciale Staten.

Samenwerken bij erfgoedlijnen
Wat wil de provincie bereiken?

De provincie Zuid-Holland heeft een samenwerkende rol bij het ontwikkelen van erfgoedlijnen. Het ontwikkelen van erfgoedlijnen is een complexe opgave die de provincie samen met andere partijen wil realiseren. Er wordt in co-creatie samengewerkt met vele in- en externe partijen.  

Rond elke erfgoedlijn is een erfgoedtafel gevormd, waar deze partijen in wisselende samenstelling aanzitten. De erfgoedtafels staan open voor iedereen en worden voorgezeten door onafhankelijke voorzitters. De provincie is ambtelijk vertegenwoordigd in deze erfgoedtafels. Eén keer per jaar heeft de gedeputeerde een intervisieoverleg met de voorzitters van de erfgoedtafels.  

De erfgoedtafels hebben voor hun eigen erfgoedlijn een ambitie vastgesteld en een bijbehorend afwegingskader voor de beoordeling van uitvoeringsprojecten. Op basis van de ambitie en met behulp van het afwegingskader geven de erfgoedtafels een zwaarwegend advies aan de provincie over de te subsidiëren projecten. Op basis van deze adviezen stellen Gedeputeerde Staten het Maatregelenpakket erfgoedlijnen vast. 

Rolkeuze

Samenwerkend

Stimuleren en faciliteren bij restaureren en herbestemmen rijksmonumenten en stimuleren bij (groot) onderhoud molens
Wat wil de provincie bereiken?

Met de Subsidieregeling restauratie rijksmonumenten Zuid-Holland 2013 wil de provincie Zuid-Holland eigenaren stimuleren om hun rijksmonument (incl. molens) te restaureren en om hun rijksmonument bij herbestemming toegankelijk te maken voor een breed publiek en te verduurzamen. 

Met de adviezen op maat herbestemming wil de provincie partijen stimuleren om te komen tot een goede (her)bestemming van rijksmonumenten.

Met het aanjagen van herbestemming speelt de provincie een faciliterende rol door eigenaren te helpen een goede herbestemming te vinden voor hun rijksmonument. 

Met de Subsidieregeling Molens Zuid-Holland 2013 wil de provincie Zuid-Holland eigenaren stimuleren om hun rijksmonument te onderhouden zodat een (duurdere) restauratie kan worden voorkomen.

Rolkeuze

Rechtmatig

Beleidsdoel 5-1 Gezonde natuur

5-1 Gezonde natuur

Een toekomstbestendig Zuid-Holland begint bij het landschap. Zuid-Holland heeft landschappen met natuurwaarden die in heel Europa bijzonder zijn: de duinen, de delta en het veenweidegebied. Het beschermen, behouden, beheren en stimuleren van biodiversiteit is meer dan alleen een wettelijke provinciale taak vanuit de Wet natuurbescherming: het is ook een maatschappelijke én economische taak die de provincie samen met haar partners heeft. Dit maakt dat Zuid-Holland gaat werken aan een basiskwaliteit van de natuur die het fundament vormt voor natuurinclusieve landbouw en een gezonde circulaire economie.

De provincie streeft naar vitale hoogwaardige natuur en fraaie landschappen die beginnen bij de voordeur en zich uitstrekken tot de kernen van onze natuur- en groengebieden, verbonden met water en erfgoed. Door overal natuur- en landschapswaarden te versterken, wordt gewerkt aan het behoud en herstel van de biodiversiteit en aan een aantrekkelijke omgeving. Met andere woorden, de provincie wil overal een goede basiskwaliteit van de natuur, en binnen natuurgebieden specifieke en hoogwaardige natuur. Daarvoor bevorderen we de transitie naar een natuurinclusieve samenleving voor algeheel biodiversiteitsherstel. Een goed functionerend natuurlijk systeem is immers een belangrijke randvoorwaarde voor een gezonde en duurzame economie, ruimtelijke ontwikkeling en leefomgeving.

Het soortenbeleid omvat soortenbescherming, faunabeheer en exotenbestrijding. Deze onderwerpen liggen deels in elkaars verlengde en raken aan veel andere provinciale opgaven, waaronder wonen, ruimtelijk ontwikkelingen, landbouw, vlieg- en verkeersveiligheid, waterbeheer, waterveiligheid en versterking van de biodiversiteit. Vanwege samenhang met andere opgaven heeft de provincie biodiversiteit als dwarsdoorsnijdend thema benoemd. Met biodiversiteit als vertrekpunt worden opgaven natuurinclusief benaderd.

Maatregelen van 5-1 Gezonde natuur

Actieve soortenbescherming
Wat wil de provincie bereiken?

De provincie streeft er naar stabiele populaties van kenmerkende plant- en diersoorten van de Zuid-Hollandse landschappen te behouden. Zij doet dat door de druk op natuur en biodiversiteit waar mogelijk te verlagen, bijvoorbeeld door de eliminatie en beheer van invasieve exoten en versterking van leefgebied. Voor het versterken van leefgebieden is het instrument icoonsoorten ontwikkeld. De provincie heeft 40 icoonsoorten vastgesteld die staan voor de diverse natuur- en landschapstypen binnen Zuid-Holland. Door de leefgebieden van deze icoonsoorten op orde te brengen, zal het beter gaan met het hele Zuid-Hollandse ecosysteem (water, bodem, natuur).   

Met actieve natuurbescherming draagt de provincie bij aan het in stand houden en versterken van beschermde flora en fauna en de biodiversiteit. Door de basiscondities voor ecosystemen op orde te brengen kunnen ze goed functioneren en voorzien ze in de ecosysteemdiensten waar wij als mens afhankelijk van zijn. Denk daarbij aan essentiële functies als bestuiving van voedselgewassen, natuurlijke plaagbestrijding, schone lucht, inspiratie en ontspanning. De provincie zorgt hiermee voor het nakomen van de landelijk of Europees gestelde doelen. Voor de soorten van de Vogel- en Habitatrichtlijn richt de provincie haar beleid op het behouden of verkrijgen van een gunstige staat van een instandhouding. 

Rolkeuze

Presterend

Uitwerking

Natuur is niet iets dat zich exclusief afspeelt in de beschermde natuurgebieden. Ook de stedelijke en landelijke omgeving in Zuid-Holland vervult een belangrijke waarde voor flora- en faunasoorten. Actieve soortenbescherming vormt daarmee een noodzakelijke en wettelijk vastgelegde aanvulling op de gebiedsbescherming, want de provincie is sinds 2017 verantwoordelijk voor de natuur binnen en buiten natuurgebieden.    



Instandhouding VHR- en rode lijstsoorten buiten N2000 

De wettelijke verplichting tot het behouden of herstellen van een gunstige staat van instandhouding van soorten genoemd in de Vogel- en Habitatrichtlijn wordt met name gerealiseerd door het instellen en goed beheren van N2000-gebieden. Echter, ook buiten deze natuurgebieden dienen deze soorten beschermd te worden en is geschikt leefgebied nodig om de doelstellingen te behalen. Om die reden en ter versterking van de biodiversiteit als geheel, richt de provincie zich ook op de soorten die extra bescherming vragen buiten de N2000 gebieden, zoals genoemd in de VHR en op de Rode Lijsten. Dit doet de provincie via onderstaande inspanningen. 



Soortenbescherming via het instrument icoonsoorten

De provincie heeft 40 icoonsoorten vastgesteld, waarop zij zich bij haar bescherming focust. De icoonsoorten staan voor de diverse natuur- en landschapstypen binnen Zuid-Holland. Door de leefgebieden van deze icoonsoorten op orde te brengen, zal het beter gaan met de Zuid-Hollandse natuur. Icoonsoorten worden ook gebruikt om uit te leggen waarom bepaalde ingrepen in de fysieke leefomgeving worden gedaan ter versterking van de biodiversiteit. De provincie stuurt op het structureel benutten van kansen in de fysieke leefomgeving om het leefgebied van icoonsoorten te verbeteren en de biodiversiteit te bevorderen. Zij maakt hier middelen (zoals capaciteit, informatie en/of financiën) voor vrij. Ook wordt de verbetering van het leefgebied van de icoonsoorten, waar mogelijk en zinvol, integraal meegenomen bij ruimtelijke projecten of relevante beleidsvelden van de Provincie Zuid-Holland. Maatregelen gericht op icoonsoorten bevorderen niet alleen het leefgebied van die ene soort; het geldt als een paraplu voor de leefomstandigheden van vele andere soorten.    

Door icoonsoorten integraal te koppelen aan andere opgaven kan de biodiversiteit worden versterkt. Denk hierbij aan natuurinclusieve (land)bouw, waarbij binnen de icoonsoorten de prioriteit ligt bij Vogel- en Habitatrichtlijnsoorten (VHR) buiten natuurgebieden, aangevuld met de typische Zuid-Hollandse soorten zoals de zandhommel of begeleidende soorten die typisch Zuid-Hollands zijn maar geen VHR-soort zijn.    



Soortenbescherming door faunavoorzieningen bij provinciale infrastructuur te realiseren

Voor het duurzaam voortbestaan van populaties is uitwisseling met soortgenoten uit de omgeving van belang. Infrastructuur zorgt voor versnippering van de leefgebieden. Met faunapassages kan dit ten dele worden verholpen, waardoor de connectiviteit tussen de gebieden voor diverse icoonsoorten wordt verbeterd. Een groenblauw netwerk van voldoende kwaliteit maakt dit mogelijk.    

De provincie werkt dus actief aan faunavoorzieningen in gebieden waar het Natuurnetwerk Nederland provinciale infrastructuur kruist. Daarbij draagt de provincie waar mogelijk ook bij aan de passeerbaarheid van fauna waar geen Natuurnetwerk Nederland ligt, maar waar wel een faunapassage gewenst is vanuit natuur of (verkeers-)veiligheid.     

Exotenbestrijding

Exoten zijn dieren, planten, schimmels of micro-organismen die door menselijk handelen terechtkomen in een gebied waar ze van oorsprong niet voorkwamen, maar zich wel handhaven. Een klein deel van de exoten voelt zich prima thuis in zijn nieuwe omgeving. Deze soorten kunnen zich vestigen in de natuur en zich snel vermeerderen. Dit zijn de zogenaamde invasieve exoten.  

Deze exoten kunnen inheemse soorten verdringen of op een andere manier de omgeving voor deze soorten ongeschikt maken. Daarmee kunnen deze exoten een gevaar vormen voor de biodiversiteit en de wettelijke N2000-doelen. Ook kunnen sommige exoten leiden tot grote economische schade.   

De provincie vindt de introductie en het vestigen van (nieuwe) exoten binnen de provincie niet wenselijk. De provincie zet in op bestrijding en beheersing van de (invasieve) exoten door middel van preventie, eliminatie en beheer. Wanneer (invasieve) exoten inheemse beschermde flora en fauna schaden, al of niet in combinatie met schade aan de economie en/of de volksgezondheid, neemt de provincie maatregelen.    

In toenemende mate krijgt de provincie Zuid-Holland te maken met (al dan niet invasieve) exoten.  De schade die invasieve exoten aanbrengen aan de lokale biodiversiteit is op Europees niveau erkend als een gezamenlijk probleem. Om de verspreiding van invasieve exoten tegen te gaan is er daarom een Europese verordening tot stand gekomen die de lidstaten verplicht om maatregelen te treffen voor exoten die zijn geplaatst op de zogenaamde Unielijst. De implementatie van EU-exotenverordening (Unielijst) in nationale wetgeving heeft plaatsgevonden door vaststelling van een ministeriële regeling. 

De provincie is verantwoordelijk voor het bestrijden en beheersen van een aantal exoten zoals benoemd in Bijlage Vc bij artikel 3.67 van het BKL. Daarnaast treft de provincie maatregelen tegen invasieve exoten waar de provincie geen wettelijke verplichting voor heeft, als deze inheemse beschermde flora en fauna schaden, al of niet in combinatie met schade aan de economie en/of de volksgezondheid.   

Voor het elimineren dan wel beheersen van een tweetal soorten (beverrat en muskusrat) zijn de waterschappen verantwoordelijk. Voor een zestal soorten (de Chinese wolhandkrab en de vijf Amerikaanse rivierkreeften) houdt het Rijk de verantwoordelijkheid.    

De inzet op de bestrijding en beheersing van invasieve exoten vindt plaats door middel van preventie, eliminatie en beheer.   

Preventie   

Het voorkomen dat invasieve soorten in Nederland worden geïntroduceerd en zich vestigen is primair een rol van de Rijksoverheid. De provincie zet zich waar mogelijk in om verdere verspreiding tegen te gaan en daarmee natuurschade te voorkomen.   

Eliminatie  

Als de preventie van de introductie van invasieve uitheemse soorten niet is gelukt en de populatie van deze soort nog klein en beheersbaar is, dan moet snel kunnen worden ingegrepen. Het kan dan ter bescherming van de inheemse flora en fauna noodzakelijk zijn, om de stand van deze exoten tot nul te reduceren om grotere schade in de toekomst te voorkomen. Voor de soorten die zich nog niet hebben gevestigd in Zuid-Holland, zal bij vroegtijdige detectie daarom actief worden ingezet op eliminatie van de betreffende soort. Het tijdig ingrijpen voorkomt in een later stadium een eventuele grotere beheerinspanning.  

Beheer   

Voor invasieve exoten die al gevestigd en ruim verspreid zijn, en niet in redelijkheid uit te roeien zijn, worden beheersmaatregelen getroffen. De te treffen maatregelen kunnen variëren van het elimineren in geïsoleerde gebieden of wateren, naar beheersen in de meest kwetsbare gebieden en habitats of tot alleen beheersen daar waar deze soorten ook andere belangen schaden. Bij de aanpak van deze wijdverspreide, niet meer uit te roeien soorten, heeft de provincie een grotere mate van beleidsvrijheid dan bij de nog niet gevestigde en beperkt verspreide, nog uitroeibare soorten.   

De Europese Exotenverordening is primair bedoeld om schade aan de inheemse beschermde flora en fauna te voorkomen. Daarom is het uitgangspunt bij exotenbeheer dat de provincie alleen mogelijk zal bijdragen aan de kosten van beheermaatregelen ter bestrijding van wijdverspreide invasieve exoten, indien er (ook) een concreet biodiversiteitsbelang in het geding is. Dit houdt in dat de provincie invasieve exoten beheert die wijdverspreid zijn, maar alleen in en rond eigen gebieden, NNN en N2000-gebieden of als deze soorten een belangrijke populatie vogel- of habitatrichtlijnsoorten in het buitengebied bedreigen.   

Daar waar bestrijding van deze niet meer uitroeibare/ wijdverspreide exoten samenvalt met een publieke taak van een andere overheid dan de provincie en niet of in zeer beperkte mate met het provinciale beschermde biodiversiteitsbelang, ligt het initiatief en de verantwoordelijkheid naar de mening van de provincie bij het betreffende bestuursorgaan. Indien een ander bestuursorgaan of particulier een wijdverspreide exoot wil verwijderen op eigen gronden met beperkt beschermd biodiversiteitsbelang, dan zijn de met bestrijding samenhangende kosten primair voor diens rekening. De keuze voor eliminatie of beheer, wordt bepaald door de mate van vestiging van de invasieve exoot.   

Nog niet gevestigde invasieve exoten (Unielijst artikel 17-soorten)

Exoten die zich nog niet in Nederland gevestigd hebben. Zodra er een populatie is of gaat ontstaan, moet deze volledig worden verwijderd. Voor deze soorten heeft de provincie de verantwoordelijkheid om deze populaties te verwijderen. Bij melding van een nog uit te roeien soort benadert de provincie de terreineigenaren. De terreineigenaar kan uitroeiingsmaatregelen treffen of de provincie geeft een derde partij opdracht dat te doen. De kosten voor eliminatie, indien de eliminatie niet meegenomen kan worden bij het reguliere beheer, worden door de provincie gedragen.  

Gevestigde invasieve exoten (Unielijst artikel 19-soorten)

Exoten die al in ons land gevestigd waren op het moment van plaatsing op de Unielijst. De maatregelen kunnen gericht zijn op uitroeien, beheersen of indammen. Daarbij is landelijk er een onderscheid gemaakt tussen:   

  • 1.

     Uitroeibare soorten (artikel 19a-soorten): exoten die zich al in ons land hebben gevestigd maar nog maar op één of enkele locaties voor komen. Dergelijke soorten kunnen met de nodige inspanningen nog volledig worden uitgeroeid. Voor de aanpak van deze exoten neemt de provincie het initiatief en maakt afspraken met stakeholders over uitroeiing van deze soorten.  

  • 2.

    Wijdverspreide soorten (artikel 19b-soorten): deze exoten hebben zich in ons land gevestigd en zijn inmiddels zo wijdverspreid dat volledige uitroeiing in heel Nederland niet meer tot de mogelijkheden behoort. Bij de aanpak van deze wijdverspreide, niet meer uitroeibare soorten, heeft de provincie een grotere mate van beleidsvrijheid dan bij de nog niet gevestigde en beperkt verspreide, nog uitroeibare soorten. Er mag geprioriteerd worden.   

 Andere overheden en terreineigenaren hebben een medeverantwoordelijkheid voor hun publieke taak en/of privaat eigendom. Daar waar bestrijding/beheer van wijdverspreide exoten samenvalt met een publieke taak van een andere overheid, en niet of in zeer beperkte mate met het provinciale beschermde biodiversiteitsbelang, ligt het initiatief en de verantwoordelijkheid bij het betreffende bestuursorgaan en komen de met de bestrijding en samenhangende kosten komen in dat geval voor diens rekening. Hetzelfde geldt voor particulieren of particuliere organisaties. Dit sluit een bijdrage van de provincie in de kosten op voorhand niet uit, mits er (ook) een biodiversiteitsbelang in het geding is. Het provinciale biodiversiteitsbelang ligt vooral in de hiertoe aangewezen Natura 2000-gebieden, de wezenlijke kenmerken en waarden van het Natuurnetwerk Nederland, ter bescherming van vogel- en habitatrichtlijn soorten of rode lijst soorten buiten deze gebieden.  

Exoten die niet in bijlage Vc bij artikel 3.67 van het BKL staan

Naast de maatregelen om een verdere verspreiding van de Unielijstsoorten tegen te gaan, kan de provincie maatregelen nemen tegen invasieve exoten die niet in bijlage Vc bij artikel 3.67 van het BKL staan, hierbij hanteert de provincie dezelfde aanpak als bij beheersbare soorten (artikel 19b-soorten). Om schade aan landbouw gewassen te beperken dan wel te voorkomen maakt de provincie het mogelijk voor zo ver het fauna betreft om maatregelen te nemen tegen een exoot indien deze schade veroorzaakt aan landbouwgewassen.    



Plan van aanpak invasieve exoten 

De eliminatie of beheer van invasieve exoten wordt verder uitgewerkt in een plan van aanpak invasieve exoten in samenwerking met een vertegenwoordiging van o.a. terrein beherende organisaties waaronder; natuurbeheerders, gemeenten en waterschappen. 

Wildopvang

Ook dierenopvang betreft (beschermde) diersoorten. Het gaat hier echter over zorg voor individuele exemplaren en dient daarmee een ander doel dan de wettelijke taak van de provincie ten aanzien van behoud van natuur en biodiversiteit. Dierenopvang vervult vooral een maatschappelijke functie en draagt niet bij aan de bescherming of het verbeteren van het leefgebied van beschermde inheemse soorten noch aan de gunstige staat van instandhouding van beschermde diersoorten. Dierenopvang-organisaties maken geen onderscheid tussen dieren. Dit betekent dat deze organisaties bijvoorbeeld ook (al dan niet invasieve) exoten opvangen en weer uitzetten, evenals soorten waarvan de populatie in Zuid-Holland beheerd wordt in verband met schade aan de biodiversiteit, landbouw of risico's op de veiligheid. Dierenopvang wordt dan ook niet vanuit het soortenbeleid ondersteund. 

Ammoniakreductie voor natuurherstel
Wat wil de provincie bereiken?

De provincie wil ammoniak (NH3) reductie realiseren voor natuurherstel. De provincie heeft een concrete reductiedoelstelling om de stikstofemissie te verminderen, met als doel een emissieplafond van 2,9 kiloton ammoniak per jaar in 2035 te bereiken. Momenteel bedraagt de jaarlijkse ammoniakemissie 5,4 kiloton. Deze reductie draagt bij aan het natuurherstel van stikstofgevoelige Natura 2000-gebieden.

Rolkeuze

Presterend

Uitwerking

De provincie brengt in beeld wat er mogelijk en haalbaar is voor ammoniakreductie in de landbouw. Uiteindelijk is het doel dat om de ammoniakreductie te behalen er gewerkt wordt met doelsturing door middel van een KPI-systematiek. Het ministerie van LNV werkt met een aantal provincies en de Wageningen Universiteit aan een nieuwe landelijke KPI-set die de standaard moet worden voor publieke en private beloningssystemen. Dit moet ertoe leiden dat er een menukaart ontstaat met mogelijkheden per bedrijf voor emissiereductie.

Om innovatie in de landbouw te stimuleren, heeft de provincie plannen om subsidies te verstrekken ter ondersteuning van initiatieven die gericht zijn op het verminderen van ammoniakemissies. Dit kan onder andere gerealiseerd worden door middel van proefprojecten en pilots in samenspraak met gebiedspartijen en medeoverheden.

Ook wil de provincie inzicht krijgen in de mate waarin de reductiedoelen voor ammoniak behaald worden en of  het provinciaal beleid doelgericht is, door bij te houden hoeveel ammoniakemissies er op jaarbasis gereduceerd wordt ter vergelijking met het referentiejaar 2020. Daarnaast streeft de provincie naar het verkrijgen van inzicht in de stikstofdepositie die neerdaalt op stikstofgevoelige Natura 2000-gebieden, om vast te stellen in hoeverre de stikstofdepositie de Kritische Depositie Waarde (KDW) overschrijdt.

Balans en behoud draagvlak door faunabeheer
Wat wil de provincie bereiken?

De aanwezigheid van dieren staat soms op gespannen voet met andere (maatschappelijke) belangen. Denk aan openbare veiligheid, volksgezondheid, landbouw of belangen van flora en fauna zelf. Dieren kunnen zorgen voor overlast, schade en onveilige situaties in het agrarische gebied, in de stad, in de haven en zelfs in natuur- en recreatiegebieden. Om conflicten tussen de aanwezigheid van dieren en andere belangen te voorkomen én om draagvlak te behouden voor natuur grijpt de provincie bij bepaalde populaties in om daarmee schade/risico’s te beperken.  

De provincie reguleert dit met behulp van vrijstelling, vergunningen en het verlenen van tegemoetkomingen voor geleden schade door natuurlijk in het wild levende en inheemse beschermde dieren. Daarnaast worden de door de stichting Faunabeheereenheid Zuid-Holland vastgestelde faunabeheerplannen, door de provincie beoordeeld en goedgekeurd. 

Rolkeuze

Presterend

Uitwerking

De provincie streeft bij faunabeheer naar een gezond evenwicht in populaties en weegt zorgvuldig de belangen van natuur en samenleving af. Het beheer wordt dus niet uitgevoerd om de natuur te bedwingen, maar om te zorgen voor balans. Waar nodig worden maatregelen getroffen, bijvoorbeeld ten behoeve van bescherming van flora en fauna, openbare veiligheid en volksgezondheid alsmede beperking van (landbouw)schade of andere wettelijke belangen.   

 Ondanks de forse verstedelijking, het kunstmatige landschap en het intensief gebruikte wegennet doet een aantal diersoorten binnen de provincie Zuid-Holland het goed en komen zij in steeds grotere aantallen voor. De aanwezigheid van dieren draagt bij aan de biodiversiteit en vergroot de natuurbeleving. Veel inwoners en recreanten genieten hiervan. Echter de aanwezigheid van bepaalde dieren staat ook op gespannen voet met andere belangen. Denk aan openbare veiligheid, volksgezondheid, landbouw of de belangen van flora en fauna. Dieren kunnen zorgen voor overlast, schade en onveilige situaties in het agrarische gebied, in de stad, in de haven en zelfs in natuur- en recreatiegebieden.  

 Populatiebeheer t.b.v. balans soorten en maatschappelijke belangen 

Op grond van de Omgevingswet zijn de meeste inheemse zoogdieren en alle inheemse vogels beschermd. Binnen de kaders van de wet hebben de provincies enige vrijheid in de mate van bescherming van deze diersoorten ofwel de bereidheid om in te grijpen, c.q. te reguleren in de ontwikkeling van dierpopulaties (omvang en verspreiding). Dit speelt met name bij diersoorten die in verspreiding en/of populatie toenemen en impact hebben op de wettelijke belangen van landbouw, verkeers- en vliegveiligheid, volksgezondheid en flora en fauna. Een klein deel van de verantwoordelijkheid ligt nog bij het Rijk (ministerie van LNV).   

 Provinciale Staten stelt middels de Omgevingsverordening regels waaraan de wildbeheereenheden (WBE’s), de Faunabeheereenheid Zuid-Holland (FBE) en de door de FBE vastgestelde faunabeheerplannen in elk geval moeten voldoen. Gedeputeerde Staten toetsen daarbij de door het bestuur van de FBE vastgestelde faunabeheerplannen en keuren deze goed. De provincie maakt uitvoering van faunabeheer mogelijk door middel van vrijstelling (PS) en vergunning (GS). Ook stellen Gedeputeerde Staten beleidsregels vast voor het verlenen van tegemoetkomingen in de schade.  

 Het faunabeheer in Zuid-Holland wordt uitgevoerd door de FBE en de WBE’s. De FBE heeft als wettelijke taak om faunabeheerplannen op te stellen met als doel de gecoördineerde uitvoering van het provinciale beleid. De uitvoering in het veld gebeurt door de lokale bij wet aangewezen WBE’s. De werkwijze van de FBE en de WBE’s en de faunabeheerplannen zijn gebonden aan regels die de provincie stelt in de Omgevingsverordening. Daarnaast is er een Beleidsregel, waarin onder andere beschreven staat, hoe wordt omgegaan met tegemoetkoming in de schade die door in het wild levende beschermde dieren is veroorzaakt.   

 Bij de uitvoering van faunabeheer is aandacht voor het dierenwelzijn op de lange en korte termijn. Dat betekent dat in eerste instantie gekeken wordt naar diervriendelijke, niet-dodelijke maatregelen om conflicten in de vorm van schade, overlast of veiligheidsrisico’s te voorkomen. Als dergelijke maatregelen niet haalbaar zijn of onvoldoende effect hebben kan het doden van dieren worden toegestaan. Daarbij moet ook de afweging worden gemaakt of het doden van een klein aantal dieren op korte termijn kan voorkomen dat een bepaald probleem escaleert en er op lange termijn veel meer dieren moeten worden gedood. Preventief ingrijpen is een aantasting van het dierenwelzijn op de korte termijn maar kan op de langere termijn juist bijdragen aan het dierenwelzijn en de biodiversiteit. 

Toestemmingen voor faunabeheer

De provincie is het bevoegde gezag op grond van de Omgevingswet als het voor het nemen van diverse besluiten en het stellen van regels die samenhangen met faunabeleid. Zo moet de provincie regels stellen waar de Faunabeheereenheid en de faunabeheerplannen aan moeten voldoen, maar ook staat de provincie aan de lat om in voorkomende gevallen een tegemoetkoming te verlenen wanneer een ondernemer schade lijdt door in het wild levende inheemse dieren. De provincie zet faunabeheer ook in als hier uiteindelijk dieren bij gedood moeten worden. Hierbij is het streven om, in geval van (dreigende) schade of overlast, in eerste instantie gebruik te maken van diervriendelijke methodes, zoals weren, verplaatsen of verjagen. Een ontheffing voor het doden van een soort is de laatste optie op de zogenoemde escalatieladder. Als het gaat om enkel economische schade verleent de provincie geen toestemming voor faunabeheer bij een dreigende schade met een totale omvang die lager is dan €20.000,- in de gehele provincie. Deze dreigende schade kan in ieder geval blijken uit de taxaties van de reeds opgetreden schade. Een vrijstelling kan worden verleend door Provinciale Staten en wordt opgenomen in de Omgevingsverordening. Onder de Omgevingswet spreekt men van het aanwijzen van vergunning vrije activiteiten. Dit is een generieke toestemming om bepaalde handelingen uit te voeren. De vrijstelling kent relatief weinig voorschriften en voorwaarden en is in de gehele provincie of een groot deel daarvan van kracht. Met de vrijstelling krijgt de grondgebruiker de mogelijkheid om faunabeheer in te zetten om schade op zijn percelen te voorkomen. Uitvoering van de vrijstelling is wel gebonden aan een goedgekeurd faunabeheerplan. 

 Een vergunning kan worden verleend door Gedeputeerde Staten. Een vergunning is maatwerk, wordt in beginsel alleen aan de FBE verstrekt en kent meerdere, specifieke en op de betreffende situatie toegesneden voorwaarden. De FBE machtigt de leden van een Wildbeheereenheid om uitvoering te geven aan de vergunningen en daarmee aan het faunabeheerplan. Vergunningen worden in principe gebaseerd op een faunabeheerplan. Daarnaast kan een vergunning verleend worden aan een specifieke groep personen en gericht op een specifieke populatie. Hierbij kan bijvoorbeeld ook toestemming worden gegeven om andermans gronden te betreden. 

 Faunabeheerplannen worden opgesteld en vastgesteld door de FBE en moeten worden goedgekeurd door Gedeputeerde Staten. Een faunabeheerplan geeft uitvoering aan het beleid en zet in op planmatig beheer van dieren met oog op instandhouding van de populatie ten behoeve van de bescherming van andere belangen. Een faunabeheerplan heeft daarmee meerdere functies: de nadere uitwerking en uitvoering van een vrijstelling, maar ook de onderbouwing van een vergunning. 

  (Grote) Populaties al dan niet beschermde diersoorten kunnen schade veroorzaken aan de Natura 2000-doelen. Denk hierbij aan de populatie damherten in de Noord en Zuid-Hollandse duinen maar ook aan ganzen die schade veroorzaken aan rietvegetatie, waardoor er een negatief effect ontstaat op aangewezen doelen van het Natura 2000-gebied. De provincie is van mening dat faunabeheer binnen de Natura 2000-gebieden o.a. ook nodig kan zijn om doelen van het gebied te realiseren of om de doelstanden voor de standganzen te behalen. Faunabeheer binnen de Natura 2000-gebieden is wettelijk toegestaan indien het niet de aangewezen natuurdoelen van het gebied schaadt. In het kader van de integraliteit neemt de provincie faunabeheer mee in de Natura 2000- beheerplannen. Door faunabeheer te toetsen binnen de Natura 2000-beheerplannen wordt de vergunningverlening ontlast en ontstaat er duidelijkheid over wat wel en niet wenselijk is ten opzichte van de doelen van het gebied. 

Ondersteuning organisatie en uitvoering faunabeheer

Faunabeheer in Zuid-Holland wordt gecoördineerd door de stichting Faunabeheereenheid Zuid-Holland (FBE), de uitvoering in het veld gebeurt door de 15 wildbeheereenheden (WBE). De bekostiging van de FBE vindt volledig plaats door middel van een subsidie door de provincie. Daarnaast faciliteert de provincie de wildbeheereenheden zodat zij zich verder kunnen professionaliseren en ondersteund worden in de uitvoering van hun wettelijke en maatschappelijke taken. 

 Op basis van de omgevingswet stellen Provinciale Staten middels de Omgevingsverordening regels waaraan de wildbeheereenheden (WBE), de faunabeheereenheid (FBE) en de door de FBE vastgestelde faunabeheerplannen in elk geval moeten voldoen.  

 De FBE wordt volledig gefinancierd door de provincie. Dat is in alle provincies het geval. Vanuit de provinciale verordening zijn regels gesteld aan de bestuurssamenstelling en de onafhankelijke voorzitter van de FBE. In het bestuur van de FBE zit ten minste een vertegenwoordiger van agrariërs, particuliere grondeigenaren, terrein beherende organisaties, vereniging van jachtaktehouders en van een of meer maatschappelijke organisaties die het doel nastreeft van een duurzaam beheer van populaties van in het wild levende dieren in Zuid-Holland. De voorzitter van de FBE is niet als bestuurslid of werknemer verbonden aan de hier voor genoemde organisaties. De Faunabeheereenheid Zuid-Holland heeft op grond van de Omgevingswet o.a. de taak om invulling te geven aan planmatig faunabeheer, bestaande uit: het planmatig beheer van diersoorten én het voorkomen en bestrijden van schade aangericht door dieren. Hiervoor stelt zij faunabeheerplannen en rapportages op over de uitvoering van het faunabeheer. Deze werkzaamheden worden uitgevoerd door een organisatie die bestaat uit enkele betaalde beroepskrachten. De FBE legt de door haar uit te voeren werkzaamheden vast in een werkplan voor minimaal drie en maximaal 6 jaren.  

 De 15 WBE’s in Zuid-Holland bestaan qua leden hoofdzakelijk uit vrijwillige jachtaktehouders en worden geleid door vrijwillige bestuurders. De wettelijke taak van de wildbeheereenheden is de uitvoering van de diverse faunabeheerplannen en daarmee de voorkoming en beperking van allerlei vormen van schade en of risico's. Ten behoeve van een professionele en uniforme uitvoering binnen Zuid-Holland, en gelet op het toenemende aantal taken en de complexiteit daarvan, ondersteunt de provincie in samenwerking met de FBE de vijftien WBE’s om zich verder te ontwikkelen en te professionaliseren o.a. door het verstrekken van middelen/subsidies. 

Omgaan met bevers in Zuid-Holland   

De provincie maakt het mogelijk om, onder voorwaarden, bevers te verjagen, verblijfs- en voortplantingsplaatsen van bevers te verwijderen en in het uiterste geval bevers te doden. Bijvoorbeeld ter bescherming van diverse belangen waaronder de openbare veiligheid. 

 Het gaat de beverpopulatie in Zuid-Holland, evenals in de rest van Nederland, voor de wind. De bever is een beschermde diersoort en één van de icoonsoorten van Zuid-Holland. Het dier spreekt tot de verbeelding, vervult een ecologische sleutelrol en is een voorbeeld van succesvol natuurherstel. Helaas gaat de toename van de aantallen bevers gepaard met enkele problemen waardoor actie is vereist.   

Zo kunnen door bevers gegraven gangen en holen in waterkeringen en onder wegen grote en ernstige gevolgen hebben voor de openbare veiligheid. Door de bever aangelegde dammen kunnen o.a. gevolgen hebben voor de openbare veiligheid maar ook schade veroorzaken aan de flora en fauna. Ingrijpen zal in de nodige gevallen onontkoombaar zijn om grote risico’s en ernstige schade als gevolg van deze bever-activiteiten te voorkomen.  Afhankelijk van de situatie ter plaatse kunnen beveractiviteiten wel of niet acceptabel zijn.    

Bevers verspreiden zich binnen de provincie van nature. Het verplaatsen van een op een risicolocatie gevangen bever vindt de provincie geen reële optie vanwege de onderstaande redenen:   

  • Verplaatsen kan alleen naar gebieden waar nog geen bevers leven;   

  • Vanwege het sterke territoriale karakter van het dier leidt verplaatsen tot veel stress, gevechten en sterfte onder bevers;    

  • De meeste geschikte leefgebieden in Zuid-Holland zijn bezet;   

  • De nog niet-bezette geschikte gebieden zullen binnen afzienbare tijd langs de natuurlijke weg door de bever bezet worden;   

  • In de gebieden onder zeeniveau vormt de bever een ernstig veiligheidsrisico;   

  • Een enkele bever die uitgezet wordt, kan zich over tientallen kilometers verplaatsen alvorens zich te vestigen.   

 Ingrijpen bij de bever vindt, net zoals bij andere diersoorten, plaats op basis van de escalatieladder. Dit heeft tot gevolg dat doden pas wordt toegestaan als duidelijk is dat minder ingrijpende maatregelen de door bevers veroorzaakte problemen niet goed kunnen oplossen.  Dit betekent dat proactief doden van bevers niet kan worden uitgesloten, bijvoorbeeld wanneer preventieve maatregelen technisch niet kunnen worden genomen, onvoldoende werken of wanneer deze maatregelen financieel buitenproportioneel zijn. 

Beheer ganzenpopulaties 

Binnen Zuid-Holland komen diverse soorten ganzen voor. De meest voorkomende zijn de grauwe gans, brandgans, kolgans, Canadese gans en nijlgans. Canadese gans en nijlgans zijn zowel exoten als standvogels, zonder trekgedrag tussen broedlocaties en overwinteringslocaties. De kolgans is bijna alleen in de winter aanwezig in Zuid-Holland: broeden doet deze soort in noordelijker streken. Voor de grauwe gans en brandgans geldt dat een deel hier het hele jaar verblijft en dat een deel jaarlijks in het voorjaar wegtrekt om in het noorden van Europa te broeden en de zomer door te brengen.  

 Zuid-Holland heeft een belangrijke verantwoordelijkheid voor de trekkende ganzen (grauwe gans, brandgans, kolgans) vanwege de belangrijke natuurwaarde: in Europees verband zijn afspraken gemaakt over de bescherming ten aanzien van trekkende vogels en hebben lidstaten een inspanningsverplichting voor een duurzame instandhouding. Om de trekkende ganzen te beschermen zijn binnen de provincie een aantal Natura 2000-gebieden als rust- en foerageergebied voor deze soorten aangewezen en daarnaast zijn er ook ganzenrustgebieden aangewezen waarbinnen de ganzen in de winterperiode met rustgelaten worden.  

 Met de genoemde ganzen soorten gaat het goed: afgelopen twintig jaar zijn de populaties (zeer) fors gegroeid. Vooral de jaarrond verblijvende ganzen zijn explosief in aantal toegenomen. De groei van deze populaties heeft ook een keerzijde, de ganzen veroorzaken forse schade aan de landbouwgewassen en natuurlijke vegetatie binnen Natura-2000 gebieden, zoals rietvegetatie, waardoor habitat van zeldzame broedvogels verdwijnt. Ook vormen de ganzen risico's voor het (vlieg)verkeer en de (zwem)waterkwaliteit. De veroorzaakte schade aan landbouwgewassen van grauwe ganzen neemt de afgelopen jaren fors toe.  

 In de Omgevingswet is bepaald dat Gedeputeerde Staten in voorkomende gevallen tegemoetkomingen verlenen in geleden schade door natuurlijk in het wild levende en beschermde dieren.  

  De provincie wil de inheemse ganzenpopulaties in Zuid-Holland duurzaam in stand houden, waarbij een evenwicht wordt gevonden tussen:  

- De omvang van de van nature voorkomende populaties ganzen, in relatie tot;  

- De veiligheid en volksgezondheid;  

- De schade aan flora en fauna (natuurwaarden); 

 - De schade aan landbouwgewassen;  

- De beschikbare financiën voor schadetegemoetkomingen.  

De provincie zet zich jaarrond actief in om de populatie standganzen binnen de provincie te reduceren tot op een niveau waarbij de schade acceptabel en de populatie beheersbaar is. Daarnaast is van groot belang dat ganzen met alle geschikte middelen, inclusief afschot, worden verjaagd van plaatsen waar ernstige schade kan ontstaan. Gedurende de winterperiode wordt rekening gehouden met de rust binnen de voor ganzen aangewezen Natura 2000-gebieden en met de aangewezen ganzenrustgebieden. 

Beheer van reeën en damherten

 De ree hoort in het Zuid-Hollandse landschap en wordt sterk gewaardeerd door mensen. Het gaat goed met de reeën en populatie neemt toe waardoor de reeën op steeds meer plekken binnen de provincie voorkomen. De reeën populatie binnen de drukbevolkte provincie zorgen voor risico’s voor het verkeer, schade aan landbouwgewassen en overlast en schade aan particuliere eigendommen. De provincie neemt maatregelen, waaronder het toestaan van beheer van de reeënpopulatie in het kader van o.a. het belang verkeersveiligheid en ter voorkoming en ter beperking van belangrijke schade aan landbouwgewassen.  

 In de Noord- en Zuid-Hollandse duingebieden (tussen IJmuiden en Den Haag) komen veel damherten voor. De populatie in de regio heeft zich ontwikkeld van enkele uitgezette en ontsnapte dieren in de vijftiger jaren, tot een piek van meer dan 5500 dieren in 2016. Doordat de herten ook regelmatig de duingebieden verlaten, zorgen ze ook voor (dreigende) schade in het verkeer, aan landbouwgewassen (hoofdzakelijk bollenvelden) en voor overlast en schade aan particuliere eigendommen. Verder veroorzaken de damherten in het Natura 2000-gebied ook aanzienlijke schade aan natuurwaarden.  

 Zuid-Holland zet in op een gezonde populatie damherten in het huidige leefgebied in de duinen (Kennemerland-Zuid) waarbij wordt gestreefd naar een evenwicht met de belangen verkeersveiligheid, schade aan gewassen en aan de inheemse flora en fauna. Buiten de eerdergenoemde duingebieden vindt de provincie het vestigen van nieuwe (populaties) (verwilderde) damherten niet wenselijk. 

 Beheer van (on)beschermde diersoorten in de stedelijke/industriële omgeving 

 In het verstedelijkte Zuid-Holland trekken de dieren steeds meer de stad in. Deze veroorzaken in sommige gevallen veel overlast, schade of risico’s voor de openbare veiligheid of volksgezondheid. Denk aan bruine ratten en verwilderde duiven. Maar ook beschermde dieren waaronder steenmarters die schade en geluids- en stankoverlast veroorzaken, meeuwen die broeden op de daken en daar voor overlast zorgen voor bewoners of konijnen die risico vormen voor de veiligheid in de haven- en industriegebieden of schade veroorzaken aan sportvelden, begraafplaatsen en taluds van wegen en spoorwegen.  

 Het wegvangen of beheren van deze soorten mag op dit moment enkel als ze bijvoorbeeld de volksgezondheid in gevaar brengen of ernstige economische schade veroorzaken. Overlast is geen belang volgens de Omgevingswet. Vanuit de ernst van de overlast ontstaat vanuit de stad wel steeds meer een roep om eerder in te kunnen grijpen bij overlast. Op grond van de Omgevingswet kunnen Provinciale Staten een vrijstelling uitgegeven voor (beschermde) diersoorten voor het bestrijden van overlast binnen de bebouwde kom door gemeenten. Wel wordt verwacht van gemeenten dat zij eerst andere (preventieve)middelen hebben ingezet om de overlast zo veel mogelijk te voorkomen of te beperken. 

  De provincie kan de gemeenten waar mogelijk ondersteunen bij de onderbouwing van de problematiek van overlast veroorzakende fauna binnen het stedelijk gebied en maakt het nemen van passende maatregelen mogelijk, bijvoorbeeld door middel van het verlenen van een vrijstelling. Bij het nemen van maatregelen bij steenmarters is de provincie van mening dat elders uitzetten van deze soort binnen de provincie niet wenselijk is gezien het effect van deze soort op andere kwetsbare soorten.  

 De Provincie maakt het mogelijk - mits dit geen effect heeft op de staat van instandhouding - maatregelen te treffen om risico's in het kader van de veiligheid en volksgezondheid van broedende meeuwen te beperken, waarbij van de initiatiefnemer wordt verlangd om compenserende al dan niet mitigerende maatregelen uit te voeren. Meeuwen horen bij deze provincie en de provincie onderzoekt of het mogelijk is om de broedende meeuwen zoveel mogelijk in de buiten stedelijke (predatievrije) broedkolonies te houden of naar nieuwe (predatie- en verstoringsvrije) broedkolonies te verplaatsen waarbij dit niet conflicteert met broedgelegenheid van andere kustbroedvogels. 

Voorkomen dan wel beperken van de predatie ter bescherming van kwetsbare soorten waaronder grond broedende vogels

Ter bescherming van kwetsbare soorten waaronder grond-broedende vogels zoals weidevogels en kustbroedvogels, zet de provincie in op het voorkomen dan wel beperken van predatie door bijvoorbeeld de vos en (verwilderde) huiskatten. Waar mogelijk zet de provincie zich specifiek in om de populatie vossen zo laag mogelijk te houden in gebieden of locaties waar de vos nog niet voorkomt of tot voorkort nog niet voorkwam ter bescherming van grondbroeders. 

 In de weidegebieden, kust en Natura 2000-gebieden broeden diverse grondbroeders waaronder weidevogels en kustbroedvogels. Deze zijn beschermd en iconisch voor het Zuid-Hollandse landschap. Deze soorten gaan echter hard achteruit en op verschillende manieren zet de provincie in op bescherming en herstel (zie ook eerder in dit beleidskader). 

 Naast factoren als landgebruik en verstoring door de mens, vormen ook predatoren zoals de vos, kraai, steenmarter en verwilderde katten een bedreiging voor deze grondbroeders. Dit speelt met name als een van de predatoren eerder niet (van nature) voorkwam in het gebied met grondbroeders en zich daar nieuw vestigt en vermeerdert. Zo duiken vossen binnen de provincie op steeds meer plaatsen op, waaronder in de polders en het stedelijk gebied, waar negatieve effecten op grondbroeders zichtbaar worden. Zeker wanneer deze predatoren ook beschermde soorten zijn zorgt dit in het beheer voor een moreel en ecologisch dilemma.  

 De provincie kan vergunning verlenen voor de TNRC (Trap (vangen), Neuter (castreren/steriliseren), Return/Relocate (herplaatsen of als het echt niet anders kan terugplaatsen) en Care (structureel monitoren en nazorg verlenen) methode binnen Zuid-Holland i.r.t. de verwilderde katten. Dit gebeurt alleen wanneer verwilderde katten worden vrijgelaten op de locatie waar ze gevangen zijn. Met uitzondering als het gaat om gebieden met N2000-status, Natuurnetwerk Nederland, weidevogelbescherming, gebieden in eigendom van een terrein beherende organisatie of andere locaties in het buitengebied waar verwilderde katten een negatief effect kunnen hebben op de inheemse fauna. Daarbij onderzoekt de provincie welke mogelijkheden er zijn om verwilderde katten niet meer uit te zetten ter bescherming van de inheemse fauna. 

Ganzenrustgebieden voor de overwinterende inheemse ganzen

De provincie heeft ganzenrustgebieden aangewezen waarbij overwinterende beschermde inheemse ganzen ongestoorde foerageermogelijkheden hebben gedurende de periode 1 november tot 1 april. 

 Provincie Zuid-Holland heeft naast een aantal Natura 2000-gebieden die zijn aangewezen als foerageergebied en of slaap- en rustplaats voor ganzen in de winter, ook ganzenrustgebieden aangewezen. Met de ganzenrustgebieden wordt doormiddel van een subsidieregeling getracht de schade zoveel mogelijk te concentreren binnen deze gebieden zodat de schadedruk buiten deze gebieden vermindert. De deelnemende agrariërs binnen deze gebieden hebben recht op een 100% tegemoetkoming voor de gewasschade en een aanvullende subsidie per hectare beschadigd grasland. Voorwaarde is wel dat de ganzen op de deelnemende percelen gedurende de winterperiode met rust worden gelaten. In de huidige situatie werken de ganzenrustgebieden niet optimaal. Ook buiten deze gebieden bevinden zich ’s winters namelijk nog veel ganzen en veroorzaken de ganzen aanzienlijke schade. Dit komt door het ontbreken van consistente rust binnen de foerageergebieden, de voortgaande groei van een aantal van de ganzenpopulaties en onvoldoende intensieve en consistente inspanning om ganzen buiten ganzenrustgebieden te verjagen. De provincie gaat de werking en de locaties van de ganzenrustgebieden evalueren en op basis daarvan aanpassen indien dit wenselijk is. 

Beheer van begrensde en agrarische natuur
Wat wil de provincie bereiken?

De provincie wil een samenhangend en duurzaam geborgd natuurnetwerk tot stand brengen. Dit natuurnetwerk bestaat uit Natura 2000 gebieden die verbonden worden via het Natuurnetwerk Nederland (NNN). Wanneer de samenhang tussen natuurgebieden wordt geborgd kunnen de ecologische systemen op orde worden gebracht en gehouden. Samenhang en het op orde brengen van de ecologische systemen begint bij goed beheer van de natuur binnen Natura 2000-gebieden, de overige natuurgebieden alsmede de ecologische verbindingen tussen de gebieden.

De provincie bepaalt in het Natuurbeheerplan en in de Natura 2000 beheerplannen de te bereiken natuurdoelen en stelt vast hoe deze doelen bereikt moeten worden. De beheerders van deze gebieden worden ondersteund zodat zij het natuurbeheer op een gedegen manier kunnen uitvoeren.

Rolkeuze

Presterend

Uitwerking

Natura 2000-gebieden zijn door het Rijk aangewezen natuurgebieden met specifieke natuurdoelen (Vogel- en Habitatrichtlijndoelen). Deze instandhoudingsdoelstellingen zijn omschreven in termen van behoud, verbetering van kwaliteit en behoud en uitbreiding van oppervlak. De provincie is verantwoordelijk voor de realisatie van deze doelen. In het kader van het NPLG is als doelstelling opgenomen dat per 2027 de hydrologische situatie in de Natura 2000 gebieden op orde is.

In het landelijke stelsel voor natuur- en landschapsbeheer, waarmee het natuurbeheer wordt gesubsidieerd, is een kwaliteitsbeoordelingssystematiek ontwikkeld. Vanuit deze systematiek kunnen met monitoringsgegevens de kwaliteitsniveaus hoog, midden en laag bepaald worden. Voor NNN-gebieden in het algemeen geldt dat de provincie wil dat de natuurgebieden uiteindelijk het kwaliteitsniveau ‘hoog’ scoren. Uitzondering hierop is de noordrand van de Krimpenerwaard, waar met zelfrealisatoren is afgesproken dat er enige mate van agrarische medegebruik mag blijven voortbestaan waardoor de verwachting is, dat het kwaliteitsniveau midden het hoogst haalbaar is.

In het landelijke gebied zijn daarnaast leefgebieden aangeduid voor beheer van agrarische natuur, bijvoorbeeld het leefgebied open grasland voor met name de weidevogels en het leefgebied dooradering. Ook daar streeft de provincie naar zo hoog mogelijke natuurwaarden.  De provincie stuurt op het halen van de natuurdoelen via subsidies, monitoring, periodieke gesprekken met terreinbeheerders en veldbezoeken. De inzet is dat beheer en eventueel aangevuld met tussentijdse kwaliteitsimpulsen maximaal bijdragen aan het halen van de natuurdoelen.

Buiten de natuurgebieden stimuleert de provincie beheermaatregelen voor een zo hoog mogelijke natuurkwaliteit. Denk hierbij aan beheer voor boerenlandvogels in weide- en akkergebieden en het beheer van droge en natte dooradering, ook wel groenblauwe dooradering genoemd.

Bevorderen Basiskwaliteit Natuur voor een natuurinclusief en gezond Zuid-Holland
Wat wil de provincie bereiken?

De provincie wil een gezonde leefomgeving voor haar inwoners en toekomstige generaties. Basiskwaliteit natuur is het concept om biodiversiteit te bevorderen in landelijk en stedelijk gebied en op die manier te zorgen dat algemene soorten algemeen blijven voorkomen. De provincie stimuleert verdere uitwerking van dit begrip voor toepassing in Zuid-Holland. Hiermee draagt zij bij aan ontwikkeling van instrumentarium om te sturen op milieucondities van een gezonde leefomgeving voor mens, plant en dier.

Rolkeuze

Samenwerkend

Uitwerking

Basiskwaliteit Natuur is een centraal begrip in de landelijke Agenda Natuurinclusief en de Contouragenda natuurinclusief Zuid-Holland. Samen met het Rijk, onderzoeksinstellingen en een aantal gemeenten wordt gewerkt aan een nadere invulling en praktische toepassing van dit begrip. Daarnaast wordt er ervaring opgedaan met het toepassen van Basiskwaliteit Natuur op verschillende inspiratielocaties.

Hiermee verwacht de provincie beter te kunnen sturen op het verbeteren van milieucondities en dat de effecten beter kunnen worden gemonitord. Hiermee wordt bijgedragen aan een transitie naar een natuurinclusieve samenleving met een gezonde leefomgeving.  

Integrale versterking Nationale Parken
Wat wil de provincie bereiken?

Zuid-Holland is trots op haar Nationale Parken zoals het Nationaal Park Hollandse Duinen en Nationaal Park de Biesbosch. Op maar weinig plekken ter wereld vind je zoveel diversiteit aan natuur zo dicht bij de stad als in Zuid-Holland. Deze parken dragen niet alleen bij aan een betere biodiversiteit maar kunnen door bezoekers ook bezocht en ervaren worden. Op deze manier dragen de Nationale Parken bij aan natuureducatie en aan draagvlak voor natuur. De provincie wil de natuur en de beleving van de Nationale parken versterken.

Rolkeuze

Samenwerkend

Uitwerking

De natuur en de beleving daarvan versterken vraagt om een goede balans tussen natuurbeleving en natuurbescherming. Samen met de provinciale partners (de Nationaal Park-organisaties, terreinbeheerders, gemeenten, waterschappen, ondernemers, belangenvertegenwoordigers, etc.) werkt de provincie aan maatregelen die deze balans verbeteren. De maatregelen variëren van het versterken van de natuurwaarden tot het verbeteren van de recreatieve zonering door een stelsel van toegangspoorten en recreatieve routes en van het ontwikkelen van aantrekkelijke bestemmingen buiten de meest kwetsbare natuur tot aan bewustwordingscampagnes.

Natuurinclusieve kennis en instrumentarium ontwikkelen
Wat wil de provincie bereiken?

De provincie onderzoekt en ontwikkelt natuurinclusieve kennis en instrumentarium om biodiversiteit structureel onderdeel te maken van ruimtelijke, economische en sociale afwegingen. De provincie draagt zo bij aan verdere invulling van het begrip van natuurinclusief en bevordert natuurinclusief werken. Natuurinclusieve principes worden uitgewerkt, om deze te kunnen borgen in de werkprocessen en zo op termijn in iedere fase van een ontwikkeling praktische handvatten te bieden om met natuurinclusief aan de slag te gaan.

Rolkeuze

Presterend

Uitwerking

De provincie wil natuurinclusief werken faciliteren en laagdrempelig maken. Door natuurinclusieve kennis en instrumentarium te verzamelen, ontsluiten en toe te spitsen op de behoeften van partners stimuleert de provincie structurele ruimtelijke, economische en sociale afwegingen rondom biodiversiteit.

Passieve natuurbescherming
Wat wil de provincie bereiken?

De provincie wil de gunstige staat van instandhouding van de beschermde flora en faunasoorten bereiken en behouden. Daarvoor is bescherming van de gebieden en flora en fauna soorten nodig. Met deze bescherming, ook wel passieve natuurbescherming genoemd, wil de provincie handelingen die beschermde gebieden en de populatie van beschermde soorten kunnen aantasten, voorkomen of in ieder geval beperken.  

 De provincie wil dat de gunstige staat van instandhouding in de planvormingsfase wordt meegenomen. Op deze wijze kan eventuele aantasting van deze status in de besluitvorming worden meegenomen. Dit gaat de provincie bereiken voor wat de soorten- en houtopstanden bescherming betreft via doelmatige en heldere regels voor vergunningen en vrijstellingen. De ruimtelijke bescherming van het Natuurnetwerk Nederland (inclusief de Natura2000 gebieden) en de belangrijke weidevogelgebieden wordt in helder beleid en regels voor bescherming en compensatie bepaald.   

Rolkeuze

Rechtmatig

Uitwerking

Bescherming en compensatie Natuurnetwerk Nederland (NNN) en belangrijke weidevogelgebieden 

De provincie is verantwoordelijk voor de bescherming, instandhouding en ontwikkeling van het NNN en heeft zich als doel gesteld de weidevogelstand te verbeteren onder andere door de belangrijke weidevogelgebieden te beschermen. De provincie ziet erop toe dat er geen omgevingsplannen binnen deze beschermde gebieden worden aangewezen die de instandhouding en ontwikkeling van de wezenlijke kenmerken en waarden van deze gebieden significant aantasten of beperken.   

De provincie maakt een beschrijving van de wezenlijke kenmerken en waarden van de natuurgebieden. Een duidelijke beschrijving van de wezenlijke kenmerken en waarden oftewel de belangrijkste kenmerken en natuurwaarden voor de verschillende natuurgebieden kan als input worden gebruikt bij de ontwikkeling van de natuurgebieden en helpt de gemeente bij het toetsen van de effecten van ruimtelijke plannen. Door deze beschrijving toegankelijk te maken hebben gemeente en initiatiefnemer snel inzicht in de waarden van de natuurgebieden en beter inzicht of een ontwikkeling binnen de beschermde gebieden mogelijk is zonder de gebieden aan te tasten. Dit voorkomt onnodige inspanning en handelingen bij zowel de overheid als de initiatiefnemers.  Daarnaast wordt onnodige aantasting van de gebieden voorkomen.  

 Compensatie  

In een dynamische omgeving is het onvermijdelijk dat er plannen ontwikkeld worden die inbreuk maken op de te beschermen waarden. Daarvoor heeft de provincie een compensatiebeleid vastgesteld. Als na afweging van alle belangen een ingreep in de gebieden onvermijdelijk is geeft het compensatiebeleid de kaders voor de wijze van compensatie zodat de natuurwaarden per saldo niet afnemen en kwalitatief en kwantitatief is geborgd.  De provincie heeft de ambitie de compensatiegebieden digitaal te ontsluiten zodat voor iedereen inzichtelijk is waar de compensatie wordt ingevuld en het behoud van het oppervlak en samenhang van de gebieden is geborgd. 

 

VTH-taken op activiteiten die de natuur betreffen  

De provincie stuurt met passieve soortbescherming op naleving van de wettelijke taak voor het beschermen van in het wild levende inheemse plant- en diersoorten. Een andere wettelijke taak is de bescherming van het bosareaal (houtopstanden). Omgevingsdiensten Haaglanden en Zuid-Holland Zuid hebben namens de provincie het mandaat voor vergunningverlening, toezicht en handhaving aangaande activiteiten die de natuur betreffen. Door het maken van een zorgvuldige afweging bij het verlenen van vergunningen kan de balans tussen soortbescherming en andere (maatschappelijke)belangen worden gewaarborgd.   

 Voor de wettelijk beschermde flora- en faunasoorten bestaat een landelijke lijst. Provincies mogen hier beargumenteerd generiek van afwijken door vergunningsvrije gevallen aan te wijzen. De provincie onderzoekt voor de algemeen voorkomende soorten, per soort in hoeverre het mogelijk is om de onderzoeklast te verlagen als bijvoorbeeld ruimhartig wordt geïnvesteerd in het leefgebied van die soort vanuit het betreffende project. De provincie staat aan de lat voor het beschermen van populaties. De focus binnen het huidige systeem van passieve soortenbescherming ligt daarentegen op niveau van het individu. In de huidige werkwijze wordt er veel tijd en geld gestopt in het inventariseren van de huidige situatie en beperken van de effecten op het individu tijdens de uitvoering. Dit terwijl de provincie juist kansen ziet voor het optimaliseren van de toekomstige (gerealiseerde) situatie voor de populatie.  

 De huidige inspanningen en beoordelingswijze richten zich dan ook met name op de eventuele effecten van activiteiten op het beschermde individu in plaats van op de te nemen maatregelen om de populatie/leefgebieden van beschermde soorten te versterken. De provincie wil bij ruimtelijke- en natuurontwikkelingen de focus (bij algemeen voorkomende soorten) op het individu loslaten en zich meer richten op de bescherming van de populaties met de daarbij behorende kritische verblijfplaatsen. Dit schept meer mogelijkheden voor de doorgang van ruimtelijke en natuurontwikkelingen gezien de ontwikkelingen een tijdelijk negatief effect kunnen hebben op enkele individuen, maar in de realisatiefase met de juiste (natuurinclusieve) maatregelen juist een gunstige bijdrage leveren voor de populatie. 

De afweging ten aanzien van de gunstige staat van instandhouding van soorten in relatie tot individuele vergunningsaanvragen kan makkelijker worden, als bekend is in hoeverre deze soorten al in een gunstige staat verkeren. Met soortmanagementplannen kan gebiedsspecifiek worden gekeken naar de kansen en bedreigingen van de betreffende soorten in relatie tot ruimtelijke ontwikkelingen. De provincie spreekt de ambitie uit om met soortmanagementplannen te willen werken en verleent goedkeuring aan soortmanagementplannen. Zij neemt een actieve rol in het verzamelen en ontsluiten van data en biedt ondersteuning aan gemeenten inzake het opstellen van soortmanagementplannen.  

 Er is een grote blinde vlek ten aanzien van activiteiten die negatief effect hebben op de beschermde soorten en waar geen omgevingsvergunning voor flora en fauna activiteiten voor wordt aangevraagd en nagenoeg onopgemerkt blijven: naar verwachting krijgt de provincie nu 10% van het mogelijk aantal vergunningsaanvragen binnen. Het wettelijk kader is strikt en leidt in sommige gevallen tot het illegaal uitvoeren van projecten. Door onderzoek naar de juridische mogelijkheden tot aanpassing van de vergunningverlening verwacht de provincie tot een aanpak te komen die met minder kosten meer effect voor de beschermde soorten oplevert.   

Ook voor de bescherming van houtopstanden (bossen) heeft de provincie specifieke regels binnen de verordening opgenomen. Voorafgaand aan een kapmelding moet er een compensatieplan ingediend en goedgekeurd worden en ook gelden er regels voor oude bossen (bos dat er al is sinds 1850), A-locaties bossen en bosreservaten. 

Realiseren begrensde natuur
Wat wil de provincie bereiken?

De provincie wil dat de tot doel gestelde hectaren in het Natuurpact, het Natuurnetwerk Nederland (NNN), vóór eind 2027 zijn gerealiseerd. Hier wordt invulling aan gegeven door middel van uitvoeringsprogramma’s die per gebied zijn opgesteld. De nieuwe natuur wordt ingericht door middel van zelfrealisatie of verwerving, in samenwerking met terrein beherende organisaties, waterschappen, natuurorganisaties, inwoners en ondernemers. Op deze manier wordt samengewerkt aan een samenhangend en verbindend netwerk van duurzaam behouden natuurgebieden. De provincie vult deze rol in door de regie te nemen op de realisatie en als verbinder tussen partijen te bewegen

Rolkeuze

Presterend

Uitwerking

Natura 2000-gebieden zijn door het Rijk aangewezen natuurgebieden met specifieke natuurdoelen en brengen een wettelijke en Europese verplichting tot realisatie met zich mee. Het NNN is door het Rijk ingevoerd om Vogel- en Habitatrichtlijn soorten te beschermen door leefgebieden te behouden en uit te breiden. De provincie is verantwoordelijk voor de realisatie van deze doelen die betrekking hebben op behoud, verbetering van kwaliteit en uitbreiding van oppervlak van de leefgebieden van soorten.

Met de uitvoeringsprogramma's, Krimpenerwaard, Gouwe Wiericke en Natuurnetwerk-Zuid Holland (NNZH), Buijtenland van Rhoon en Natura 2000, werkt de provincie aan het beschikbaar krijgen en inrichten van gronden voor realisatie van de nieuwe natuur. Dit betreft niet altijd gehele nieuwe verbindingen of gebieden, maar kan ook om cruciale laatste onderdelen (percelen) gaan waardoor de instandhoudings-doelstellingen nu niet bereikt worden.

Realiseren van natuurinclusieve inspiratielocaties
Wat wil de provincie bereiken?

De provincie wil dat maatschappelijke stakeholders hun norm voor natuurinclusieve ontwikkelingen verhogen en dit ook feitelijk toepassen. Medeoverheden en gebiedspartners gaan met hulp van de provincie natuurinclusief realiseren op inspiratielocaties en betrekken daarbij de samenleving. De provincie geeft zelf het goede voorbeeld, bijvoorbeeld rond de provinciale infrastructuur. De inspiratielocaties maken zichtbaar wat natuurinclusief is en voor de samenleving oplevert. De provincie zet de inspiratielocaties in de schijnwerpers en draagt daarmee bij aan inspiratie, bewustwording en draagvlak.

Rolkeuze

Samenwerkend

Uitwerking

De provincie staat aan het begin van de natuurinclusieve transitie. De inspiratielocaties worden gebruikt om effectief de basiskwaliteit natuur ter plekke te versterken en te leren natuurinclusief samen te werken. De provincie neemt het voortouw in het ontwikkelen van een natuurinclusieve aanpak voor verschillende domeinen. De inspiratielocaties zijn onderdeel van de Agenda natuurinclusief en geven door middel van reguliere updates inzicht in kansen, bedreigingen, sterktes en zwaktes.

Stikstofoxidenreductie voor natuurherstel
Wat wil de provincie bereiken?

De provincie wil bijdragen aan stikstofoxiden (NOx) reductie voor natuurherstel. Voor NOx-reductie zijn er landelijke indicatieve reductiedoelstellingen voor de sectoren mobiliteit en industrie & energie van respectievelijk 25% en 38% in 2030 ten opzichte van 2019. De reductiedoelen zijn Rijksdoelen, de provincie draagt bij aan het behalen van de doelen. De NOx-reductie draagt onder andere bij aan het natuurherstel van stikstofgevoelige Natura 2000-gebieden.

Rolkeuze

Presterend

Uitwerking

De provincie draagt bij aan de Rijks-maatwerkafspraken voor industriële piekbelasters, waar mogelijk ondertekent de provincie mede de overeenkomst. De provincie stuurt op afspraken over de reductie van stikstofoxiden emissies in de overeenkomsten die door het Rijk en de bedrijven worden gesloten. Ook is de provincie bevoegd gezag bij vergunningverlening voor de industriële piekbelasters. Hiermee wil de provincie bijdragen aan stikstofoxiden reductie vanuit de industrie samen met gebiedspartijen en medeoverheden.

De provincie analyseert de NOx emissies door middel van een jaarlijkse NOx-monitor. De provincie wil daarmee inzicht krijgen in de mate waarin de NOx-reductie plaatsvindt. Daarnaast streeft de provincie naar het verkrijgen van inzicht in de stikstofdepositie die neerdaalt op stikstofgevoelige Natura 2000-gebieden, om vast te stellen in hoeverre de stikstofdepositie de Kritische Depositie Waarde (KDW) overschrijdt.

Vergunningverlening maatschappelijke ontwikkelingen mogelijk houden
Wat wil de provincie bereiken?

De provincie zet zich in om vergunningverlening voor maatschappelijke ontwikkelingen mogelijk te houden zoals woningbouw, energietransitie en mobiliteit. Ook zet de provincie zich in voor de legalisatie van PAS-melders. De legalisatie van PAS melders is een Rijksverantwoordelijkheid maar wegens de nijpende situatie van PAS melders draagt de provincie bij aan de legalisatie.

Rolkeuze

Samenwerkend

Uitwerking

De provincie zet zich in voor het mogelijk houden van maatschappelijke ontwikkelingen samen met gebiedspartijen en medeoverheden. De stikstofdepositiebanken, waarvan de provincie bevoegd gezag is, ondersteunen het mogelijk houden van vergunningverlening voor maatschappelijke ontwikkelingen.

De provincies zet zich ook in voor de legalisatie van PAS-melders. Daarvoor verifieert de Omgevingsdienst Haaglanden de bedrijven die zich hebben aangemeld voor het legalisatietraject namens de provincie. Ook helpt de provincie bij het zoeken naar oplossingsrichtingen voor legalisatie. Hiermee wil de provincie eraan bijdragen dat de PAS melders een legale vergunde situatie hebben.

Versterken natuur- en landschapswaarden
Wat wil de provincie bereiken?

De provincie wil de natuur- en landschapswaarden zowel binnen als buiten begrensde natuurgebieden behouden en versterken. De natuur- en landschapswaarden van een gebied kunnen worden gemeten aan de hand van de biodiversiteit. De provincie heeft 40 icoonsoorten vastgesteld die zij wil beschermen, deze soorten staan voor de diverse natuur- en landschapstypen binnen Zuid-Holland. Ook andere soorten liften mee op maatregelen ter verbetering van het leefgebied van icoonsoorten. Door de leefgebieden van deze icoonsoorten op orde te brengen, zal het beter gaan met de Zuid-Hollandse natuur. Een deel van de icoonsoorten en karakteristieke leefgebieden wordt beschermd door begrensde natuurgebieden. Andere soorten komen ook of juist voor op het platteland of in de stad. Ook daar werkt de provincie er aan deze soorten en hun leefgebied te versterken. Bijvoorbeeld door te werken aan de groenblauwe dooradering en het realiseren van bijenlandschappen.

De provincie wil kansen benutten en creëren voor de uitbreiding van bos en bomen. Bossen leveren veel ecosysteemdiensten en kunnen een belangrijke bijdrage leveren aan veel van de provinciale opgaven zoals recreatie, gezondheid (onder andere door versterken immuunsysteem en verminderen van stress), CO₂-opslag, biodiversiteit, klimaatadaptatie (tegengaan hittestress en opvang overmatige neerslag). Deze bosuitbreidingsambitie is ook onderdeel van het ZH-PLG en komt voort uit afspraken in het kader van het klimaatakkoord.

Rolkeuze

Presterend

Uitwerking

Een goed functionerend natuurlijk systeem is een belangrijke randvoorwaarde voor een gezonde en duurzame economie, ruimtelijke ontwikkeling en leefomgeving. Daarom zet Zuid-Holland provincie breed in op een goede kwaliteit van de natuur en het landschap.

Zuid-Holland wil het tij keren voor de boerenlandvogels zoals de grutto, kievit, veldleeuwerik en patrijs en richt haar inspanningen op het verbeteren van de leefomgeving van akker- en weidevogels. Daarom werkt de provincie, naast de realisatie van begrensde natuur en weidevogelkerngebieden, ook aan het versterken van natuur- en landschapswaarden binnen het landelijk gebied.

De provincie werkt met haar partners toe naar een provincie dekkend en fijnmazig systeem van natuur. Hiermee worden de bestaande natuur-, recreatie- en andere groengebieden ondersteund en verbonden en de natuur versterkt in met name het landelijk gebied. Het versterken van natuur- en landschapswaarden levert een belangrijke bijdrage aan de doelen van het ZH-PLG op het vlak van natuur, klimaat, water en landbouw. Om dit proces te ondersteunen worden subsidieregelingen gericht op icoonsoorten, landschapselementen en bosuitbreiding opengesteld. Daarnaast wordt er een bosmakelaar ingezet en afspraken gemaakt over bosuitbreiding in recreatiegebieden.

Een aaneengesloten afwisseling van water en begroeiing wordt gezien als groenblauwe dooradering. Deze landschapselementen zijn de drager van natuurwaarden in het landelijk gebied en bepalen de regionale identiteit en recreatieve aantrekkelijkheid. Dit netwerk bevordert een natuurlijke verbinding in het landelijk gebied, waardoor planten en dieren kunnen migreren. Deze is nodig voor het benutten en verrijken van natuur voor VHR- en KRW-doelsoorten. De ambitie is gericht op biodiversiteitsherstel, verbetering van de waterkwaliteit, vastleggen CO₂, klimaatadaptatie, stikstof en het bereiken van een goede Basiskwaliteit Natuur (BKN) in landelijk gebied.



Beleidsdoel 5-2 Transitie landbouw

5-2 Transitie landbouw

Landbouw onder druk

De identiteit van het landschap in Zuid-Holland wordt voor een belangrijk deel gevormd door de veelzijdige land- en tuinbouwsector. De boeren zijn daarmee naast voedselproducent ook belangrijk als beheerders van het landschap.

Tegelijk staat de landbouw flink onder druk vanwege klimaatverandering, bodemdaling, uitstoot van stikstof en andere stoffen, de afname van biodiversiteit en de economische vitaliteit van de sector.

Om een vitale en toekomstbestendige sector te behouden lijkt een ingrijpende transitie van de landbouw en het landgebruik noodzakelijk.



Naar een sectorbrede transitie

De afgelopen jaren hebben we vooral geïnvesteerd in innovatie om de verduurzaming van de landbouw vorm te geven. Focus lag daarbij op de ‘koplopers’. De komende periode wil de provincie de opgebouwde innovatiekracht benutten voor verdere opschaling. We willen dat alle agrariërs daarvan profiteren en samenwerken aan concrete oplossingen om de vitaliteit van de landbouwsector te vergroten.



Dat doen we in verschillende rollen: we stimuleren innovaties zoals de teelt van nieuwe producten en blijven betrokken bij het netwerk Voedselfamilies. We investeren in kennisdeling, in nieuwe verdienmodellen en in een circulaire aanpak en ketenoptimalisatie. Waar nodig zullen we kaders stellen of bestaande kaders aanpassen.

Maatregelen van 5-2 Transitie landbouw

Agrarische gebouwen en bedrijfsvoering
Wat wil de provincie bereiken?

Binnen het landelijke gebied zijn meerdere ruimtevragers aanwezig, soms zijn deze gemeentegrens overstijgend. Het is wenselijk de ruimtevraag voor agrarische ontwikkelingen op een vergelijkbare manier te accommoderen en dit niet per gemeente op gehele andere wijze in te vullen. Op deze wijze ontstaat een goede balans tussen het belang van goede ruimtelijke kwaliteit en ruimte voor agrarische ontwikkelingen passend bij een vitale landbouw. 

Rolkeuze

Rechtmatig

Uitwerking

Specifiek gaat het om de volgende beperkingen: 

  • Nieuwvestiging van intensieve veehouderij, zowel als hoofdtak of als neventak, wordt niet toegelaten binnen de provincie. Bestaande bedrijven (met uitzondering van geitenhouderijen) kunnen zich, net als andere agrarische bedrijven, ontwikkelen en verplaatsen. Als intensieve veehouderij wordt beschouwd het houden en fokken van geiten, slacht-, leg- en pelsdieren in gebouwen, al dan niet met beperkte mogelijkheden voor uitloop of weidegang. In de Zuid-Hollandse praktijk gaat het in het bijzonder om varkens, pluimvee, melkgeiten en mestkalveren. Ten aanzien van de geitenhouderij vindt de provincie een ‘pas op zijn plaats’ wenselijk. Uit onderzoek van de RIVM is gebleken dat omwonenden van geitenhouderijen een verhoogd risico hebben op longontsteking. Nader onderzoek is nodig om te achterhalen wat hiervan de oorzaak is. Zolang hierover nog onduidelijkheid bestaat is nieuwvestiging van geitenhouderijen en uitbreiding van bestaande geitenhouderijen ongewenst.  

  • Om de openheid van het landelijk gebied te handhaven, is het oprichten van agrarische bebouwing mogelijk indien deze noodzakelijk en doelmatig is voor de bedrijfsvoering van volwaardige agrarische bedrijven en wordt geconcentreerd op een bouwperceel met een omvang van maximaal 2 hectare. Indien nodig is extra ruimte voor verbreding van activiteiten (met bijvoorbeeld zorg, recreatie of duurzame energieopwekking) met ten hoogste 0,5 ha mogelijk. 

  • Indien akkerbouwbedrijven omwille van schaalvergroting een naastgelegen akkerbouwbedrijf overnemen, dan mag de oppervlakte van beide bouwblokken bij elkaar worden opgeteld voor zover dit nieuwe bouwblok één aaneengesloten geheel vormt. De gebouwen van het uit gebruik genomen bouwblok, worden gesaneerd, met dien verstande dat voor de bedrijfswoning een uitzondering kan worden gemaakt als omzetting naar een burgerwoning ter plaatse past in het provinciale beleid voor ruimtelijke kwaliteit. 

  • In de verordening zijn gebieden aangewezen voor de ontwikkeling van glastuinbouw en boom-en sierteelt. Bij agrarische bedrijven die zijn gevestigd buiten die gebieden is glastuinbouw en boom- en sierteelt uitgesloten. Voor al bestaande volwaardige bedrijven buiten de aangewezen gebieden bevat de verordening regels voor de maximale oppervlakte van kassen: 2 hectare bij een glastuinbouwbedrijf en 300 m2 bij een boom- en sierteeltbedrijf. De verordening biedt daarenboven nog de mogelijkheid van 'glas-voor-glas'. 

Beleidsuitwerking Vitale landbouw
Wat wil de provincie bereiken?

Het provinciale landbouwbeleid is erop gericht om de landbouwsector en het voedselsysteem te verduurzamen. Dat is gebaseerd op de Innovatie Agenda Duurzame Landbouw (2016) en de Hoofdlijnennotitie vitale landbouw (2020). Ambitie is dat Zuid-Holland in 2030 hét toonbeeld is van een hoog-innovatieve en circulaire agrarische sector en voedselketen in een stedelijke omgeving waar een goede boterham in verdiend kan worden. De sector is toekomstbestendig, levert tal van groenblauwe diensten en heeft een rijke variëteit aan ecosysteemdiensten. Dit alles in een aantrekkelijke omgeving waarin het goed wonen, werken en recreëren is en waarin voldoende en gezond voedsel geproduceerd kan worden. Deze ‘vitale landbouw’ kent een brede maatschappelijke inbedding en heeft als randvoorwaarde dat er sprake is van gezonde economische basis voor de sector, ketenpartners en afzonderlijke boerenbedrijven. Verdere kenmerken zijn: Kringlooplandbouw, ruimte voor biodiversiteit, water, landschap en een lokaal voedselsysteem.  

Rolkeuze

Samenwerkend

Uitwerking

Met het opzetten van Groene Cirkels en het netwerk Voedselfamilies werkt de provincie al jaren aan een vitale landbouwsector in Zuid-Holland. Met deze innovaties willen we onverminderd doorgaan en inzetten op verdere uitbreiding. De provinciale landbouwambities liggen hoog. Bovendien heeft de Rijksoverheid een aantal harde taakstellingen meegegeven op het gebied van milieu en klimaat. Daarom willen we de aanpak van verduurzaming opschalen en versnellen, zodat naast de eerste vernieuwers ook andere agrariërs en ketenpartijen aan de slag gaan voor een duurzame en vitale landbouw.  

Om de doelen om te komen tot een vitale landbouw te bereiken is een transitie noodzakelijk, waarbij wordt ingezet op verschillende maatregelen: 

  • 1.

    Stimuleren (keten)innovatie en verduurzaming, door onder andere Groene Cirkels en het Netwerk Voedselfamilies Zuid-Holland inclusief de proeftuinen 

  • 2.

    Kennisontwikkeling 

  • 3.

    Interbestuurlijke samenwerking 

  • 4.

    Platform voor verduurzaming van de landbouw- en voedselketen (sectortafel landbouw) 

  • 5.

    Gebiedsgerichte aanpak landbouw 

  • 6.

    Regelgeving, instrumenten en ruimtelijke verkenningen 

  • 7.

    Communicatie 

Deze aanpak is erop gericht om de verduurzaming van de landbouw op te schalen en te versnellen, zodat naast de eerste vernieuwers ook andere agrariërs en ketenpartijen aan de slag gaan voor een duurzame en vitale landbouw. De uitwerking van deze maatregelen worden opgenomen in een uitvoeringsprogramma vitale landbouw.

Groene cirkels
Wat wil de provincie bereiken?

Stimuleren van op verduurzaming gerichte kringlopen vanuit gemeenschappelijke droom met partners rond multinationals als Groene Cirkel Heineken Zoeterwoude, Graafstoom Kaas en Bodemdaling en Groene Cirkel Farm Friet.  

Rolkeuze

Presterend

Uitwerking

Een Groene Cirkel is een transitienetwerk dat geïnitieerd wordt door een marktpartij, een kennisinstelling en een overheid. De provincie is hierbij één van de gelijkwaardige partners. De netwerkpartijen werken vanuit een gezamenlijke droom en ontwikkelen samen projecten om die ambitie dichterbij te brengen. Groene Cirkels heeft als doel het verduurzamen van een keten, een duurzame economie, een aantrekkelijke leefomgeving en het ontwikkelen van kennis voor de transitie naar een klimaatneutrale maatschappij. De natuur als ecosysteemdienst en partner staat hierbij centraal.  Groene Cirkels draagt bij aan samenwerking en concurrerend Zuid-Holland; bereikbaarheid en schone energie en vitale landbouw en gezonde natuur. 

Er zijn inmiddels drie Groene Cirkels waaraan de provincie Zuid-Holland deelneemt: 

  • Groene Cirkel Heineken (gestart in 2013) (Heineken, Hoogheemraadschap van Rijnland, Naturalis, Wageningen University & Research, Naturalis Biodiversity Center, provincie Zuid-Holland) 

  • Groene Cirkel Duurzame fritesketen (Farm Frites, HAS hogeschool, Wageningen University & Research, provincie Zuid-Holland) (gestart in 2019) 

  • Groene Cirkel Kaas en Bodemdaling (Zuivelfabriek De Graafstroom. Samen met provincie Zuid-Holland, Deltamilk, Rabobank, Waterschap Rivierenland en Wageningen University & Research)(gestart in 2019) 

Daarnaast is ook de Groene Cirkel Circulaire Suikerbietenketen gestart in 2019 (Cosun Beet Company, provincie Noord-Brabant en Naturalis Biodiversity Center). Hieraan neemt de provincie Noord-Brabant deel.  

Vanuit Groene Cirkel Heineken is een Groene Cirkel bijenlandschap ontstaan. 

Proeftuinen vitale landbouw
Wat wil de provincie bereiken?

Het beleid voor vitale landbouw is erop gericht om het landbouw- en voedselsysteem te verduurzamen. De laatste jaren zijn met dit oogmerk diverse projecten, innovaties en experimenten gestart en gesubsidieerd met provinciale en Europese middelen: de proeftuinen duurzame landbouw. Deze worden en zijn betrokken bij het vernieuwingsnetwerk de Zuid-Hollandse Voedselfamilies. We willen met deze innovaties en initiatieven doorgaan en zetten in op verdere uitbreiding. We willen de verduurzaming opschalen en versnellen, zodat naast de vernieuwers ook meer en andere ondernemers en ketenpartijen aan de slag gaan voor vitale landbouw en een duurzamer landbouw- en voedselsysteem.  

Hiervoor is het nodig enige mate van regie te voeren op de lopende proeftuinen en adequate begeleiding te organiseren. Hierdoor stimuleren we versnelling en waar mogelijk ook opschaling. Voor het bereiken van andere bredere doelgroepen met kennis en inzichten uit de proeftuinen is de doorontwikkeling van het kennissysteem nodig.  

Rolkeuze

Presterend

Beleidsdoel 5-3 Leven met water

5-3 Leven met water

De provincie wil Zuid-Holland beschermen tegen wateroverlast en overstromingen en de gevolgen van eventuele overstromingen zoveel mogelijk beperken. Deze opgave wordt groter door de effecten van klimaatverandering (zeespiegelstijging en toenemende extreme neerslag), bodemdaling en toenemende druk op de beschikbare ruimte. De provincie heeft bij de preventie van overstromingen en wateroverlast een kaderstellende rol (regionale keringen normeren en normen voor wateroverlast vaststellen) en keurt dijkversterkingsplannen van de waterschappen goed. De provincie zet in op een robuuste ruimtelijke inrichting en op een goede voorbereiding van de rampenbestrijding (meerlaagse veiligheid) onder andere door deelname aan de Interregprojecten FRAMES (als leadpartner en deelnemer) en STARS2C’s en door deelname aan het Deltaprogramma. Volgens de Deltabeslissingen en de Nationale Adaptatie Strategie moet Nederland in 2050 ‘waterrobuust’ zijn ingericht, met een basisveiligheid voor iedereen tegen overstromingen.

De beschikbaarheid en de kwaliteit van oppervlaktewater en grondwater vraagt om een gezamenlijke inspanning van overheden en stakeholders in de provincie. In het Deltaprogramma Zoetwater werkt de provincie samen aan de uitwerking van een strategie voor zoetwater om zo weerbaar te zijn tegen perioden van droogte zoals de zomer van 2018. De provincie is verantwoordelijk voor de (ruimtelijke) bescherming van de drinkwaterbronnen zodat voldoende drinkwatervoorzieningen en drinkwatervoorraden (kwalitatief en kwantitatief) beschikbaar zijn (en blijven). Ook moeten er voldoende veilige en kwalitatief goede zwemwaterlocaties zijn, aangewezen door de provincie.

In 2027 moeten de doelen uit de Kaderrichtlijn Water zijn behaald. De effecten van de genomen maatregelen zijn nog beperkt zichtbaar en verdergaande inspanning is nodig. Samen met de waterschappen en stakeholders maakt de provincie nadere afspraken over de maatregelen.

Alle grondwaterlichamen voor de Kaderrichtlijn Water (KRW) moeten in 2027 in goede toestand zijn (kwantitatief en kwalitatief). Het Regionaal Bestuurlijk Overleg Rijn-West is het platform waar de partners voor dit Stroomgebied de KRW-plannen afstemmen en elkaar stimuleren tot een ambitieuze en tegelijk effectieve aanpak. De provincie onderhoudt grondwatermeetnetten waarmee, in alle grondwaterlichamen, de grondwaterkwaliteit en – kwantiteit worden gemonitord.

Maatregelen van 5-3 Leven met water

Beleidsuitwerking goede en veilige zwemlocaties in oppervlaktewater
Wat wil de provincie bereiken?

De provincie wil goed ingerichte en veilige zwemlocaties in oppervlaktewater en is verplicht jaarlijks locaties aan te wijzen als zwemwater. Ze controleert de aangewezen zwemlocaties op waterkwaliteit, hygiëne en veiligheid. De provincie is bevoegd om een negatief zwemadvies, zwemverboden en -waarschuwingen af te geven als de waterkwaliteit, hygiëne of veiligheid voor zwemmers onvoldoende is. De provincie heeft deze bevoegdheid gedelegeerd naar de Omgevingsdienst Midden-Holland.

Rolkeuze

Rechtmatig

Uitwerking

Bestaande zwemlocaties

De zwemwaterkwaliteit is de verantwoordelijkheid van de waterbeheerders (waterschappen en Rijkswaterstaat). Die hebben daarvoor een resultaatsverplichting. Ook zijn zij verantwoordelijk voor de monitoring van de waterkwaliteit. Hygiëne en veiligheid van een zwemlocatie zijn de verantwoordelijkheid van de terreinbeheerder. De provincie heeft in de Omgevingsverordening regels opgenomen waaraan de houder van een zwemlocatie moet voldoen.

Nieuwe zwemlocaties

De provincie inventariseert en beoordeelt nieuwe, potentiële zwemlocaties in oppervlaktewater. Belangrijke criteria om een locatie op te beoordelen zijn het aantal badgasten, de veiligheid, de oppervlaktewaterkwaliteit, eventuele conflicterende functies, bereikbaarheid en de aanwezigheid van voorzieningen. Alle betrokken partijen (provincie, waterbeheerders, gemeenten en terreinbeheerders) moeten samenwerken om tot kwalitatief goede, veilige zwemwaterlocaties te komen. De provincie faciliteert de overlegstructuren hiervoor.

Kandidaat-zwemlocaties

Als er veel wordt gezwommen op een plek die niet is aangewezen als zwemlocatie, gaat de provincie in gesprek met de desbetreffende terreinbeheerder of gemeente en de waterbeheerder. Voorafgaand aan de eventuele aanwijzing van een nieuwe zwemlocatie wordt beoordeeld of een passende waterkwaliteit, veiligheid en hygiëne haalbaar zijn. Bij de aanwijzing wordt ook rekening gehouden met andere functies, met het oog op de veiligheid en gezondheid van zwemmers. Andere functies, zoals beroepsvaart of andere vormen van waterrecreatie (pleziervaart, kitesurfen, sportvisserij), kunnen conflicteren met de functie zwemwater. Het plaatsen van een ballenlijn kan als voorwaarde gesteld worden om te zorgen voor de fysieke scheiding van functies.

Toezicht en handhaving

Gedeputeerde Staten hebben het uitvoeringskader voor toezicht en handhaving vastgelegd in de Beleidsnota Vergunningverlening Toezicht en Handhaving 2018-2021. Dit beleidsnota zal bij vaststelling van dit regionaal waterprogramma zijn geactualiseerd.

Publieksinformatie

Het publiek kan voor informatie over de zwemlocaties de landelijke website www.zwemwater.nl raadplegen. Deze website geeft voor alle officiële zwemlocaties in oppervlaktewater informatie, zoals een beschrijving van de locatie, huidig zwemadvies, gegevens over kwaliteitsmetingen, foto’s, zwemwaterprofiel, enzovoort.

Toekomstverkenning

De provincie wil in de komende planperiode verkennen of en hoe het zwemwaterbeleid, naast invulling van de wettelijke taken, beter invulling kan geven aan een goede leefomgevingskwaliteit en aan de sportieve en recreatieve belevingswaarde van water in Zuid-Holland. Daarmee wordt nadrukkelijk de relatie gelegd met de beleidskeuze voor sport, recreatie, water- en groenbeleving. Bovendien is de verwachting dat door klimaatverandering de behoefte aan verkoeling zal toenemen en de kwaliteit van zwemwateren onder druk komt te staan. Deze noties en aandacht voor waterspeeltuinen zijn mee te nemen in de verkenning. 

Deltaprogramma Rijnmond-Drechtsteden
Wat wil de provincie bereiken?

De regio Rijnmond-Drechtsteden is volop in ontwikkeling (economisch en demografisch) en moet inspelen op opgaven als zeespiegelstijging en bodemdaling. De provincie zet hierbij in op het verbinden van waterveiligheid en ruimtelijke inrichting. Bij alle projecten gaat het om samenwerking tussen verschillende overheden. Bij een aantal projecten en studies is de provincie Zuid-Holland de trekker, bij andere is ze een van de deelnemende partijen. 

Rolkeuze

Samenwerkend

Uitwerking

Samenwerken aan waterveiligheid

De provincie werkt in het Deltaprogramma Rijnmond-Drechtsteden samen met het Rijk en andere regionale en lokale overheden, zoals de gemeenten Rotterdam en Dordrecht. In dit Deltaprogramma komen verschillende opgaven voor waterveiligheid en ruimtelijke adaptatie samen. De sociaal-economische en ruimtelijke ontwikkeling in Rijnmond-Drechtsteden vraagt niet alleen om een goede toegang tot de zee en de rivieren, maar ook om goede bescherming tégen deze wateren. Het Deltaprogramma Rijnmond-Drechtsteden zet zich hiervoor in. 

Overstromingsbewuste ruimtelijke inrichting

Preventie (overstromingen voorkomen) is de basis van de voorkeursstrategie van het Deltaprogramma Rijnmond-Drechtsteden. Omdat een overstroming nooit volledig is uit te sluiten, richt het Deltaprogramma zich niet alleen op bescherming tegen overstroming, maar ook op het beperken van de gevolgen van een overstroming en het overstromingsbewust inrichten van binnen- en buitendijkse gebieden. De komende jaren krijgt het overstromingsbewust inrichten van nieuwe woongebieden en (nieuwe) vitale infrastructuur bijzondere aandacht. Een deel van Rijnmond-Drechtsteden is nu al dichtbevolkt en de komende decennia moet hier een verdere verstedelijking gerealiseerd worden. Daarbij is het een uitdaging toekomstige dijkversterkingen mogelijk te houden. Dit vergt afstemming in een zo vroeg mogelijk stadium, goede samenwerking en integratie van opgaven voor dijken en ruimtelijke ontwikkelingen.

afbeelding binnen de regeling

Werkgebied deltaprogramma Rijnmond-Drechtsteden

Deltaprogramma Zuidwestelijke Delta
Wat wil de provincie bereiken?

De Zuidwestelijke Delta is een gebied met hoge natuurwaarden. Het gebied vormt een groenblauwe long voor het stedelijk gebied eromheen. Ook voor recreatie en toerisme is het gebied van groot belang. In dit waterrijke gebied zijn wateropgaven (veiligheid, waterkwaliteit, zout/zoet) en natuur nauw met elkaar verweven en is er een directe relatie met recreatie, landbouw, energie en regionale economie. 

Samenwerken aan opgaven

Provincie Zuid-Holland werkt in het Deltaprogramma Zuidwestelijke Delta samen met het Rijk en andere overheden, zoals de provincies Zeeland en Noord-Brabant, gemeenten en waterschappen. Het Deltaprogramma heeft tot doel de opgaven die aan de (rijks)wateren gerelateerd zijn te coördineren. Het gaat daarbij om het gebrek aan natuurlijke dynamiek als gevolg van de deltawerken en om opgaven door droogte, zeespiegelstijging en een hogere (water)temperatuur, die worden veroorzaakt door klimaatverandering. Klimaatverandering heeft invloed op de beschikbaarheid en kwaliteit van zoet water voor de landbouw, de industrie en de drinkwatervoorziening, en op de natuurwaarden van oevers.

Rolkeuze

Samenwerkend

Uitwerking
afbeelding binnen de regeling

Kaart met begrenzing van het Deltaprogramma Zuidwestelijke Delta

Getij op de Grevelingen

Een belangrijke opgave in dit gebied ligt in de Grevelingen, waar verkend wordt of beperkt getij geïntroduceerd kan worden via een doorlaat in de Brouwersdam. Om de waterkwaliteit voor economie en ecologie in de delta te verbeteren, heeft de provincie zich jaren ingezet voor deze maatregel. De inzet van provincie Zuid-Holland is er daarmee op gericht het Rijk te helpen bij de waterkwaliteitsopgave van deze wateren, waarbij het Rijk een belangrijk deel van de benodigde financiële middelen beschikbaar stelt.

Verder wil de provincie het mogelijk maken dat private partijen het getij op de Grevelingen benutten voor het opwekken van duurzame energie door een getijdencentrale. Energiewinning uit een beperkte getijslag is nieuw. Een getijdencentrale in de Brouwersdam heeft de potentie van een internationale showcase.

Duurzame zoetwatervoorziening

Voor het overige deel van de Zuidwestelijke Delta is het van belang dat een duurzame zoetwatervoorziening behouden blijft en versterkt wordt. Provincie Zuid-Holland zet zich hiervoor in samen met het waterschap Hollandse Delta.

Duurzame gietwatervoorziening
Wat wil de provincie bereiken?

De provincie heeft een voorkeur voor duurzame gietwatervoorzieningen in de Greenports, zoals het sluiten van kringlopen (hergebruik van effluent) en het bergen van hemelwater in de ondergrond, in plaats van het onttrekken en ontzilten van zout grondwater in combinatie met het lozen van brijn in de ondergrond. Daarom heeft ondergrondse opslag van zoet water in het eerste watervoerend pakket in de Greenports prioriteit boven andere gebruiksvormen van de ondergrond. Dit is onderdeel van de beleidsuitwerking voor het Optimaal benutten en beheren van de bodem en ondergrond. Alternatieve bronnen voor gietwater zijn drinkwater, oppervlaktewater, grondwater en hergebruik van afvalwater. Hierbij spelen kosten, zuiveringsinspanning, transportkosten en reststromen een rol. De bestaande praktijk van grondwateronttrekking en brijnlozing kan conflicteren met het realiseren van een goede grondwaterkwaliteit en -kwantiteit (zie par. 3.3.1).

Rolkeuze

Samenwerkend

Uitwerking

Hergebruik teruggewonnen water

De provincie stimuleert een duurzame gietwatervoorziening, wat is uitgewerkt in onder andere de strategie Circulair Zuid-Holland. Samen Versnellen. De haalbaarheid van het gebruik van het van afvalwaterzuiveringsinstallaties voor gietwater en/of aanvulling van het oppervlaktewatersysteem wordt vanaf 2020 nader uitgewerkt. Een voorbeeld daarvan is het initiatief van het hoogheemraadschap van Delfland om te investeren in een nieuwe zuiveringsinstallatie bij AWZI Nieuwe Waterweg. Daarmee worden gewasbeschermingsmiddelen verwijderd uit het tuinbouwafvalwater. Naast zuivering van gewasbeschermingsmiddelen zijn ook afspraken gemaakt over extra verwijdering van nutriënten en wordt gestreefd naar levering van gietwater uit gezuiverd effluent. De kosten van zuivering worden betaald door een coöperatie van aangesloten tuinbouwbedrijven. Met de investering loopt het hoogheemraadschap van Delfland financieel risico als de coöperatie failliet zou gaan. Provincie Zuid-Holland steunt het initiatief van het hoogheemraadschap. De steun van de provincie zit in het voornemen om samen met gemeente Westland en het hoogheemraadschap dit faillissementsrisico te dragen.

Implementatie EU-verordening inzake minimumeisen hergebruik van water

Op 5 juni 2020 is de EU-verordening (2020/741) inzake minimumeisen voor hergebruik van water gepubliceerd in het Publicatieblad van de Europese Unie. De verordening geldt vanaf 26 juni 2023 en bevat regels voor de volksgezondheid en het milieu, zodat gezuiverd stedelijk afvalwater veilig kan worden gebruikt in de land- en tuinbouw. De verordening introduceert een vergunningplicht en een risicobeheerplan voor de productie en levering van teruggewonnen water. De verordening wordt sinds 2021 geïmplementeerd in nationale wetgeving. De provincie neemt namens het IPO deel aan het implementatietraject.

Goedkeuren projectbesluiten (dijkversterkingsplannen)
Wat wil de provincie bereiken?

De provincie moet zorgen voor de goedkeuring van alle projectbesluiten die de waterschappen moeten nemen voor de aanleg, verlegging, versterking of andere verbeteringen van primaire waterkeringen (dijkversterkingsplannen). Het waterschap kan ook voor regionale waterkeringen en andere waterstaatswerken een projectbesluit nemen.

Het waterschap kan voor andere benodigde omgevingsvergunning er voor kiezen of zij dat via een projectbesluit willen regelen of dat zij de provincie vragen dit te coördineren waarbij toepassing wordt gegeven aan afdeling 3.5 van de Algemene Wet Bestuursrecht.

Rolkeuze

Rechtmatig

Uitwerking

Landschappelijke inpassing

Als de provincie de voorbereidings- en goedkeuringsprocedure moet volgen, beoordeelt ze onder andere of de landschappelijke, natuur- en cultuurwaarden (LNC-waarden) voldoende in het verbeterplan van het waterschap zijn meegenomen, zodat de ruimtelijke kwaliteit behouden blijft of verbetert. Zo is in de verordening onder ruimtelijke kwaliteit opgenomen dat dijken een belangrijke bijdrage leveren aan de Zuid-Hollandse landschappen. In het Omgevingsprogramma wordt per dijktypologie aangegeven om welke karakteristieken het gaat. Op deze manier draagt de provincie bij aan een goede landschappelijke inpassing van dijken. Naast formele beoordeling bekijkt de provincie of er kansen zijn om provinciale opgaven te koppelen aan de dijkversterking (meekoppelkansen). Daarbij is te denken aan kansen voor recreatieve verbindingen, natuurontwikkeling of het vergroten en verbeteren van de biodiversiteit, voorbeeld is de bijdrage van dijkvegetatie aan biodiversiteit.

M.e.r. en inspraak

De provincie zorgt er ook voor dat milieueffecten en de inbreng van belanghebbenden een volwaardige plaats in de besluitvorming krijgen. Omdat Gedeputeerde Staten het projectbesluit van het waterschap moeten goedkeuren, is de provincie vanzelf ook het bevoegd gezag voor de milieueffectrapportages (m.e.r.) en zorgt ze voor inspraak en juridisch correcte uitvoeringsvergunningen. 

Invulling geven aan de EU-Richtlijn overstromingsrisico's (ROR)
Wat wil de provincie bereiken?

De provincie werkt samen met andere overheden om het overstromingsrisico te beperken en indien gewenst ondersteunt ze bij het in kaart brengen van bestaande risico’s. Dat doet zij door:

  • samen met de waterschappen en Rijkswaterstaat actuele overstromingsmodellen en -scenario’s te maken;

  • de gegevens over overstromingsgevaar en -risico te verzamelen;

  • op basis van alle gegevens overstromingsgevaar- en overstromingsrisicokaarten vast te stellen;

  • te zorgen voor een goed beheer, onderhoud en ontsluiting van de overstromingsgegevens.

Rolkeuze

Samenwerkend

Uitwerking

De provincie actualiseert de overstromingsgevaar- en overstromingsrisicokaarten ten minste één keer in de zes jaar. In 2019 is dat voor de tweede keer gebeurd (www.risicokaart.nl). De volgende actualisatie moet uiterlijk in 2025 plaatsvinden. De kaarten zijn de basis voor maatregelen om het overstromingsrisico te beheersen. 

De provincie draagt zorg voor de productie, actualisatie en publicatie van de overstromingsgevaar- en overstromingsrisicokaarten. Daarmee wordt invulling gegeven aan de verplichting die volgt uit de Richtlijn Overstromingsrisico’s (ROR), die door wetgever is geïmplementeerd in nationaal recht waarin deze taak aan de provincie is opgedragen.

De provincie levert doelen en maatregelen voor overstromingsrisicobeheer aan bij het Rijk, die ze opneemt in de overstromingsrisicobeheerplannen (ORBP’en). De overstromingsrisicobeheerplannen worden eens in de zes jaar geactualiseerd en vastgesteld; in 2021 gebeurt dat voor de tweede keer.

Invulling geven aan meerlaagsveiligheid
Wat wil de provincie bereiken?

De provincie wil invulling geven aan het concept meerlaagsveiligheid. Meerlaagsveiligheid is gericht op het beperken van de kans op een overstroming en het beperken van de negatieve gevolgen van een overstroming, door een duurzame ruimtelijke inrichting en een goede crisisbeheersing (voorkomen van slachtoffers). De provincie onderzoekt hoe zij hier verder invulling aan wil geven. Dit doet de provincie samen met de relevante overheden en maatschappelijke organisaties. Daarbij worden maatregelen voor klimaatadaptatie en een waterrobuuste ruimtelijke inrichting meegenomen. Dit kan leiden tot adviezen aan gemeenten en eventueel een aanpassing van het beleid van de provincie (agenderend).

Rolkeuze

Samenwerkend

Kennisontwikkeling grondwaterkwaliteit en -kwantiteit
Wat wil de provincie bereiken?

Kennis van stoffen die het milieu schade kunnen berokkenen en (nieuwe) technieken om deze op te sporen zijn nodig om ook in de toekomst te kunnen blijven zorgen voor een goede grondwaterkwantiteit en -kwaliteit. Hieronder staan een aantal initiatieven waarbij de provincie is betrokken:

  • 1.

    In beeld brengen van (potentieel) Zeer Zorgwekkende Stoffen en opkomende stoffen;

  • 2.

    Verbeteren van inzicht in het grondwatersysteem;

  • 3.

    Integrale ontwikkelingen;

  • 4.

    Werken aan een 3D-ordening van de ondergrond;

  • 5.

    Onderzoek naar gevolgen van energietransitie voor de grondwaterkwaliteit;

  • 6.

    Stimuleren van innovaties.

Rolkeuze

Samenwerkend

Uitwerking

Ad 1 In beeld brengen van (potentieel) Zeer Zorgwekkende Stoffen en opkomende stoffen

Een Zeer Zorgwekkende Stof (ZZS) is een chemische stof die gevaarlijk is voor mens of milieu, omdat die bijvoorbeeld kankerverwekkend is, de voortplanting verstoort of zich in de voedselketen ophoopt. De criteria die worden gebruikt om een Zeer Zorgwekkende Stof te identificeren zijn vastgelegd in de EU-REACH-verordening. Mensen, planten en dieren kunnen in contact komen met zeer zorgwekkende stoffen via het milieu (lucht of water), via de werkplek of via producten zoals schoonmaakmiddelen. Voorbeelden van zeer zorgwekkende stoffen zijn lood, koper, vinylchloride en benzeen. Het doel van het Nederlandse beleid is om deze stoffen zo veel mogelijk uit de leefomgeving te weren (Prevent & Limit) en dus ook lozingen naar het water te beperken.

Ad 2 Verbeteren van inzicht in het grondwatersysteem

Inzicht in hoe het grondwater zich gedraagt in de ondergrond is belangrijk. Daarom ontwikkelt de provincie samen met Deltares een Integraal Watermodel voor de provincie Zuid-Holland. Met dit grondwatermodel kan worden onderzocht wat de effecten zijn van ingrepen, maatregelen en (autonome) ontwikkelingen, zoals grondwateronttrekkingen, bodemdaling, energietransitie, klimaatverandering en ingrepen in de ondergrond. Zo heeft de provincie kaarten ontwikkeld om inzicht te geven in de chlorideverdeling in de watervoerende pakketten. Beter inzicht in het grondwater kan ook leiden tot uitbreiding van het provinciale grondwatermeetnet en het toepassen van nieuwe technieken. Bij de modelontwikkeling wordt gebruik gemaakt van Nederlands Hydrologisch Instrumentarium (NHI). De provincies, ook Zuid-Holland, dragen bij aan de ontwikkeling van het NHI.

Ad 3 Integrale ontwikkelingen

De ondergrond heeft meerdere functies. Het gebruik van de ondergrond heeft invloed op de kwantiteit en kwaliteit van grondwater. Daarom is de provincie betrokken bij integrale onderzoeken en innovaties.

Ad 4 Werken aan een 3D-ordening van de ondergrond

De kennis van het grondwater wordt ingezet in de ‘3D-ordening’. Bij deze ordening van de ondergrond spelen de verschillende (grond)watervoerende pakketten een (hoofd)rol. De watervoerende pakketten worden gebruikt bij de warmte- en koudeopslag van bodemenergiesystemen, maar bijvoorbeeld ook voor de opslag van zoet water. Hierbij is nauwe samenwerking met gemeenten en waterschappen een essentieel onderdeel. In het Gemeentelijk Omgevingsplan zal 3D-ordening van de bodem een onderwerp zijn. 

Ad 5 Onderzoek naar gevolgen van energietransitie voor de grondwaterkwaliteit

In het streven naar een schone, betaalbare en toekomstbestendige energievoorziening worden ook mogelijkheden in de bodem en het grondwater verkend. Samen met andere partijen onderzoekt de provincie wat de gevolgen voor de grondwaterkwaliteit zijn van warmteopslag in de bodem met temperaturen hoger dan 30° C.

Ad 6 Stimuleren van innovaties

Veel vraagstukken maken maatwerk en samenwerking tussen partijen (overheden, bedrijfsleven, kennisinstellingen) noodzakelijk. De provincie participeert daarom in verschillende projecten en samenwerkingsverbanden op het gebied van kennis en innovatie, zoals COASTAR, Urban waterbuffer en WINDOW (Warmtevoorziening In Nederland Duurzamer met Ondergrondse Warmteopslag).Toepassing van ondergrondse warmteopslag met hoge temperatuuropslag vindt nog zeer beperkt plaats in Nederland. Het WINDOW-programma gaat over het wegnemen van technische, juridische en bedrijfseconomische belemmeringen, zodat ondergrondse warmteopslag in 2025 als bewezen techniek kan worden toegepast.

Monitoren grondwaterkwantiteit en -kwaliteit
Wat wil de provincie bereiken?

De provincie monitort het grondwater, om inzicht te geven in de toestand en trends van de grondwaterkwantiteit en -kwaliteit in de grondwaterlichamen. Uit de meetresultaten blijkt of de KRW-doelen worden gehaald. De provincie stelt ook een methode vast voor aanvullende trendbeoordeling, zoals bedoeld in art. 5 van de Grondwaterrichtlijn.

De beoordeling van toestand en trends wordt uitgevoerd volgens het Protocol voor toestand- en trendbeoordeling van grondwaterlichamen KRW (Ministerie van IenW, 2019). Dit protocol schrijft voor dat de toestand van het grondwater wordt beoordeeld aan de hand van zes testen.

Drie algemene testen worden uitgevoerd op het niveau van het gehele grondwaterlichaam:

  • 1.

    waterbalanstest;

  • 2.

    beoordeling chemische toestand (inclusief trendanalyse);

  • 3.

    test op intrusies van zout water.

Drie testen worden specifiek uitgevoerd voor kwetsbare locaties die liggen binnen het grondwaterlichaam:

  • 1.

    test voor van grondwater afhankelijke oppervlaktewateren;

  • 2.

    test voor van grondwater afhankelijke terrestrische ecosystemen;

  • 3.

    test voor winningen voor menselijke consumptie (‘drinkwatertest’).

Op basis van het one out, all out-principe van de KRW is het oordeel over de toestand van het grondwaterlichaam alleen dan ‘goed’ als alle 6 testen, dat wil zeggen zowel de generieke- als lokale testen, een positief (voldoende) resultaat geven. De resultaten van de testen voor wat betreft Zuid-Holland zijn opgenomen in paragraaf 3.4 van de KRW-nota.

De provincie meet meer stoffen en op meer locaties dan nodig is op grond van de KRW. Dat doet ze om tijdig een scherp beeld te hebben van de aanwezigheid en verspreiding van vooral opkomende stoffen, zoals PFAS en resten van (dier)geneesmiddelen. 

Rolkeuze

Presterend

Uitwerking

Aanvullende trendbeoordelingen

De methode voor het uitvoeren van aanvullende trendbeoordelingen, zoals bedoeld in art. 5, vijfde lid GWR,  is onderdeel van het monitoringsprogramma kaderrichtlijn water dat door de provincie vastgesteld wordt. De provincie voert de aanvullende trendbeoordelingen uit van concentraties van verontreinigende stoffen uit bestaande verontreinigingspluimen die een risico kunnen vormen voor de KRW-doelen voor grondwater, maar waar nog niet het effect van beoordeeld is. 

Onder de Wet bodembescherming zijn al veel verontreinigingen uit verontreinigingspluimen onderzocht en heeft een risicobeoordeling plaatsgevonden. Om zicht te krijgen op de nog niet-bekende bestaande verontreinigingspluimen richt de provincie zich op het delen en ontsluiten van bodem- en grondwaterinformatie die vrijkomt vanwege een bij een activiteit op grond van het omgevingsplan, de waterschapsverordening of omgevingsverordening verplichte bodemonderzoek of meetgegevens met betrekking tot de grondwaterkwaliteit. Hierover zal de provincie afspraken maken met zowel gemeente als waterschap. Enkel indien uit het bestaande grondwatermeetnet een vermoeden bestaat dat er sprake is van een nog onbekende verontreiniging die een bedreiging kan vormen voor de KRW-doelen, zal de provincie aanvullende trendbeoordelingen uitvoeren.

Provinciedekkende meetnetten

De provincie heeft verschillende grondwatermeetnetten ter beschikking. Voor het KRW-monitoringprogramma heeft de provincie twee meetnetten in beheer die provinciedekkend zijn:

  • Primair Meetnet grondwaterstanden en stijghoogten – doel: waterbalans (KRW)

  • Meetnet Grondwaterkwaliteit – doel: grondwaterkwaliteit (KRW)

Specifieke meetnetten

De provincie heeft ook toegang tot gegevens van gebiedsspecifieke grondwatermeetnetten voor andere doelen. De meetnetten zijn ingericht voor een specifiek project, beheer, onderzoek of gebiedsontwikkeling en zijn doorgaans van tijdelijke aard. Een voorbeeld daarvan is het Meetnet Delft-Noord, waarmee de effecten van het afbouwen van een grootschalige grondwateronttrekking worden gemeten. De gemeente rapporteert periodiek over de effecten van de afbouw van de onttrekking aan de Omgevingsdienst Haaglanden, die voor de provincie de VTH-taken uitvoert. Aanvullend op de primaire meetnetten van de provincie zijn er secundaire en tertiaire meetnetten van gemeenten, waterschappen, drinkwaterbedrijven en natuurbeheerders. Dit zijn meetnetten met een lokaal en/of operationeel doel. Alle gegevens van bronhouders (doorgaans overheden) worden vanaf 2022 publiek beschikbaar gesteld via de Basis Registratie Ondergrond (BRO).

Kwaliteitsverbetering meetnetbeheer

De provincie werkt aan een kwaliteitsverbetering van het meetnetbeheer. Onderdelen van deze verbeterslag zijn:

  • optimalisatie/ombouw van de meetopstellingen van het Primair Meetnet grondwaterstanden en stijghoogten naar een geautomatiseerd meetnet met telemetrie. Dit resulteert in realtime grondwaterdata;

  • verbeterde datakwaliteitscontrole voor zowel kwantiteits- als kwaliteitsgegevens;

  • efficiënt databeheer: dataopslag, -presentatie en -ontsluiting;

  • werken conform de landelijke richtlijn met de BRO-standaarden.

Realiseren goede grondwaterkwantiteit en -kwaliteit
Wat wil de provincie bereiken?

De Europese Kaderrichtlijn Water (zie par. 4.3 KRW-nota) en de Grondwaterrichtlijn vormen het kader voor het realiseren van een goede grondwaterkwantiteit en -kwaliteit de systematiek van. In Nederland zijn de kaders die volgen uit de richtlijnen geïmplementeerd in het Besluit kwaliteit leefomgeving.

Het regionaal waterprogramma dient maatregelen vast te stellen om te voldoen aan de KRW-doelen, waaronder de in artikel 4 KRW opgenomen milieudoelstellingen voor grondwater. Daarnaast kent de KRW ook een doelstelling die zich specifiek richt tot water bestemd voor menselijke consumptie, welke in paragraaf 3.4 behandeld wordt. (Art. 7 KRW). 

De milieudoelstellingen in art. 4 KRW voor grondwater zijn:

  • 1.

    behalen goede kwantitatieve toestand;

  • 2.

    behalen goede chemische toestand;

  • 3.

    voorkomen van achteruitgang van de toestand van het grondwaterlichaam;

  • 4.

    ombuigen significante en stijgende trends;

  • 5.

    voorkomen en beperken inbreng van verontreinigende stoffen naar het grondwater (maatregelen ter uitvoering van art. 6, eerste lid Grondwaterrichtlijn).



KRW-doelen grondwater

Ad 1 en 3

De grondwaterlichamen moeten in evenwicht zijn. Dat wil zeggen dat aanvoer en onttrekking globaal gelijk zijn (waterbalans). Ook mag er geen sprake zijn van zoutintrusie (binnendringing), waardoor de voorraad zoet grondwater afneemt.

Ad 2 en 3

De Grondwaterrichtlijn beschrijft wanneer maatregelen genomen moeten worden om te voldoen aan de een goede chemische toestand zodat terrestrische en aquatische ecosystemen beschermd zijn als ook om het gebruik van grondwater door de mens mogelijk te maken. De provincie heeft in haar regionaal waterprogramma maatregelen vastgesteld waarmee voldaan wordt aan de omgevingswaarden voor de goede chemische toestand.

Ad 4

Ongewenste stoffen in het grondwater kunnen een significante en stijgende trend vertonen (aangetoond door monitoring). De KRW vraagt om het ombuigen van de trend. Deze stoffen komen in het grondwater door vaak diffuse verontreinigingen. Dit vereist een aanpak door meerdere partijen (ketenaanpak).

Ad 5

De Grondwaterrichtlijn beschrijft wanneer maatregelen vastgesteld moeten worden om een inbreng van een verontreinigende stoffen naar het grondwater te voorkomen of beperken (het zogenaamde prevent & limit-principe). Het gaat hierbij niet alleen om verontreinigende stoffen waarvoor in het Besluit kwaliteit leefomgeving omgevingswaarden zijn opgenomen, maar voor alle verontreinigende stoffen. Maatregelen dienen zich te richten tot het voorkomen of beperken van een directe inbreng van een verontreiniging naar het (omliggende) grondwater of een indirecte inbreng waarbij een verontreiniging zich in de onverzadigde zone van de bodem bevindt en vanuit daar leidt tot een inbreng naar het grondwater.

Rolkeuze

Samenwerkend

Uitwerking

Generieke maatregelen voor een goede grondwaterkwaliteit 

Preventieve maatregelen om verontreiniging van het grondwater te voorkomen

De provincie zet zich in om te voorkomen dat het grondwater verontreinigd raakt. Hiervoor neemt de provincie (aanvullende) regels op in de omgevingsverordening die zich richten tot het voorkomen van verontreiniging van het grondwater en het voorkomen dat activiteiten een bedreiging vormen voor de KRW-doelen doordat zij reeds in het grondwater aanwezige verontreinigingen beïnvloeden. 

De regels zijn uiteengezet in het Beleidskader grondwaterkwaliteit en richten zich tot:

  • Milieubelastende activiteiten met gevolgen voor het watersysteem waarvoor de gemeente een omgevingsvergunning vereist;

  • Wateractiviteiten waarvoor de provincie of het waterschap bevoegd is en specifiek grondwateronttrekkingen. Een speciale categorie van grondwateronttrekkingen hierbij zijn infiltraties waarbij van water in de bodem wordt gebracht met het oog dit later te onttrekken.

  • Lozen van grondwater op of in de bodem dat als afvalwater ontstaat bij het uitvoeren van een bodem- of grondwatersanering of bij het graven in verontreinigde bodem.

  • Een verbod op de rechtstreekse lozing van verontreinigende stoffen naar het grondwater zonder doorsijpeling in de bodem.

Daarnaast wil de provincie dat de belasting op het grondwater door het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen, resten van (dier)geneesmiddelen, kunstmest (nutriënten) en macro- en microplastics vermindert. Daartoe kijkt ze welke afvalstromen er zijn vanuit productieprocessen en eindproducten, en analyseert die. Deze informatie koppelt ze aan data uit de grondwaterkwaliteitsmonitoring om mogelijke relevante bronnen te kunnen onderscheiden en daar waar mogelijk de emissie bij de bron te verminderen. Maar ook de provinciale inzet op het Agrarisch Natuurbeheer moet op termijn leiden tot vermindering van emissies.

Curatieve maatregelen vanwege een bestaande grondwaterverontreiniging

De provincie vindt het belangrijk dat de grondwaterkwaliteit waar mogelijk verbeterd wordt en dat het grondwater geschikt is voor het gebruik dat afhangt van het grondwater. Hierbij wordt aangesloten bij de Kaderrichtlijn Water die naast de algemene grondwaterkwaliteit ook kijkt naar het gebruik dat kwetsbaar is voor een goede grondwaterkwaliteit. Het gaat hierbij om grondwaterbeschermingsgebieden en overig waterwinlocaties waar grondwater bestemd is voor menselijke consumptie, grondwaterafhankelijke natuur en waar het grondwater het oppervlaktewater voedt. Hierbij gaat het primair om de krw-oppervlaktewaterlichamen, maar worden ook overige wateren waar regionale waterkwaliteitsdoelstellingen voor zijn vastgesteld in beschouwing genomen.

De provincie heeft een risicobeoordeling in het Beleidskader Grondwaterkwaliteit ontwikkeld om te beoordelen of een verontreiniging in het grondwater een bedreiging vormt voor de algemene grondwaterkwaliteit of voor de eerde genoemde drie kwetsbare vormen van gebruik. Ook bepaalt de risicobeoordeling of bij het ontbreken van een acute bedreiging van het grondwater of het gebruik een verbetering van de grondwaterkwaliteit loont. Hierbij dient zoveel als waar kan aangesloten worden bij een natuurlijk moment zodat in samenhang met een activiteit de grondwaterkwaliteit verbeterd wordt. Een verbetering van de grondwaterkwaliteit kan door het saneren van nog bestaande bronnen in de bodem (bronaanpak) eventueel in samenhang met het saneren van de verontreinigingspluim (grondwatersanering). Dit is in lijn met de huidige wet- en regelgeving die op een natuurlijk moment bekende historische verontreinigingen aanpakt waar geen onaanvaardbaar risico aanwezig is waardoor een spoedige sanering vereist is.  

Grondwaterverontreiniging die acuut een bedreiging vormen voor het grondwater of het gebruik dat afhangt van het grondwater, zijn vaak groot in omvang en bevatten hoge concentraties aan verontreinigende stoffen. Deze grondwaterverontreiniging zijn vaak al bekend en daarmee onder wet- en regelgeving van voor de Omgevingswet beschikt als ernst en spoed. Ze vallen onder de Omgevingswet onder het overgangsrecht en worden onder de Wet bodembescherming gesaneerd. Het kan echter voorkomen dat er sprake is van een nog onbekende grondwaterverontreiniging of een opkomende stof die tot nu toe nog niet gemeten werd, die een bedreiging vormt voor het grondwater of het gebruik. Bij het ontbreken van een activiteit draagt de provincie er zorg voor dat het risico beheerst wordt.

De regels die de provincie hiertoe opneemt in de omgevingsverordening zijn uiteengezet in het Beleidskader Grondwaterkwaliteit en richten zich tot:

  • Bouwactiviteiten op een bodem waar sprake is van een grondwaterverontreiniging en waar mogelijk een bronaanpak en eventueel grondwatersanering vereist wordt op grond van de risicobeoordeling grondwaterkwaliteit.

  • Een risicobeoordeling grondwaterkwaliteit die bij een verontreiniging van het grondwater beoordeelt of er risico’s zijn en of sanerende maatregelen zoals een bronaanpak of grondwatersanering aan de orde zijn.

  • Beschermende maatregelen bij overige activiteiten op een bodem waar sprake is van een bekende grondwaterverontreiniging.

  • Een bodemsanering waarbij sprake is van een bron van verontreiniging van het grondwater die aangepakt moet worden vanwege een bouwactiviteit of waar de sanering plaatsvindt in een grondwaterbeschermingsgebied.

  • Een grondwatersanering die volgt uit de regels voor een bouwactiviteit en waarvoor een omgevings-vergunning is vereist of algemene regels gelden indien het een vrijwillige grondwatersanering betreft.

  • Een toevalsvondst van een verontreiniging in het grondwater.

De provincie sluit met haar regels aan bij de bestaande bevoegdheidsverdeling. De gemeente is bevoegd voor het saneren van de bodem en het reguleren van bouwactiviteiten. De provincie stuurt op deze bevoegdheid door middel van instructieregels. Waar het een nog niet aangewezen activiteit is, zoals een grondwatersanering, volgen rechtstreeks werkende regels met de provincie als bevoegd gezag. 

Generieke maatregelen voor een goede grondwaterkwantiteit

Regels voor ondergrondse activiteiten (Operationeel Grondwaterbeleid)

In de ondergrond vinden verschillende activiteiten plaats die invloed kunnen hebben op de grondwaterkwantiteit en -kwaliteit. Daarom zijn er regels voor opgesteld, die in de bijlage Operationeel Grondwaterbeleid zijn opgenomen. Ze zijn beleidsarm omgezet, maar wel aangepast vanwege de naderende invoering van de Omgevingswet en de bijbehorende AMvB’s (o.a. het Besluit activiteiten leefomgeving en het Besluit kwaliteit leefomgeving).

In het Operationeel Grondwaterbeleid staan de volgende beleidsregels:

  • het Beleidskader Ondergronds beluchten van grondwater door drinkwaterbedrijven (2014);

  • de Beleidsregel open bodemenergiesystemen in bodemenergieplannen Zuid-Holland 2016;

  • de Beleidsregel grondwatervergunningen Zuid-Holland 2018.

Aanvullend op deze beleidsregels staan in het Operationeel Grondwaterbeleid ook regels voor:

  • infiltraties en lozingen;

  • uitvoeren van (verticale) boringen;

  • grondwaterheffing, modelberekening bij grondwateronttrekking en grondwaterbeschermingszones.

Gebiedsspecifieke maatregelen voor een goede grondwaterkwaliteit en -kwantiteit

Niet in alle situaties volstaan de generieke maatregelen die zich veelal richten tot de initiatiefnemer van een activiteit. Een aanleiding om gebiedsspecifieke maatregelen vast te stellen, kan zijn oorsprong hebben in meerdere belangen die in een gebied spelen die vragen om een maatwerkoplossing of omdat de lokale verontreinigingssituatie dusdanig van aard is dat dit een maatwerkoplossing verlangd. Denk bijvoorbeeld aan verontreinigingspluimen die in elkaar overlopen en die enkel gebiedsgericht aangepakt kunnen worden.

Gebiedsspecifieke preventieve maatregelen ten aanzien van onttrekken, infiltreren en lozen

In de gebieden met glastuinbouw en pot- en containerteelt wordt, in aanvulling op hemelwater, ontzilt grondwater gebruikt als gietwater. Bij gietwaterproductie uit brak grondwater ontstaat brijn. Brijn dat ontstaat bij de bereiding van gietwater mag in beginsel niet worden geloosd (artikel 4.801 van het Bal). De gemeente kan als bevoegd gezag afwijken van het lozingsverbod via een maatwerkvoorschrift (artikel 2.13 Bal) of een maatwerkregel (artikel 2.12 Bal). De provincie vraagt gemeenten om rekening te houden met onderstaand gedachtengoed bij het toestaan van brijnlozingen via maatwerk. Dit is opgenomen in de Zuid-Hollandse Omgevingsverordening onder artikel 3.39ca.

Het bevoegd gezag heeft de mogelijkheid om brijnlozing in het diepe grondwater te vergunnen, op grond van de uitzonderingsbepalingen uit de KRW. Op basis van het Europese Guidance Document no. 17 (Technical Report 2007 – 012), het onderzoek naar de gevolgen van brijnlozingen door Deltares en KWR (Deltares/KWR rapport nr 1205897 294025), en het advies van de Technische Commissie Bodembescherming over brijnlozingen (A064, 2010) zijn hieronder aan aantal voorwaarden uitgewerkt. Afhankelijk van de locatie en gesteldheid van de ondergrond, kunnen grondwateronttrekkingen tot bodemdaling of verzilting leiden. Daarom zijn brijnlozing en grondwateronttrekking in samenhang te beschouwen. Dat vraagt om afstemming tussen de verschillende bevoegde gezagen, als bedoeld in artikel 2.2 van de Omgevingswet. Hieronder is niet alleen voor brijnlozing maar ook voor grondwateronttrekking ten behoeve van gietwaterproductie een aantal randvoorwaarden opgesteld:

  • 1.

    Effecten van onttrekkingen: Voor onttrekkingen worden de effecten van de grondwateronttrekking en eventuele hemelwaterinfiltratie (inclusief interferentie met andere grondwatergebruikers) onderzocht en gerapporteerd bij melding/vergunning. Het Informatiepunt Leefomgeving geeft informatie over wat in de effectbeoordeling moet worden opgenomen (https://iplo.nl/thema/water/wateractiviteiten/wateronttrekkingsactiviteiten/dienen-gegevens-onttrekking-grondwater-infiltreren/effectbeschouwing-grondwateronttrekkingen/ ). In gebieden waar negatieve effecten te verwachten zijn als gevolg van grondwateronttrekking, kan het waterschap beperkingen stellen aan de mogelijkheid om grondwater te onttrekken, dan wel mitigerende maatregelen voorschrijven, of worden afspraken gemaakt over compensatie van schade. Het waterschap bepaalt in overleg met de gemeente welke gebieden dit betreft. Voor bestaande onttrekkingen geldt een overgangstermijn van 7 jaar vanaf 25 februari 2025 om de effecten in beeld te brengen. In gebieden waar al schade door bodemdaling, zetting of verzilting is opgetreden als gevolg van de grondwateronttrekking wordt de onttrekking stopgezet of gereduceerd, of wordt schade gecompenseerd.

  • 2.

    Hemelwater en gezuiverd afvalwater (restwater) zijn 1e keuze: Grondwater als gietwater mag in principe alleen als aanvulling op hemelwater of restwater worden gebruikt zolang dit geen onacceptabele effecten tot gevolg heeft (zie punt hierboven). Het uitgangspunt hierbij is dat ten hoogste 20% (gemiddeld over vijf jaar) van de gietwatergift mag worden gerealiseerd uit ontzilt grondwater. Hiermee wordt zowel de grondwateronttrekking als de brijnlozing geminimaliseerd.

    De 20% is gebaseerd op de certificering Groen Label Kas. Waterschappen kunnen op basis van de lokale kwetsbaarheid (zie vorige punt) en waterbeschikbaarheid in een gebied, dit percentage onderbouwd naar beneden bijstellen. In sommige gevallen, waar bijvoorbeeld sprake is van grondwateroverlastsituaties, kan het percentage naar boven worden bijgesteld. Het percentage ontzilt grondwater voor gietwatervoorziening moet bij de vergunningaanvraag worden aangetoond met berekeningen en daarna worden aangetoond met monitoring van i) ontzilt grondwater en ii) (b) de totale watergift aan de gewassen. Het volume gietwater uit ontzilt grondwater mag dus niet meer bedragen dan 20% van de totale gietwatergift, gemeten over een duur van vijf jaar.

  • 3.

    Voor gebruik van bovengronds opgeslagen hemelwater, kunnen de buffergroottes zoals beschreven in de certificering Groen Label Kas worden gebruikt als indicatie voor de minimale vereiste buffergrootte om een dekkingsgraad uit hemelwater van 80% te halen. Indien restwater wordt gebruikt of een kleinere buffer dan op grond van GLK berekend, moet met monitoring van volumes worden aangetoond dat gemiddeld over 5 jaar minimaal 80% uit restwater komt. De bovengrens van 20% grondwater voor gietwaterproductie geldt voor alle nieuwe grondwateronttrekkingen. Voor bestaande grondwateronttrekkingen geldt een overgangstermijn van 7 jaar vanaf 25 februari 2025. Binnen deze termijn, moet middels een berekening worden aangetoond dat over 5 jaar gemiddeld een voldoende grote hemelwaterberging aanwezig is zodat maximaal 20% van het gietwater uit ontzilt grondwater komt.

  • 4.

    Netto grondwateronttrekking: Bij gebruik van hemelwater kan een deel van de hemelwateropslag in de ondergrond plaatsvinden. In die gevallen kan volstaan worden met een kleinere bovengrondse hemelwateropslag. GLK gaat uit van een vereiste buffer van 500 m3/ha wanneer gebruik wordt gemaakt van ondergrondse hemelwaterberging. Bij ondergrondse opslag kan een deel van het geïnfiltreerde hemelwater wegstromen voordat het teruggewonnen wordt in de droge tijd. Het geïnfiltreerde water dat niet teruggewonnen wordt kan echter nog steeds een positieve bijdrage leveren aan het beheer van het watersysteem zolang het niet direct op-kwelt naar oppervlaktewater. Bij de bepaling van het volume gietwater afkomstig uit grondwater (maximaal 20%, zie punt 2) mag daarom het volume grondwater worden gebruikt dat netto wordt onttrokken. De netto grondwateronttrekking is het volume van de grondwateronttrekking minus het volume van het geïnfiltreerde hemelwater, rekening houdend met mogelijke kwelverliezen naar oppervlaktewater.

  • 5.

    Effecten infiltratie hemelwater: naast de effecten van grondwateronttrekking, moeten de effecten van de infiltratie van hemelwater inzichtelijk gemaakt worden. Het Informatiepunt Leefomgeving geeft informatie over wat in de effectbeoordeling moet worden opgenomen (zie verwijzing onder 1). Bij de analyse moet ook worden beoordeeld in hoeverre geïnfiltreerd water direct opkwelt en daarom niet meegerekend mag worden bij de bepaling van de netto grondwateronttrekking. Het te infiltreren hemelwater mag niet in contact komen met water dat gecirculeerd wordt in het bedrijf om verontreiniging met bestrijdingsmiddelen te voorkomen. Materialen in contact met afstromend hemelwater mogen geen uitloogbare verontreinigingen bevatten.

  • 6.

    Registratie onttrekking grondwater en infiltratie hemelwater: om zicht te krijgen op de netto grondwateronttrekking, moet de hoeveelheid onttrokken grondwater, en geïnfiltreerd hemelwater worden geregistreerd en jaarlijks worden doorgegeven aan bevoegd gezag.

  • 7.

    Beperken effecten ontvangend grondwater

    • a.

      Het watervoerend pakket waar het brijn in wordt geloosd bevat grondwater met een zoutgehalte dat vergelijkbaar is of hoger dan dat van het brijn;

    • b.

      Het watervoerend pakket waar het brijn in wordt geloosd is aan de bovenzijde afgesloten door een waterremmende laag (klei of veen) van minimaal 5 meter dikte. Indien sprake is van een zeer dik watervoerend zout pakket (>100 m) zonder waterremmende lagen is de brijnlozing alleen toegestaan als middels een betrouwbare berekening kan worden aangetoond dat de brijn zich niet naar een deel in het watervoerende pakket verplaatst wat zoeter grondwater bevat of leidt tot een toename van de zoutvracht naar oppervlaktewater.

    • c.

      Voorafgaand aan het boren van de infiltratieput wordt op basis van archiefgegevens (Dinoloket) een inschatting gemaakt van de filterstelling zodat aan bovenstaande voorwaarden wordt voldaan.  De infiltratieput is aangelegd conform geldende richtlijnen voor mechanisch boren (BRL 2100) en door een geaccrediteerd boorbedrijf. Boorstaat en afwerkstaat worden opgesteld en overlegd aan bevoegd gezag. Voordat de brijninfiltratie aanvangt wordt een grondwatermonster genomen zodat bovenstaande voorwaarde gecontroleerd kan worden.

    • d.

      Het brijn bevat alleen de milieueigen stoffen die in het onttrokken grondwater aanwezig waren en geen toegevoegde stoffen (bestrijdingsmiddelen, antiscalants, et cetera). Conform artikel 6.3 lid b van de Grondwaterrichtlijn wordt de inbreng van milieueigen stoffen toegestaan als de hoeveelheid of concentratie zo klein is dat achteruitgang van de kwaliteit van het ontvangende water uitgesloten is. Op basis van het RIVM rapport ‘Opties voor een adequaat beoordelingskader voor grondwaterkwaliteit’ (RIVM rapport 2017-0129) wordt hieraan invulling gegeven door te toetsen aan de triggerwaarde (Interventiewaarden als vastgelegd in de Circulaire Bodemsanering, IenW, 2013), tenzij sprake is van gevoelige situaties. Wanneer sprake is van gevoelige situaties, wordt getoetst aan de zogenaamde voorkeurswaarde welke is gebaseerd op de drempelwaarde (deze zijn vastgelegd in de Bkl). Alle zoete grondwatervoorraden worden beschouwd als gevoelig. Dus bij zoet grondwater wordt getoetst aan de voorkeurswaarde en bij brak of zout grondwater aan de triggerwaarde (interventiewaarde). Voor de locaties waarbij deze normen worden overschreden, is een nadere risicobeoordeling aan de orde om vast te stellen of gebruik gemaakt kan worden van de uitzonderingsbepaling in artikel 6.3 lid b van de Grondwaterrichtlijn.

Gebiedsspecifieke curatieve maatregelen ten aanzien van historische bodemverontreinigingen Botlekgebied

De gebiedsgerichte aanpak voor het havengebied in Rotterdam is met een pilot voor het Botlekgebied gestart gedurende het Stroomgebiedbeheerplan 2009-2015 en is nog in uitvoering. Hierin wordt vastgelegd hoe de verontreinigingen in het grondwaterlichaam zo veel mogelijk kunnen worden beperkt. Op deze manier wordt in dit gebied het ‘Prevent & Limit’-principe uit de KRW ingevuld. De gemeente Rotterdam is onder het recht van voor de Omgevingswet bevoegd gezag voor de Wet bodembescherming en bepaalde wanneer een bodem- en/of grondwatersanering uitgevoerd werd en op welke wijze om te gaan met (water)activiteiten die een bestaande historische verontreiniging kon beïnvloeden.

Om ook onder de Omgevingswet deze uitvoeringspraktijk te continueren heeft de provincie in haar omgevingsverordening de gemeente Rotterdam voor het havengebied de taak beheer van watersystemen toebedeeld, maar dan enkel voor wat betreft het beheer van historische verontreinigingen. Hierbij is meegegeven dat de gemeente Rotterdam met het uitvoeren van deze taak rekening moet houden met het regionaal waterprogramma om ervoor zorg te dragen dat de gemeente bij het uitoefenen van deze taak en daaraan verbonden bevoegdheden oog houdt voor de KRW-doelen waar met het regionaal waterprogramma mee voldaan wordt. Ook blijft de provincie in gesprek met de milieudienst Rijnmond (DCMR) en de gemeente over de gemaakte afspraken. Bovendien wordt onderzocht of de gebiedsgerichte aanpak kan worden uitgebreid naar andere deelgebieden, zoals Europoort, Vondelingenplaat, Waal- en Eemhaven en de stadshavens.

De gebiedsgerichte aanpak is vastgelegd in handreikingen en toelichtingen. Ook is een grondwatermodel van het Rotterdamse havengebied ontwikkeld, genaamd ‘Carrot’, waarmee de verontreinigingen en de verspreidingen ervan gemodelleerd kunnen worden (zie www.rotterdam.nl/werken-leren/gga-botlek).

Realiseren goede oppervlaktewaterkwaliteit
Wat wil de provincie bereiken?

Een groot deel van het oppervlaktewater in Zuid-Holland is ingedeeld in 125 oppervlaktewaterlichamen. De kwaliteit hiervan valt onder de regels zoals die gesteld zijn in de Kaderrichtlijn Water (KRW). De provincie legt de begrenzing van en de ecologische doelen voor KRW-oppervlaktewaterlichamen vast in het regionaal waterprogramma. Voor het behalen van de kwaliteitsdoelen voor deze KRW-oppervlaktewaterlichamen geldt een resultaatsverplichting.

Rolkeuze

Samenwerkend

Uitwerking

De oppervlaktewaterlichamen

De KRW-systematiek maakt onderscheid in natuurlijke, sterk veranderde en kunstmatige waterlichamen. Zuid-Holland heeft geen natuurlijke oppervlaktewaterlichamen, alle zijn sterk veranderd of kunstmatig. Voor natuurlijke oppervlaktewaterlichamen zijn ecologische doelen vastgelegd door het Rijk. Voor kunstmatige en sterk veranderde oppervlaktewaterlichamen heeft de provincie op voordracht van de waterschappen ecologische kwaliteitsdoelen vastgesteld die uiterlijk in 2027 moeten zijn gerealiseerd. De doelen voor en de kenmerken van de oppervlaktewaterlichamen worden hierna kort beschreven en verder uitgewerkt in de KRW-nota. De waterschappen monitoren de kwaliteit van de oppervlaktewateren en stellen een pakket maatregelen op. Zij werken daarbij samen met andere overheden en maatschappelijke organisaties als LTO en natuurbeheerders. In deze samenwerking wordt actief gezocht naar meekoppelkansen en verbinding met andere opgaven, zoals de stikstofproblematiek, vergroten biodiversiteit, natuurdoelen, zwemwater en drinkwatervoorziening. 

De waterkwaliteitsdoelen voor oppervlaktewaterlichamen zijn:

  • goede ecologische toestand (zie KRW-nota par. 4.2 en 4.3);

  • goede chemische toestand;

  • geen achteruitgang.

Overige wateren

De oppervlaktewateren die vanwege hun omvang geen KRW-oppervlaktewaterlichaam zijn noemen we ‘overige wateren’. Voor de ecologische kwaliteitsdoelen hiervan geldt een inspanningsverplichting en geen resultaatsverplichting. Op voordracht van de waterschappen legt de provincie doelen voor overige wateren vast (zie KRW-nota, par. 4.5).

Waterkwaliteitsdoelen voor overige wateren zijn te verdelen over:

  • goed ecologisch potentieel (zie KRW-nota par. 4.5);

  • goede chemische toestand;- geen achteruitgang.

  • geen achteruitgang

Ecologische doelen

De provincies Noord- en Zuid-Holland hebben samen met de waterschappen afspraken gemaakt over ecologische doelen voor de overige wateren (zie KRW-nota, par. 4.5). De ecologische doelen voor overige wateren worden tegelijk met de doelen voor de KRW-oppervlaktewaterlichamen iedere zes jaar gemeten en zo nodig herzien.

De waterschappen zijn initiatiefnemer voor gebiedsprocessen om ecologische doelen voor overige wateren af te leiden. Als de provincie in een bepaald gebied voor een ander doel al een gebiedsproces voert, kan het waterschap de provincie vragen om in het gebiedsproces ook de afleiding van ecologische doelen voor het overig water in dat gebied te betrekken.

Chemische doelen

Met de waterschappen is afgesproken om de chemische doelen voor KRW-oppervlaktewaterlichamen ook van toepassing te laten zijn op de overige wateren. 

Samenwerkingsverbanden

Hier worden de volgende samenwerkingsverbanden toegelicht:

  • Regionaal Bestuurlijk Overleg Rijn-West;

  • Delta-aanpak Waterkwaliteit en Zoet water;

  • Interprovinciaal Overleg;

  • Deltaplan Agrarisch Waterbeheer;

  • Programma Realisatie Natuurnetwerk Nederland.

Regionaal Bestuurlijk Overleg Rijn-West: op zoek naar synergie

In het deelstroomgebied Rijn-West (zie figuur 1 in KRW-nota) werken de overheden in een Regionaal Bestuurlijk Overleg (RBO) samen aan schoon water. De provincie Zuid-Holland is sinds 1 januari 2020 bestuurlijk voorzitter van dit overleg. Binnen het RBO Rijn-West werken de partijen samen aan de strategische agenda om de KRW-doelen te bereiken. Het betreft maatregelen voor onder andere de aanleg van natuurvriendelijke oevers en vispaaiplaatsen in provinciale vaarwegen. Maar bijvoorbeeld ook aan maatregelen zoals functieverandering en herinrichting van landbouwgebied naar natuurgebied als daarmee de KRW-doelen worden bevorderd. De provincie neemt als partner van het RBO Rijn-West deel aan de werkgroep vismigratie, waarin de provincie samen met de waterschappen, Rijkswaterstaat en gemeenten werkt aan het wegnemen van barrières voor trekvissen. Ook is de provincie vertegenwoordigd in de werkgroep die uitwerking geeft aan het Deltaprogramma Agrarisch Waterbeheer. 

De provincie zoekt actief naar mogelijkheden om opgaven aan elkaar te koppelen, waardoor win-winsituaties kunnen ontstaan (meekoppelkansen). Zo zoekt ze in gebiedsprocessen naar synergie tussen de opgaven van de waterschappen en de provincie (zoals o.a. in de Visie Rijke Groenblauwe leefomgeving benoemd). Via de gebiedsprocessen selecteren de waterschappen en de provincie samen de maatregelen.

Maatregelen die zich lenen voor synergie:

  • Natuurrijk/biodiversiteit en natuur:

    • verbinden maatregelen Natura 2000-gebieden / Natuurnetwerk Nederland (NNN) met KRW-opgave waterschappen, ambities overig water en terreinbeherende organisaties;

    • aanleggen ecologische verbindingszones Natuurnetwerk Nederland;

    • inrichtingsmaatregelen: aanleg natte ecologische zones en plas/drasgebieden en maatregelen vismigratie;

    • mogelijkheden natuurontwikkeling in samenhang met maatregelen wateroverlast en waterberging, bijvoorbeeld waterberging in combinatie met (riet)moeras, natte bossen of natte graslanden;

    • Maatregelen in weidevogelgebieden.

  • Verduurzamen Landbouw:

    • koppelen kringlooplandbouw aan maatregelen van waterschappen en LTO via impulsprogramma stroomgebied Rijn-West (reductie nutriënten en gewasbeschermingsmiddelen);

    • uitvoeren maatregelen agrarisch natuurbeheer via samenwerking agrarische collectieven en subsidiëring vanuit Gemeenschappelijk Landbouwbeleid (GLB);

    • bijdrage Deltaplan Agrarisch Waterbeheer.

  • Klimaat en bodemdaling:

    • uitvoeren klimaatstresstest voor waterkwaliteit;

    • uitwisselen kennis bodemdaling en klimaat.

  • Maatregelen in samenhang met recreatie:

    • (communicatie rond) maatregelen voor de zwemwaterkwaliteit.

Delta-aanpak Waterkwaliteit en Zoet water

De provincie werkt in de Delta-aanpak Waterkwaliteit en Zoet water samen met de rijksoverheid, waterschappen, drinkwaterbedrijven, gemeenten, kennisinstituten, natuur-, zorg- en landbouworganisaties en de industrie. De aanpak richt zich vooral op het verbeteren van de waterkwaliteit door het aanpakken van ongewenste stoffen in het water, waarmee wordt bijgedragen aan de doelen die zijn gesteld in de KRW. Prioriteit is het voorkomen en beperken dat nutriënten, gewasbeschermingsmiddelen, medicijnresten, microplastics en stoffen die nog niet genormeerd zijn (de zogeheten opkomende stoffen) in het oppervlaktewater terechtkomen. Om de hoeveelheid microplastics in het water te verminderen ruimt de provincie plastic zwerfvuil langs provinciale vaarwegen op en ondersteunt ze opruimacties van andere partijen.

Interprovinciaal Overleg

De provincie heeft in IPO-verband een position paper opgesteld over de betrokkenheid van de provincies bij de belangrijkste waterkwaliteitsthema’s. Het gaat daarbij om nutriënten (nitraat en fosfaat vanuit mest), gewasbeschermingsmiddelen, opkomende stoffen, microplastics en medicijnresten.Dit position paper bevat geen harde afspraken, maar geeft de provincies de mogelijkheid om voor specifieke stoffen afspraken te maken met partners om gezamenlijk resultaten te boeken. Een voorbeeld is de afspraak met waterschappen en omgevingsdiensten om intensiever te handhaven op de illegale lozing van gewasbeschermingsmiddelen. Een ander voorbeeld is de aanpak van plastic zwerfafval in het oppervlaktewater ter voorkoming van microplastics.

Deltaplan Agrarisch Waterbeheer

Het Deltaplan Agrarisch Waterbeheer is een initiatief van de landbouwsector met als doel verbetering van de waterkwaliteit en behoud van zoetwatervoorziening. Provincie Zuid-Holland en de waterschappen dragen bij aan de uitwerking via gebiedsdocumenten. De gebiedsdocumenten resulteren uiteindelijk in watermaatregelen op het boerenerf. De inzet van Provincie Zuid-Holland in de gebiedsuitwerking is in lijn met de Hoofdlijnennotitie vitale landbouw Zuid-Holland, waarin staat beschreven welke kansen de provincie heeft om niet alleen te werken aan de waterdoelen, maar ook aan biodiversiteit, klimaatverandering, bodemdaling, stikstofreductie en regionale economie.

Programma realisatie Natuurnetwerk Nederland (NNN) en samenwerking Groene partners

Veel natuurdoelen zijn afhankelijk van een goede waterkwaliteit en natuurlijk peil (in de winter hoger dan in de zomer). Voor het realiseren van deze natuurdoelen is samenwerking met de waterschappen daarom cruciaal. Realisatie van het Natuurnetwerk Nederland is in paragraaf 5.1.1. van de omgevingsvisie verder beschreven. 

Daarnaast wordt via Groene partneroverleg verbinding gelegd met alle provinciale natuuropgaven en de verschillende Groen (blauwe) partners die hier aan werken. 

Regionale waterkeringen: aanwijzen, normeren en samenwerken
Wat wil de provincie bereiken?

De provincie Zuid-Holland werkt samen met de provincies Utrecht en Noord-Holland en de inliggende waterschappen aan de waterveiligheid. De bestuurlijke afspraken hierover zijn vastgelegd in het Uitvoeringsbesluit regionale waterkeringen West-Nederland (2014). Dit uitvoeringsbesluit is bij de vormgeving van de Omgevingsverordening als uitgangspunt genomen. In het Uitvoeringsbesluit is bepaald dat alle regionale waterkeringen die bij toetsing in 2012 en 2024 met ‘onvoldoende’ zijn dan wel worden beoordeeld (uiterlijk) in 2030 aan de omgevingswaarden veiligheid regionale waterkeringen moeten voldoen. Na 2024 worden de afspraken opnieuw bekeken, omdat de waterschappen dan ook de kunstwerken (bijv. bruggen en damwanden) en niet-waterkerende objecten (bijv. bomen en leidingen) voor het eerst hebben getoetst. De waterschappen stellen jaarlijks voortgangsrapportages op voor Gedeputeerde Staten, waarin zij beschrijven welke trajecten wel en welke niet aan de normen voldoen, en wat de planning is om aan de veiligheidsnormen te gaan voldoen.

Rolkeuze

Rechtmatig

Uitwerking

Om ervoor te zorgen dat de regionale waterkeringen uiterlijk in 2030 aan de omgevingswaarden veiligheid regionale waterkeringen voldoen, doet de provincie het volgende:

  • De provincie ziet toe op naleving van de bestuurlijke afspraken uit het Uitvoeringsbesluit regionale waterkeringen West-Nederland 2014 en de op basis hiervan gemaakte nadere afspraken, zoals de tussentijdse bestuurlijke mijlpalen waarover de waterschappen jaarlijks aan Gedeputeerde Staten (en Provinciale Staten) rapporteren.

  • De provincie verkent samen met de waterschappen, en waar gewenst of nodig ook met gemeente of andere belanghebbende, de overstromingsrisico’s en kansen voor optimalisatie van het regionaal watersysteem.

  • De provincie zorgt ervoor dat regionale waterkeringen worden aangewezen en dat er omgevingswaarden (beschermingsniveaus) aan worden toegekend. Deze zijn opgenomen in de Omgevingsverordening. Het beschermingsniveau van een regionale waterkering wordt mede bepaald op basis van de economische schade die kan optreden als de waterkering faalt.

  • Als voortschrijdend inzicht of nieuw beleid daartoe aanleiding geeft zal de provincie samen met het waterschap de status en omgevingswaarden van de regionale kering herijken.

  • De provincie zorgt ervoor dat leidraden en richtlijnen voor het toetsen van regionale waterkeringen worden vastgesteld.

  • De provincie draagt bij aan kennisontwikkeling in het Ontwikkelingsprogramma Regionale Keringen (ORK) om het toets- en ontwerp-instrumentarium regionale waterkeringen te verbeteren.

  • De provincie zorgt ervoor dat regionale waterkeringen en de beschermingszones ruimtelijk geborgd zijn in omgevingsplannen en verhindert ruimtelijke ontwikkelingen die ertoe kunnen leiden dat de waterschappen het beschermingsniveau van deze waterkeringen niet meer kunnen garanderen.

Risico's beheersen bij buitendijks bouwen
Wat wil de provincie bereiken?

De provincie ziet het als haar rol om te zorgen dat gemeenten bij ruimtelijke ontwikkelingen in buitendijkse gebieden rekening houden met de gevolgen van een mogelijke overstroming daarvan. Buitendijkse gebieden worden immers niet beschermd door een primaire waterkering. Door hun ligging zijn ze vaak wel aantrekkelijk voor wonen en werken. De provincie vraagt, via de omgevingsverordening, aan de gemeenten om bij ruimtelijke ontwikkelingen buitendijks in een omgevingsplan rekening te houden met de overstromingsrisico’s. Voor zover risico’s zich voordoen wordt rekening gehouden met het zo veel mogelijk voorkomen en beperken, via maatregelen of voorzieningen, dan wel het gericht aanvaarden van deze risico’s.

Rolkeuze

Samenwerkend

Ruimtelijk beschermen bronnen voor drinkwaterproductie en -infrastructuur
Wat wil de provincie bereiken?

De provincie is verantwoordelijk voor de ruimtelijke bescherming van bronnen voor drinkwaterproductie. De provincie heeft op basis van de Structuurvisie Ondergrond (STRONG) en de Beleidsnota Drinkwater ASV’s aangewezen en de bescherming daarvan vastgelegd in de Omgevingsverordening, om ook voor de toekomst te kunnen beschikken over voldoende zoet grondwater voor de drinkwatervoorziening. Dit betekent dat er vier typen grondwaterbeschermingsgebieden worden gehanteerd:

  • waterwingebieden;

  • grondwaterbeschermingszones;

  • boringsvrije zones;

  • aanvullende strategische voorraden (ASV).

De provincie heeft de bovenstaande typen grondwaterbeschermingsgebieden en de bij deze gebieden horende bescherming en regelgeving opgenomen in de Omgevingsverordening. Daarin staat onder andere dat bodemenergiesystemen verboden zijn in alle vier typen grondwaterbeschermingsgebieden. Ook het schuinboren van buiten deze gebieden naar onder deze gebieden mag niet.

Andere taken van de provincie voor het beschermen van bronnen voor drinkwaterproductie zijn:

  • 1.

    waterkwaliteit beoordelen van grondwaterlichaam waaruit drinkwater wordt gewonnen;

  • 2.

    vitale drinkwaterinfrastructuur beschermen;

  • 3.

    risicoarme functies stimuleren in en nabij grondwaterbeschermingsgebieden;

  • 4.

    beleid ontwikkelen voor invloedgebieden rondom grondwaterbeschermingsgebieden.

Rolkeuze

Rechtmatig

Uitwerking

Ad 1 Waterkwaliteit beoordelen van grondwaterlichaam waaruit drinkwater wordt gewonnen

De provincie en de waterschappen beoordelen op grond van de KRW elke zes jaar de waterkwaliteit van grondwaterlichamen waaraan water voor menselijke consumptie wordt onttrokken (zie par. 3.3). In de KRW staat ook dat bronnen voor drinkwaterproductie in een goede toestand moeten verkeren en dat moet worden gestreefd naar een vermindering van de zuiveringsinspanning voor drinkwaterproductie. De zesjaarlijkse beoordeling bestaat telkens uit twee beoordelingsmomenten:

  • de toestandsbeoordeling;

  • de karakterisering.

Toestandsbeoordeling

De toestandsbeoordeling focust op stoffen die een risico vormen voor het grondwaterlichaam en de functies daarvan (waaronder drinkwater). Het RIVM voert de landelijke drinkwatertoets uit; de provincie en waterschappen leveren daarvoor de data aan (zoals de provinciale grondwaterdoelen en gebiedsdossiers) en bespreken de uitkomsten met het RIVM.

Karakterisering

De karakterisering gebeurt via gebiedsdossiers volgens het nationale Protocol gebiedsdossiers voor drinkwaterwinningen. De provincie heeft per waterwinning voor drinkwatervoorziening een gebiedsdossier opgesteld waarin ze mogelijke bedreigingen in beeld brengt en restopgaven beschrijft. Op basis van de gebiedsdossiers stelt de provincie een uitvoeringsprogramma op voor deze restopgaven. Voor de maatregelen die voortkomen uit de gebiedsdossiers wordt verwezen naar bijlage 9 van de KRW-nota.

Drinkwater uit rijkswater

Rijkswaterstaat is verantwoordelijk voor de bescherming van drinkwater-innamepunten uit het rijkswater. Rijkswaterstaat stelt hiervoor ook de gebiedsdossiers op.

Ad 2 Vitale drinkwaterinfrastructuur beschermen

De provincie beschermt de vitale drinkwaterinfrastructuur via ruimtelijke wet- en regelgeving en planvorming. Zij is daartoe verplicht op grond van de Drinkwaterwet. De provincie Zuid-Holland beschermt de hoofdinfrastructuur van de publieke drinkwatervoorziening door de zorgplicht hiervoor op te nemen in de Omgevingsverordening (signaleringsfunctie). Doordat er beschermingszones zijn aangebracht rond de transportleidingen moeten belangen vroegtijdig tegen elkaar worden afgewogen en moet worden gezocht naar een oplossing tegen zo laag mogelijke maatschappelijke kosten. Als een derde een activiteit wil uitvoeren binnen de beschermingszone van een leiding, wordt de initiatiefnemer gevraagd het desbetreffende drinkwaterbedrijf vroegtijdig bij de plannen te betrekken. Vroegtijdig betekent in dit geval minimaal drie jaar van tevoren. Dit biedt tijd en ruimte om tot een gedragen plan te komen. De belangrijkste uitgangspunten in zo’n plan zijn: zo laag mogelijke maatschappelijke kosten en duurzame veiligstelling van de drinkwatervoorziening.

Ad 3 Risicoarme functies stimuleren in en nabij grondwaterbeschermingsgebieden

De provincie stimuleert bij nieuwe en bestaande drinkwaterwinlocaties een functiecombinatie met risicoarm landgebruik in en nabij grondwaterbeschermingsgebieden. Het gaat daarbij om combinaties met natuur, extensieve recreatie of extensieve landbouw. Deze functies kunnen als een beschermende ring rond de grondwaterbeschermingsgebieden doorgevoerd worden. Gemeenten moeten hier zo veel mogelijk rekening mee houden in hun omgevingsvisies en omgevingsplannen. De provincie zorgt voor duidelijke communicatie en sturing richting gemeenten, bijvoorbeeld via de gebiedsgesprekken voor de gebiedsdossiers.

Ad 4 Beleid ontwikkelen voor invloedgebieden rondom grondwaterbeschermingsgebieden

De provincie wil het beleid voor activiteiten bij grondwaterbeschermingsgebieden verder uitwerken en vastleggen in het regionaal waterprogramma of de Omgevingsverordening. Activiteiten die net buiten of op de grens van een grondwaterbeschermingsgebied worden ontwikkeld, mogen geen invloed (interactie) hebben op het grondwaterbeschermingsgebied. Zo mogen bijvoorbeeld bodemenergiesystemen die net buiten de boringsvrije zone liggen niet van invloed zijn op de watervoerende pakketten waar de waterwinning voor drinkwatervoorziening plaatsvindt. Evenmin mogen ze de zoete grondwatervoorraad beïnvloeden.

Samenwerken in het Deltaprogramma Zoetwater
Wat wil de provincie bereiken?

Provincie Zuid-Holland participeert in het Deltaprogramma Zoetwater en heeft daarin, als voorzitter van de zoetwaterregio West-Nederland, een verbindende en samenwerkende rol.

Rolkeuze

Samenwerkend

Uitwerking
afbeelding binnen de regeling

Begrenzing van de zoetwaterregio West-Nederland. De partijen in de zoetwaterregio West-Nederland zijn de provincies Utrecht, Noord-Holland en Zuid-Holland, zes waterschappen, Rijkswaterstaat en maatschappelijke organisaties (landbouw, glastuinbouw, natuur, drinkwater, Havenbedrijf Rotterdam).

Het bestuurlijk overleg van de zoetwaterregio West-Nederland agendeert maatregelen en onderzoeken in het kader van het Deltaplan Zoetwater, bewaakt de voortgang ervan en bespreekt de afstemming met andere thema’s, zoals ruimtelijke adaptatie, bodemdaling en waterkwaliteit. Het overleg bespreekt ook hoe om te gaan met ontwikkelingen die de zoetwatervoorziening beïnvloeden, zoals de aanleg van een nieuwe zeesluis bij IJmuiden en de verdieping van de Nieuwe Waterweg. Onderzoeken en analyses worden zo veel mogelijk samen en in joint fact finding uitgevoerd.

De zoetwaterregio West-Nederland heeft ter voorbereiding op het Deltaplan Zoetwater 2022-2027 een gezamenlijke strategie met een maatregelenpakket geformuleerd. De strategie om de regionale zoetwatervoorziening weerbaar te maken tegen zoetwatertekorten zet in op:

  • 1.

    het optimaliseren van de aanvoer van zoet water uit de grote rivieren;

  • 2.

    innovatieve oplossingen, zoals het benutten van de ondergrond en hergebruik van effluent;

  • 3.

    vergroten robuustheid van het regionale systeem;

  • 4.

    waterbeschikbaarheid mee laten wegen in de ruimtelijke inrichting.

Deze strategie vormt de basis van een gezamenlijk maatregelenpakket dat de zoetwaterregio West-Nederland heeft vastgesteld en dat als onderdeel van het Deltaplan Zoetwater 2022-2027 is opgenomen in het Deltaprogramma 2022. De onderdelen van de strategie zijn hieronder toegelicht.

Ad 1 Optimaliseren van de aanvoer van zoet water uit de grote rivieren

In extreem droge perioden met lage Rijnafvoer blijft aanvoer van zoet water uit het hoofdwatersysteem essentieel. In de droge zomer van 2018 is gebleken dat er veel mogelijk is als partijen effectief samenwerken en dat de uitbreiding van de capaciteit van de Klimaatbestendige Wateraanvoer zeer waardevol is. De aanvoer kan alleen verder verbeterd worden in samenhang met het hoofdwatersysteem en andere regio’s en vergt grote investeringen. Daarom is het een gezamenlijke opgave om de mogelijkheden voor het verbeteren van de wateraanvoer en het beperken van de watervraag actief te onderzoeken.

De droogte van zomer 2018 heeft ook perspectief geboden op verdere optimalisatie van het hoofdwatersysteem. Daardoor kunnen grote (infra)structurele ingrepen, zoals een sluis in de Nieuwe Waterweg, worden uitgesteld. Dat vergt wel aanvullende maatregelen in de zoetwaterregio West-Nederland, zoals het realiseren van een doorvoerroute door de Krimpenerwaard van de Lek naar de Hollandsche IJssel en het verbeteren van de inlaat van de Kromme Rijn. Deze maatregelen zijn opgenomen in het Deltaplan Zoetwater 2022-2027.

Ad 2 Benutten van de ondergrond

Doelmatig benutten van de ondergrond als alternatieve bron voor zoet water draagt bij aan de robuustheid van de regio. Het gaat dan om opslag van hemelwater in de ondergrond en het ontzilten van brak water. Dit speelt in het bijzonder voor hoogwaardige gebruikers, zoals de drinkwaterbedrijven en de tuinbouw, die zo hun weerbaarheid kunnen vergroten. Deze ontwikkeling vergt een stevige transitie, zowel technisch als bedrijfseconomisch. Onder de vlag van het programma COASTAR, waarin provincie Zuid-Holland participeert, worden enkele casussen uitgewerkt. Eén voorbeeld: Drinkwaterbedrijf Dunea is in 2021 gestart met een de pilot Kustduinen, waarbij de zoetwaterbel onder de duinen wordt vergroot door brak water onder de zoetwaterbel te onttrekken. Het onttrokken brak water wordt gezuiverd tot drinkwater.

Ad 3 Vergroten robuustheid van het regionale systeem

Waar mogelijk vergroten de partijen in de zoetwaterregio West-Nederland en de gebruikers de eigen robuustheid en verminderen ze hun afhankelijkheid van aanvoer uit de grote rivieren. In risicodialogen verduidelijken de provincie en andere overheden voor ruimtegebruikers de beschikbaarheid van zoet water en de verwachte veranderingen daarin. Hierdoor kunnen gebruikers zelf anticiperen op veranderingen in de beschikbaarheid van zoet water. Gebruikers zetten daarbij in op waterbesparing, aanpassing van teeltplannen, meer opslag van hemelwater (ook in de ondergrond) en alternatieve bronnen. In het watersysteem wordt gezocht naar buffering en flexibel peilbeheer.

Ad 4 Waterbeschikbaarheid mee laten wegen in de ruimtelijke inrichting

De provincie gaat wateraspecten, zoals de watervraag van functies, expliciet meewegen bij de toekenning van functies, met het oog op de doelmatigheid van het waterbeheer. Gebruiksfuncties en het regionale watersysteem worden zodanig op elkaar afgestemd, dat variaties in de aan- en afvoer van rivierwater kunnen worden opgevangen. Doelmatigheid van het waterbeheer is van invloed op de mate waarin gebruiksfuncties worden voorzien in hun behoefte aan zoet water uit oppervlaktewater.

Overige activiteiten

  • De provincie participeert in twee andere zoetwaterregio’s: de zoetwaterregio Zuidwestelijke Delta (zie Deltaprogramma Zuidwestelijke Delta paragraaf 7.1) en de zoetwaterregio Rivierengebied, die wat betreft de begrenzing gelijk is aan het beheergebied van waterschap Rivierenland.

  • De provincie participeert in het onderzoeksprogramma COASTAR. COASTAR richt zich op grootschalige zoetwatervoorziening door slim gebruik van de ondergrond. Zoetwateropslag in de ondergrond overbrugt het verschil in tijd en ruimte tussen watervraag en wateraanbod. Tegelijkertijd bestrijdt COASTAR de toenemende verzilting, door brak grondwater af te vangen en in te zetten voor de productie van zoet water.

  • De provincie werkt naar aanleiding van het advies van de nationale Beleidstafel Droogte aan verduidelijking van de categorie I-natuurgebieden in de verdringingsreeks. Deze verduidelijking kan in tijden van watertekort worden benut door de waterbeheerders.

Het Deltaplan Zoetwater 2022-2027 is vastgesteld als onderdeel van het Deltaprogramma 2022. De hierboven genoemde maatregelen zijn opgenomen in dit Deltaplan Zoetwater 2022-2027. Provincie Zuid-Holland is de coördinerende provincie namens de zoetwaterregio West-Nederland. 

Verkennen toekomstige bronnen voor drinkwaterproductie en verlenen vergunningen
Wat wil de provincie bereiken?

Nieuwe bronnen voor drinkwaterproductie

De provincie wil het aanbod van voldoende en betaalbaar drinkwater borgen. Hiervoor verkent ze samen met de drinkwaterbedrijven nieuwe bronnen voor drinkwaterproductie. Dit kunnen nieuwe locaties zijn, maar ook alternatieve bronnen voor drinkwater. Hoewel de bronkeuze (type bron en locatie) in eerste instantie bij de drinkwaterbedrijven ligt, raakt de bronkeuze de wettelijke taak van de provincie om de drinkwatervoorziening te beschermen en duurzaam veilig te stellen. 

Vergunningen

Ook is de provincie als vergunningverlener betrokken bij nieuwe winningen en wijziging van bestaande winningen, zoals wateronttrekkingsactiviteiten voor de openbare drinkwatervoorziening. Hiervoor heeft de provincie het Operationeel Grondwaterbeleid ontwikkeld (zie de bijlage). Dat deze activiteiten vergunningplichtig zijn, is belangrijk in verband met verzilting. Waterwinningen voor de drinkwatervoorziening kunnen mogelijk verzilting versterken als bij het onttrekken van zoet water voor de drinkwatervoorziening er ook zout water mee naar boven komt (upconing). In het Operationeel Grondwaterbeleid is bepaald dat als uit een aanvraag of wijziging van een vergunning blijkt dat de verziltingssituatie kan verslechteren, een dergelijke vergunning alleen kan worden verleend na een integrale afweging door de provincie.

Provincie Zuid-Holland heeft de vergunningverlening en de ontheffingen ondergebracht bij de Omgevingsdienst Haaglanden; toezicht en handhaving zijn ondergebracht bij alle omgevingsdiensten.

Rolkeuze

Rechtmatig

Uitwerking

Activiteiten voor toekomstige bronnen voor drinkwaterproductie (niet uitputtend)

  • De provincie zoekt samen met de drinkwaterbedrijven naar alternatieve bronnen voor drinkwater om de leveringszekerheid voor de toekomst veilig te stellen. Dit gebeurt onder andere via het programma COASTAR, waarin de provincie een van de partners is. In dit programma worden twee mogelijkheden onderzocht:

    • Vergroten van de zoete grondwatervoorraad in de duinen door het onderliggende brakke water weg te trekken en te zuiveren tot drinkwater. In de duinen bij Scheveningen zijn drinkwaterbedrijf Dunea en onderzoeksinstituut KWR Water in 2021 gestart met de aanleg van win- en monitoringsputten voor een meerjarig onderzoek naar de winning en zuivering van brak grondwater. Deze techniek biedt een potentiële nieuwe bron voor drinkwater en meer ruimte voor de opslag van zoet water in de duinen.

    • Brak water uit diepe polders als drinkwaterbron benutten. Voor brakwaterwinningen zal nog moeten worden bepaald welke bescherming hieraan wordt toegekend. Bij brakwaterwinningen komt brijn vrij. Brijnlozingen in het grondwater hebben een negatief effect op de grondwaterkwaliteit. De provincie doet daarom mee aan een onderzoek naar innovatieve maatregelen om waterwinningen voor drinkwatervoorziening te laten verzoeten in plaats van verzilten.

  • De provincie onderzoekt samen met het drinkwaterbedrijf Oasen de mogelijkheden voor een nieuwe winning in de Krimpenerwaard/Alblasserwaard. De beoogde locatie voor deze winning ligt in een ASV-gebied.

  • Daarnaast onderzoeken Dunea en de provincie de mogelijkheid van inname van oppervlaktewater uit het Valkenburgse meer en brakwaterwinning ten behoeve van drinkwaterproductie in de toekomst. Zie figuur 1a voor het zoekgebied.

  • De provincie heeft geconstateerd dat de toezicht- en handhavingstaken niet overal adequaat werden uitgevoerd. In 2020-2021 zal de provincie voor alle omgevingsdiensten de toezicht- en handhavingstaken laten vastleggen in hun werkplannen.

afbeelding binnen de regeling

Zoekgebied drinkwater Dunea

Wateroverlast beperken
Wat wil de provincie bereiken?

De provincie wil de kans op wateroverlast beperken en schade door wateroverlast voorkomen. Dit is belangrijk voor de leefbaarheid, de veiligheid en de economie van Zuid-Holland, nu en in de toekomst. De provincie heeft daartoe in de Omgevingsverordening omgevingswaarden vastgesteld voor wateroverlast door overstroming (inundatie) vanuit het regionale watersysteem. Met deze omgevingswaarden kunnen de waterschappen de benodigde bergings- en afvoercapaciteit van het regionale watersysteem vaststellen en realiseren. In de Omgevingsverordening is opgenomen dat alle gebieden in 2027 voldoen aan deze omgevingswaarde. Voor Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden, waterschap Rivierenland en waterschap Amstel, Gooi en Vecht is in de verordening geregeld dat het tijdstip waarop aan de omgevingswaarden moet zijn voldaan in overleg met hen wordt vastgesteld.

Rolkeuze

Rechtmatig

Uitwerking

Uit neerslagstatistieken blijkt dat de kans op extreme neerslag is toegenomen en door klimaatverandering ook verder zal toenemen. Hierdoor neemt ook de kans op wateroverlast door overstroming uit het regionale watersysteem toe. Extreme neerslag kan ook leiden tot water op straat. Hier wordt verder op ingegaan in de beleidskeuze Klimaatbestendig Bouwen.

Aanpak wateroverlast

De provincie is met de waterschappen in gesprek over de aanpak van wateroverlast in relatie tot beleidsdoelen die om vernatting vragen, zoals bodemdaling en weidevogelbeheer, en andere ontwikkelingen die de kans op wateroverlast vergroten, zoals klimaatverandering en verstedelijking. Uit de besprekingen tussen provincie, waterschap en andere relevante partijen, zoals gemeenten en belangenorganisaties, kunnen voorstellen komen om het omgevingsbeleid en/of de omgevingswaarden (normen) in de Omgevingsverordening te herzien, zodat beter rekening kan worden gehouden met genoemde ontwikkelingen. Het gaat om de volgende beleidsdoelen en opgaven:

  • Bodemdaling: verstandig omgaan met (de gevolgen van) bodemdaling in de slappe veen- en/of kleigebieden. Om bodemdaling tegen te gaan is het meestal nodig de bodem te vernatten, maar dat vergroot de kans op wateroverlast. De provincie zal in overleg met de waterschappen bepalen hoe hiermee om te gaan (zie meer hierover in hoofdstuk 4).

  • Behoud en versterking biodiversiteit: beheer weidevogelgebieden. Hiervoor is nodig het waterpeil te verhogen, maar ook dat vergroot de kans op wateroverlast. De provincie zal in overleg met de waterschappen bepalen hoe hiermee om te gaan.

  • Verstedelijking: verdichting vergroot de kans op wateroverlast. Daarom moet bij stedelijke ontwikkeling onder andere voldoende ruimte worden gereserveerd voor bergings- en afvoercapaciteit en voor voldoende vasthoudend vermogen van een gebied. 

In de planperiode tot 2027 zal de provincie hierover het gesprek voortzetten met de waterschappen. Daaruit kunnen voorstellen komen om het omgevingsbeleid en de omgevingswaarden in de Omgevingsverordening te herzien, zodat beter rekening wordt gehouden met bovengenoemde ontwikkelingen.

Beleidsdoel 6-1 Wonen

6-1 Wonen

In Zuid-Holland moet het komende decennium 200.000 woningen worden gebouwd. Een toevoeging van ruim 10% op de bestaande woningvoorraad. Op dit moment wordt er al volop gebouwd in Zuid-Holland. Zo’n 17.000 woningen per jaar, maar er is meer nodig. De komende jaren zijn er voldoende plannen en locaties aanwezig voor zo’n 260.000 woningen. Zowel binnen bestaande steden en dorpen als daarbuiten. Om dit te versnellen reserveert de provincie 10% van de provinciaal geraamde woningvoorraad voor kansrijke locaties. Met dit ‘potje’ kunnen we onvoorziene kansen voor geschikte projecten en locaties snel benutten.

Zo zorgen we ervoor dat diverse doelgroepen (starters, lage inkomens, studenten, ouderen, arbeidsmigranten) een passende (betaalbare) woning kunnen vinden. Zo’n 52% de Zuid-Hollandse huishoudens zijn aangewezen op een sociale woning en de gemiddelde prijs van een koopwoning is niet betaalbaar met een modaal jaarsalaris. De provincie wil daarom betaalbare en passende woningbouw versnellen en ervoor zorgen dat de woningvoorraad op peil is.

Naast versnelling van de woningbouw zijn goede bereikbaarheid, voldoende werkgelegenheid en goede voorzieningen belangrijk. Dit betekent dat de versnelling van de woningbouwopgave goed moet zijn afgestemd met werklocaties en bereikbaarheid.

De provincie bouwt zelf geen woningen, dit doen marktpartijen en woningbouwcorporaties. Wel heeft de provincie verschillende rollen waarin zij een bijdrage kan leveren aan de versnelling van de bouw van betaalbare woningen:

  • Meewerken op locatieniveau om knelpunten weg te nemen door inzet van expertise en middelen.

  • Samen met Rijk, gemeenten, marktpartijen en corporaties werken aan een constante bouwstroom door afspraken (zoals de Woondeal Zuidelijke Randstad), kennisuitwisseling (zoals een jaarlijkse conferentie), lobby en agendering van knelpunten.

  • Eén loket voor de buitenwereld waar het gaat om tegenstrijdige provinciale belangen op locatieniveau, dan wel provinciaal omgevingsbeleid dat versnelling belemmert. Deze kwesties agenderen en knopen over doorhakken.

  • Vanuit provinciaal omgevingsbeleid sturing op kwantitatieve en kwalitatieve behoefte en voldoende plancapaciteit per woonregio. Overprogrammering mogelijk maken, zodat er voldoende harde plancapaciteit is. RO-instrumentarium zo nodig inzetten.

Maatregelen van 6-1 Wonen

Uitwerking instrumenten woonbeleid
Wat wil de provincie bereiken?

In deze maatregel is beschreven welke inspanningen Gedeputeerde Staten doen om de doelstellingen van het woonbeleid, zoals genoemd in de Omgevingsvisie, te bereiken. Het gaat om de inzet van de volgende instrumenten:

  • Woningbehoefteverkenning Zuid-Holland

  • Regionale woonzorgvisie

  • Regionaal woningbouwprogramma

  • Regionale realisatieagenda’s

  • Bestuurlijke afspraken over woningbouw

  • Toezicht houden op de Huisvestingswet

  • Opvang asielzoekers

  • Subsidies

  • Kennisdeling

Rolkeuze

Samenwerkend

Uitwerking

Woningbehoefteverkenning Zuid-Holland

De meest actuele Woningbehoefteverkenning Zuid-Holland is leidend voor het gesprek over de kwalitatieve en kwantitatieve behoefte aan woningen. Dit onderzoek wordt periodiek geactualiseerd en bestaat uit enerzijds een raming van de gewenste woningvoorraadtoename en anderzijds een verkenning van de gewenste woningdifferentiatie van die woningvoorraadtoename op basis van toekomstvoorspellingen.

Regionale woonzorgvisie 

Gemeenten, regio en provincie stellen, zo mogelijk ook met woningcorporaties en huurdersorganisaties, periodiek een regionale woonzorgvisie vast, waarin de gewenste kwalitatieve en kwantitatieve ontwikkelrichting voor de bestaande en gewenste woningvoorraad binnen de regio wordt bepaald. Om in voldoende, en passende en betaalbare woningen op de juiste plekken voor de verschillende doelgroepen te voorzien, wordt de regionale woningbehoefteraming door de provincie vastgesteld. In de Omgevingsvisie zijn de doelstellingen opgenomen voor om tot voldoende betaalbare woningbouw te komen. De regionale woonzorgvisie vormt vervolgens het kader voor en de onderbouwing van het door de regio op te stellen en jaarlijks te actualiseren regionale woningbouwprogramma en de beoordeling daarvan door de provincie. Gemeenten in de regio brengen hun lokale woonzorgvisies in lijn met de regionale woonzorgvisie.

In de toelichting van de consultatieversie van het Wetsvoorstel Versterking Regie Volkshuisvesting (februari 2023) is aangegeven dat iedere gemeente en provincie in 2026 een Volkshuisvestingsprogramma moet hebben. Begin 2024 komt het Rijk met een nadere invulling van het volkshuisvestingsprogramma. Door de val van het kabinet is de planning onduidelijk. Volgens de eerder gecommuniceerde planning van het Rijk gaat de woonzorgvisie in 2025 op in het volkshuisvestingsprogramma. Tot 2026 is er nog sprake van een gemeentelijke of regionale woonzorgvisie. Gezien dit vooruitzicht adviseert de provincie gemeenten wanneer een traject gestart wordt voor actualiseren van de gemeentelijke of regionale woonzorgvisie daar ook al aandacht te besteden aan de huisvesting van aandachtsgroepen en ouderen. Indien nodig kan de provincie ondersteuning bieden bij het opstellen van een regionale woonzorgvisie. Waar in de tekst van het Omgevingsbeleid wordt gesproken over een regionale woonvisie wordt een regionale woonzorgvisie bedoeld.

Regionale afspraken met betrekking tot de evenwichtig spreiding van sociale woningbouw worden beschouwd als een uitwerking van de regionale woonzorgvisie, mits die afspraken de instemming hebben van of zijn vastgesteld door Gedeputeerde Staten.

Regionale woonzorgvisies moeten actueel zijn. Zowel de gemeenten als de provincie kunnen het initiatief nemen tot actualisatie van een regionale woonzorgvisie. GS stellen een regionale woonzorgvisie mede vast als deze voldoet aan het Omgevingsbeleid.

De regionale woonzorgvisie bevat in ieder geval de volgende onderwerpen:

1.     Voorraadontwikkeling en planrealisatie 

De voorraadontwikkeling binnen het regionale woningbouwprogramma dient te passen binnen de door GS vastgestelde woningbehoefteraming per regio. Voor het akkoord van GS op de plannen uit het gezamenlijk vastgestelde regionaal woningbouwprogramma vormt het digitale systeem Planregistratie wonen het middel om dat aan te geven.

De regio geeft een minimumpercentage aan dat ze van de planvoorraad in de planperiode van het regionaal woningbouwprogramma wil en kan realiseren op basis van uitgangspunt dat programmeren is toegestaan tot 130% en realisatie tot 100% van de provinciale behoefteraming. Dit minimumpercentage is een criterium voor realisatie en biedt de mogelijkheid om het gesprek met de provincie aan te gaan over mogelijke versnellingsmogelijkheden en knelpunten.

2.     Voorraadontwikkeling voor specifieke inkomensgroepen 

a. Voorraadontwikkeling sociale huur 

In de Omgevingsvisie staan de volgende doelstellingen:

  • vanaf 2025 moet het regionale woningbouwprogramma voor minimaal 2/3 uit betaalbare woningbouw bestaan, waarvan de helft van de nieuwbouwwoningen (sociale huur/middenhuur) wordt opgenomen in de portefeuille van woningcorporaties (= minimaal 1/3  van het totale regionale woningbouwprogramma).   

  • minimaal 40% sociale huur (nieuwbouw) vanaf 2025 in het regionale woningbouwprogramma

  • minimaal 30% sociale huur in de voorraad per gemeente; 

De gemeenten geven in de regionale woonzorgvisie aan hoe zij zich zullen inspannen om deze doelstellingen 1/3 in portefeuille van woningcorporaties (sociale huur en middenhuur) en 40% sociale huur te halen.

b. Voorraadontwikkeling middenhuur en betaalbare koop  

Voor de invulling van deze doelstelling sluit de provincie aan bij doelstelling van het Rijk.  

Elk regionaal woningbouwprogramma moet vanaf 2025 voor minimaal 2/3  uit betaalbare woningbouw bestaan, waarvan de helft bestaat uit middenhuur en betaalbare koop (=1/3 van totale regionale woningbouwprogramma).

De gemeenten geven in de regionale woonzorgvisie aan hoe zij zich zullen inspannen om de doelstelling 1/3 middenhuur en betaalbare koop te halen.

3.     Voorraadontwikkeling voor specifieke doelgroepen

a. Voorraadontwikkeling woningen voor ouderen

Tot de doelgroep ouderen behoort iedereen vanaf 65 jaar. Hiermee sluit de provincie aan op de definitie gehanteerd door Het Rijk in het programma “Wonen en zorg voor ouderen". Deze doelgroep is heel divers; qua inkomen, woonwensen en gezondheid. De huisvestings- en zorgvraag binnen  deze doelgroep is daarom sterk afhankelijk van de persoonlijke situatie.

Er is een groot tekort aan voor ouderen geschikte woningen. Om de vergrijzing op te kunnen vangen moeten er ruim 66.000 voor ouderen geschikte woningen bij in Zuid-Holland. Dit kan in de nieuwbouw maar ook in de bestaande voorraad. In de regionale woonzorgvisie wordt daarom aangegeven: wat de ambitie is voor het toevoegen in zowel de bestaande voorraad als in de nieuwbouw van de volgende woningtypen:

  • Nultredenwoningen;

  • geclusterde woonvormen;

  • zorggeschikte woningen (verpleegzorgplekken) waar ook mensen die zware zorg nodig hebben kunnen blijven wonen.

Tevens wordt aangegeven over welke woningtypen men regionale (verdeel)afspraken gaat maken en op welk termijn deze gerealiseerd gaan worden.

Naast de toenemende vergrijzing is ook de doorstroming op de woningmarkt een belangrijke reden om extra in te zetten op de bouw van voor ouderen geschikte woningen. In de regionale woonzorgvisie wordt daarom ook aangegeven wat de inzet is om doorstroming van ouderen op de woningmarkt te bevorderen, zoals de inzet van seniorenmakelaars, verhuisvergoedingen, labelen en toewijzen.

b. Huisvesting van aandachtsgroepen

Tot de aandachtsgroepen behoren vooralsnog de volgende personen:

  • sociaal-medische groepen: mantelzorgverleners- en ontvangers, mensen met een lichamelijke, verstandelijke of zintuigelijke beperking of psychische kwetsbaarheid, uitstromers uit intramurale zorginstellingen (maatschappelijke opvang, opvang van slachtoffers van geweld in huiselijke kring/ ‘vrouwenopvang’, opvang van slachtoffers van mensenhandel, beschermd wonen, instellingen voor klinische geestelijke gezondheidszorg en forensische zorg, instellingen voor jeugdhulp), woningzoekenden na (jeugd)detentie, (dreigend) dakloze mensen, stoppende sekswerkers,

  • statushouders,

  • arbeidsmigranten,

  • studenten,

  • woonwagenbewoners.

Zodra het Wetsvoorstel Versterking Regie Volkshuisvesting definitief is vastgesteld wordt aangesloten bij de definitieve definitie van aandachtsgroepen.

Voor de huisvesting van statushouders hebben gemeenten een wettelijke taak die in de Huisvestingswet geregeld is en waarop de provincie toezicht houdt. Dit is beschreven in de paragraaf ‘Toezicht houden op de Huisvestingswet’

In de regionale woonzorgvisies dienen alle aandachtsgroepen te worden behandeld. In de regionale woonzorgvisie wordt aangegeven:

  • wat de omvang van personen binnen de  verschillende aandachtsgroepen is,

  • wat hun de zorg- en ondersteuningsbehoefte is van de aandachtsgroepen,

  • hoe de aandachtsgroepen gehuisvest gaan worden,

  • wat de regionale verdeelafspraken zijn over de huisvesting van de aandachtsgroepen

  • hoe regionale afstemming plaatsvindt over zorg en ondersteuning.

De woonbehoefte van de aandachtsgroepen wordt vertaald in het regionale woningbouwprogramma.

c. Voorraadontwikkeling flexwonen

In de regionale woonzorgvisie vraagt de provincie om een visie op het toepassen van flexwonen. Flexwonen is geen opgave op zich, maar altijd een aanvulling op reguliere permanente woningbouw. Een tijdelijke flexibele schil van (sociale) huurwoningen kan worden ingezet als buffer en invoegstrook voor spoedzoekers naar een permanente woning. Uit de visie zou in theorie kunnen blijken dat afgezien kan worden van de inzet van flexwoningen omdat in de woonvraag van aandachtsgroepen kan worden voldaan aangezien er voldoende permanente sociale huurwoningen beschikbaar komen.

 Aan de samenwerkende gemeenten vraagt de provincie om in de regionale woonzorgvisie:

  • Te beschrijven in welke mate Flexwonen kan bijdragen aan de huisvesting van die verschillende doelgroepen;

  • Te beschrijven hoe initiatieven van Flexwonen worden bevorderd;

  • Op te sommen welke Flexwonenprojecten zijn en worden gerealiseerd.

De provincie bevordert Flexwonen door naast de reguliere programmaruimte extra programmaruimte voor initiatieven met ‘flexwoningen’ te bieden. Flexwoningen die worden verhuurd onder de huurtoeslaggrens in die  in beheer zijn bij een gemeente of toegelaten instelling tellen bij de initiële plaatsing (dus niet bij herplaatsing) in de woningmarktregio mee bij de taakstelling nieuwbouw sociale huur.

 Tevens gaat de regionale woonzorgvisie in op de volgende punten: 

 4.     Ladder voor duurzame verstedelijking

Een beschrijving van hoe wordt omgegaan met het uitgangspunt van de ‘ladder voor duurzame verstedelijking’ en van het verstedelijkingsbeleid van de provincie om binnenstedelijk te bouwen en/of binnen de invloedsfeer van hoogwaardig openbaar vervoer. Voor zover locaties buiten bestaand stads- en dorpsgebied of buiten de invloedsfeer van HOV nodig zijn, worden de ruimtelijke aspecten (waaronder de ontsluiting) van die locaties onderbouwd. 

5.     Beter benutten

Een weergave van de potenties om gebouwen en locaties zowel kwalitatief als kwantitatief beter en adequater te benutten door ingrijpende woningverbetering, sloop-nieuwbouw, herstructurering, flexwonen, verdichting en transformatie. Dit vanuit de wens om te komen tot betere benutting van de gebouwde omgeving. 

6.     Relatie van wonen met andere opgaven 

Een onderbouwing van de keuzes en maatregelen voor de woonopgaven in relatie tot energietransitie, natuurinclusiviteit, klimaatadaptatie en -mitigatie, bodemdaling, circulariteit en gezonde leefomgeving.  

Regionaal woningbouwprogramma 

Gezamenlijk werken gemeenten in regionaal verband en de provincie aan het jaarlijks actualiseren en vaststellen van regionale woningbouwprogramma’s. Het provinciaal Omgevingsbeleid en de door GS vastgestelde regionale woonzorgvisie vormen daarvoor het kader.  In de regionale woningbouwprogramma’s geven regio’s en gemeenten op welke plannen er zijn voor de woningbouw in hun regio en gemeente voor de komende 10 jaar. Dit gaat zowel over aantallen, prijsklassen, beoogde jaren van oplevering, woonmilieus en andere onderwerpen die onderstaand zijn aangegeven. In dit proces wordt jaarlijks door GS de woningbehoefteraming vastgesteld die een inschatting maakt het van het aantal benodigde woningen per regio. Op basis daarvan worden door gemeenten en regio’s regionale woningbouwprogramma’s opgesteld waarover zowel ambtelijke als bestuurlijke gesprekken plaatsvinden. Het actualiseren van het regionale woningbouwprogramma gebeurt via een digitaal systeem (Planregistratie wonen) en bevat een toelichting over de daarin opgenomen ontwikkelingen. De actualisatie volgt een jaarcyclus (zie afbeelding). De provincie voert een quick-scan uit op de beoogde plannen om mogelijke botsingen met provinciaal beleid vroegtijdig te signaleren en indien nodig wordt hierover overleg gevoerd. Vervolgens worden de regionale woningbouwplannen bestuurlijk vastgesteld door gemeente, regio en provincie. Met deze vaststelling is tevens de behoefte onderbouwd, zoals bedoeld in de ‘ladder voor duurzame verstedelijking’.

afbeelding binnen de regeling

Een regionaal woningbouwprogramma bevat ten minste de volgende informatie:

  • Het aantal voorgenomen te realiseren woningen in relatie tot de gewenste woningvoorraadtoename. De provinciale woningbehoefteramingen zijn hierin leidend.

  • De beoogde woningdifferentiatie, in ieder geval naar eigendomsvorm, woningtype, prijsklasse en woonmilieu.

  • Een inzicht in de programmering van het aantal sociale huurwoningen.

  • Een inzicht in de programmering van het aantal woningen middenhuur en betaalbare koop.

  • Een inzicht in de programmering van het aantal woningen dat door woningcorporaties in portefeuille wordt genomen (sociale huur / middenhuur).

  • Indien een sociale huurwoning niet in bezit komt van een woningcorporatie wordt aangegeven of de woning minimaal 25 jaar beschikbaar blijft als sociale huurwoning, er sprake is van een begrensde huurstijging en of de woning via een woonruimteverdeelsysteem wordt verhuurd.

  • De ligging van de locaties binnen en buiten bestaand stads- en dorpsgebied, nabij HOV.

  • Een inzicht in de programmering van het aantal woningen geschikt voor ouderen en de onderverdeling daarvan in nultredenwoningen, geclusterde woonvormen en zorggeschikte woningen.

Andere punten die van belang zijn bij het regionale woningbouwprogramma:  

  • De provincie geeft waar nodig ruimte voor 30 procent overprogrammering in het woningbouwprogramma in verband met planuitval.  

  • De provincie sluit probeert met de systematiek van regionale programmering voor gemeenten ook voor hen aan te sluiten bij invulling geven aan bij de verplichte motivering van de behoefte uit de Rijksladder voor duurzame verstedelijking. Transformatie van bestaand stads- en dorpsgebied, zoals kantoren, winkels en cultuurhistorische waardevolle gebouwen, binnen de invloedssfeer van Hoogwaardig Openbaar Vervoer zijn vaak niet ladderplichtig en kunnen met het oog op de woningbehoefte altijd worden gestart. Ook als deze transformatie nog niet in overeenstemming is met het regionale woningbouwprogramma. Bij de jaarlijkse actualisering van het regionale woningbouwprogramma moet vervolgens rekening worden gehouden met deze transformatieprojecten, ook als die daarvoor nog niet in overeenstemming waren met het regionale woningbouwprogramma.  

  • Waar het gaat om het omzetten van de functies van gronden met niet-woongebouwen naar wonen binnen BSD en nabij HOV en deze omzetting cijfermatig niet past binnen het regionale woningbouwprogramma, gaat de provincie samen met de initiatiefnemende gemeente graag het gesprek aan met de regio om deze ontwikkeling in het regionale woningbouwprogramma op te nemen.

  • De provincie monitort het percentage sociale huur in de voorraad per gemeente en legt dit naast het percentage sociale huur in het woningbouwprogramma. De provincie kan gemeenten die nog niet voldoen aan de 30% sociale huurvoorraad vragen om een toelichting op eventuele benodigde maatregelen.

  • Naast de reguliere programmaruimte is er onder voorwaarden extra programmaruimte (bovenop de 130%) voor initiatieven met ‘Flexwoningen’. Dit met het doel om te bezien of het bieden van specifieke (programma)ruimte hiervoor ook daadwerkelijk gaat leiden tot extra ’Flexwoningen’.

Deze voorwaarden zijn:

  • Het gaat om nieuwe woningen, te weten (on)zelfstandige woningen of ‘woonunits’, die voor de duur van minimaal vijf jaar tijdelijk (= voor bepaalde duur) verhuurd worden conform de wettelijke regels;

  • De gemeente heeft de afspraken met de eigenaar of exploitant over het voorgaande in een overeenkomst vastgelegd;

  • De woningen moeten binnen vijf jaar opgeleverd worden (vanwege de actuele spanning op de woningmarkt);

  • In de Huisvestingsverordening moet bij het opleveren van de allereerste Flexwoningen opgenomen zijn dat het bepaalde in artikel 11.a. en 11.b. van de Huisvestingswet 2014 van toepassing is;

  • Voor de huisvesting van arbeidsmigranten in flexwoningen gelden kwaliteitseisen die zijn beschreven in de paragraaf Prioritaire doelgroepen, onderdeel arbeidsmigranten.

  • De plannen voor ‘Flexwoningen’ moeten in het regionale woningbouwprogramma opgenomen worden (inclusief markering als ‘Flexwoning’), waarbij in een aanvullende projectbeschrijving ingegaan wordt op de wijze waarop aan bovenstaande voorwaarden is of wordt voldaan. Door de markering ‘Flexwoning’ kan het aantal Flexwoningen dat voldoet aan de voorwaarden los worden gezien van de andere woningen in het woningbouwprogramma.

Het regionale woningbouwprogramma vormt ook de basis voor de periodieke actualisatie van lijst met de grote buitenstedelijke bouwlocaties (3 hectare-kaart).  

Bij het ontbreken van een actueel regionaal woningbouwprogramma beoordeelt de provincie per woningbouwplan of de behoefte voldoende is onderbouwd. Wanneer er geen sprake is van een door de provincie (volledig) vastgestelde regionale woonvisie en/of vastgesteld regionaal woningbouwprogramma hebben Gedeputeerde Staten de mogelijkheid om zelf een woonvisie en/of een regionaal woningbouwprogramma vast te stellen.  

De provincie zal het regionaal woningbouwprogramma beoordelen op het behalen van de volgende doelstellingen: 

  • 1.

    minimaal 2/3 betaalbare woningbouw (huur en koop) vanaf 2025 in het regionale woningbouwprogramma (nieuwbouw); 

  • 2.

    waarvan de helft in portefeuille van woningcorporaties, dus minimaal 1/3 in portefeuille van woningcorporaties vanaf 2025 in het regionale woningbouwprogramma (nieuwbouw); 

  • 3.

    minimaal 40% sociale huur (nieuwbouw) vanaf 2025 in het regionale woningbouwprogramma;

  • 4.

    streven naar minimaal 30% sociale huur in de totale woningvoorraad per gemeente.

Onderstaand is per doelstelling uitgewerkt wat GS van belang vinden bij deze beoordeling:

Doelstelling 1: minimaal 2/3 betaalbare woningbouw (huur en koop) vanaf 2025 in het regionale woningbouwprogramma; 

Doelstelling 2: minimaal 1/3 in portefeuille van woningcorporaties vanaf 2025 in het regionale woningbouwprogramma 

Doelstelling 3: minimaal 40% sociale huur (nieuwbouw) vanaf 2025 in het regionale woningbouwprogramma

Elk regionaal woningbouwprogramma moet vanaf het jaar 2025 bestaan uit minimaal 2/3 betaalbare woningen (huur en koop) (nieuwbouw) voor minimaal 1/3 bestaan uit woningen (sociale huur/middenhuur) (nieuwbouw) die door woningcorporaties in portefeuille worden genomen en 40% sociale huurwoningen (nieuwbouw) bevatten. Voor de drie genoemde doelstellingen gaat het om het totaalpercentage van de hele regio. In het regionale woningbouwprogramma moet een regio aangegeven hoeveel woningen in de prijsklassen van betaalbare woningbouw zijn geprogrammeerd. Een regionaal woningbouwprogramma kent een planningshorizon van minimaal 10 jaar. Het gemiddelde percentage van de eerste 10 jaar van het regionale woningbouwprogramma moet vanaf de jaarschijf 2025 of 2026 voldoen aan de genoemde doelstelling.

Voorbeeld: in het woningbouwprogramma dat begin 2024 door GS wordt aanvaard moet het gemiddelde van de jaren 2025 t/m 2034 aan de doelstellingen voldoen, in het woningbouwprogramma dat in begin 2025 door GS wordt aanvaard moet het gemiddelde van de jaren 2025 t/m 2034 aan de doelstellingen voldoen, in het woningbouwprogramma dat in 2026 door GS worden aanvaard moet het gemiddelde van de jaren 2026 t/m 2035 aan de doelstellingen voldoen etc.

 De provincie verwacht dat de gemeenten zich maximaal inspannen om de doelstellingen te halen. Bij de beoordeling let de provincie op de inspanning van de gemeente en omstandigheden waar de gemeente geen invloed op heeft.

 Bij de jaarlijkse vaststelling door gedeputeerde staten van het regionale woningbouwprogramma word  op regionaal niveau beoordeeld of de samenwerkende gemeenten binnen de regio de drie beide doelstellingen halen. Elk van de drie beide doelstellingen (minimaal 2/3 betaalbare woningbouw, minimaal 1/3 in portefeuille van woningcorporaties, minimaal 40% sociale huur) is van toepassing voor de planperiode van 10 jaar van het regionaal woningbouwprogramma. Om tot de aangegeven doelstellingen te komen tellen ook woningbouwplannen mee waarvan nog geen prijsklassen bekend zijn. GS zullen deze plannen voorlopig vaststellen en pas bij het bekend worden van de prijsklassen een definitief oordeel geven.

Indien overeenstemming wordt bereikt over hoe de doelstellingen (op termijn) kunnen worden behaald in het regionale woningbouwprogramma, dan worden de afspraken vastgelegd en toegevoegd aan de regionale woonzorgvisie en het regionale woningbouwprogramma. Dit regionaal woningbouwprogramma wordt eveneens lokaal (en soms regionaal) vastgesteld en doorvertaald in de concrete planvorming. Deze flexibiliteit is opgenomen als tussenstap om in een reëel scenario toe te werken naar de doelstelling. Dit is uitdrukkelijk geen permanente afwijking/ontheffing op de vastgestelde doelstelling in de Omgevingsvisie.  

 Indien in het regionale woningbouwprogramma nog niet kan worden voldaan aan één of meerdere doelstellingen van de eerste drie doelstellingen, beoordelen gedeputeerde staten het behalen van de drie doelstellingen in de woningbouwprogramma's op gemeentelijk niveau. Onderdelen die meespelen in de beoordeling zijn de al aanwezige voorraad sociale huur binnen de totale voorraad, de ruimtelijke mogelijkheden, de leefbaarheid binnen wijken en reeds gemaakt bestuurlijke afspraken die uitgaan van lagere percentages betaalbare woningbouw. Gedeputeerde Staten  kunnen dan besluiten om woningbouwplannen aan te houden voor een door Gedeputeerde Staten  te bepalen periode van een gemeente waar wel mogelijkheden zijn om het percentage sociale en betaalbare woningbouw te verhogen en die nog grote stappen heeft te zetten heeft om te voldoen aan de eerste drie doelstellingen. In deze periode kan de gemeente zich extra inspannen om de percentages die in de eerste drie doelstellingen genoemd zijn in de gemeentelijke woningbouwprogrammering te verhogen. Wanneer dit onvoldoende soelaas biedt stellen gedeputeerde staten de betreffende woningbouwplannen niet vast als onderdeel van de regionale programmering en dient de gemeente per wijziging van het omgevingsplan met 12 of meer woningen die geen onderdeel uit maakt van de regionale programmering te voldoen aan respectievelijk 2/3 betaalbare woningbouw en 40% sociale huur.

Indien de gemeente wel kan voldoen aan de eerste alle drie doelstellingen of er zijn aantoonbare omstandigheden waardoor dat niet mogelijk is zij voldoen dan kan het regionale woningbouwprogramma met alle woningbouwplannen worden vastgesteld.

Doelstelling 4: streven naar minimaal 30% sociale huur in de totale woningvoorraad per gemeente.

Van een gemeente die minder dan 30% sociale huur in de voorraad heeft, wordt verwacht dat deze, binnen de mogelijkheden, nieuwbouw sociale huur programmeert zodat de voorraad sociale huur toeneemt.

Van een gemeente die meer dan 30% sociale huur in de voorraad heeft, wordt verwacht dat deze het aantal sociale huurwoningen per saldo op peil houdt (saldo toevoeging minus sloop/verkoop blijft gelijk). Gemeenten kunnen gemotiveerd een verzoek aan GS indienen om af te wijken van het in stand houden van het percentage sociale huurvoorraad (als dat op dat moment op meer dan 30% sociale voorraad is) indien dit bijdraagt om evenwichtige spreiding in de regio te bevorderen en deze voornemens regionaal zijn afgestemd.

Op dit moment zijn er alleen landelijke cijfers beschikbaar van het aandeel corporatiewoningen sociale huur in de totale woningvoorraad per gemeente. Het aandeel particuliere sociale huurwoningen in de totale woningvoorraad per gemeente wordt niet bijgehouden. Als een gemeente onder de 30% sociale huur (corporatiewoningen) in de totale woningvoorraad zit dan ligt de bewijslast bij de gemeente om het aandeel particuliere sociale huur in de totale woningvoorraad aan te tonen. Niet alle particuliere sociale huur telt mee. Alleen de particuliere sociale huur die aan de voorwaarden voor sociale huur voldoet die zijn vastgelegd in de Omgevingsvisie: beschikbaar zijn voor de DAEB-inkomensgroep, minimaal 25 jaar vanaf de bouw wordt ingezet als sociale huurwoning, een begrensde huur heeft en er is sprake van een maximale jaarlijkse huurverhoging, verhuurd worden via een woonruimteverdeelsysteem. De extra woningen die aan deze voorwaarden voldoen tellen dan mee in het aandeel sociale huur in de totale woningvoorraad, waardoor de gemeente boven de 30% sociale huur in de totale woningvoorraad uit kan komen.

De provincie heeft met een aantal gemeenten en regio’s bestuurlijke afspraken gemaakt over locatie, kwantiteit, kwaliteit en tempo van (sociale) woningbouw. Dit neemt niet weg dat locaties waarvoor bestuurlijke afspraken met de provincie zijn gemaakt op het gebied van wonen moeten voldoen aan het provinciale Omgevingsbeleid. Gewijzigde omstandigheden kunnen voor alle partijen aanleiding geven voor heroverweging. Een overzicht van deze afspraken is opgenomen in het Omgevingsprogramma. 

Regionale realisatieagenda

Op 11 oktober 2022 hebben Gedeputeerde Staten de ‘Samenwerkingsafspraken woningbouw Zuid-Holland’ tussen Rijk en provincie vastgesteld en daarmee met de minister voor Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening (VRO) de ambitie uitgesproken in de periode 2022 tot en met 2030 235.460 woningen toe te voegen in onze provincie, waarvan minimaal 2/3e in het betaalbare segment (sociale huur, middenhuur en koopwoningen tot 355.000 euro), waarvan de helft door woningbouwcorporaties wordt gerealiseerd. Ook is afgesproken dat elke gemeente toegroeit naar 30% sociale huur in de voorraad per gemeente.

De doelstellingen uit de Samenwerkingsafspraken Rijk-provincie zijn beschreven en uitgewerkt in vijf regionale realisatieagenda’s wonen (RRA's) voor de woonregio’s Holland Rijnland, Haaglanden, Rotterdamse regio, Midden-Holland en voor de samenwerkende woonregio’s Alblasserwaard, Drechtsteden, Goeree-Overflakkee en Hoeksche Waard.

De RRA’s zijn op 14 maart 2023 ondertekend door de minister voor VRO, provincie, gemeenten en woningcorporaties. Daarnaast hebben verschillende marktpartijen, drinkwaterleidingbedrijven, netbeheerders en huurdersorganisaties een steunverklaring gegeven. De komende periode zal de samenwerking tussen de partijen van de regionale realisatieagenda's verder worden vormgegeven.

In de regionale realisatieagenda’s zijn nadrukkelijk een aantal randvoorwaarden in de vorm van kritische succesfactoren genoemd die van invloed zijn op de realisatie van de doelstellingen en zijn oplossingsrichtingen voor de kritische succesfactoren aangegeven. Genoemd als kritische succesfactor zijn o.a. het stikstofdossier en het tekort aan personeel bij zowel overheden als bouwbedrijven. De partijen die de regionale realisatieagenda’s hebben ondertekend gaan met elkaar periodiek in overleg hoe de kritische succesfactoren op te lossen.

Bestuurlijke afspraken over woningbouw

De provincie heeft met een aantal gemeenten en regio’s bestuurlijke afspraken gemaakt over locatie, kwantiteit, kwaliteit en tempo van woningbouw. Dit neemt niet weg dat bestemmingsplannen voor locaties waarvoor bestuurlijke afspraken met de provincie zijn gemaakt op het gebied van wonen moeten voldoen aan het provinciale omgevingsbeleid. Zo dient conform de ladder voor duurzame verstedelijking de behoefte te worden onderbouwd op basis van actueel onderzoek. 

Gewijzigde omstandigheden kunnen voor alle partijen aanleiding geven voor heroverweging.

-Duin- en Bollenstreek

In het kader van de Gebiedsuitwerking Haarlemmermeer-Bollenstreek heeft de provincie afspraken gemaakt met het Rijk, regio Holland Rijnland en provincie Noord-Holland over de realisering van 4.600 woningen plus 600 greenportwoningen in de Duin- en Bollenstreek tot 2030 voor de woningbehoefte van de metropoolregio Amsterdam. Verdere fasering, verdeling en dosering van dit woningbouwprogramma staat benoemd in de Regionale Woonagenda Holland Rijnland.  

600 Greenportwoningen

Aan de afspraak over 600 Greenportwoningen zijn onderstaande voorwaarden verbonden:

  • de woningen mogen niet gerealiseerd worden binnen het Kroonjuweel Landgoed Keukenhof;

  • de opbrengst van de bouw van de woningen wordt afgedragen aan de Greenport Ontwikkelingsmaatschappij (GOM) ten behoeve van de projecten uit het meerjarenprogramma.

-Valkenburg

Onze ambitie is om het voormalige vliegkamp Valkenburg voortvarend en integraal te transformeren en te versterken naar een duurzame, hoogwaardige en goed ontsloten locatie voor wonen, werken, recreatie, natuur en water, met inpassing van het aanwezige cultuurhistorische erfgoed. Gestreefd wordt naar een nieuwe woonwijk met maximaal 5.600 woningen met een breed palet aan prijsklassen, van sociale huurwoningen tot en met woningen in het topmilieu (maximaal 500). Tijdelijk gebruik van de locatie tijdens de gefaseerde ontwikkeling wordt gestimuleerd, bijvoorbeeld voor tijdelijke huisvesting van bijzondere doelgroepen of duurzame energieopwekking. Belangrijk vertrekpunt voor de ontwikkeling van Valkenburg is de woningbehoefte van regio Holland Rijnland. De verstedelijkingsopgave is maatgevend. Leidend zijn de Regionale Woonagenda Holland Rijnland en de daarbij behorende regionaal woningbouwprogrammering waarmee Gedeputeerde Staten hebben ingestemd.

De nieuwe woonwijk wordt ontsloten met twee ongelijkvloerse aansluitingen op de N206/Tjalmaweg (RijnlandRoute). Het streven is om het verkeer op de N441/Wassenaarseweg niet te laten toenemen als gevolg van de nieuwe wijk en sluipverkeer tegen te gaan. Dit mede ook om stikstofdepositie op de nabijgelegen kwetsbare natuur in de duinen te beperken. Ten zuiden van de N206/Tjalmaweg wordt een vrije busbaan aangelegd voor het R-net tussen Leiden Centraal en Katwijk met een spitsfrequentie van 12 bussen per uur. De busbaan krijgt ter hoogte van Nieuw Valkenburg twee R-net bushaltes. De haalbaarheid van additioneel openbaar of andere (innovatieve) vormen van vervoer door de woonwijk kan nader worden onderzocht bij de verdere planontwikkeling. Gestreefd wordt naar een ontsluiting per fiets en te voet in alle windrichtingen, bij voorkeur als onderdeel van regionale (snel)fiets- en wandelverbindingen. Fietsers en voetgangers kunnen, na realisatie, gebruik maken van de oostelijke ongelijkvloerse kruising van de Tjalmaweg, waar tevens een reservering voor de HOV-baan is opgenomen.

In de bestaande hangaarzone van het voormalige vliegkamp wordt meegewerkt aan een pilot voor Unmanned Valley Valkenburg, een test- en ontwikkelcentrum voor onbemande systemen, met een proefperiode tot mei 2023 (te verlengen tot mei 2028). Tevens wordt ruimte geboden aan een bijbehorend tijdelijk testveld van maximaal 500 bij 500 meter. Bij een succesvolle proefperiode wordt ruimte geboden aan een permanent testveld van maximaal 500 bij 500 meter met een gunstige situering voor een corridor naar zee. Bij een eventuele situering in de Groene Zone tussen de nieuwe woonwijk en de bestaande woonkern van Wassenaar zal het testveld een groen karakter krijgen, passend binnen het landschappelijke karakter hiervan. Aan de oostrand van de nieuwe woonwijk wordt ruimte gereserveerd voor een nieuw werkpark voor internationale bedrijven en kennisinstellingen, zoals bijvoorbeeld bio science, met een uitgeefbaar oppervlak van maximaal 15 hectare in een groene, campusachtige omgeving. Bij de uitwerking wordt rekening gehouden met het voorgedragen werelderfgoed Limes en de overige delen van de Limes. De cultuurhistorische waarden worden zoveel mogelijk beleefbaar gemaakt. Tussen de nieuwe woonwijk en de bestaande kern van Wassenaar wordt gestreefd naar een brede, robuuste en kwalitatief Groene Zone. Onderdeel daarvan is de ecologische verbinding tussen de duinen en het Groene Hart. De noordoostelijke begrenzing van de Groene Zone wordt gevormd door de rand van de nieuwe woonwijk. Deze begrenzing wordt bij de planuitwerking verder geoptimaliseerd in de vorm van zachte overgangen tussen het nieuwe stedelijk gebied en het bestaande landelijke gebied. De Groene Zone zal samen met de Mient Kooltuin en het Valkenburgse Meer mede gaan voorzien in de extensieve recreatiebehoefte voor de inwoners van de nieuwe woonwijk en wijde omgeving. Het Valkenburgse Meer zal daarnaast naar verwachting tot 2042 in gebruik blijven als zandwinning. De ontwikkeling van een nieuwe woonwijk met maximaal 5.600 woningen en de ontwikkeling van 15 hectare nieuw bedrijventerrein biedt dé mogelijkheid om te streven naar een duurzame, gasloze energiehuishouding met onder andere collectieve warmte/koude voorzieningen en de opwekking van zonne-energie. Daarnaast is de oever van het Valkenburgse Meer in de Omgevingsverordening aangewezen als locatie voor windenergie.

-Middengebied Zuidplaspolder

Rolkeuze

In de gebiedsontwikkeling van het Middengebied vervult de provincie verschillende rollen die bovendien veranderen in de tijd. Hieronder wordt dit per rol toegelicht.

Reguleren

Vanuit haar verantwoordelijkheid voor de ruimtelijke ordening en de fysieke leefomgeving heeft de provincie een belangrijke regulerende rol over waar grootschalige, stedelijke ontwikkelingen buiten Bestaand Stads- en Dorpsgebied (BSD) wel en niet kunnen plaatsvinden. Er is in de ontwikkeling van het Middengebied sprake van grootschalige, stedelijke ontwikkelingen en de eerder in dit document beschreven voorgenomen wijziging van de provinciale Omgevingsverordening is daarvoor nodig.

Regisseren

De provincie heeft heel lang een regisserende rol gehad in de ontwikkeling van het Middengebied. De afgelopen jaren is deze rol steeds meer overgenomen door de gemeente Zuidplas, maar de provincie heeft deze rol nog steeds omdat de provincie (voor 40%) deelnemer is aan de Grondbank RZG Zuidplas die 300 hectare grond bezit in het Middengebied en omdat de provincie zelf ca. 40 hectare grond in het Middengebied in eigendom heeft. Er zijn inmiddels koopovereenkomsten gesloten tussen de Grondbank RZG Zuidplas en de gemeente Zuidplas en tussen de provincie en de gemeente Zuidplas om al deze gronden over te nemen en die verkoop zal definitief worden wanneer het nieuwe Omgevingsplan voor het Middengebied onherroepelijk is geworden. De regisserende rol van de provincie zal dus steeds kleiner worden.

Voor een aantal projecten zal de provincie haar regisserende en uitvoerende rol in het Middengebied behouden. Bijvoorbeeld voor de realisatie van de Groene Waterparel en de afgesproken aanpassingen van provinciale wegen.

Faciliteren

De gemeente Zuidplas neemt het grootste deel van de uitvoering van de Overeenkomst voor haar rekening, maar in de Overeenkomst zijn ook nog een heel aantal verplichtingen voor de provincie opgenomen en vooral veel afspraken over onderwerpen die gezamenlijk worden opgepakt (zoals de realisatie van de ecologische verbindingszone en benodigde maatregelen op het gebied van mobiliteit). De provincie heeft in de uitvoering van de Overeenkomst dus vooral een faciliterende rol. Ook deze Herziening van de provinciale Omgevingsverordening en het provinciale Omgevingsprogramma passen binnen die rol. Naar mate steeds meer afspraken uit de Overeenkomst uitgevoerd zijn, zal de faciliterende rol van de provincie steeds kleiner worden.

Stimuleren

Hierboven is beschreven dat de regisserende en faciliterende rol van de provincie door de jaren heen naar verwachting steeds kleiner zal worden. De verwachting is ook dat de provincie in de toekomst steeds meer een stimulerende rol zal innemen voor de ontwikkeling van het Middengebied. De gemeente Zuidplas zal ongetwijfeld nog veel uitdagingen tegenkomen in de ontwikkeling van het Middengebied en de provincie zal de gemeente daarbij waar mogelijk helpen en ondersteunen.

Toelichting

In het Middengebied van de Zuidplaspolder vindt een grootschalige, integrale gebiedsontwikkeling plaats. De afspraken over deze gebiedsontwikkeling zijn vastgelegd in de Bestuurlijke Overeenkomst Ontwikkeling Middengebied Zuidplaspolder die op 1 juli 2021 door de gemeente Zuidplas, de Grondbank RZG Zuidplas en de provincie Zuid-Holland is ondertekend. Er wordt een nieuw dorp met bijbehorende voorzieningen, 47 hectare (uitgeefbaar) bedrijventerrein rond de Gouweknoop, bijbehorende infrastructuur, natuur en recreatievoorzieningen gerealiseerd. De woningbouw in het Vijfde Dorp, de bedrijventerreinen “Doelwijk II” en “Gouwepark II” en de rest van het Middengebied van de Zuidplaspolder worden conform het Convenant Klimaatadaptief Bouwen (4 oktober 2018) of diens opvolger, klimaatadaptief ingericht met een wijze van bebouwing die bijdraagt aan een gezonde en veilige leefomgeving.

Op de locatie ‘Vijfde Dorp’ komen 8.000 woningen in dorpse en landelijke woonmilieus waarvan minimaal de helft in het betaalbare segment en 30% van de woningen worden sociale huurwoningen. Er zijn 4.200 woningen voor het Middengebied opgenomen in het in 2021 door de provincie aanvaarde regionale woningbouwprogramma tot 2031 van de regio Midden-Holland. Onderdeel van deze aanvaarding is dat tot 2031 2.000 woningen voor deze locatie zijn toegekend uit de ‘provinciale woningbehoeftepot’. De 3.800 woningen die na 2030 gerealiseerd worden in het Middengebied, worden voor zo ver mogelijk binnen de toegestane woningvoorraadtoename van de regio Midden-Holland voor de periode 2031-2040 gerealiseerd. Indien dit aantal niet (in zijn geheel) past binnen de dan geldende toegestane woningvoorraadtoename van de regio Midden-Holland voor de periode 2031-2040, omdat er voldoende geschikte woningbouwlocaties elders in de regio Midden-Holland beschikbaar zijn, dan zal dat deel van de 3.800 woningen dat niet past binnen de dan geldende toegestane woningvoorraadtoename van de regio Midden-Holland voor de periode 2031-2040, ten laste worden gebracht van de dan geldende toegestane provinciale woningvoorraadtoename voor de periode 2031-2040. Onder geschikte woningbouwlocaties worden daarbij woningbouwlocaties verstaan die passen binnen het dan geldende provinciale omgevingsbeleid en waarvan aangetoond is dat die uiterlijk in 2040 volledig gerealiseerd kunnen zijn.

Tevens zal de gemeente Zuidplas het Koning Willem I bos realiseren. Het voornemen is om de begrenzing van het Koning Willem I bos op te nemen in het provinciaal omgevingsbeleid nadat deze begrenzing is vastgelegd in het gemeentelijke Omgevingsplan.

-Knoop Leiden West

In de Overeenkomst Knoop Leiden West is een stelsel van bestuurlijke afspraken gemaakt voor een integrale ontwikkeling van de “Knoop” in samenhang met andere projecten in de As Leiden-Katwijk. Voor woningbouw betreft dit afspraken over de ontwikkeling van woningen op de locaties Rijnfront-Noord, Rijnoevers, Frederiksoord Zuid (Oegstgeestse deel), de locatie Rijnoevers (meest zuidelijke eiland) en Rijnfront Zuid. De woningen zijn opgenomen in de Regionale Woonagenda Holland Rijnland. De provincie zal zo nodig in overleg treden over de fasering en dosering van de ruimtelijke ontwikkelingen.

-Noordse Buurt

In de gemeente Nieuwkoop wordt de verouderde glastuinbouwlocatie Noordse Buurt gesaneerd. Dit vindt plaats om de kwaliteit van het landschap, de waterhuishouding, de waterkwaliteit en de ecologische structuur rondom het Natura2000-gebied de Nieuwkoopse Plassen te verbeteren. Om de glassanering in de Noordse Buurt te financieren, is met de gemeente Nieuwkoop overeengekomen 430 woningen boven de behoefteraming te realiseren aansluitend aan een vijftal kernen. Het gaat om Nieuwveen (De Verwondering), Ter Aar (West en Zuid-Oost), Noorden (Land van Koppen), Nieuwkoop (Buytewech Noord) en Langeraar (Noord-West).

 -Maasluis-Dijkpolder

In de gemeente Maassluis biedt de locatie Dijkpolder de mogelijkheid om invulling te geven aan een woningvraag die in deze subregio slechts in uitleglocaties gerealiseerd kan worden. In de Dijkpolder kan woningbouw ontwikkeld worden die aansluit bij de verhoudingen 80% binnenstedelijk bouwen en 20% in uitleglocaties, zoals in de Verstedelijkingsstrategie Zuidvleugel is opgenomen. Na de planperiode van het vigerende bestemmingsplan kan Dijkpolder verder ontwikkeld worden voor woningbouw.

-Zoeterwoude

Met de gemeente Zoeterwoude is in het kader van de bestuursovereenkomst inzake het HOV-Net Zuid-Holland Noord van 17 mei 2013 de afspraak gemaakt dat zij minimaal 300 woningen zal realiseren in Meerburg. 

-Duivenvoordecorridor

Met de gemeente Voorschoten en Leidschendam-Voorburg zijn bestuurlijke afspraken gemaakt voor de ruimtelijke invulling van de Duivenvoordecorridor. De afspraken zijn gericht op het realiseren van een duurzame landschappelijke structuur en het waarborgen van een duurzame recreatiefunctie in een overwegend groen landschap. Dit betekent dat, ondanks dat de Duivenvoordecorridor gelegen is in een gebied met beschermingscategorie 1, waar aanpassing en transformatie niet is toegestaan, deze afspraken wel uitgevoerd kunnen worden. Voorwaarden hiervoor zijn:

  • De ruimtelijke kwaliteit van dit gebied dient verbeterd te worden door het vervangen van de kassen en bedrijfsgebouwen die een oppervlak van 33 hectare innemen. Maximaal 15% van het oppervlak van de gesloopte opstallen mag voor woongebouwen worden bestemd. De rest van de gronden wordt benut voor het realiseren van groendoelstellingen.

  • Woningbouw is toegestaan mits de realisatie van de groenopgave en de recreatieve functie zich gelijktijdig zullen voltrekken.

  • De glastuinbouw wordt gesaneerd, buitenplaatsen en bosschages worden hersteld en ontwikkeld en er wordt voorzien in recreatieve faciliteiten.

  • Verrommeling van het landschap moet voorkomen worden. Stimuleren van ruimtelijke functies die bijdragen aan de openheid en het groene landelijk gebied, waarbij als doelstelling het saneren van ongewenste bebouwing geldt.

  • Het beleid is erop gericht om dit gebied te transformeren tot relatief grootschalig, groen gebied met diverse recreatiemogelijkheden.

-Kwintsheul – De Driesprong

De woningbouwlocatie De Driehoek bij Kwintsheul (gemeente Westland) heeft een omvang van bijna 7 ha en biedt ruimte aan ongeveer 230 woningen. De woningen zijn onder andere nodig om de doorstroming binnen de woningvoorraad van Kwintsheul te bevorderen. Voldoende sociale woningbouw (meer dan 30%) is voor de provincie voorwaarde voor ontwikkeling van deze locatie buiten bestaand stads- en dorpsgebied. In het kader van de regionale woonvisie zal dit worden vastgelegd.

-Brielle – Oude Goote

De woningbouwlocatie Oude Goote heeft een omvang van ongeveer 30 ha. Er worden ongeveer 700 woningen gerealiseerd, waarvan 30% sociale woningen. Bij de uitwerking van de woningbouwlocatie wordt een bijzondere overgang naar het landelijk gebied gerealiseerd, waarbij wordt gedacht aan een gespreide of geclusterde ontwikkeling in het zuidelijk deel van het plangebied.

-Topmilieus

Voor het leveren van een bijdrage aan een (internationaal) vestigingsklimaat zijn in de afgelopen decennia op meerdere plekken in Zuid-Holland topmilieus gerealiseerd, bijvoorbeeld in delen van de Westlandse Zoom. Het gaat dan om woningbouw, die zowel kwalitatief als financieel, tot het topsegment behoort. Veelal betreft dit kleinere aantallen woningen in het topmilieu. Grootschalige realisatie van een topmilieu is mogelijk op een deel van Valkenburg (zie ook elders in dit Programma).

Toezicht houden op de Huisvestingswet

Het toezicht houden betreft het toezicht op de wettelijke taak van gemeenten om vergunninghouders te huisvesten en om toezicht op de toepassing van de Huisvestingswet in het geval dat gemeenten een huisvestingsverordening vaststellen.

-Huisvesting vergunninghouders (statushouders)

De provincie heeft in het aanvullend beleidskader 2020 beschreven hoe zij haar toezicht uitoefent door gebruik te maken van de bestuurlijke interventieladder. Als een gemeente haar wettelijke taak niet naar behoren uitvoert kan de provincie in het uiterste geval de wettelijke taak voor de gemeente uitvoeren op kosten van de gemeente; de zogenoemde indeplaatsstelling.

De bestuurlijke interventieladder waarborgt dat de gemeente voldoende mogelijkheden heeft gehad om zelf zorg te dragen voor het huisvesten van voldoende vergunninghouders, voordat de provincie over gaat tot de indeplaatsstelling.

-Vaststellen huisvestingsverordening

Als een gemeente een huisvestingsverordening opstelt dient zij zich te houden aan het bepaalde in de Huisvestingswet. Mocht een gemeente dat niet doen dan kan de provincie het besluit tot vaststellen van de huisvestingsverordening voordragen voor schorsing of vernietiging.

Om dit te voorkomen wordt de provincie graag betrokken bij de voorbereiding van het vaststellen van een huisvestingsverordening. Op grond van de (het wetsvoorstel tot wijziging van de) Huisvestingswet vragen burgemeester en wethouders bij de voorbereiding van wijziging of vaststelling van een Huisvestingsverordening advies aan Gedeputeerde Staten over de gevolgen voor de regionale woningmarkt, de woningbouwopgave en de toepassing van artikel 14 van de Huisvestingswet.

Indien de gemeenteraad voornemens is een huisvestingsverordening vast te stellen vanuit het oogpunt van het bestrijden van onevenwichtige en onrechtvaardige effecten van schaarste aan woonruimte, onderbouwen burgemeester en wethouders in de woonzorgvisie de maatregelen die zij nemen om deze schaarste tegen te gaan en de inzet van de gemeente op het gebied van de lokale en regionale woningbouwopgave. Wij vragen de gemeenten om dit ook in de lokale en regionale woonzorgvisie toe te lichten.  

De lokale en regionale woonzorgvisie bevat dan tenminste het volgende: 

  • Een definitie van het begrip schaarste aan woonruimten. Deze definitie dient aan te sluiten bij de bevindingen van het gebruik van de huisvestingsverordening en de monitor woonruimteverdeling.  

  • Eén of meer indicatoren waarmee de schaarste wordt gemeten.  

  • Een kwantitatief uitbreidingsprogramma om de voorraad goedkope woonruimten af te stemmen op de omvang van doelgroepen, gericht op een significante afname binnen een benoemde termijn (vier jaar) van onevenwichtige en onrechtvaardige effecten van schaarste aan goedkope woonruimte. De bevindingen van het gebruik van de huisvestingsverordening en de monitor woonruimteverdeling leveren informatie op voor dit uitbreidingsprogramma. Bij dit uitbreidingsprogramma wordt rekening gehouden met de specifieke woningbehoeften van bepaalde doelgroepen, bijvoorbeeld goed toegankelijke woningen voor senioren. 

In het wetsvoorstel Versterking regie volkshuisvesting heeft het Rijk het voornemen aangegeven dat elke gemeente voor bepaalde aandachtsgroepen verplicht een urgentieverordening heeft, waarbij de provincie een coördinerende rol krijgt. De verdere uitwerking van dit voornemen volgt medio 2023. Door de val van het kabinet is planning en inwerkingtreding van het wetsvoorstel onduidelijk.

Opvang van asielzoekers

De provincie Zuid-Holland wil samen met gemeenten verantwoordelijkheid nemen in de maatschappelijke opgave om  meer en kwalitatief betere asielopvang te realiseren. Met inwerkingtreding van de Spreidingswet hebben gemeenten een (structurele) wettelijke taak in de opvang van asielzoekers gekregen.

Voor het realiseren van voldoende asielopvang zijn in Zuid-Holland Regionale Regietafels (RRT’s) ingericht, die rapporteren aan de Provinciale Regietafel (PRT). De regio’s Haaglanden, Rotterdam-Rijnmond en Zuid-Holland Zuid hebben hierbij de structuur van de veiligheidsregio aangehouden. De regio’s Holland Rijnland en Midden-Holland hanteren de structuur van de woonregio’s en werken samen aan de asielopgave. Elke RRT stelt een regioplan op waarin staat beschreven hoe aan de asielopgave wordt voldaan. Hierbij worden ook zoveel mogelijk de opgaven voor de opvang van Oekraïense ontheemden en de huisvesting van vergunninghouders betrokken. De provincie heeft, om dit te faciliteren, een ruimtelijke strategie asielopvang vastgesteld:

  • De voorkeur gaat uit naar het realiseren van duurzame locaties voor minimaal vijf jaar.

  • Locaties binnen bestaand stad- en dorpsgebied (BSD) zijn zeer kansrijk, zoals het transformeren van bestaand vastgoed en leegstaande kantoorpanden. Ook omdat voorzieningen, zoals winkels en scholen, vanaf deze locaties vaak goed bereikbaar zijn (te maken). Daarnaast zijn woningbouwlocaties buiten BSD die zijn opgenomen in het Omgevingsbeleid, de zogenaamde 3 hectare locaties, kansrijk om (tijdelijk) te benutten voor asielopvang.

  • Voor grotere locaties, die niet passen binnen het Omgevingsbeleid, zijn maatwerk oplossingen bespreekbaar. Gedeputeerde Staten kunnen op aanvraag van burgemeester en wethouders ontheffing verlenen. De voorwaarde die wij richting gemeenten daaraan verbinden is dat het gaat om locaties die minimaal vijf jaar beschikbaar zijn en minimaal 500 opvangplekken hebben. Bij uitzondering is een lager aantal bespreekbaar, mits dit past binnen de business case van het COA. Hierbij hanteren wij 250 opvangplekken als ondergrens. Om aan de opgave te kunnen voldoen, zijn grote locaties nodig. Dit ook vanuit de gedachte dat deze locaties het mogelijk maken om meer kleinschalige opvang te realiseren (kleine locaties kunnen leunen op de voorzieningen van grote locaties). 

  • De provincie onderzoekt welke beleidswijzigingen in het provinciaal beleid nodig zijn om snel in te kunnen spelen op locaties in de regionale plannen voor (duurzame) asielopvang. Hiervoor wordt gekeken of een aanpassing van het ruimtelijk beleid noodzakelijk is en of er door veranderde wetgeving geen nieuwe beperkingen optreden voor asielopvang. Wanneer nodig worden er wijzigingen meegenomen in de Herziening 2025 van het Omgevingsbeleid.

De provincie heeft een rol in het organiseren van de Provinciale Regietafel (PRT), het ondersteunen van de regio’s bij het opstellen van de regioplannen om tot voldoende asielopvang te komen, het samen met gemeenten verkennen van locaties en het uitwerken van maatwerk oplossingen voor grotere locaties. De verantwoordelijkheid voor de organisatie van de PRT ligt bij de commissaris van de Koning, de verantwoordelijkheid voor de inhoud van de regioplannen bij Gedeputeerde Staten. Zolang er vanuit het Rijk geen extra financiële middelen komen, worden er geen nieuwe taken opgepakt.   

Subsidies

De provincie zet subsidies in voor het stimuleren van de planvorming en bouw van betaalbare huurwoningen, geclusterde woningen geschikt voor ouderen en collectieve woonvormen. Vanaf 1 januari zijn alle bestaande regelingen onderdeel van de Subsidieregeling wonen Zuid-Holland. De voortgang van de subsidies wordt in de Planning & Control-producten beschreven.

Kennisdeling

De provincie zorgt voor actieve kennisdeling over de verschillende woononderwerpen door middel van bijvoorbeeld bijeenkomsten, websites of leerkringen.

Beleidsdoel 6-2 Ruimte en landschap

6-2 Ruimte en landschap

De provincie wil een regio zijn waar mensen met plezier wonen, werken en recreëren in een aantrekkelijke, groene en gezonde omgeving. De vitaliteit en kwaliteit van de leefomgeving staat echter onder druk door potentieel conflicterende ruimteclaims op terreinen als woningbouw, economie, energie en klimaat. Wegen, woningen, dijken en recreatiegebieden gaan decennialang mee. Daarom is het van belang dat deze ontwikkelingen zorgvuldig gebeuren. Het doel is om een kwaliteitsrijke ruimtelijke inrichting te maken waarbij ruimte is en blijft voor nieuwe initiatieven, met aandacht voor het veranderende klimaat, sociale kwaliteit en verduurzaming van de bestaande woningvoorraad. Samen met andere partijen werkt de provincie aan een gezonde, sociale en duurzame leefomgeving.

De provincie maakt bij de inrichting van de ruimte integrale afwegingen tussen landschappelijke belangen en ruimte voor functies als woningen en bedrijven. Met het beleid voor ruimtelijke kwaliteit stimuleren we dat initiatiefnemers zoveel mogelijk voortbouwen op de bestaande kwaliteiten, en daarmee op de identiteit, van Zuid-Holland. Dus sterker maken wat al sterk is. Daarbij hoort: de juiste ontwikkeling op de juiste plek, en waar mogelijk in combinatie met verschillende functies.

Stedelijke ontwikkelingen die niet binnen bestaand stads- en dorpsgebied mogelijk zijn en kleinschalige ontwikkelingen kunnen bij uitzondering in het landelijk gebied plaatsvinden in aansluiting op bestaand stads- en dorpsgebied of in bebouwingslinten. Bovenregionale en regionale (centrum)voorzieningen worden zoveel mogelijk geconcentreerd in stedelijke centra en bij multimodale knooppunten voor hoogwaardig openbaar vervoer (HOV). Dit beleid draagt bij aan de vitaliteit en daarmee aan de kwaliteit van stedelijke agglomeraties en centra.

Maatregelen van 6-2 Ruimte en landschap

Bijzonder Provinciaal Landschap Midden-Delfland
Wat wil de provincie bereiken?

De provincie wil samen met partners, waaronder in het bijzonder de Landschapstafel Bijzonder Provinciaal Landschap Midden-Delfland, de maatschappelijke waarden van het Bijzonder Provinciaal Landschap Midden-Delfland behouden en versterken. Het gaat om een veenweidelandschap binnen een stedelijke context.

Rolkeuze

Samenwerkend

Uitwerking

De provincie wil samen met partners de maatschappelijke waarden van dit Bijzonder Provinciaal Landschap naast behouden ook versterken door deze waarden beter beleefbaar te maken voor de bewoners en bezoekers van deze groene buffer in dit drukke en dichtbevolkte deel van de provincie dat onder een grote verstedelijkingsdruk staat. De provincie streeft hierbij naar het behouden en versterken van de ruimtelijke kwaliteit van dit gebied zowel ten aanzien van de belevingswaarde, gebruikswaarde als toekomstwaarde. De hoofdfuncties in die gebied zijn landbouw, recreatie, natuur en water. 

Het beter beleefbaar maken van dit gebied voor bewoners van en de vele inwoners in de stedelijke omgeving rond dit gebied kan een belangrijke bijdrage leveren aan een betere bescherming, want naarmate de waarde van dit landschap beter bekend is en meer leeft in de harten en hoofden van de bewoners en bestuurders van Zuid-Holland draagt dit ook bij aan die bescherming. Dit beter beleefbaar maken kan ook een bijdrage leveren aan de economische vitalisering en diversificatie van dit Bijzonder Provinciaal Landschap. Dit kan o.a. via het leveren van groenblauwe producten en diensten aan en voor de stedelijke omgeving. Zo kan dit gaan om het leveren van waardevolle streekproducten, het bieden van aantrekkelijke bestemmingen, gebieden en routes voor recreanten en het leveren van ook andere groenblauwe diensten, waaronder wateropvang- en zuivering. Het beter benutten van de stedelijke context speelt daarbij een belangrijke rol.

Samenwerken aan een aantrekkelijke en beleefbare Vlietzone
Wat wil de provincie bereiken?

De Vlietzone is een groenblauwe en deels stedelijk zone tussen Leiden en Delft met bijzondere kwaliteiten op het gebied van landschap, cultuurhistorie en natuur. Het gebied is essentieel voor de leefbaarheid van de regio, omdat het ruimte biedt voor ontspanning, verkoeling, biodiversiteit en wateropvang. Voor mens en dier vormt de Vlietzone een essentiële schakel tussen stad en land en tussen de verschillende groengebieden.

De provincie neemt de regie om, op basis van het vastgestelde toekomstbeeld Vlietzone, samen met de gemeenten, waterschappen, bewoners en gebruikers te werken aan de verdere ontwikkeling van de Vlietzone tot een aantrekkelijk, herkenbaar en beleefbaar stadslandschapspark voor de regio.

Rolkeuze

Samenwerkend

Uitwerking

Bij de verdere ontwikkeling van de Vlietzone staan de leidende principes uit het Toekomstbeeld Vlietzone centraal. Dit zijn:

  • 1.

    Een robuust watersysteem als sturend principe;

  • 2.

    Een sterke identiteit van de Vlietzone;

  • 3.

    Groenblauwe dooradering;

  • 4.

    Sterke en zichtbare cultuurhistorische en archeologische basis;

  • 5.

    De Vliet als ruimtelijke drager.

Subsidieregeling verplaatsing en beëindiging veehouderij Zuid-Holland
Wat wil de provincie bereiken?

In een aantal gebieden zijn de transitieopgaven, met name voor stikstofreductie, natuur en bodemdaling, zo urgent dat de provincie de verplaatsing of beëindiging van agrarische bedrijven in de betreffende gebieden wil stimuleren.  De provincie stelt hiertoe een subsidieregeling ‘Subsidieregeling verplaatsing en beëindiging veehouderij Zuid-Holland’ open voor specifieke gebieden, aan te wijzen middels een openstellingsbesluit. Op grond van deze subsidieregeling kunnen eigenaren van een landbouwbedrijf in een gebied waarvoor de regeling is opengesteld,  een subsidie aanvragen voor de kosten van verplaatsing of beëindiging van hun landbouwbedrijf, wanneer deze verplaatsing of beëindiging bijdraagt aan: 

  • de realisatie van een ruimtelijk gebiedsplan voor een door Gedeputeerde Staten aangewezen transitiegebied;

  • de stikstofreductie in een of meer stikstofgevoelige habitats in Natura2000-gebieden in Zuid-Holland;

  • de realisatie van het Natuurnetwerk Nederland; of

  • de reductie van CO2 vanwege bodemdaling.

Rolkeuze

Presterend

Transformeren, herstructureren en verdichten van locaties
Wat wil de provincie bereiken?

De provincie wil ruimte bieden aan organische ontwikkeling en functiemenging vanuit het oogpunt van betere benutting en kwaliteitsverbetering van het bestaand stads- en dorpsgebied. Diverse locaties in en nabij het stedelijk gebied zullen een andere functie krijgen die op die plek passender is, zowel vanuit behoefte als vanuit kwaliteit. Hierbij kan bijvoorbeeld worden gedacht aan  de Binckhorst in Den Haag of Stadshavens in Rotterdam. Dit past bij de provinciale ambitie voor een aantrekkelijk leefklimaat. Op een aantal plekken richt de transformatie zich vooral op de herontwikkeling naar gemengd stedelijk gebied. Dit gaat gepaard met een meer intensieve benutting van de ruimte rekening houdend met de ligging ten opzichte van het openbaar vervoernetwerk. Aan de rand van de steden gaat het vooral om het combineren van stedelijke functies met recreatieve en groene functies.

Bij het bieden van ruimte aan organische ontwikkeling en functiemenging worden bedrijventerreinen steeds meer ontzien omdat de ruimte voor werken steeds schaarser wordt. De afspraken die in de, door GS aanvaarde, regionale bedrijventerreinenvisies zijn gemaakt over transformatie blijven wel van kracht. Verder zet de provincie in op het toevoegen van werkfuncties binnen woongebieden, het transformeren van leegstaande kantoren en het vitaal houden en maken van centrumgebieden door toevoeging van andere functies dan alleen winkels. Dit zorgt voor een goede functiemenging en aantrekkelijke, levendige gebieden.

Rolkeuze

Samenwerkend

Uitwerking

Verdichting, herstructurering en transformatie zijn ingewikkelde en financieel zware opgaves. Rijkssubsidies voor verstedelijking en stedelijke vernieuwing zijn afgebouwd en het investeringsvermogen van woningcorporaties is ontoereikend. In de Provincie Zuid-Holland zijn er veel belangrijke transformatiegebieden waar de provincie al langere tijd op inzet. Deze transformatiegebieden zijn weergegeven op de kaart met transformatiegebieden. De kaart is niet meer volledig. Recent zijn er nieuwe locaties als transformatiegebieden aangewezen in de, door GS aanvaarde, regionale bedrijventerreinenvisies. Hieronder volgt een beknopte beschrijving van enkele transformatiegebieden waar de Provincie al langere tijd op inzet.

Bedrijventerrein Binckhorst - gemeente Den Haag

Bedrijventerrein Binckhorst is een gemengd bedrijventerrein, waar enkele (watergebonden) bedrijven gevestigd zijn. Het gaat o.a. om het afvaloverslagstation van de AVR en om een beton-metselzandcentrale. De Binckhorst wordt getransformeerd naar gemengd stedelijk gebied waar een verbetering van de ruimtelijke kwaliteit voorop staat. Wanneer bedrijven niet elders gecompenseerd kunnen worden, ligt het accent op optimale inpassing. Hierbij geldt het provinciale doel om voldoende ruimte voor watergebonden bedrijven en bedrijven in milieucategorie 3.1 en hoger te houden. Woningbouw binnen de milieucontour van bedrijven is niet uitgesloten, mits deze niet wordt beperkt in hun functioneren.

Stadshavens – gemeente Rotterdam

Door de uitgifte van kavels op de Tweede Maasvlakte is er ruimte ontstaan voor herverkaveling van het havenindustrieel complex. In delen van het havengebied worden de stadshavens getransformeerd naar gemengde, stedelijke woonwerkmilieus. Voor de provincie is het belangrijk dat de transformatie bijdraagt aan de bundeling van verstedelijking, infrastructuur, voorzieningen en economische activiteiten gericht op concentratie, waarbij rekening wordt gehouden met kwalitatieve vraagontwikkelingen op de regionale woningmarkt en het versterken van de mainportfunctie. Gelet op de buitendijkse ligging is waterveiligheid een belangrijk aandachtspunt.

Schieoevers Noord - gemeente Delft

Schieoevers Noord heeft grote potentie om, van een monofunctioneel werkgebied, te transformeren naar een gemengd stedelijk gebied waar gewerkt en gewoond kan worden. Uitgangspunt is om dit gemengd stedelijk gebied te realiseren. Hierbij wordt rekening gehouden met de zittende bedrijven. Schieoevers Noord kan voorzien in de ruimtebehoefte van bedrijven die onder andere ontstaan zijn op de campus Delft. Het gebied ligt centraal in Delft, tussen de treinstations Delft en Delft Campus en de historische binnenstad. Ook de TU Delft Campus en TU Delft Campus Zuid grenzen aan Schieoevers. Het gebied is via de Kruithuisweg (N470) verbonden met de A4 en A13.

Bij de transformatie van Schieoevers Noord gelden de provinciale doelen om voldoende ruimte voor bedrijven met de hoogst mogelijke milieucategorie en watergebonden bedrijven te houden en woningbouw mogelijk te maken. Hierover zijn afspraken gemaakt die in de regionale bedrijventerreinenvisie MRDH zijn aanvaard.

Recreatief knooppunt Sliedrecht (Sliedrecht Buiten)

De Merwedezone biedt een ontwikkelingskader voor het regiopark met recreatieve knooppunten. Ten behoeve van het recreatief knooppunt Sliedrecht moeten sportvelden worden uitgeplaatst van een bedrijventerrein naar een locatie buiten bestaand stads- en dorpsgebied. De uitplaatsing van de sportvelden moet plaatsvinden in combinatie met de knooppuntontwikkeling Sliedrecht.

Uitgangspunt bij de ontwikkeling van het regiopark moet zijn dat de verrommeling wordt tegengegaan, dat de agrarische bedrijfsvoering wordt gerespecteerd en dat de landschappelijke en cultuurhistorische kwaliteiten van het gebied worden behouden en versterkt.

Plaspoelpolder

De gemeente Rijswijk wil twee delen van het bedrijventerrein Plaspoelpolder transformeren naar gemengde woon-werkgebieden. Het gaat om At the Park (Kesslerpark) en het Havenkwartier. Het middengebied van de Plaspoelpolder blijft een monofunctioneel bedrijventerrein dat beter benut gaat worden. Om deze transformatie mogelijk te maken zijn afspraken gemaakt die opgenomen zijn in de bedrijventerreinenvisie MRDH die aanvaard is.

Transformatie van glastuinbouwgebieden

Naast bovengenoemde transformatiegebieden (en transformatiegebieden opgenomen in de, door GS aanvaarde, regionale bedrijventerreinenvisies) zijn er nog een aantal niet duurzame (of verouderde) glastuinbouwgebieden waar transformatie zal gaan plaatsvinden. Deze transformatiegebieden met niet duurzaam glas hebben de aanduiding transformatie op de bij dit onderdeel behorende kaart.

  • Erasmuszone Wateringen: van glastuinbouwgebied naar gemengd stedelijk milieu wonen plus werken

  • Glastuinbouwgebieden in Aar- en Amstelzone van glastuinbouw naar gemengde functies (wonen, recreatie, agrarisch en natuur)

  • Glastuinbouwgebied Lansingerland, Hoekeindsche weg: van glas naar stedelijk gebied

  • Gemeente Katwijk, Zijlhoek-de Woerd: van glastuinbouw naar gemengd milieu (hoogwaardig werkmilieu, recreatie- en natuur)

  • Deze gebieden kunnen transformeren naar een andere functie. De nog aanwezige glastuinbouwbedrijven vallen op grond van de verordening onder de regeling voor verspreid glas, dit houdt in dat per bedrijf een oppervlakte van maximaal 2 ha glas mogelijk is.

Gebiedsspecifieke maatregel

Zie de kaart met transformatiegebieden, aangevuld met de locaties die zijn opgenomen in de, door GS aanvaarde, regionale bedrijventerreinenvisies.

Beleidsdoel 7-1 Bevorderen verbetering milieukwaliteit en gezondheid

7-1 Bevorderen verbetering milieukwaliteit en gezondheid

De provincie Zuid-Holland wil de milieukwaliteit verder verbeteren. Het milieubeleid is er tot nu toe sterk op gericht grenswaarden te behalen. Een belangrijk doel blijft om een basisniveau op orde te houden. Met vergunningverlening, toezicht en handhaving vullen we dat in, waarbij de vijf omgevingsdiensten in Zuid-Holland voor de uitvoering zorgen.

Via programma’s rond luchtkwaliteit, zeer zorgwekkende stoffen, aanpak van geluidshinder en omgevingsveiligheid willen wij de milieukwaliteit als integraal onderdeel van een goede leefomgeving verder versterken. De provincie werkt eraan de bodem en ondergrond optimaal te benutten, te beschermen en te beheren, zodat dit ertoe bijdraagt maatschappelijke vraagstukken op te lossen. Daarbij streeft de provincie ernaar dat er geen bodemverontreinigingen meer zijn die leiden tot onaanvaardbare humane, ecologische en verspreidingsrisico's.

Bij bevordering van de gezonde leefomgeving zal de provincie per opgave bepalen welke provinciale rol daarbij het beste past.

Maatregelen van 7-1 Bevorderen verbetering milieukwaliteit en gezondheid

Beschermen en beheren van het bodem- en grondwatersysteem
Wat wil de provincie bereiken?

Beschermen en beheren van het bodem-grondwatersysteem: 

  • Uitvoeren overgangsrecht (VTH-taak) Wet bodembescherming/Omgevingswet door mandatering aan Omgevingsdienst en opdrachtverlening aan de Omgevingsdiensten; 

  • Uitvoeren restopgave spoedlocaties bodemverontreiniging; 

  • Uitvoeren maatregelen ter verbetering van de grondwaterkwaliteit, vastgelegd in het waterprogramma; 

  • Samenwerken met andere overheden op de thema’s diffuse verontreinigingen en zeer zorgwekkende stoffen en nieuwe stoffen; 

  • Bevorderen dat in ruimtelijke plannen de kansen voor de aanpak van bodem- en grondwaterverontreiniging worden meegewogen als onderdeel van de 3D-Ruimtelijke Ordening.   

Rolkeuze

Rechtmatig

Uitwerking

Voor het uitvoeren van het overgangsrecht en van de restopgave spoedlocaties ligt de nadruk op regisseren en reguleren. Voor het verminderen van diffuse verontreinigingen, Zeer Zorgwekkende Stoffen en nieuwe stoffen is primair een faciliterende rol voorzien. Het gaat vooral op het signaleren (beleidsmonitoring) en investeren in kennisinfrastructuur. Afhankelijk van de casus en omstandigheden van een vraagstuk kan een andere rol van de Provincie gewenst zijn.  

Het tegengaan van bodem- en grondwaterverontreiniging als onderdeel van ruimtelijk planvorming, valt vooral onder het kwadrant stimuleren.  

Sinds de invoering van de Omgevingswet (Ow) zijn de taken van de provincie veranderd in het kader van het bodembeheer. De provincie blijft bevoegd gezag voor het overgangsrecht Wbb en voor de bodemtaken bij complexe bedrijven. De omgevingsdiensten voeren deze bevoegd-gezag-taken uit. De provincie stuurt dit aan via mandaatbesluit, VTH nota en opdrachtverlening. 

Historische bodemverontreinigingen met onaanvaardbare risico’s zijn op basis van de Wet Bodembescherming en onder regie van de provincie in de voorgaande periode versneld aangepakt. Er resteert nog een opgave van ongeveer 45 locaties. De meesten hiervan zijn al in uitvoering maar langlopend. Monitoring van de saneringsvoortgang is voldoende. Voor een aantal locaties is de uitvoering nog niet gestart of stagneert de voortgang. Over deze locaties worden afspraken gemaakt met partijen, en zijn investeringen nodig om uitvoering van de grond te krijgen.

Bronmaatregelen voor het beperken van Geurhinder
Wat wil de provincie bereiken?

Het geurhinderbeleid is bedoeld om geurhinder door milieubelastende activiteiten te voorkomen (nieuwe activiteiten) of te beperken tot een acceptabel niveau (bestaande activiteiten). Geurhinder - ofwel stank - wordt vooral veroorzaakt door industriële activiteiten en veehouderij (megastallen). Geureffecten worden beperkt door het nemen van bronmaatregelen. Bij de vergunningverlening past de provincie het geurhinderbeleid toe. Hierbij wordt het acceptabele hinderniveau vastgesteld om te zorgen dat geurgevoelige gebouwen en locaties worden beschermd tegen onacceptabele geurhinder. Het industriële complex in de regio Rijnmond kent door de vele geurbronnen die dicht op elkaar zitten een complexere problematiek. Voor Rijnmond is er dan ook beleid vastgesteld gericht op lokale geuraanpak.

Rolkeuze

Rechtmatig

Uitwerking

Er zijn beleidsregels en beleid geformuleerd die gelden voor de hele provincie Zuid-Holland behalve voor regio Rijnmond. De geformuleerde maatregelen die alleen gelden voor Rijnmond zijn een verbijzondering van het beleid en de beleidsregels die gelden voor de rest van de provincie.

Het geurhinderbeleid is bedoeld om aan te geven wat de maximale aanvaardbare geurbelasting is bij geurgevoelige gebouwen en locaties. De provincie gebruikt dit beleid bij de vergunningverlening voor complexe bedrijven of milieubelastende activiteiten onder bevoegd gezag van de provincie. De provincie hanteert de beleidsregel Geurhinderbeleid Provincie Zuid-Holland Actualisatie 2024.

Geurhinderbeleid Rijnmond

In het Rijnmondgebied wordt bij de vergunningverlening gewerkt met 3 maatregelniveaus:

  • Maatregelniveau I

    “Buiten de terreingrens mag geen geur afkomstig van de milieubelastende activiteit c.q. het complexe bedrijf waarneembaar zijn

  • Maatregelniveau II

    “Ter plaatse van een geurgevoelig gebouw of geurgevoelige locatie mag geen geur afkomstig van de milieubelastende activiteit c.q. het complexe bedrijf waarneembaar zijn.”

  • Maatregelniveau III

    “Ter plaatse van een geurgevoelig gebouw of geurgevoelige locatie mag geen geuroverlast veroorzaakt worden door de milieubelastende activiteit c.q. het complexe bedrijf.”

Bij de vergunningverlening wordt gepoogd met behulp van best beschikbare technieken een zo strikt mogelijk maatregelniveau te bereiken met een zo hoog mogelijke bescherming tegen geurhinder.

Doel is om geurhinder buiten het complexe bedrijf of de locatie waar de milieubelastende activiteit wordt verricht zoveel mogelijk te voorkomen.

Interbestuurlijk overleg omgevingsveiligheid Zuid-Holland
Wat wil de provincie bereiken?

Binnen Zuid-Holland werken overheden, omgevingsdiensten, veiligheidsregio’s en bedrijven samen aan een omgevingsveilig Zuid-Holland. Omgevingsveiligheid is echter een complex thema. Het vraagt van alle partijen dan ook een hoog kennisniveau om zorg te dragen voor de hoge kwaliteitsstandaard die nodig is om dit complexe thema goed te kunnen beheersen. Met het oog op het delen en ontwikkelen van kennis nemen partijen deel aan landelijke- en regionale kennisnetwerken, zoals kennistafels en het Landelijk Platform Veilige Leefomgeving. De provincie zal deelname van vertegenwoordigers van de Zuid-Hollandse omgevingsdiensten aan deze netwerken blijven faciliteren.

Rolkeuze

Samenwerkend

Uitwerking

Op het bestuurlijk en strategisch niveau vindt afstemming of agendering van regiobrede thema’s in de regio Zuid-Holland nog niet altijd plaats. De provincie ziet het belang om waar nodig vaker interbestuurlijk overleg te voeren, tussen (een deel van) de Zuid-Hollandse gemeenten en de provincie. Dit kunnen met name overleggen zijn met een situationeel karakter, rond bepaalde onderwerpen wanneer daar aanleiding voor is.

Een overleg kan voorzien in de volgende behoeften:

  • Het afstemmen van de omgang met opgaven, waarvoor alle partijen aan de lat staan. Bijvoorbeeld de implementatie van het nieuwe aandachtsgebiedenbeleid . Deze nieuwe manier van werken vraagt om een meer integrale afweging van omgevingsveiligheid bij ruimtelijke ontwikkelingen door gemeentelijke bestuurders.

  • Het smeden en activeren van coalities om op deze manier gezamenlijk resultaten te boeken. Denk bijvoorbeeld aan het agenderen van de regionale belangen bij de Rijksoverheid.

  • Meer in het bijzonder kan het gaan om gelegenheidscoalities rond bepaalde thema’s binnen de regio. Denk daarbij aan thema’s als het Basisnet Spoor, een veilige energietransitie en de gevolgen van het clusteren van risicovolle activiteiten in het Havengebied van Rotterdam.

De provincie Zuid-Holland kent 52 gemeenten. De relevantie van het thema omgevingsveiligheid is per gemeente sterk verschillend. Ook het mogelijk belang van een gemeente voor deelname aan een overleg kan daarmee sterk verschillen. Indien er aanleiding is tot een interbestuurlijk overleg, wordt zoveel mogelijk aangesloten bij de bestaande overlegstructuren.

Inzichtelijke risicodata omgevingsveiligheid
Wat wil de provincie bereiken?

De provincie heeft op basis van de Wet veiligheidsregio’s een stelseltaak op het communiceren van de risico’s in de leefomgeving via de risicokaart (www.risicokaart.nl). Dit geldt ook voor het beschikbaar maken van risicodata in het Digitaal Stelsel Omgevingswet voor activiteiten waarvoor de provincie het bevoegd gezag is en voor provinciale wegen waarvoor een PR 10‑6-contour wordt berekend. 

Naast deze wettelijke taak streeft de provincie naar betrouwbare data over de omgevingsveiligheidsrisico’s. Dit gaat over informatie die breder is dan de wettelijke vereiste vanuit de Omgevingswet en het DSO. Denk daarbij aan informatie over populatiedichtheden, de aanwezigheid van kwetsbare gebouwen en locaties. De provincie Zuid-Holland wil de taakuitvoering van externe veiligheid specialisten van gemeenten, omgevingsdiensten en veiligheidsregio’s ondersteunen met relevante geo-informatie (via de Signaleringskaart Externe Veiligheid) en deze informatie naar de toekomst toe blijvend beschikbaar stellen.

Rolkeuze

Samenwerkend

Uitwerking

Het is belangrijk om bij deze maatregel afstemming te zoeken met het programma ‘Altijd actuele digitale vergunning’. Binnen dit traject zal immers ook risico-informatie gedigitaliseerd worden, die een plek kan krijgen in het Informatiehuis Externe Veiligheid.

Concreet betekent dit dat de provincie (via het IPO) invulling geeft aan haar wettelijke taken voor de risicokaart en bijdraagt aan de ontwikkeling van het Informatiehuis Externe Veiligheid (waaronder de Signaleringskaart Externe Veiligheid).

De provincie verkent de behoefte en mogelijkheden om via de ontsluiting of koppeling van bronbestanden nieuwe bruikbare informatie op te leveren die behulpzaam kan zijn voor beleidsontwikkeling of voor de uitvoeringspraktijk. Hierbij kan gedacht worden aan een analyse van de toekomstige woningbouw in relatie tot bestaande en nieuwe risicobronnen (energietransitie), of aan risicodata van transport van gevaarlijke stoffen over bepaalde gemeentelijke en provinciale wegen.

Nazorg stortplaatsen in het kader van de Wet Milieubeheer
Wat wil de provincie bereiken?

Uitvoer van nazorg van stortplaatsen:

  • Voorbereiding uitvoering nazorg bij te sluiten stortplaatsen en beoordeling nazorgplannen;

  • Vaststellen doelvermogens ter bestrijding van nazorgkosten; 

  • Overdracht van te sluiten stortplaatsen naar provincie; 

  • Uitvoer nazorgactiviteiten op gesloten stortplaatsen ter bescherming van het milieu;

  • Vergunningverlening en VTH-taak voor activiteiten op en bij gesloten stortplaatsen. 

Rolkeuze

Rechtmatig

Uitwerking

Voor te sluiten stortplaatsen worden door de exploitanten nazorgplannen opgesteld. Deze worden door de provincie op basis van een provinciale beleidsregel beschikt (Beleidsregel voor toepassing van de IPO checklist voor stortplaatsen en baggerdepots 2022). 

Op basis van deze beschikking wordt de nazorgheffing aan de exploitant opgelegd (Verordening nazorgheffing gesloten stortplaatsen provincie Zuid-Holland 2022).

Als de exploitant alle (nazorg)voorzieningen heeft aangebracht, voert de provincie een eindinspectie uit. Bij een positieve uitslag volgt de sluitingsverklaring en wordt de stortplaats formeel overgedragen aan de provincie (Wet Milieubeheer).

Op gesloten stortplaatsen wordt de nazorg door de provincie uitgevoerd. Het gaat hier om controle, monitoring en vervanging van nazorgvoorzieningen. De kosten worden betaald uit het nazorgfonds (Verordening provinciaal fonds nazorg gesloten stortplaatsen Zuid-Holland). 

Dit fonds wordt gevuld door de exploitanten van de stortplaatsen. De nazorgkosten berekent de provincie aan de hand van het nazorgplan. De afdracht van nazorgkosten geldt overigens niet voor baggerdepots die bij Rijkswaterstaat in beheer zijn, aangezien deze na sluiting onder verantwoordelijkheid van Rijkswaterstaat blijven vallen. 

Ter bescherming van de nazorgvoorzieningen en voor een goede uitvoering van de nazorg zijn in de Omgevingsverordening regels opgenomen. Gesloten stortplaatsen zijn aangewezen als gebieden waar beperkingen gelden. Activiteiten zijn verboden of vergunningsplichtig (maatwerkvoorschriften), of er geldt een meldingsplicht voor.

Omgevingsveiligheid als ontwerpvariabele bij nieuwe ontwikkelingen
Wat wil de provincie bereiken?

In de transities die op de regio Zuid-Holland afkomen moet het streven naar een veilige leefomgeving (waaronder omgevingsveiligheid) als ontwerpvariabele meegewogen worden. In de meer traditionele benadering van milieuthema’s wordt bijvoorbeeld omgevingsveiligheid als toetsinstrument beschouwd: hoe groot is het risico en kunnen er nog aanvullende maatregelen worden genomen? Wanneer omgevingsveiligheid als ontwerpvariabele wordt beschouwd, ligt de focus op het integreren van het beschermen van mensen door bijvoorbeeld het meenemen van veiligheid en bijbehorende maatregelen in het ontwerpproces.

Rolkeuze

Samenwerkend

Uitwerking

Door omgevingsveiligheid in het ontwerpstadium mee te nemen in nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen wordt een hoger veiligheidsniveau bereikt en kunnen bovendien zowel de ontwikkelambitie als de veiligheidsambitie gerealiseerd worden. De provincie stimuleert het vroegtijdig meewegen van omgevingsveiligheid als ontwerpvariabele, zowel binnen de provinciale programma’s, als bij ontwikkelingen bij onze medeoverheden. 

Op strategisch niveau wordt het ontwerp van de fysieke leefomgeving omschreven in de omgevingsvisies van Rijk, provincie en gemeenten. Op dit strategische niveau is het van belang om het thema omgevingsveiligheid, integraal gekoppeld aan de maatschappelijke opgaven, mee te wegen in het sturen op de kwaliteit van de fysieke leefomgeving. De provincie stimuleert gemeenten om in de omgevingsvisie daar aandacht aan te geven.

Het gemeentelijk omgevingsplan bevat (straks) de regels voor het behalen van de maatschappelijke doelen in de fysieke leefomgeving. In de omgevingsverordening heeft de provincie regels opgenomen die bijdragen aan het zorgvuldig omgaan met de groepsrisico afweging in omgevingsplannen door gemeenten. Het omgevingsplan bevat daarmee een beoordelingskader omgevingsveiligheid.

De grootste veiligheidswinst wordt mogelijk niet gerealiseerd in het omgevingsplan, maar aan de ontwerptafel. Het is de ambitie van de provincie dat omgevingsveiligheid integraal in het ontwerpproces van gemeenten, stedenbouwkundige bureaus en bedrijven wordt meegewogen. Daarvoor vergroot de provincie de bewustwording bij interne en externe stakeholders voor het vroegtijdig meewegen van omgevingsveiligheid.

Concreet betekent dit dat de provincie zich inzet voor het meewegen van omgevingsveiligheid tijdens de beoordelingsfase van plannen (o.a. d.m.v. omgevingstafels) en in de ontwerpfase (o.a. de omgevingsvisie en ruimtelijk initiatieven). Daartoe organiseert de provincie activiteiten om de bewustwording te verhogen en sluit zij waar mogelijk aan bij omgevingstafels binnen en buiten de provinciale organisatie. De provincie sluit waar mogelijk en wenselijk aan bij de activiteiten van het landelijk programma Ontwerp Veilige Omgeving.

De provincie zorgt intern voor aansluiting van het programma omgevingsveiligheid bij provinciale programma’s met een impact of relatie voor omgevingsveiligheid. Denk bijvoorbeeld aan het programma Economische Zaken en Energietransitie.

De provincie onderzoekt een kwalitatieve methode voor de beoordeling van het groepsrisico. Met deze methode kunnen gemeenten in het omgevingsplan en de provincie in projectbesluiten invulling geven aan de regels in de omgevingsverordening over de omgang met het groepsrisico. Daarmee kunnen onnodige berekeningen van het groepsrisico worden voorkomen.

Optimaal benutten en beheren van de bodem en ondergrond
Wat wil de provincie bereiken?

Optimaal benutten en beheren van de bodem en ondergrond: 

  • Duurzaam positioneren, beheren en afbouwen van winningsfuncties, opslagfuncties en transportfuncties; 

  • Beheren van de natuurlijke en antropogene waarden van de ondergrond; 

  • Bevorderen van 3D-Ordening als instrument van’ Water en Bodem Sturend’ (WBS) in ruimtelijke planprocessen. 

Rolkeuze

Rechtmatig

Uitwerking

Het gaat erom 3D-Ordening als instrumentarium van ‘Water en Bodem Sturend (WBS)’ standaard en structureel onderdeel te laten worden van alle relevante ruimtelijke planprocessen in Zuid-Holland. In het kader van de Omgevingswet worden tussen provincies, omgevingsdiensten, waterschappen en gemeenten afspraken gemaakt over samenwerking en een nieuwe rolverdeling bij het realiseren van een duurzaam, veilig en efficiënt gebruik van bodem en ondergrond. In elk omgevingsplan dient als uitwerking van de lagenbenadering in de praktijk’ twee kaarten toe te worden toegevoegd: één met het (natuurlijk) watersysteem en één met het (natuurlijk) bodemsysteem. Vervolgens dient ook een toelichtende paragraaf bij die twee kaarten te voegen, waarmee wordt verwoord en verbeeld wat WBS betekent voor de (on)mogelijkheden van beoogd ruimtelijk plan cq. beoogde gebiedsontwikkeling.

Regie voeren op provinciale en bovengemeentelijke thema’s omgevingsveiligheid
Wat wil de provincie bereiken?

De omgevingsveiligheidsrisico’s van één risicovol bedrijf kunnen gemeente- en provinciegrens overschrijdend zijn. En de omgevingsveiligheidsrisico’s van een spoorlijn met vervoer van gevaarlijke stoffen zullen in verschillende gemeenten en provincies invloed hebben. Met de komst van de energietransitie zullen naar verwachting bovendien meer gevaarlijke stoffen door de provincie Zuid-Holland vervoerd worden. Kortom: ook voor het thema omgevingsveiligheid is blijvende regionale en landelijke afstemming gewenst. 

De provincie Zuid-Holland gebruikt haar netwerk, invloed en middenpositie om de juiste partijen binnen en buiten de overheid aan tafel te krijgen, coalities te smeden en te activeren en op deze manier gezamenlijk resultaten te boeken op provinciale en bovengemeentelijke thema’s rond omgevingsveiligheid. De provincie heeft als medeoverheid meer invloed bij hogere bestuurderskringen dan individuele gemeenten en bedrijven. Dat betekent dat ze soms als lobbyist de belangen van een regio of de gehele provincie kan behartigen in Den Haag of Brussel of het voortouw kan nemen voor bundeling van belangen en gezamenlijk optrekken.

Rolkeuze

Samenwerkend

Uitwerking

Daarbij gaat het bijvoorbeeld om de volgende onderwerpen: 

Basisnet vervoer gevaarlijke stoffen

Het Basisnet is een landelijk aangewezen netwerk voor het vervoer van gevaarlijke stoffen. Binnen bepaalde grenzen wordt dit vervoer over weg, binnenwater en spoor gegarandeerd. Het Basisnet heeft betrekking op de rijksinfrastructuur: hoofdwegen (snelwegen), hoofdwaterwegen (binnenwateren) en hoofdspoorwegen (enkele uitzonderingen daargelaten). 

Bij wijzigingen van het Basisnet of bestaande Basisnetknelpunten in de regio Zuid-Holland voert de provincie de regie op het inbrengen van de belangen van de regio Zuid-Holland. Het transport van gevaarlijke stoffen over het spoor door binnensteden is een grote risicoveroorzaker waar provincie en gemeenten zelf geen rechtstreekse invloed op hebben. De provincie wenst dat de Rijksoverheid maatregelen neemt die bestaande transportrisico’s verlagen. De provincie voert een lobby voor een buitenstedelijke spoorlijn voor het vervoer van gevaarlijke stoffen.

De provincie Zuid-Holland zet samen met gemeenten in onze provincie en andere lagere overheden langs de Brabantroute in op maximaal gebruik van de Betuweroute en de aanleg van een goederenlijn tussen Rotterdam en Antwerpen, om op lange termijn de knelpunten rond de risico’s van het spoorvervoer in de Drechtsteden te verlichten/op te lossen.

Havengebied Rotterdam

De haven in Rotterdam hoort tot de grootste van Europa. Het Havenindustrieel complex (HIC) beslaat niet alleen de Rotterdamse haven, ook de regio’s er omheen zijn verbonden. De ene regio heeft een economische band met en voordeel van het havengebied en een andere regio of gemeente ondervindt enkel milieubeperkingen en overlast door het havengebied.

Aandachtsgebieden rond risicogebieden

In het rijksprogramma Modernisering Omgevingsveiligheid (MOV) zijn de aandachtsgebieden geïntroduceerd. Dit zijn de gebieden rond risicobronnen waar mensen binnenshuis zonder aanvullende maatregelen slachtoffer kunnen worden van gevaren die in deze omgeving op kunnen treden. Bij vergunningverlening aan bedrijven stuurt de provincie aan op een zo veilig mogelijke situatie met oog voor de bestaande leefomgeving. Als een bedrijf zich binnen het risicogebied vestigt of uitbreidt kan de situatie ontstaan dat een aandachtsgebied (verder) buiten het risicogebied komt te liggen. De provincie wil dat de bestaande ruimte om binnen de risicogebieden risicovolle bedrijfsactiviteiten te vergunnen blijft gewaarborgd. Hieronder valt ook de ruimte voor (toekomstige) aandachtsgebieden van bedrijven in het risicogebied. Dit is van belang voor de ruimtelijke ontwikkeling van gemeenten die grenzen aan de risicogebieden.

De provincie zorgt samen met de betrokken partners voor de juiste ruimte voor bedrijven, waarbij de omgevingsveiligheid gewaarborgd dient te worden. De provincie zal een standpunt bepalen welke ruimte geboden wordt voor de vestiging van risicoveroorzakende bedrijven in het havengebied en hoe die afspraken zullen worden vastgelegd.

Concreet houdt dit in dat de provincie regie voert op provinciale en bovengemeentelijke thema’s rond omgevingsveiligheid op basis van haar ambities of op verzoek van gemeenten. In het te organiseren platform (zie maatregel 4) worden de signalen voor gewenste of gevraagde regie opgevangen.

Binnen de regio is behoefte aan een sterkere regie van de provincie op het Basisnet-dossier en inbrengen van de Zuid-Hollandse belangen (o.a. van de Drechtsteden) bij de Rijksoverheid. De provincie zal hierin waar mogelijk een regierol invullen.

Verbetering luchtkwaliteit
Wat wil de provincie bereiken?

De provinciale inzet is om de gezondheidsschade aan mensen en de schade aan de natuur door luchtverontreiniging te beperken en daardoor bij te dragen aan een gezonde woon- en leefomgeving. Basis van het provinciale luchtkwaliteitsbeleid is om in samenwerking met andere partijen aan de wettelijke Europese luchtkwaliteitseisen te voldoen. De Provincie Zuid-Holland streeft verder naar het in 2030 behalen van de in 2019 geldende WHO-advieswaarden voor luchtkwaliteit. 

Dit gaat de provincie bereiken door uitvoering van het Schone Lucht Akkoord en de provinciale maatregelen ter verbetering van de luchtkwaliteit. 

De werkwijze bij de vergunningverlening, toezicht en handhaving is uitgewerkt in de Nota vergunningverlening, toezicht en handhaving 2018 – 2021. 

Rolkeuze

Rechtmatig

Uitwerking

Ter verbetering van de luchtkwaliteit voert de provincie het onderstaande maatregelpakket van programma luchtkwaliteit uit. 

De provincie richt zich op de volgende taken: 

1. Uitvoering van het Schone Lucht Akkoord (SLA) 

Het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit bevatte maatregelen en projecten die door de overheden zijn genomen om gezamenlijk de wettelijke grenswaarden voor luchtkwaliteit te bereiken. Dit programma is nagenoeg afgerond, alleen de monitoring loopt nog door. Dit programma wordt opgevolgd door het Schone Lucht Akkoord. In het SLA verplichten Rijk, provincies en een groot aantal gemeenten zich om verdergaande maatregelen te nemen om de uitstoot van vervuilende stoffen naar de lucht te verlagen. Het SLA streeft naar het halen van de WHO-advieswaarden voor de luchtkwaliteit in 2030. Dit bestuursakkoord bevat afspraken om het eigen beleid aan te passen en om gezamenlijk op zoek te gaan naar maatregelen voor verdere verbeteringen van de luchtkwaliteit. Zo worden een aantal pilots uitgevoerd om te experimenteren met vernieuwende ideeën. 

2. Vergunningverlening en handhaving (wettelijke taak) 

Het beperken van de emissies naar de lucht van industriële activiteiten wordt gereguleerd via vergunningen die zijn vastgesteld op basis van de rijksregelgeving en de Nederlandse Emissie Richtlijnen (NER). De regionale omgevingsdiensten voeren de provinciale taken uit betreffende vergunningverlening. De Nota vergunningverlening, toezicht en handhaving 2018-2021 geeft hiertoe het kader. 

3. Pieken in luchtverontreiniging door smog (wettelijke taak) 

In smogperioden is het uit oogpunt van volksgezondheid belangrijk om de bevolking snel en adequaat te informeren. Daartoe treedt het Provinciale Draaiboek SMOG in werking dat aansluit bij het rijksdraaiboek. Dit provinciale draaiboek beschrijft de acties die binnen Zuid-Holland worden genomen. De uitvoering van deze taak ligt voor Zuid-Holland bij de DCMR vanwege de vierentwintiguursbeschikbaarheid. 

4. Geurhinder (wettelijke taak) 

Zie afzonderlijke maatregel geurhinder. 

5. Zeer Zorgwekkende Stoffen, voorheen prioritaire stoffen (wettelijke taak) 

In EU-verband zijn een aantal stoffen aangewezen die steeds minder gebruikt mogen gaan worden; de zogenaamde substances of very high concern (SVHC). De rijksoverheid heeft op basis van inzicht in de eigenschappen van stoffen een lijst samengesteld van Zeer Zorgwekkende Stoffen en recent een lijst met potentiële Zeer Zorgwekkende Stoffen. Het gaat bij beide lijsten om stoffen met een risico voor mens en milieu die de overheid met voorrang wil aanpakken. De nationale stoffenlijsten en normen werken door in de kaderstelling voor vergunningverlening, toezicht en handhaving (minimalisatieverplichting emissies). De provincie geeft actief inhoud aan het rijksbeleid.  

6. Luchtkwaliteit en binnenvaart 

Om te voorkomen dat binnenvaartschepen hun restlading van benzeen en benzeenhoudende stoffen via ontgassen lozen, heeft de provincie een verbod ingesteld voor het varend ontgassen van deze stoffen omdat die schadelijk zijn voor de gezondheid. Dit verbod is opgenomen in de Omgevingsverordening. 

Verder is het verduurzamen van de binnenvaart onderdeel van het Schone Lucht Akkoord en van het provinciale beleid. Dit beleid richt zich op de uitstoot uit de motoren. In het EU project CLINSH wordt onderzoek gedaan naar schone technieken. 

7. Stikstofdepositie (wettelijke taak) 

Een overmaat aan stikstofdepositie (door stikstofoxiden en ammoniak) zorgt voor natuurschade. Daarom wordt stikstofdepositie langs twee sporen aangepakt. Het ene spoor heeft betrekking op de uitstoot van stikstofverbindingen door verkeer, industrie en landbouw waardoor de depositie daalt. Het andere spoor betreft het herstellen van de natuurschade door depositie van stikstof op Natura-2000-gebieden en gaat over instandhouding-doelstellingen, en de Europese verplichting om de natuur en vooral biodiversiteit in die gebieden te beschermen. 

Verkenning naar transities met een impact op omgevingsveiligheid
Wat wil de provincie bereiken?

De komende decennia staat de provincie voor een aantal grote opgaven die gepaard gaan met een aantal transities in de fysieke leefomgeving. Denk daarbij aan de woningbouwopgave, het duurzaam opwekken van energie, het omgaan met de klimaatverandering en de overgang naar een circulaire economie. Deze transities hebben ook effect op de veiligheid van de fysieke leefomgeving. Welk effect dat is, is in de meeste gevallen nog niet bekend. Om invulling te kunnen geven aan de ambitie ‘Een gezond en veilig Zuid-Holland’ is meer kennis over de veiligheidseffecten van deze transities nodig. De provincie faciliteert één of meerdere verkenningen om deze veiligheidsconsequenties beter in beeld te krijgen. Bij voorkeur sluit de verkenning waar mogelijk aan of bouwt verder op bestaande onderzoekslijnen van de rijksoverheid, gemeenten, veiligheidsregio’s, bedrijven of andere provinciale programma’s. Daarmee wordt ook integratie van het omgevingsveiligheidsbelang in bestaande onderzoeken mogelijk. 

Rolkeuze

Presterend

Uitwerking

Er wordt gedacht aan de volgende onderwerpen, mogelijk gecombineerd in één of meer verkenningen: 

De veiligheidsimpact van de energietransitie op de lange termijn

Met dit onderzoek wordt middels een scenarioanalyse in beeld gebracht hoe de productie, opslag en het transport van gevaarlijke stoffen via de verschillende modaliteiten als gevolg van de energietransitie in de komende 20 jaar zal veranderen binnen de provincie. Tevens wordt in beeld gebracht wat de veiligheidsconsequenties van deze scenario’s zullen zijn, in de vorm van ruimtebeslag (aandachtsgebieden) die deze activiteiten met zich meebrengen. Het onderzoek is bedoeld als basis voor provinciaal omgevingsveiligheidsbeleid voor de toekomst. Het onderzoek zal daarom ook een eerste duiding moeten geven van de mogelijke implicaties van de energietransitie voor omgevingsveiligheidsbeleid. 

De veiligheidsimpact van de geplande woningbouwopgave

Zuid-Holland staat voor een grote opgave. Tot 2030 moeten 150.000 woningen gebouwd worden, en tussen 2030 en 2040 aanvullend nog 60.000 woningen. Deze opgave staat niet op zichzelf. De bouw van woningen combineren met andere vraagstukken biedt de kans om daarbij een gezonde, sociale en duurzame leefomgeving te realiseren. Door bij de locatiekeuze vroegtijdig rekening te houden met veiligheid en de toekomstige ontwikkelingen op het gebied van veiligheid kan de schaarse ruimte in Zuid-Holland optimaal benut worden. 

Met deze verkenning wordt de geplande woningbouwopgave (situatie 2040) geplot op de huidige en toekomstige omgevingsveiligheidsrisico’s (inclusief energietransitie). Op die manier wordt een beeld verkregen van waar uit veiligheidsoogpunt in de toekomst de knelpunten worden verwacht. Deze informatie kan input leveren voor een gezamenlijke aanpak tussen gemeenten en provincie. 

De veiligheidsimpact van de energietransitie op de korte/middellange termijn

De provincie Zuid-Holland is bevoegd gezag voor bedrijven die enerzijds fossiele bronnen geschikt maken voor gebruik (raffinaderijen) en anderzijds fossiele energie gebruiken. Via vergunningverlening kan de provincie invloed uitoefenen op de veiligheid van deze activiteiten. Met dit onderzoek wordt voor de bedrijven waarvoor de provincie bevoegd gezag is in het kader van de omgevingsvergunning voor milieubelastende activiteiten in beeld gebracht hoe hun huidige energievoorziening eruitziet en op welke wijze zij over denken te schakelen naar duurzame energie. Vervolgens wordt in beeld gebracht wat de veiligheidsconsequenties van deze overschakeling zijn. 

Dit programmaonderdeel zal in samenhang met programmaonderdeel 3.3 – Duurzaam energie- en grondstoffensysteem in de industrie, opgepakt dienen te worden. 

De versnippering van (regionale) bedrijventerreinen

Door schaalverkleining en het afbouwen van de (traditionele) koolwaterstoffenchemie wordt ook op bedrijventerreinen in Zuid-Holland verwacht dat grote bedrijven (met één omgevingsvergunning) verdwijnen en worden vervangen door kleinere bedrijven met een kortere levenscyclus, die deels vergunningplichtig zijn en deels zullen bestaan uit meldingsplichtige activiteiten. De veiligheidssituatie kan daarmee onoverzichtelijker worden en mogelijk lastiger te beïnvloeden. In nauwe samenwerking met Economische Zaken wordt verkend in hoeverre deze trend zichtbaar is en welke effecten deze transitie van bedrijventerreinen kan hebben op de veiligheid op en rond de bedrijven.

Concreet houdt dit in dat de provincie het uitvoeren van de verkenning coördineert en wanneer nodig optreedt als opdrachtgever. De opdracht van de verkenning wordt geformuleerd in samenspraak met belanghebbenden. De provincie zal daarbij zoveel mogelijk aansluiten bij bestaande verkenningen en via cofinanciering bijdragen aan de uitvoeringskosten van de verkenning. De resultaten van de verkenning worden gedeeld met de belanghebbenden en dragen bij aan de beleidsontwikkeling van provincie en gemeenten voor Omgevingsveiligheid.

Visieontwikkeling op bestaande combinaties tussen risicobron en zeer kwetsbare gebouwen
Wat wil de provincie bereiken?

De provincie werkt aan blijvende aandacht voor veiligheid en verbetering van de veiligheid waar mogelijk. Met de komst van de Omgevingswet wordt een risicobeleid met aandachtsgebieden geïntroduceerd. Bovendien wordt er een nieuwe categorie ‘zeer kwetsbare gebouwen’ in het beleid opgenomen. Zeer kwetsbare gebouwen zijn gebouwen voor mensen die zichzelf niet op tijd in veiligheid kunnen brengen. Voorbeelden hiervan zijn basisscholen, plekken voor kinderopvang en ziekenhuizen. Dit nieuwe beleid geldt echter alleen voor nieuwe situaties. 

Rolkeuze

Presterend

Uitwerking

Bestaande situaties zijn rechtsgeldig aanwezig conform het overgangsrecht. De vraag is echter of de nieuwe inzichten die ten grondslag liggen aan het nieuwe beleid, niet ook een herziening van de bestaande situaties rechtvaardigen. Meer concreet houdt het nieuwe beleid een extra bescherming in van nieuw te bouwen zeer kwetsbare gebouwen (ZKG) binnen brand- en explosie aandachtsgebieden. Voor bestaande zeer kwetsbare gebouwen geldt deze extra bescherming niet. Hoewel het vanuit het overgangsrecht niet nodig en mogelijk is extra eisen te stellen aan bestaande zeer kwetsbare gebouwen, is het vanuit veiligheidsoogpunt verdedigbaar ook voor deze bestaande zeer kwetsbare gebouwen op termijn te streven naar een vergelijkbaar veiligheidsniveau als voor nieuwe zeer kwetsbare gebouwen.

Op dit moment is niet bekend hoeveel zeer kwetsbare gebouwen binnen een brand- of explosieaandachtsgebied van een risicobron zijn gelegen. De provincie wil gemeenten stimuleren om een visie te ontwikkelen (bijvoorbeeld in hun omgevingsvisie) op de omgang met bestaande zeer kwetsbare gebouwen binnen aandachtsgebieden. Zeer kwetsbare gebouwen die in brand- of explosie aandachtsgebieden van meerdere risicobronnen zijn gelegen (cumulatie) zouden hierin prioriteit kunnen krijgen.

Concreet houdt dit in dat de provincie een inventarisatie wil uitvoeren van de aanwezige zeer kwetsbare gebouwen binnen brand- en explosie aandachtsgebieden om zicht te krijgen op deze problematiek. Nadat de omvang van de problematiek bekend is, kunnen zo nodig voor deze problematiek bestuurlijk verschillende oplossingsrichtingen in beeld worden gebracht en worden gekozen.

De provincie draagt zorg voor een verkenning op dit thema en indien gewenst voor het ontwikkelen van handvatten, waarmee in de toekomst bescherming van mensen in bestaande zeer kwetsbare gebouwen binnen aandachtsgebieden geoptimaliseerd kan worden. 

De besluitvorming over deze oplossingsrichtingen zal uiteindelijk naar verwachting op verschillende bestuurlijke tafels liggen. In dit programma wordt daarom vooralsnog alleen de eerste stap uitgevoerd: de inventarisatie van bestaande zeer kwetsbare gebouwen binnen aandachtsgebieden. Op basis van deze eerste stap kunnen gemeenten zelf een visie ontwikkelen over hoe om te gaan met deze situaties.

Beleidsdoel 7-2 Bevorderen recreatie, duurzaam toerisme en sport

7-2 Bevorderen recreatie, duurzaam toerisme en sport

De provincie draagt bij aan een gezonde levensstijl van haar inwoners door voldoende en gevarieerde voorzieningen voor sport en recreatie aan te bieden. De provincie wil, voortbouwend op de groenblauwe leefomgeving, voldoende (groene) openbare ruimte om in te verblijven en te bewegen, zowel binnen als buiten de stad. Vooral voor stedelingen is het groen buiten de stad vaak op enige afstand en soms lastig te bereiken. De provincie streeft naar een beweegvriendelijke leefomgeving en een zo groot mogelijke deelname van onze bewoners aan sport en recreatie, vooral in en dicht bij de woonomgeving (‘om de hoek’).

Maatregelen van 7-2 Bevorderen recreatie, duurzaam toerisme en sport

Beheer en ontwikkeling recreatiegebieden
Wat wil de provincie bereiken?

Goed ontwikkelde en beheerde recreatiegebieden die aansluiten op de wensen van de diverse bezoekers. Waar mogelijk worden recreatiegebieden ook ingezet om bij te dragen aan andere opgaven van de provincie, zoals biodiversiteit, waterberging en meer bos en bomen.

Rolkeuze

Presterend

Uitwerking

Voor beheer en  ontwikkeling van recreatiegebieden in provinciaal eigendom zijn er samenwerkingsovereenkomsten. Voor andere recreatiegebieden verstrekt de provincie beheersubsidies. Ook voor de kwaliteitsverbetering van deze gebieden wordt subsidie verstrekt. Om te kunnen volgen of de recreatiegebieden voldoen aan de behoefte van bezoekers worden het gebruik en de waardering van de recreatie- en natuurgebieden in Zuid-Holland gemonitord.

Bevorderen Groenparticipatie
Wat wil de provincie bereiken?

Bevorderen groenparticipatie 

De provincie wil de groenbeleving en de betrokkenheid van de Zuid-Hollandse burger bij het groen vergroten door middel van het vergroten van natuurkennis en natuurbeleving en het stimuleren en ondersteunen inzet van burgers voor en in het groen.

Rolkeuze

Samenwerkend

Uitwerking

Groenparticipatie draagt bij aan de gezondheid, leefbaarheid en aan het woon- en vestigingsklimaat van Zuid-Holland. In Zuid-Holland staan de groene ruimte en de biodiversiteit onder druk. Door het vergroten van de band tussen mens en natuur wordt de beleving van en het maatschappelijk draagvlak voor groen versterkt.  

Met de decentralisatie van het natuurbeleid heeft de provincie een belangrijke rol  in het groenbeleid en  de groenbeleving. Betrokkenheid en draagvlak van burgers bij dit groen zijn hierbij van groot belang. Kennis van en/of ervaring in natuur en biodiversiteit dragen bij aan de groenbeleving. Bij natuurkennis en -beleving vormen kinderen een aparte doelgroep (onder het motto ‘jong geleerd, oud gedaan’). Groene vrijwilligers zijn belangrijk voor het beheer en beleefbaarheid van het Groen. Hiervoor is soms specifieke kennis en/of zijn materialen nodig. Het groen komt dichterbij huis doordat de provincie werkt aan een beleefbare en beweegvriendelijke groene leefomgeving.

Ontwikkelen recreatief netwerk en beheer routestructuren
Wat wil de provincie bereiken?

De mogelijkheden voor lopen, fietsen, paardrijden en varen vergroten, zowel binnen als buiten recreatiegebieden. De kwaliteit van recreatieve routes, waaronder de bewegwijzering en digitale vindbaarheid, verbeteren en op peil houden. Een recreatief netwerk realiseren door aantrekkelijke gebieden, bestemmingen en woongebieden te verbinden, waarbij de toegankelijkheid en belevingswaarde van natuur, landschap, water, erfgoed, historische stads- en dorpskernen, het agrarisch gebied etc. binnen dit netwerk worden verbeterd.

Rolkeuze

Presterend

Uitwerking

Aan eenduidig routebeheer wordt o.a. invulling gegeven door de samenwerking tussen de verschillende route-eigenaren te organiseren. Verder wordt er subsidie verstrekt voor boerenlandpaden en aan landelijke organisaties (Landelijk Fietsplatform, Wandelnet) die routes verzorgen. Daarnaast wordt er onderzoek gedaan naar de kwaliteit van routenetwerken en ontbrekende schakels hierin en zijn er subsidies voor kwaliteitsimpulsen. Ook wordt er onder andere beleid ontwikkeld en/of geactualiseerd voor voet- en fietsveren, mountainbikeroutes en Groene Haltes.

Beleidsdoel 7-3 Klimaatbestendig Zuid-Holland, opgewassen tegen de effecten van klimaatverandering

7-3 Klimaatbestendig Zuid-Holland, opgewassen tegen de effecten van klimaatverandering

De effecten van klimaatverandering (weers-extremen, zeespiegelstijging) en bodemdaling hebben impact op de gezondheid en veiligheid van onze inwoners, de robuustheid van onze natuur, gebouwen en infrastructuur en aantrekkingskracht voor nieuwe investeringen (concurrentiekracht/vestigingsklimaat).

Om ervoor te zorgen dat in Zuid-Holland onze inwoners, bedrijven en investeringen gezond en veilig blijven, moeten we onze omgeving, ons beleid en ons handelen aanpassen aan de nieuwe omstandigheden. Dit betreft alle beleidsvelden van de provincie.

Maatregelen van 7-3 Klimaatbestendig Zuid-Holland, opgewassen tegen de effecten van klimaatverandering

Beperken bodemdaling in stedelijk gebied
Wat wil de provincie bereiken?

De provincie faciliteert activiteiten gericht op het versterken van de kennisbasis over bodemdaling: voor het begrijpen van- en omgaan met de fysieke bodemdaling, de effectiviteit van maatregelen en de ondersteunende veranderaanpakken (sociaal, regels, financiering, grond) instrumenten en verdienmodellen (natte teelten/functies, keten, kpi’s) en het delen, borgen en ontsluiten van de kennis en ervaring die wordt opgedaan. Dit gebeurt door: 

  • Het Nationaal Onderzoeksprogramma Broeikassen Veengebieden (NOBV), dat volgens afspraken in het Klimaatakkoord, samen met partners en partijen wordt opgetuigd. Het NOBV zorgt voor de uitvoering en monitoring va onderzoek en pilots. 

  • Het Kenniscentrum Bodemdaling en Funderingen (KBF) en de onderliggende kennisexpedities op (wisselende) specifieke thema’s, zoals nieuwbouw, funderingen, grondwaterpeilbeheer, geo-informatie, governance, broeikasgassen, waterinfiltratiesystemen, natte teelten en lichte ophoogmaterialen. Het KBF zet zich in om kennis en kennisvragen te delen, verbinden, ontsluiten als kennishub en bodemdalingsloket.  

  • De Regiodeal Bodemdaling Groene Hart, van acht regionale overheden met het Rijk, waarin overheden, kennisinstellingen, (agrarische) ondernemers en bewoners samenwerken aan een aanpak voor het omgaan met bodemdaling in zowel de stad als het land. Dit gebeurt door innovatieve projecten uit te voeren en slim samen te werken. 

  • Het Platform Slappe Bodem (PSB), een samenwerking van lokale en regionale overheden, die een netwerk faciliteert, bewustwording genereert en bodemdaling agendeert binnen diverse nationale beleidsvelden en agenda’s. 

Rolkeuze

Samenwerkend

Uitwerking

Daarnaast faciliteert de provincie diverse andere projecten en programma’s - die soms (deels) onderdeel uitmaken van NOBV of Regiodeal en soms eigen traject volgen, zoals: 

  • De proefboerderijen “Veenweide Innovatie Centrum” en de “Hoogwaterboerderij”  

  • Valuta voor Veen,  

  • Klimaatslim Boeren  

  • De teelt, verwerking en ketenontwikkeling van natte teelten in verbinding met circulair bouwen. 

  • Waterpark (onderdeel Zuid-Hollandse Voedselfamilies). 

Gebiedsaanpakken veen
Wat wil de provincie bereiken?

De provincie faciliteert en/of stimuleert diverse gebiedsaanpakken waarin, samen met de gebiedspartijen en andere partners, gewerkt wordt aan integrale benadering, verkenning en aanpak van de opgave(n), waarbij ook ingezet wordt op verbinding en afstemming met de Regionale Veenweide Strategie. Dat gebeurt onder meer in:  

Het Interbestuurlijk Programma Vitaal Platteland (IBP-VP). Het IBP wil verkennen wat op strategisch niveau nodig is voor verandertrajecten in veenpolders. In het Utrecht-Hollandse veenweidegebied start het IBP daarom zes veranderpilots die via verschillende invalshoeken gebiedsgericht werken aan een verandering van het landgebruik / de wijze van landbouw / een sociale transitie gericht op een integrale polderaanpak. In Zuid-Holland betreft dit de gebieden:  

  • Krimpenerwaard (“Trots op Krimpenerwaard”),  

  • Kagerplassen  

  • Alblasserwaard (“Groene Cirkel Kaas en Bodemdaling”). 

Andere gebiedsaanpakken zoals in het (Rest)Veengebied Zuidplaspolder, een zogenoemd “knikpuntgebied” dat tegen de fysieke en financiële grenzen van blijven meebewegen met doorgaande bodemdaling aanloopt. 

Rolkeuze

Presterend

Regionale Veenweide Strategieën, Nationaal Veenplan en Gebiedsaanpakken
Wat wil de provincie bereiken?

De provincie leidt het opstellen van de Regionale Veenweide Strategie (gericht op 2030), op basis van gebiedsaanpakken in de Krimpenerwaard, Alblasserwaard en Nieuwkoop en in Gouwe Wiericke, Rijn en Veenstreek, Kagerplassen, MiddenDelfland en (Rest)Veengebied Zuidplaspolder. Het zwaartepunt van de provinciale inzet ligt (vooralsnog) bij de eerst genoemde drie gebieden omdat daar de snelst dalende aaneengesloten gebieden liggen en (in Nieuwkoop) een koppeling met stikstof reductie opgave is.

Rolkeuze

Presterend

Uitwerking

In het Klimaatakkoord is afgesproken dat de provincie de regie neemt om in 2020 – samen met grondgebruikers (onder andere agrariërs), maatschappelijke actoren, bewoners en medeoverheden – per veenweidegebied een conceptprogramma (regionale veenweide strategie) op te leveren. Hierin komt te staan hoe de doelstelling voor 2030 uit het Klimaatakkoord wordt behaald (1 Mton CO2-eq reductie).

Daarnaast levert de provincie input voor het Nationaal Veenplan (met doorkijk naar 2050). De Regionale Veenweide Strategieën vormen de kern van het Veenplan. De regering stelt het Veenplan op samen met andere stakeholders, waaronder provincies, waterschappen, gemeenten, de agrarische sector, de recreatiesector, natuur- en milieuorganisaties en kennisinstellingen. Het Nationaal Veenplan moet inzicht bieden in handelingsperspectieven voor de veenweideproblematiek, waarna de stakeholders uitwerking hieraan geven op gebiedsniveau. Het Nationaal Veenplan moet gereed zijn in het voorjaar van 2020.

De provincie faciliteert en/of stimuleert diverse gebiedsaanpakken waarin, samen met de gebiedspartijen en andere partners, gewerkt wordt aan integrale benadering, verkenning en aanpak van de opgave(n), waarbij ook ingezet wordt op verbinding en afstemming met de Regionale Veenweide Strategie. Dat gebeurt onder meer in:

  • Het Interbestuurlijk Programma Vitaal Platteland (IBP-VP). Het IBP wil verkennen wat op strategisch niveau nodig is voor verandertrajecten in veenpolders. In het Utrecht-Hollandse veenweidegebied start het IBP daarom zes veranderpilots die via verschillende invalshoeken gebiedsgericht werken aan een verandering van het landgebruik / de wijze van landbouw / een sociale transitie gericht op een integrale polderaanpak. In Zuid-Holland betreft dit de gebieden:

    • Krimpenerwaard (“Trots op Krimpenerwaard”),

    • Kagerplassen

    • Alblasserwaard (“Groene Cirkel Kaas en Bodemdaling”).

  • Andere gebiedsaanpakken zoals in het (Rest)Veengebied Zuidplaspolder, een zogenoemd “knikpuntgebied” dat tegen de fysieke en financiële grenzen van blijven meebewegen met doorgaande bodemdaling aanloopt.

Weerkrachtig Zuid-Holland
Wat wil de provincie bereiken?

Met het programma ‘Weerkrachtig Zuid-Holland’ geeft Provincie Zuid-Holland invulling aan de uitvoering van het Deltaplan Ruimtelijke Adaptatie (DPRA). In 2017 heeft Provincie Zuid-Holland zich daaraan gezamenlijk met de andere overheden gecommitteerd. De DPRA-aanpak bestaat uit 7 ambities waaraan door alle overheden (gezamenlijk) invulling moet worden gegeven. 

  • 1.

    Kwetsbaarheden in beeld brengen 

  • 2.

    Risicodialoog voeren (A) en strategie opstellen (B)

  • 3.

    Uitvoeringsagenda opstellen 

  • 4.

    Reguleren en borgen 

  • 5.

    Meekoppelkansen benutten 

  • 6.

    Stimuleren en faciliteren 

  • 7.

    Handelen bij calamiteiten 

De ambitie is om de transitie naar een klimaat-en bodemdalingsbestendige provincie onlosmakelijk onderdeel te maken van het gehele provinciale beleid en de praktijk. Dat streven is voor zes verschillende beleidsvelden uitgewerkt, namelijk voor de velden toekomstbestendige bebouwing, robuuste infrastructuur, groene leefomgeving, waardevol water, een adaptieve economie en veerkracht bij weersextremen. Voor deze beleidsvelden worden de 7 ambities uit de DPRA aanpak toegepast.

Rolkeuze

Samenwerkend

Bijlage 1 Overzicht informatieobjecten

Concessie- en contractgebied openbaar vervoer

/join/id/regdata/pv28/2024/10-21/nld@2024‑05‑07;1

Drinkwaterproductie en -infrastructuur

/join/id/regdata/pv28/2024/10-26/nld@2024‑05‑07;1

Duurzame gietwatervoorziening

/join/id/regdata/pv28/2024/10-29/nld@2024‑05‑07;1

Erfgoed (subsidieregeling)

/join/id/regdata/pv28/2024/10-40/nld@2024‑05‑07;1

Gebiedsaanpak veen

/join/id/regdata/pv28/2024/10-52/nld@2024‑05‑07;1

Internationale treinverbinding

/join/id/regdata/pv28/2024/10-24/nld@2024‑05‑07;1

Provincie Zuid-Holland

/join/id/regdata/pv28/2024/10-1/nld@2024‑05‑07;1

RES-zoekgebieden zon en wind

/join/id/regdata/pv28/2024/10-36/nld@2024‑05‑07;1

Recreatiegebied

/join/id/regdata/pv28/2024/10-48/nld@2024‑05‑07;1

Regionale energiestrategie (RES)

/join/id/regdata/pv28/2024/10-44/nld@2024‑05‑07;1

Regionale veenweide strategie

/join/id/regdata/pv28/2024/10-39/nld@2024‑05‑07;1

Stortplaats Wet milieubeheer

/join/id/regdata/pv28/2024/10-25/nld@2024‑05‑07;1

Verblijfsrecreatie buiten bestaand stads- en dorpsgebied

/join/id/regdata/pv28/2024/10-5/nld@2024‑05‑07;1

Vlietzone

/join/id/regdata/pv28/2024/10-54/nld@2024‑05‑07;1

Bijlage 1 Ontwerp Herziening Omgevingsbeleid 2024

/join/id/pubdata/pv28/2024/pdf-ontwerp-programma-2-6/nld@2024‑05‑07;1

Bijlage I Volledig overzicht wijzigingen Beleidskeuzes & Maatregelen

/join/id/pubdata/pv28/2024/pdf-ontwerp-programma-2-7/nld@2024‑05‑07;1

Bijlage 2 Ontwerp-besluit wijziging Omgevingsprogramma Zuid-Holland Herziening 2024

/join/id/pubdata/pv28/2024/pdf-ontwerp-programma-2-10/nld@2024‑05‑07;1

Naar boven