Ontwerp wijziging Omgevingsvisie Zuid-Holland Herziening 2024

Gedeputeerde Staten van Zuid-Holland.

Gelet op artikel 3.1 van de Omgevingswet;

Besluiten:

Artikel I

Vast te stellen de Ontwerp wijziging van de Omgevingsvisie Zuid-Holland, in het kader van de Herziening Omgevingsbeleid 2024. Als deze voorgestelde wijziging zou worden doorgevoerd komt de Omgevingsvisie Zuid-Holland er uit te zien zoals aangegeven in Bijlage A. In het document "Ontwerp Herziening Omgevingsbeleid 2024" is de motivering van de wijzingen opgenomen. In het document "volledig overzicht wijzigingen Beleidskeuzes & Maatregelen" is inzicht gegeven in de wijzigingen.

Artikel II

[Gereserveerd]

Artikel III

De inhoudelijke wijzigingen van de Omgevingsvisie en het Omgevingsprogramma zijn toegelicht in Ontwerp Herziening Omgevingsbeleid 2024 in Bijlage 1.

Artikel IV

Bijlage I Volledig overzicht wijzigingen Beleidskeuzes en Maatregelen bevat het volledige overzicht van alle tekstuele, redactionele en inhoudelijke wijzigingen, met wijzigingen bijgehouden, van de Omgevingsvisie en het Omgevingsprogramma.

Artikel V

Bijlage II Geodata-wijzigingen bevat het overzicht van de wijzigingen aan de geodata.

Artikel VI

Bijlage II.a kaarten Omgevingsvisie bevat een visualisatie van de kaarten van de Omgevingsvisie.

Artikel VII

Het Ontwerp-besluit wijziging Omgevingsvisie Zuid-Holland Herziening 2024 in Bijlage 2 bevat het ontwerp van het besluit voor vaststelling van de Omgevingsvisie.

Den Haag, 29 februari 2024

Bijlage A bij Artikel I

Omgevingsvisie Zuid-Holland

1. Inleiding

Introductie

Het Omgevingsbeleid van de provincie Zuid-Holland vindt zijn grondslag in het (juridische) stelsel van de Omgevingswet, die op 1 januari 2024 in werking is getreden. De Omgevingswet streeft ernaar om al het beleid over de fysieke leefomgeving te vereenvoudigen en helder weer te geven.

Het Omgevingsbeleid van provincie Zuid-Holland bestaat uit drie instrumenten: de Omgevingsvisie, het Omgevingsprogramma en de Omgevingsverordening. De Omgevingsvisie geeft onder het kopje ‘Hier Staat Zuid-Holland nu’ een beschrijving van de huidige staat van de fysieke leefomgeving in Zuid-Holland. Daarnaast wordt onder ‘Hier wil Zuid-Holland naartoe’ de toekomst, zoals de provincie die voor zich ziet, beschreven. Om daar te komen zijn ambities, beleidsdoelen en beleidskeuzes geformuleerd. In de ambities wordt omschreven waar de provincie heen wil, de beleidsdoelen geven hier richting aan en de beleidskeuzes bepalen hoe de ambities bereikt dienen te worden. De provincie werkt hierin zowel thematisch als gebiedsgericht en houdt bij te maken keuzes te alle tijde oog voor de integraliteit van het Omgevingsbeleid.

In het Omgevingsprogramma staat beschreven welke maatregelen de provincie treft (inclusief alle activiteiten die ze uitvoert) om haar visie waar te maken. Tot slot staan in de Omgevingsverordening de regels over wat wel en niet is toegestaan binnen de provinciegrenzen. Deze regels werken door naar derden en zijn gericht op het in stand houden van een goede omgevingskwaliteit. Het merendeel betreft instructieregels die voorschrijven hoe waterschappen en gemeenten bepaalde onderwerpen in hun plannen moeten opnemen, maar er zijn ook een aantal direct werkende regels waar burgers en bedrijven zich aan moeten houden.

Leeswijzer

Hoofdstuk 2 geeft een toelichting op de sturingsfilosofie die de provincie hanteert om, samen met partners, te groeien van waar Zuid-Holland nu staat naar waar de provincie naartoe wil. Het inleidende hoofdstuk, wordt hieronder afgesloten met een toelichting op de beleidscyclus.

Hoofdstuk 3 geeft een beschrijving van de huidige staat van de fysieke leefomgeving in Zuid-Holland waarop de provincie richting de toekomst voortbouwt.

Het overgrote deel van de Omgevingsvisie landt in hoofdstuk 4. In dit hoofdstuk staan de ambities, beleidsdoelen en beleidskeuzes beschreven. Het hoofdstuk wordt ingeleid met een korte schets van de Ruimtelijke koers voor Zuid-Holland. In de ruimtelijke koers worden strategische keuzes uitgelicht die de provincie voor de toekomst maakt. Deze ruimtelijke koers vormt dan ook het kader voor de ambities, beleidsdoelen en beleidskeuzes die in dit hoofdstuk zijn opgesteld. Daarnaast vormt het een belangrijk uitgangspunt voor komende herzieningen van het Omgevingsbeleid.

Beleidscyclus

In figuur 1 wordt de beleidscyclus weergegeven die de provincie Zuid-Holland hanteert. Dat is een modulaire werkwijze, wat betekent dat herzieningen op onderdelen plaatsvinden en alleen wanneer daartoe concrete aanleiding is. Het overzicht van voorgenomen aanpassingen wordt bijgehouden in de Lange Termijn Agenda (LTA) Omgevingsbeleid, die meerdere malen per jaar een update krijgt en vastgesteld wordt door Provinciale Staten.

De beleidscyclus omvat de volgende stappen:

0.       Signaal

Het voornemen voor een beleidsaanpassing begint met een signaal. Een signaal is een kans, probleem of opgave waaraan de provincie mogelijk een bijdrage kan leveren. Dit signaal kan op allerlei manieren binnen komen: gesprekken met derden, onderzoeken van andere partijen, monitoring of evaluaties van beleid, nieuwsberichten, bestuurlijke wensen, bijeenkomsten, enzovoorts.

1.       Verkenningen en onderzoeken

In deze stap worden signalen verkent en onderzocht. Het gaat hierbij om onderzoeken, participatie trajecten en andere verkennende trajecten die beleidsinhoudelijk van aard zijn, maar (nog) niet leiden tot concrete wijzigingsvoorstellen in het Omgevingsbeleid. Deze documenten zijn vormvrij. Na afronding volgt aanbieding aan Provinciale Staten ter kennisname. Met deze werkwijze kan een beleidsaanpassing worden onderbouwt en beter worden bepaald of de aanpassing gewenst is.

2.       Startnotitie (beleidsvoornemens)

Een startnotitie wordt opgesteld als beleidsaanpassingen gewenst zijn. Een startnotitie beschrijft in ieder geval: a) de reden waarom een beleidsaanpassing nodig is (wat is het probleem of de kans), b) de reikwijdte waarbinnen naar beleidsopties gezocht gaat worden, c) op welke wijze participatie met andere partijen vorm krijgt en d) de planning voor oplevering van de startnotitie.

3.       Beleidsaanpassingen

In een beleidsaanpassing wordt beschreven welk beleid wijzigt. Een beleidsaanpassing bevat in ieder geval a) een beschrijving van de voorgestelde wijzigingen in de omgevingsvisie en/of het Omgevingsprogramma en/of de Omgevingsverordening, b) een onderbouwing van de keuze voor deze aanpassing en c) een was/wordt-overzicht van de voorgestelde beleidswijzigingen. Het vaststellen van een beleidsaanpassing betreft een bevoegdheid van Provinciale Staten voor de Omgevingsvisie en de Omgevingsverordening en een bevoegdheid van Gedeputeerde Staten voor het Omgevingsprogramma.

4.       Beleidsuitvoering

Bij de uitvoering van beleid heeft de provincie verschillende instrumenten die benut kunnen worden. Dit staat onder andere beschreven in het Omgevingsprogramma en de Omgevingsverordening. Het inzetten van die instrumenten kan leiden tot de wens bepaald beleid aan te passen.

5.       Evaluaties en monitoring

Beleid wordt gemonitord en op gezette tijden geëvalueerd. Monitoring en evaluatie kunnen signalen bevatten die na verdere verkenning en onderzoek kunnen leiden tot beleidsaanpassingen.

Participatie en dataverzameling zijn continu en worden in de gehele cyclus toegepast.

afbeelding binnen de regeling

Figuur 1: De beleidscyclus

2. Sturingsfilosofie Provincie Zuid-Holland

Onze fysieke leefomgeving overstijgt de grenzen van gemeenten, waterschappen, provincies en het Rijk. Als middenbestuur houdt de provincie Zuid-Holland zich bezig met opgaven die te groot zijn voor de besturen van de 50 Zuid-Hollandse gemeenten en de 7 waterschappen en te klein zijn voor de nationale regering in Den Haag. Vanuit die unieke positie kan de provincie op veel opgaven van meerwaarde zijn. In het werk van de provincie spelen de volgende aspecten een belangrijke rol:

  • Verbindende positie. Als middenbestuur staat de provincie letterlijk te midden van vele spelers. Zuid-Holland - stevig verbonden met lokale overheden, de rijksoverheid en Europa - brengt die spelers bij elkaar.

  • Kennis van zaken om in te brengen en in netwerken een gezaghebbende rol te spelen.

  • Wettelijke bevoegdheden waarmee Zuid-Holland keuzes kan maken, om ontwikkelingen mogelijk te maken en ongewenste ontwikkelingen tegen te houden.

  • Financiële middelen om bij te dragen aan projecten en investeringen.

  • Democratische legitimatie op regionaal niveau en daarmee het vermogen om gezaghebbend knopen door te hakken.

  • Gebiedsregisseur. De provincie heeft als gebiedsautoriteit en gebiedspartner de rol om in afstemming met medeoverheden en gebiedspartners maatregelen uit te werken waarmee gestelde doelen kunnen worden bereikt. Regie voeren betekent sturen, na afstemming en in overleg, richting een bepaald resultaat.

Afhankelijk van veel verschillende factoren kan de provincie verschillende rollen pakken, waarbij ze in de basis altijd uitgaat van:

  • Lever meerwaarde. Het subsidiariteitsbeginsel uit de Omgevingswet (decentraal, tenzij) wordt door de provincie opgepakt als ‘je toont meerwaarde of je toont je niet’. De provincie Zuid-Holland oefent een taak of bevoegdheid, als dat bij de regeling daarvan is bepaald, dien ten gevolge alleen uit als dat nodig is:

    • Met het oog op een provinciaal belang en dat belang niet op een doelmatige en doeltreffende wijze door het gemeentebestuur kan worden behartigd, of

    • Voor een doelmatige en doeltreffende uitoefening van de taken en bevoegdheden op grond van de Omgevingswet of de uitvoering van een internationaalrechtelijke verplichting.

  • Wees effectief en betrouwbaar. De provincie werkt vanuit het besef dat het geven van ruimte en vertrouwen op gespannen voet kan komen te staan met het vertrouwde beeld van een rechtmatige overheid die volgens eenduidige regels opereert.

Provinciaal belang staat voorop

De eerste stap in de provinciale sturing is het bepalen van de ‘Provinciale meerwaarde’. Daarbij hanteren wij de volgende uitgangspunten:

  • Een toekomstbestendige leefomgeving is topprioriteit

    Een gezonde en aantrekkelijke leefomgeving vormt de basis voor een toekomstbestendige samenleving en een economie waarin mensen ook in de toekomst hun inkomen kunnen verwerven. Binnen de grenzen van het bodem-, water- en ecosysteem staat welzijn van Zuid-Hollandse inwoners centraal.

  • Accepteren dat niet voor alles ruimte is in Zuid-Holland

    Het is niet langer mogelijk om sectorale ruimteclaims grenzeloos door te trekken naar de toekomst. De schaarste aan ruimte vraagt om keuzes. Schaarste wordt benut om maatschappelijke opgaven en de transitie naar een toekomstbestendige economie te versnellen. Ruimteclaims en schuifruimte kunnen per opgave verschillen. De ruimte in onze steden en dorpen zal nog intensiever en beter benut moeten worden. De landbouwsector staat op vele vlakken voor een extensiveringsopgave. Dat heeft de ruimte nodig. Dus wonen en werken doen het primair met het bestaand bebouwde gebied. Een tijd van transitie vraagt om nieuwe denk- en werkwijzen in het economisch domein en in de ruimte.

  • Sturen op kwaliteit en maximale maatschappelijke toegevoegde waarde

    De provincie geeft prioritair ruimte aan activiteiten die onze maatschappelijke doelen versnellen en verder helpen. Kwaliteit is leidend, de provincie wordt selectief. Ze kijkt over grenzen heen en werkt samen op de schaal die past bij opgaven, met oog en respect voor elkaars belang en toekomstbestendig verdienvermogen.

  • Rekening houden met de maatschappelijke kosten en baten op de korte en lange termijn.

    Keuzes moeten nu en voor toekomstige generaties betaalbaar zijn. Het maatschappelijke rendement op lange termijn staat centraal en wordt afgewogen tegen zakelijke en andere belangen op de korte termijn.

Opgavegericht sturen

Als het aanpakken van een bepaalde opgave tot meerwaarde voor de provincie kan leiden, dan wordt hierop beleid ontwikkeld en een keuze gemaakt in hoe die opgave aan te sturen. Voor zover mogelijk worden opgaven integraal aangepakt en wordt er gewerkt op het voor die opgave optimale schaalniveau. Dit kan per opgave verschillen. Om beleid en decentrale regels goed op elkaar te laten aansluiten heeft het altijd de voorkeur om opgaven in samenwerking en afstemming met andere overheden aan te pakken. Afhankelijk van deze factoren zal er generiek gestuurd gaan worden op het bereiken van de maatschappelijke meerwaarde.

Gebiedsgericht sturen

Het is vanzelfsprekend dat een generieke aanpak voor alle dossiers niet passend is in een specifiek gebied. Om die reden zal de provincie Zuid-Holland ook altijd gebiedsgericht sturen om de specifieke behoeftes te combineren met de grotere opgave. Hierin zijn integrale maatwerkoplossingen mogelijk, zolang ze per saldo voldoende bijdrage aan een positieve maatschappelijke ontwikkeling. De sturing kan daarbij een andere vorm krijgen.

Sturingsstijlen

De sturingsprincipes leiden tot vier mogelijke sturingsstijlen, die afhankelijk van de opgave ingezet kunnen worden.

  • Zoveel mogelijk overlaten aan initiatieven uit de samenleving (responsieve overheid);

  • Waar (meer) regie nodig is, netwerkend werken (samenwerkende overheid);

  • Waar overheidsinvesteringen onmisbaar zijn, zelf prestaties leveren (realiserende overheid);

  • Waar normerend optreden noodzakelijk is, wettelijke bevoegdheden inzetten (rechtmatige overheid).

afbeelding binnen de regeling

3. Hier staat Zuid-Holland nu

De huidige staat van de leefomgeving van Zuid-Holland beschrijven we aan de hand van vier onderdelen:

  • Een beschrijving van de KWALITEITEN VAN ZUID-HOLLAND: de drie deltalandschappen, de Zuid-Hollandse steden en de strategische ligging in internationale netwerken.

  • De provinciale belangen en rollen met betrekking tot ruimtelijke ontwikkeling en ruimtelijke kwaliteit.

  • Een beschrijving van de huidige staat van de LEEFOMGEVING op basis van de monitor leefomgeving.

  • Een beschrijving van de ruimtelijke hoofdstructuur.

De kwaliteiten van Zuid-Holland

Drie deltalandschappen

Zuid-Holland is een strategisch gelegen, vruchtbare delta, grotendeels onder zeeniveau. De wijze waarop de bewoners van deze delta door de eeuwen heen het water hebben weten te bedwingen en benutten, heeft een landschap opgeleverd waarvan de culturele waarde internationaal wordt erkend en dat cruciale leefgebieden bevat voor internationaal beschermde plant- en diersoorten. Zuid-Holland is uniek in de combinatie van het kust-, veen-, weide- en rivierdeltalandschap. Deze zijn allemaal verbonden met grote waterstructuren: de meren, rivieren, de zee en zeearmen. Ze hebben elk een eigen, kenmerkend samenspel opgeleverd van bodem, water en grondgebruik, dat voortdurend in beweging is. De meest bepalende bewegingen op dit moment zijn de dalende veenbodem, de zeespiegelstijging, de grotere peilschommelingen van de rivieren en de wijze waarop mensen het landschap waarderen. De culturele en de historische betekenis hebben de afgelopen jaren steeds meer aan gewicht gewonnen. Elk van de drie deltalandschappen heeft inmiddels een eigen schakering van stedelijkheid naar landelijkheid. Contrasten en overgangen tussen stad en land, tussen infrastructuur en landschap, en tussen dynamiek en rust vormen een grote kwaliteit en een enorme natuurlijke potentie voor Zuid-Holland. De unieke kwaliteiten van de drie deltalandschappen en hun verwevenheid met elkaar, met de grote wateren en het stedelijk gebied geven Zuid-Holland identiteit, structuur en diversiteit.

Zuid-Hollandse steden: veelzijdige steden en economische complexen in het deltalandschap

In de deltalandschappen zijn, veelal op strategische plekken aan water en handelsroutes, steden en bedrijvigheid ontstaan. Historische en moderne steden, havens en intensieve tuinbouwgebieden groeien in deze delta onder zeeniveau uit tot een meerkernige metropool die in vergelijking met concurrerende stedelijke gebieden over de grens dunbevolkt is. Deze relatief lage bevolkingsdichtheid en de grote diversiteit brengen kansen en opgaven met zich mee voor de verdere versterking van Zuid-Holland en haar concurrentiepositie. Om de kansen te grijpen, moet het mobiliteitsnetwerk op orde zijn. Internationale verkeersstromen van mensen en goederen delen dit netwerk met regionaal verkeer. Een sterke stedelijke economie van diensten en kennis deelt de relatief beperkte ruimte met een efficiënt logistiek netwerk van mainport en greenports. De verschillende internationaal toonaangevende economische complexen kunnen elkaar op sleeptouw nemen, door samen ketens van productie en transport te vormen, door innovaties uit te wisselen en samen nieuwe kennis te ontwikkelen. Dat gebeurt in een omgeving die op veel plekken historie ademt, en daardoor ook recreatief en toeristisch aantrekkelijk is.

Juist het netwerk van verschillende complexen en het wederzijds versterkende karakter van het deltalandschap met zijn oude steden en de moderne internationaal georiënteerde economie, maakt Zuid-Holland onderscheidend en concurrerend. De provincie wil dat zo houden en versterken. Dat vraagt voortdurend om waakzaamheid en actie. Want de wereld staat niet stil. De eisen die de Zuid-Hollandse samenleving en de internationale markten stellen, zijn in beweging.

Strategische ligging in internationale netwerken

Zuid-Holland ligt op het raakvlak van de Randstad en de Zuidwestelijke Delta, op de as tussen Amsterdam en Antwerpen. Het netwerk van BrabantStad sluit op die as aan. De Zuid-Hollandse economie staat in direct verband met de stedelijke netwerken in de buurlanden: de Vlaamse Ruit en de Rijn-Ruhrregio. Deze strategische ligging in de grootste delta van Noordwest-Europa bepaalt de identiteit van Zuid-Holland. Dankzij de ligging in de delta kon Zuid-Holland doorgroeien tot een van de belangrijkste economische regio’s van Noordwest-Europa en een wereldwijde draaischijf voor goederen, diensten en kennis: de toegangspoort van Europa. Binnen een relatief klein gebied hebben zich sterke, internationaal georiënteerde stedelijke, kennis-en agro-industriële clusters ontwikkeld. Binnen de Randstad zijn goede relaties en afstemming met de Noordvleugel van de Randstad van belang. Ook de relaties met gebieden buiten de Randstad, zoals BrabantStad en de Vlaamse Ruit zijn van belang.

Ruimtelijke ontwikkeling en Ruimtelijke kwaliteit

Ruimtelijke ontwikkeling en ruimtelijke kwaliteit hebben sterk met elkaar te maken, terwijl het wel twee verschillende begrippen zijn met een eigen grondslag, doel en opgaven. In dit hoofdstuk worden in samenhang van beiden de provinciale belangen en rollen benoemd.

Ruimtelijke ontwikkeling

De provincie heeft, samen met andere overheden, de zorgtaak voor een kwalitatieve, gezonde en veilige leefomgeving. Daartoe behoort ook het sturen op ruimtelijke ontwikkelingen: ‘de juiste ontwikkeling op de juiste plek’. De provincie stuurt daarop vanuit haar provinciale belangen en heeft daarnaast een regisserende verantwoordelijkheid als gebiedsautoriteit op het bovenlokale en gemeentelijke niveau. In de Omgevingswet is hiervoor ‘de gebiedsgerichte coördinatie van de uitvoering van taken en bevoegdheden door gemeenten en waterschappen’ opgenomen als provinciale taak. De provincie stuurt op regionaal niveau op ‘de juiste ontwikkeling op de juiste plek’ waar dat een bovenlokaal belang of effect heeft. Daarbij worden partners tijdig betrokken en willen de provincie op tijd worden betrokken, want dat leidt tot beter beleid en betere plannen. Gemeenten zijn verantwoordelijk voor een evenwichtige toedeling van functies aan locaties op lokaal niveau. Maar ruimtelijke ontwikkelingen op provinciaal en lokaal niveau hebben natuurlijk wel effect op elkaar.

Gebiedsgerichte uitwerking van opgaves

Provinciale sturing op ‘de juiste ontwikkeling op de juiste plek’ begint met de vraag of de provincie in de maatschappelijke opgave een ruimtevraag ziet met een bovenlokaal belang of effect. De provinciale opgaven en belangen staan beschreven in de ambities en beleidskeuzes van deze Omgevingsvisie. Beleidskeuzes geven veelal een thematische beschrijving van de opgaven die in Zuid-Holland spelen en welke richting de provincie daarmee op wil. Deze opgaven komen samen in gebieden en beïnvloeden de ontwikkeling van een gebied. Het is daarom belangrijk om bij de uitwerking van opgaven rekening te houden met de bestaande functies en kwaliteiten in een gebied, de zogeheten ‘gebiedsidentiteit’. Daarbij geldt dat nieuwe ontwikkelingen in een gebied de ruimtelijke kwaliteit moeten versterken of tenminste behouden. Een integrale gebiedsgerichte benadering past daarbij. Mede op basis daarvan geeft de provincie richting en ruimte aan een optimale wisselwerking tussen ruimtelijke ontwikkelingen en de kwaliteit van de leefomgeving. De provincie stuurt per gebied verschillend op ruimtelijke ontwikkelingen. Dit doet recht aan de eigen identiteit, met elk gebied een kenmerkend landschap en een eigen positie in de ruimtelijke hoofdstructuur en daardoor een eigen mix aan opgaven die er spelen.

Juiste ontwikkeling op de juiste plek

De provincie vindt het belangrijk dat ontwikkelingen op de juiste plek landen. Het omgevingsbeleid helpt om te bepalen of een nieuwe ontwikkeling provinciale belangen ondersteunt of doorkruist. De hoofdlijnen hiervoor zijn te vinden in hoofdstuk 8 van de Omgevingsvisie. Hierin staan:

  • het dagelijks stedelijk systeem, dat bestaat uit de stedelijke agglomeratie en de daarmee, via HOV, verbonden regiokernen.

  • de hoogstedelijke zone tussen Leiden en Dordrecht.

  • het logistiek-industriële systeem van haven- en tuinbouwclusters langs vaarwegen en zware infrastructuur.

  • de samenhang van grote landschappelijke eenheden met de stedelijke agglomeratie.

  • de groene ruimte en de groenblauwe structuur.

  • het bodem- en watersysteem.

  • energieinfrastructuur.

  • aanvullend hierop toont de ruimtelijke hoofdstructuur van de ondergrond indicatief de ruimtelijke situatie van de ondergrond.

Daarbij is leidend dat de provincie Zuid-Holland een aantrekkelijke provincie is om te wonen en te werken en dat onze leefomgeving gezond en veilig is. De ruimte is beperkt. Zuinig, duurzaam en efficiënt ruimtegebruik is daarom het uitgangspunt. Dit kan door hetgeen al bestaat beter te benutten, bijvoorbeeld door gebouwen te hergebruiken, de kwaliteit van het bestaande bebouwde gebied te verbeteren en bestaande infrastructuur optimaal te gebruiken. Er wordt gestreefd naar slim en meervoudig ruimtegebruik, door het combineren en mengen van functies. Ontwikkelingen moeten duurzaam zijn. De gevolgen voor de omgeving en de toekomst mogen niet afgewenteld worden. Naast deze algemene uitgangspunten heeft de provincie ook beleid geformuleerd voor specifieke ontwikkelingen en functies:

  • Voor stedelijke ontwikkelingen maakt de provincie gebruik van de ‘ladder voor duurzame verstedelijking’. Voor wonen, bedrijventerreinen, kantoren en detailhandel heeft de provincie daarop toegesneden beleid geformuleerd. Grote nieuwe stedelijke ontwikkelingen buiten bestaand stads- en dorpsgebied wijst de provincie aan op de 3 hectare kaart. Voor kantoren en detailhandel is locatiebeleid van toepassing.

  • Voor de Greenports en andere agrarische activiteiten heeft de provincie gebieden aangewezen, met name voor glastuinbouw, bollenteelt en boom en sierteelt.

  • Ontwikkelingen houden rekening met behoud en waar mogelijk kwaliteitsverbetering van ons cultureel erfgoed, waaronder archeologische waarden, molenbiotopen, landgoed- en kasteelbiotopen en het Werelderfgoed.

  • Veiligheid en gezondheid zijn aanleiding voor beleid met betrekking tot regionale waterkeringen, buitendijkse gebieden, de geluidzone rondom Schiphol en externe veiligheid.

  • Voor energie heeft de provincie beleid geformuleerd met ruimtelijke consequenties, onder meer met betrekking tot zonnevelden en windturbines.

  • De vrijwaring van de provinciale vaarwegen en het recreatietoervaartnet heeft eveneens ruimtelijke consequenties.

  • Ook stiltegebieden, grondwaterbeschermingsgebieden, bodemgevoelige locaties en dergelijke bepalen mede of ontwikkelingen op een plek mogelijk zijn.

Behouden en versterken van de ruimtelijke kwaliteit in een gebied

Ruimtelijke kwaliteit speelt op elk schaalniveau van nationaal tot lokaal. Op het provinciaal schaalniveau spreek je van de juiste ontwikkeling op de juiste plek; daar waar de ontwikkeling aansluit bij de regionale gebiedsidentiteit en als vanzelfsprekend ingepast kan worden en toekomstige kwaliteiten genereert. Wanneer ruimtelijke ontwikkelingen plaatsvinden op de juiste plek, zijn ze mogelijk onder voorwaarde dat de ruimtelijke kwaliteit behouden blijft of versterkt wordt. Ruimtelijke kwaliteit is de optelsom van toekomstwaarden, gebruikswaarden en belevingswaarden. Ruimtelijke ontwikkelingen moeten niet alleen functioneel zijn, maar ook toekomstvast (duurzaam houdbaar of bewust tijdelijk) en aantrekkelijk. Ruimtelijke kwaliteit omvat niet alleen de waarden die objecten en gebieden hebben, maar ook de potentie om waarden tot ontwikkeling te brengen. Het zijn waarden die te maken hebben met eigenheid, identiteit, herkenbaarheid, leefbaarheid, bruikbaarheid en continuïteit.

Om te bepalen of een ruimtelijke ontwikkeling passend is, is vooral de ruimtelijke impact van belang in relatie tot de gebiedsidentiteit. Gebiedsidentiteit is de aard of karakteristiek van een gebied dat is ontstaan in de loop der jaren. In die tijd zijn gemeenschappelijke kernwaarden in het gebied ontstaan die gekoppeld zijn aan gebruik en de verschijningsvorm. De gebiedsidentiteit van een plek is verbonden met de mensen die er wonen, werken en er zich thuis voelen.

Uitgangspunt is dat nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen verbonden worden met bestaande gebiedskenmerken. In de beleidskeuze Ruimtelijke Kwaliteit en Landschap en het gekoppelde verordening artikel met betrekking tot landschappen wordt hier verder op ingegaan.

Gebiedsgerichte benadering

De provincie vindt het belangrijk om elke opgave breder te bekijken en kansen op andere vlakken mee te nemen. ‘Het combineren van functies gaat voor enkelvoudige functies’. Zo gaat het niet alleen om woningbouw maar om verstedelijking. En niet om infrastructuur maar om mobiliteit. Dat vraagt om een gebiedsgerichte aanpak. Het is niet altijd mogelijk om alle ruimteclaims te combineren op de gewenste plek. Het is dan van belang om zorgvuldig af te wegen en keuzes te maken.

Het landschap in de provincie Zuid-Holland is gevarieerd. Voor 16 deelgebieden zijn in 2014 gebiedsprofielen gemaakt als uitwerking van het ruimtelijk kwaliteitsbeleid. Deze gebiedsprofielen zijn samen met de regio ontwikkeld. Elk gebied heeft eigen gebiedskenmerken die mogelijk van provinciaal belang zijn. De impact op het regionale schaalniveau speelt hierbij een belangrijke rol. Aspecten van ontwikkelingen als mobiliteit, energienetwerken, natuurgebieden en vestigingsklimaat overstijgen lokale grenzen.

Het ruimtelijk kwaliteitsbeleid is omgevormd naar landschapsgericht beleid. Hierin is opgenomen welke richtpunten voor ruimtelijke ontwikkelingen in welk landschap gelden. De basis ligt in het (type) landschap en de uitwerking in een specifiek gebied. Hiervoor zijn de gebiedsprofielen en de gebiedsgerichte richtpunten.

In onderstaande afbeelding is Zuid-Holland ingedeeld in deelgebieden. De provincie werkt toe naar toegankelijke informatie op gebiedsniveau, in de vorm van een aanklikbare kaart waarin per deelgebied alle relevante informatie ten aanzien van landschap en ruimtelijke kwaliteit is opgenomen voor de gebruiker. Hiermee wordt aangesloten bij het digitale stelsel dat door het Rijk doorontwikkeld wordt en waar een aanvrager straks de benodigde informatie over het beleid krijgt waar rekening mee gehouden moet worden.

afbeelding binnen de regeling

Huidige kwaliteit van de leefomgeving

De huidige kwaliteit van de leefomgeving wordt inzichtelijk gemaakt in de Monitor Leefomgeving ( https://monitorleefomgeving.zuid-holland.nl/ ).

De Monitor Leefomgeving laat zien hoe het er ‘buiten’ in de provincie Zuid-Holland voorstaat. Het moet gezien worden als een blik naar buiten uit een raam. Hoe staat het met de leefomgeving in Zuid-Holland wanneer er door dat raam naar buiten gekeken wordt? De Monitor Leefomgeving brengt de stand van zaken en ontwikkelingen in de leefomgeving in beeld, wat belangrijk kan zijn bij keuzes over provinciaal beleid. De monitor is vooral bedoeld voor het gesprek tussen Provinciale Staten en Gedeputeerde Staten over deze keuzes. Richt de provincie zich op de goede dingen en worden deze de goede dingen op een juiste manier uitgevoerd om het gewenste doel te behalen?

De staat van de leefomgeving in Zuid-Holland wordt weergegeven aan de hand van een rad. Dit rad is ter illustratie afgebeeld in figuur 3. De digitale versie wordt regelmatig bijgewerkt en heeft ook een lijstweergave. Het rad bevat verschillende indicatoren met bij iedere indicator twee kleuren en een icoon. In de binnenste ring is een thema-indeling opgenomen om de indicatoren te rangschikken. Voor deze thema-indeling is aangesloten bij het landelijk gehanteerde Rad van de Leefomgeving. De middelste ring laat zien hoe het er op dit moment voor staat in de leefomgeving. In de cirkel wordt met een icoon aangegeven welke kant het opgaat. In de buitenste ring is aangegeven hoe het er in toekomst (naar verwachting) voor zal staan. Bij grijze kleuren is er nog niet voldoende informatie beschikbaar. Die indicatoren zijn nog in ontwikkeling.

afbeelding binnen de regeling

Figuur 3: Rad van de Leefomgeving (Monitor Leefomgeving)

Ruimtelijke hoofdstructuur

Integraal kaartbeeld

De ruimtelijke hoofdstructuur toont de essentie en de samenhang van verschillende ruimtelijke beleidskeuzes uit de Omgevingsvisie. Het integrale kaartbeeld van de ruimtelijke hoofdstructuur is opgebouwd uit de volgende kaartbeelden:

  • 1.

    Het dagelijks stedelijk systeem, dat bestaat uit de stedelijke agglomeratie en de daarmee via HOV verbonden regiokernen.

  • 2.

    De hoogstedelijke zone tussen Leiden en Dordrecht.

  • 3.

    Het logistiek-industriële systeem van haven- en tuinbouwclusters langs vaarwegen en zware infrastructuur.

  • 4.

    De samenhang van grote landschappelijke eenheden met de stedelijke agglomeratie.

  • 5.

    De groene natuurlijke ruimte en de groenblauwe structuur.

  • 6.

    Het bodem- en watersysteem.

  • 7.

    Energie.

Aanvullend hierop toont de ruimtelijke hoofdstructuur van de ondergrond indicatief de ruimtelijke situatie van de ondergrond.

afbeelding binnen de regeling

Ruimtelijke hoofdstructuur van de ondergrond

De drukte in de ondergrond neemt toe als gevolg van nieuwe mogelijkheden om de ondergrondse ruimte te benutten en de toenemende druk op de bovengrondse ruimte. Dat vraagt om een actieve ordening van ondergrondse functies, afgestemd met bovengrondse ontwikkelingen, in een driedimensionale planvorming (3D-ordening).

De ruimtelijke hoofdstructuur van de ondergrond toont indicatief en informatief de huidige ruimtelijke situatie van de ondergrond en strategische doelstellingen voor de ondergrond. De kaart verbeeldt de grotere ondergrondse infrastructuur van bovenlokaal belang én de gebieden met een specifieke betekenis vanuit een ondergronds belang. Onder de grote ondergrondse infrastructuur van bovenlokaal belang zijn meegenomen: de (buis)leidingen, warmtenetwerken, tunnels in het openbaar vervoer en wegennetwerk. Gebieden met een specifiek ondergronds belang hebben betrekking op de bescherming/reservering voor de drinkwatervoorziening, de ambitie voor bodemenergie, de stimulering van ondergrondse waterberging, aardkundige waarden en hoge archeologische waarden.

Dagelijks stedelijk systeem

De provincie koppelt de ruimtelijke ontwikkeling aan het op orde brengen en opwaarderen van het mobiliteitsnetwerk. De nog beschikbare capaciteit op dat netwerk helpt om keuzes te maken over verdichting en concentratie in de bebouwde ruimte. Zo wordt zowel het mobiliteitsnetwerk als de bebouwde ruimte beter benut.

afbeelding binnen de regeling
afbeelding binnen de regeling

Het ruimtelijk beleid en het mobiliteitsbeleid dragen beide bij aan de concurrentiekracht van Zuid-Holland. Het behalen en benutten van schaal- en clustervoordelen is daarbij een belangrijke voorwaarde voor een gevarieerde en innovatieve economie. Schaal- en clustervoordelen bepalen in hoge mate de agglomeratiekracht. Ze ontstaan bij een concentratie van wonen, werken en (kennis)voorzieningen in centra en vervoersknooppunten, en uitstekende verbindingen met en tussen die centra en knooppunten.

Voor mobiliteit stelt de provincie de behoefte van de mobiliteitsgebruiker centraal. Dit betekent zo veel mogelijk keuzevrijheid tussen vervoersalternatieven en een integrale benadering van het netwerk. De provincie hanteert hierbij het STOMP-principe.

Voor de bebouwde ruimte streeft de provincie naar een compact, samenhangend en kwalitatief hoogwaardig bebouwd gebied. De provincie zet ten eerste in op verdichting, concentratie en specialisatie binnen het bestaand stads- en dorpsgebied, en ten tweede op een hiërarchie van knooppunten en centra met een goede onderlinge bereikbaarheid.

afbeelding binnen de regeling
afbeelding binnen de regeling

Hoogstedelijke zone

Kennis, hoogstedelijke voorzieningen en de diensteneconomie zijn en worden geconcentreerd in het deel van de stedelijke agglomeratie dat ligt rond de lijn Leiden-Dordrecht. Deze ‘hoogstedelijke zone’ kenmerkt zich door een goede connectiviteit, hoogwaardige stedelijke voorzieningen en een internationaal onderscheidende kennisinfrastructuur van universiteiten, kennis- en onderzoeksinstellingen en science parken. De kwaliteit van de kennisinfrastructuur is sterk bepalend voor de mate waarin de regio in staat is nieuwe kennis te ontwikkelen en toponderzoek, buitenlandse bedrijven en kenniswerkers aan te trekken. De kennisinfrastructuur vormt daarmee een belangrijk onderdeel voor een concurrerend vestigingsklimaat.

De Zuid-Hollandse kennisinfrastructuur bestaat uit een select aantal locaties. Deze locaties onderscheiden zich door een sterke concentratie van kennisintensieve bedrijvigheid rondom een universiteit, kennisinstituut en/of Research & Development bedrijf en een hoge mate van inhoudelijke, organisatorische en fysieke verbondenheid. De locaties vormen daardoor een samenhangende kennis-as. De ruggengraat van deze kennis-as wordt gevormd door enerzijds de scienceparken Bio Science Park in Leiden en Oegstgeest, TIC-Delft (TU Delft Campus Zuid, Biotech Park), Rotterdam EUR Hoboken en EUR Woudestein en ESTEC/Space Business Park en anderzijds de kenniscentra. De kenniscentra vallen uiteen in twee types. Ten eerste zijn er de kenniscentra waar kennisintensieve bedrijvigheid en gerelateerd onderwijs elkaar ontmoeten zoals Leerpark Dordrecht, Horticampus Naaldwijk/Bleiswijk, Den Haag Internationale Zone, RDM campus Rotterdam, Dutch Innovation Factory Zoetermeer. Daarnaast zijn er de grote researchcentra van ondernemingen zoals Shell Exploration en AKZO Sassenheim.

Logistiek- industrieel systeem

Het logistiek-industriële systeem langs rivieren en zware infrastructuur bundelt de hoofdstromen van goederen en het havenindustrieel complex, tuinbouwclusters, de logistieke dienstverlening en de gerelateerde kenniscentra. De haven- en tuinbouwclusters zijn schoolvoorbeelden van volwassen clusters die tot de wereldtop behoren. De provincie wil die toppositie behouden en waar mogelijk versterken en streeft naar synergie van de Rotterdamse haven en de tuinbouwclusters.

afbeelding binnen de regeling
afbeelding binnen de regeling

Landschappelijke eenheden

De groene ruimte bestaat uit de overwegend onbebouwde ruimte buiten de steden, dorpen, linten en kassen en uit de stedelijke groen- en waterstructuur. Deze groene ruimte, en daarbinnen vooral de natuur en het cultureel erfgoed, heeft een intrinsieke waarde. De groene ruimte draagt in hoge mate bij aan de biodiversiteit in de provincie en kent kwaliteiten die onderscheidend en uniek zijn vanwege de typisch Zuid-Hollandse combinatie van deltalandschappen: het kustlandschap, het veenlandschap en het rivierdeltalandschap. Deze landschappen zijn ontstaan op het grensvlak van zout en zoet, van land, zee en rivieren. Ze vormen de grondslag voor de identiteit van de bebouwde en de groene ruimte in de provincie en vertellen de geschiedenis van Zuid-Holland.

afbeelding binnen de regeling
afbeelding binnen de regeling

Belangrijk is het versterken van de economische en ecologische kracht van de groene ruimte. De provincie wil ruimte bieden voor agrarisch ondernemerschap en andere economische activiteiten die passen bij de gebiedskwaliteiten. Ruimtelijke ontwikkelingen die maatschappelijk gewenst zijn, moeten bijdragen aan de balans tussen de instandhouding, benutting en versterking van de bestaande gebiedskwaliteiten.

Te midden van de grote steden heeft het Groene Hart grote aantrekkingskracht vanwege de ruimtelijke kwaliteiten, de aansluiting op internationale vervoersknooppunten (Schiphol en Rotterdam) en de vele producten en diensten voor de stedelingen.

afbeelding binnen de regeling
afbeelding binnen de regeling

Groene ruimte

De groene ruimte in Zuid-Holland is veelzijdig. De grote agrarische cultuurlandschappen behoren ertoe, net als de wateren in de flanken van de provincie en de natuurgebieden. Ook de kleinere landschappen en groengebieden in de nabijheid van de steden dragen bij aan de veelzijdigheid van de groene ruimte, evenals de groen- en waterstructuren in de stad zelf die als ‘haarvaten’ van de onbebouwde ruimte het stedelijk gebied dooraderen. De economie van het landelijk gebied is bijna net zo divers als die van het stedelijk gebied. Zowel bezien vanuit de economische en ecologische vitaliteit als vanuit de ruimtelijke kwaliteit is een benadering uitsluitend gericht op functiescheiding in het landelijk gebied niet langer effectief.

De provincie zet in op een betere, gebiedsgerichte verweving van de verschillende ‘klassieke’ functies in de groene ruimte (landbouw, natuur, recreatie, water, cultuurhistorie) en een betere relatie tussen stad en land. Een gezamenlijke opgave is om de groene kwaliteiten zowel binnen als buiten de stad te versterken en de samenhang tussen stedelijke parken, recreatiegebieden, natuurgebieden en agrarisch landschap te vergroten. De provincie zet daarom in op de groenblauwe structuur. Dat is een samenhangend stelsel van verschillende groene ruimtes en routes die stad en land met elkaar verbinden: de grote parken en groenblauwe dooradering in de stad, recreatieve stad-land verbindingen en poorten, recreatiegebieden om de stad, de groene buffers en belangrijke recreatieve routes in het landelijk gebied.

Bodem- en watersysteem

Klimaatverandering, toenemende verzilting, inklinking en het veranderend ruimtegebruik (ook in de ondergrond) vergen aanpassingen van en keuzes in het bodem- en watersysteem, die in veel gevallen invloed hebben op de ruimtelijk ordening. Deze keuzes hebben het achterliggende doel dat Zuid-Holland beschermd blijft en dat het mogelijk blijft om water in zijn vele hoedanigheden beter te benutten. De kwaliteit en functionaliteit van water dienen optimaal te zijn en vragen permanent om verbetering en bescherming.

afbeelding binnen de regeling
afbeelding binnen de regeling

Bij aanpassingen aan het watersysteem gelden twee uitgangspunten: ze zijn klimaatbestendig en de natuurlijke processen krijgen, waar dat kan, meer ruimte of worden beter benut. Delen van Zuid-Holland hebben te maken met een specifiek probleem: de daling van de veenbodem. Het proces van bodemdaling kan niet volledig worden gestopt (zonder ingrijpende vernatting). Op lange termijn gaat het veenlandschap onvermijdelijk veranderen. Dat kan consequenties hebben voor het ruimtegebruik. Bodemdaling veroorzaakt verder een aanzienlijke uitstoot van broeikasgassen. Oxidatie van veenweidegebieden vormt de grootste bron van emissie uit landgebruik.

afbeelding binnen de regeling
afbeelding binnen de regeling

Energie

De provincie streeft naar een substantiële verhoging van het aandeel duurzame energie in Zuid-Holland. Hierbij wordt rekening gehouden met de kenmerken van Zuid-Holland, namelijk relatief veel industrie, weinig onbebouwde ruimte en veel windvermogen. De provincie spant zich daarnaast in om Europese en nationale energiedoelen in de breedte te bereiken, namelijk het realiseren van de reductie van energiegebruik en uitstoot van broeikasgassen (met name CO2).

De provincie werkt op een integrale manier aan het bevorderen van de energietransitie. In de breedte gaat het om het toewerken naar besparing, opwekking en CO2-reductie op vele terreinen, waarbij de mainport, de greenports, het stedelijk gebied en mobiliteit alle van belang zijn. In het licht van de reductie van broeikasgassen is ook het tegengaan van bodemdaling een relevant onderwerp (het gaat hierbij om CO2 en methaan).

4. Hier wil Zuid-Holland naar toe

De nieuwe ruimtelijke koers luidt

  • Bij het maken van ruimtelijke keuzes wil de provincie meer gaan prioriteren op gezondheid, kwaliteit en veiligheid van de leefomgeving. De provincie onderzoekt hoe er kan worden gestuurd op brede welvaart, inclusief welzijn en welbevinden.

  • Dit betekent dat water en bodem nog meer sturend worden gehanteerd als randvoorwaarde voor een veilige, toekomstbestendige ontwikkeling van Zuid-Holland. 

  • En dit betekent dat er een toekomstbestendige economie wordt nagestreefd met een betere leefomgevingskwaliteit en gezondheid. Daarbij wordt voorrang gegeven aan een duurzame, digitale en inclusieve economie, met borging van maatschappelijke meerwaarde. Een duurzame economie richt zich op circulariteit, energietransitie en natuurinclusiviteit. Een inclusieve economie houdt rekening met het klein-, midden- en grootbedrijf, in alle regio’s en voor werkgevers en -nemers. Zo wordt ook het belang bewaakt om inwoners een eigen inkomen te laten verdienen, ook op de lange termijn.

  • Dit betekent bovendien dat ruimte beter zal worden beschermd om provinciale ambities, wettelijke verplichtingen en doelen te realiseren. Daarom:

    • wordt een ondergrens gesteld aan (open) landschap dat beschikbaar blijft voor de transities die nodig zijn voor een toekomstbestendige landbouw, energievoorziening, water-, groen-, recreatie- en natuuropgaven. 

    • wordt zorg gedragen voor voedselzekerheid en het beschikbaar blijven van maatschappelijke, culturele, sportieve en nutsvoorzieningen voor de inwoners van Zuid-Holland. 

    • wordt de schaarse ruimte en infrastructuur effectiever en efficiënter gebruikt en blijvend ingezet op de volgende elementen van de integrale provinciale verstedelijkingsstrategie: beter benutten, verdichting en functiemenging combineren met goede bereikbaarheid en meer aandacht voor gezonde en klimaatadaptieve verstedelijking.

    • is als tegenhanger van het beschermen van de open ruimte gesteld dat zowel wonen als werken zich ontwikkelen binnen de ruimte die daarvoor al gereserveerd is met uitzondering van ‘straatje erbij’. Waarbij ‘straatje erbij’ nader wordt uitgewerkt en over drie jaar geëvalueerd. De provincie zet in op kwaliteit en selectieve groei. Dat betekent dat niet meer vanzelfsprekend ruimtelijk wordt gefaciliteerd op basis van ramingen en prognoses.

Deze nieuwe koers zal in samenspraak met medeoverheden en andere stakeholders, zowel thematisch als gebiedsgericht, nog nader worden uitgewerkt. Zoals reeds in de inleiding vermeld is het de bedoeling om de resultaten daarvan stapsgewijs in het Omgevingsbeleid van de provincie te verankeren door de ambities, beleidsdoelen en beleidskeuzes hierop aan te passen.

De ambities, beleidsdoelen en beleidskeuzes zijn te raadplegen via https://obzh.nl.

In een digitale publicatie, worden ze hieronder weergegeven.

5. Ambities van Zuid-Holland

Ambitie 1. Samen werken aan Zuid-Holland

De provincie vervult diverse rollen en taken als bestuurslaag midden tussen Europa, Rijk en gemeenten. De provincie is de bestuurslaag bij uitstek om bovenregionale vraagstukken op te pakken. Bijvoorbeeld op het gebied van milieu, recreatie en vervoer en voor alles wat de verbinding brengt tussen dorp en stad. De provincie is ook bij uitstek in staat om afstemming en verbinding tussen gemeenten te stimuleren. De provincie heeft vanuit haar bovenregionale rol overzicht op maatschappelijke vraagstukken en de onderlinge verbanden, trends en best practices.

De opgaven waar het openbaar bestuur voor gesteld staat, zijn de afgelopen jaren onmiskenbaar complexer geworden. Vooral de transitieopgaven (bijv. sociaal domein, energietransitie, landbouw en klimaatadaptatie) vragen om meer integraliteit en samenwerking tussen overheden en met de samenleving. Er wordt om oplossingen gevraagd, terwijl tegelijkertijd het probleem zich nog ontvouwt. Achteraf kunnen we pas vaststellen wat heeft gewerkt. Met de decentralisatie van taken (decentralisaties sociaal domein, straks Omgevingswet) zijn opgaven en bevoegdheden bovendien naar het lokale niveau gebracht. De (financiële) verantwoordelijkheid van gemeenten is hierdoor fors toegenomen. Dit vraagt ook op lokaal niveau om meer kennis, expertise, betrokkenheid van de samenleving en een solide financiële huishouding om een bijdrage te kunnen leveren aan de maatschappelijke opgaven. Zonder een goed functionerende democratie en bestuur en sterke gemeenten die hun taken goed kunnen uitvoeren gaat het niet lukken om de grote maatschappelijke opgaven aan te pakken.

De provincie investeert in het behoud en de verbetering van de kwaliteit van het openbaar bestuur en de democratie. Voor een goed werkende democratie zijn lokale en regionale media belangrijk. Zuid-Holland streeft ernaar dat het vertrouwen van inwoners in het openbaar bestuur groeit of op zijn minst gelijk blijft. Een goed openbaar bestuur begint bij de bestuursorganen zelf. Zuid-Holland staat voor effectief eigen bestuur, waarbij effectieve samenwerking op alle niveaus (met collega-overheden, maatschappelijke organisaties, kennisinstellingen, inwoners, PS-GS, regionaal, landelijk en Europees) het uitgangspunt is. Het is een kwestie van samen vormgeven aan de identiteit van Zuid-Holland: veelzijdig, inclusief en vernieuwend. De provincie vindt het belangrijk om sneller tot uitvoering en resultaat te komen. De opgaven zijn vaak complex. Daarom betrekt Zuid-Holland inwoners, organisaties en bedrijfsleven vroegtijdig bij besluitvorming. De provincie stelt zich open en met vertrouwen op voor initiatieven vanuit de samenleving en maakt ruimte voor verschil, experimenten en maatwerk. Participatie verschilt per onderwerp en rol die de provincie heeft. Zuid-Holland is constructief, maar ook duidelijk als iets niet kan. De volksvertegenwoordiging blijft het laatste woord houden.

Ambitie 2. Bereikbaar Zuid-Holland

Snel van A naar B. Naar school, naar het werk, een bezoek aan vrienden of om goederen te bezorgen. Een goede bereikbaarheid is belangrijk voor de leefbaarheid, welzijn, economische ontwikkeling en een goede ontsluiting van woon- en werkgebieden. Daarom zorgt de provincie voor de aanleg en onderhoud van fietspaden, wandelpaden, (vaar)wegen, bruggen en sluizen. En investeren we in goed openbaar vervoer en nieuwe vervoerswijzen. Ook zorgt de provincie ervoor dat alles goed functioneert en op elkaar aansluit. Zo kan iedereen een snelle, veilige en duurzame reis van deur tot deur maken: lopend, met de fiets, het openbaar vervoer, de auto of een combinatie daarvan. Ook voor vrachtvervoer streven we naar een bewuste keuze: De bakfiets of zero-emissie stadslogistiek in de binnenstad, vrachtwagen, trein, schip of buisleiding voor grotere afstanden.

Zuid-Holland is de toegangspoort van Europa en de dichtstbevolkte provincie van Nederland. We hebben een gevarieerde provincie met hoogstedelijk én landelijk gebied. Dat maakt mobiliteit hier uniek en biedt kansen voorloper te zijn in een mobiliteitstransitie. Voor personen- en goederenvervoer beschikken we over goede netwerken, waaronder de grootste en modernste haven van Europa. Voor Nederland en dus Zuid-Holland is een goede internationale bereikbaarheid van de mainports, steden en andere economische kerngebieden, een basisvoorwaarde voor onze welvaart. We hebben de hoogste OV-reizigerstevredenheid van Nederland.

Onze goede bereikbaarheid staat onder druk door bevolkingsgroei en verstedelijking. Tegelijkertijd is openbaar vervoer in landelijke gebieden een uitdaging. Ook de corona-crisis heeft gevolgen voor onze mobiliteit. Voorlopig minder mensen in het OV, meer mensen kiezen voor individuele vervoermiddelen zoals fiets en auto. Het onderhoud aan de infrastructuur gaat de komende jaren voor flinke hinder en financiële uitdagingen zorgen, terwijl klimaatverandering vraagt om duurzamere mobiliteit.

De provincie zet in op lopen, fietsen, openbaar vervoer én de auto. Zo geven we de reiziger verschillende mogelijkheden om een goede en betaalbare reis van deur tot deur te maken. Het optimaal benutten van alle vervoerswijzen beperkt bovendien files op de weg. Door de opmars van de elektrische fiets wordt vaker en verder gefietst. Dit biedt kansen voor onze gezondheid, economie en het klimaat. Technologische ontwikkelingen zoals autonoom rijden, digitalisering en de opkomst van Smart Mobility bieden kansen die we graag benutten.

Voor goederen stimuleren we vervoer over spoor en het water als alternatief voor vrachtverkeer over de weg en streven we naar toegevoegde economische waarde in Zuid-Holland. Luchtvaart komt aan de orde in de ambitie ‘schoon en veilig’. Schone en veilige mobiliteit draagt bij aan de gezondheid van onze inwoners en zorgt ervoor dat steden aantrekkelijker worden voor inwoners en bedrijven. Mobiliteitstransitie en energietransitie bieden kansen voor verlaging van de CO2-, stikstof en fijn stof-uitstoot.

Met onze inzet op duurzame, veilige en schone infrastructuur bouwen we aan een robuuste, veilige en toekomstbestendige provinciale infrastructuur en geven we het goede voorbeeld

Bij mobiliteitsoplossingen betrekken we onze klimaatambities, ruimtelijke vraagstukken, verkeersveiligheid, een gezonde en inclusieve samenleving, innovatie en de energietransitie.

Ambitie 3. Schone energie voor iedereen

Zuid-Holland is één van de meest energie intensieve regio’s van Europa. Dat komt door de unieke industriële en stedelijke structuur, met de haven, petrochemie en logistiek. Dit maakt ons extra afhankelijk van de beschikbaarheid van brand- en grondstoffen. Daarmee is de transitie van fossiele brand- en grondstoffen naar duurzame bronnen een uitdaging, maar het brengt ook nieuwe kansen met zich mee. Zo beschikt onze regio over een groot aanbod van restwarmte die gebruikt kan worden in steden en de glastuinbouw.

In 2015 sloten 195 landen het historische klimaatakkoord van Parijs. In het akkoord wordt als doel gesteld de opwarming van de temperatuur op aarde te beperken tot ruim onder de 2 graden Celsius en te streven naar een maximale stijging van 1,5 graden Celsius. Afgesproken is de stijging van de uitstoot van broeikasgassen te stoppen. Het klimaatakkoord luidt daarmee het einde in van een economie gebaseerd op fossiele brandstoffen. Het Nederlandse Klimaatakkoord uit 2019 is de landelijke uitwerking, de provincie onderschrijft dit Klimaatakkoord. Hiermee werken we toe naar een samenleving en economie gebaseerd op een duurzaam en circulair energie- en grondstoffensysteem, onder andere voor stoom, warmte, elektriciteit, CO2 en waterstof en richten ons op het beperken van de uitstoot van CO2 en andere broeikasgassen. Dat raakt alle inwoners en bedrijven van Zuid-Holland. Met de aanwezigheid van energie-intensieve sectoren als de haven en de glastuinbouw en met gerenommeerde kennisinstellingen kan Zuid-Holland profiteren van de energietransitie.

Vanuit onze provinciale verantwoordelijkheid dragen wij bij aan de nationale doelen uit het Klimaatakkoord. Wij sluiten ons aan bij de doelstelling van het Klimaatakkoord om de opwarming van de temperatuur op aarde te beperken tot ruim onder de 2 graden Celsius en te streven naar een maximale stijging van 1,5 graden Celsius.

De nieuwe Zuid-Hollandse energieaanpak wordt geborgd in een uitvoeringsprogramma (Schone Energie 2020-2023) voor iedereen, waarin In de Zuid-Hollandse aanpak is uitgewerkt. Besparen en efficiënt benutten van de juiste vorm van energie is ons vertrekpunt. De energietransitie is in Zuid-Holland van en voor iedereen; het is haalbaar en betaalbaar. Onze focus ligt op de gebouwde omgeving, industrie, mobiliteit, en land- en glastuinbouw. Wij willen een slimme en schone economie zijn waar fossiele bronnen zijn vervangen door hernieuwbare bronnen. Dat brengt nieuwe verdienmodellen, nieuwe exportproducten en nieuwe banen met zich mee.

Wij zetten in op het benutten van duurzame energiebronnen en hernieuwbare opwek die als bewezen technieken kunnen worden ingezet. Wij sluiten op voorhand geen CO2-emissievrije technieken uit. Verbranding van groene grondstoffen (zoals hout) voor energie is een laagwaardige toepassing en heeft niet onze voorkeur. We zijn geen voorstander van nieuwe aardgasboringen en schaliegaswinning en maken ons hard voor een afbouw van de huidige aardgaswinning.

Ambitie 4. Een concurrerend Zuid-Holland

Zuid-Holland herbergt het grootste Haven Industrieel Complex van Europa, met een sterk proces- en petrochemisch, logistiek en maritiem cluster. In de directe nabijheid van dit complex bevindt zich het grootste glastuinbouwcluster van de wereld: een belangrijke speler in de wereldwijde voedingsketen. Alle negen nationale economische topsectoren zijn in Zuid-Holland aanwezig. Verder herbergt onze provincie talrijke excellente kennis- en onderzoeksinstellingen die tot de top in hun vakgebied behoren. De campussen van nationaal belang, zoals het Bioscience Park te Leiden, TU Delft Science Park en Space Campus Noordwijk, herbergen talrijke startups en innovatieve bedrijven. De economische kracht van de provincie Zuid-Holland ligt in deze diversiteit.

De Zuid-Hollandse economie bevindt zich in een omvangrijk vernieuwingsproces. Er zijn drie thema’s die de verandering van onze economie aanjagen: energietransitie, circulair en digitalisering. De op fossiele grondstoffen gebaseerde industriële sectoren staan voor een grote transitie. Verduurzaming van de ZuidHollandse economie is nodig om minder afhankelijk te zijn van fossiele grondstoffen. Ook de uitstoot van de industrie en milieudruk als gevolg van transportbewegingen is in Zuid-Holland bovengemiddeld. Disruptieve technologische ontwikkelingen, zoals digitalisering, robotisering en 3D-printing veranderen de productieprocessen, verdienmodellen en het werk. Het vermogen om snel op deze ontwikkelingen in te spelen is bepalend voor de concurrentiekracht. Dit vraagt om een versnelde transitie van de Zuid-Hollandse economie en om een beroepsbevolking met de juiste vaardigheden en kennis.

Zuid-Holland wil de meest innovatieve regio van Nederland zijn, met kruisbestuiving tussen de verschillende sectoren. De provincie zet in op diensten en producten die veel waarde toevoegen richting duurzaam en digitaal en streeft naar passend werk voor iedereen. Zuid-Holland denkt daarbij aan alle niveaus, van ongeschoold, mbo tot en met universitair. Daarnaast blijft de provincie met haar partners bouwen aan een aantrekkelijk vestigingsklimaat door te zorgen voor voldoende en kwalitatief goede werklocaties (kantoren, bedrijventerreinen, woon/werklocaties), woonruimte, woon-werkverbindingen, een goede beroepsbevolking, een gezonde leefomgeving, goede biodiversiteit, recreatieve voorzieningen en cultureel erfgoed.

Zuid-Holland heeft een rijke geschiedenis. Investeren in het aanwezige erfgoed, archeologie en cultuur en het gericht betrekken van bewoners en bezoekers draagt positief bij aan ons vestigingsklimaat.

Ambitie 5. Versterken natuur in Zuid-Holland

Zuid-Holland is veelzijdig: de combinatie van het kenmerkende kust-, veenweide- en rivierdeltalandschap met de tussenliggende verstedelijking en bedrijvigheid maakt de provincie uniek. Zuid-Holland is echter ook een dichtbevolkte provincie waar de kwaliteit van de natuur en de leefomgeving onder druk staan.

Zorg voor die natuur en leefomgeving is van groot belang. De provincie wil immers dat de inwoners van Zuid-Holland kunnen wonen, werken en recreëren in een prettige en aantrekkelijke leefomgeving, met directe toegang tot hoogwaardig groen, erfgoed en water. Natuur is daarbij onmisbaar en staat zwaar onder druk. Bovendien draagt de provincie de verantwoordelijkheid, op basis van een wettelijke provinciale taak vanuit de Wet natuurbescherming, voor het behoud van gezonde populaties en leefgebieden van planten en dieren die in dit landschap thuishoren.

Het beschermen van de hier voorkomende natuur is dan ook een vanzelfsprekende en urgente opgave waarin de provincie een voorbeeldfunctie heeft. Een gezonde, uitgebalanceerde en beleefbare natuur vormt de basis voor maatschappelijke en economische activiteiten in de provincie. Als het natuurlijk systeem op orde is, schept dat ruimte voor een gezond woonklimaat en bedrijvigheid. Het is dan ook de ambitie van Zuid-Holland om de biodiversiteit te versterken. Zodat iedereen er ook in de toekomst goed gebruik van kan blijven maken. De provincie werkt aan voldoende drinkwater, schoon oppervlaktewater, gezonde bodems (die CO2 vastleggen) en een duurzame zoetwatersituatie.

Ook zorgt een natuurlijk systeem dat in balans is voor zo min mogelijk overlast of schade. Voor het bereiken van die balans is een integrale aanpak noodzakelijk. Hierbij erkent Zuid-Holland dat het grootste deel van de provincie een kunstmatig (cultuur)landschap heeft, waar niet alle natuurlijke processen doorgang kunnen vinden. Om balans te houden moet er vaak kunstmatig worden ingegrepen. Dit geldt voor het behouden van soorten evenals voor het beheren van soorten.

Ambitie 6. Sterke steden en dorpen in Zuid-Holland

Zuid‑Holland is een strategisch gelegen delta die altijd mensen heeft aangetrokken. Langs de waterwegen zijn krachtige handelssteden en dorpen ontstaan met elk een uniek profiel en identiteit. Onze steden zijn ontmoetingsplaatsen voor mensen en ideeën. De regio trekt kenniswerkers, bedrijven, toeristen en studenten van over de hele wereld. Stad en land raken steeds sterker met elkaar verbonden. Ons landelijke gebied met

zijn dorpen is meer dan ooit een proeftuin voor nieuwe oplossingen op terreinen als klimaat, energie en voedsel.

Zuid‑Holland staat voor de opgave om in het komende decennium een fors aantal betaalbare woningen te realiseren en de bestaande woonvoorraad te verduurzamen. Tegelijkertijd zijn de groeiende steden ook plaatsen waar sociale problematiek zich manifesteert. In het landelijk gebied vormt het behoud van voorzieningen en leefbaarheid een opgave. Onze uitdaging is om een gezonde, sociale, groene en duurzame leefomgeving in te richten. Om die vitale samenleving werkelijkheid te laten worden is meer nodig dan woningbouw alleen. Het leef- en vestigingsklimaat kan versterkt worden door stad en land goed te verbinden, door ruimte te bieden voor groen en water in de stad, door een evenwichtige woningvoorraad en passende werklocaties. De vitaliteit van de stad is ook gebaat bij cultuur, kenniscentra en aantrekkelijke binnensteden.

Zuid-Holland wil een aantrekkelijke, duurzame, concurrerende toonaangevende provincie zijn, waar mensen met plezier wonen, werken en recreëren in een aantrekkelijke en gezonde leefomgeving. In Zuid-Holland moet iedereen zich thuis kunnen voelen in sterke steden en dorpen. Daarvoor moeten er voldoende woningen van de juiste kwaliteit op de juiste locatie zijn. De provincie wil de bouw van passende en betaalbare woningen versnellen, met waarborg voor ruimtelijke en sociale kwaliteit en passende mobiliteitsvoorzieningen. Nieuwbouw wordt energieneutraal gebouwd, zolang het de hoeveelheid en het tempo van woningbouw niet belemmert. De provincie wil het economisch potentieel beter benutten door de steden met hun afzonderlijke kwaliteiten te verbinden. Verder wil de provincie dat het bebouwd gebied klimaatadaptief wordt ingericht. Daarbij wordt primair gekozen voor bouwen in bestaand bebouwd gebied en nabij knooppunten van hoogwaardig openbaar vervoer. Daarnaast wordt een integrale afweging gemaakt tussen landschappelijk belang, ruimte voor woningen en bedrijven. Waardevolle landschappen zoals het Groene Hart (inclusief De Waarden), Midden-Delfland, en de kust worden zoveel mogelijk beschermd.

Ambitie 7. Gezond en veilig Zuid-Holland

Een gezonde, veilige en aantrekkelijke leefomgeving wordt door een groot aantal factoren bepaald: de milieukwaliteit, veiligheid, bereikbaarheid en beleefbaarheid van natuur, water en landschap, waterkwaliteit, deelname aan sport en recreatie, keuzes bij mobiliteit en economische activiteiten, gezond voedsel en de inrichting van de openbare ruimte. Als de provincie zich met deze onderwerpen bezighoudt, kan zij bijdragen aan de gezondheid en veiligheid van haar inwoners. Het verbeteren van deze gezondheid is een uitdaging voor verschillende partijen, ook voor de provincie.

De druk op de gezondheid van de bevolking is groot, mede door een hoge mate van verstedelijking, hoge mobiliteitsdruk en de uitstoot van het Haven Industrieel Complex. De gezondheidsverschillen tussen groepen inwoners groeien. De kwetsbaarheid van de provincie voor de gevolgen van de klimaatverandering geeft een extra dimensie aan veiligheid en gezondheid van de leefomgeving.

De provinciale taken die invloed hebben op gezondheid en veiligheid liggen voor een belangrijk deel op het terrein van de leefomgeving. Zuid-Holland besteedt aandacht aan gezondheid binnen alle beleidssectoren. Dit vraagt om een innovatieve en gecoördineerde beleidsaanpak en om extra inzet binnen bestaande provinciale taken.

De verwachting is dat er meer extreem weer komt, en hogere temperaturen, wat de gezondheid, leefomgeving, welvaart en veiligheid in het geding brengt. De provincie wil zich beter voorbereiden op zaken als hittestress of wateroverlast na hevige stortbuien en de fysieke leefomgeving zo inrichten dat deze klimaatbestendig blijft. Zuid-Holland werkt met verschillende overheden en andere organisaties samen aan regionale adaptatiestrategieën en het nationale Deltaprogramma.

Ook sport en bewegen kunnen een belangrijke bijdrage leveren aan de gezondheid van de bewoners en bezoekers. Door te zorgen voor robuuste, toekomstbestendige recreatienetwerken (waaronder voor fiets, varen en paardrijden) en voldoende toegankelijk groen en water, wil de provincie mensen stimuleren meer te bewegen, sporten of juist lekker te ontspannen.

Bedrijven in Zuid-Holland behoren tot de meest innovatieve ter wereld en zijn belangrijk voor de werkgelegenheid, maar moeten ook veilig zijn met zo min mogelijk uitstoot van gevaarlijke stoffen. Daar ziet Zuid-Holland op toe. De provincie wil zorgdragen voor een goede milieukwaliteit. Daarbij wil Zuid-Holland dat bedrijven hun innovatiekracht inzetten voor de gezondheid en veiligheid van de inwoners.

6. Beleidsdoelen en beleidskeuzes

Beleidsdoel 1-1 Krachtig openbaar bestuur

1-1 Krachtig openbaar bestuur

Samen met de Zuid-Hollandse gemeenten werken we aan behoud en versterking van de kwaliteit van het openbaar bestuur. Overheden hebben een hoge kwaliteit van bestuur als deze:

  • Visie en ambitie hebben en over voldoende slagkracht beschikken om opgaven te realiseren (effectief en presterend);

  • In verbinding staan met en in staat zijn om te luisteren naar elkaar, hun inwoners, ondernemers en maatschappelijk middenveld (responsief en verbonden);

  • Betrouwbaar, transparant, (democratisch) legitiem en integer handelen (robuust & integer);

  • Met elkaar en anderen leren, innoveren en durven te experimenteren om oplossingen te vinden voor complexe transitieopgaven (lerend en innoverend).

Deze vier lijnen staan centraal in het programma ‘Beter Bestuur’ dat we samen met onze bestuurlijke partners (gemeenten, Rijk, gemeenschappelijke regelingen, waterschappen) ontwikkelden. Het programma draagt bij aan kwaliteitsverbetering van het openbaar bestuur in Zuid-Holland, een kerntaak van de provincie. Het programma bevat de accenten die we binnen deze opgave leggen, inclusief de uitvoering van onze wettelijke taken (zoals bijvoorbeeld financieel en interbestuurlijk toezicht).

Dit programma is in het voorjaar van 2020 vastgesteld. Eenmaal per jaar rapporteren wij de voortgang aan Provinciale Staten.

Ook voor onze provinciale organisatie werken we langs de vier genoemde lijnen aan versterking van het provinciale bestuur. We nemen hierbij de leerpunten uit de terugblik over de vorige collegeperiode als uitgangspunt. Resultaat en voortgang toetsen wij regelmatig met het klanttevredenheidsonderzoek en het reputatieonderzoek.

Beleidskeuzes van 1-1 Krachtig openbaar bestuur
Daadkrachtig Provinciaal Bestuur

Wat wil de provincie bereiken?

Het bestuur en de provinciale organisatie is weerbaar, betrouwbaar, transparant, legitiem en handelt integer. De kwaliteit van beleid en de taakuitvoeringen zijn structureel op orde, het bestuur is weerbaar tegen ondermijning en oneigenlijke druk en er wordt gebruik gemaakt van de mogelijkheden van digitalisering. Het omgevingsbeleid en participatie worden vormgegeven en uitgevoerd. Door samenwerking internationaal, nationaal en binnen het Interprovinciaal Overleg (IPO) gaat Zuid-Holland strategische allianties aan. Daartoe werkt de provincie aan het vormgeven, coördineren en uitvoeren van beleid, public affaires en lobby.

Aanleiding

De verbinding en wisselwerking tussen beleidsdoelen en -prestaties van het domein bestuur en het omgevingsbeleid dragen bij aan het versterken van de slagkracht van decentrale overheden. De basis voor die bijdrage, is een daadkrachtig provinciaal bestuur dat betrouwbaar, transparant, weerbaar en integer is. De basis voor het handelen van het provinciale bestuur en de organisatie ligt daarbij in de provincie- en de ambtenarenwet, de omgevingswet, in de WOO (Wet Open Overheid), de wet Bibob (Bevorderen integriteitsbeoordelingen openbaar bestuur) en de ambtsinstructie van de commissaris van de Koning.

Motivering Provinciaal Belang

Samen met andere overheden en partners werkt de provincie aan oplossingen voor de complexe opgaven waar de samenleving voor staat. Het welslagen daarvan draagt bij aan het functioneren en aan het vertrouwen in het openbaar bestuur en de democratie. De maatschappelijke opgaven waar overheden voor staan zijn complexer geworden, terwijl middelen schaarser zijn. Die opgaven stoppen niet bij de provinciegrens en worden ook beïnvloed door (inter)nationale ontwikkelingen. Daarom wil de provincie optrekken met anderen en functioneren als één overheid en daarbij leren van én met andere overheden, aan ons verbonden partijen en andere partners. Waar dat kan en passend is, zal de provincie een voorbeeldfunctie vervullen en via lobbyactiviteiten draagvlak en middelen organiseren om doelen te bereiken. De provincie voert beleidscoördinatie uit op het omgevingsbeleid.

Nadere uitwerking

Programma Omgevingsbeleid

De provincie heeft een actuele en digitale lange termijn agenda Omgevingsbeleid, Omgevingsvisie, Omgevingsverordening en Omgevingsprogramma. Het omgevingsbeleid is modulair vormgegeven, dit betekent continu werken aan actualisatie.

Weerbaar Bestuur en organisatie (Weerbaarheid, Bibob en Integriteit)

De provincie besteedt in eigen huis aandacht aan integriteit in relatie tot ondermijning, intimidatie en andere vormen van oneigenlijke druk. Zuid-Holland bevordert het bewustzijn voor het herkennen van risico’s in kwetsbare processen en functies, stelt beleidsregels op, richt werkprocessen in, en voert daarbij de Wet Bibob uit (Wet Bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur).

WOO Transparante en responsieve provincie (WOO)

Op basis van de Wet open overheid (Woo) is de provincie verplicht om 11 informatiecategorieën uit eigen beweging openbaar te maken. De passieve openbaarheid (Woo-verzoeken) vindt plaats overeenkomstig de bepalingen van de wet. 

Digitaal Bestuur

Digitalisering brengt consequenties voor het openbaar bestuur en de democratie met zich mee. De provincie werkt daarom aan een betrouwbare, open en toegankelijke digitale provincie die de impact van technologie, data en algoritmes op de samenleving begrijpt en benut.

Sterke decentrale overheden

Wat wil de provincie bereiken?

Sterke decentrale overheden zijn essentieel voor het uitvoeren van wettelijke taken en het bereiken van (gezamenlijke) doelen voor de leefomgeving. Daarom werkt de provincie Zuid-Holland samen met andere overheden aan het behoud en de versterking van de kwaliteit van het openbaar bestuur. De provincie zet daarvoor een mix van maatregelen in: (financieel) toezicht op gemeenten en gemeenschappelijke regelingen, begeleiden bij schaalvergroting en/ of herindeling, versterken van gemeenten, netwerken en regio’s, faciliteren van onderzoek en kennisdeling.

Aanleiding

De stelselverantwoordelijkheid voor de kwaliteit van het openbaar bestuur is één van de zeven kerntaken van de provincie, vastgelegd in de Provincie- en Gemeentewet, de Wet Gemeenschappelijke Regelingen en de wet Algemene regels herindeling. Andere wettelijke taken die behoren tot deze beleidskeuze zijn het Financieel Toezicht (Gemeentewet), en het Interbestuurlijk Toezicht (Wet revitalisering generiek toezicht en Archiefinspectie). Ook de ambtsinstructie van de commissaris van de Koning bevat instructies die betrekking hebben op het bevorderen en goed functioneren van het openbaar bestuur in de provincie.    

Motivering Provinciaal Belang

Samen met andere overheden en partners werkt de provincie aan oplossingen voor de complexe opgaven waar de samenleving voor staat. Daarvoor dienen decentrale overheden visie en ambitie te hebben en over voldoende slagkracht te beschikken om die opgaven te formuleren, resultaten te boeken en doelen te bereiken voor inwoners, bedrijven en instellingen. Zij dienen actief te luisteren naar signalen uit de samenleving en de representatieve democratie te versterken, financieel gezond te zijn, weerbaar tegen ondermijning en oneigenlijke druk te zijn en voorspelbaar, transparant, (democratisch) legitiem en integer te handelen.

Nadere uitwerking

Krachtig decentraal bestuur

De provincie draagt bij aan het creëren en in stand van een krachtig decentraal bestuur door te werken aan de interbestuurlijke verhoudingen en door de uitoefening van interbestuurlijk toezicht en financieel toezicht. Het samenwerkingsprogramma 'Programma Beter Bestuur' faciliteert decentrale medeoverheden in samenwerking, weerbaarheid, financiën en kennis en is de basis voor de regio-accounthouders bestuurlijke zaken. Via het financieel toezicht, bevordert de provincie een gezonde financiële huishouding van gemeenten en via het interbestuurlijk toezicht draagt de provincie bij aan een beter openbaar bestuur en een prettige en veilige leefomgeving voor inwoners van Zuid-Holland.

Weerbaar Bestuur en organisatie

De provincie werkt samen met andere overheden aan een weerbaar en integer Zuid-Holland. Zuid-Hollandse gemeenten worden steeds vaker geconfronteerd met de gevolgen van ondermijnende criminaliteit en spelen een rol in het voorkomen en bestrijden ervan. Samen met andere overheden en veiligheidspartners draagt de provincie bij aan die aanpak. De provincie coördineert de besteding van impulsgelden van het ministerie van BZK, die bestemd zijn om de interne weerbaarheid tegen ondermijning en oneigenlijke druk van kleine(re) gemeenten te versterken. In het bijzonder krijgt ondermijning in het buitengebied aandacht gezien de relatie met het omgevingsbeleid.

Beleidsdoel 1-2 Sterke Samenleving

1-2 Sterke Samenleving

Maatschappelijke ontwikkelingen zijn in toenemende mate verweven, complex en ambigu. Een aanpak met standaardoplossingen en vaste procedures werkt niet. Vanuit de eigen bovenregionale rol heeft de provincie zicht op verwevenheid in vraagstukken, trends en best practices. Vanuit die rol ontwikkelen we kennis en verbinden we partners.

In een sterke samenleving zijn overheden en bestuur in staat om zich aan te passen aan de eisen van deze tijd. Als zij dat niet doen, voelen verschillende groepen mensen zich niet meer betrokken bij onze samenleving en democratie. We vinden het daarom belangrijk dat inwoners zich vertegenwoordigd weten en ruimte hebben voor participatie (zowel digitaal als fysiek). Dat vraagt van de hele provinciale organisatie om een alerte en lerende houding, die de energie en het oplossend vermogen uit de samenleving weet te benutten. We maken daarbij tijdig en transparant keuzes in het participatieproces en hanteren daarbij het ‘participatiekompas’.

We willen de kracht van de samenleving versterken door:

  • Onze inwoners, organisaties en bedrijfsleven vroegtijdig te betrekken bij besluitvorming en open te staan voor initiatieven vanuit de samenleving;

  • Inzicht en kennis over maatschappelijke vraagstukken en ‘best practices’ te ontwikkelen en te delen.

Beleidskeuzes van 1-2 Sterke Samenleving
Maatschappelijke ontwikkelingen

Wat wil de provincie bereiken?

De provincie wil inspelen op maatschappelijke ontwikkelingen ten dienste van bestaand of nieuw beleid. We volgen en duiden de ontwikkelingen in de samenleving en voorzien de organisatie van de juiste kennis en handvatten. De organisatie wil effectief gebruik kunnen maken van deze kennis en actief werken aan de eigen strategische kennispositie. Ook deelt de provincie deze informatie met derden, ten dienste van de opgaven waar wij in Zuid-Holland aan werken, al dan niet voorzien van handelingsperspectief.

Aanleiding

Maatschappelijke ontwikkelingen zijn in toenemende mate verweven, complex en ambigu. Een aanpak met standaardoplossingen en vaste procedures werkt niet meer. Daarom wil de provincie Zuid-Holland beschikken over strategische kennis, met aandacht voor integrale en toekomstgerichte vraagstukken. Zuid-Holland werkt daarbij samen met kennis- en onderwijsinstellingen en andere partners. Waar dat functioneel en opportuun is, zal de provincie deze kennis ook delen met medeoverheden, organisaties, bedrijven en inwoners.

Motivering Provinciaal Belang

Samen met andere overheden en partners werkt de provincie aan oplossingen voor de complexe opgaven waar de samenleving voor staat. De ontwikkelingen van de afgelopen jaren (coronapandemie, internationale conflicten, verschillende vormen van tweedeling in de maatschappij) leiden tot nieuwe vraagstukken waar zowel kansen als bedreigingen uit voortkomen. De strategische kennisfunctie helpt de provinciale organisatie en verwante (kennis)partners om kennis te bundelen, vanuit diverse perspectieven vooruit te kijken, ten dienste van nieuw beleid en handelingsperspectieven die bijdragen aan het bereiken van doelen. Ook Provinciale Staten willen in kunnen spelen op nieuwe ontwikkelingen. 

Nadere uitwerking

Kennisprogramma ‘Kennis Zuid-Holland’

De provincie heeft een integraal kennisprogramma ‘Kennis Zuid-Holland’ opgesteld zodat kennis, trends en de nieuwste inzichten hun doorwerking vinden in provinciaal beleid. De provincie verspreidt deze kennis tijdig en actief binnen het netwerk.

Beleidsdoel 2-1 Duurzame en veilige bereikbaarheid voor iedereen

2-1 Duurzame en veilige bereikbaarheid voor iedereen

Wij willen ervoor zorgen dat de provincie Zuid-Holland bereikbaar is en blijft. Bereikbaarheid bevordert de economische ontwikkeling en leefbaarheid van Zuid-Holland. Een goede bereikbaarheid, snel van A naar B, is van cruciaal belang om de ambities zoals verwoord onder Concurrerend Zuid-Holland, Sterke steden en dorpen en Gezond en veilig in Zuid-Holland te bereiken.

Daarom investeert de provincie vanuit haar wettelijke rol en bevoegdheid als vervoersautoriteit en wegbeheerder in diverse vormen van mobiliteit, in beschikbaarheid en betere benutting van de bijbehorende (slimme) netwerken en vervoerssystemen. Daarbij koppelen wij onze bereikbaarheidsopgave aan de economische transities, de grote woningbouwopgave en onderhoudswerkzaamheden (van Rijk, provincie, waterschappen en gemeenten) in Zuid-Holland. We kijken naar het regionale belang in onze aanpak van de bereikbaarheidsopgave.

We willen het regionale mobiliteitssysteem in Zuid-Holland voor personenvervoer beter benutten en slimmer gebruiken. Waar nodig verbeteren we het infrastructuurnetwerk. Wij voeren onderzoeken uit naar versterking en opwaardering van het mobiliteitssysteem. Vervolgens treffen wij maatregelen om de bereikbaarheid te verbeteren, waarbij de belangrijkste verbindingen in het (boven)regionale wegennet worden versterkt en de aansluiting op het hoofdwegennet verbetert. Ook zullen we de vraag naar mobiliteit meer afstemmen op het aanbod van infrastructuur en vervoermiddelen. Hiervoor verbeteren we de keuzemogelijkheden en de combinatie van vervoermiddelen voor reizigers. Daarmee zorgen we met onze aanpak voor een robuuste, toekomstbestendige inrichting van de mobiliteit in Zuid-Holland.

De provincie wil het vervoer van goederen zo efficiënt mogelijk laten uitvoeren. Efficiënt, dat wil zeggen snel, veilig en duurzaam goederenvervoer is essentieel voor economische groei en het behoud van de concurrentiepositie van Zuid-Holland. Om dit te bereiken is een evenwichtige verdeling tussen vervoer via de weg, spoor, buis en water nodig. Door meer goederen via water, spoor en buisleidingen te vervoeren, gebruiken we het bestaande mobiliteitsnetwerk efficiënter, met minder piekbelasting. Goede infrastructuur is daarbij noodzakelijk, bijvoorbeeld de bereikbaarheid van vaarwegen en watergebonden bedrijventerreinen en spoorterminals. Niet alleen voor grootschalige logistiek, maar meer en meer ook voor stedelijke logistiek, zoals regionale bouwhubs.

Om de doelen te bereiken werkt de provincie, binnen de bestaande en beschikbare programmamiddelen, aan efficiënt goederenvervoer, passend en efficiënt personenvervoer en slimme systemen en netwerken. Deze doelen en de bijbehorende activiteiten worden nader uitgewerkt in het Programma Mobiliteit dat de provincie dit jaar opstelt.

Beleidskeuzes van 2-1 Duurzame en veilige bereikbaarheid voor iedereen
Adequaat en duurzaam aanbod openbaar vervoer

Wat wil de provincie bereiken?

De provincie wil een gezonde, sociale en duurzame leefomgeving voor haar inwoners. Vitale en goed bereikbare steden en dorpscentra waar het fijn werken, wonen, recreëren is. Zuid-Holland streeft naar een toekomstbestendig Zuid-Holland met brede welvaart als kompas.  

De provincie realiseert, samen met de MRDH, een adequaat aanbod van Openbaar Vervoer zonder uitstoot van schadelijke stoffen zoals CO2, stikstof en fijnstof in het vervoergebied van de provincie Zuid-Holland. Het moet snel, betrouwbaar en beschikbaar zijn en is daarmee waar mogelijk een volwaardig alternatief voor de auto. De provincie wil dat dit snel, frequent, betrouwbaar, beschikbaar en betaalbaar is en samen met lopen, de fiets en deelsystemen een reis van deur tot deur mogelijk maakt. 

Aanleiding

Zuid-Holland is de dichtstbevolkte provincie van Nederland en groeit flink de komende 20 jaar. Zuid-Holland moet in het komende decennium een fors aantal woningen bouwen en de bestaande woonvoorraad beter benutten en toekomstbestendig maken. De sterke bereikbaarheidspositie en de leefbaarheid komen hierdoor verder onder druk te staan. Economische groei, een groeiende bevolking en een trek naar de stad zorgen voor meer mobiliteit en toenemende druk op delen van het openbaar vervoer. Tegelijkertijd zijn er gebieden waar standaard openbaar vervoer met vaste lijnbussen niet past bij de behoefte en het gebruik. 

Motivering Provinciaal Belang

Zorgen voor openbaar vervoer is een wettelijk taak. Dat wordt gedaan door openbaar vervoer concessies aan te besteden en te managen. Provinciale Staten bepaalt de gewenste (minimale) kwaliteit van het openbaar vervoer, voorafgaand aan een nieuwe concessieperiode. De provincie verstrekt aan de vervoerders jaarlijkse exploitatiesubsidies. 

Nadere uitwerking

Het bestaande mobiliteitssysteem is onvoldoende toegerust om de groei in personenmobiliteit te verwerken en zorgt regelmatig voor files en parkeerproblemen. Daarom wil de provincie mensen positief verleiden van modaliteiten gebruik te maken die de groei op een duurzame manier kunnen opvangen.  

Waar het openbaar vervoer nu al goed wordt gebruikt wil de provincie dit uitbreiden: snelle collectieve verplaatsingen tussen (grotere) kernen. De provincie zet ook in op een combinatie van voorzieningen om een gebied bereikbaar te houden en waarin vaste lijnbussen niet voor alle situaties de oplossing zijn. Binnen het openbaar vervoer wordt daarom nu een omslag gemaakt naar collectieve mobiliteit (ook wel publieke vervoer genoemd) waarin de keten centraal staat. Deeltaxi’s, deelfietsen, buurtbussen, fietsenstallingen en fietspaden maken daarin steeds meer integraal onderdeel uit van het nieuwe aanbod dat beter aansluit bij de wensen van mensen.  

De provincie wil een voorloper zijn op creativiteit en innovatie in het openbaar vervoer en daarmee een goede bereikbaarheid van de hele provincie realiseren. 

Duurzaam en efficiënt goederenvervoer

Wat wil de provincie bereiken?

Het vervoer van goederen dient zo efficiënt en schoon mogelijk plaats te vinden en bij te dragen aan economische ontwikkeling, leefbaarheid en bereikbaarheid. Daarbij vindt de provincie de keuzemogelijkheden tussen de verschillende modaliteiten weg, water, spoor en buisleidingen van groot belang. De provincie streeft naar een bewuste keuze: zero emissie bevoorrading van de binnensteden vanuit regionale distributie; de bakfiets, schoon vervoer over water, zero-emissie stadslogistiek, vrachtwagen, trein, schip of buisleiding voor grotere afstanden. De provincie kijkt hierbij ook grensoverschrijdend naar internationale goederencorridors. De provincie wil vervoersmodaliteiten en goederenstromen duurzaam en in samenhang met ruimtelijke ontwikkelingen organiseren en uitwerken, van stedelijke en regionale distributie tot multimodale (inter)nationale corridors.  

Aanleiding

Zuid-Holland is een van Europa’s meest belangrijk internationale transportknooppunten, met de haven, de greenports en de transportassen naar het Europese achterland. De druk op deze goedereninfrastructuur neemt toe door de verwachte stijging van de containerstromen in het komende decennium en een groeiende bevolking. Verder zal de komende 10 jaar de wegcapaciteit op de wegen rond Rotterdam afnemen door onderhoudswerkzaamheden. Het verduurzamen en optimaliseren van goederenstromen is dan ook nodig voor een gezonde ruimtelijke en economische ontwikkeling in Zuid-Holland.   

Motivering Provinciaal Belang

Voor het functioneren van het bedrijfsleven in Zuid-Holland is de aan- en afvoer van goederen en grondstoffen essentieel. Een efficiënt goederenvervoer is goed voor de economie en de leefomgeving. Ook komt dit ten goede aan de verkeersdoorstroming en de verkeersveiligheid. Distributiecentra clusteren we zoveel mogelijk op bestaande plekken. Daarbij stimuleren we dubbel ruimtegebruik en vergroening van zo’n gebied.  

Nadere uitwerking

Goederenvervoer wordt  integraal bekeken in samenhang met de klimaatambities, ruimtelijke vraagstukken, verkeersveiligheid, een gezonde en inclusieve samenleving, innovatie en de energietransitie. Verstedelijkings- en woningbouwopgave, het behoud van de groene buitenruimte, in combinatie met het accommoderen van ruimte voor efficiënt goederenvervoer vragen daarbij een goede afweging waarbij het vervoer van gevaarlijke stoffen speciale aandacht vraagt.

Duurzame, stille en nieuwe luchtvaart

Wat wil de provincie bereiken?

De zogenaamde kleine- en recreatieve luchtvaart kan (geluid)overlast geven of tot verstoring van natuur leiden. De provincie gaat over de locaties waar luchtvaart mag starten en landen, met uitzondering van Rotterdam The Hague Airport, en de provincie kan daarvoor regels opstellen. De provincie gaat niet over waar en hoe er gevlogen wordt; dit valt onder de bevoegdheid van het Rijk.

De provincie wil hiernaast dat de overlast van Schiphol en Rotterdam The Hague Airport (RTHA) zoveel mogelijk beperkt wordt. Dit gaat om geluidhinder, uitstoot van (ultra)fijnstof, stikstof en CO2. Tegelijkertijd wil de provincie dat Schiphol zijn positie als belangrijke internationale luchthaven kan behouden en zijn netwerk van internationale verbindingen kan versterken. Voor RTHA wil de provincie dat de luchthaven zijn positie als zakelijke luchthaven kan behouden.

De provincie oefent invloed uit op de besluitvorming door de minister van Infrastructuur en Waterstaat (I&W) en de Tweede Kamer over de toekomstige ontwikkeling van beide luchthavens. Voor Schiphol gaat dit via de Bestuurlijke Regie Schiphol (BRS; een samenwerkingsverband van vier provincies en een veertigtal gemeenten rondom Schiphol) en bij RTHA via de Bestuurlijke Regiegroep RTHA (BRR; een samenwerkingsverband van de provincie en drie gemeenten).

De provincie wil dat binnen de geluidcontouren rondom Schiphol en RTHA terughoudend wordt omgegaan met nieuwe woningbouw om nieuwe geluidgehinderden zoveel mogelijk te voorkomen. Echter binnen de regels wil de provincie dat kleinschalige woningbouw mogelijk moet kunnen zijn indien dit de ruimtelijke kwaliteit en leefbaarheid ten goede komt. Daartoe heeft de provincie regels gesteld in de Omgevingsverordening.

Aanleiding

De kleine- en recreatieve luchtvaart kan tot negatieve effecten leiden, zoals geluidoverlast of verstoring van natuur.

Een deel van de provincie Zuid-Holland heeft te maken met de negatieve externe effecten van Schiphol en RTHA. Gemeenten die onder de aanvliegroutes liggen hebben te maken met geluidoverlast en slaapverstoring door startend en landend verkeer. Daarnaast gelden voor sommige gemeenten bouwbeperkingen voor nieuwe woningen als gevolg van de nabijheid van een luchthaven.

Motivering Provinciaal Belang

De provincie is bevoegd gezag voor de luchthavens van regionale betekenis op basis van de Wet luchtvaart. Ook is de provincie bevoegd om ontheffingen te verlenen voor het starten en landen op terreinen anders dan luchthavens.

Luchtvaart is in het algemeen gemeentegrensoverschrijdend en vanwege de hinderlijke effecten van de luchtvaart is de provincie het aangewezen schaalniveau.

De leefbaarheid en economische belangen van Schiphol en RTHA zijn gemeentegrensoverschrijdend en daarom is de provincie het aangewezen schaalniveau. Ook kan de provincie een belangrijke verbindende bijdrage leveren tussen de lokale belangen van gemeenten. Het Rijk is bevoegd gezag.

Nadere uitwerking

In Zuid-Holland wordt ruimte geboden aan diverse vormen van kleine- en recreatieve luchtvaart. De provincie ondersteunt dit, maar hecht tegelijkertijd waarde aan een goede inpassing in de directe omgeving om overlast zoveel mogelijk tegen te gaan. Daarom wil de provincie dat terughoudend wordt omgegaan met nieuwe locaties voor commerciële en bedrijfsgebonden luchtvaart, helikopterhavens, luchthavens voor onbemande luchtvaartuigen en luchthavens voor gemotoriseerde recreatieve luchtvaart. Luchthavens met een duidelijk maatschappelijk belang (zoals heliplatforms bij ziekenhuizen) worden daarentegen wel ondersteund.

De provincie hecht waarde aan de luchthavens Schiphol en RTHA als belangrijke schakel in de internationale bereikbaarheid en voor de economie van de Randstad. Tegelijkertijd vindt de provincie het van belang dat de hinder zoveel mogelijk wordt beperkt. Verdere groei van Schiphol is wat de provincie betreft dan ook alleen mogelijk als daar een evenredige reductie van de hinder tegenover staat.

Daarnaast vindt de provincie dat binnen de geluidcontouren rondom Schiphol terughoudend moet worden omgegaan met nieuwe woningbouw. Daar waar er bij de luchtvaartsector op wordt aangedrongen om het aantal geluidgehinderden niet te laten toenemen, moet de overheid op haar beurt niet voor een toename zorgen door op grote schaal woningen binnen de geluidcontouren te bouwen. De provincie pleit er echter wel voor dat er binnen de regels mogelijkheden blijven om op kleine schaal woningbouw te kunnen plegen, bijvoorbeeld als dit de ruimtelijke kwaliteit en leefbaarheid ten goede komt.

De aanwezigheid van de luchthaven Rotterdam The Hague Airport is een vestigingsfactor voor bedrijven. De luchthaven levert daarmee een bijdrage aan de economische ontwikkeling van de regio.

De provincie vindt het daarbij van belang dat de hinder voor de omgeving beperkt blijft tot een noodzakelijk minimum (kwaliteit leefomgeving). Samen met gemeenten, de luchthaven, bewonersvertegenwoordigers en andere belanghebbende partijen op en rond de luchthaven worden afspraken gemaakt over hinderbeperkende maatregelen (programma hinderbeperkende maatregelen).

Hoewel de provincie geen wettelijke bevoegdheid heeft bij de vaststelling van het luchthavenbesluit voor RTHA, wordt bestuurlijk draagvlak bij de provincie en gemeenten rondom de luchthaven door de minister van Infrastructuur en Milieu als belangrijk gezien. De toekomstige ontwikkeling van de luchthaven is daarmee afhankelijk van het draagvlak in de regio.

Realisatie provinciale infrastructuurprojecten

Wat wil de provincie bereiken?

Om de bereikbaarheid op peil te houden legt de provincie ook nieuwe infrastructuur aan of verbetert het bestaande infrastructuur. Deze projecten worden gerealiseerd op basis van een besluit waarin de inhoudelijke scope, planning en het financieel kader zijn vastgelegd.

Aanleiding

Zuid-Holland moet in het komende decennium een fors aantal woningen bouwen en de bestaande woonvoorraad beter benutten en toekomstbestendig maken. Stad en land raken fysiek steeds sterker met elkaar verbonden, waarbij in het landelijk gebied behoud van voorzieningen en leefbaarheid een uitdaging vormen. Tegelijk staat de sterke bereikbaarheidspositie van de provincie onder druk. Economische groei, een groeiende bevolking en een trek naar de stad zorgen voor toenemende drukte op de bestaande infrastructuur, zowel wat betreft goederen- als personenvervoer. De Rijks- en provinciale wegen in Zuid-Holland blijven onverminderd druk, fietspaden worden steeds drukker en de bereikbaarheid van de landelijke gebieden staat onder druk.

Motivering Provinciaal Belang

De provincie wil door aanleg en verbetering van eigen infrastructuur en van derden (met een nationaal of regionaal belang) de bereikbaarheid verbeteren en daarmee de leefbaarheid in Zuid-Holland.

Stimuleren transitie naar duurzaam, veilig en slim personenvervoer

Wat wil de provincie bereiken?

De provincie wil een gezonde, sociale en duurzame leefomgeving voor haar inwoners. Vitale en goed bereikbare steden en dorpscentra waar het fijn werken, wonen, recreëren is. Zuid-Holland streeft naar een toekomstbestendig Zuid-Holland met brede welvaart als kompas.  

Nederland -en daarmee Zuid-Holland- staat voor grote opgaven. Er is een grote woningbouwopgave en  tegelijkertijd wil de provincie de aarde leefbaar houden voor toekomstige generaties. Het gebruik van fossiele brandstoffen moet de komende jaren snel verminderen om de uitstoot van schadelijke stoffen zoals  broeikasgassen, stikstof en fijnstof te verminderen. De provincie wil hiermee klimaatverandering en luchtvervuiling tegengaan en de biodiversiteit laten toenemen. Dit voorkomt overstromingen en watertekort, zodat  huizen niet verzakken én genoeg water overhouden om te drinken of akkers te besproeien en verbetert de kwaliteit van de leefomgeving en de natuur.  Daarnaast moet veel onderhoud gebeuren aan infrastructuur waardoor deze tijdelijk niet of minder beschikbaar is. Deze opgaven bieden kansen op veranderingen in mobiliteit, wonen, energie en werken. De provincie wil deze kansen benutten samen op met gemeenten, regio’s, MRDH en het Rijk. 

Aanleiding

Zuid-Holland is de dichtstbevolkte provincie van Nederland en groeit flink de komende 20 jaar. Zuid-Holland moet in het komende decennium een fors aantal woningen bouwen en de bestaande woonvoorraad beter benutten en toekomstbestendig maken. De sterke bereikbaarheidspositie en de leefbaarheid komen hierdoor verder onder druk te staan. Economische groei, een groeiende bevolking en een trek naar de stad zorgen voor meer mobiliteit en toenemende druk op het bestaande mobiliteitssysteem zoals wegen, fietspaden en delen van het openbaar vervoer.

Motivering Provinciaal Belang

De provincie streeft naar een gezonde, sociale en duurzame leefomgeving voor haar inwoners waar het fijn werken, wonen, recreëren is. De provincie streeft naar een toekomstbestendig Zuid-Holland met brede welvaart als kompas.

Nadere uitwerking

De provincie omarmt het principe van bereikbaarheid door nabijheid waarbij veel voorzieningen binnen 15 minuten te bereiken zijn. Daarbij streeft de provincie naar vitale en goed bereikbare steden en dorpscentra waar het fijn werken, wonen en recreëren is. De bereikbaarheid van voorzieningen in het landelijk gebied en bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen krijgt extra aandacht, daarbij speelt ook de auto een rol.  

De provincie stimuleert bewuste keuzes in veilig en duurzaam mobiliteitsgedrag en schonere vormen van personenmobiliteit met minder of geen uitstoot van schadelijke stoffen. Beweegvriendelijke , actieve en gezonde mobiliteit (STOMP-principe) is leidend: dus prioriteren in de volgorde van stappen, trappen, openbaar vervoer, deelvervoer  en privéauto. Door de snelle opkomst van de elektrische fiets gaan meer mensen vaker en verder fietsen. Terwijl de meeste mensen thuis een fiets hebben, ontbreekt de mogelijkheid om te fietsen vaak na een reis met het openbaar vervoer. Daarom zet de provincie in op deelfietsen voor het laatste stukje van een reis.  De provincie wil daarnaast de mogelijkheden van digitalisering en nieuwe technologie benutten om veilig en duurzaam mobiliteitsgedrag te bevorderen. 

Een verkeersveilige infrastructuur en omgeving voor weggebruikers is uitgangspunt maar dit gaat hand in hand met verkeersveilig gedrag. Voor de provincie is ieder verkeersslachtoffer er één te veel. Door middel van educatie en voorlichting wordt ingezet op een gedragsverandering.

Voorbereiding (provinciale) infrastructuurprojecten en bijdragen aan projecten van anderen

Wat wil de provincie bereiken?

Om ervoor te zorgen dat de provincie Zuid-Holland voor iedereen bereikbaar is en blijft op een duurzame en veilige manier legt de provincie ook nieuwe provinciale infrastructuur aan en verbetert bestaande provinciale infrastructuur. Of een infrastructurele ingreep passend en nodig is wordt bepaald door onderzoek te doen naar oorzaken en mogelijke maatregelen. Hierbij is het STOMP principe leidend (Stappen, Trappen, Openbaar Vervoer, deelvervoer en Privéauto). Daarnaast draagt de provincie bij aan projecten van anderen door middel van advisering en/of een financiële bijdrage. Verkeersveiligheid en duurzaamheid zijn standaard elementen in de voorbereiding van projecten.  

Aanleiding

Zuid-Holland moet in het komende decennium een fors aantal woningen bouwen en de bestaande woonvoorraad beter benutten en toekomstbestendig maken. Stad en land raken fysiek steeds sterker met elkaar verbonden, waarbij in het landelijk gebied behoud van voorzieningen en leefbaarheid een uitdaging vormen. Tegelijk staat de sterke bereikbaarheidspositie van de provincie onder druk. Economische groei, een groeiende bevolking en een trek naar de stad zorgen voor toenemende drukte op de bestaande infrastructuur, zowel wat betreft goederen- als personenvervoer. De Rijks- en provinciale wegen in Zuid-Holland blijven onverminderd druk, fietspaden worden steeds drukker en de bereikbaarheid van de landelijke gebieden staat onder druk.

Motivering Provinciaal Belang

De provincie wil door aanleg en verbetering van eigen infrastructuur en van derden (met een nationaal of regionaal belang) de bereikbaarheid verbeteren en daarmee de leefbaarheid in Zuid-Holland.

Nadere uitwerking

Bij de voorbereiding wordt breed in kaart gebracht welke problemen en kansen aanleiding zijn, welke mogelijke oplossingsrichtingen kunnen worden beschouwd en welke stakeholders daarbij betrokken kunnen/moeten worden. Op basis daarvan kunnen de deelnemende partijen beslissen of en, zo ja, welke oplossingsrichtingen uitgewerkt zouden moeten worden. De aanpak wordt bij de start door de deelnemende partijen duidelijk vastgelegd op basis van een besluit: scope, processtappen en planning, participatie, financiën en personele inzet, besluitvorming en aansturing.

Beleidsdoel 2-2 Beheer en onderhoud: op orde, veilig, slim en duurzaam

2-2 Beheer en onderhoud: op orde, veilig, slim en duurzaam

We zorgen voor een vlotte en veilige afwikkeling van het verkeer in Zuid-Holland vanuit de wettelijke plicht ons areaal, provinciale wegen en vaarwegen te beheren en te onderhouden. Goed functionerende en beschikbare infrastructuur is van groot belang voor de bereikbaarheid van de provincie Zuid-Holland. Hiervoor moet de kwaliteit van de infrastructuur technisch en functioneel op orde zijn. Beheer en onderhoud moet zo efficiënt en duurzaam mogelijk plaatsvinden, met zo min mogelijk last voor de weggebruiker en omgeving.

Twee zaken zijn nodig om dit beleidsdoel te behalen:

  • Een goed functionerende provinciale infrastructuur

  • Een toekomstbestendige infrastructuur.

Als het haalbaar en betaalbaar is, schalen wij succesvolle pilots op met circulair bouwen en CO2-neutraal beheer en onderhoud. We zorgen er de komende vier jaar voor dat dit standaard wordt bij aanleg, beheer en onderhoud om een toekomstbestendige infrastructuur te maken. Ook kijken we naar innovatieve, digitale oplossingen die kunnen bijdragen aan het goed functioneren van de provinciale infrastructuur. Innovatieve partnerships bij aanbestedingen worden verder verkend. Succesvolle ontwikkelingen uit pilots voor minder voertuigverliesuren en CO2-reductie schalen we waar mogelijk en betaalbaar op. Daarbij is de betrouwbaarheid van dergelijke innovatieve oplossingen van groot belang.

Beleidskeuzes van 2-2 Beheer en onderhoud: op orde, veilig, slim en duurzaam
Beheer en onderhoud: op orde en duurzaam

Wat wil de provincie bereiken?

De fietspaden, bermen, wegen, vaarwegen, bruggen en sluizen en verkeerssystemen worden sober , doelmatig en duurzaam onderhouden met zo min mogelijk overlast. Beheer en onderhoud houdt de provincie daarmee boven het aansprakelijkheidsniveau en laten we zo efficiënt mogelijk plaatsvinden. Op dit moment doet de provincie dit op een manier met zo min mogelijk kosten, uitstoot en overlast voor de vaarweg- en weggebruiker en omgeving. Tijdens de werkzaamheden wordt het belang van de fietser en voetganger zwaar meegewogen. Er wordt ingezet op innovaties bij werkzaamheden om naast de kosten te beperken ook de uitstoot te verminderen.

Aanleiding

De provincie heeft als eigenaar van fietspaden, bermen, wegen, vaarwegen, bruggen en sluizen en verkeerssystemen een wettelijke taak om haar infrastructuur op orde te houden en te beheren. Daarmee draagt de provincie bij aan de  leefbaarheid, welzijn en economische ontwikkeling van iedereen die in de provincie woont, studeert, werkt of Zuid-Holland bezoekt.

Motivering Provinciaal Belang

De provincie is conform de Wegenwet, de Wegenverkeerswet en de Scheepvaartverkeerswet verantwoordelijk voor haar eigen infrastructuur (en alle bijbehorende inrichting); hieronder vallen provinciale wegen, vaarwegen, fietspaden, bruggen en sluizen. Provincie Zuid-Holland heeft de convenanten Duurzaam Grond- Weg- en Waterbouw (DGWW) 2030, Maatschappelijk Verantwoord Opdrachtgeven en Inkopen (MVOI) en Provinciale Klimaatneutrale en Circulaire Infrastructuur (PKCI) ondertekend.

Nadere uitwerking

Het assetmanagementsysteem (gebaseerd op de internationale assetmanagementstandaard NEN-ISO 55001) is de basis voor het beheer en onderhoud, bediening, toezicht en handhaving. Hiermee zorgt de provincie ervoor dat de  waarde die de provinciale assets leveren worden vergroot en dat dit continu wordt geborgd. Naast veiligheid, bereikbaarheid en duurzaamheid wordt er ook naar andere thema’s van het provinciaal beleid zoals in de omgevingsvisie beschreven gekeken.

Met het integreren van duurzaamheid in het assetmanagement zorgt de provincie ervoor dat het assetmanagement in 2050, of zo veel eerder als haalbaar, de volgende doelen behaald:

  • 1.

    CO2 neutraal;

  • 2.

    bijna volledig circulair;

  • 3.

    nauwelijks gebruik makend van primaire grondstoffen;

  • 4.

    energie neutraal;

  • 5.

    Leefgebied en ecologische verbindingen biedend aan lokale flora en fauna rond (vaar)wegen;

  • 6.

    Klimaatbestendig.

Beleidsdoel 3-1 Energietransitie

3-1 Energietransitie

Het zorgvuldig benutten van onze beschikbare fysieke ruimte heeft onze volle aandacht. Wij vinden het van belang dat voor het opwekken van duurzame energie in eerste instantie de gebouwen goed worden benut. Participatie is van groot belang bij de ontwikkeling en uitvoering van onze ambities. In de Regionale Energiestrategieën geven we daar met onze partners invulling aan en wij ondersteunen lokale initiatieven om de energietransitie vorm te geven. Ook lokaal eigendom van opwekinstallaties is van belang om lokaal te kunnen benutten wat daar wordt opgewekt.

Ons doel: een stabiel en slim energiesysteem dat betaalbare, schone energie levert voor iedereen.

Beleidskeuzes van 3-1 Energietransitie
Duurzaam Energiesysteem

Wat wil de provincie bereiken?

De provincie wil samen met netbeheerders, medeoverheden en andere partners integraal werken aan een duurzaam energiesysteem. Het betreft een toekomstbestendig (regionaal) energie-infrastructuurnetwerk dat:

  • tijdig beschikbaar is voor diverse (ruimtelijke) ontwikkelingen;

  • ruimtelijk wordt ingepast;

  • efficiënt benut wordt.

Onder de regionale energie-infrastructuur wordt infrastructuur van regionaal belang voor warmte, elektriciteit, duurzame gassen en CO2 als grondstof en restproduct verstaan.

Voor het halen van de energietransitiedoelen is het essentieel om tijdig voldoende energie-infrastructuur te hebben in Zuid-Holland. Maar ook voor andere sectorale doelen speelt de tijdige beschikbaarheid van capaciteit op de energie-infrastructuur een essentiële rol, zoals bij de woonopgave, opwekken van elektriciteit of de economische vitaliteit van de regio.

Aanleiding

Uit de landelijke Integrale Infrastructuurverkenning 2030-2050 en de provinciale Systeemstudie Energie-infrastructuur Zuid-Holland 20‑30‑50 blijkt dat de komende 30 jaar in Zuid-Holland veel nieuwe energie-infrastructuur nodig is voor warmte, elektriciteit, duurzame gassen en CO2. Verandering in energievraag en toename van niet-regelbare opwek (zon en wind) in de toekomst wordt de grootste drijfveer voor aanpassingen aan de infrastructuur voor energie in Zuid-Holland.

De sectorale verduurzamingsplannen en ambities hebben gezamenlijk een grote impact en leiden tot een verschuivende vraag naar regionale energie-infrastructuur. Dat resulteert bijvoorbeeld in toenemende congestieproblematiek op het elektriciteitsnet.

Motivering Provinciaal Belang

In het nationale klimaatakkoord is afgesproken dat in Nederland in 2030 en 2050 respectievelijk 55% en 95% minder CO2 wordt uitgestoten ten opzichte van 1990. De provincie Zuid-Holland onderschrijft deze doelstelling. Een goede regionale energie-infrastructuur is van belang voor het behalen van nationale en sectorale klimaatdoelen.

Ook is een robuuste energie-infrastructuur een belangrijke conditie voor het versterken van de regionale concurrentiepositie waarin economische en maatschappelijke ontwikkelingen (waaronder de woningbouwopgave) kunnen worden gefaciliteerd.

De ontwikkeling en inpassing van het regionale energiesysteem is een vraagstuk met aanzienlijke ruimtelijke impact. De ruimte in de boven- en ondergrond wordt steeds voller in Zuid-Holland. Daarom is een goede ruimtelijke ordening en planning, met aandacht voor ruimtelijke kwaliteit, noodzakelijk.

Nadere uitwerking

De extra benodigde infra-capaciteit heeft een aanzienlijk fysiek ruimtebeslag, terwijl in Zuid-Holland de boven- en ondergrondse ruimte steeds voller wordt. Naast het bouwen van nieuwe stations en tracés is efficiënter en slimmer gebruik van het energiesysteem  nodig om de benodigde extra capaciteit voor alle energiedragers te realiseren. Ook de inzet van de meest passende energiedrager voor de energievraag is daarbij van belang.

Efficiënt benutten, tijdige beschikbaarheid en ruimtevraag van (geplande) energie-infrastructuurcapaciteit is daarom een belangrijk onderdeel van integrale afwegingen bij (ruimtelijke) ontwikkelingen in Zuid-Holland.

De energietransitie en autonome maatschappelijke ontwikkelingen beïnvloeden ons gebruik van energie. Er wordt bijvoorbeeld steeds meer elektrisch gereden, lokaal met elektriciteit of restwarmte verwarmd, en waterstof als grond- en brandstof gebruikt in de industrie. Daarnaast kent Zuid-Holland veel potentie voor geothermie en industriële restwarmte om te benutten voor verwarming van de gebouwde omgeving en de glastuinbouw, en wordt in toenemende mate elektriciteit opgewekt door zon en wind. Uit de scenario’s van de Systeemstudie Energie-Infrastructuur Zuid-Holland 20‑30‑50 blijkt onder meer dat de elektriciteitsvraag in Zuid-Holland in 2050 kan toenemen met een factor 2,5 tot 3,1 ten opzichte van 2020.

Om al deze ontwikkelingen goed te kunnen faciliteren is een grootschalige verbouwing van het onderliggende integrale energiesysteem noodzakelijk. Deze beleidskeuze richt zich op het handelen van de provincie ten aanzien van het regionale energiesysteem in Zuid-Holland. Daarnaast zal ook op nationale en lokale schaal een aanpak nodig zijn. Provincie vraagt gemeenten bij (ruimtelijke) ontwikkelingen rekening te houden met het energiegebruik (zowel vraag, aanbod en transport) passend bij het energiesysteem, of en welke gevolgen er zijn voor het beheer en beschikbaarheid van de energie-infrastructuur en daarnaast zorg te dragen voor het reserveren van benodigde ruimte voor energie-infrastructuur.  

De beschikbare capaciteit op energie-infrastructuur is dus schaars en de voorbereiding en aanleg van nieuwe energie-infrastructuur duurt vaak lang. De ontwikkeling van nieuwe energie-infrastructuur vergt ruimte (zowel boven- als ondergronds) en brengt maatschappelijke kosten met zich mee voor arbeid en materialen. Daarnaast is schaarste op de grondstoffen- en arbeidsmarkt limiterend voor de uitvoeringscapaciteit van nieuwe projecten.

De snelle verandering van het energiesysteem leidt tot een nieuw integraal programmeringsvraagstuk. Provincie initieert hiervoor een integraal programmeerproces voor het energiesysteem, het provinciaal Meerjarenprogramma Energie en Infrastructuur (pMIEK).  Met dit pMIEK wordt toekomstige energie-infrastructuur, als onderdeel van het energiesysteem, bepaald in samenhang met de vraag- en aanbodsectoren van energie. Er wordt 2-jaarlijks een actualisatie van het pMIEK opgesteld, waarbij energie-infraprojecten geprogrammeerd worden. Door in het proces af te stemmen met sectoraal beleid worden sectorale doelen en ruimtelijke ontwikkelingen beter in lijn gebracht met de ontwikkeling van benodigde energie-infrastructuur. Belangrijke regionale projecten komen daarmee tijdig en ruimtelijk ingepast tot realisatie.

De provincie streeft ernaar bij het opstellen en uitvoeren beleid ten aanzien van de ontwikkeling van het energiesysteem een passend participatieproces te organiseren. De 4D’s (van Doelen, Diversiteit, Dialoog en Doorwerking) vormen de basis voor het participatieplan of de inbreng van de provincie hiervoor wanneer de provincie niet zelf initiatiefnemer is.

Duurzame opwek elektriciteit

Wat wil de provincie bereiken?

Bij het benutten van hernieuwbare bronnen zet de provincie tot 2030 in op wind- en zonne-energie.

De provincie biedt ruimtelijk mogelijkheden voor windenergie. Rijk en provincies hebben hierover afspraken gemaakt in het Klimaatakkoord uit 2019. Hiermee verbindt de provincie zich aan het realiseren van de internationale en nationale doelstellingen om de CO2-uitstoot te verminderen en het energieverbruik te reduceren. Windenergie is, naast o.a. zonne-energie en warmte, een van de duurzame energiebronnen waar de provincie op inzet om dit doel te bereiken.

De provincie wil het gebruik van zonne-energie actief faciliteren en ondersteunen, omdat zonne-energie een groeiende bijdrage levert aan de productie van hernieuwbare energie. Voorop staat de voorkeur voor meervoudig ruimtegebruik, zoals het benutten van daken en overige geschikte functies. In een provincie waarin onbebouwde ruimte een schaars en waardevol goed is, is een terughoudende benadering van zonnevelden in die open ruimte op zijn plaats, in combinatie met een stimulerende benadering voor zonnepanelen en warmtecollectoren op dak.

Aanleiding

In de provincie Zuid-Holland is onbebouwde ruimte een schaars en waardevol goed. Zorgvuldig omgaan met deze schaarse ruimte is daarom uitgangspunt van beleid. Voor windenergie wijst de provincie locaties aan. De locaties zijn het resultaat van een afweging tussen eisen vanuit windenergie en voorwaarden vanuit landschap en ruimtelijke kwaliteit.

Provinciale Staten hebben in juni 2021 over de zeven RES-regio’s een besluit genomen en deze vastgesteld als strategische verkenning. Hierin zijn zoekgebieden voor wind- en zonne-energie vastgesteld. De RES-regio's  werken deze zoekgebieden uit naar zoeklocaties. In de RES’en wordt een belangrijk deel van de geformuleerde ambitie van de regio’s voor de opwek van duurzame elektriciteit ingevuld met zonne-energie. Zonnevelden buiten bestaand stads- en dorpsgebied hebben invloed op de kwaliteit van het landschap en de ruimte voor voedselproductie.

Motivering Provinciaal Belang

De provincie werkt mee aan Europese en nationale energiedoelen om de CO2-uitstoot te verminderen, het aandeel duurzame energie te vergroten en het energieverbruik te reduceren. Naast in te zetten op een duurzame warmtevoorziening zijn zonne-energie en windenergie duurzame energiebronnen waar de provincie op inzet om dit doel te bereiken. Daarnaast heeft de provincie een bovenregionale rol in het ruimtelijke domein en participeert zij in de RES’ en. Vanuit deze rollen legt de provincie haar ruimtelijk beleid voor zonne- en windenergie vast in de omgevingsvisie.

De Elektriciteitswet 1988 bepaalt dat voor windparken met een opgesteld vermogen tussen 5 en 100 MW de provincie bevoegd gezag is. Voor de omgevingsvergunning is de gemeente bevoegd gezag als sprake is van een vermogen dat minder bedraagt dan 5 MW. Boven de 5 MW zijn GS rechtstreeks bevoegd gezag. Gedeputeerde Staten kunnen ervoor kiezen deze bevoegdheid aan de gemeente over te laten als daardoor versnelling van de ontwikkeling wordt bereikt. 

In Zuid-Holland leggen GS de bevoegdheid bij de gemeente als voldoende verzekerd is dat de gemeente zich inzet voor de ontwikkeling van windenergie. Daarvoor worden overeenkomsten gesloten. Met name private partijen zijn aan zet voor initiatieven tot plaatsing van windturbines. 

Naast de bevoegdheid rond de omgevingsvergunning heeft de provincie uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening en zorgvuldig ruimtegebruik (ruimtelijke kwaliteit) een belang bij de afwegingen van (grotere) windturbines. 

Met het oog op de verwachte klimaatveranderingen en energieschaarste is het voorzien in een groter aandeel duurzame energie urgenter geworden. Het bieden van ruimtelijke mogelijkheden voor windenergie is daarbij van groot belang. 

Nadere uitwerking

Ruimtelijke uitgangspunten zonne-energie

Het beleid voor zonne-energie is gebaseerd op de volgende principes: 

  • 1.

    Meervoudig ruimtegebruik. Benut bestaande en nieuwe bebouwing en overige functies die combinaties kunnen vormen met zonne-energie. (PV en warmtecollectoren) 

  • 2.

    Bescherming van de schaarse open ruimte en landschapswaarden. Dit betekent dat de provincie terughoudend is met het toestaan van zonnevelden. 

  • 3.

    Een goede ruimtelijke ordening, waarbij infrastructuur (energienetwerk) als leidend principe wordt gehanteerd. Wek energie op daar waar het gebruikt wordt (in of nabij de bebouwde omgeving) en waar aansluiting op het energienetwerk logisch is. 

  • 4.

    Ruimtelijke kwaliteit, zorgvuldig omgaan met de bestaande functies en kwaliteiten van het gebied. Bij de locatiekeuze, omvang en inrichting van een zonneveld zijn de regels voor ruimtelijke kwaliteit uit de Omgevingsverordening altijd van toepassing. 

Uitgaande van deze principes maakt de provincie de realisatie van zonne-energie ruimtelijk mogelijk, binnen het bestaande stads- en dorpsgebied en onder voorwaarden op een aantal voorkeurslocaties en functies daarbuiten. 

Ruimtelijke uitgangspunten windenergie

Mede door de omvang en invloed op de ruimtelijke kwaliteit en het landschap van grote windturbines is het van belang een zorgvuldige en bovenregionale afweging op provinciaal niveau te maken over de locatiekeuze. De provincie wil grote turbines geconcentreerd plaatsen in daarvoor geschikte gebieden en versnippering over de hele provincie voorkomen.

De ruimtelijke uitgangspunten zijn daarbij dat windenergie passend is langs grootschalige infrastructuur (snelwegen), op grote bedrijventerreinen of op de grote scheidslijnen tussen land en water. Windturbines worden geplaatst ‘daar waar het waait’ (denk aan kustgebieden), ‘daar waar energie gevraagd wordt’ (denk aan industrie) en ‘daar waar ze aan kunnen sluiten bij grote landschappelijke structuren’ (grootschalige overgangen land-water, grote lijnvormige (infra)structuren (havengebied)).

De voorkeur wordt gegeven aan eenvoudige lijnopstellingen en clusters, in samenhang met en evenwijdig aan de betreffende infrastructuur en scheidslijnen.

Bestaande opstellingen van grote windturbines kunnen ter plaatse worden vervangen en -binnen de in de verordening opgenomen voorwaarden- opgeschaald worden.

Naast de grote windturbines is er in de provincie ruimte voor kleinere windturbines. Turbines met een as-hoogte tot 15 meter mogen binnen en buiten bestaand stads- en dorpsgebied worden geplaatst, mits rekening gehouden wordt met het omringende landschap en de cultuurhistorische, ecologische en recreatieve kwaliteiten. Voor windturbines met een as-hoogte tot 45 meter kan de gemeente daarin haar afwegingen maken vanuit het lokale effect op de energieopwekking en ruimtelijke impact. Indien daarbij provinciale belangen rond landschap, cultuurhistorie, kroonjuwelen, ecologie en recreatie in het geding komen, zal de provincie daarover een zienswijze kunnen indienen. Vooroverleg hierover is daarom aan te bevelen.

Klimaatneutrale en circulaire industrie

Wat wil de provincie bereiken?

Zuid-Holland onderschrijft de nationale doelstellingen om de uitstoot van broeikasgassen te reduceren tot 49% in 2030 met als uiteindelijke doel om klimaatneutraal te zijn in 2050. En daarnaast onderschrijft de provincie de nationale doelen om in 2030 50% minder primaire grondstoffen te gebruiken en in 2050 volledig circulaire economie te realiseren. De Zuid-Hollandse industrie zal daartoe een transitie moeten doormaken naar een industrie die klimaatneutraal en circulair is.

Samen met haar partners zet de provincie zich hiervoor in langs drie sporen die de basis vormen van drie maatregelen in het Omgevingsprogramma: 

  • 1.

    stimuleren van efficiency en het nuttig en slimmer toepassen van reststromen; 

  • 2.

    vernieuwen van het energiesysteem; 

  • 3.

    vernieuwen van het grondstoffensysteem. 

Voor al deze sporen is de tijdige beschikbaarheid van een adequate energie infrastructuur, alsmede voldoende ruimte om deze energie infrastructuur te realiseren, een belangrijke conditie.

Aanleiding

In het Klimaatakkoord zijn afspraken gemaakt over het realiseren van een Klimaatneutrale en circulaire industrie. Door de grote industriële clusters in Nederland zijn uitvoeringsplannen opgesteld om invulling te geven aan deze afspraken. Specifiek voor de benodigde energie infrastructuur zijn er zogenaamde cluster energie strategieën (CES) opgesteld. 

Tevens zijn er nationale afspraken gemaakt om in 2050 een volledig circulaire economie te hebben gerealiseerd. 

Ten slotte zijn er nationale doelen ten aanzien van stikstofreductie geformuleerd: er is een NOx-emissiereductiedoel vastgesteld voor de sector industrie van 38% in 2030 ten opzichte van 2019. 

Motivering Provinciaal Belang

Vanuit het Klimaatakkoord heeft de provincie een inspanningsverplichting om zich in te zetten voor een Klimaatneutrale en circulaire industrie. Daarnaast is de provincie bevoegd gezag voor de handhaving van de wettelijk voorgeschreven energiebesparingsplicht voor een deel van de bedrijven. 

De opgave staat niet op zichzelf. In de eerste plaats kan de industrie een belangrijke bijdrage leveren aan de verduurzaming van andere sectoren, bijvoorbeeld door het leveren van restwarmte aan bedrijven en huizen, van CO2 (als grondstof) aan de glastuinbouw en van duurzame brandstoffen aan de transportsector. In de tweede plaats is de opgave ook van grote economische betekenis voor de regio, in termen van bijvoorbeeld behoud (of zelfs groei) van werkgelegenheid. 

Een groot deel van de nationale opgave ligt in de provincie Zuid-Holland en dan met name in het Haven Industrieel Complex (HIC) in Rotterdam: ruim 30 procent van alle industriële CO2 uitstoot in Nederland is afkomstig uit provincie Zuid-Holland. Hiervan is ruim 90 procent afkomstig uit het HIC.

Nadere uitwerking

De Europese Unie en het Rijk hebben een sterk sturende rol in het realiseren van een Klimaatneutrale en circulaire industrie, bijvoorbeeld via prijsprikkels (zoals het Europese ETS-systeem), via wettelijke voorschriften (zoals de energiebesparingsplicht) en via subsidies voor de wat grotere investeringen. 

Vanuit deze context kiest de provincie voor wat betreft de invulling van het provinciaal belang voor een rechtmatige rol ten aanzien van de uitvoering van door het Rijk wettelijk voorgeschreven energiebesparingsplicht. Daarnaast heeft de provincie een mee- en samenwerkende rol. Dit doen we bijvoorbeeld door het stimuleren van (regionale) samenwerking tussen publieke en private partijen en door het (financieel) ondersteunen van verduurzamingsprojecten bij zowel industriële bedrijven als bij andere actoren binnen industriële ketens (bijvoorbeeld toeleveranciers, afnemers). Daarnaast beschikt de provincie over een aantal instrumenten, die kunnen worden ingezet om ruimtelijke processen op regionale schaal te versnellen. 

De inzet van de provincie verloopt zoals aangegeven langs drie sporen. Deze sporen komen overeen met de aanpak uit het Klimaatakkoord en het genoemde koploperprogramma en vormen de basis van drie maatregelen in het Omgevingsprogramma  

  • Het eerste spoor betreft door bedrijven zelf te treffen efficiency maatregelen, zoals de opslag van CO2 (onder de Noordzee) en de nuttige toepassing van reststromen (zoals warmte, stoom en CO2) binnen de industrie en in andere sectoren en efficiency op het gebied van water en grondstoffen.  

  • Het tweede spoor betreft het veranderen van het energiesysteem door fossiele energiebronnen te vervangen door duurzame energiebronnen en -dragers, zoals duurzaam opgewekte elektriciteit en groene waterstof (aanvankelijk zal dit nog blauwe waterstof zijn, maar zodra de beschikbaarheid van groene elektriciteit toeneemt en de productiekosten van groene waterstof dalen, wordt de transitie naar ‘groen’ voorzien).  In het kader van de waterstoftransitie zal mogelijk veel gebruik gemaakt gaan worden van waterstofdragers, zoals ammoniak. Het grootschalig gebruik van ammoniak (import, overslag, opslag, verwerken en transport) brengt veiligheids- en milieuvraagstukken met zich mee. De provincie staat voor een veilige en gezonde energietransitie. 

  • Het derde spoor betreft het stapsgewijs vervangen van fossiele grondstoffen voor toepassingen ten behoeve van chemie en industrie. Deze fossiele grondstoffen zullen vervangen worden door biomassa, recycling en gebruik van CO2 in combinatie met groene waterstof.  

Voor realisatie van deze sporen is er (extra) energie infrastructuur nodig op het gebied van o.a. elektriciteit, warmte / stoom, waterstof en CO2. De betreffende projecten van nationaal belang zijn opgenomen in het CES en worden door het Rijk geborgd in de landelijke structuur van het MIEK (meerjarenprogramma infrastructuur energie en klimaat). De provincie is hierbij betrokken en pakt tevens een regierol bij de regionale doorvertaling van het CES, zoals de CES Rotterdam-Moerdijk en de CES Verspreide Industrie/6e cluster.

Lokale initiatieven en inclusieve energietransitie

Wat wil de provincie bereiken?

De provincie streeft naar een percentage van minimaal 50% lokaal eigendom (mede-eigenaarschap) per (grootschalig) zon- of windproject. Daarmee wordt lokaal zeggenschap over energieprojecten vergroot en is het mogelijk dat de omgeving voordelen ervaart van de opbrengsten van een energieproject. Met een hoger percentage lokaal eigendom wordt een verhoging van de lokale acceptatie van energieprojecten beoogd.

Naast Lokaal Eigendom zijn er andere vormen van financiële participatie en opbrengsten voor de omgeving mogelijk. De initiatiefnemer van een project (private ontwikkelaar óf lokale partijen) zijn verantwoordelijk voor een gesprek met de omgeving om tot afspraken over de inzet van deze vormen van financiële participatie te komen.

Aanleiding

Het aantal lokale initiatieven voor het opwekken van duurzame energie blijft toenemen. In de provincie Zuid-Holland is onbebouwde ruimte waardevol. Zorgvuldig omgaan met deze schaarse ruimte is daarom uitgangspunt van beleid. Een aspect van deze zorgvuldigheid is het streven naar lokaal draagvlak en de mogelijkheid om lokaal deel te nemen aan een project. Via lokaal eigendom wordt zeggenschap gecreëerd over de locatie, omvang, inrichting en exploitatie van zon- en windprojecten.

Motivering Provinciaal Belang

De provincie werkt mee aan Europese en nationale energiedoelen om de CO2-uitstoot te verminderen en het energieverbruik te reduceren. Zonne- en windenergie zijn duurzame energiebronnen waar de provincie op inzet om dit doel te bereiken. Daarnaast heeft de provincie een bovenregionale rol in het ruimtelijke domein en participeert zij in de Regionale Energie strategieën (RES’en). Vanuit deze rollen legt de provincie haar beleid voor lokaal eigendom van zonne- en windenergie vast in de omgevingsvisie.

Nadere uitwerking

De provincie streeft ernaar dat in grootschalige energieprojecten (windprojecten en zonneprojecten vanaf 15kWp) in Zuid-Holland minimaal 50% van het eigendom van de productie belegd wordt bij lokale omgeving. Dat kan gaan om inwoners, lokale overheden en lokale bedrijven (al dan niet verenigd in een energiecoöperatie). Per project wordt in het participatieplan (in samenspraak met de omgeving) vastgelegd wie wordt verstaan onder de lokale omgeving. De provincie verwacht dat een initiatiefnemer streeft naar minimaal 50% lokaal eigendom van een project en laat zien hoe daaraan is gewerkt door het opstellen en uitvoeren van een participatieplan.

Doorgaans is de provincie vanuit de rol als bevoegd gezag of vanuit de verantwoordelijkheid voor goede ruimtelijke ordening betrokken bij een initiatief voor de ontwikkeling van (een) windturbine(s) of een zonneveld. In dat geval is er een initiatiefnemer die de provincie vraagt om vroegtijdig met de lokale omgeving een participatietraject aan te gaan om zo een goed beeld te krijgen van de wensen van de lokale partijen.

Financiële participatie

Financiële participatie van de omgeving kan op verschillende manieren worden bereikt, er worden 4 vormen onderscheiden:

  • Mede-eigenaarschap: omwonenden profiteren mee als mede-eigenaar van een wind- of zonneproject, via een vereniging of (energie)coöperatie. Lokaal eigendom is mede-eigenaarschap (risicodragend, mét zeggenschap) voor de lokale omgeving van een energieproject.

  • Financiële deelneming: omwonenden nemen risicodragend deel aan een project, bijvoorbeeld door aandelen, certificaten of obligaties

  • Omgevingsfonds: een deel van de opbrengsten komt ten goede aan maatschappelijke doelen in de buurt, zoals een sportclub of wijkvereniging

  • Omwonendenregeling: met een omwonendenregeling ontvangen mensen die in de directe omgeving wonen een voordeel. Bijvoorbeeld met korting op stroom afkomstig uit het project, een financiële compensatie of door investeringen in het verduurzamen van hun woning.

De provincie streeft - in lijn met het Klimaatakkoord - naar 50% lokaal eigendom van de productie van wind- en zonne-energie op land in 2030 en dat hierbij in een gebied door de partijen gelijkwaardig wordt samengewerkt in de ontwikkeling, bouw en exploitatie van een energieproject. Dit is de eerstgenoemde van bovenstaande vormen van financiële participatie. Welke vorm(en) per project in welke mate worden gebruikt zal variëren en is de uitkomst van het gesprek met de omgeving. Het kan in bepaalde gevallen voorkomen dat de lokale omgeving afziet van de mogelijkheid voor lokaal eigendom.

Verantwoordingsplicht voor een zorgvuldige afweging

De initiatiefnemer dient bij de vergunningaanvraag aan te tonen dat er een passend traject is geweest van communicatie en participatie. In het communicatie- en participatieverslag wordt door de initiatiefnemer weergegeven wat er is georganiseerd, wat de reacties waren van omwonenden en andere belanghebbenden en hoe de initiatiefnemer daarmee is omgegaan.

De initiatiefnemer geeft in het participatieverslag een toelichting en verantwoording tot welk afspraken over de hierboven genoemde vormen van financiële participatie dit heeft geleid. De initiatiefnemer geeft inzicht welk financieel bod is gedaan, hoe belanghebbenden hebben gereageerd en tot welke vorm van financiële participatie is gekomen. De provincie legt verantwoording af door rapportage over de inspraak bij de besluitvorming over de omgevingsvergunning.

Koppeling andere provinciale opgaven

De ontwikkeling van lokaal eigendom raakt aan de regels voor duurzame opwek met zonne- en windenergie en daarmee ook aan klimaat, biodiversiteit, circulariteit en participatie.

Warmtetransitie in de gebouwde omgeving en glastuinbouw

Wat wil de provincie bereiken?

De provincie stelt zich ten doel om bij te dragen aan een snelle en betaalbare warmtetransitie, met minimale impact op de ruimte, zoveel mogelijk rekening houdend met de circulaire economie en klimaatadaptatie. Hierbij wordt aangesloten bij de door het Rijk gedefinieerde strategie ‘Klimaat en Energie’ voor een klimaatneutrale, fossielvrije en circulaire energievoorziening in 2050.

De provincie zet zich in voor de ontwikkeling en realisatie van bovenlokale warmtenetwerken als onderdeel van de gewenste warmtetransitie om het gebruik van aardgas te kunnen verminderen. De ontwikkeling van een bovenlokaal en klimaatneutraal warmtetransportnetwerk sluit goed aan bij de afspraken uit het klimaatakkoord, de Regionale Energiestrategie en het Rijks en provinciaal beleid. Het draagt bij aan het behalen van de doelen die daarbij zijn genoemd. De kansen voor synergie in de provincie worden door het uitwisselen van reststromen -zoals warmte – tussen industrie en stedelijke gebieden benut door de aanleg van bovenlokale warmtenetwerken. De provincie heeft de ambitie om daarvoor een regierol te ontwikkelen en past een afwegingskader Warmtekeuze toe bij de te maken keuzes in de warmtetransitie.

Aanleiding

De warmtetransitie in de gebouwde omgeving (woningen, utiliteit, kantoren en glastuinbouw) is een onderdeel van de energietransitie gericht op ruimteverwarming en de voorziening van warm tapwater. Het klimaatakkoord benadrukt dat een forse opschaling van de duurzame warmtevoorziening nodig is. In vrijwel alle steden, dorpen en glastuinbouwgebieden zullen duurzame warmtebronnen, warmtesystemen en opslagsystemen tot ontwikkeling komen wat grote impact zal hebben voor gebouweigenaren en de leefomgeving.

Motivering Provinciaal Belang

Een efficiënte energiestrategie is er op gericht om voor verwarming zoveel mogelijk gebruik te maken van beschikbare warmte. De provincie kent een groot potentieel en aanbod van warmte uit grote warmtebronnen zoals geothermie en restwarmte. De inzet van deze bronnen kan in belangrijke mate bijdragen aan de warmtetransitie en aan de provinciale beleidsambitie voor de gebouwde omgeving. Deze bronnen maken transport en distributie van de warmte door ontwikkeling van bovenlokale warmtenetwerken noodzakelijk. In veel gevallen is de omvang van het warmte aanbod van een bron groter dan de lokale vraag in een buurt, wijk of gemeente. De optimale benutting van restwarmte en geothermie in de warmtetransitie is daarmee een vraagstuk dat gemeente- en stad overstijgend is en dat bovenlokaal en zelfs bovenregionaal ingepast moet worden.

Met een bovenregionaal warmtetransportnetwerk wordt bijgedragen aan de klimaatneutrale warmtevoorziening tegen maatschappelijk aanvaardbare kosten en met een beperkt beslag op de ruimte. Warmtenetwerken die gebruik maken van restwarmte vragen minder elektriciteit dan andere warmtevoorzieningen en daarbij vraagt restwarmte geen extra productie en ruimte. Het ruimtebesparende effect van een warmtetransportnetwerk geeft de provincie een extra belang bij het bereiken van zo veel mogelijk lokale warmtedistributienetten.

Met dit transportnet kan deze CO2 vrije warmte ingezet worden in de grote vraagconcentratiegebieden in de steden en glastuinbouw. De realisatie van deze bovenregionale warmte-infrastructuur is daarmee een essentieel onderdeel van een werkend warmtesysteem waarin de warmtewarmtevraag wordt vervuld met een betaalbare en betrouwbare warmtevoorziening met een minimale impact op de ruimte. Het bovenregionale warmtetransportnet maakt het gebruik van restwarmte en de potentiële warmte uit geothermie op grote schaal mogelijk waardoor hoge kwaliteit energie (namelijk elektriciteit en gas) elders kan worden ingezet én bespaard.

Voor de ruimtelijke inpassing van nieuwe warmtetransportnetten benut de provincie waar nodig of gewenst het ruimtelijk bijbehorende instrumentarium in samenwerking met de betrokken samenwerkingspartners.

De warmtetransitie is daarnaast een groot economisch belang voor de transitie in de glastuinbouwsector. In Zuid Holland is de CO2 -emissie in de glastuinbouw van vergelijkbare omvang als de gebouwde omgeving. Hierdoor heeft de provincie ook een groot belang bij het slagen van de warmtetransitie in de glastuinbouwsector in samenhang met de gebouwde omgeving. Beide kunnen niet los van elkaar gezien worden. En bij de integrale aanpak van de warmtetransitie levert dit juist kansen voor zowel de gebouwde omgeving als de glastuinbouw.

Nadere uitwerking

Voor een toekomstige klimaatneutrale energievoorziening is de ontwikkeling van de totale energie-infrastructuur en het totale energiesysteem sturend omdat iedere keuze die gemaakt wordt, ook iedere individuele keuze, gevolgen heeft voor het totale energiesysteem. Andersom is het totale (toekomstige) energiesysteem randvoorwaardelijk voor de beschikbare alternatieven waaruit gekozen kan worden met gevolgen voor snelheid en kosten van de totale energietransitie en het ruimte- en materiaalgebruik. De visie en inzet van de provincie is om vanuit een afwegingskader en het totale energiesysteem naar de te maken keuzes in de warmtetransitie te kijken. Uitgangspunt is dat gemeenten in hun transitievisies warmte en wijkuitvoeringsplannen kiezen welke warmtebronnen en warmte-infrastructuur geschikt zijn. Die keuzevrijheid is afhankelijk van beschikbare alternatieven en een stimulerend en sturend kader geeft daar richting aan.

De verduurzaming van het energiesysteem leidt de komende tientallen jaren tot ingrijpende aanpassingen. De provincie werkt daarom samen met haar partners en ondersteunt bij de ontwikkeling van warmte- en energietransitieplannen. Het is van belang kennis op te doen van inhoud, proces en keuzes en deze kennis breed te delen met belanghebbende partners door communicatie, kennissessies en de ontwikkeling van lerende netwerken. Samenwerking, procesondersteuning, kennisontwikkeling, kennisdeling, ruimtelijk instrumentarium, innovatie en verkenning en ontsluiting van financiële fondsen zijn bij uitstek inspanningen waarmee de provincie bijdraagt.

De provincie werkt en denkt mee aan de planvorming in RES’en, RSW's en gemeentelijke Transitievisies, Uitvoeringsplannen en Omgevingsplannen. Bij de vergunningverlening voor geothermie, de inrichting van open bodem-energiesystemen en de beoordeling van RES’en en RSW's vervult de provincie de wettelijke en bestuurlijke taken.

Bij het uitwerken en realiseren van diverse duurzame warmteoplossingen -grootschalig en kleinschalig- hecht de provincie veel waarde aan het participatieproces dat wordt georganiseerd met de omgeving. Hierbij vormen de participatienotitie en 4D’s (van Doelen, Diversiteit, Dialoog en Doorwerking)  de basis.

Het provinciale instrument van Vergunningverlening, Toezicht en Handhaving wordt ingezet om bedrijven daadwerkelijk maatregelen ter besparing van het energiegebruik te laten nemen en het bodem-grondwatersysteem te beschermen. In aansluiting op het wettelijk instrumentarium bevordert de provincie benutting van restwarmte en cascadering van warmtestromen, oftewel het hergebruik van warmte in steeds lagere temperatuurstappen.

Bovenlokaal warmtenetwerk

Succesvolle toepassing van grote warmtebronnen vraagt om samenwerking tussen vele partijen. De provincie neemt een regionaal verbindende rol in deze samenwerking en richt zich daarbij specifiek op succesvolle ontwikkeling van bovenlokale CO2 vrije warmtenetwerken zodat voldoende capaciteit ontstaat om vraag en aanbod van warmte op een efficiënte wijze bij elkaar te brengen. Rond Rotterdam-Den Haag (Warmtelinq), de Drechtsteden, Holland Rijnland en andere regio's in de provincie zijn bovenlokale warmtenetwerken in ontwikkeling die stevig gaan bijdragen aan de warmtetransitie.

Aansluitend op de doelstelling om de warmtetransitie snel en betaalbaar en met minimale impact op de ruimte te realiseren verkent en ontwikkelt de provincie de realisatie van de publieke belangen van warmtenetwerken (duurzaam, betaalbaar, leveringszeker, toegankelijk).

De provincie streeft naar een bovenregionaal warmtetransportnet voor het transporteren van restwarmte uit de Rotterdamse haven waarbij uitbreidingen naar gebieden met grote warmtevragers zoals in de greenports Westland en Oostland en de regio Leiden. De mogelijke levering van restwarmte aan deze gebieden leveren een grote bijdrage aan de warmtetransitie. De realisatie van het warmtetransportnetwerk zal de aanleg van nieuwe lokale distributienetten aanjagen. Hier kunnen ook lokale warmtebronnen (zoals geothermie en aquathermie) gebruik van maken. Wanneer een lokale bron operationeel is, kan de restwarmte elders worden ingezet en daarmee de warmtetransitie verder helpen.

Voor het tracé van Vlaardingen naar Den Haag zijn aanvullende studies zoals een MER uitgevoerd ten behoeve van de ruimtelijke besluitvorming en voor het tracé van Rijswijk naar Leiden is ook een ruimtelijke procedure in uitvoering.

De provincie verkent de kansen en optimalisaties om warmtenetwerken en daarmee samenhangende bronnen, warmteopslagsystemen te ontwikkelen en uit te breiden en onderdeel te maken van het toekomstige omgevingsbeleid, onder meer gebruik makend van het planMER instrument.

Glastuinbouwsector

De energietransitie in de glastuinbouwsector richt zich op een klimaatneutrale sector en is essentieel om de concurrentiepositie te behouden en onafhankelijk te worden van aardgas.

In aansluiting op het Klimaatakkoord vormt het Tuinbouwakkoord en het Energieakkoord Greenport West het kader van waaruit de provincie inzet pleegt. De ambitie van de glastuinbouwsector om te komen tot een klimaatneutrale energievoorziening in 2040 wordt daarbij ondersteund. De provincie werkt in alle glastuinbouwgebieden en in de Greenport West in het bijzonder samen aan kansrijke businesscases, versterking van samenwerkingsverbanden, benutting van regelingen of slimme investeringsconstructies, uitvoering van analyses en onderzoek, bevordering van aansluiting op bovenlokale warmtenetwerken en gebiedsaanpakken om de energietransities met haar partners tot stand te brengen. Tevens wordt verkend hoe de energietransitie ruimtelijk structurerend kan zijn voor de modernisering van het teeltareaal. De provincie bevordert de verbinding van de warmtetransitie in de glastuinbouw met de gebouwde omgeving door de verbinding te maken tussen de vraag binnen de gebouwde omgeving en de warmtebronnen en –systemen waarover de glastuinbouwsector beschikt of nog ontwikkelt.

Afwegingskader Warmtekeuze

Voor een effectieve afweging tussen inzetbare warmtebronnen heeft de provincie een afwegingskader Warmtekeuze ontwikkeld. Dit afwegingskader is een hulpmiddel voor gemeenten en andere partijen bij de keuze uit klimaatneutrale warmtebronnen voor de gebouwde omgeving. Voor zowel de bestaande bouw als nieuwbouw en zowel op lokale als regionale schaal. Het afwegingskader is een hulpmiddel om keuzes te optimaliseren. De uitgangspunten zijn: ruimtelijk beslag, haalbaarheid, betaalbaarheid, toekomstbestendigheid, optimaal gebruik van de energiekwaliteit van de beschikbare Zuid-Hollandse warmtebronnen, passende woningisolatie en passend in de lokale omstandigheden.

Het afwegingskader Warmtekeuze ordent potentiële warmtebronnen op een eigenschap die tot nu toe in de energietransitie onderbelicht blijft: de energiekwaliteit van de energiedragers. De provincie erkent daarbij de lage energiekwaliteit van warmte in warm water ten opzichte van hoogwaardige energiedragers zoals elektriciteit, waterstof en biogas. Dit vertaalt zich naar de voorkeur om warmte vooral toe te passen in de gebouwde omgeving.

De provincie onderzoekt of verbeteringen mogelijk zijn om de warmtekeuzes in nieuwbouw te laten bijdragen aan de provinciale beleidsambitie voor de warmtetransitie (snel, betaalbaar, minimaal ruimtegebruik, circulair en klimaatadaptief).

Verbinding van de warmtetransitie met andere provinciale beleidskeuzes.

De provincie ondersteunt experimenten met o.a. hoge temperatuur opslag (HTO) en onderzoekt de inpassing van warmte opslag in het energiesysteem, de bodem en de openbare ruimte.

De provincie ziet de inzet van (groene) grondstoffen graag zoveel mogelijk gecascadeerd volgens de principes van de waardepiramide: dat betekent dat de gebruiksfunctie ‘energie’ pas na toepassing als materiaal of andere hoogwaardige toepassingen komt.

Energietoepassing van houtige biomassa heeft niet de voorkeur. Alleen groene grondstoffen die niet (langer) geschikt zijn voor hoogwaardige toepassingen komen in aanmerking. De provincie zet in op afbouw van energietoepassingen van hoogwaardige biomassa te beginnen in sectoren waar al reële energieneutrale alternatieven beschikbaar zijn.

Voor groene grondstoffen verkent de provincie de mogelijkheid om CO2 reductie in rekenmodellen te waarderen bij biomassa die niet wordt omgezet in energie.

Bij de inrichting van de gebouwde omgeving en klimaatadaptieve nieuwbouw wil de provincie de energievraag voor koude(koeling) zoveel mogelijk beperken en daarna voorzien vanuit duurzame bronnen. Dus eerst voorkomen van een koelingsvraag door (bijvoorbeeld meer groen of water in stedelijke omgeving te realiseren. En vervolgens het overige koelingsvraagstuk duurzaam in te vullen. Deze of vergelijkbare oplossingen die een bijdrage leveren aan de leefomgevingskwaliteit zullen de voorkeur krijgen ten opzichte van gebruik van duurzame bronnen.

Voor de collectieve benutting van geothermie en aquathermie verkent de provincie het belang en de mogelijkheden om sturing van deze bronnen op te nemen in het toekomstige omgevingsbeleid.

Vanuit het provinciale belang om de bodem en ondergrond optimaal te beschermen en beheren vindt gebruik van de ondergrond voor de klimaatneutrale energievoorziening van de gebouwde omgeving zodanig plaats dat het bodem-grondwatersysteem voor de lange termijn volledig blijft functioneren. Bovendien wordt rekening gehouden met de bescherming van de drinkwaterwinning en de grondwaterkwaliteit in Zuid-Holland , bescherming van archeologisch erfgoed en andere functies zoals recreatie.

De door de provincie vastgestelde waterstofvisie ‘De rol van waterstof in de energie- en grondstoffentransitie in Zuid-Holland 2030 (-2050)’ is van toepassing met als kernpunten:

  • De provincie ondersteunt pilots, demonstratieprojecten en verkenningen waarmee meer inzicht ontstaat in de toepasbaarheid van waterstof in de gebouwde omgeving en glastuinbouw

  • Voor 2030 wordt geen grootschalige toepassing voorzien en naar de toekomst is toepassing beperkt tot de plekken waar andere duurzame alternatieven technisch, maatschappelijk en financieel niet haalbaar zijn. Daarbij kan gedacht worden aan oude binnensteden.

Door de uitfasering van de verbranding van aardgas richting 2050, draagt de warmtetransitie bij aan de reductie van fijnstof en NOx, verbetering van de luchtkwaliteit en vermindering van geurhinder. Ook inperking van de verbranding van biomassa voor verwarming draagt hieraan bij.

Gemeenten en andere uitvoerende partijen wordt gevraagd om, gelet op beperking van de maatschappelijke kosten en overlast aan te sluiten bij de investeringsplanningen van andere (onderhouds)werkzaamheden in de openbare ruimte. Het gaat hierbij onder andere om vervanging van het drinkwaternet, de riolering, aanleg en uitbreiding van groen en waterbergingsmaatregelen en overige aanpassingen in de openbare ruimte.

Beleidsdoel 4-1 Toekomstbestendig economisch vestigingsklimaat

4-1 Toekomstbestendig economisch vestigingsklimaat

Alle negen economische top sectoren zijn in Zuid-Holland aanwezig. In Rotterdam bevindt zich het grootste Haven Industrieel Complex van Europa. Zuid-Holland is met het zeer prominente glastuinbouwcluster een wereldspeler in de voedselketen. Als spelers van essentieel belang voor de economie van Nederland en van de regio moeten zij zich vernieuwen en aanpassen als gevolg van energietransitie en digitalisering. Het vermogen om snel op deze ontwikkelingen in te spelen is bepalend voor onze concurrentiekracht. Innovatie, in het algemeen maar met name op deze gebieden, is essentieel. Zeker ook voor het mkb.

Wij stimuleren deze innovatie via subsidieregelingen, actieve rollen in regionale samenwerkingsverbanden en bijvoorbeeld het Startup in Residence programma. Efficiënt goederenvervoer en een optimaal functionerend logistiek systeem, zoals opgenomen in onze ambitie ’Bereikbaar Zuid-Holland’, is daarbij essentieel voor zowel de tuinbouw in de greenports als het Haven Industrieel Complex.

Beleidskeuzes van 4-1 Toekomstbestendig economisch vestigingsklimaat
Circulair Zuid-Holland

Wat wil de provincie bereiken?

De provincie wil een volledige circulaire samenleving in Zuid-Holland bereiken in 2050 met als tussendoel 50% minder verbruik van primaire fossiele grondstoffen, mineralen en metalen in 2030. De provincie zet in op verschillende inhoudelijke thema’s waar de provincie impact kan maken. Dit doet de provincie met een transitieaanpak in samenwerking met medeoverheden, bedrijven, kennisinstellingen en andere organisaties en groepen die aan de transitie bijdragen.

Aanleiding

Een toekomstbestendig welvarend Zuid-Holland

De haven, onze industrie, land- en tuinbouw, woningbouw en infrastructuur, de energievoorziening. Het zijn sectoren waarin grote hoeveelheden grondstoffen en materialen omgaan. En aan de andere kant van het spectrum de energietransitie. Door minder gebruik te maken van fossiele brandstoffen wordt een belangrijke bijdrage aan de circulaire transitie geleverd. Tegelijkertijd: elektromotoren, windturbines, zonnepanelen, accu’s en elektrolyse-installaties zijn afhankelijk van kostbare en schaarse grondstoffen als lithium, koper, nikkel en platina. Van sommige van die grondstoffen is nu al bekend dat – wanneer er  niet wordt ingegrepen – de wereldvoorraden ontoereikend zullen zijn voor een globale energietransitie. Nu landen als China, Zimbabwe en Chili de export ervan controleren worden ze meer en meer de inzet van een geopolitiek spel. Anders omgaan met  grondstoffen én inzetten op strategische autonomie is daarmee essentieel. Het zorgt voor een toekomstbestendig Zuid-Hollands verdienmodel.

De provincie Zuid-Holland heeft een unieke positie in de circulaire transitie. Zuid-Holland is een diverse provincie met zowel landbouw als de meeste de meest verstedelijkte provincie van Nederland. Met de haven, industrie en Greenports is Zuid-Holland ook het economisch zwaartepunt van ons land. Daarnaast huisvest de provincie zowel vele (innovatieve) startups, MKB’ers als grote internationale bedrijven. Bedrijven die (inter)nationaal opereren of juist geworteld zijn in de vele regio’s van Zuid-Holland. Ook huisvest de provincie enkele toonaangevende kennisinstellingen van MBO tot WO die de kennis in huis hebben om de transitie aan te pakken. 

Met de grootte van de economie in Zuid-Holland is het dan ook geen verrassing dat Zuid-Holland verantwoordelijk is voor 30% van het grondstoffengebruik in Nederland1. Dat aandeel maakt de provincie verantwoordelijk en geeft verantwoordelijkheid. Het doel is een halvering van het grondstoffengebruik in 2030. Dat is al halverwege de volgende collegeperiode. Op dit moment wordt er de provincie Zuid-Holland 17,5% minder primaire grondstoffen gebruikt voor onze productie in vergelijking met 2014 2. Er wordt dus meer gebruik gemaakt van circulaire grondstoffen, echter groeit de Zuid-Hollandse economie harder en worden er  per saldo niet minder maar steeds méér grondstoffen verbruikt 3. De provincie moet dan ook stevig aan de bak.

Gesloten akkoorden

De provincie ondersteunt de realisatie van het ‘Nationaal Grondstoffenakkoord’. Dit bevat afspraken om Nederland per 2050 een volledig circulaire economie te bezorgen, met als tussenstap 50 procent minder gebruik van primaire grondstoffen (mineraal, fossiel en metaal) in 2030. Ook heeft de provincie Zuid-Holland verschillende akkoorden getekend die invloed hebben op verduurzaming en circulariteit in het inkoop- en aanbestedingsbeleid, waaronder de Green Deal Circulair Inkopen 2.0, de Green Deal Duurzaam GWW 2.0 en het Manifest Verantwoord Opdrachtgeverschap en Inkopen (MVOI). 

Motivering Provinciaal Belang

Vanuit de Omgevingswet heeft de provincie verschillende taken en bevoegdheden waar circulariteit aan bod komt. Bijvoorbeeld in het toekomstbestendig bouwen van woningen, het beschermen van bedrijventerreinen voor circulaire industrie, vergunningverlening, toezicht en handhaving (VTH) en het verlenen van ontheffing of experimenteerruimte voor hergebruik van reststromen.

Nadere uitwerking

Voordelen van een circulaire economie in Zuid-Holland

Een circulaire economie zorgt voor het voorkomen verspilling van grondstoffen en materialen; er worden minder primaire grondstoffen gebruikt, grondstoffen, materialen en producten blijven langer in de loop, en het afval wordt gerecycled. Dit zorgt voor verschillende positieve effecten: 

  • De Zuid-Hollandse economie is minder afhankelijk van geopolitieke ontwikkelingen en is meer autonoom; 

  • Ondernemers in Zuid-Holland zijn minder afhankelijk van schaarse grondstoffen, hebben meer leveringszekerheid, blijven concurrerend en toekomstbestendig 

  • Er wordt ruimte geboden aan nieuwe verdienmodellen en innovatieve ondernemers 

  • De milieudruk wordt verminderd en zorgt voor een verbetering van de leefomgeving 

  • Het zorgt voor een prettige en gezonde leefomgeving voor inwoners in Zuid-Holland 

Inzet op impact

De provincie kiest voor thema’s of onderwerpen waar  een verschil kan worden gemaakt. Door een directe bijdrage aan het doel bijvoorbeeld door grondstofstromen in kilo’s te reduceren, het behouden van kritieke materialen en nutriënten voor een gezonde bodem of het verminderen van milieudruk. Een andere manier van impact is dat het bijdraagt aan de systeemverandering die nodig is. Bijvoorbeeld doordat het beleid en regelgeving verandert, circulair ondernemen makkelijker wordt of dat kennis beter ontsloten wordt Het ene doel behalen brengt soms het behalen van een ander doel in gevaar, denk bij voorbeeld aan energie-intensief hergebruik van beton. Die afweging wordt steeds  integraal gemaakt.  Hierbij wordt gekozen voor een impactvolle aanpak en thema’s die goed bij de rol, invloed, de regionale schaal en het economisch profiel van Zuid-Holland passen.

Dat betekent dat de inhoudelijke thema’s waar de provincie zich op richt, divers zijn. Een inhoudelijk thema kan een productketen zijn, bijvoorbeeld zonnepanelen of meubels. Een materiaal of grondstof zoals beton of natuurlijke reststromen. Een sector zoals tuinbouw of petrochemische industrie. Een cluster zoals maritieme maakindustrie of biobased bouwen. Ook wil de provincie in de komende periode meer aandacht geven aan de verschillende handelingsperspectieven die je kunt gebruiken om slimmer om te gaan met grondstoffen. Dan is het thema bijvoorbeeld kunststof retoursystemen of reparatie van elektronica. 

Transitieaanpak

De provincie gaat uit van een transitieaanpak. Een transitieaanpak vergt een andere sturing dan klassieke beleidsvelden. Sturing in transitie gaat om het geleiden van de beweging van links naar rechts in de X-curve. Deze curve bevat vier bewegingen: opbouw, ombouw, afbouw en voortbouw. Deze vier bewegingen spelen min of meer gelijktijdig, maar zijn allesbehalve gelijksoortig. Ze zijn voor een geslaagde (werkelijke) transitie ook allemaal nodig. 

  • Opbouw: gaat om het opkomen van nieuwe manieren van denken, doen en organiseren. 

  • Ombouw: gaat over bestaande elementen die nieuwe toepassingen krijgen of aangepast worden aan een veranderende context. 

  • Afbouw: gaat om manieren van denken, doen en organiseren die verdwijnen 

  • Voortbouw: gaat over institutionaliseren en normaliseringsprocessen. 

Zuid-Holland staat aan de beginfase van de transitie naar een circulaire economie en dus vaak in de opbouw/ombouw fase. Hierbij zijn innovatie, experimenten via bijvoorbeeld doorbraakprojecten, in beeld krijgen en agenderen van belemmeringen essentieel. Andere transities, zoals de energietransitie of klimaatadaptatie, bevinden zich al verder in de X-curve. 

Rolkeuze en interventies

Om de transitie te versnellen moet de provincie aan de slag. De provincie kan vanuit haar taken en rollen een omgeving creëren die de transitie – samen met anderen – verder brengt. Daarom bestaat de actieagenda uit acht bouwstenen.  Met deze bouwstenen wordt richting gegeven en focus aangebracht op de inzet van de provincie de komende jaren. De bouwstenen zijn gericht op het verbreden en versterken van de circulaire beweging én het steviger inzetten van de provinciale rollen en instrumenten om de transitie te stimuleren.  

De bouwstenen zijn als volgt: 

  • 1.

    Inclusieve transitie 

  • 2.

    Circulaire innovatie 

  • 3.

    Coalitie en netwerken 

  • 4.

    Ruimte 

  • 5.

    Circulaire organisatie 

  • 6.

    Financiering en subsidies 

  • 7.

    Beleid en monitoring 

  • 8.

    Vergunning, toezicht en handhaving 

In de maatregel ‘Samen bouwen aan een Circulair Zuid-Holland’ worden de bouwstenen beschreven. 

Digitale Economie

Wat wil de provincie bereiken?

De provincie wil de digitale transitie van de economie versnellen zodat de provincie zich digitaal innovatief kan blijven profileren. De digitale transitie is nodig om de concurrentiepositie te handhaven, efficiëntiewinsten te halen in een krappe arbeidsmarkt en om de circulaire en energie transitie te ondersteunen. Om de Zuid-Hollandse concurrentiepositie te handhaven, is het van belang dat iedereen kan meekomen in de digitale transitie, ook mensen en ondernemers voor wie digitalisering niet vanzelfsprekend is. 

Om dit te bereiken richt de provincie zich op digitale vaardigheden van inwoners en het midden- en kleinbedrijf (MKB). De provincie heeft in het bijzonder aandacht voor participatie , digitale geletterdheid , diversiteit en inclusie.  Dit doet de provincie om ervoor te zorgen dat iedereen kan meekomen in de digitale transitie. De digitale transitie vergt andere vaardigheden en kennis, de provincie wil ervoor zorgen dat zoveel mogelijk burgers en ondernemers kunnen meedoen om een armoedeval en uitsluiting te voorkomen, wat weer ten goede komt aan een sterke economie en de brede welvaart die de provincie nastreeft. De provincie probeert rond deze onderwerpen kennis en bewustzijn te verspreiden samen met haar partners: zoals gemeenten en onderwijsinstellingen, via festivals, trainingen, workshops en subsidies.

Er is hierbij aandacht voor de ethische vraagstukken rondom digitalisering,  met bijzondere aandacht voor een van de grootste uitdagingen van dit decennium, het tekort aan arbeidskrachten in alle sectoren.

Aanleiding

Digitalisering verandert ons werk, verdienmodellen en hoe we (samen)leven. Gebruik en beschikbaarheid van technologie is bepalend voor de concurrentiepositie van de provincie en de manier van werken. De provincie Zuid-Holland zet zich in om de digitale transitie van de economie te versnellen en om de regio als innovatieve digitale regio te profileren.

In 2016 is het document de Roadmap Next Economy (RNE) gepubliceerd voor de Provincie Zuid-Holland. De RNE geeft aan dat er een belangrijke opgave ligt voor de provincie Zuid-Holland als het gaat om digitalisering en verduurzaming. Voor deze opgaven is een programma Digitale Economie gestart met als doel initiatieven te verbinden en te zorgen voor de toepassing van technologieën in de voor Zuid-Holland belangrijkste sectoren, zoals tuinbouw, haven, logistiek en de maakindustrie .

Motivering Provinciaal Belang

Klimaatverandering en snelle wereldwijde technologische ontwikkelingen, zorgen ervoor dat de economie in Zuid-Holland onder druk staat om een transitie te maken naar een duurzame en digitale economie. Europese wetgeving zoals de Algemene verordening gegevensbescherming (AVG), Data act en Kunstmatige intelligentie (AI) act zorgen ervoor dat brede welvaart en inclusie geborgd worden tijdens deze verandering. 

De digitale transitie biedt de provincie kansen om de economie via innovatie klaar te maken voor de toekomst. In samenwerking met haar regionale partners streeft de provincie ernaar een van de innovatiefste en economisch sterkste regio’s van Europa te blijven. Het stimuleren van de regionale economie is door de nationale overheid bij de regio’s belegd. De provincies in Nederland geven hier uitvoering aan.

Nadere uitwerking

De digitale transitie heeft impact op alle opgaven en sectoren. Zonder digitale middelen zijn de energie transitie en de circulaire transitie lastiger haalbaar  en verliezen de sectoren hun concurrentiepositie. De provincie geeft uitvoering aan de digitale transitie door het stimuleren van innovatie en het versterken van de kennisinfrastructuur. Dit wordt gedaan voor alle regio’s en alle bedrijven.

Uit onderzoek blijkt dat investeren in kennis en innovatie loont: elke euro aan overheidsinvesteringen in kennis en innovatie resulteert in €9 toegevoegde waarde in de Nederlandse economie. Juist voor het versnellen van de verschillende transities  is kennis en innovatie belangrijk. Door oplossingen voor de transities te ontwikkelen, kennis te verspreiden en ondernemers te helpen innovaties toe te passen zorgt de provincie ervoor dat de digitale transitie versneld.

De provincie Zuid-Holland zet zich in om de digitale transitie van de economie te versnellen en heeft hiervoor,    in samenspraak met haar partners, de volgende doelstellingen geformuleerd:

1.           Inclusieve transitie

Inclusieve transitie waarbij bewoners en ondernemers de kans wordt gegeven hun digitale vaardigheden te verbeteren zodat ze mee kunnen komen in de digitale transitie. De provincie ondersteund trajecten waarbij het MKB geholpen word met digitaliseringsvraagstukken. In samenwerking met partners wordt kennis en informatie rond digitale technologie gedeeld met het MKB, dit gebeurt bijvoorbeeld via het platform MKBDigitaal.com.

2.           Ethisch verantwoord digitaliseren

De provincie heeft een gerichte aanpak op verantwoord digitaliseren met oog voor ethische dillema’s. De provincie bouwt met (semi)overheidsorganisaties, kennisinstellingen en bedrijven aan de ambitie om hét kenniscluster van Nederland te worden voor digitalisering, vrede, recht en ethiek. Europese wetgeving, denk aan data act, AVG en AI act, biedt kansen voor ethisch verantwoord ondernemen. De provincie wil dit samen met partners verder onderzoeken en ondersteunen.

3.           Digitaal weerbaar

De provincie wil de cyberweerbaarheid in de economische sectoren versterken door bewustwording van risico's te vergroten en door concrete ondersteuning te bieden per sector. Gemeenten worden geholpen bij het verhogen van de cyberweerbaarheid en de preventie van ondermijning. Zij worden in het internationale veiligheidscluster van Zuid-Holland ondersteund door middel van Security Delta (HSD).

4.           Digitale Innovatie

De provincie stimuleert maatschappelijk verantwoorde digitale innovaties (zoals ethisch verantwoorde AI en Quantum Internet), op deze wijze worden economische sectoren ondersteund  bij het toepassen van en investeren in  innovaties.

Human Capital

Wat wil de provincie bereiken?

De aanwezigheid van voldoende en goed geschoold personeel is een belangrijke randvoorwaarde voor een goed functionerende regionale economie en het slagen van de maatschappelijke transities (energie, circulair, digitalisering). Een arbeidspotentieel dat beschikt over de juiste kennis en vaardigheden, goed onderwijs om nieuwe instroom te realiseren en om bestaande werknemers bij en om te scholen, alsmede een goed werkende arbeidsmarkt zijn daarmee essentieel voor een krachtig Zuid-Holland.

Daarnaast is er een persoonlijk belang voor de mensen die het ‘menselijk kapitaal’ vormen. Waardevol werk versterkt namelijk de brede welvaart. Werk is tenslotte meer dan inkomen. Het vervult een belangrijke sociale en maatschappelijk functie, en voorziet in de mogelijkheid om je te kunnen ontplooien, deel te kunnen nemen en bij te kunnen dragen aan de maatschappij.

De provincie draagt bij aan het versterken van human capital. Dit doet ze door samen met de Economic Board Zuid-Holland (EBZ) geïnitieerde Human Capital Agenda 2.0 Zuid-Holland (HCA) uit te voeren, waarin kwantitatieve doelstellingen zijn benoemd die nodig zijn om tot die gewenste situatie te komen. Een agenda die inmiddels door meer dan 100 partijen in Zuid-Holland is onderschreven. Daarnaast investeert de provincie in een programmateam, dat gedetacheerd is bij de EBZ, en zorgt ze met een provinciale subsidieregeling voor cofinanciering van concrete projecten.

Aanleiding

Uit onderzoek naar de arbeidsmarkt in Zuid-Holland komen vier belangrijke knelpunten naar voren:

  • 1.

    Zuid-Holland kampt met de grootste arbeidstekorten van Nederland: 1 op de 5 bedrijven kan onvoldoende gekwalificeerd personeel krijgen en dreigt daarmee economisch gezien niet te kunnen groeien;

  • 2.

    De arbeidsmarkt in Zuid-Holland is versnipperd en werknemers stappen niet snel over naar andere sectoren en regio’s. De veerkracht van de arbeidsmarkt neemt daarmee af doordat transities van werk naar werk onvoldoende plaatsvinden;

  • 3.

    Zuid-Holland scoort slecht op het activeren van onbenut arbeidspotentieel: zowel niet werkende mensen als deeltijdwerkers;

  • 4.

    Er is gebrek aan organiserend vermogen en uitvoeringskracht op provinciaal niveau. Dit belemmert Zuid-Holland om deze knelpunten aan te pakken

Door demografische ontwikkelingen – als gevolg van de vergrijzing wordt de arbeidsmarkt gekenmerkt door een grotere uitstroom van gepensioneerden dan een instroom van jongeren – houden de arbeidstekorten volgens experts de komende decennia aan. Hierdoor is de noodzaak om tot een meer wendbare en weerbare beroepsbevolking te komen, het potentieel beter te benutten en het organiserend vermogen te verbeteren alleen maar groter.

Motivering Provinciaal Belang

Gezien de economische dynamiek wordt het vermogen om snel in te spelen op de veranderingen die zich voordoen, mede bepalend voor de concurrentiekracht. Dat gold tot voor kort in de situatie waarin veel sectoren met oplopende tekorten werden geconfronteerd en dat geldt de komende periode waarin vanwege de transitieopgaven richting een duurzame, circulaire en digitale economie een aanzienlijk aantal werknemers naar een andere sector moet omzien. Beide aspecten, baanwisselingen en de opkomst van een nieuwe economie met nieuwe sectoren, vragen om een opleidingsstelsel dat in kan spelen op deze trends en ontwikkelen. Er ontstaat immers een vraag naar nieuwe en andere vaardigheden en competenties voor de 21e eeuw, waar scholing (publiek of privaat) een belangrijke rol bij heeft.



Niet alleen het onderwijs heeft hierbij een rol. Ook Rijk, gemeenten en het bedrijfsleven hebben verantwoordelijkheden om bij te dragen aan een goed functionerend ecosysteem waarin alle betrokken partijen vanuit hun rol en kracht een bijdrage leveren aan de voorliggende opgave. De provincie is daarbij een schaalgrootte die past om te komen tot een gerichte, gecoördineerde en gezamenlijke aanpak. De transities, die nieuwe vaardigheden en kennis vragen, vinden in de gehele provincie plaats, er is een tekort aan geschikte arbeidskrachten in diverse sectoren in de gehele provincie en de Zuid-Hollandse arbeidsmarkt werd gekenmerkt door talloze initiatieven zonder goede afstemming, waardoor het voor werkgevers en werknemers onoverzichtelijk is welk scholingsaanbod beschikbaar is en wat de kwaliteit daarvan is. Door op provinciaal niveau in te zetten op ontschotting en ontsnippering, worden de benodigde verbindingen gelegd en de kwaliteit van scholingstrajecten verhoogd.

Nadere uitwerking

Meer dan 100 partijen hebben het gezamenlijke belang onderkend en hebben onder de regie van de EBZ en de provincie medio 2019 hun handtekening gezet onder de HCA. Daarin zijn doelstellingen geformuleerd die nodig zijn om te komen tot die goed opgeleide beroepsbevolking en een veerkrachtige arbeidsmarkt waarin de aanwezige potentie optimaal wordt benut. Zaken die juist ook in veranderende economische tijden van cruciaal belang zijn.

Innovatieve economie

Wat wil de provincie bereiken?

Nederland, en hiermee dus ook Zuid-Holland, zijn kenniseconomieën. Innovatie is een essentieel onderdeel van een kenniseconomie. Het stimuleren van een innovatieve economie doet de provincie door kennisontwikkeling en kennisdeling tussen ondernemers, kennisinstellingen en overheden te stimuleren. Denk aan samenwerkingsverbanden bewerkstelligen, digitale technologieën helpen ontwikkelen en onderzoeksprojecten financieren om toepassing van innovatie mogelijk te maken.

De economie  staat onder druk omdat deze nog sterk leunt op fossiele en analoge productieprocessen. Tegelijkertijd staat de provincie voor tal van uitdagingen, op het gebied van stikstof, klimaat, human capital, schone en betaalbare energie, en een gezonde en inclusieve leefomgeving. De transitie naar een duurzame en digitale economie wordt door de provincie geholpen om te versnellen door in te zetten op innovatie. Hiermee wordt de economie toekomstbestendig gemaakt.

Verschillende beleidsmaatregelen zijn ingericht om aan bovenstaande doelen een bijdrage te leveren.

Aanleiding

Zuid-Holland kent een brede en dynamische economie, en levert daarmee een forse bijdrage aan de nationale economie en het welzijn van de inwoners van Zuid-Holland. Belangrijke onderdelen van de Zuid-Hollandse economie zijn kennis en innovatie. Een sterk Kennis & Innovatie ecosysteem (zoals bijvoorbeeld het startup ecosysteem of het innovatie ecosysteem rondom de verschillende campussen) is belangrijk voor de kennis- en concurrentiepositie van Zuid-Holland en voor het vestigingsklimaat. Bovenal is een sterk Kennis & Innovatie ecosysteem van belang voor het vinden van oplossingen voor de maatschappelijke opgaves waar we in Zuid-Holland voor staan.

Maar zonder (publieke) investeringen stagneert het kennis en innovatie-niveau van Zuid-Holland. Innovaties komen vaak niet of trager tot stand zonder overheidsmaatregelen gericht op het stimuleren en faciliteren van innovatie. Er is daarmee sprake van marktfalen. Voor innovaties die bijdragen aan de transitie naar een duurzame economie is bovendien vaak sprake van transitiefalen: het speelveld bevoordeelt activiteiten die passen bij de dominante fossiele, lineaire en analoge economie ten opzichte van activiteiten gericht op een duurzame (en circulaire) en digitale economie.

Daarom investeert de Provincie, samen met andere overheden, ondernemers en kennisinstellingen in het stimuleren van een sterk Kennis & Innovatie ecosysteem.

Motivering Provinciaal Belang

Het stimuleren van de regionale economie is door de nationale overheid bij de regio’s belegd. De provincies in Nederland geven hier uitvoering aan. De economie in Zuid-Holland staat onder druk om een transitie te maken naar een duurzame en digitale economie, waarbij brede welvaart en inclusie geborgd worden. Binnen de beleidskeuze Innovatieve economie, wordt uitvoering gegeven aan het stimuleren van innovatie en het versterken van de kennisinfrastructuur.

Nadere uitwerking

Investeren in kennis en innovatie loont. Elke euro aan overheidsinvesteringen in kennis en innovatie resulteert in €9 toegevoegde waarde in de Nederlandse economie (Biggar, 2022). Juist voor het versnellen van de verschillende transities en bespoedigen van inclusie is kennis en innovatie belangrijk. Door oplossingen voor de transities te ontwikkelen, kennis te verspreiden en ondernemers te helpen innovaties toe te passen. De provincie Zuid-Holland versterkt het kennis & innovatie ecosysteem door de inzet van verschillende beleidsmaatregelen. Deze zijn:

1.       Strategische samenwerking om een innovatieve economie te stimuleren

2.       Innovatie infrastructuur versterken door de ontwikkeling van campussen en fieldlabs te versnellen

3.       Versterken van netwerken gericht op kennis en innovatie

4.       Innovatie stimuleren binnen specifieke clusters

5.       Innovatie stimuleren in het MKB

Toekomstbestendige ruimte voor ondernemen

Wat wil de provincie bereiken?

De provincie streeft naar een welvarend en krachtig Zuid-Holland met ruimte voor ondernemerschap. Een goed vestigingsklimaat met concurrerende, toekomstbestendige bedrijventerreinen, vitale, krachtige en aantrekkelijke stads- en dorpscentra  en een sterke kantorenmarkt dragen daaraan bij. Het gaat daarbij om voldoende werklocaties van de juiste kwaliteit en op de juiste plek. De provincie zet daarom in op:

  • Concurrerende en toekomstbestendige bedrijventerreinen;

  • Concentratie en bundeling van nieuwe detailhandel primair in de centra van wijken, dorpen en steden;

  • Juiste kantoor op de juiste plek;

  • Selectief vestigingsbeleid voor grote ruimtevragers.

De provincie zet hiervoor verschillende instrumenten in zoals het opstellen van ruimtelijke regels, maar ook door flankerend beleid via subsidieregelingen, het delen van kennis en informatie, onderzoek, het organiseren van netwerken en het inzetten van ambassadeurs. De provincie past alle vier de vormen van overheidssturing uit het NSOB-kwadrantenmodel voor overheidssturing toe omdat de huidige vraagstukken vragen om meer dan (ruimtelijke) regels alleen.

Aanleiding

De verantwoordelijkheid voor de regionale economie is gedecentraliseerd naar provincies. De ruimte in Zuid-Holland is schaars en die ruimte staat onder druk door vele functies die om ruimte vragen. Om ervoor te zorgen dat er voldoende ruimte beschikbaar blijft voor bedrijvigheid stelt de provincies regels op met betrekking tot de hoeveelheid ruimte die nodig is voor een gezonde, toekomstbestendige economie en de plek waar bedrijvigheid zich kan vestigen. Daarnaast hecht de provincie veel waarde aan vitale, krachtige en aantrekkelijke stads- en dorpscentra en wil, om dat te bereiken, detailhandel concentreren in de centra, de detailhandelsstructuur versterken door deze vooral kwalitatief te verbeteren en ook de bereikbaarheid en de beschikbaarheid van detailhandelsvoorzieningen te garanderen. Op dit moment wordt ruim 30% van het bruto regionaal product van Zuid-Holland op de bedrijventerreinen gerealiseerd en zijn de terreinen goed voor ruim een derde van de werkgelegenheid in Zuid-Holland. Inclusief kantoren en detailhandel zijn de werklocaties goed voor ca. 50% van de werkgelegenheid. 

Motivering Provinciaal Belang

De Provincie Zuid-Holland streeft naar een economie die een bijdrage levert aan de brede welvaart voor alle Zuid-Hollanders. De provincie is verantwoordelijk voor de regionale ruimtelijke ordening en regionale economie. Om ervoor te zorgen dat er voldoende ruimte beschikbaar blijft voor bedrijvigheid, stelt de provincie regels op met betrekking tot de hoeveelheid ruimte die nodig is voor een gezonde, toekomstbestendige economie en de plek waar bedrijvigheid zich kan vestigen. De keuze van de ene gemeente heeft al snel gevolgen voor de andere gemeente: bijvoorbeeld als het gaat om de hoeveelheid ruimte voor ondernemen (tegengaan van overcapaciteit, bijvoorbeeld bij detailhandelsontwikkelingen), ‘not in my backyard’ (NIMBY) gedrag (bij bijvoorbeeld ruimte beschikbaar stellen voor bedrijven met een hogere milieucategorie) of de juiste locatie (bijvoorbeeld kantoren, vooral op de toplocaties in Den Haag en Rotterdam en detailhandel concentreren en clusteren in het centrum). Dit alles vraagt om regionale afstemming. De provincie kan met haar ruimtelijk beleid lokale belangen overstijgen en effecten van nieuwe ontwikkelingen op elkaar afstemmen en waar nodig tegen elkaar afwegen. Hiermee wordt ook voor iedereen een gelijkwaardig en evenwichtig speelveld bevorderd.

Nadere uitwerking

Concurrerende en toekomstbestendige bedrijventerreinen

Kwalitatief goede en voldoende bedrijventerreinen zijn nodig voor een optimaal vestigingsklimaat voor het Zuid-Hollandse bedrijfsleven. Bedrijventerreinen zijn dé locaties waar hinder veroorzakende functies zich kunnen vestigen, zoals stadsverzorgende bedrijven (bouw, service, reparatiediensten), (stads)logistiek en (circulaire) industrie. Ook zijn het locaties waar mede de provinciale  natuur-inclusieve, circulaire en energie-neutrale doelen kunnen worden gerealiseerd:

  • Van de huidige bedrijventerreinen bestaat slechts 1% uit natuurlijke elementen. Als er niets verandert, zal de gemiddelde gevoelstemperatuur op een zomerse dag op een bedrijventerrein 40,8 graden zijn. (Bron: RIVM)

  • Bedrijventerreinen zijn met 60% van het Nederlandse grondstoffengebruik de geografische hotspots in de transitie naar een circulaire economie. (Bron: circulair.biz – een platform mede door de provincie opgericht).

  • Bedrijventerreinen die niet onder de 6 grote industriële clusters vallen, verbruiken samen 5% van het aardgas en 15% van de elektriciteit in Nederland. (Bron: CE Delft)

De provincie zet in op vier beleidslijnen: 

  • 1.

    Het behouden van het huidige (harde en zachte plan)aanbod van bedrijventerreinen.

  • 2.

    Het beter benutten van bedrijventerreinen

  • 3.

    Het verduurzamen van bedrijventerreinen (energieneutraal, circulair en natuur-inclusief)

  • 4.

    Selectief vestigingsbeleid grote ruimtevragers

1.      Het behouden van het huidige (harde en zachte plan)aanbod van bedrijventerreinen

In de (nu nog concept) Ruimtelijke koers voor Zuid-Holland (vast te stellen door Provinciale Staten januari 2024) zijn de volgende 4 sturende ruimtelijke principes opgenomen:

  • 1.

    Een toekomstbestendige leefomgeving is topprioriteit;

  • 2.

    Hierbij wordt geaccepteerd dat niet voor alles ruimte is in Zuid-Holland;

  • 3.

    Er wordt gestuurd op kwaliteit en maximale maatschappelijke toegevoegde waarde;

  • 4.

    Er wordt rekening gehouden met de maatschappelijke kosten en baten op de korte en lange termijn.

Verder is hierin over ruimte voor economie opgenomen: “Om dit mogelijk te maken moeten wonen en werken zich ontwikkelen binnen de ruimte die daarvoor al is gereserveerd. De provincie gaat voor kwaliteit en selectieve groei. Dat betekent dat er niet meer vanzelfsprekend ruimtelijk gefaciliteerd wordt op basis van ramingen en prognoses.”

Werken moet zich dus ontwikkelen binnen de ruimte die daarvoor al is gereserveerd. Tegelijk weet de provincie dat de transitie naar een duurzame, circulaire economie – al dan niet tijdelijk – extra ruimte nodig heeft: circulaire bedrijvigheid bestaat voorlopig náást lineaire bedrijvigheid. Ook de transitie naar een energie-neutrale economie zal ruimte vragen voor bijv. waterstoffabrieken of energieopslag. Het Rijk schat in dat er in 2050 15% extra ruimte nodig is voor de economie (Programma Ruimte voor Economie, oktober 2023).

Aan de ene kant moet de economie zich dus ontwikkelen binnen de ruimte die beschikbaar is (en tot 2030 nog ontwikkeld kan worden) en aan de andere kant is er ook na 2030 meer ruimte nodig. Om deze paradox op te vangen, wordt in beleidslijn 2 gewerkt aan het beter benutten van bedrijventerreinen. Naast schuifruimte is er immers ook behoefte aan nieuwe oplossingen om ruimte optimaal, intensief en meervoudig te gebruiken. Op deze manier kan binnen de bestaande fysieke ruimte voor bedrijventerreinen meer bedrijvigheid gehuisvest worden. Daarnaast is het van belang om de bestaande en nog tot 2030 te ontwikkelen ruimte voor bedrijventerreinen te behouden en niet verder terug te laten lopen door transformatie naar andere functies.

Tot nu toe heeft de provincie altijd uitsluitend hogere milieucategorieën (>3) en watergebonden bedrijvigheid beschermd met een compensatieplicht. Daarnaast zijn er sinds 2023 nieuwe instrumenten toegevoegd: een minimale milieucategorie voor nieuw te ontwikkelen omgevingsplannen en een lijst met ‘niet te transformeren bedrijventerreinen’.

Gezien bovenstaande ontwikkelingen breidt de provincie haar bescherming uit naar alle bedrijventerreinen. Daarbij gelden de volgende uitgangspunten:

  • (onderdelen van) Bedrijventerreinen met MC 3 en hoger en/of watergebonden kavels kunnen niet langer (deels) gewijzigd worden naar andere functies;

  • (onderdelen van) Bedrijventerreinen met MC 1 en 2 kunnen ontwikkeld worden tot gebieden met een combinatie van functies, mits hierbij evenveel ruimte voor ondernemen in m2 en bedrijfscategorie terugkomt. Omdat deze m2 boven elkaar kunnen worden gerealiseerd, kan ruimte gemaakt worden voor andere functies. Vrijgespeelde ruimte wordt met voorrang ingezet voor het ontwikkelen van circulaire, natuur-inclusieve en energie-neutrale bedrijvigheid. Functiemenging is alleen mogelijk met functies die ondersteunend zijn aan het profiel van het bedrijventerrein. Er komen geen functies die de hoofdfunctie bedrijventerrein verdringen

  • Alleen indien sprake is van een zwaarwegend algemeen belang en er geen reële andere mogelijkheid is, kan bij uitzondering en in goed regionaal overleg een andere ruimtelijke ontwikkeling mogelijk worden gemaakt;

  • Bestaande afspraken, zoals opgenomen in de aanvaarde regionale bedrijventerreinenvisies en afgesloten woon-werk akkoorden en bestuursakkoorden, blijven van kracht. Voor de uitvoering van deze afspraken komt er een overgangsrecht.

    Een specifieke afspraak over eventuele transformatie van Bleizo West volgt de afspraken die in PS hierover zijn en worden gemaakt.

2. Het beter benutten van bedrijventerreinen

De ruimte in Zuid-Holland is schaars en in de concept-ruimtelijke koers voor Zuid-Holland is bepaald dat werken zich op de lange termijn (2030-2050) moet ontwikkelen binnen de ruimte die hiervoor tot 2030 is gereserveerd. Daarom is het belangrijk de beschikbare ruimte voor bedrijvigheid op bedrijventerreinen effectief en efficiënt te benutten. Voorbeelden van beter benutten zijn het (opnieuw) vestigen van een watergebonden bedrijf op een watergebonden kavel, benutting van de hoge milieu categorieën, het weren of verplaatsen van bepaalde typen bedrijven (bouwmarkten, speelparadijzen en tuincentra) op terreinen die geschikt zijn voor een hogere milieucategorie/-zone of watergebonden bedrijventerreinen, het benutten van het volledige bouwvlak en toegestane bouwhoogte, ander meervoudig ruimtegebruik (parkeren, waterberging, energie, groene gevels en daken) en het weer in gebruik nemen van zeer langdurig leegstaand vastgoed. Ook het realiseren van een groene en klimaat-adaptieve omgeving op bedrijventerreinen hoort daarbij.  

Bovenstaande voorbeelden laten zien dat beter benutten nauw verbonden is  met de opgaven rond het behouden van voldoende ruimte voor bedrijventerreinen en daarbinnen voldoende ruimte maken voor de toenemende ruimtevraag en het verduurzamen van bedrijventerreinen.  

Om aan beter benutten een impuls te geven is in de vorige herziening van het Omgevingsbeleid het instrument “minimale milieucategorie” geïntroduceerd. Dit instrument kan nu alleen nog maar op nieuwe terreinen worden ingezet en is daarmee niet voldoende. Er wordt een verkenning gedaan naar inzet van dit instrument op bestaande bedrijventerreinen en naar andere inzetbare instrumenten op Rijks, provinciaal en gemeentelijk niveau.  Hierbij ligt ook veel verantwoordelijkheid bij gemeenten. Handhaven, accountmanagement en goede omgevingsplannen zijn instrumenten die nu al ingezet kunnen worden.

3. Het verduurzamen van bedrijventerreinen (energie-neutraal, circulair en natuur-inclusief)

Voor een goed vestigingsklimaat is het van belang dat bedrijventerreinen de basis op orde hebben (schoon, heel, veilig)  en zich ontwikkelen in de richting van energie-neutraal, circulair en natuur-inclusief. Maatregelen voor toekomstbestendige bedrijventerreinen, het verduurzamen, zoals collectieve energie (besparing en duurzame opwekking), vergroening en glasvezelnetwerk, kunnen efficiënter gezamenlijk worden uitgevoerd. De meeste bedrijven op een bedrijventerrein behoren tot het MKB. Zij missen vaak de slagkracht van een groot bedrijf. Door samen te werken kunnen er collectieve acties opgezet worden. Daarom is de organisatiegraad op bedrijventerreinen in de vorm van een ondernemersvereniging of een Bedrijventerreinen Investeringszone (BIZ) erg belangrijk. Via een BIZ of een breder ondernemersfonds kunnen activiteiten gefinancierd worden ter bevordering van de kwaliteit van het bedrijventerreinen als dat van te voren in het programma is opgenomen. Als er geen BIZ aanwezig is op het terrein zijn er aparte draagvlakonderzoeken nodig om dit gezamenlijk te kunnen bereiken. 

Concentratie en bundeling van nieuwe detailhandel primair in de centra van wijken, dorpen en steden

Detailhandel is nog steeds het belangrijkste bezoekmotief voor centra ondanks het afnemend draagvlak voor winkels. Uitbreiding van het detailhandelsaanbod is, gelet op de transitie waar alle centra voor staan, niet meer de focus. Centra veranderen van gebieden waar detailhandel de boventoon voert naar gebieden waar inwoners en bezoekers graag komen en verblijven maar niet meer alleen voor het doen van aankopen. Het gaat in de toekomst veel meer over het relevant houden van centrumgebieden als huiskamer van de wijken, dorpen en steden. Detailhandelsvoorzieningen onderling en andere (maatschappelijke en commerciële) voorzieningen versterken elkaar waardoor  synergie en combinatiebezoek ontstaat. Hierdoor functioneren de voorzieningen als geheel beter dan de som der delen. De kern van het provinciaal detailhandelsbeleid ligt daarom bij de concentratie en bundeling van detailhandelsvoorzieningen in de centra. Hierdoor wordt de detailhandelsstructuur versterkt. Verspreid liggend aanbod draagt niet bij aan het clusteren en concentreren van het detailhandelsaanbod en tast de detailhandelsstructuur in ruimtelijke zin (afname ruimtelijke kwaliteit, toename leegstand) aan. De provincie benut hiermee de kracht van detailhandel voor vitale, sterke en aantrekkelijke centra en draagt daarmee bij aan de bereikbaarheid en beschikbaarheid van detailhandelsvoorzieningen. Omdat voorzieningen worden geclusterd, kunnen ook vervoersstromen efficiënter worden ingericht en ontstaat er ook meer draagvlak voor Openbaar Vervoer. Door het bevorderen en faciliteren van herbestemming en transformatie kunnen slecht functionerende detailhandelslocaties, naast een versterking van de detailhandelsstructuur, een bijdrage leveren aan de woningbouwopgave of andere opgaven in het bestaand stedelijk gebied.

Buiten de centra biedt de provincie alleen vestigingsruimte aan enkele specifieke branches van detailhandel. Het gaat dan vooral om detailhandel die vanwege de aard en omvang van de te verkopen goederen in ruimtelijke zin niet goed is in te passen in de centra.

Detailhandel binnen de centra: Verschillende type winkelcentra

De provinciale detailhandelsstructuur onderscheidt voor reguliere detailhandel vier typen winkelcentra met bijbehorende ontwikkelingsperspectieven: te consolideren centra, te herpositioneren centra, te optimaliseren centra en overige centra. Deze vierdeling maakt het ‘level playing field’ herkenbaar. Hierdoor wordt duidelijk en inzichtelijk welke positie een centrum heeft in de provinciale detailhandelsstructuur en worden de gemaakte keuzes voor ontwikkelingsmogelijkheden (investeringen, ruimtelijke toevoegingen en herstructureringen/transformaties) daarbinnen helder. De typen centra en de behorende ontwikkelingsperspectieven worden nader uitgewerkt in het Omgevingsprogramma. In Bijlage IX (onderdeel C) van de Omgevingsverordening is een tabel opgenomen waarin duidelijk wordt welke centra tot welke type centra van de provinciale detailhandelsstructuur behoort.

Detailhandel buiten de centra: welke detailhandel kan zich buiten de centra vestigen?

Vanuit ruimtelijke overwegingen, om de kracht en attractiviteit van centra te bevorderen en het beleid om bedrijventerreinen voor reguliere bedrijven te behouden, benadert de provincie uitbreiding van de perifere, solitaire en verspreide detailhandel zeer terughoudend. De provincie biedt vestigingsmogelijkheden buiten de centra alleen aan enkele specifieke branches van detailhandel aan. Het gaat dan om detailhandel die vanwege de aard of de omvang van de goederen in ruimtelijke zin niet of niet goed inpasbaar is in de centra en die niet essentieel is voor de kwaliteit van de centra. Het gaat dan om detailhandel in brand- en explosiegevaarlijke goederen, detailhandel in volumineuze goederen, detailhandel in meubels en volumineuze woongoederen, tuincentra en bouwmarkten. In het Omgevingsprogramma worden de aangewezen Perifere Detailhandels Vestigingen- (PDV)  en Grootschalige Detailhandels Vestigingen (GDV)-locaties aangeduid. Ook kan er onder voorwaarden ruimte worden geboden aan enkele vormen van kleinschalige detailhandel, ondergeschikte detailhandel en afhaalpunten voor niet-dagelijkse artikelen.

Voor een nadere toelichting op de vestigingsmogelijkheden buiten de centra, wordt verwezen naar (de toelichting op) artikel 7.3.9 van de Zuid-Hollandse Omgevingsverordening (ZHOV).

Toelaatbaarheid nieuwe ontwikkelingen, zowel binnen als buiten de centra

Aan nieuwe detailhandelsontwikkelingen verbindt de provincie voorwaarden op het gebied van toelaatbaarheid. Ontwikkelingen die met nieuwe detailhandel gepaard gaan, moeten in de toelichting op het omgevingsplan onderbouwd worden via de ladder voor duurzame verstedelijking. Daarnaast moet o.a. inzicht gegeven worden in de eventuele toename van de leegstand, de gevolgen voor de ruimtelijke kwaliteit en leefbaarheid in het verzorgingsgebied, ontwrichting van het voorzieningenniveau alsmede eventuele mogelijkheden voor saldering.

Daarnaast kan een advies van de Adviescommissie Detailhandel Zuid-Holland nodig zijn. Dit advies is nodig bij nieuwe ontwikkelingen binnen de centra vanaf 2000 m2 bruto vloeroppervlak (binnensteden Rotterdam en Den Haag vanaf 4000 m2 bruto vloeroppervlak) en buiten de centra vanaf 1000 m2 bruto vloeroppervlak. De adviescommissie valideert objectief de onderbouwing van de nieuwe detailhandelsontwikkeling. Het gaat dan om de (regionale) kwantitatieve en kwalitatieve behoefte en de ruimtelijke effecten van de nieuwe detailhandel (zoals woon- en leefklimaat, ruimtelijke kwaliteit en leegstand).

Vanwege de mogelijke bovenlokale ruimtelijke effecten van grootschalige detailhandelsontwikkelingen, vindt de provincie het van belang dat nieuwe grootschalige ontwikkelingen in regionaal verband worden afgestemd. Hierbij dienen gemeenten het ruimtelijk relevante verzorgingsgebied in kaart te brengen. Binnen dit verzorgingsgebied dient dan inzichtelijk gemaakt te worden in welke gemeenten ruimtelijke effecten op zouden kunnen treden als gevolg van de nieuwe ontwikkeling en met welke gemeenten hier dan afstemming over plaats zou moeten vinden. De Adviescommissie Detailhandel kan hierbij een advies uitbrengen over de door gemeenten in kaart gebrachte ruimtelijk relevante verzorgingsgebieden. De provincie beoordeelt vervolgens de toelichting op het omgevingsplan waarin de uitkomsten van deze regionale afstemming zijn opgenomen.

Juiste kantoor op de juiste plek

De provincie streeft naar het concentreren van kantoren op de juiste plek, het reduceren van plancapaciteit op kansarme plekken en het bevorderen van transformatie van leegstaande kantoren. Dit vraagt aan de ene kant om een aantal sterke kantorenclusters en aan de andere kant ook (beperkte) ruimte voor kleine kantoren met een lokale reikwijdte. Transformatie van kantoren op incourante locaties naar bijvoorbeeld woningen is niet alleen goed voor de toename van het aantal woningen en zorgvuldig ruimtegebruik, maar werkt ook versterkend voor de kantorenmarkt. De centra waar zich kantoren bevinden dienen multimodaal goed bereikbaar, en in de buurt van diverse .

De kantorenmarkt is een markt die sterk in ontwikkeling is en door zijn grilligheid lastig te voorspellen. Belangrijke trends zijn onder andere de doorontwikkeling van het Nieuwe Werken, de opkomst van flexkantoren en business centers met flexibele verhuur van kleinschalige units en gebruik van ‘mixed-used’ kantoren. Door de onzekerheid van verschillende trends is de kwantitatieve en kwalitatieve behoefte aan kantoorruimte lastig te voorspellen. De toekomstige vraag naar kantoren kent een grote bandbreedte met een minimum en maximum scenario. Kwalitatief is er een mismatch.

Over de gewenste locaties bestaat meer duidelijkheid. De kantorenmarkt is grillig en wordt tweekoppiger. Aan de ene kant is toevoeging van kwalitatief goed en modern/duurzaam aanbod van kantoorruimte nodig op de toplocaties en enkele goed bereikbare centrumlocaties in Zuid-Holland, omdat hier een tekort is. Aan de andere kant is er incourant aanbod en plancapaciteit op minder courante plekken.



Kantorenstructuur

De provincie hanteert een kantorenstructuur die recht doet aan de eigenschappen van een bepaalde locatie en bestaat uit: grootstedelijke toplocaties/centrumlocaties, OV-knooppuntlocaties en centrum/(intercity)stationslocaties, snelweglocaties/OV-knooppuntlocaties/overige en kleinschalige kantoorruimte. De provincie geeft meer ruimte voor uitbreiding van de toplocaties, enkele goed bereikbare centrumlocaties en beperkte uitbreiding voor kleinschalige en lokale vraag. Daarnaast streeft de provincie naar het terugdringen van overaanbod en plancapaciteit op locaties met (sub)regionale reikwijdte. Verder hanteert de provincie bijzondere locaties, deze maken geen onderdeel uit van de reguliere kantorenmarkt zoals science locaties (Bio Science Park (Leiden), TU Delft Campus Zuid (Delft), Estec en Space Business Park (Noordwijk)) of locaties zoals Erasmus Hoboken (Rotterdam), Internationale Zone en (Oude) Waalsdorperweg (Den Haag). Hier wordt geadviseerd vooral te kijken naar de groeiontwikkeling in combinatie met de specifieke functies/doelgroepen voor deze locaties. Ze opereren veelal op (inter)nationale schaal en passen daarmee in de top van de kantorenstructuur. Bedrijfskantoren (solitaire kantoorpanden op bedrijventerreinen) maken wel onderdeel uit van de behoefteraming, maar niet van de structuur voor de reguliere kantorenmarkt.

Deze typen locaties en de behorende ontwikkelingsperspectieven worden nader uitgewerkt in het Omgevingsprogramma. In het Omgevingsprogramma is ook een tabel opgenomen welke locatie tot welk kantorentype in de provincie kantorenstructuur ze behoren.

Via monitoring zal er gekeken worden of de kantorenlocatie en het locatietype nog matchen of dat er aanleiding is om dit te wijzigen. De regionale kantorenstrategie dient ten alle tijden binnen de kaders van de meest recente behoefteraming te zijn.

4.      Selectief vestigingsbeleid grote ruimtevragers

De provincie wil gericht sturen op de vraag of, waar en hoe nieuwe grootschalige ontwikkelingen in Zuid-Holland ruimtelijk gefaciliteerd kunnen worden. Het gaat daarbij vooral om de ruimtevraag van grote specifieke functies in de logistiek (xxl-logistiek) en de digitale economie (bijvoorbeeld hyperscale en co-locatie-datacenters), maar ook om andere bedrijfsfuncties die gehuisvest worden in een groot gebouwencomplex. Het beleid is niet gericht op nutsvoorzieningen voor maatschappelijk opgaven zoals bijvoorbeeld onderstations voor het elektriciteitsnetwerk of infrastructuur voor de drinkwatervoorziening. Datacenters worden in ons beleid niet beschouwd als nutsvoorzieningen.

Het beleid zet in op het optimaal benutten van de schaarse ruimte door te prioriteren voor huidige en toekomstig wenselijke ruimtevragers

De provincie hanteert daarom als uitgangspunt dat nieuwe grote ruimtevragers alleen ruimtelijk gefaciliteerd kunnen worden wanneer onderbouwd is dat de functies en activiteiten maatschappelijke en economische waarde toevoegen en tegelijkertijd rekening houden met de ruimtelijke kwaliteit van Zuid-Holland. Een ontwikkeling zal dan aantoonbaar bij moeten dragen aan brede welvaart en toekomstbestendigheid in Zuid-Holland. Dit kan door aan te tonen hoe een ontwikkeling bij draagt aan duurzaamheid, energietransitie, welzijn, klimaatadaptatie en biodiversiteit en tegelijkertijd aan de versterking van het Zuid-Hollandse economische ecosysteem. Dit kan door kwalitatieve toevoeging van werkgelegenheid maar ook door bij te dragen aan innovatiekracht, vergroening, circulariteit en digitalisering van de economie. Doel is een slimmer gebruik van ruimte, infrastructuur, water en energie. Nieuwe locaties worden daarom daarnaast afgewogen ten opzichte van de multimodale bereikbaarheid, de capaciteit van onze infrastructuur (weg, water, spoor), de bijdrage aan slim ruimtegebruik en de capaciteit van het energienetwerk. De provincie kiest waar mogelijk, voor het samenbrengen (clusteren) en ruimtelijk combineren van grootschalige functies

Het beleid richt zich op grootschalige bedrijfsmatige ontwikkelingen in een samenhangend gebouwd complex op een bedrijfskavel met een oppervlak van 3 hectare of meer. Afwijking van dit beleid is mogelijk voor bestaande bestuurlijke afspraken, de uitplaatsing van bedrijven en voor nutsvoorzieningen (niet zijnde datacenters), zoals bijvoorbeeld onderstations voor de energietransitie of infrastructuur voor de watervoorziening.

Uitgangspunten

De provincie hanteert de volgende uitgangspunten voor het mogelijk maken van deze grootschalige ontwikkelingen:

  • Het optimaal benutten van de schaarse ruimte en het prioriteren voor huidig en toekomstig wenselijke ruimtevragers. Dit in samenhang met het bedrijventerreinbeleid en de inzet van de provincie Zuid-Holland op maatschappelijke opgaven zoals energietransitie, klimaatbestendigheid, en een circulair Zuid-Holland.

  • Verdichting, concentratie, bundeling van complementaire functies passend bij de hiërarchie van (logistieke) knooppunten in de betreffende infrastructuurnetwerken.

  • Versterken agglomeratiekracht met aandacht voor vestigingskwaliteit, nabijheid en diversiteit van functies en activiteiten.

Hierbij wordt gebiedsgericht rekening gehouden met de lokale en regionale behoefte aan verschillende typen van logistiek (zoals stadslogistiek, hubs, bevoorrading, grote internationale vervoersstromen en hubs).

Criteria voor het toelaten van grote ruimtevragers

Voornoemde uitgangspunten hebben we uitgewerkt en geconcretiseerd tot een aantal criteria voor het toelaten van grote ruimtevragers. De volgende vragen zijn relevant voor het antwoord op de vraag of het wenselijk is een grote ruimtevrager te accommoderen en zo ja, waar en hoe?

  • Is de ontwikkeling noodzakelijk in Zuid-Holland?

  • Is de ontwikkeling regionaal afgestemd?

  • Waarom op deze locatie?

  • Draagt de ontwikkeling bij aan economische en maatschappelijke doelstellingen voor vergroening, circulariteit, digitalisering en verduurzaming van de economie?

  • Draagt de ontwikkeling bij aan het efficiënt gebruik van de bestaande infrastructuur, energie, water en ruimte?

  • Draagt de ontwikkeling bij aan verduurzaming van de mobiliteit en logistiek (bijvoorbeeld emissievrije stadslogistiek)?

  • Is de ontwikkeling een waardevolle en zinvolle toevoeging op reeds aanwezige economische ecosystemen en clusters ?

  • Brengt de ontwikkeling waardevolle werkgelegenheid met zich mee? Is de inzet van arbeidsmigranten nodig en wat betekent dat voor de huisvesting? 

  • Is de ontwikkeling noodzakelijk of relevant voor andere bedrijven in de regionale keten?

  • Wordt door de ontwikkeling ruimte elders (bij voorkeur in Zuid-Holland) voor andere maatschappelijke opgaves (bijvoorbeeld woningbouw of betaalbare bedrijfsruimte in de nabijheid van inwoners, werknemers en voorzieningen) vrijgespeeld?

  • Worden mee-koppelkansen maximaal benut (meervoudig ruimtegebruik)?

  • Is de ontwikkeling inpasbaar met hoge aandacht voor ruimtelijke kwaliteit?

  • Is bij de ontwikkeling rekening gehouden met toekomstbestendig bouwen, zoals zonnepanelen op het dak, natuurinclusief bouwen en circulariteit?

Op basis van deze criteria wordt geconstateerd dat de vestiging van grote datacenters niet passend is, ook niet op de aangewezen clusters.

Ruimtelijke strategie

De provincie stuurt vanuit een ruimtelijke strategie. Bovengenoemde uitgangspunten en criteria leiden tot een ruimtelijk structuurbeeld met knooppunten, bundelingslocaties en corridors. Op basis hiervan zijn locaties geselecteerd waar vestiging van grote ruimtevragers mogelijk blijft. Nieuwe grote ruimtevragers buiten deze locaties zijn uitgesloten. We zien dit als een gerichte sturing waarbij voldoende ruimte blijft voor gewenste ontwikkelingen.

In overleg met de regio’s en het rijk zullen we het ruimtelijk structuurbeeld blijven verfijnen. De regionale visies voor bedrijventerreinen spelen hierin net als lopende trajecten met het rijk (GRIP op grote ruimtevragers) een rol. We vragen de regio’s daarom bovengenoemde criteria te hanteren bij het opstellen van de regionale visies.

Het beleid richt zich op nieuwe ontwikkelingen. Het gaat dan in ieder geval om de locaties die op de 3 hectare kaart (grote buitenstedelijke bouwlocaties) zijn aangeduid als ‘bedrijventerrein zachte plancapaciteit’. De ontwikkelingen van die bedrijventerreinen is nog niet opgenomen in een bestemmingsplan. Het gaat ook om locaties voor bedrijventerreinen die al wel in een bestemmingsplan zijn opgenomen, maar waar via een herziening van het bestemmingsplan alsnog de vestiging van grote ruimtevragers mogelijk wordt gemaakt

Daarnaast vraagt de provincie aan gemeenten en regio’s om te kijken naar bedrijventerreinen die al wel zijn opgenomen in een bestemmingsplan, maar waar nog uitgeefbare ruimte is. Als het vigerende bestemmingsplan vestiging van grote ruimtevragers mogelijk maakt, is het wenselijk dat opnieuw te bezien.

Transitie van de tuinbouwketen

Wat wil de provincie bereiken?

De provincie Zuid-Holland versnelt de transitie naar een toekomstbestendig en duurzaam tuinbouwcluster om de toppositie te behouden. Er blijft voldoende ruimte in de provincie voorhanden als waarborging voor de tuinbouwketen (veredeling, toelevering, teelt, handel en logistiek) als economische sector en voor voedselzekerheid. Dit is een tuinbouwketen met minder schadelijke uitstoot naar bodem, lucht en water. En een internationaal concurrerende tuinbouwketen, waar bedrijven een gezond verdienmodel hebben. 

De provincie zet hiervoor een mix van instrumenten in: versterken van netwerken, financiële bijdragen, ruimtelijk beleid, regelgeving, dataverzameling en monitoring. 

Aanleiding

Bedrijven in de tuinbouwketen dragen direct en indirect bijna 24 miljard bij aan de Nederlandse economie (Tuinbouwcijfers 2022, CBS). Ongeveer 70% van het tuinbouwcluster bevindt zich in Zuid-Holland. Hiermee is het tuinbouwcluster, na het haven industrieel complex, de 2e sector van de Nederlandse (en van de Zuid-Hollandse) economie. Tegelijk verbruikt de tuinbouw nog veel fossiele grondstoffen, gewasbeschermingsmiddelen en kunststoffen en staat de zoetwatervoorziening onder druk. Transitie van het tuinbouwcluster is nodig om de toppositie te behouden.  

Motivering Provinciaal Belang

Het tuinbouwcluster is gemeente-overstijgend, de provincie is verantwoordelijk voor de regionale economie en de ruimtelijke ordening op regionaal niveau. De provincie heeft vanwege haar positie in het netwerk, haar bevoegdheden en haar (ruimtelijk en financieel) instrumentarium een belangrijke regulerende, ontwikkelende, stimulerende en faciliterende rol in het versnellen van de transitie van de tuinbouw. Daarom zet de provincie zich al meer dan 20 jaar intensief in voor dit cluster.  

Nadere uitwerking

Zuid-Holland kent een diversiteit aan tuinbouwgebieden (die Greenports worden genoemd): 

  • de Duin- en Bollenstreek met bollenteelt en sierteelt,  

  • het tuinbouwcluster met vruchtgroenten, bloemen en potplanten in West-Holland,  

  • het sierteeltcluster in de Greenport Aalsmeer  

  • en de boomteelt in de regio Boskoop.  

Daarnaast zijn er glastuinbouwgebieden buiten de regionale Greenports. 

De Greenports vormen een belangrijke motor voor de Zuid-Hollandse en de Nederlandse economie. De combinatie van excellente teelt, de nabijheid van twee Mainports (haven Rotterdam en luchthaven Schiphol), een efficiënt logistiek systeem en de inzet op kennis en innovatie maakt dat Zuid-Holland internationaal een toppositie heeft als productie- en handelsgebied voor vers- en sierteeltproducten. De tuinbouwketen in Zuid-Holland is internationaal leidend voor wat betreft de ontwikkeling van nieuwe groente-, fruit- en plantensoorten en innoveert hierbij op het gebied van effectieve inzet van ruimte, energie en water. 

Tegelijkertijd verbruikt de tuinbouwketen nog veel fossiele grondstoffen (energie, vervoer),  nutriënten en chemische gewasbeschermingsmiddelen die deels uitspoelen naar het oppervlaktewater. Het cluster staat voor een grote opgave om de doelen van de Kaderrichtlijn Water (2027) te halen en een tekort aan zoet water dreigt. Ook als het gaat om het sluiten van kringlopen en het hergebruiken van materialen moeten er nog stevige stappen gezet worden. De tuinbouw heeft in de Nationale Tuinbouwagenda 2019-2030 afgesproken om energieneutraal te zijn in 2040 en circulair in 2050. Dit betekent dat de sector in hoog tempo zal moeten transformeren naar duurzame productiegebieden, slimmer moet omgaan met grondstoffen, oplossingen moet vinden voor het tekort aan arbeid, en dat alles in betere synergie met de omgeving. 

De provincie Zuid-Holland voert meerjarig beleid op de versnelling van deze transities en heeft samen met ondernemers, kennisinstellingen en mede-overheden de Nationale Tuinbouwagenda 2019-2030 ondertekend. Het garanderen van een duurzame, innovatieve toekomst voor dit belangrijke economische cluster vraagt inzet van ondernemers, kennisinstellingen én overheden. De provincie heeft hiervoor een brede opgave geïdentificeerd met verschillende maatregelen, zowel regulerend via de verordening, als algemeen en gebiedsspecifiek. Hierbij gaat het om maatregelen ten aanzien van het ruimtelijk regime per Greenportregio en op het gebied van watervoorziening, biodiversiteit, klimaat, energietransitie, agrologistiek, innovatie, arbeid, circulariteit, samenwerking en internationalisering. 

Transitie van het Havenindustrieel Complex

Wat wil de provincie bereiken?

Het Havenindustrieel complex (HIC) bestaat uit een groot industrieel complex, een logistieke hub en een maritiem cluster en is van groot belang voor de economie.



Het HIC verkeert in een energietransitie, een grondstoffentransitie en een digitale transitie. De provincie Zuid-Holland wil deze transities en dit moderniseringsproces faciliteren en versnellen in samenwerking met mede overheden, Havenbedrijf Rotterdam, (vertegenwoordiging van) bedrijfsleven en maatschappelijke organisaties. De provincie gaat daarvoor innovaties ondersteunen en duurzame investeringen stimuleren, organiserend vermogen van netwerken en samenwerkingsverbanden versterken en bijdragen aan het op orde brengen van randvoorwaarden. Dit doet de provincie met de inzet van haar economisch- en innovatie instrumentarium, haar ruimtelijk instrumentarium, haar taken op het gebied van infrastructuur en milieu en de lobby en samenwerking in Brussel en bij het Rijk.  

De provincie zet zich als onderdeel van deze beleidskeuze ook in voor het behoud, de versterking en de verduurzaming van het Zuid-Hollandse maritieme cluster. De provinciale inzet komt grotendeels inhoudelijk voort uit de Regionale Maritieme Agenda en draagt bij aan de nationale Sectoragenda Maritieme Maakindustrie.

Aanleiding

  • Mondiale en nationale afspraken over het beperken van klimaatverandering (klimaatneutraal in 2050)

  • Nationale afspraken over een volledig circulaire economie in 2050

  • Nationale doelen stikstofreductie: er is een NOx-emissiereductiedoel vastgesteld voor de sector industrie van 38% in 2030 ten opzichte van 2019.

  • Noodzaak om koploper te blijven in een mondiaal opererend logistiek en industrieel systeem en in het maritiem cluster.

Motivering Provinciaal Belang

De provincie Zuid-Holland wil een aantrekkelijke en concurrerende provincie zijn. Een sterke, slimme en schone haven is één van de pijlers daarvan.

Het HIC is van grote betekenis voor Europa, en van groot economisch belang voor de provincie Zuid-Holland. Het HIC maakt deel uit van het provinciale weefsel op vele vlakken waaronder economie, transport, bereikbaarheid, energie, brede welvaart, milieu, gezondheid en veiligheid.

Voor de provincie is het van belang dat het HIC toekomstbestendig kan doorontwikkelen op een economisch en ecologisch gezonde wijze, zonder afwenteling op haar omgeving. De provincie hecht belang aan een blijvend strategisch sterke positie van het havenindustrieel complex in Europa.

De provincie onderschrijft de doelstellingen wat betreft klimaatneutraal en 100% circulair in 2050, en werkt daartoe samen met haar partners aan het vormgeven van de energietransitie, grondstoffentransitie, materialentransitie en digitale transitie in en om het HIC. De haven draagt bij aan de (verdere) reductie van CO2, stikstof en andere emissies.

Gelet op o.m. de schaarse (milieu)ruimte in Zuid-Holland en zeker ook in en om het HIC ligt hier een grote uitdaging. De provincie zet in op behoud van voldoende ruimte voor bedrijven in de hogere milieucategorie en watergebonden bedrijven(terreinen). De provincie hecht daarbij waarde aan de goede balans met de leefomgeving. Gezond, veilig en een hoge leefomgevingskwaliteit hebben voor de provincie topprioriteit. Ten aanzien van het maritieme cluster richt de provincie zich met name op het faciliteren van voldoende (milieu)ruimte voor en het versnellen van de transities in de maritieme maakindustrie en draagt daarmee substantieel bij aan de nationale Sectoragenda Maritieme Maakindustrie.

Om geschikte en passende arbeidskrachten aan te trekken voor de transitie van het HIC is de provinciale inzet op Human Capital in de haven en het maritieme cluster een zeer belangrijke randvoorwaarde.

Nadere uitwerking

De provincie zet in op een versnelling van de transitie naar een duurzame en digitale economie en naar een inclusieve economie met gelijke kansen voor iedereen. Versnelling van de transities is juist in Zuid-Holland nodig omdat de regionale economie sterk leunt op economische activiteiten waarbij gebruik gemaakt wordt van een lineaire productiewijze met behulp van veel fossiele grond- en brandstoffen. Het HIC en de maritieme maakindustrie brengen veel welvaart, maar om te kunnen blijven bijdragen aan het verdienvermogen én een inclusieve samenleving moet de transitie naar een duurzame en digitale economie versneld worden.

De Rotterdamse haven is de grootste haven van Europa. Ongeveer 45% van de overslag en verwerking bestaat uit natte bulkgoederen, voornamelijk fossiele olieproducten, waarmee Rotterdam een echte chemie- en energiehaven is.

Het HIC in Rotterdam en omgeving is één van de belangrijke mainports voor Nederland, heeft de grootste bijdrage aan de Zuid-Hollandse economie, is van groot belang voor de werkgelegenheid en dé plek waar de transities vorm (moeten) krijgen.  Direct en indirect is de haven goed voor 565.000 banen in Nederland, en 8,2% van het BNP.

De regio tot en met de Drechtsteden omvat een sterk en vitaal maritiem cluster. Met 152.000 medewerkers en een omzet van meer dan 66 miljard euro (2021) levert het regionale maritieme cluster een grote bijdrage aan de Zuid-Hollandse, Nederlandse en Europese economie en werkgelegenheid.

De wereldwijde afspraken over de beperking van de opwarming van de aarde en nationale afspraken over een volledig circulaire economie in 2050 plaatsen de haven voor de uitdaging om te veranderen naar een duurzame haven. Het behouden van een sterke positie in zowel een veranderend chemie- en energiespeelveld, het logistieke systeem en het maritieme clusterén het binden van (nieuwe) ketens aan de haven in balans met een goede leefomgeving zijn de uitdagingen voor de toekomst.

De provincie werkt ruimtelijke vraagstukken en milieu-ruimtelijke vraagstukken t.a.v. de transitie van de Haven momenteel met de samenwerkende partners uit binnen het traject NOVEX gebied Rotterdamse haven, in nauwe afstemming met andere genoemde trajecten en omliggende gemeenten.

Beleidsdoel 4-2 Erfgoed en cultuur

4-2 Erfgoed en cultuur

Op de wereld zijn er weinig plekken waar je in een kwartiertje fietsen twintig eeuwen geschiedenis tegenkomt, zoals hier in Zuid-Holland. Resten van Romeinse forten, een eeuwenoud polderlandschap, trekvaarten, kunstig aangelegde landgoederen, historische steden, vestingen, bunkers, molens, pakhuizen en kerken. De weerslag van eeuwen van menselijke bedrijvigheid; het verhaal van Zuid-Holland. De provincie Zuid-Holland is een rijk archeologisch gebied. Het is mooi als Zuid-Hollanders kennis kunnen maken met de historische vondsten in hun bodem. De provincie wil bodemvondsten zorgvuldig opslaan en deze voor het publiek bereikbaar maken.

Al dat erfgoed vormt een immens kapitaal: voor bewoners, bedrijfsleven en toeristen. De provincie Zuid-Holland werkt samen met vele vrijwilligers, mede-overheden, maatschappelijk middenveld en ondernemers om ons erfgoed te behouden en te laten beleven. Zo worden identiteit van dorpen en streken bewaard en wordt onze provincie voor inwoners en voor toeristen steeds aantrekkelijker. Toerisme is daarbij geen doel, maar een middel dat bijdraagt aan de maatschappelijke opgaven. Door spreiding van toerismestromen gaan we een te grote impact op de leefomgeving tegen. En door culturele erfgoedcollecties digitaal te ontsluiten en toegankelijk te maken voor het grote publiek blijft ons erfgoed voor de toekomst behouden.

Actief of passief aan cultuur meedoen zorgt voor persoonlijke ontwikkeling en draagt in belangrijke mate bij aan ons welbevinden. In Zuid-Holland is de deelname aan culturele voorzieningen relatief laag. Wij willen die deelname stimuleren.

Beleidskeuzes van 4-2 Erfgoed en cultuur
Archeologie beschermen en zichtbaar

Wat wil de provincie bereiken?

Wat willen we bereiken

De provincie heeft de wettelijke taak om:  

  • Archeologische waarden ruimtelijk te beschermen (Erfgoedwet, Omgevingswet)  

  • Haar archeologische vondsten (provincie is eigenaar van een groot deel van wat er gevonden wordt) en bijbehorende documentatie deskundig te bewaren in een geschikt archeologisch depot en toegankelijkheid te bevorderen (Erfgoedwet, Omgevingswet)  

De provincie zet zich in om archeologische vindplaatsen in stand te houden en te benutten bij ruimtelijke inpassingen in het landschap.

Bij archeologisch waardevolle terreinen proberen gemeenten en provincie verstoring van de bodem zo veel mogelijk te voorkomen. Maar soms kan het niet anders, bijvoorbeeld bij de aanleg van een weg of brug. Dan wordt de betreffende vindplaats opgegraven. De resultaten van de opgraving worden gepubliceerd en de vondsten komen daarna in het provinciaal depot voor Bodemvondsten. De provincie zet zich in om deze vondsten actief uit te lenen en onderzoek te stimuleren.

 De sites van de Romeinse Limes zijn als icoon van het derde venster van de Canon en Werelderfgoed toeristisch te vermarkten en een belangrijk aspect in de ruimtelijke bescherming als provinciale taak. De meeste archeologische vindplaatsen liggen echter verscholen in de bodem en vormen daar als het ware een bodemarchief dat je alleen via opgravingen bereikt. Deze onzichtbaarheid maakt ze extra kwetsbaar voor ruimtelijke ontwikkelingen die gepaard gaan met bodemingrepen. Het behoud van dit ‘bodemarchief’ vraagt dan ook continu aandacht en zorg. Als onderdeel van deze zorgplicht wil de provincie regionale archeologische thema’s die onbelicht zijn samen met gemeenten beter naar voren brengen. Door het vergaren en delen van deze nieuwe kennis kan de provincie beter zorgen voor het rijke provinciale bodemarchief. Tevens zet de provincie zich in om het publiek actief te betrekken bij het verleden van de provincie d.m.v. subsidieregeling.

Aanleiding

Op grond van de Erfgoedwet en de Omgevingswet stelt de provincie regels voor behoud van deze waarden. Uitgangspunt van het provinciaal beleid is zoveel mogelijk behoud ‘in situ’ van archeologische waarden; dat wil zeggen dat het archeologisch erfgoed in principe niet verstoord mag worden. Op grond van internationale verdragen stimuleert de provincie tevens het maatschappelijk belang door archeologie op diverse wijzen zichtbaar te maken. 

Motivering Provinciaal Belang

De provincie beschermt provincie zowel in als ex situ. Overheden zijn gehouden om bij vaststelling van nieuwe ruimtelijke plannen rekening te houden met de in de grond aanwezige, dan wel te verwachten, archeologische waarden.  

In situ:

De provincie heeft als wettelijke taak (omgevingsrecht) zowel in haar eigen handelen als in toezicht op gemeenten dat de archeologische waarden in haar grondgebied adequaat worden beschermd. De provincie zet haar ruimtelijk instrumentarium hiertoe in, heeft archeologisch waardevolle terreinen benoemd als archeologisch belang en ziet toe op de verankering hiervan in het beleid van lagere overheden. In het bijzonder voor het Unesco Werelderfgoed Neder-Germaanse Limes.

Ex situ:

Op grond van de Erfgoedwet heeft de provincie daarnaast de taak om alle archeologische vondsten uit Zuid-Holland (inclusief documentatie) vakkundig toegankelijk te bewaren en te beschrijven (uitgezonderd de vondsten uit de negen Zuid-Hollandse gemeenten die zelf een gemeentelijk depot hebben).  

De Erfgoedwet bepaalt dat de provincie eigenaar is van alle archeologische vondsten en dat de provincie de taak heeft een archeologisch depot in stand te houden “ (….) op een wijze die vanuit het oogpunt van behoud en toegankelijkheid verantwoord is “(hoofdstuk 5 artikel 5.7 a en artikel 5.8 lid 1). Om al deze vondsten te kunnen bergen beschikt de provincie over een speciaal ingericht archeologisch depot in Alphen aan den Rijn.  

In 2012 is de Wet Revitalisering Generiek Toezicht (Wrgt) in werking getreden. Daarmee is een aantal toezichttaken van het Rijk naar de provincies verschoven waaronder taken voor het domein erfgoed (monumenten en archeologie) vallen hier ook onder.

Nadere uitwerking

Archeologische voorwerpen die bij opgravingen of bij toeval zijn gevonden, vertellen het verhaal van het Zuid-Hollandse verleden. Die voorwerpen vormen een informatief kapitaal, dat de provincie en haar partners willen tonen en doorgeven aan volgende generaties. Een groot deel van de archeologische waarden in Zuid-Holland bevindt zich in de bodem. De natte bodem van Zuid-Holland met zijn hoge grondwaterstand bewaart organisch materiaal, zoals bot, hout en leer of textielresten, uitstekend.

 Archeologische waarden kunnen zowel binnen als buiten bestaand stads- en dorpsgebieden worden aangetroffen. De bekende en te verwachten archeologische vindplaatsen zijn aangegeven in de provinciale Cultuurhistorische Hoofdstructuur (CHS). Behoud van deze eeuwenoude kwetsbare waarden is een complexe zaak en gaat niet vanzelf. 

Cultuurparticipatie en bibliotheken

Wat wil de provincie bereiken?

Het provinciaal cultuurbeleid richt zich op a) waarborging van de basisvoorziening cultuurparticipatie en b) ondersteuning van de openbare bibliotheken in Zuid-Holland. Hiertoe verstrekt de provincie boekjaarsubsidies aan enkele ondersteuningsinstellingen.

Ad a) De basisvoorziening cultuurparticipatie wordt ingevuld door de volgende vier ondersteuningsinstellingen: Kunstgebouw, Jeugdtheaterhuis, Popunie en Stichting Educatieve Orkestprojecten. Deze instellingen werken op reguliere basis samen met onderwijsinstellingen. Het doel is dat meer kinderen en jongeren in aanraking komen met cultuur, dankzij kwalitatief goede en gespreide cultuurparticipatie en cultuureducatie.

Daar waar mogelijk wordt aangesloten bij landelijke programma’s van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap zoals Cultuureducatie met Kwaliteit en Cultuurparticipatie.

Ad b) De ondersteuning van de openbare bibliotheken in Zuid-Holland wordt ingevuld door middel van een boekjaarsubsidie voor de provinciale ondersteuningsinstelling Probiblio. Probiblio voert de ondersteuningsactiviteiten voor de openbare bibliotheken uit. Het doel is dat iedereen in Zuid-Holland recht heeft op toegang tot informatie en cultuur, en dat op een laagdrempelige wijze.

Aanleiding

De provincie voert beleid uit om de kwaliteit van de leefomgeving van haar inwoners te verbeteren. Toegang tot culturele voorzieningen en toegang tot informatie spelen een belangrijke rol binnen een kwalitatief hoogwaardige leefomgeving.

Culturele voorzieningen en informatie hebben niet alleen een waarde op zichzelf. Ze zijn ook belangrijk voor de intellectuele en artistieke vorming van mensen (‘Bildung’). Daarnaast leveren ze, in de vorm van kennis en sociale contacten, intellectueel en sociaal kapitaal op.

Kwalitatief goede dienstverlening is een doel op zich voor de vier ondersteuningsinstellingen van de basisinstellingen cultuurparticipatie en voor de ondersteuningsinstelling voor openbare bibliotheken.

Maar het is niet het enige doel. Er zijn ruimtelijke, sociaaleconomische en sociaal-culturele verschillen tussen inwoners van de provincie. Deze verschillen mogen bestaan, maar niet in de mate dat ze ertoe leiden dat niet iedereen in gelijke mate toegang heeft tot deze voorzieningen.

Via deze beleidsbeslissing draagt de provincie bij aan:

  • a) het in stand houden van de basisvoorzieningen cultuurparticipatie, zodat meer kinderen en jongeren via gemeenten en onderwijsinstellingen in aanraking komen met kwalitatief goede en gespreide cultuurparticipatie;

  • b) het ondersteunen van de activiteiten van Probiblio, zodat zoveel mogelijk mensen zo goed en volledig mogelijk bediend worden in hun zoektocht naar kennis, informatie en cultuur.

Motivering Provinciaal Belang

Deze beleidsbeslissing volgt uit a) de stelselwijziging van 2007; b) de wettelijke provinciale taken voortvloeiend uit de Wet stelsel openbare bibliotheekvoorzieningen (Wsob).

Verder is met het oog op het bevorderen van de samenhang in het cultuurbeleid een algemeen kader tussen OCW, IPO en VNG opgesteld voor de beleidsafstemming en het afsluiten van cultuurconvenanten tussen OCW en provincies en/of gemeenten. (zie https://zoek.officielebekendmakingen.nl/stcrt-2012-8545.html ).

In het algemeen kader worden onder anderen genoemd cultuureducatie en openbaar bibliotheekwerk.

Ad a) Bij de stelselwijziging van 2007 zijn afspraken gemaakt over de verantwoordelijkheidsverdeling tussen Rijk, provincies en gemeenten. Cultuur is een kerntaak van provincies, waar dit de lokale belangen overstijgt. Provincies zijn verantwoordelijk voor bovengemeentelijke coördinatie op regionaal niveau. Ze zetten zich in voor de diversiteit en spreiding van culturele voorzieningen in de regio. Bij cultuureducatie spelen provincies een rol in de taakverdeling in de tweedelijns ondersteuning, in het bevorderen van de kwaliteit door deskundigheidsbevordering en in de regionale spreiding.

De basisvoorziening cultuurparticipatie in Zuid-Holland, bestaande uit vier culturele instellingen, biedt gemeenten tweedelijnsondersteuning bij de uitvoering van hun taken op het gebied van cultuurparticipatie. Op deze wijze borgt de provincie de 'onderbouw' van de dienstverlening aan gemeenten, ervan uitgaande dat de gemeenten zelf de 'bovenbouw' zullen afnemen. De basisvoorziening wordt inhoudelijk aangestuurd door gemeenten, zij moeten zelf actief hun behoeften aangeven en met de instellingen prestatieafspraken maken en afrekenen. De provincie behoudt een minimale financiële- en systeemverantwoordelijkheid.

Ad b) De provincie Zuid-Holland heeft de uitvoering van de wettelijke provinciale taken voortvloeiend uit de Wet stelsel openbare bibliotheekvoorzieningen (Wsob) belegd bij de provinciale ondersteuningsinstelling Probiblio.

De Wsob bevat de volgende definitie van een provinciale ondersteuningsinstelling: ‘in overwegende mate door één of meer provincies gesubsidieerde of in stand gehouden voorziening die een pakket aan ondersteunende activiteiten biedt voor lokale openbare bibliotheken in de desbetreffende provincie of provincies’.

Nadere uitwerking

Het beoogde doel van de beleidskeuze is dat:

a) dankzij kwalitatief goede en gespreide cultuurparticipatie meer kinderen en jongeren in aanraking komen met cultuur;

b) alle inwoners zo goed en zo volledig mogelijk bediend worden in hun zoektocht naar kennis, informatie en cultuur.

Ad a) Kwalitatief goede en gespreide cultuurparticipatie gebeurt via de vier instellingen van de basisvoorziening cultuurparticipatie, die ervoor zorgen dat kinderen en jongeren via gemeenten en onderwijsinstellingen in aanraking kunnen komen met diverse uitingsvormen van cultuur.

De hiervoor ingezette middelen betreffen:

  • het verbeteren en in stand houden van de kwaliteit, het aanbod en de bekendheid van muziek, dans, theater, beeldende kunst en andere cultuurvormen;

  • het ontwikkelen en aanbieden van educatieve programma’s, kwaliteitsverbetering en PR aan gemeenten en onderwijs gericht op kinderen en jongeren.

De afweging die tot deze beleidsbeslissing heeft geleid, betreft het waarborgen van de huidige culturele basisvoorziening en daarom het continueren van de provinciale bijdrage aan deze voorziening.

Ad b) Bibliotheken hebben als doel om alle inwoners zo goed en volledig mogelijk te bedienen in hun zoektocht naar kennis, informatie en cultuur. Bibliotheken hebben daartoe vijf kernfuncties: informeren, leren, lezen, organiseren van ontmoeting en debat en kennismaken met kunst en cultuur.

Bibliotheken worden daarbij gesteund door de provinciale ondersteuningsinstelling en door samenwerking in een netwerk. Probiblio ondersteunt niet alleen de openbare bibliotheken, maar ook de netwerkvorming tussen partijen in het bibliotheekveld.

Via de Wsob zijn de verantwoordelijkheden en taken van de verschillende deelnemers aan het netwerk op hoofdlijnen benoemd. Daarbinnen is veel ruimte voor interpretatie. In de beleidsvisie Cultureel Erfgoed en basisvoorzieningen 2017-2020 is het volgende opgenomen ten aanzien van de provinciale rol: "De bibliotheeksector is sterk in beweging en daarom vragen bibliotheken en andere partners in het netwerk om een betrokken en goed geïnformeerde provincie die een volwaardig sparringpartner en sturend opdrachtgever voor de provinciale ondersteuningsinstelling is".

Erfgoed beschermen in de omgeving

Wat wil de provincie bereiken?

De kern van het erfgoedbeleid van Zuid-Holland is het behoud van erfgoed door het beschermen, beleven en benutten van erfgoed. Deze beleidskeuze concentreert zich op het beschermen van het erfgoed in Zuid-Holland. Dit doet de provincie door: 

- Behouden en versterken werelderfgoed (erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde); 

- Behouden en verbeteren kroonjuwelen cultureel erfgoed; 

- Garanderen van windvang en zicht op historische windmolens; 

- In stand houden en verbeteren van de omgeving van landgoederen en kastelen of kasteelterreinen. 

Behouden en versterken werelderfgoed

De provincie wil de unieke en universele waarden van werelderfgoed in Zuid-Holland behouden, versterken en beleefbaar maken. De provincie regelt dit door via de Omgevingsverordening Zuid-Holland begrenzing en kernkwaliteiten van werelderfgoed uit te werken, alsmede regels te stellen omtrent de inhoud van of de toelichting bij omgevingsplannen en de inhoud van omgevingsvergunningen, gericht op instandhouding en versterking van de kernkwaliteiten.  

Behouden en verbeteren kroonjuwelen cultureel erfgoed

De provincie wil de waarden van de kroonjuwelen cultureel erfgoed in Zuid-Holland behouden en/of verbeteren en versterken. De provincie regelt dit door kroonjuwelen aan te wijzen, via de Omgevingsverordening Zuid-Holland, als beschermingscategorie voor ruimtelijke kwaliteit.  

Garanderen van windvang en zicht op historische windmolens

De provincie wil voldoende vrije windvang voor en het zicht op historische windmolens in Zuid-Holland behouden. De provincie regelt dit door kaders te stellen in de Omgevingsverordening Zuid-Holland en de provincie te vertegenwoordigen ten behoeve van het garanderen van vrije windvang van en het zicht op historische windmolens in Zuid-Holland (molenbiotoop). 

In stand houden en verbeteren van de omgeving van landgoederen en kastelen of kasteelterreinen

De provincie wil de cultuurhistorische waarden van de landgoed- en kasteelbiotopen in Zuid-Holland instandhouden en/of verbeteren. De provincie regelt dit door kaders te stellen via de Omgevingsverordening Zuid-Holland ten behoeve van cultureel erfgoed, zijnde landgoed- en kasteelbiotopen. 

Aanleiding

Bij behoud van erfgoed gaat het steeds om de betekenis van erfgoed voor de omgeving, de bijdrage die het levert aan de ruimtelijke kwaliteit en identiteit van het landschap en de bijdrage aan de leefbaarheid en het welbevinden van bewoners en bezoekers (wonen, werken en recreëren). Beschermen, beleven en benutten van erfgoed is een omvangrijke en complexe zaak is. Dat gaat niet vanzelf. 

Werelderfgoed is van unieke en universele waarde, en zodoende van groot belang voor de kwaliteit en identiteit van de leefomgeving in Zuid-Holland. Op basis van de Omgevingswet en het Besluit kwaliteit leefomgeving dient de provincie regels te stellen voor de bescherming van dit erfgoed.  

Kroonjuwelen zijn zeer karakteristieke en waardevolle cultuurlandschappen in Zuid-Holland. Ze bepalen de kwaliteit en identiteit van de bebouwde en groene ruimte in de provincie, en vertellen de geschiedenis van Zuid-Holland. Deze landschappen en complexen zijn geïnventariseerd en gewaardeerd in de provinciale Cultuurhistorische Atlas van Zuid-Holland. 

Historische windmolens zijn iconen van Zuid-Holland. Zuid-Holland telt 224 complete molens, maar liefst een vijfde van het Nederlandse molenbestand. Zuid-Holland zonder zijn historische windmolens is ondenkbaar. Het zijn blikvangers in het landschap en op (buitenlandse) toeristen hebben zij een grote aantrekkingskracht. Een molen moet kunnen draaien en malen, want ‘rust roest’. Bovendien is een draaiende molen - als functionerend monument - van extra waarde voor zijn omgeving.  

Landgoederen en kastelen zijn een kenmerkend ensemble van cultuurhistorie, natuur en landschap voor Zuid-Holland. Daarbij gaat het niet alleen om het monument op zich maar ook om zijn omgeving en de ensemblewaarde (biotoop). De provincie wil die waarden van de historische landgoederen en kastelen integraal mee (laten) wegen in ruimtelijke ordenings- en ontwikkelingsprocessen ter verbetering van de fysieke leefomgeving. Veel kasteelterreinen zijn ook van archeologische waarde en daarmee beschermd bodemarchief. 

Motivering Provinciaal Belang

Behouden en versterken werelderfgoed 

Op basis van de Omgevingswet en het Besluit kwaliteit leefomgeving dient de provincie de bescherming van de kernkwaliteiten van werelderfgoed verder uit te werken in de Omgevingsverordening Zuid-Holland. Dit belang overstijgt dat van individuele gemeenten en regio’s omdat het uniek erfgoed betreft op mondiaal schaalniveau.  

Behouden en verbeteren kroonjuwelen cultureel erfgoed

De aangewezen kroonjuwelen zijn iconen van de Zuid-Hollandse ruimte en identiteit. Het provinciaal belang betreft behoud, versterking en verbetering van de ruimtelijke kwaliteit van dit erfgoed. Dit doet de provincie mede vanuit een wettelijke taak op grond van de Omgevingswet. Dit belang overstijgt dat van individuele gemeenten en regio’s. Sommige landschappen en ensembles zijn zelfs uniek in de wereld zoals de karakteristieke veenweidegebieden en het Schurvelingenlandschap op Goeree. Vaak sluit dit provinciaal belang aan op rijks- en gemeentelijk belang. Zo bevinden zich binnen de provinciale erfgoedgebieden of: kroonjuwelen veel beschermde stads- en dorpsgezichten en monumenten.  

Garanderen van windvang en zicht op historische windmolens 

Zuid-Holland zonder zijn historische windmolens is ondenkbaar. Ze zijn iconen en blikvangers in het landschap en op buitenlandse toeristen hebben zij een grote aantrekkingskracht. Gezien het grote belang van historische windmolens voor Zuid-Holland is hier sprake van een provinciaal belang wat het niveau van de gemeente te boven gaat. Vanuit haar ambitie voor een goede ruimtelijke ontwikkeling en een aantrekkelijke leefomgeving stelt de provincie zodoende bij historische windmolens regels voor behoud van hun omgeving en ten behoeve van het functioneren. Deze ‘molenbiotoopregel’ kent een verschil tussen landelijk en stedelijk gebied. Voor het stedelijk gebied is de regel soepeler, om zo rekening te houden met de grotere druk op de ruimte.  

In stand houden en verbeteren van de omgeving van landgoederen en kastelen of kasteelterreinen 

De meeste van de ca 150 historische landgoederen en kasteelplaatsen in Zuid-Holland zijn ook van nationaal belang. Doorgaans is het hoofdgebouw beschermd als rijksmonument. Dat geldt vaak ook voor het bijbehorende landgoedpark met zijn tuinen en bijgebouwen. De wijdere omgeving is vaak niet beschermd. Die omgeving - met zijn groene en statige karakter - bepaalt in sterke mate de identiteit en unieke kwaliteit van een gebied. Om ervoor te zorgen dat dit unieke culturele erfgoed niet verloren gaat, heeft de provincie een zogeheten ‘landgoed- en kasteelbiotoop‘ ingesteld. Hier geldt - in aanvulling op de bescherming van monumentale objecten - een bredere ruimtelijke bescherming voor het landgoed- of kasteelensemble, of voor het kasteelterrein.  

Provinciale erfgoedlijnen ontwikkeld en beleefbaar

Wat wil de provincie bereiken?

De provincie wil de erfgoedlijnen ontwikkelen en beleefbaar maken en het erfgoed rondom de erfgoedlijnen behouden door bescherming, beleving en benutting. Dit gebeurt in samenwerking en afstemming met belanghebbende partijen.

Aanleiding

Sinds 2012 maakt de provincie enkele belangrijke hoofdstukken uit de Zuid-Hollandse geschiedenis beter zichtbaar en beleefbaar met zeven erfgoedlijnen. De (toekomstige) inwoners en bezoekers van Zuid-Holland kunnen hierdoor het erfgoed bezoeken en kennisnemen van de bijbehorende verhalen.

De provincie wil partijen die een bijdrage kunnen en willen leveren aan het beschermen, beleven en benutten van het erfgoed rondom de erfgoedlijnen verbinden. Het erfgoed in de provincie wordt onderhouden en beleefbaar gemaakt door veel vrijwilligers, stichtingen, overheden, ondernemers en participatie van inwoners van Zuid-Holland. De waardevolle inzet van al deze partijen wordt sterker door samenwerking en afstemming. Iedere erfgoedlijn heeft een erfgoedtafel. Aan deze erfgoedtafels werken de betrokken partijen samen en wisselen zij kennis uit. Uit de synergie die zo ontstaat komen waardevolle projectvoorstellen naar boven, die bijdragen aan de ambities van de erfgoedlijn. Deze kunnen worden gehonoreerd met een subsidie vanuit de Subsidieregeling erfgoedlijnen.

Herbestemming en restauratie van rijksmonumenten binnen de erfgoedlijnen draagt bij aan de beleving en benutting van het betreffende erfgoed.

Motivering Provinciaal Belang

De provincie wil de Zuid-Hollandse geschiedenis onder de aandacht brengen van (toekomstige) inwoners en bezoekers van Zuid-Holland. Er zijn 7 erfgoedlijnen die deze belangrijke hoofdstukken uit de geschiedenis van Zuid-Holland beleefbaar maken: de Neder-Germaanse Limes, de Waterdriehoek, Historisch Haringvliet, de Landgoederenzone, de Oude Hollandse Waterlinie, de Trekvaarten en de Atlantikwall.

Nadere uitwerking

Erfgoedlijnen zijn opgebouwd uit drie kenmerkende elementen:

  • 1.

    Een geografische structuur, zoals een rivier, de strandwallen of de kust die gemeentegrenzen overschrijdt;

  • 2.

    Een gezamenlijk verhaal dat de monumentale objecten met bovengenoemde geografische structuur verbindt. De erfgoedlijnen bestaan uit erfgoed (monumenten, objecten en collecties), landschap en water, verbeteren de kwaliteit van de leefomgeving en zijn aantrekkelijk voor recreanten en toeristen.

  • 3.

    Een open netwerk van belanghebbenden (overheden, private sector en maatschappelijk middenveld); de zogenaamde erfgoedtafels. Het ontwikkelen van de erfgoedlijnen kan de provincie namelijk niet alleen.

Rijksmonumenten en historische molens in goede staat

Wat wil de provincie bereiken?

Beschermen van erfgoed vormt de basis van waaruit de provincie werkt aan een beter beleefbaar en benut erfgoed, waaronder rijksmonumenten en historische molens. De provincie wil dat erfgoed voor de toekomst behouden blijft. Daarvoor stimuleert de provincie het restaureren en toekomstbestendig maken van rijksmonumenten en draagt ze zorg voor het onderhouden en laten draaien van historische windmolens. 

Voor rijksmonumenten doet de provincie dit door het verlenen van subsidies, door de inzet van de aanjager voor herbestemming van rijksmonumenten, financieren van adviezen op maat voor herbestemming, inzet op verduurzaming en inspelen op klimaatverandering en het stimuleren van de werkgelegenheid en het vakmanschap in de restauratiebranche.  

Onderhoud en laten draaien van historische windmolens stimuleert de provincie door het verlenen van subsidies voor (groot)onderhoud en door het beschikbaar stellen van draaipremies. 

Aanleiding

Bij behoud van erfgoed gaat het steeds om de betekenis van erfgoed voor de omgeving, de bijdrage die het levert aan de ruimtelijke kwaliteit en identiteit van het landschap en de bijdrage aan de leefbaarheid en het welbevinden van bewoners en bezoekers (wonen, werken en recreëren).

Beschermen, beleven en benutten van erfgoed is een omvangrijke en complexe zaak. Dat gaat niet vanzelf.

Monumenten zijn op zichzelf mooi en waardevol, maar de waarde wordt nog groter in combinatie met bijvoorbeeld groen en water als onderdeel van stad en land. De restauratie en herbestemming wordt ingezet voor alle rijksmonumenten (niet-woonhuizen) in Zuid-Holland, inclusief de 225 historische molens (een vijfde van het Nederlandse molenbestand). Zuid-Holland zonder zijn iconische historische windmolens is ondenkbaar. Om het behoud hiervan te garanderen en toekomstige restauraties te voorkomen, wordt ingezet op (groot) onderhoud van deze molens.

Leegstand leidt vaak tot een slechte onderhoudsstaat van monumenten. De provincie wil leegstand van monumenten daarom tegengaan en voorkomen door herbestemming te stimuleren.

(Rijks)monumenten maken een belangrijk onderdeel uit van de energietransitie, waarin gebouwen energiezuiniger worden gemaakt en vóór 2050 voorzien moeten worden van duurzame warmte en elektriciteit. Voor de verduurzaming van monumenten wordt gezocht naar een optimale balans tussen CO2-reductie, comfortverbetering, kostenefficiëntie én behoud van monumentale waarden.

Motivering Provinciaal Belang

Op grond van de Bestuurlijke afspraken Rijk (OCW) – IPO restauratie rijksmonumenten en ruimtelijk beleid voor erfgoed (05‑03‑2012 ondertekend) en aanvulling daarvan (dd. 20‑05‑2015) zijn de rijksmiddelen van restauratie rijksmonumenten (niet-woonhuizen) gedecentraliseerd naar de provincie vanwege de relatie met provinciaal ruimtelijk beleid. De provincie is rijk aan cultuurhistorisch erfgoed. Hiertoe behoren 9.289 rijksmonumenten en 65 van rijkswege beschermde stads- en dorpsgezichten. De provincie koestert haar erfgoed. Om het behoud van rijksmonumenten te garanderen wordt ingezet op de restauratie en herbestemming van rijksmonumenten.

De historische windmolens zijn een afzonderlijke categorie binnen de rijksmonumenten en vormen iconen en blikvangers in het landschap. Ze hebben op buitenlandse toeristen een grote aantrekkingskracht, de molens en Holland zijn voor hen vrijwel synoniem. De provincie kan het (groot) onderhoud van historische windmolens verbinden aan de kwaliteit van de leefomgeving. De historische windmolens vertellen het verhaal van de provinciale geschiedenis en geven identiteit aan de omgeving

Eind 2018 is de routekaart voor verduurzaming monumenten ondertekend. De monumentensector wil verduurzamen en daarmee een belangrijke bijdrage leveren aan de doelstellingen van het Klimaatakkoord van Parijs. Partijen, waaronder provincies hebben zich gecommitteerd aan een gemiddelde CO2-reductie van 40% in 2030 en 60% in 2040 over de gehele monumentenvoorraad in Nederland.

De verduurzaming van monumenten is essentieel om het gebruik en daarmee de instandhouding van monumenten, ook bij toenemende energiekosten, in de toekomst aantrekkelijk te houden.

Om te bepalen welke opgave de provincie heeft op het gebied van rijksmonumenten, wordt jaarlijks de Erfgoedmonitor uitgevoerd. Uit de gegevens van de Erfgoedmonitor uit 2017 bleek dat zo’n 15% van de Zuid-Hollandse niet-woonhuis rijksmonumenten in een matige tot slechte staat verkeert. In 2020 is deze restauratie-achterstand teruggebracht naar 12,8%. De provincie streeft naar een maximale restauratie-achterstand van 10%.

In 2012 is de Wet Revitalisering Generiek Toezicht (Wrgt) in werking getreden. Daarmee is een aantal toezichttaken van het Rijk naar de provincies verschoven. Taken voor het domein erfgoed (monumenten en archeologie) vallen hier ook onder.

Toerisme en recreatie in balans

Wat wil de provincie bereiken?

Toerisme en recreatie zijn van belang voor ontspanning en brede welvaart, o.a. door bij te dragen aan de regionale economie en de instandhouding/ verbreding van het lokale voorzieningenniveau. Grote aantallen bezoekers die zich concentreren op één plek of in/ nabij kwetsbare gebieden kunnen echter ook negatieve effecten hebben. Wanneer de draagkracht van een gebied wordt overschreden, kan dit leiden tot een verminderde bezoekerservaring, schade en verstoring van de natuur, milieubelasting en problemen rondom mobiliteit. De provincie wil dat toerisme en recreatie in balans zijn met de omgeving met het streven dat toerisme en recreatie per saldo een positieve bijdrage leveren aan de inwoners van Zuid-Holland.  

De provincie ondersteunt de ontwikkeling van welvarende, evenwichtige en duurzame toeristische bestemmingen met toeristisch-recreatief aanbod dat aansluit op de draagkracht en identiteit van het gebied. Verblijfsrecreatie biedt een belangrijke basis voor de ontwikkeling van toerisme en is daarmee onderdeel van de balansopgave. Het bestaande buitenstedelijke aanbod wil de provincie behouden voor recreatief gebruik. Daarnaast is er buitenstedelijk beperkte ruimte voor nieuwe ontwikkeling van recreatiewoningen De ruimte die er is zal duurzaam benut moeten worden met het oog op wonen, werken, natuur, water en het behoud van agrarische functies. Nieuw verblijfsrecreatief aanbod moet o.a. passend zijn bij de toeristische vraag, de omgevingskwaliteit en de visie van de provincie en de regio. Permanente bewoning van recreatiewoningen en het toevoegen van tweede woningen beschouwt de provincie daarom als onwenselijke ontwikkelingen en worden dan ook uitgesloten.  

Aanleiding

Met een groter wordende bevolking, meer vrije tijd en een forse groeiprognose van met name inkomende bezoekers is het noodzakelijk om recreatief gebruik en toerisme in balans te houden met de omgeving. Op sommige plekken leidt de groeiende vraag naar recreatiemogelijkheden, soms in combinatie met ander type gebruik, tot drukte en overlast, terwijl andere plekken juist meer zouden willen profiteren van toerisme. De provincie wil zorgvuldig omgaan met de schaarse ruimte in Zuid-Holland, in dit licht worden toeristische en recreatieve activiteiten ondersteund die in balans zijn met de omgeving en bijdragen aan een brede welvaart. Daarbij wordt onder andere ingezet op een betere spreiding over de provincie. Dit vraagt om afstemming en meer (kwaliteit)sturing. Het streven is daarbij combinaties te maken en belangen waar mogelijk te koppelen.  

Motivering Provinciaal Belang

Het verzorgingsgebied van toeristische locaties of recreatiegebieden is vaak gemeente-overstijgend. De provincie is mede verantwoordelijk voor regionale economie, zorgvuldig gebruik van schaarse ruimte, het toebedelen van de juiste functie op de juiste plek en de ruimtelijke kwaliteit. De provincie heeft belang bij de ontwikkeling van evenwichtige en duurzame bestemmingen die  bewoners én bezoekers verrijken. Zo zorgt toerisme voor werkgelegenheid, waarbij de sector banen biedt voor praktisch opgeleiden en sociaal kwetsbare groepen. Ook is er een sterk verband tussen geluk en vrije tijd. Het verbetert psychologisch welbevinden,  gezondheid en stimuleert verbinding met anderen. De voorzieningen die door bezoekers in stand kunnen worden gehouden kunnen zorgen voor een versterking van de leefbaarheid. Het zorgt bovendien voor bewustwording en draagvlak om cultuur, erfgoed, natuur en landschap te behouden. Hier zit een wederkerige relatie, omdat deze zaken ook een belangrijk onderdeel zijn van het toeristisch product. 

Nadere uitwerking

De provincie stimuleert regionale samenwerking om te komen tot een werkbare, gebiedsgerichte aanpak, waarbij sprake is van een gezamenlijk belang voor inwoners, bezoekers, ondernemers en omgeving. Daarbij wordt gericht ingezet op o.a. vraagsturing ten behoeve van bezoekersmanagement, kaders voor (verblijfs)recreatieve ontwikkeling, stimulering van positieve voorbeeldprojecten en gebiedsgericht werken. Toerisme en recreatie kunnen op deze wijze, zoals met meervoudig ruimtegebruik, bijdragen aan de grote transities in de fysieke leefomgeving (zoals energie, ecologie, klimaat, landelijk gebied en natuurbeheer). Om bestemmingen in balans te brengen of te houden is het wenselijk om niet alleen te kijken naar de economische impact van toerisme, maar ook de sociaal-maatschappelijke en ecologische impact mee te wegen. 

De ontwikkeling van duurzame, toeristische bestemmingen richt zich vooral op gebieden met ruimte voor meer bezoekers en toeristisch potentieel, waar toerisme bij kan dragen aan nieuw perspectief, regionale opgaven en het behoud van voorzieningen. Daarnaast richt het beleid zich op het ‘stressbestendiger’ maken van bestaande toeristische bestemmingen die te maken hebben met (piek)drukte of potentiële overdruk. 

Hierbij speelt de vraag hoe bestaande verblijfsaccommodaties vitaal te houden, zodat ze geen negatieve impact hebben op de omgeving. De provinciale inzet richt zich daarbij op goede ruimtelijke ordening en toekomstbestendige/duurzame toeristische ontwikkeling. Met de maatregelen voor toerisme en recreatie in balans worden koppelkansen met maatschappelijke opgaven benut en overlast beperkt of voorkomen. Zo kan toerisme en recreatie een middel zijn om het landelijk gebied vitaal, leefbaar en aantrekkelijk te houden en ook het stedelijk voorzieningenniveau te versterken.  

Afweging nieuw verblijfsrecreatief aanbod 

De provincie wil zorgvuldig omgaan met de schaarse ruimte in Zuid-Holland en is daarom terughoudend ten aanzien van nieuwvestiging en uitbreiding van campings en verblijfsrecreatieparken. Nieuwvestiging of uitbreiding zou gericht moeten zijn op langjarige toeristische verhuur met een divers en onderscheidend regionaal aanbod. Permanente bewoning van recreatiewoningen en toevoegen van nieuwe tweede woningen zijn ongewenst. Daarom worden nieuwe recreatiewoningen alleen toegestaan in bedrijfsmatig beheerde verblijfsrecreatieparken. Een recreatiewoning is een accommodatie bedoeld voor tijdelijk recreatief verblijf, zoals een bungalow, chalet, stacaravan of vakantiehuis, met faciliteiten die vergelijkbaar zijn met een reguliere woning.  

Een verblijfsrecreatiepark wordt gezien als grootschalige ontwikkeling, met mogelijk een combinatie van vaste en seizoensgebonden verblijfmogelijkheden. Het terrein heeft een recreatief karakter, gemeenschappelijke voorzieningen en overeenkomstige inrichting. Daarnaast heeft het terrein een juridische gebruiksfunctie die tijdelijk recreatief verblijf, zoals in een recreatiewoning, mogelijk maakt en wordt het terrein bedrijfsmatig geëxploiteerd. Voor het bieden van gemeenschappelijke voorzieningen en het in stand houden van een langjarige toeristisch-recreatieve verhuur wordt gedacht aan een omvang van zo’n 25 recreatiewoningen. Bij de onderbouwing van een bedrijfsmatige exploitatie wordt gevraagd om een businessplan als onderbouwing van de financiële haalbaarheid. Daarnaast wordt in het plan de sociaal-maatschappelijke meerwaarde voor de omgeving van de ontwikkeling geschetst. 

Zuid-Holland telt een zeer hoog percentage recreatiewoningen die niet recreatief worden verhuurd. Dit kan leiden tot wisselende vitaliteit en op termijn tot permanente bewoning. Dergelijke recreatiewoningen leveren een beperkte bijdrage aan regionale economie en de instandhouding/verbreding van het lokale voorzieningenniveau. Nieuwe ontwikkelingen zouden gericht moeten zijn op langjarige toeristisch-recreatieve verhuur. Er is dan ook geen ruimte voor nieuwvestiging van tweede woning parken of solitaire tweede woningen in het buitengebied. Er is geen sprake van toeristisch-recreatieve verhuur wanneer de accommodatie voor meer dan 30% als tweede woning wordt gebruikt of wanneer onderdak wordt geboden aan deeltijd-bewoners, permanente bewoners, arbeidsmigranten en tijdelijke woningzoekenden. Bij iedere uitbreiding van het verblijfsrecreatieve aanbod zal het percentage van 30% dan ook als richtlijn worden gebruikt.  

De herontwikkeling of intensivering van bestaande locaties heeft de voorkeur boven nieuwvestiging. Zowel bij een nieuwe recreatieve ontwikkeling als bij de herontwikkeling of intensivering van een bestaand terrein met een recreatieve functie dienen alle relevante aspecten te worden betrokken bij de afweging. Het gaat daarbij onder andere om bereikbaarheid, stikstofruimte, toekomstbestendig bouwen en het beleid en de regels voor ruimtelijke kwaliteit. Het bouwen van reguliere woningen voor permanent verblijf dient voor te gaan.  

Daarnaast is beperkte uitbreiding mogelijk wanneer het gaat om een ‘aanpassing’ passend binnen de bestaande gebiedsidentiteit. Een uitbreiding wordt alleen toegestaan wanneer de ruimtelijke kwaliteit per saldo ten minste gelijk blijft en wordt gecombineerd met toekomstbestendige vormen van bouwen, verduurzaming en/of vergroening. Daarbij is een divers aanbod van verschillende typen verhuureenheden wenselijk.  

Een verblijfsrecreatiepark of grootschalige camping wordt niet gezien als stedelijke functie, maar moet wel op een vergelijkbare manier worden afgewogen. Dit betekent dat er wordt gevraagd de behoefte aan de recreatieve ontwikkeling te onderbouwen en regionaal af te stemmen. Hierbij dient de vitaliteit van bestaande naburige parken met een vergelijkbaar aanbod en relevant verzorgingsgebied in beeld gebracht te worden. Het toevoegen van verblijfsrecreatief aanbod zou geen druk moeten leggen op de vitaliteit van deze bestaande parken. 

Kleinschalige verblijfsrecreatie

Zoals hierboven aangegeven staat de provincie nieuwe recreatiewoningen alleen toe in grootschalige verblijfsrecreatieparken van tenminste 25 recreatiewoningen. Daarnaast zijn er in het buitengebied wel andere kleinschalige vormen van verblijfsrecreatie mogelijk waar dit bedoeld is als nevenactiviteit. Kleinschalige vormen van verblijfsrecreatie zijn mogelijk wanneer het gaat om een ‘aanpassing’ passend binnen de bestaande gebiedsidentiteit. Deze mogelijkheid geldt voor B&B, groepsaccommodaties, trekkershutten en seizoensgebonden/tijdelijke kampeerplekken. Het risico op permanente bewoning wordt hierdoor geminimaliseerd. Hotels worden in principe gezien als stedelijke verblijfsrecreatievorm, hiervoor is ruimte binnen de kernen.  

Permanente bewoning recreatieparken

De provincie beschouwt permanente bewoning van recreatiewoningen als een onwenselijke ontwikkeling die daarom wordt uitgesloten in het omgevingsplan. Het gaat om een complexe problematiek. Zo voldoen de woningen veelal niet aan de normen voor gewone woningen voor wat betreft bouw, hinder en locatie. Ook gaat permanent gebruik voor bewoning ten koste van de ruimte voor verblijfsrecreatie. Om permanente bewoning tegen te gaan staat de provincie nieuwe recreatiewoningen alleen toe in verblijfsrecreatieparken van enige omvang die bedrijfsmatig worden beheerd gericht op toeristische verhuur van alle recreatiewoningen. Het is daarbij wenselijk verblijven met een permanent karakter te voorzien van een Basisregistratie Adressen en Gebouwen (BAG). De provincie heeft een aantal parken waar het toeristisch recreatieve perspectief niet meer aanwezig is. Voor deze parken wordt in de Omgevingsverordening maatwerk geboden. 

Beleidsdoel 5-1 Gezonde natuur

5-1 Gezonde natuur

Een toekomstbestendig Zuid-Holland begint bij het landschap. Zuid-Holland heeft landschappen met natuurwaarden die in heel Europa bijzonder zijn: de duinen, de delta en het veenweidegebied. Het beschermen, behouden, beheren en stimuleren van biodiversiteit is meer dan alleen een wettelijke provinciale taak vanuit de Wet natuurbescherming: het is ook een maatschappelijke én economische taak die de provincie samen met haar partners heeft. Dit maakt dat Zuid-Holland gaat werken aan een basiskwaliteit van de natuur die het fundament vormt voor natuurinclusieve landbouw en een gezonde circulaire economie.

De provincie streeft naar vitale hoogwaardige natuur en fraaie landschappen die beginnen bij de voordeur en zich uitstrekken tot de kernen van onze natuur- en groengebieden, verbonden met water en erfgoed. Door overal natuur- en landschapswaarden te versterken, wordt gewerkt aan het behoud en herstel van de biodiversiteit en aan een aantrekkelijke omgeving. Met andere woorden, de provincie wil overal een goede basiskwaliteit van de natuur, en binnen natuurgebieden specifieke en hoogwaardige natuur. Daarvoor bevorderen we de transitie naar een natuurinclusieve samenleving voor algeheel biodiversiteitsherstel. Een goed functionerend natuurlijk systeem is immers een belangrijke randvoorwaarde voor een gezonde en duurzame economie, ruimtelijke ontwikkeling en leefomgeving.

Het soortenbeleid omvat soortenbescherming, faunabeheer en exotenbestrijding. Deze onderwerpen liggen deels in elkaars verlengde en raken aan veel andere provinciale opgaven, waaronder wonen, ruimtelijk ontwikkelingen, landbouw, vlieg- en verkeersveiligheid, waterbeheer, waterveiligheid en versterking van de biodiversiteit. Vanwege samenhang met andere opgaven heeft de provincie biodiversiteit als dwarsdoorsnijdend thema benoemd. Met biodiversiteit als vertrekpunt worden opgaven natuurinclusief benaderd.

Beleidskeuzes van 5-1 Gezonde natuur
Beschermen en versterken bestaande natuur en soorten

Wat wil de provincie bereiken?

De provincie wil de binnen haar provinciegrenzen van nature voorkomende plant- en diersoorten behouden. Dit realiseert zij door het faciliteren van natuurbeheer en kwaliteitsimpulsen in natuurgebieden en het planologisch beschermen ervan. In het landelijk en stedelijk gebied draagt de provincie zorg voor beheer- en stimuleringsmaatregelen ten behoeve van de Vogel- en Habitatrichtlijn (VHR) doelen, basiskwaliteit natuur en verdere versterking van agrarische natuur. De provincie heeft hiervoor 40 icoonsoorten geselecteerd die kenmerkend zijn voor leefgebieden in Zuid-Holland en stimuleert maatregelen die het leefgebied van deze soorten versterken. Belangrijke weidevogelgebieden worden door de provincie planologisch beschermd, daarnaast stimuleert zij initiatieven voor verdere versterking van de kwaliteit. Houtopstanden kennen eveneens een planologische bescherming. 

De provincie streeft naar een gezond evenwicht van faunapopulaties. Bij het beheren van dit evenwicht worden zorgvuldig de belangen van natuur en samenleving afgewogen. Waar nodig worden maatregelen getroffen, bijvoorbeeld ten behoeve van bescherming van flora en fauna, openbare veiligheid en volksgezondheid alsmede beperking van (landbouw)schade of andere wettelijke belangen.  Daarnaast verleent de provincie tegemoetkomingen in geleden schade door natuurlijk in het wild levende en inheemse beschermde dieren. De provincie zet in op bestrijding en beheersing van de (invasieve) exoten door middel van preventie, eliminatie en beheer. Wanneer (invasieve) exoten inheemse beschermde flora en fauna schaden, al of niet in combinatie met schade aan de economie en/of de volksgezondheid, neemt de provincie maatregelen. 

Aanleiding

De achteruitgang van biodiversiteit is een wereldwijd probleem, niet alleen vanwege het verdwijnen van soorten op zich, maar ook vanwege de afhankelijkheid van de mens van goed functionerende ecosystemen, voor bijvoorbeeld voedsel, gezondheid en klimaatadaptatie. Het beschermen van biodiversiteit is in de EU geborgd in de Vogel- en Habitatrichtlijn (VHR) en in Nederland geïmplementeerd in de Omgevingswet. De provincies hebben de wettelijke taak om hierop in te zetten, waarbij het beschermen, beheren en versterken van bestaande natuur een middel is.  

Motivering Provinciaal Belang

Op grond van Europese en nationale regelgeving draagt de provincie speciale verantwoordelijkheid voor soorten opgenomen op de Vogel- en Habitatrichtlijn (VHR-soorten), voor de gebieden die hiervoor zijn aangewezen (Natura 2000-gebieden), en het verbindende natuurnetwerk binnen Zuid-Holland. De provincie is verantwoordelijk voor de (ruimtelijke) bescherming van deze soorten en gebieden.  

Daarnaast is er grote overlap en samenhang tussen de opgaven voor natuur, water, klimaat en de daarmee samenhangende opgaven voor stikstofreductie en de transitie van het landelijk gebied. Dat vergt landelijke en provinciale regie.   

Nadere uitwerking

Natuurbeheer en -bescherming 

De provincie wil de hier van nature voorkomende plant- en diersoorten beschermen en behouden zodat duurzame populaties in stand blijven. Het beschermen van plant- en diersoorten gebeurt door ecologische waarden van natuurgebieden te behouden en verder te versterken, maar ook daarbuiten in het stedelijk en landelijk gebied, moeten milieucondities zodanig op orde zijn, dat minimaal een basiskwaliteit natuur aanwezig is. Dit wordt gedaan door het faciliteren van natuur- en landschapsbeheer, kwaliteitsimpulsen in natuurgebieden en beheer- en stimuleringsmaatregelen in het landelijk en stedelijk gebied.  

 Daarnaast worden er beschermingscategorieën gekoppeld aan gebieden waardoor ze met behulp van regelgeving worden beschermd. Het Natuurnetwerk Nederland is bijvoorbeeld planologisch beschermd. En zo is het Zuid-Hollandse (veen)weidelandschap is van groot belang voor de weidevogels in Nederland. Het is belangrijk dat de kwaliteit van deze gebieden behouden blijft, daarvoor stelt de provincie regels op die de gebieden met hoge weidevogeldichtheden ruimtelijk beschermt en toetst daaraan. Ook ter bescherming van houtopstanden zijn beschermende regels opgesteld, waaraan wordt getoetst. 

Ook buiten de beschermde (natuur)gebieden draagt de provincie zorg voor een gezonde leefomgeving met voldoende biodiversiteit. Alle in het wild levende planten en dieren vallen immers onder de zorgplicht. Bovendien is een gezond functionerend ecosysteem voor de mens van levensbelang, omdat het ons tal van essentiële diensten (ecosysteemdiensten) levert, zoals gezondheid (schone lucht, ontspanning), voedsel (bestuiving landbouwgewassen) en klimaatadaptatie (CO2-vastlegging). De provincie zet daarom in op een gezonde leefomgeving met een basiskwaliteit van natuur en biodiversiteit. En door het vergroten van de band tussen mens en natuur, wordt het maatschappelijk draagvlak voor groen versterkt.

Exoten 

In toenemende mate krijgt Zuid-Holland te maken met (al dan niet invasieve) exoten. Dit zijn soorten die hier oorspronkelijk niet voorkomen. Deze exoten kunnen inheemse soorten verdringen of op een andere manier de omgeving voor deze soorten ongeschikt maken. Daarmee kunnen deze exoten een gevaar voor de biodiversiteit. Ook kunnen sommige exoten leiden tot grote economische schade. Dit risico is op Europees niveau erkend als een gezamenlijk probleem. Om de verspreiding van invasieve exoten tegen te gaan is er daarom een Europese verordening tot stand gekomen die de lidstaten verplicht om maatregelen te treffen voor exoten die zijn geplaatst op de zogenaamde Unielijst. De provincie is verantwoordelijk voor het bestrijden en beheersen van aantal exoten op deze lijst. De provincie vindt de introductie en het vestigen van (nieuwe) exoten binnen de provincie niet wenselijk. De provincie zet in op bestrijding en beheersing van de (invasieve) exoten door middel van preventie, eliminatie en beheer. Wanneer (invasieve) exoten inheemse beschermde flora en fauna schaden, al of niet in combinatie met schade aan de economie en/of de volksgezondheid, neemt de provincie maatregelen.  

Faunabeheer

Binnen het faunabeheer streeft de provincie naar een gezond evenwicht in populaties en weegt zorgvuldig de belangen van natuur en samenleving af. De aanwezigheid van dieren staat soms op gespannen voet met andere (maatschappelijke en economische) belangen. Denk aan openbare veiligheid, volksgezondheid, landbouw of belangen van flora en fauna zelf. Dieren kunnen zorgen voor overlast, schade en onveilige situaties in het agrarische gebied, in de stad, in de haven en zelfs in natuur- en recreatiegebieden. Om conflicten tussen de aanwezigheid van dieren en andere belangen te voorkomen én om draagvlak te behouden voor natuur grijpt de provincie bij bepaalde populaties in om daarmee schade/risico’s te beperken. Dit wordt niet uitgevoerd om de natuur te bedwingen, maar om te zorgen voor balans.  

De provincie verleent in het kader van de wettelijke belangen vrijstelling of vergunningen van verbodsbepalingen van de Omgevingswet. Indien het vanuit de wet niet of beperkt mogelijk is om een vergunning af te geven voor het bestrijden van schade aan landbouwgewassen door het verjagen of doden van in het wild levende inheemse soorten, is in de omgevingswet bepaald, dat de provincie in voorkomende gevallen tegemoetkomingen verleent in geleden schade door natuurlijk in het wild levende en beschermde dieren. 

Hieronder zijn enkele voorbeelden benoemd van faunasoorten, waarvoor de provincie maatregelen treft ten behoeve van de wettelijke belangen.  



Ganzen 

De provincie zet zich jaarrond actief in om de populatie standganzen binnen de provincie te reduceren tot op een niveau waarbij de schade acceptabel en de populatie beheersbaar is. Daarnaast is van groot belang dat ganzen met alle geschikte middelen, inclusief afschot, worden verjaagd van plaatsen waar ernstige schade kan ontstaan. Gedurende de winterperiode wordt rekening gehouden met de rust binnen Natura 2000 gebieden en met de aangewezen ganzenrustgebieden.  

Bever  

De bever heeft als icoonsoort een belangrijke functie binnen de provincie Zuid-Holland, maar daar waar de bever een gevaar vormt voor o.a. de (water)veiligheid grijpt de provincie actief in.  

Reeën  

De reeënpopulatie neemt toe en daarmee ook de verspreiding binnen de provincie. De omvang van de populatie wordt gereguleerd ter bescherming van diverse wettelijke belangen waaronder het voorkomen van aanrijdingen, het lijden van de reeën zelf en schade aan gewassen.  

Predatoren 

Ter bescherming van kwetsbare soorten, waaronder grond-broedende vogels zoals weidevogels en kustbroedvogels, zet de provincie in op het voorkomen dan wel beperken van predatie door bijvoorbeeld de vos en (verwilderde) huiskatten.  

Verwilderde dieren 

De provincie vindt het vestigen van nieuwe (populaties) verwilderde dieren binnen de provincie niet wenselijk. 

Damherten in de Noord en Zuid-Hollandse duinen 

De provincie zet in op een gezonde populatie damherten in het huidige leefgebied in de duinen waarbij wordt gestreefd naar een evenwicht met de belangen verkeersveiligheid, schade aan gewassen en aan de inheemse flora en fauna. 

Natuurinclusieve transitie

Wat wil de provincie bereiken?

De provincie wil natuur meenemen in al haar ruimtelijke ontwikkelingen, zodat biodiversiteit behouden en versterkt kan worden. Natuur stopt immers niet bij de grens van natuurgebieden. Natuurinclusieve ruimtelijke ontwikkeling draagt bij aan het oplossen van veel provinciale uitdagingen (bodemdaling, verzilting, verdroging, afname biodiversiteit). Ook is het een randvoorwaarde voor een voldoende sterk ecologisch systeem, zodat aan (inter)nationale afspraken (natuur, stikstof, klimaat, fijnstof) wordt voldaan.

Door biodiversiteit als dwarsdoorsnijdend thema onderdeel van ons handelen te maken, werken we aan een aantrekkelijk, natuurinclusief en toekomstbestendig Zuid-Holland. Dan ontstaat zowel meer ruimte voor flora en fauna, als voor het oplossen van maatschappelijke problemen. De provincie wil met medeoverheden en kennisinstellingen het concept basiskwaliteit natuur verder ontwikkelen om te natuurinclusieve transitie te bevorderen. 

Aanleiding

Natuur staat aan de basis van ons bestaan. We zijn er als mens van afhankelijk voor levensmiddelen, grondstoffen, welzijn en klimaatregulering. De kwaliteit van de Zuid-Hollandse natuur staat echter fors onder druk en ligt ver onder de afgesproken doelen. Natuurinclusief biedt hiervoor een oplossing. De noodzaak hiervan is verwoord in de Landelijke Agenda Natuurinclusief.  Het halen van de natuurdoelen is nationaal en provinciaal beleid en is randvoorwaardelijk voor het oplossen van de huidige vergunningencrisis.

Motivering Provinciaal Belang

Het integraal meenemen van biodiversiteit levert veel op voor de diensten die de natuur de mensheid levert, de zogenaamde ecosysteemdiensten. Denk hierbij aan de zuivering van lucht en water en aan een gezondere leefomgeving, maar ook aan hoogwaterveiligheid. Deze ecosysteemdiensten vormen de belangrijkste randvoorwaarde voor ons bestaan én onze economie.

Nadere uitwerking

Natuurinclusief werken

Natuurinclusief werken betekent “de natuur inbegrepen”. Het betreft een manier van denken – in beleid, uitvoering en beheer – waarin natuur altijd wordt meegewogen opdat er meer biodiversiteit ontstaat. Het gaat om proactief handelen ten bate van de biodiversiteit, om op die wijze de leefomgeving van dier en mens een positieve impuls te geven. Met natuurinclusiviteit wordt vanuit de soortenbescherming bedoeld dat maatregelen die worden genomen ten gunste van de Vogel- en Habitatrichtlijnsoorten (VHR-soorten), rode lijst soorten en nationaal beschermde soorten zouden moeten komen. Met het inzetten op natuurinclusiviteit wil de provincie een gunstige staat van instandhouding realiseren voor de beschermde plant- en diersoorten. Het ruimhartiger terug laten keren van de beschermde soorten kan de druk verlagen op het benodigde beschermingsniveau. Een gunstige staat van instandhouding draagt ook bij aan het eenvoudiger kunnen afgeven van een ontheffing voor ruimtelijke ontwikkelingen.  

Natuurinclusief werken in het stedelijk en landelijk gebied

Bouwen gaat over mens en gebouw in relatie tot de natuurlijke omgeving en hoe die versterkt kan worden.  Natuurinclusief werken en bouwen wordt bevorderd door meekoppelkansen te benutten in andere opgaven, zoals bij bodemdaling, recreatie en beheer & onderhoud van wegen.

De provincie geeft invulling aan natuurinclusief in zowel bestaand als nieuw te ontwikkelen stedelijk en landelijk gebied. Voor het verstedelijkte gebied loopt dit via drie sporen. Ten eerste het voorlichten van initiatiefnemers en het stimuleren om voor VHR-soorten de aantasting van leefgebieden ruimhartiger te compenseren en te realiseren bij ruimtelijke ontwikkelingen. Ten tweede het stimuleren en faciliteren van soortmanagementplannen door soortenbescherming gebiedsgericht op te zetten waardoor niet voor elke losse activiteit een aparte ontheffing nodig is. Als laatste door voorwaarden op te nemen in de verordening om bij een nieuwe stedelijke ontwikkeling rekening te houden met de kansen voor het versterken van de biologische diversiteit. Hiermee streeft de provincie naar betere groenblauwe dooradering van het stedelijk gebied en goede verbindingen voor flora- en faunasoorten met het buitengebied.

Transitie naar natuurinclusieve landbouw

Zuid-Holland zet in op een natuurinclusieve agrarische sector, waarbij landbouwbedrijven voedsel en gewassen produceren in harmonie met milieu, natuur en landschap door natuurlijke processen in de bedrijfsvoering te integreren, te zorgen voor een gezond bodem- en watersysteem, een aantrekkelijk landschap en meer biodiversiteit, passend binnen een economisch rendabele bedrijfsvoering.

Ruimtelijke functies zoals landbouw en natuur zijn met elkaar verbonden in een landschap. Ze maken deel uit van eenzelfde ecologisch en economisch systeem en delen daarin bodem, water en biodiversiteit. Een gezonde bodem, schoon en voldoende water en biodiversiteit is voor beiden essentieel. Het gaat in de natuurinclusieve transitie daarmee ook om een denkomslag: van natuur als belemmering naar natuur als kans.

Nieuwe natuur realiseren

Wat wil de provincie bereiken?

De provincie is wettelijk verantwoordelijk om specifieke soorten en habitats te beschermen en in de zogenoemde ‘gunstige staat van instandhouding’ te brengen conform de EU Vogel- en Habitatrichtlijn. Realisatie van natuur is hiervoor een belangrijk middel, waarbij de provincie wil bereiken dat een robuust netwerk van natuurgebieden ontstaat, bestaande uit kerngebieden en verbindingszones daartussen. Buiten deze natuurgebieden wil de provincie een aantrekkelijk landschap en steden creëren waar, naast andere functies, ook ruimte is voor natuurwaarden. Voor de realisatie van natuur neemt de provincie regie en stelt zich op als verbinder tussen lokale partijen om te komen tot samenwerking.

Aanleiding

De biodiversiteit, de belangrijkste graadmeter voor de kwaliteit van de natuur, is de afgelopen decennia sterk gedaald. Voor het in gunstige staat van instandhouding brengen van de soorten en habitats in de provincie is het hebben van voldoende natuur van goede kwaliteit een vereiste. Dit is niet alleen belangrijk voor de natuur zelf, maar ook om ruimtelijke ontwikkelingen mogelijk te maken en om de bijdrage van natuur aan brede welvaart en leefbaarheid via ecosysteemdiensten zeker te stellen.

Het beschermen van biodiversiteit is in de EU geborgd in de Vogel- en Habitatrichtlijn (VHR) en in Nederland geïmplementeerd in de Omgevingswet. De provincies hebben de wettelijke taak om deze doelen te behalen, waarbij realisatie van nieuwe natuur (zowel begrensde natuur als natuur daarbuiten) een middel is. Hierover zijn afspraken gemaakt met het Rijk (onder andere Natuurpact, Programma Natuur, Actieplan Boerenlandvogels).

De provincie heeft van het Rijk de opgave meegekregen om in het kader van het NPLG in 2050 in 10% van het landelijk gebied een groenblauwe dooradering te realiseren om noodzakelijke verbindingen tussen natuur, landbouw en water te leggen.

Los daarvan zijn in het kader van het klimaatakkoord ook afspraken gemaakt over de realisatie van bos. Aangezien deze opgave ook bijdraagt aan het halen van de VHR-doelen, valt deze bossenopgave ook onder deze beleidskeuze. De realisatie van nieuwe natuur draagt, samen met het beheren en beschermen van natuur, ook bij aan het oplossen van de vergunningencrisis, waardoor ruimtelijke ontwikkelingen weer mogelijk worden.  

Motivering Provinciaal Belang

De Provincie is verantwoordelijk voor de realisatie van nieuwe natuur. Provincies zijn hierbij wettelijk verantwoordelijk om specifieke soorten en habitats te beschermen en in de zogenoemde ‘gunstige staat van instandhouding’ te brengen conform de EU Vogel- en Habitatrichtlijn. Er is grote overlap en samenhang met de andere provinciale opgaven voor water, klimaat, de daarmee samenhangende opgaven voor stikstofreductie en de transitie van het landelijk gebied. Dat vergt centrale provinciale regie.  

Nadere uitwerking

Om de VHR-doelen te halen is het essentieel dat natuurgebieden tegen een stootje kunnen. Om dit te bereiken moeten natuurgebieden worden vergroot en ontbrekende verbindingen worden gerealiseerd.   

Belangrijk onderdeel daarin is de voltooiing van een samenhangend en duurzaam geborgd natuurnetwerk, waarvan het Natuurnetwerk Nederland (NNN) en daarbinnen de Natura 2000 gebieden een cruciaal onderdeel zijn.  Daarnaast zijn weidevogelkerngebieden, bos en bomen en een meer fijnmazige groenblauwe dooradering (GBDA) van het landschap ook een onderdeel van het te realiseren netwerk.  

Met het Rijk zijn en worden meerdere afspraken gemaakt die hier invulling aan geven. Hieronder vallen:

  • Het Natuurpact: de provincie voert de regie op de realisatie van het NNN met vanuit het Rijk gedecentraliseerde middelen 

  • Het Uitvoeringsprogramma Natuur, die een focus heeft op maatregelen in stikstofgevoelige Natura 2000-gebieden en deels ook gaat over realisatie van nieuwe natuur. 

  • In het kader van Project Mainport Rotterdam zijn afspraken gemaakt over de realisatie van het natuur- en recreatiegebied Buijtenland van Rhoon.  

  • Voor de akker- en weidevogels gelden de afspraken die gemaakt zijn onder aanvalsplan grutto en actieplan boerenlandvogels. Specifiek voor weidevogels ligt er in Zuid-Holland een grote opgave vanwege het belang van het veenweidegebied voor deze soorten. 

  • De realisatie van groenblauwe dooradering is een nieuw doel onder het Nationaal Programma Landelijk Gebied (NPLG), waarover nog nadere afspraken met het Rijk gemaakt moeten worden. Deze dooradering draagt, naast aan het behalen van de VHR-doelen, ook bij aan klimaat- en waterdoelstellingen 

Stikstofreductie

Wat wil de provincie bereiken?

De stikstofreductie, zowel van ammoniak als van stikstofoxiden, heeft als doel om de depositie van stikstof op de natuurgebieden te verminderen en daarmee bij te dragen aan natuurherstel. De provincie heeft een concrete reductiedoelstelling om de stikstofemissie te verminderen, met als doel een emissieplafond van 2,9 kiloton ammoniak per jaar in 2035 te bereiken. Momenteel bedraagt de jaarlijkse ammoniakemissie 5,4 kiloton.

Daarnaast is het voor de provincie belangrijk om maatschappelijke ontwikkeling mogelijk te blijven maken. Om de stikstofproblematiek op te lossen werkt de provincie samen met regionale partners.

Deze inzet wordt in het omgevingsprogramma verder uitgewerkt en verloopt langs de volgende lijnen:

  • Ammoniak (NH3) reductie voor natuurherstel;

  • Stikstofoxiden (NOx) reductie voor natuurherstel;

  • Ontwikkelingen mogelijk houden middels vergunningverlening, waaronder helpen bij de legalisatie van PAS-melders.

Aanleiding

De afspraken komen voort uit de wettelijke doelen die zijn opgenomen in de wet Stikstofreductie en natuurverbetering (WSN), die tevens zijn opgenomen in de Omgevingswet (inwerkingtreding 1‑1‑2024). De reductie-afspraken zijn verdeeld over de provincies, Provincie Zuid-Holland heeft een reductiedoelstelling om de stikstofemissie te verminderen, met als streven om in 2035 een emissieplafond van 2,9 kiloton ammoniak per jaar te bereiken. Momenteel bedraagt de jaarlijkse ammoniakemissie 5,4 kiloton. In het Nationaal Programma Landelijk Gebied (NPLG) zijn afspraken gemaakt over de landelijke reductie van stikstof voor natuurherstel.

Daarnaast zijn er door het Rijk doelen gesteld voor de reductie van de NOx emissie in de sectoren industrie en mobiliteit. Deze doelen zullen worden behaald via landelijk, generiek, beleid waar de provincie door middel van aanvullende maatregelen een bijdrage aan levert. Hierbij zal innovatie ook een belangrijke rol spelen.

Motivering Provinciaal Belang

De provincie heeft de ambitie dat de Natura 2000-gebieden in goede staat van instandhouding verkeren en er geen verslechtering optreedt en is daar ook wettelijk toe verplicht. Een toename van stikstofdepositie boven de Kritische Depositie Waarde (KDW) kan een nadelig effect hebben op de natuur. Daarom zet de provincie zich in om de stikstofdepositie te verminderen ten behoeve van natuurherstel.

De stikstofproblematiek leidt tot vertragingen bij economische en maatschappelijke ontwikkelingen. De provincie vindt het belangrijk dat economische en maatschappelijke ontwikkelingen, zoals woningbouw, energietransitie en mobiliteit doorgang kunnen vinden. Een goede voortgang van de energietransitie is noodzakelijk om naast de CO2 doelen ook de NOx doelen te kunnen halen.

Het Rijk heeft een sterk sturende rol als het gaat om het creëren van een robuust kader, waarbinnen goede vergunningverlening mogelijk is. Vanuit de WSN (vanaf 1‑1‑2024 vanuit de Omgevingswet) en het NPLG is de provincie verplicht om een gebiedsprogramma te maken voor het landelijk gebied.

De provincie heeft afspraken gemaakt over bijdragen aan de woningbouw, mobiliteit, energietransitie en de legalisatie van PAS-melders. Het wettelijk kader voor vergunningverlening, inclusief de daarover gevormde jurisprudentie en de staat van de natuur, beperkt momenteel de mogelijkheid om alle gewenste ontwikkelingen te realiseren.

Nadere uitwerking

N.v.t.

Beleidsdoel 5-2 Transitie landbouw

5-2 Transitie landbouw

Landbouw onder druk

De identiteit van het landschap in Zuid-Holland wordt voor een belangrijk deel gevormd door de veelzijdige land- en tuinbouwsector. De boeren zijn daarmee naast voedselproducent ook belangrijk als beheerders van het landschap.

Tegelijk staat de landbouw flink onder druk vanwege klimaatverandering, bodemdaling, uitstoot van stikstof en andere stoffen, de afname van biodiversiteit en de economische vitaliteit van de sector.

Om een vitale en toekomstbestendige sector te behouden lijkt een ingrijpende transitie van de landbouw en het landgebruik noodzakelijk.



Naar een sectorbrede transitie

De afgelopen jaren hebben we vooral geïnvesteerd in innovatie om de verduurzaming van de landbouw vorm te geven. Focus lag daarbij op de ‘koplopers’. De komende periode wil de provincie de opgebouwde innovatiekracht benutten voor verdere opschaling. We willen dat alle agrariërs daarvan profiteren en samenwerken aan concrete oplossingen om de vitaliteit van de landbouwsector te vergroten.



Dat doen we in verschillende rollen: we stimuleren innovaties zoals de teelt van nieuwe producten en blijven betrokken bij het netwerk Voedselfamilies. We investeren in kennisdeling, in nieuwe verdienmodellen en in een circulaire aanpak en ketenoptimalisatie. Waar nodig zullen we kaders stellen of bestaande kaders aanpassen.

Beleidskeuzes van 5-2 Transitie landbouw
Toekomstbestendige & natuurinclusieve landbouw

Wat wil de provincie bereiken?

De provincie werkt de komende jaren aan toekomstbestendige landbouw die transitiedoelen zoals stikstofreductie, biodiversiteit, waterbeheer en economie integreert. Toekomstbestendige landbouw zorgt voor voldoende voedselzekerheid en biedt voldoende ruimte als waarborging voor de land- en tuinbouw als economische sector. De transitiedoelen zijn gericht op minder schadelijke uitstoot naar bodem, lucht en water door de sector. Om de transitiedoelen te monitoren en te borgen wordt ingezet op dataverzameling.

Aanleiding

De identiteit van het landschap in Zuid-Holland wordt voor een belangrijk deel gevormd door de veelzijdige land- en tuinbouwsector. Er zijn stevige doelen geschetst door de Europese Unie. Deze doelen zorgen ervoor dat ons landschap gezond wordt en blijft, maar hebben ook als consequentie dat de akkerbouw en veehouderij in Zuid-Holland moet veranderen om toekomstbestendig te blijven binnen ecologische grenzen. De provincie Zuid-Holland vindt het belangrijk dat de agrarische sector haar internationale concurrentiepositie behoudt en verwacht hierin ook een sterke rol van het rijk en van partijen in de agrarische keten.

Motivering Provinciaal Belang

Landbouw en natuur zijn met elkaar verbonden in de Zuid-Hollandse landschappen. Ze maken deel uit van eenzelfde ecologisch en economisch systeem en delen daarin bodem, water, lucht en biodiversiteit. Het kabinet heeft het Nationaal Programma Landelijke Gebied (NPLG) geïntroduceerd als het programma om de internationale doelstellingen (ten aanzien van Natuur/stikstof, biodiversiteit, waterkwaliteit en het klimaat betreffende landbouw en landgebruik) die Nederland heeft afgesproken te gaan halen.

Net zoals in de rest van Nederland is er in Zuid-Holland een stikstofprobleem, de biodiversiteit staat onder druk net als waterkwaliteit en -beschikbaarheid. Daar komt specifiek voor Zuid-Holland een ingewikkelde ruimtelijke puzzel bij. Tal van functies vragen ruimte. In het NPLG is een vitale positie voor de provincies weggelegd. De provincies wordt gevraagd om via een gebiedsgerichte aanpak de, naar de provincie vertaalde, stikstofdoelstellingen te gaan realiseren.

Nadere uitwerking

De provincie stimuleert de overgang naar toekomstbestendige landbouwpraktijken en zet in op het versterken van de verbinding tussen boeren en consumenten. Agrariërs worden ondersteund zodat er een collectieve beweging richting economisch duurzame en vitale landbouwbedrijven kan ontstaan. Op deze wijze wordt bewustwording gecreëerd over lokale producten en een gezond voedselsysteem. 

Daarnaast worden er kaders en instrumenten beschikbaar gesteld voor verduurzaming van akkerbouw en veehouderij. Deze instrumenten zijn gericht op kennisontwikkeling en -deling, innovaties en ruimtelijke ontwikkeling. Verder wordt er experimenteerruimte geboden zodat goede initiatieven of systeeminnovaties kunnen worden ondersteund.

Experimenteerruimte nieuwe agrarische bedrijfsvormen

De provincie wil ruimte bieden aan toekomstbestendige agrarische bedrijfsvormen. De huidige regelgeving is nog gericht op traditionele agrarische bedrijfsvormen. Daarom wordt bezien in hoeverre aanpassing van de regels nodig is, bijvoorbeeld voor het mogelijk maken van andere verdienmodellen en mengvormen van agrarische activiteiten met andere activiteiten. Om dit mogelijk te maken kan nu al gebruik worden gemaakt van de flexibiliteitsbepalingen in de Zuid-Hollandse Omgevingsverordening (afwijking, ontheffing). De ervaring die hiermee wordt opgedaan zal benut worden bij de heroverweging van beleid en regels voor agrarische bedrijven.

De Ambitie is dat Zuid-Holland in 2030 hét toonbeeld is van een hoog-innovatieve en circulaire agrarische sector en voedselketen in een stedelijke omgeving. De sector is toekomstbestendig, levert tal van groenblauwe diensten en heeft een rijke variëteit aan ecosysteemdiensten en er kan een goede boterham worden verdiend. Dit alles in een aantrekkelijke omgeving waarin prettig gewoond, gewerkt en gerecreëerd kan worden  en waarin voldoende en gezond voedsel geproduceerd kan worden. Deze toekomstbestendige & natuurinclusieve landbouw kent een brede maatschappelijke inbedding en heeft als randvoorwaarde dat er sprake is van gezonde economische basis voor de sector, ketenpartners en afzonderlijke boerenbedrijven. Om de openheid van het karakteristieke agrarisch landelijk gebied te waarborgen, worden enkele beperkingen gesteld aan agrarische bebouwing en bedrijfsvoering. Dit betreft:

  • Agrarische ontwikkelingen (in de vorm van bebouwing en kassen) vinden plaats op bouwpercelen of anderszins geconcentreerd en houden rekening met de aanwezige landschappelijke kenmerken en waarden;

  • Nieuw-vestiging van intensieve veehouderij wordt niet toegelaten binnen de provincie. Intensieve veehouderij is vanwege de schaal en de aard van de bedrijfsvoering en de daarmee samenhangende ruimtelijke verschijningsvorm, in het algemeen niet passend bij het Zuid-Hollandse landschap en het karakteristieke gebruik daarvan;

  • Voor glastuinbouw, boom- en sierteelt en bollenteelt zijn speciale gebieden aangewezen, buiten die gebieden gelden beperkingen.

Beleidsdoel 5-3 Leven met water

5-3 Leven met water

De provincie wil Zuid-Holland beschermen tegen wateroverlast en overstromingen en de gevolgen van eventuele overstromingen zoveel mogelijk beperken. Deze opgave wordt groter door de effecten van klimaatverandering (zeespiegelstijging en toenemende extreme neerslag), bodemdaling en toenemende druk op de beschikbare ruimte. De provincie heeft bij de preventie van overstromingen en wateroverlast een kaderstellende rol (regionale keringen normeren en normen voor wateroverlast vaststellen) en keurt dijkversterkingsplannen van de waterschappen goed. De provincie zet in op een robuuste ruimtelijke inrichting en op een goede voorbereiding van de rampenbestrijding (meerlaagse veiligheid) onder andere door deelname aan de Interregprojecten FRAMES (als leadpartner en deelnemer) en STARS2C’s en door deelname aan het Deltaprogramma. Volgens de Deltabeslissingen en de Nationale Adaptatie Strategie moet Nederland in 2050 ‘waterrobuust’ zijn ingericht, met een basisveiligheid voor iedereen tegen overstromingen.

De beschikbaarheid en de kwaliteit van oppervlaktewater en grondwater vraagt om een gezamenlijke inspanning van overheden en stakeholders in de provincie. In het Deltaprogramma Zoetwater werkt de provincie samen aan de uitwerking van een strategie voor zoetwater om zo weerbaar te zijn tegen perioden van droogte zoals de zomer van 2018. De provincie is verantwoordelijk voor de (ruimtelijke) bescherming van de drinkwaterbronnen zodat voldoende drinkwatervoorzieningen en drinkwatervoorraden (kwalitatief en kwantitatief) beschikbaar zijn (en blijven). Ook moeten er voldoende veilige en kwalitatief goede zwemwaterlocaties zijn, aangewezen door de provincie.

In 2027 moeten de doelen uit de Kaderrichtlijn Water zijn behaald. De effecten van de genomen maatregelen zijn nog beperkt zichtbaar en verdergaande inspanning is nodig. Samen met de waterschappen en stakeholders maakt de provincie nadere afspraken over de maatregelen.

Alle grondwaterlichamen voor de Kaderrichtlijn Water (KRW) moeten in 2027 in goede toestand zijn (kwantitatief en kwalitatief). Het Regionaal Bestuurlijk Overleg Rijn-West is het platform waar de partners voor dit Stroomgebied de KRW-plannen afstemmen en elkaar stimuleren tot een ambitieuze en tegelijk effectieve aanpak. De provincie onderhoudt grondwatermeetnetten waarmee, in alle grondwaterlichamen, de grondwaterkwaliteit en – kwantiteit worden gemonitord.

Beleidskeuzes van 5-3 Leven met water
Waterkwaliteit en waterbeschikbaarheid

Wat wil de provincie bereiken?

De provincie wil een goede kwantiteit en kwaliteit van grond- en oppervlaktewater. Voor het realiseren van een goede waterkwaliteit volgt de provincie de systematiek van de Europese richtlijnen: de Kaderrichtlijn Water (KRW), de Grondwaterrichtlijn en de Drinkwaterrichtlijn. Ten aanzien van zwemlocaties in oppervlaktewater geeft de provincie uitwerking aan de Zwemwaterrichtlijn: De provincie wil goed ingerichte en veilige zwemlocaties in oppervlaktewater.

De provincie wil de bronnen voor drinkwaterproductie en vitale drinkwaterinfrastructuur beschermen, zodat er altijd voldoende drinkwater beschikbaar is om tegen maatschappelijk aanvaardbare kosten te produceren. Gebruiksfuncties en het regionale watersysteem worden zodanig op elkaar afgestemd dat we weerbaar zijn tegen perioden van droogte of extreme neerslag en dat variaties in de aan- en afvoer van rivierwater kunnen worden opgevangen. Gebruiksfuncties worden voorzien van een passende waterkwaliteit uit oppervlaktewater zolang het doelmatig is. De provincie streeft zoveel mogelijk naar functiecombinaties die elkaar versterken, zoals drinkwater en natuur. Bij de aanwijzing van zwemwaterlocaties wordt rekening gehouden met de waterkwaliteit, veiligheid en hygiëne. Bij het vaststellen van waterkwaliteitsdoelen wordt rekening gehouden met de verschillende functies van oppervlaktewateren.

Voor het realiseren van een goede waterkwaliteit en -kwantiteit zoekt de provincie nadrukkelijk de samenwerking met andere partijen: niet alleen medeoverheden, maar ook drinkwaterbedrijven, terreinbeheerders, ondernemers en maatschappelijke organisaties. Verdere uitwerking van het beleid voor mooi en schoon water is opgenomen in het regionaal waterprogramma.

Aanleiding

Een goede waterkwaliteit en -kwantiteit is de basis van een gezonde en aantrekkelijke leefomgeving, waarin we nuttig gebruik maken van het beschikbare water voor de drinkwatervoorziening, landbouw, natuur, recreatie, transport en industrie. Die functies kunnen elkaar beïnvloeden, gaan niet altijd samen en de toestand van het water is niet altijd geschikt voor iedere functie.

De oppervlaktewaterkwaliteit in Zuid-Holland is niet op orde. Dit komt met name door verhoogde concentraties aan nutriënten en bestrijdingsmiddelen. Dat leidt onder andere tot overlast van blauwalgen en tot achterblijven van gestelde natuurdoelen. De kwaliteit van het grondwater wordt bedreigd door verontreinigende stoffen als gevolg van menselijk handelen. Intensieve landbouw, industriële uitstoot naar het milieu en toenemend gebruik van de ondergrond vormen een belasting in de vorm van nutriënten, bestrijdingsmiddelen, medicijnresten, microplastics en opkomende stoffen. Ook komen stoffen in het grondwater door uitspoeling van historische bodemverontreinigingen en (illegale) lozing van verontreinigende stoffen. De hoeveelheid zoet grondwater staat onder druk door onttrekkingen ten behoeve van industrieel gebruik, drinkwaterproductie en land- en tuinbouw. Door klimaatverandering en sociaaleconomische ontwikkelingen nemen de onttrekkingen toe. Bovendien leidt zeespiegelstijging tot extra druk van zoute kwel. Een goede waterkwaliteit kan niet simpelweg bereikt worden door aan knoppen te draaien (via het nemen van maatregelen). Er moet ook rekening worden gehouden met de fysieke achtergrondomstandigheden van het water die daarop van invloed zijn.

De beschikbaarheid van voldoende zoet water is belangrijk voor de drinkwatervoorziening, landbouw, natuur, waterkwaliteit en industrie. De vraag naar zoet water neemt toe door sociaaleconomische ontwikkeling en klimaatverandering. Tegelijk staat het aanbod van kwalitatief goed zoet water onder druk door klimaatverandering (zeespiegelstijging, langere periodes met droogte en lage rivierafvoeren, toenemende verzilting) en de invloed van verontreinigingen in het oppervlaktewater. Tekorten aan zoet water leiden tot schade aan functies die hiervan afhankelijk zijn. De balans tussen vraag en aanbod staat onder druk. Daarom is het belangrijk dat gebruiksfuncties en het regionale watersysteem zodanig op elkaar afgestemd en ingericht zijn dat ze weerbaar zijn tegen veranderende omstandigheden zoals droogte en lage rivierafvoeren. Vanwege de wettelijke taken en de zorgplicht voor duurzame veiligstelling van de drinkwatervoorziening zorgt de provincie voor een robuuste ruimtelijke bescherming van de bestaande en mogelijke toekomstige bronnen voor drinkwaterproductie.

Motivering Provinciaal Belang

Het beleid voor het realiseren van mooi en schoon water volgt uit wettelijke taken en bevoegdheden, maar ook uit bestuurlijke ambitie. De rol die de provincie neemt verschilt per opgave. De provincie heeft in ieder geval de volgende wettelijke taken/bevoegdheden:

  • Aanwijzen en begrenzen van oppervlaktewaterlichamen die niet in beheer zijn bij het rijk, grondwaterlichamen en waterwinlocaties en het vast leggen ervan in het regionaal waterprogramma (art. 4.4 Bkl)

  • Vaststellen van ecologische doelen voor de kwaliteit van oppervlaktewaterlichamen;

  • Het vastleggen van maatschappelijke functies van regionale wateren, waaronder in ieder geval de maatschappelijke functie drinkwateronttrekking;

  • Vaststellen van maatregelen ter uitvoering van de KRW voor grondwater, aangewezen oppervlaktewaterlichamen en waterlichamen waarin waterwinlocaties liggen;

  • Monitoring van de toestand van grondwaterlichamen;

  • Aanwijziging van zwemlocaties in oppervlaktewater conform de Europese zwemwaterrichtlijn.

Nadere uitwerking

Bij de beleidsuitwerking in het regionaal waterprogramma wordt tevens de relatie tot andere beleidskeuzes uitgewerkt.

Waterveiligheid en wateroverlast

Wat wil de provincie bereiken?

De provincie kiest voor een duurzaam en toekomstbestendig waterveiligheidsbeleid. Dit doet de provincie door primair in te zetten op preventie. Ondanks deze preventie kan een dijkdoorbraak niet geheel worden uitgesloten. Daarom worden er ter beperking van schade en slachtoffers bij een mogelijk optredende dijkdoorbraak ook maatregelen genomen in de ruimtelijke inrichting en rampenbeheersing. De combinatie van preventie, ruimtelijke inrichting en rampenbeheersing wordt meerlaagsveiligheid genoemd. Daarbij wordt ook gekeken naar de effecten van klimaatverandering zodat beleid en plannen duurzaam en toekomstbestendig zijn.

De provincie wil de kans op wateroverlast als gevolg van inundatie uit het regionaal watersysteem beperken en schade door wateroverlast voorkomen.

Voor buitendijkse gebieden in het benedenrivierengebied vraagt de provincie van gemeenten dat zij bij ruimtelijke ontwikkelingen in deze gebieden een inschatting maken in de risico’s van overstromingen.

De provincie heeft daarnaast meerdere wettelijke taken:

  • Kaderstellend voor regionale waterkeringen.

    De provincie wijst regionale waterkeringen aan en normeert deze. Het beschermingsniveau (omgevingswaarde) van de genormeerde regionale waterkeringen is vastgelegd in de omgevingsverordening. Ook zijn termijnen vastgesteld waarop regionale waterkeringen aan dit beschermingsniveau moeten voldoen.

  • Goedkeuring projectbesluiten (dijkversterkingsplannen).

    Dit geldt in ieder geval voor versterking van primaire waterkeringen (kust en dijken langs grote rivieren) welke in beheer zijn bij het waterschap. De projectbesluiten voor dijkversterkingen worden beoordeeld op het goed afgewogen meenemen van met name de landschappelijke, natuur- en cultuurwaarden (LNC-waarden).

  • Maken, actualiseren en publiceren van overstromingsrisico- en overstromingsgevaarkaarten.

  • Omgevingswaarden voor wateroverlast vastleggen in de verordening.

Aanleiding

De provincie Zuid-Holland ligt laag en als de dijken het begeven kan het bijna overal overstromen. Daarom is het belangrijk dat de provincie beleid heeft voor waterveiligheid. Klimaatverandering zorgt ervoor dat de opgave voor waterveiligheid groter wordt. Ook zijn dijken, duinen en keringen kenmerkende landschappelijke elementen en zijn daarmee van belang voor de ruimtelijke kwaliteit in de provincie.

Hevige regenbuien kunnen leiden tot wateroverlast, onder andere door overstroming (inundatie) uit het regionaal watersysteem. Waterschappen zorgen voor voldoende waterberging in het regionale watersysteem en zorgen voor voldoende afvoercapaciteit. De benodigde afvoer- en bergingscapaciteit wordt door de waterschappen berekend op basis van de wateroverlastnormen die in de omgevingsverordening zijn vastgelegd als omgevingswaarden kans op overstroming regionale wateren.

Motivering Provinciaal Belang

Het provinciaal belang volgt uit de wet. De wet schrijft voor dat de provincie projectbesluiten van het waterschap voor dijkversterkingen goedkeurt, omgevingswaarden veiligheid regionale waterkeringen vast legt, zorgdraagt voor de productie, actualisatie en het digitaal beschikbaar stellen van overstromingsrisico- en overstromingsgevaarkaarten en dat met het oog op het waarborgen van de veiligheid en het voorkomen of beperken van wateroverlast omgevingswaarden in de provinciale omgevingsverordening moeten worden verankerd. De omvang van waterveiligheidsvraagstukken overstijgt vaak het lokale niveau en bovendien spelen er vaak meerdere belangen waarmee rekening gehouden moet worden en zijn er mogelijk meekoppelkansen. Betrokkenheid van de provincie is dan belangrijk.

Nadere uitwerking

De provincie werkt samen met het Rijk, waterschappen, gemeenten en veiligheidsregio’s aan waterveiligheid.

Bijvoorbeeld in projecten rondom de kust, in het Deltaprogramma, bij de aanwijzing en normering voor regionale waterkeringen, in het voortraject van dijkversterkingen en bij projecten waar meerlaagsveiligheid speelt.

Maatregelen ter verbetering van de veiligheid tegen overstromingen hebben een ruimtelijke impact. Deze maatregelen moeten dus zoveel mogelijk passen bij het ruimtelijk kwaliteitsbeleid van de provincie. Bij de ruimtelijke inpassing van waterveiligheid (waterkeringen) wordt dan ook rekening gehouden met het ruimtelijke kwaliteitsbeleid. Dit beleid is nog in ontwikkeling (agenderend).

Als in een gebied een ruimtelijke ontwikkeling plaatsvindt kan dit invloed hebben op potentiële schade of slachtoffers; hier dient rekening mee gehouden te worden bij verstedelijking. Daarom brengt de provincie overstromingsrisico’s in beeld en stimuleert zij een waterrobuuste ruimtelijke inrichting.

Voor wateroverlast zijn in het Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW, 2003) afspraken gemaakt over het verbeteren van het watersysteem. De provinciale omgevingswaarden voor wateroverlast door overstroming van regionale wateren volgen uit het NBW. De provincie werkt samen met onder andere de waterschappen en gemeenten om wateroverlast als gevolg van hevige neerslag tegen te gaan (zie beleidskeuze klimaatadaptatie).

Het beleid is uitgewerkt in het regionaal waterprogramma, ondersteund met regels in de omgevingsverordening.

Beleidsdoel 6-1 Wonen

6-1 Wonen

In Zuid-Holland moet het komende decennium 200.000 woningen worden gebouwd. Een toevoeging van ruim 10% op de bestaande woningvoorraad. Op dit moment wordt er al volop gebouwd in Zuid-Holland. Zo’n 17.000 woningen per jaar, maar er is meer nodig. De komende jaren zijn er voldoende plannen en locaties aanwezig voor zo’n 260.000 woningen. Zowel binnen bestaande steden en dorpen als daarbuiten. Om dit te versnellen reserveert de provincie 10% van de provinciaal geraamde woningvoorraad voor kansrijke locaties. Met dit ‘potje’ kunnen we onvoorziene kansen voor geschikte projecten en locaties snel benutten.

Zo zorgen we ervoor dat diverse doelgroepen (starters, lage inkomens, studenten, ouderen, arbeidsmigranten) een passende (betaalbare) woning kunnen vinden. Zo’n 52% de Zuid-Hollandse huishoudens zijn aangewezen op een sociale woning en de gemiddelde prijs van een koopwoning is niet betaalbaar met een modaal jaarsalaris. De provincie wil daarom betaalbare en passende woningbouw versnellen en ervoor zorgen dat de woningvoorraad op peil is.

Naast versnelling van de woningbouw zijn goede bereikbaarheid, voldoende werkgelegenheid en goede voorzieningen belangrijk. Dit betekent dat de versnelling van de woningbouwopgave goed moet zijn afgestemd met werklocaties en bereikbaarheid.

De provincie bouwt zelf geen woningen, dit doen marktpartijen en woningbouwcorporaties. Wel heeft de provincie verschillende rollen waarin zij een bijdrage kan leveren aan de versnelling van de bouw van betaalbare woningen:

  • Meewerken op locatieniveau om knelpunten weg te nemen door inzet van expertise en middelen.

  • Samen met Rijk, gemeenten, marktpartijen en corporaties werken aan een constante bouwstroom door afspraken (zoals de Woondeal Zuidelijke Randstad), kennisuitwisseling (zoals een jaarlijkse conferentie), lobby en agendering van knelpunten.

  • Eén loket voor de buitenwereld waar het gaat om tegenstrijdige provinciale belangen op locatieniveau, dan wel provinciaal omgevingsbeleid dat versnelling belemmert. Deze kwesties agenderen en knopen over doorhakken.

  • Vanuit provinciaal omgevingsbeleid sturing op kwantitatieve en kwalitatieve behoefte en voldoende plancapaciteit per woonregio. Overprogrammering mogelijk maken, zodat er voldoende harde plancapaciteit is. RO-instrumentarium zo nodig inzetten.

Beleidskeuzes van 6-1 Wonen
Toekomstbestendig bouwen

Wat wil de provincie bereiken?

De provincie wil zorgen voor een toekomstbestendig ingericht bebouwd gebied dat zorgt voor een prettige, gezonde en veilige leefomgeving. Een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling dient (in toenemende mate) en in samenhang met elkaar:

  • Energiepositief te zijn, door optimaal in te zetten op besparing van elektriciteits- en warmte/koeltevraag, het benutten van rest- en aardwarmte en omgevingskoude en het zoveel mogelijk in hernieuwbaar opgewekte elektriciteit te voorzien – door zo mogelijk meer te produceren dan zelf wordt gebruikt. Onder een energiepositieve bijdrage hoort ook het bieden van systeemdiensten, zoals bijdragen aan afvlakking van vraagpieken, het bufferen van aanbodpieken van duurzaam geproduceerde energiedragers en het deelnemen aan gezamenlijk beste oplossingen (die individueel niet te veel benadelen).

  • Klimaatbestendig en waterrobuust te zijn ook op slappe ondergrond. Daarmee wordt bedoeld dat het nieuw ingerichte gebied en de omgeving goed blijft functioneren in extreme weersomstandigheden. Klimaatadaptief bouwen is daarom de norm in Zuid-Holland.

  • Uit te gaan van natuurinclusief bouwen om daarmee de biodiversiteiten variatie aan biotopen voor de stedelijke soorten in het bebouwde gebied duurzaam te behouden en te versterken.

  • Circulaire en biobased oplossingen te bieden bij realisatie en beheer door een verantwoord materiaalgebruik en het hanteren van de ontwerpprincipes modulariteit en losmaakbaarheid, zodat er kan worden ingespeeld op een veranderde behoefte in de toekomst.

  • Uit te gaan van het zoveel mogelijk toepassen van emissieloze oplossingen voor zowel de bouwfase als gebruiksfase, oplossingen die emissies van in ieder geval NOx en CO2 zoveel mogelijk beperken, om daarmee een toekomstbestendige inrichting van de bebouwde leefomgeving te bevorderen.

  • In te zetten op drinkwaterbesparende maatregelen in en rond de woning om de druk op de drinkwatervoorziening en het watersysteem te verlichten.

  • Gezonde en veilige leefomgeving te bevorderen; die een gezonde leefstijl ondersteunt, met een beweegvriendelijke leefomgeving voor sport en beweging stimuleert en waarin een goede milieukwaliteit wordt beschermd en bevorderd.

In ruimtelijke visies en plannen wordt opgenomen hoe ruimtelijke ontwikkelingen zijn toegerust op de gevolgen van klimaatverandering en invulling wordt gegeven aan een energiepositieve bijdrage, klimaatadaptatie, tegengaan van bodemdaling, natuurinclusiviteit, circulariteit, emissieloos, drinkwaterbesparend en een gezonde bebouwde leefomgeving.

Tevens zet de provincie via diverse provinciale programma’s in op versnelling van de realisatie van toekomstbestendige woningbouw in Zuid-Holland. Dit doet de provincie vanuit verschillende rollen in samenwerking met verschillende partners.

Aanleiding

Een combinatie van opgaven liggen ten grondslag aan de keuze voor een toekomstbestendig ingericht bebouwd gebied;

Opgave energie

Eén van de grootste uitdagingen voor Nederland de komende jaren is klimaatverandering. Conform het klimaatakkoord van Parijs en het nationale Klimaatakkoord werkt de provincie aan het fors reduceren van de broeikasgasemissies. Dit vraagt een energievoorziening (warmte/koelte en elektriciteit) in de leefomgeving die is geoptimaliseerd en gebaseerd op hernieuwbare energie.

Opgave circulair

De bouw en ontwikkeling van de bebouwde leefomgeving vraagt om materiaalgebruik met een lage CO2-uitstoot en mogelijkheden tot hergebruik, conform het Nationaal Grondstoffenakkoord. Bovendien draagt circulariteit bij aan een verlaging van andere emissies zoals stikstof, en zorgt het voor een gezondere leefomgeving, met name door het gebruik van biobased bouwmaterialen.

Opgave klimaatadaptatie

Daarnaast vraagt klimaatverandering dat de bebouwde leefomgeving moet worden aangepast, anticiperend op de verwachtingen die bij het veranderende klimaat horen: extreme neerslag, hittestress, langere periodes van droogte en een grotere kans op overstromingen en de bodem die blijft dalen. In het Deltaplan Ruimtelijke Adaptatie en Nationaal Bestuursakkoord Klimaatadaptatie is afgesproken dat de leefomgeving weerbaarder maken tegen de gevolgen van klimaatverandering.

Opgave verstedelijking

De beleidskeuze voor een toekomstbestendig ingericht bebouwd gebied is er dan ook op gericht om schade door hevige neerslag, bij langdurige droogte, tijdens perioden van hitte, in relatie tot bodemdaling en/of als gevolg van overstromingen te voorkomen of te beperken. Groene, natuur-inclusieve maatregelen hebben daarbij de voorkeur (‘groen tenzij’) om tevens de biodiversiteit te vergroten. Tegelijkertijd speelt de grote verstedelijkingsopgave in Zuid-Holland, waarin wonen, werken en recreëren samenkomen in de bebouwde leefomgeving. In de komende jaren worden veel woningen toegevoegd en wordt gewerkt aan voldoende en intensief gebruik van werklocaties conform het Verstedelijkingsakkoord van Rijk en regio.

Opgave natuurinclusief

Het beleid van de provincie is conform de  kerntaken en de afspraken uit het Klimaatakkoord gericht om de natuur en de biodiversiteit in de provincie in stand te houden én te verbeteren. In het bestaand stads- en dorpsgebied leeft een deel van de kwetsbare Vogel- en Habitatrichtlijn-soorten (VHR-soorten). De provincie is wettelijk verantwoordelijk voor de staat van instandhouding van deze soorten. Met de druk op de ruimte neemt ook de druk op deze soorten verder toe. De biodiversiteit is de laatste jaren in het stedelijk gebied toegenomen door meer variatie aan klein- en grootschalige stedelijke biotopen. Door natuurinclusief te bouwen wordt ontwikkeling doorgezet. Indien de soorten zich in een goede staat bevinden, biedt dat ook kansen om meer te kunnen ontwikkelen.

Opgave drinkwatervoorziening

De komende jaren worden vele nieuwe woningen gebouwd en de bevolkingsgroei heeft impact op het drinkwatergebruik. De beschikbaarheid van natuurlijk water af neemt en het vinden van voldoende schone drinkwaterbronnen wordt steeds moeilijker. Toenemende drinkwatervraag zet de toekomstige drinkwatervoorziening en het watersysteem als geheel onder druk. Het toepassen van waterbesparende maatregelen bij renovatie of nieuwbouw van woningen is een kans om bewust en zuinig met drinkwater om te gaan en de druk op de drinkwatervoorziening en het watersysteem te verlichten.

Opgave gezond en veilig

De bebouwde omgeving vormt de primaire plekken plek waar we in Zuid-Holland verblijven. Vanuit diverse akkoorden, zoals het Nationaal Preventieakkoord en Schone Luchtakkoord, wordt het belang van een gezonde, schone en veilige leefomgeving steeds verder onderschreven. Door de  inrichting van de dagelijkse woon- en werkomgeving zo in te richten dat het uitnodigt tot sport, ontspanning en beweging draagt  bij aan  welzijn en gezondheid. Aangevuld door bevorderen van de milieukwaliteit, bescherming tegen hinder en risico’s.

Ook om latere onwenselijke situaties en extra investeringen in de toekomstige bebouwde leefomgeving te voorkomen kiest de provincie Zuid-Holland voor toekomstbestendig bouw.

Motivering Provinciaal Belang

In deze beleidskeuze komen verschillende wettelijke taken en opgaven van de provincie vanuit de Omgevingswet en de uitwerking van diverse thematische akkoorden integraal samen, met als doel bij te dragen aan: een duurzame ruimtelijke ontwikkeling van de bebouwde leefomgeving; creëren van een veilige en schone leefomgeving op het gebied van milieu, energie, klimaat en emissies; versterking van het vestigingsklimaat voor bedrijven én natuur in de bebouwde leefomgeving. Door regionale afstemming in beleid kan worden voorkomen dat onderlinge concurrentie tussen gemeenten afbreuk doet aan een evenwichtige toekomstbestendige ontwikkeling van functies aan locaties op lokale en (boven)regionale schaal. Zo draagt de provincie bij aan een toekomstbestendige inrichting van de bebouwde leefomgeving in Zuid-Holland.

Nadere uitwerking

Zuid-Holland is de dichtst verstedelijkte provincie van Nederland. In de komende jaren moet er bovendien fors worden bijgebouwd om in de behoefte aan wonen en werken te kunnen voorzien. Vanuit de provinciale taak voor duurzame ruimtelijke ontwikkeling werkt de provincie aan voldoende woningen en versterken van de regionale economie. Onder meer de leefbaarheid van het (nieuwe) stedelijk gebied en vestigingsklimaat voor bedrijven kunnen onder druk komen te staan als gevolg van klimaatverandering en toenemend intensiever ruimtegebruik vaak in combinaties van verschillende functies. En daarmee kan het leef- en vestigingsklimaat van Zuid-Holland negatief worden beïnvloed.

Ruimtelijke plannen worden ontwikkeld voor de vraag van nu, maar ook die van de later. Daarom is het verstandig om nu woon- en werkplekken te bouwen die berekend zijn op eisen van vandaag maar ook zijn toegerust op die van de nabije afzienbare toekomst. Tegelijkertijd is het gezien de grote grootte en urgentie van de verstedelijkingsopgave ook noodzakelijk om snel te bouwen waarbij  oog wordt gehouden voor de betaalbaarheid bij realisatie én beheer.

Om onwenselijke schade, hinder en extra investeringen als gevolg van klimaatverandering in de toekomst te voorkomen is daarom met het Convenant Klimaatadaptief bouwen afgesproken dat klimaatbestendig bouwen in de provincie Zuid-Holland de norm is. Het convenant stimuleert partijen om klimaatadaptief te bouwen en biedt daarvoor allerlei ondersteuning aan, waaronder de Leidraad Klimaatbestendig Bouwen (versie 2.0, Maart 2022) met een programma van eisen in de vorm van een ‘Prestatietabel’. De leidraad ondersteunt bij het concretiseren van de klimaatambities en het beoordelen van de gebiedsontwikkeling op de thema’s.

De directe aanwezigheid en toegankelijkheid van voldoende groen en water in bebouwd gebied is een duurzame oplossing voor het tegengaan van wateroverlast en hittestress en levert een bijdrage aan een gezonde leefomgeving. In de gebouwde leefomgeving zet de provincie gezamenlijk met de steden in op het realiseren van groenblauwe locaties, waarbij voldoende aandacht is voor klimaatadaptatie, biodiversiteit en sport en recreatie.

De provincie stimuleert biodiversiteit in de nabijheid van ruimtelijke ontwikkelingen. Binnen de wettelijke kaders treedt de provincie waar mogelijk ook regulerend op, bijvoorbeeld door het meenemen van maatregelen ter versterking van biodiversiteit bij nieuwbouw verplicht te stellen. Ook de landelijke Agenda Natuurinclusief biedt hiervoor een kader waarin de provincie haar rol neemt.

De provincie Zuid-Holland wil circulaire bouwinnovaties stimuleren en opschalen voor een klimaatneutrale en versnelde realisatie van de verstedelijkingsopgave. Ook in de bouw beperkt de provincie haar CO2-uitstoot bij traditionele materialen zoals beton en staal en meer gebruik van materialen met een lage CO2-uitstoot. Circulair bouwen richt zich op circulariteit van materialen én het bouwproces. Hierbij zijn de bouwproducten van nu de grondstoffen van later. Het sluiten van de afvalkringloop (dus geen nieuw afval creëren) staat hierbij centraal. Bij biobased bouwen zijn materialen gemaakt van hernieuwbare grondstoffen. In het bouwproces wordt rekening gehouden met modulair & losmaakbaar bouwen om het hergebruik in de toekomst te vergemakkelijken.

De Provincie Zuid-Holland wil emissieloze oplossingen voor zowel de bouwfase als de gebruiksfase van het stedelijk gebied bevorderen om daarmee te komen tot een duurzaam toekomstbestendige inrichting van de bebouwde leefomgeving. Het gaat daarbij primair om het beperken van de uitstoot van CO2 en NOx, en daarnaast om de uitstoot van andere, voor de gezondheid schadelijke stoffen zoals fijnstof.

Het gebruik van meer regenwater voor huishoudelijke doeleinden, zoals de was en het doorspoelen van toiletten kan tot significante drinkwaterbesparing leiden. Informatie hierover wordt onder andere gegeven door de Vereniging van waterbedrijven in Nederland (Vewin).

De fysieke leefomgeving heeft een grote invloed op de gezondheid en veiligheid van de inwoners van Zuid-Holland. De provincie streeft daarom de bebouwing zo in te richten dat deze uitnodigt tot gezond gedrag, zoals sport en beweging. Waarbij een goede milieukwaliteit wordt bevorderd en de leefomgeving wordt beschermd tegen hinder en risico’s.

Tot slot leidt energiepositief bouwen tot minder druk op het open landschap voor het realiseren van grootschalige vormen van hernieuwbare opwekking van elektriciteit.

Slim en effectief koppelen van eisen helpt om de juiste beslissingen te nemen voor een prettige, gezonde en veilige leefomgeving op alle ontwikkellocaties in Zuid-Holland. Naast inzet van het ruimtelijk instrumentarium zet de provincie ook in op kennisontwikkeling, kennisuitwisseling, coalitievorming en het beschikbaar stellen van subsidies. Zo werkt Zuid-Holland aan de ontwikkeling van de bebouwde leefomgeving waar de provincie de komende decennia nog steeds trots op kan zijn.

Voldoende en betaalbare huisvesting voor iedereen

Wat wil de provincie bereiken?

De provincie geeft in de Omgevingsvisie doelstellingen aan voor voldoende en betaalbare huisvesting op regionaal niveau -en een enkele keer op gemeentelijk niveau- om samen met gemeenten, woningcorporaties en marktpartijen te voorzien in voldoende woningen op de juiste plekken, in het bijzonder voldoende sociale huurwoningen, middenhuurwoningen en betaalbare koopwoningen.

Daarnaast geeft de provincie in de Omgevingsvisie doelstellingen aan voor de huisvesting van doelgroepen op regionaal niveau -en een enkele keer op gemeentelijk niveau- om samen met gemeenten, woningcorporaties en marktpartijen te voorzien in voldoende passende huisvesting voor alle doelgroepen, in het bijzonder voor de doelgroepen van woningcorporaties, middeninkomensgroepen, aandachtsgroepen (o.a. statushouders, arbeidsmigranten en dak- en thuislozen), ouderen en asielzoekers.

Aanleiding

Wonen is een primaire levensbehoefte en als (sociaal) grondrecht verankerd in artikel 22 lid 2 van de Grondwet waarin is aangegeven dat de bevordering van voldoende woongelegenheid een zorg van de overheid is. Het wettelijk kader voor wonen ligt vast in onder andere de Omgevingswet, Woningwet en de Huisvestingswet 2014. Provincies vervullen op grond van artikel 2.18 van de Omgevingswet een gebiedsgerichte coördinerende rol bij de uitoefening van taken door gemeenten.

Motivering Provinciaal Belang

Het voorzien in voldoende betaalbare woningen en voldoende passende huisvesting op de juiste plekken voor alle doelgroepen in Zuid-Holland is van provinciaal belang. Omdat het aanbod van woningen en andere huisvesting onvoldoende aansluit op de vraag en de ontwikkelingen binnen de volkshuisvesting zich niet beperken tot gemeente- en/of regiogrenzen is een samenhangende aanpak op bovenlokale en bovenregionale schaal noodzakelijk. Ook hebben de woonopgaven nauwe samenhang met andere (ruimtelijke) opgaven op het vlak van bijvoorbeeld regionale economie, groen en recreatie en infrastructuur. 

Regionale woonzorgvisies geven een uitwerking van de provinciale doelstellingen en bevatten de algemene uitgangspunten over voorraadontwikkeling, betaalbaarheid, de huisvesting van doelgroepen en de evenwichtige spreiding van deze huisvesting in de betreffende regio. De regionale woonzorgvisie wordt door de gemeenten vastgesteld. GS stellen de regionale woonzorgvisie mede vast als deze voldoet aan het Omgevingsbeleid.

Gemeenten stellen op basis van de provinciale doelstellingen jaarlijks gezamenlijk een regionaal woningbouwprogramma op. De woonbehoeften van de doelgroepen worden uitgewerkt in de regionale woningbouwprogramma’s. Het regionale woningbouwprogramma moet actueel zijn en wordt jaarlijks door gemeenten en GS vastgesteld.

Vanuit de Ladder voor duurzame verstedelijking moeten gemeenten bij vaststelling van een wijziging van het omgevingsplan dat een nieuwe ontwikkeling met 12 woningen of meer mogelijk maakt, motiveren dat deze nieuwe ontwikkeling voorziet in de (regionale) woningbehoefte. Het door GS vastgestelde regionale woningbouwprogramma biedt gemeenten de onderbouwing van de woningbehoefte.

Nadere uitwerking

Voorraadontwikkeling en voorraadbeheer naar behoefte 

De provincie hecht waarde aan de vestigingswens van haar (toekomstige) inwoners en hanteert het uitgangspunt dat woningen daar worden gebouwd, waar de behoefte zich manifesteert: de juiste woningen op de juiste plekken en op het juiste moment. Om in voldoende en passende woningen op de juiste plekken voor de verschillende doelgroepen te voorzien, wordt de kwantitatieve regionale behoefteraming door de provincie jaarlijks vastgesteld. Op basis van de regionale behoefteraming vraagt de provincie (samenwerkende) gemeenten een (regionaal) woningbouwprogramma op te stellen dat past bij die behoefte. Voor de verdeling over de regionale woningbouwprogramma’s (de lijst projecten per regio) zijn vitale dorpen en steden een relevante invalshoek. Het regionale woningbouwprogramma gaat over voorraadontwikkeling, voorraadbeheer, prijsklassen en woningen voor specifieke doelgroepen met een planningshorizon van 10 jaar. Programmeren is toegestaan tot 130% en realisatie tot 100% van de provinciale behoefteraming.

De toevoeging en onttrekking van woningen dienen bij te dragen aan een adequate en gedifferentieerde woningvoorraad, de regionale schaal van de woningmarkt en de lange termijn in ogenschouw nemend. Wonen is onderdeel van de fysieke leefomgeving en heeft raakvlakken met andere onderwerpen. Dit zijn bijvoorbeeld toekomstbestendig bouwen of woningen zo situeren dat het, in samenhang met (investeringen in) infrastructuur, klimaatadaptatie en -mitigatie, werklocaties en een aantrekkelijke groenblauwe leefomgeving, bijdraagt aan de maatschappelijke opgaven en transities waarvoor de provincie staat. Het toevoegen van woningen als de enige of primaire oplossing voor behoud van de sociaaleconomische vitaliteit in steden en dorpen is in de ogen van de provincie geen duurzame lange termijnstrategie. Voor sociaaleconomische vitaliteit zijn namelijk ook andere aspecten, zoals werkgelegenheid en bereikbaarheid van belang. 

Betaalbare woningbouw 

Bij betaalbare woningbouw gaat het om huisvestiging voor de doelgroepen van de sociale huursector en om woningen voor de middeninkomensgroep.

 De minister voor Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening heeft op 13 oktober 2022 met de provincie afspraken gemaakt over het aantal toe te voegen woningen. In de Samenwerkingsafspraken Woningbouw is afgesproken dat in de periode 2022 t/m 2030 in de provincie Zuid-Holland bruto 235.460 nieuwe woningen worden gerealiseerd. Daarnaast is afgesproken dat het regionale woningbouwprogramma vanaf 2025 bestaat uit minimaal 2/3 betaalbare woningen (waarvan de helft door woningcorporaties wordt gebouwd) en dat wordt gestreefd naar tenminste 30% sociale huur in de woningvoorraad per gemeente. Deze afspraken zijn in regionale realisatieagenda’s wonen beschreven en uitgewerkt.

 Om aan te sluiten bij de grote behoefte aan betaalbare woningen, streven het Rijk en de provincie er naar dat het regionale woningbouwprogramma vanaf het planjaar 2025 bestaat uit ten minste tweederde betaalbare huur- en koopwoningen. Het is de bedoeling dat hiervan de helft door woningcorporaties wordt gebouwd. Dit wordt geïnterpreteerd als ‘1/3 van het totaal aantal woningen dat moet worden gebouwd, wordt toegevoegd aan de portefeuille van woningcorporaties’. Dit kunnen zowel sociale huurwoningen als middenhuurwoningen zijn. Met ‘in portefeuille’ wordt bedoeld dat de huurwoningen in bezit van woningcorporaties komen. Aanvullend aan de bouw van meer betaalbare woningen, willen Rijk en provincie ook inzetten op het betaalbaar houden van nieuwe en bestaande woningen in de toekomst.

 Meer dan de helft van de Zuid-Hollandse huishoudens (52%, bron: Woonbarometer) komt in aanmerking voor een sociale huurwoning. De wachtlijsten zijn lang voor een sociale huurwoning. Het huidige aanbod is ontoereikend om aan de vraag te voldoen. Er is een grotere voorraad sociale huurwoningen nodig. Er is daarom een inhaalslag nodig in de bouw van sociale huurwoningen . Daarom moet vanaf 2025 in de regionale woningbouwprogramma’s 40% van de nieuwbouwwoningen sociale huur zijn, met name in de gemeenten die achterlopen bij de opgave om toe te groeien naar 30% sociale woningbouw in de bestaande voorraad.

 Met het oog op de behoefte aan passende woningen voor mensen met een laag inkomen, willen Rijk en provincie toe naar een meer evenwichtige verdeling van sociale huurwoningen over alle gemeenten. Dit vereist dat vooral in gemeenten die nu verhoudingsgewijs een kleine sociale huurvoorraad hebben die sociale huurvoorraad toeneemt. Om te zorgen dat de sociale huurvoorraad toeneemt in juist die gemeenten, is de doelstelling om te streven naar ten minste 30 procent sociale huur in de woningvoorraad van elke gemeente. Het streven naar 30% sociale huur in de woningvoorraad hoeft niet per 2030 bereikt te zijn. Oftewel het maximale wordt gevraagd, maar niet het onmogelijke.

De provincie stuurt op de volgende doelstellingen:

  • 1.

    minimaal 2/3 betaalbare woningbouw (huur en koop) vanaf 2025 in het regionale woningbouwprogramma (nieuwbouw);

  • 2.

    waarvan de helft in portefeuille van woningcorporaties (sociale huur en middenhuur), dus minimaal 1/3 in portefeuille van woningcorporaties vanaf 2025 in het regionale woningbouwprogramma (nieuwbouw);

  • 3.

    minimaal 40% sociale huur vanaf 2025 in het regionale woningbouwprogramma (nieuwbouw);

  • 4.

    streven naar minimaal 30% sociale huur in de totale woningvoorraad per gemeente.

 In de Omgevingsverordening en het Omgevingsprogramma is aangegeven hoe op deze doelstellingen wordt gestuurd

Flexwonen

Met ‘flexwonen’ wordt gedoeld op verschillende soorten tijdelijke huisvestingsoplossingen, waarbij men woont op basis van tijdelijke huurcontracten. Naast het tijdelijke huurcontract is het tijdelijke karakter van tenminste één van de volgende aspecten kenmerkend:

  • de woonruimte zelf;

  • de bewoning (via het gebruik van een tijdelijk huurcontract); of

  • het gebruik van de locatie waarop een woning wordt geplaatst.

Flexwonen is geen opgave op zich, maar altijd een aanvulling op reguliere permanente woningbouw. Flexwonen dient als een ‘flexibele schil’ om de bestaande woningvoorraad heen en kan fungeren als ‘ventiel’ voor de druk op een gespannen woningmarkt (ook in gebieden waar in de toekomst de woningbehoefte zal afnemen). Flexwonen biedt een mogelijkheid om snel extra woonruimte aan de woningvoorraad toe te voegen door tijdelijke woningen op (tijdelijke) locaties of in leegstaand vastgoed te realiseren.

De provincie ziet in flexwonen een oplossing voor het snel beschikbaar krijgen van woonruimte voor vooral spoedzoekers, zeker in tijden van woningtekort. Spoedzoekers zijn mensen die met spoed een woonruimte zoeken. Spoedzoekers betreft een brede groep mensen, zoals vergunninghouders, (buitenlandse) studenten, starters op de woningmarkt, gescheiden mensen, mensen die uit hun woning zijn gezet, mensen afkomstig uit een (woonzorg)instelling, arbeidsmigranten en mantelzorgers.

Flexwonen kan bijdragen aan een snelle verlichting voor de woonvraag. Dat is nodig omdat de provincie Zuid-Holland ziet dat de huidige woningmarkt te weinig woonruimte voor spoedzoekers biedt en omdat de bouw van reguliere woningen vaak te lang op zich laat wachten. Spoedzoekers zijn mensen die met spoed een woonruimte zoeken.

De provincie wil met flexwonen ook een aantal minder gewenste huisvestingsoplossingen die spoedzoekers nu door gebrek aan alternatieven gebruiken, zoals de permanente bewoning van recreatieterreinen, verminderen. Gebouwen voor flexwonen worden beschouwd als stedelijke functie die in beginsel in bestaand stads- en dorpsgebied moeten worden gerealiseerd.

Optimalisatie van woningbouwplannen

In hoofdstuk 6.2.3 Toekomstbestendige stedelijke ontwikkeling staat het beleid over dichtheden en parkeernormen voor nieuwe woningbouwlocaties.

Prioritaire doelgroepen

De provincie zet haar instrumentarium, zoals beleid, subsidies en kennisdeling in voor goede en betaalbare huisvesting van een aantal doelgroepen die in de huidige woningmarkt moeilijk aan een passende woning kunnen komen. In de onderstaande tekst wordt nader ingegaan op deze prioritaire doelgroepen.

1.     Doelgroepen van de sociale huursector

Tot de doelgroepen van woningcorporaties behoren huishoudens die door hun lage inkomen (primaire en secundaire doelgroep) of andere omstandigheden (aandachtsgroepen) moeilijkheden ondervinden bij het vinden van passende huisvesting.

De provincie vindt passende huisvesting voor de doelgroepen van woningcorporaties van groot belang. De urgentie is groot en de wachtlijsten voor een sociale huurwoning zijn lang. Ook door de instroom van vergunninghouders en zorgdoelgroepen en het verdwijnen van sociale huurwoningen uit de voorraad door sloop, liberalisatie of verkoop is het van groot belang dat er voldoende sociale huurwoningen worden gebouwd. De doelstellingen uit deze Omgevingsvisie zorgen ervoor dat er nog meer noodzaak is tot sturing op het bouwen voor specifieke doelgroepen, voor wie deze woningen worden gebouwd en hoe deze woningen zich verhouden tot de bestaande woningvoorraad.

Als er sprake is van schaarste aan een bepaald type woningen kan dat reden zijn om aanpassingen aan de woningvoorraad te doen. De provincie heeft inzicht in wat kwantitatief en kwalitatief nodig is: aan de ene kant voor de ontwikkeling van de sociale huurvoorraad, onderscheiden naar prijsklassen, en het aanbod sociale huurwoningen en aan de andere kant de ontwikkeling van de omvang van de doelgroepen en de actief woningzoekenden die daarop aangewezen zijn. In het bijzonder is er aandacht voor een passende voorraad en een passend aanbod van huurwoningen met een huurprijs onder de liberalisatiegrens voor de primaire en secundaire doelgroepen van woningcorporaties.

De huidige definitie voor sociale huur biedt onvoldoende garantie voor de huurder dat een sociale huurwoning die door een belegger wordt verhuurd langjarig beschikbaar blijft als sociale huur. Het Rijk heeft dit ook erkend en werkt aan een nieuwe definitie voor sociale huur.

Het is daarom belangrijk dat alle sociale huurwoningen voldoen aan volgende voorwaarden:

  • beschikbaar zijn voor de DAEB-inkomensgroep

  • minimaal 25 jaar vanaf de bouw wordt ingezet als sociale huurwoning

  • heeft een begrensde huur en, er is sprake van een maximale jaarlijkse huurverhoging

  • verhuurd worden via een moet vallen onder het woonruimteverdeelsysteem

Het is belangrijk dat elke sociale huurwoning langjarig beschikbaar is voor de doelgroep, een begrensde huurstijging kent en minimaal 25 jaar beschikbaar is als sociale huurwoning. Om er voor te zorgen dat elke woningzoekende een eerlijke kans krijgt en om discriminatie op de woningmarkt tegen te gaan vindt de provincie het ook belangrijk dat alle sociale huurwoningen via een woonruimteverdeelsysteem worden verhuurd. Sociale huurwoningen in portefeuille van woningcorporaties voldoen aan deze voorwaarden. Zoals het er nu uit ziet zal het in de toekomst mogelijk blijven dat ook marktpartijen sociale huurwoningen mogen blijven verhuren. De provincie vindt het belangrijk dat ook sociale huurwoningen die door marktpartijen worden verhuurd aan dezelfde genoemde drie voorwaarden voldoen waar sociale huurwoningen van woningcorporaties aan kunnen voldoen. Alleen op deze manier ontstaat er een duurzame sociale huurvoorraad.

2.     Woningen voor de Middeninkomensgroep: middenhuur en betaalbare koop 

De provincie wil ook zorgdragen voor voldoende betaalbare woningen voor de middeninkomensgroep. Op de woningmarkt behoeven middeninkomens als doelgroep extra aandacht. Deze doelgroep heeft een te hoog inkomen voor de sociale huursector en is aangewezen op de geliberaliseerde huursector en betaalbare koopvoorraad. Woningen van dit type kunnen ook de doorstroming bevorderen waarmee een deel van het sociale huursegment vrijkomt.

Betaalbare woningbouw heeft te maken met de betaalmogelijkheden van het huishouden. De provincie definieert een middeninkomen als een inkomen tussen de maximale inkomensgrens voor de sociale huurwoningen van corporaties en anderhalf keer een modaal inkomen.

Betaalbare huurwoningen zijn woningen met een huur vanaf de liberalisatiegrens tot 1.100 euro per maand (prijspeil 2024); In het voorstel voor de Wet Betaalbare Huur staat dat net als bij sociale huur, ook de huurprijs voor middenhuur wordt gereguleerd door toepassing van het puntensysteem. De maximaal toegestane huurprijs voor middenhuur wordt dan € 1.123 op basis van het maximaal aantal punten. Door de val van het kabinet is onduidelijk wat de planning van het wetsvoorstel is.

In de samenwerkingsafspraken woningbouw Rijk-provincie is afgesproken om de maximale NHG-grens van 2022 te hanteren als maximumgrens voor betaalbare koopwoningen en deze de komende jaren niet te indexeren. Die maximumgrens is 355.000 euro.

Voor de provincie geldt dat zij ook wil monitoren wat de voorraadontwikkeling doet voor de (lagere) provinciale definitie van betaalbare koop: de bovengrens voor betaalbare koop betreft dat wat maximaal kan worden geleend met anderhalf keer modaal inkomen gebaseerd op de NIBUD-financieringslastennormen. In de praktijk hanteert de provincie de maximale grens van € 250.000 voor een betaalbare koopwoning. De provincie wil dit monitoren om zicht te houden op de kansen op een koopwoning voor de doelgroep met een maximaal met anderhalf keer modaal inkomen.

3.     Aandachtsgroepen

In het programma ‘Thuis voor iedereen’ geeft het Rijk de urgentie aan van goede huisvesting van aandachtsgroepen. De provincie onderschrijft deze urgentie. Mogelijk wordt de definitie welke personen onderdeel van de aandachtsgroepen zijn bij het vaststellen van het Wetsvoorstel Versterking Regie Volkshuisvesting nog aangepast.

Aandachtsgroepen zijn groepen mensen met minder kansen dan anderen op de woningmarkt. Bijvoorbeeld door hun behoefte aan een specifiek soort woning of woonvorm, wat zij kunnen betalen voor de huisvesting, wat extra nodig is aan begeleiding en zorg en het draagvlak in de buurt. Voor de provincie behoren vooralsnog de volgende personen tot de aandachtsgroepen:

  • sociaal-medische groepen: mantelzorgverleners- en ontvangers, mensen met een lichamelijke, verstandelijke of zintuigelijke beperking of psychische kwetsbaarheid, uitstromers uit intramurale zorginstellingen (maatschappelijke opvang, opvang van slachtoffers van geweld in huiselijke kring/ ‘vrouwenopvang’, opvang van slachtoffers van mensenhandel, beschermd wonen, instellingen voor klinische geestelijke gezondheidszorg en forensische zorg, instellingen voor jeugdhulp), woningzoekenden na (jeugd)detentie, (dreigend) dakloze mensen, stoppende sekswerkers,

  • statushouders,

  • arbeidsmigranten,

  • studenten,

  • woonwagenbewoners.

Een aantal van deze aandachtsgroepen hebben een zorgbehoefte. De primaire verantwoordelijkheid om aan die zorgbehoefte te voldoen ligt bij de gemeente. De provincie richt zich primair op de huisvestingsvraag van deze aandachtsgroepen in de vorm van voldoende betaalbare woningen en/of flexwoningen.



Voor de huisvesting van arbeidsmigranten heeft de provincie specifiek beleid en voor de huisvesting van statushouders (vergunningshouders) heeft de provincie een wettelijke toezichtstaak. Het beleid voor de beide genoemde doelgroepen is dat hieronder beschreven.

-          Arbeidsmigranten

Arbeidsmigranten/ internationale werknemers zijn belangrijk voor de Zuid-Hollandse economie. Er is een continue vraag vanuit het bedrijfsleven naar arbeidsmigranten in diverse sectoren: van de land- en tuinbouwsector, tot techniek, tot zorgsector. Om aan deze vraag te voldoen is goede tijdelijke huisvesting belangrijk: het is een steeds belangrijkere voorwaarde voor arbeidsmigranten om te kiezen voor een (tijdelijke) baan in Nederland. Het aanbod van tijdelijke huisvesting is echter, zowel kwantitatief als kwalitatief, nog steeds onvoldoende waardoor . Dit legt een onevenredige druk op de bestaande (goedkope) woningvoorraad wordt gelegd, met name in het goedkopere deel daarvan. Daarnaast wordt door verkamering van bestaande woonruimtes of door concentratie van huisvestingslocaties van arbeidsmigranten soms overlast door omwonenden ervaren. Ook sluiten de huidige woon- en werklocaties niet altijd goed op elkaar aan waardoor lange verkeersbewegingen noodzakelijk zijn en het wegennet onnodig belast wordt.

De termen arbeidsmigranten en internationale werknemers zijn deels uitwisselbaar. Onder internationale werknemers vallen echter vaak ook de zogenaamde ‘expats’ en om deze groep gaat het hier niet. Daarom is gekozen voor de preciezere term ‘arbeidsmigranten’. Het gaat daarbij om werknemers die hier in principe voor de korte en middellange termijn (tot maximaal drie jaar) komen werken in laaggeschoolde en/of laagbetaalde arbeid. “In principe” omdat zij, ook als zij langer blijven, vaak te maken hebben met onvoldoende doorstromingsmogelijkheden naar de reguliere woningmarkt, waardoor zij aangewezen zijn op dezelfde huisvesting als de kort- en middellang verblijvende arbeidsmigranten.

Beleid huisvesting arbeidsmigranten

Huisvesting van arbeidsmigranten (zowel tijdelijk als permanent) wordt beschouwd als een stedelijke functie die – in overeenstemming met de ladder voor duurzame verstedelijking – in beginsel binnen bestaand stads- en dorpsgebied (BSD) moet worden gerealiseerd. Dat kan in de bestaande woningvoorraad, maar ook via transformatie van leegkomende andere panden of (tijdelijk) op nog niet ontwikkelde locaties voor bijvoorbeeld woningbouw of bedrijventerreinen.

Aan de (buiten)rand van BSD zijn er in beperkte mate ook mogelijkheden voor huisvesting van arbeidsmigranten indien binnen BSD geen ruimte beschikbaar is. Daarbij moet worden voldaan aan het ruimtelijke kwaliteitsbeleid waarin mogelijkheden zijn voor inpassen, aanpassen en transformeren van locaties op perceelniveau.

Indien de ruimtelijke kwaliteitscriteria onevenredig belemmerend werken, kan in overleg met de provincie gekeken worden of afwijking voor maatwerk op grond van de Omgevingsverordening mogelijk is.

Daarnaast is, onder voorwaarden, short- en midstay huisvesting ten behoeve van arbeidsmigranten mogelijk in de greenports (glastuinbouw, bollenteelt en boom- en sierteelt). Hierdoor kunnen arbeidsmigranten dichter in de buurt van het werk worden gehuisvest. Hergebruik of transformatie van kassen naar andere functies dan teelt is niet mogelijk. Dit geldt eveneens voor de als categorie 1 gekwalificeerde bedrijfsbebouwing ten behoeve van de herstructureringsopgave in het op 11 oktober 2016 door de gemeente en de provincie vastgestelde Werkboek Westland.

Voor nieuwbouw kan ook gedacht worden aan (tijdelijke) huisvesting op bouwlocaties die nog niet. geheel zijn ontwikkeld. Huisvesting van arbeidsmigranten op bedrijventerreinen is toegestaan op percelen die incourant zijn voor bedrijven of bij meervoudig ruimtegebruik (te denken valt aan huisvesting boven op een loods of verzamelgebouw), mits de bedrijfsvoering van omliggende bedrijven niet onevenredig wordt beperkt en een goed woon- en leefklimaat kan worden geboden (nabijheid voorzieningen, zichtbaarheid, sociale veiligheid).

Bij een piekbehoefte kan tijdelijke huisvesting van arbeidsmigranten voor maximaal drie maanden worden gerealiseerd bij het bedrijf dat de arbeidskrachten gedurende deze piekperiode nodig heeft. Daarna moet de bebouwing weer worden verwijderd en de huisvesting beëindigd. Wel is het van belang dat de huisvesting geen belemmering vormt voor de (agrarische) bedrijfsvoering in de omgeving.

Hergebruik van bestaande of leegstaande gebouwen buiten BSD is in beginsel mogelijk. Hierbij is de nabijheid van voorzieningen wel gewenst. Ruimtelijke kwaliteitseisen zijn van toepassing. Gebruik van recreatiecomplexen voor de al dan niet tijdelijke huisvesting van arbeidsmigranten en eventuele andere groepen die tijdelijke huisvesting zoeken, is ongewenst indien dit de hoofdfunctie van het complex (toeristisch-recreatief gebruik) in de weg zit.

Om de omstandigheden waarin arbeidsmigranten wonen te verbeteren zijn de volgende zaken van belang. Allereerst is een goed woon- en leefklimaat voor arbeidsmigranten van belang. Huisvesting voor arbeidsmigranten dient dan ook minimaal te voldoen aan de normen van de Stichting Normering Flexwonen (SNF). Minimaal, omdat de provincie graag ziet dat gemeenten en marktpartijen hogere kwaliteitsnormen stellen, zoals ook aanbevolen door het Aanjaagteam bescherming arbeidsmigranten.

Organisaties die de huisvesting van arbeidsmigranten verzorgen kunnen een certificaat van de SNF behalen als zij laten zien dat zij aan de kwaliteitsnormen van SNF voldoen. Het certificaat kan worden ingetrokken indien er op grond van de controle niet wordt voldaan aan de SNF-normen. Het intrekken van het certificaat door SNF betekent echter niet per se dat de locatie vanuit dit Omgevingsbeleid ongeschikt is.

Verder is het van belang dat een zelfstandig wooncontract wordt geboden, los van het arbeidscontract. Met de Wet Goed Verhuurderschap kan de gemeente een verhuurdervergunning instellen waarin onder meer voorwaarden zoals een zelfstandig wooncontract kunnen worden gesteld.

Bij de komst of uitbreiding van nieuwe bedrijvigheid bestaat er een verplichting om bij initiatieven die leiden tot een aanzienlijke toename van de huisvestingsbehoefte, onderzoek te doen naar het effect op de huisvesting en tevens aan te geven hoe in de extra behoefte wordt voorzien.

-          Vergunninghouders (statushouders)

Vergunninghouders zijn asielzoekers met een verblijfsvergunning, De provincie is toezichthouder op uitvoering van de gemeentelijke taken op basis van de Huisvestingswet 2014. Daarbij gaat het om toezicht op de wettelijke taak van gemeenten om vergunninghouders te huisvesten. In het Omgevingsprogramma wordt dit nader toegelicht.

 4.     Ouderen

Tot de doelgroep ouderen behoort iedereen vanaf 65 jaar. Hiermee sluit de provincie aan op de definitie gehanteerd door het Rijk in het programma “Wonen en zorg voor ouderen". Deze doelgroep is heel divers; qua inkomen, woonwensen en gezondheid. De huisvestings- en zorgvraag binnen deze doelgroep is daarom sterk afhankelijk van de persoonlijke situatie.

Het aantal ouderen neemt de komende jaren toe. Tegelijkertijd neemt ook de levensverwachting toe, waardoor sprake is van een dubbele vergrijzing. In 2020 was in Nederland 1 op de 21 mensen 80-plus en in 2040 is dit 1 op 12. Dit leidt tot een toename van de ondersteunings- en zorgvraag terwijl er steeds minder zorgpersoneel en minder mantelzorgers beschikbaar zijn. Om de sterk stijgende zorgkosten te beheersen zet het Rijk sterk in op extramuralisering. Dit betekent dat deze grote groep ouderen steeds langer zelfstandig blijven wonen.

In juli 2022 heeft het Rijk (Ministerie VWS) het Programma ‘Wonen, Ondersteuning en Zorg voor Ouderen’ gepubliceerd. Hierin staat het perspectief om een brede maatschappelijke omslag te maken in de organisatie van ondersteuning en zorg en wonen voor ouderen. Het motto is “zelf als het kan, thuis als het kan, digitaal als het kan". Om ouderen zo lang mogelijk eigen regie te geven en ervoor te zorgen dat men zo lang mogelijk zelfstandig kan blijven wonen is naast een geschikte woning ook een geschikte woonomgeving van groot belang. Het gaat dan om woningen dichtbij de voorzieningen, OV en een aantrekkelijke veilige buitenruimte die uitnodigt tot bewegen en ontmoeten.

In november 2022 heeft Het Rijk (BZK) het programma ‘Wonen en Zorg voor ouderen’ gelanceerd. Daarin is onder andere aangegeven dat van de landelijke opgave om voor 2030 900.000 woningen te bouwen er ongeveer 1 op de 3 woningen1/3e (290.000 woningen) geschikt moet zijn voor ouderen. In Zuid-Holland moet ongeveer 1 op de 4 nieuwe woningen een woning geschikt voor ouderen zijn om de vergrijzing op te kunnen vangen. Het Rijk maakt bij woningen die geschikt zijn voor ouderen onderscheid tussen nultredenwoningen, geclusterde woonvormen en zorggeschikte woningen (verpleegzorgplekken).

De provincie hanteert de volgende definities Onderstaand de landelijke definities van het Rijk van de drie genoemde woonvormen voor ouderen:

Nultredenwoningen: Dit zijn reguliere woningen die zowel intern als extern toegankelijk zijn. Extern toegankelijk wil zeggen dat de woonkamer vanaf de straat zonder traplopen te bereiken is. Intern toegankelijk wil zeggen dat vanuit de woonkamer de keuken, het toilet, de badkamer en ten minste één slaapkamer zonder traplopen te bereiken is.

Geclusterde woonvormen (voor ouderen): Dit zijn woningen die geschikt en speciaal bestemd zijn voor ouderen, dat wil zeggen bewoners van 65 jaar en ouder, en deel uitmaakt van een complex of groep woningen die voor minimaal 50% bestemd is voor ouderen. Geschikt betekent een nultredenwoning die minimaal rollatortoe- en doorgankelijk is. Hiertoe behoren onder andere woningen in woonzorgcomplexen, aanleunwoningen, serviceflats, groepwonen van ouderen, ouderenwoningen en hofjeswoningen. Nabijheid van 24 uurs zorg is geen voorwaarde vanwege de mogelijke andere leveringsvormen van zorg. Hoewel specifieke voorzieningen niet noodzakelijk zijn, heeft een deel van de geclusterde woningen een zorgsteunpunt en/of een gemeenschappelijke ruimte, receptie, huismeester, alarmering e.d. 

Zorggeschikte woningen: De term ‘verpleegzorgplekken’ uit het programma Wonen en Zorg voor ouderen is vervangen door de term ‘zorggeschikte woningen’. Het scheiden van wonen en zorg houdt in dat er niet meer uit wordt gegaan van ‘plekken’, maar wonen centraal staat. Het uitgangspunt is dat de woningen zo ingericht zijn dat hier goede verpleegzorg geleverd kan worden. Dit maakt deze woningen ‘zorggeschikt’.

Een zorggeschikte woning is een woning die deel uitmaakt van een complex of groep woningen die geschikt en speciaal bestemd zijn voor bewoners met een Wet langdurige zorg (Wlz)-indicatie, waarbij de zorg (extramuraal) wordt geleverd door middel van Volledig Pakket Thuis (VPT), Modulair Pakket thuis (MPT) of Persoons Gebonden Budget (PGB). Geschikt betekent in dit geval dat de toegang en de woning rolstoel- en rollatortoe- en doorgankelijk zijn met in de woning voldoende ruimte bij entree en in toiletruimte en badkamer, brandveilig, met een goede en stabiele internetverbinding voor domotica.

De opgave aan geclusterd wonen en zorggeschikte woningen is gebaseerd op de behoefte onder alleen ouderen (65-plus). Om in de behoefte van ouderen (65-plus) te voorzien zullen deze woningaantallen moeten worden gerealiseerd. Indien er met jongere bevolkingsgroepen gemengd wordt gewoond binnen één complex, wordt de opgave aan geclusterd wonen met deze aantallen verhoogd. Een groot deel van de geclusterde woonvormen en zorggeschikte woningen moeten in het betaalbare segment gerealiseerd worden. Dat betekent dat 1 op de 5 woningen die corporaties tot 2030 ontwikkelen geschikt een geclusterde woonvorm of een voor verpleegzorg geschikte woning moet zijn. 

De provincie monitort via het planregistratiesysteem of de genoemde drie typen woningen geschikt voor ouderen er ook daadwerkelijk geprogrammeerd worden en zal zo nodig bijsturen in woningbouwprogramma's van gemeenten. Door te sturen op de ontwikkeling van woningen geschikt voor ouderen wordt er ook gewerkt aan de doorstroming op de woningmarkt. Elke oudere die verhuist laat immers een woning achter die weer beschikbaar komt voor een gezin of starter op de woningmarkt. Op deze manier komen verhuisbewegingen op gang en draagt de bouw van woningen geschikt voor ouderen ook bij aan meer kansen en mogelijkheden voor andere woningzoekenden.

5.     Asielzoekers

Een asielzoeker is iemand die asiel heeft aangevraagd. Hij of zij vraagt om bescherming als vluchteling en wacht op de beslissing van de overheid. Zolang de asielprocedure loopt, hebben asielzoekers het recht om in Nederland te blijven. Het Rijk is verantwoordelijk voor het opvangen van asielzoekers en het Centraal Orgaan opvang asielzoekers (COA) voert dit in opdracht van het ministerie van Justitie en Veiligheid uit. Het COA was afhankelijk van de vrijwillige medewerking van gemeenten bij het realiseren van asielopvang. Met de inwerkingtreding van de Spreidingswet hebben gemeenten een (structurele) wettelijke taak in de opvang van asielzoekers gekregen. Deze taak zou moeten leiden tot een evenwichtigere verdeling van asielzoekers over gemeenten en het mogelijk maken van kleinschalige opvang. 

Er zijn momenteel landelijk te weinig opvangplekken voor asielzoekers. De provincie Zuid-Holland wil samen met gemeenten verantwoordelijkheid nemen in de maatschappelijke opgave om meer en kwalitatief betere asielopvang te realiseren. De Spreidingswet beoogt een coördinerende rol voor de provincie (monitoren, signaleren, rapporteren, uitwisseling van kennis en meedenken in de uitvoering). 

Instrumenten

Gedeputeerde Staten geven uitvoering aan het provinciaal woonbeleid, zoals opgenomen in deze Omgevingsvisie, door de inzet van de volgende instrumenten:

  • Woningbehoefteverkenning Zuid-Holland: De meest actuele Woningbehoefteverkenning Zuid-Holland is leidend voor het gesprek over de kwalitatieve en kwantitatieve behoefte aan woningen. Dit onderzoek wordt periodiek geactualiseerd en bestaat uit enerzijds een raming van de gewenste woningvoorraadtoename en anderzijds een verkenning van de gewenste woningdifferentiatie van die woningvoorraadtoename op basis van toekomstvoorspellingen.

  • Regionale woonzorgvisie: in de regionale woonzorgvisie geven de gemeenten de actuele kaders weer van onderwerpen waarvoor regionale afstemming nodig is. Door het toevoegen van kaders voor de huisvesting van aandachtsgroepen en ouderen spreken we niet meer van een regionale woonvisie, maar van een regionale woonzorgvisie.

  • Regionale woningbouwprogramma: jaarlijks worden de regionale woningbouwprogramma’s geactualiseerd in samenspraak met de provincie. Het regionale woningbouwprogramma is een overzicht van planvoornemens (hard en zacht), waarin (de optelsom van) verschillende woningbouwplannen en -projecten moet voldoen aan de gestelde doelstellingen uit de Omgevingsvisie. De Omgevingsverordening vormt hierbij het juridisch sluitstuk, indien de doelstellingen niet vertaald kunnen worden in een regionaal woningbouwprogramma.

  • Regionale realisatieagenda: op 14 maart 2023 hebben Rijk, provincie, gemeenten en woningcorporaties afspraken gemaakt over voldoende betaalbare woningen voor de periode 2022 t/m 2030.

  • Bestuurlijke afspraken over woningbouw: voor een aantal locaties zijn specifieke bestuurlijke afspraken gemaakt

  • Toezicht houden op de Huisvestingswet: op basis van de Huisvestingswet 2014 heeft de provincie toezichtstaken richting gemeenten. Het betreft het toezicht op de wettelijke taak van gemeenten om vergunninghouders te huisvesten en het toezicht houden op de toepassing van de Huisvestingswet in het geval dat gemeenten een huisvestingsverordening vaststellen

  • Opvang asielzoekers: de provincie gaat aan de slag met het organiseren van opvangplekken voor asielzoekers.

  • Subsidies: de provincie zet subsidies in voor het stimuleren van de planvorming en bouw van betaalbare huurwoningen, geclusterde woningen geschikt voor ouderen en collectieve woonvormen.

  • Kennisdeling: de provincie voor actieve kennisdeling over de verschillende woononderwerpen door middel van bijvoorbeeld bijeenkomsten, websites of leerkringen.

In het Omgevingsprogramma worden de bovenstaande instrumenten en toezichtstaken nader toegelicht en hoe Gedeputeerde Staten daarmee sturen op de doelstellingen uit de Omgevingsvisie.

 Monitoring

Om de realisatie van de beleidsdoelstellingen te kunnen volgen, is inzicht nodig in de ontwikkeling van de bestaande en toekomstige woningvoorraad en de onderwerpen die daar verband mee houden. Provincie, gemeenten en regio zijn gebaat bij een actueel woningbouwprogramma en een woningvoorraad die voldoen aan de kwantitatieve en kwalitatieve vraag en passen bij de doelstellingen van de regionale en provinciale visies. Gemeenten registreren hun plannen in het provinciale digitale systeem Planregistratie Wonen. De provincie geeft met de Woonbarometer periodiek inzicht in de kwantitatieve en kwalitatieve ontwikkeling van de woningvoorraad. Daarnaast zet de provincie periodiek de stand van de veranderingen in de woningvoorraad en de verleende omgevingsvergunningen voor nieuw te bouwen woningen op de provinciewebsite Staat van Zuid-Holland. Waar de Woningbehoefteverkenning Zuid-Holland ook vooruitkijkt, kijkt de Woonbarometer vooral terug. Voor de monitoring gaat de provincie regelmatig in overleg met de regio's over welke informatie en indicatoren relevant zijn en wie hiertoe gegevens kan leveren. Monitoring kan dan eventueel gezamenlijk worden opgepakt. Monitoring wordt gebruikt voor de context, duiding en indien nodig ofwel voor het bijsturen van beleid.

Beleidsdoel 6-2 Ruimte en landschap

6-2 Ruimte en landschap

De provincie wil een regio zijn waar mensen met plezier wonen, werken en recreëren in een aantrekkelijke, groene en gezonde omgeving. De vitaliteit en kwaliteit van de leefomgeving staat echter onder druk door potentieel conflicterende ruimteclaims op terreinen als woningbouw, economie, energie en klimaat. Wegen, woningen, dijken en recreatiegebieden gaan decennialang mee. Daarom is het van belang dat deze ontwikkelingen zorgvuldig gebeuren. Het doel is om een kwaliteitsrijke ruimtelijke inrichting te maken waarbij ruimte is en blijft voor nieuwe initiatieven, met aandacht voor het veranderende klimaat, sociale kwaliteit en verduurzaming van de bestaande woningvoorraad. Samen met andere partijen werkt de provincie aan een gezonde, sociale en duurzame leefomgeving.

De provincie maakt bij de inrichting van de ruimte integrale afwegingen tussen landschappelijke belangen en ruimte voor functies als woningen en bedrijven. Met het beleid voor ruimtelijke kwaliteit stimuleren we dat initiatiefnemers zoveel mogelijk voortbouwen op de bestaande kwaliteiten, en daarmee op de identiteit, van Zuid-Holland. Dus sterker maken wat al sterk is. Daarbij hoort: de juiste ontwikkeling op de juiste plek, en waar mogelijk in combinatie met verschillende functies.

Stedelijke ontwikkelingen die niet binnen bestaand stads- en dorpsgebied mogelijk zijn en kleinschalige ontwikkelingen kunnen bij uitzondering in het landelijk gebied plaatsvinden in aansluiting op bestaand stads- en dorpsgebied of in bebouwingslinten. Bovenregionale en regionale (centrum)voorzieningen worden zoveel mogelijk geconcentreerd in stedelijke centra en bij multimodale knooppunten voor hoogwaardig openbaar vervoer (HOV). Dit beleid draagt bij aan de vitaliteit en daarmee aan de kwaliteit van stedelijke agglomeraties en centra.

Beleidskeuzes van 6-2 Ruimte en landschap
Groenblauwe netwerken

Wat wil de provincie bereiken?

De provincie werkt aan een robuust groenblauw raamwerk als versteviging en verbetering van de verstedelijking binnen de provincie voor een gezonder, natuurinclusiever en klimaatbestendiger Zuid-Holland. Een robuust groenblauw netwerk moet meerdere doelen dienen: een gezonde, aantrekkelijke en beweegvriendelijke leefomgeving voor de mens, het versterken van de biodiversiteit en natuurwaarden (basiskwaliteit natuur) en anticiperen op klimaatverandering (klimaatadaptatie), ook in tijden van extreme wateroverlast en extreme droogte en hitte. De provincie wil een samenhangend stelsel ontwikkelen van verschillende groenblauwe elementen binnen bebouwd gebied,  een robuuste groenblauw structuur tussen de steden en de grote groenblauwe gebieden buiten het bebouwd gebied. Er ligt een opgave om deze integrale structuur te behouden, waar nodig te versterken en te verbeteren.

Voor het behouden en versterken van de groenblauwe elementen binnen het bebouwd gebied werkt de provincie Zuid-Holland samen met de gemeenten. Gezamenlijk werkt de provincie  ontwerpprincipes uit voor de kwaliteit en kwantiteit van deze groenblauwe plekken en maakt Zuid-Holland zich sterk om natuurinclusief te bouwen. Ook zet de provincie Zuid-Holland gezamenlijk met de steden in op het realiseren van een fijnmazig sportief en recreatief netwerk van groenblauwe structuren, groenblauwe schoolpleinen, groenblauwe daken, groenblauwe winkelcentra, groenblauwe bedrijfsterreinen en parken.

Tussen de steden onderling zet de provincie Zuid-Holland in op het realiseren van een robuuste groenblauwe hoofdstructuur. Een netwerk op het niveau van het Landschapspark Zuidvleugel dat zich uitstrekt tot buiten de stadsranden, met als drager het karakteristieke cultuurhistorische watersysteem van Zuid-Holland met lijnen als de Rotte, Vliet, Schie en Oude Rijn.

Voor overgangsgebieden van stedelijk gebied naar open landschap zet de provincie Zuid-Holland in op het behouden van de belangrijke contrastkwaliteit tussen de dynamiek en dichtheid van de stad en de luwte van de aangrenzende groene ruimte. Daarom zijn enkele overgangsgebieden aangewezen als groene buffer en worden als zodanig beschermd.

Voor bescherming en verdere ontwikkeling van de biodiversiteit zet de provincie Zuid-Holland in op kennisontwikkeling en kennisverspreiding voor het treffen van de juiste maatregelen om leefgebied te creëren voor de soorten die van nature voorkomen in het stedelijk gebied en de populatieontwikkeling daarmee te behouden en te stimuleren.

Aanleiding

Klimaatverandering, vermindering van biodiversiteit, de voortgaande verstedelijking en de toenemende vraag naar recreatieve mogelijkheden, vragen om versterking van de groenblauwe stedelijke structuur. De nieuwe verstedelijking in Zuid-Holland vindt zoveel mogelijk plaats binnen het bestaand stads- en dorpsgebied. Tegelijk is directe aanwezigheid en toegankelijkheid van voldoende groen en water in stedelijk gebied dé duurzame oplossing voor het tegengaan van wateroverlast en hittestress (klimaatadaptatie). Ook is het een essentiële randvoorwaarde voor een gezonde en aantrekkelijk leefomgeving met ruimte en aandacht voor recreatie, sport en beleving. De provincie onderschrijft daarnaast de doelstelling uit het Klimaatakkoord om bij de realisatie van nieuwe wijken direct ook bos en extra bomen te realiseren.

Ook leeft in het bestaand stads- en dorpsgebied een deel van de kwetsbare Vogel- en Habitatrichtlijn-soorten (VHR-soorten). De provincie is wettelijk verantwoordelijk voor de staat van instandhouding van deze soorten. Met de druk op de ruimte neemt ook de druk op deze soorten verder toe. Aan de andere kant kan er ook meer ontwikkeld worden als deze soorten zich in een goede staat bevinden.

De groene buffers zijn de voormalige rijksbufferzones. De bescherming daarvan heeft het rijk overgelaten aan provincie en gemeente, waarbij de provincie de regie heeft.

Motivering Provinciaal Belang

De groenblauwe stedelijke structuur ligt in een groot deel van de provincie en is gemeentegrensoverschrijdend. De groenblauwe ruimte binnen en buiten bebouwd gebied is een gezamenlijke verantwoordelijkheid van de gemeentes en de provincie. De winst zit namelijk in gezamenlijkheid en samenhang. De provincie beschikt bij uitstek over de mogelijkheden en instrumenten om dit toe te voegen. Daarnaast is de instandhouding en bescherming van de kwetsbare VHR-soorten in stedelijk gebied ook een provinciale verantwoordelijkheid vanuit de Omgevingswet. Voor de provincie is de aansluiting tussen binnenstedelijk groen en het buitengebied van extra belang, omdat zowel de mens als de Vogel- en Habitatrichtlijn(VHR)-soorten nu moeilijk bij de groene ruimte en structuren buiten de stad komen. Het ontwikkelen van een integrale groenblauwe structuur levert een belangrijke bijdrage aan de ontwikkeling, de uitwisseling en de gezondheid van diverse soorten in het stedelijk gebied.

Nadere uitwerking

Er ligt een opgave om de groenblauwe kwaliteiten zowel binnen als buiten de stad te versterken en de samenhang tussen stedelijke parken, recreatiegebieden, natuurgebieden en agrarisch landschap te vergroten. De provincie zet daarom in op het behouden en versterken van een groenblauwe stedelijke structuur. Dat is een samenhangend stelsel van verschillende groenblauwe ruimtes en routes die stad en land met elkaar verbinden: de grote parken en groenblauwe dooradering in de stad, recreatieve stad-land verbindingen en poorten, recreatiegebieden om de stad, de groene buffers en belangrijke recreatieve routes in het landelijk gebied. Het recreatieve netwerk voor fietsen, varen, wandelen en paardrijden, waarvan ook de veerponten in de provincie deel uitmaken, vormt een belangrijke drager van de groenblauwe structuur. Deze structuur staat in verbinding met de gebieden van bijzondere kwaliteit (natuur en kroonjuwelen), de erfgoedlijnen en de overige landschappen in de provincie. Het is een gezamenlijke opgave van provincie, gemeenten en andere partijen om deze structuur in stand te houden, waar nodig verder te ontwikkelen en barrières op te heffen, om zo de kwaliteit en samenhang te verbeteren.

De provincie ziet de stedelijke groenblauwe structuur als een integraal onderdeel van de (boven)regionale groenblauwe structuur. De stedelijke parken en de groenblauwe dooradering vormen als het ware de uitlopers en haarvaten van de landschappen buiten de stad. Met de verdichtingsopgave van het bestaand stads- en dorpsgebied wordt de groenblauwe ruimte als tegenhanger van de stedelijke dynamiek nog belangrijker voor rust, ruimte en leefkwaliteit. De stedelijke groen- en waterstructuur kan met het oog op klimaatverandering dienen als klimaatbuffer bij hittestress, droogte en wateroverlast. De regulatiefunctie van de bodem kan daar een belangrijke bijdrage aan leveren.

Aantrekkelijke landschappen en toegankelijke natuur nabij de stad zijn belangrijk voor een goed leef- en vestigingsklimaat in de stad. Ze hebben een positief effect op de gezondheid en het welbevinden van mensen. In de groene ruimte nabij de stad is verbetering van de recreatieve kwaliteit en bereikbaarheid daarom een belangrijke opgave. Goede stad-landverbindingen, fijnmazige netwerken en opheffing van barrières kunnen de toegankelijkheid van het landschap nabij de stad verbeteren. Ook natuur heeft een recreatieve waarde en is bij voorkeur zo veel mogelijk toegankelijk. De landbouw kan op diverse manieren verbreden en inspelen op de nabijheid van de stad.

Deze opgave heeft extra urgentie in relatief kleine open ruimten grenzend aan stedelijk gebied en in de groene ruimten tussen de stedelijke gebieden. Omdat de stedelijke invloed hier verhoudingsgewijs groot is en soms van meerdere kanten komt, is extra zorgvuldigheid bij ruimtelijke ontwikkelingen geboden. Behoud van deze ruimten is van belang voor de identiteit en leefkwaliteit van het stedelijk gebied, aangezien ze op de schaal van de provincie een onmisbare tegenhanger vormen van de stedelijke dynamiek en verdichting.

Voor een aantal gebieden nabij de stad, blijft de provincie kiezen voor behoud van en verdere ontwikkeling tot robuuste groene buffers, die vanuit hun gebiedskwaliteit en gebruikswaarde verstedelijkingsdruk kunnen en moeten weerstaan. Dit betreft Midden-Delfland, IJsselmonde, het Kaaggebied, het Eiland van Dordrecht en Duin, Horst en Weide / Wijk en Wouden.

Het contrast tussen de dynamiek en dichtheid van de stad en de luwte van de aangrenzende groene buffers is een belangrijke kwaliteit die de provincie wil behouden. Het gaat om het contrast tussen de gebieden als geheel. Dit wil dus niet zeggen dat de overgang in landschappelijk opzicht een scherpe grens moet zijn. Soms is dit wel het geval, maar in andere gevallen verdient een geleidelijk overgang van stad naar groene buffer juist de voorkeur met het oog op de ruimtelijke kwaliteit.

Deze groene buffers vallen in categorie 2 van het beleid voor ruimtelijke kwaliteit, ‘gebieden met een specifieke kwaliteit’. Ruimtelijke ontwikkelingen zijn hier mogelijk, maar extra bescherming tegen (grootschalige) stedelijke ontwikkeling is van belang om de schaal en het karakter van deze gebieden in stand te houden. Stabiele en aantrekkelijke stadsranden en goede inpassing van infrastructuur dragen hieraan bij.

De biodiversiteit is de laatste jaren in het stedelijk gebied toegenomen door meer variatie aan klein- en grootschalige stedelijke biotopen en veranderingen in het buitengebied. Wetenschappelijke prognoses, door bijvoorbeeld Naturalis, laten zien dat het belang van de stad voor de biodiversiteit in de toekomst zal toenemen.

Ruimtelijke kwaliteit en landschap

Wat wil de provincie bereiken?

De provincie wil de ruimtelijke kwaliteit haar landschappen en stedelijk gebied behouden en versterken. Dit geldt in principe voor het grondgebied van de gehele provincie, dat wil zeggen zowel de groene ruimte als de bebouwde ruimte. Ruimtelijke kwaliteit is het evenwicht en samenspel van toekomstwaarde, gebruikswaarde en belevingswaarde. Ruimtelijke ontwikkelingen moeten niet alleen functioneel zijn, maar ook duurzaam houdbaar (of bewust tijdelijk) en in hun uiterlijke verschijning op een positieve manier bijdragen aan de kwaliteit van de omgeving.

De provincie zet in op het verbinden van bestaande gebiedskwaliteiten met nieuwe ontwikkelingen waarbij bestaande kwaliteiten worden beschermd en versterkt en nieuwe kwaliteiten worden toegevoegd.

Door in te zetten op ruimtelijke kwaliteit wil de provincie het volgende bereiken:

  • Verbinden van historische kenmerken van Zuid-Holland met de nieuwe opgaven om deze in de toekomst te kunnen blijven beschermen, benutten en beleven.

  • Bevorderen van een weloverwogen locatiekeuze, ontwerp en inpassing van nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen;

  • De bestaande verscheidenheid van de landschappen en het stedelijk gebied in Zuid-Holland versterken en zo de belevingswaarde vergroten.

De provincie wil blijvend aandacht vragen voor ruimtelijke kwaliteit en het een integraal onderdeel laten zijn bij de planvorming. Dit geldt vanzelfsprekend ook voor de eigen projecten. Initiatiefnemers worden gestimuleerd om te komen tot plannen met ruimtelijke kwaliteit en zo een bijdrage te leveren aan de kwaliteit van de leefomgeving. Vanwege het grote belang dat de provincie hecht aan ruimtelijke kwaliteit is deze een onderdeel van de omgevingsverordening.

Aanleiding

De provincie staat voor een groot aantal opgaven, zoals het vergroten van de veerkracht van watersystemen, de realisatie van het Natuurnetwerk Nederland, de aanpassingen in de landbouw, de opgaven voor wonen en werken, de ontwikkeling van duurzame energienetwerken en de verbetering van het wegen-, openbaar vervoer- en fietsnetwerk.

De opgaven kunnen worden gezien als bedreiging van de ruimtelijke kwaliteit. De provincie wil echter voorkomen dat de ruimtelijke kwaliteit achteruitgaat. De provincie zet daarom in op het leggen van nieuwe verbindingen tussen bestaande gebiedskwaliteiten en nieuwe ontwikkelingen, maar ook tussen oud en nieuw, tussen snel en traag en tussen stad en land. De ambitie is om een kwaliteitsontwikkeling in gang te zetten, waarbij elk project, elke ontwikkeling bijdraagt aan de versterking van de ruimtelijke kwaliteit van de leefomgeving. Ruimtelijke kwaliteit wordt daarmee een vanzelfsprekend resultaat van handelen.

Motivering Provinciaal Belang

Voor de provincie is het ontwikkelen met ruimtelijke kwaliteit van groot belang: het draagt bij aan een gezonde en leefbare omgeving. Door in te zetten op ruimtelijke kwaliteit kan de provincie integraal sturen op het verbeteren van de leefomgeving van mens, plant en dier. Door opgaven te combineren in een integraal ruimtelijk ontwerp, te zoeken naar nieuwe functiecombinaties en nieuwe gebruiksvormen te faciliteren kunnen oplossingen worden geboden voor de vraagstukken waar de provincie voor staat.

De provincie heeft hierin een regierol op (boven)regionaal schaalniveau om verschillende opgaven in een gebied te signaleren en kansen voor combinaties te zien. Soms is het niet mogelijk om alle functies in een gebied te combineren, dan moeten keuzes gemaakt worden. Een ontwerpgerichte, onderzoekende benadering wordt daarbij als hulpmiddel ingezet.

Nadere uitwerking

Het ruimtelijk kwaliteitsbeleid van de provincie bestaat uit drie met elkaar samenhangende onderdelen: de Kwaliteitskaart, de typering van ruimtelijke ontwikkelingen (passendheid) en de beschermingscategorieën.  Deze vormen een hulpmiddel om te komen tot plannen met ruimtelijke kwaliteit.

De Kwaliteitskaart

De Kwaliteitskaart geeft een beschrijving van de gebiedskenmerken en kwaliteiten van Zuid-Holland. Bij elk gebiedskenmerk zijn richtpunten geformuleerd, waar rekening mee moet worden gehouden. De Kwaliteitskaart met de bijbehorende richtpunten zijn een middel om vroeg in het planvormingsproces een integrale afweging te maken die de ruimtelijke kwaliteit ten goede komt.

De kaart is opgebouwd uit vier lagen:

  • laag van de ondergrond

  • laag van de natuur- en cultuurlandschappen

  • laag van de stedelijke occupatie

  • laag van de cultuurhistorie

Alle lagen hebben een relatie met elkaar. De laag van de ondergrond gaat over de bodem en de natuurlijke landschapsvormende processen. De laag van de cultuur- en natuurlandschappen behandelt de laag van het zichtbare landschap. Deze laag wordt gevormd door eeuwenlang grondgebruik door de mens.

De laag van de stedelijke occupatie bestaat uit het stedelijk weefsel van wonen, werken, voorzieningen en de onderlinge netwerken.

Tot slot gaat de laag van de cultuurhistorie over de herkenbaarheid van de geschiedenis van Zuid-Holland.

Voor iedere plek kunnen één of meerdere lagen van toepassing zijn. Het is dan ook van belang de lagen en de bijbehorende richtpunten in samenhang te beschouwen.

De Kwaliteitskaart is een onderdeel van de verordening. Naast de Kwaliteitskaart beschikt de provincie over gebiedsprofielen voor de landelijke gebieden in Zuid-Holland, waarin de gebiedskenmerken per deelgebied en de ambities nader worden toegelicht. De gebiedsprofielen hebben de status van een handreiking en worden betrokken bij de beoordeling van plannen.

Typering van ruimtelijke ontwikkelingen (passendheid)

Om te kunnen bepalen of een ruimtelijke ontwikkeling passend is, is vooral de ruimtelijke impact van belang. Daarbij hanteert de provincie met het oog op de wisselwerking tussen gebiedskwaliteiten en ontwikkelingen twee uitgangspunten:

  • Een kleinschalige ontwikkeling heeft in beginsel minder ruimtelijke impact op gebiedskwaliteiten dan een grootschalige ontwikkeling en vraagt daarom weinig tot geen provinciale betrokkenheid.

  • Hoe hoger en specifieker de kwaliteit van een gebied is, des te groter is in beginsel de ruimtelijke impact en des te eerder raken ze provinciale doelen of belangen.

In dit licht wordt onderscheid gemaakt in drie soorten ontwikkeling: inpassen, aanpassen en transformeren.

-          Inpassen

Dit betreft een ruimtelijke ontwikkeling die past binnen de bestaande gebiedsidentiteit en die past bij de aard en schaal van de omgeving. Een inpassing voorziet geen wijzigingen op structuurniveau en houdt rekening met de relevante richtpunten ruimtelijke kwaliteit, zodanig dat de ruimtelijke kwaliteit per saldo ten minste gelijk blijft.

De ontwikkeling speelt zich af op het niveau van een kavel. Een voorbeeld hiervan is de uitbreiding van een agrarisch bedrijf in het buitengebied of een woning in een lint. Bij inpassen veranderen bestaande structuren en kwaliteiten niet tot nauwelijks en wordt rekening gehouden met de relevante richtpunten ruimtelijke kwaliteit. De rol van de provincie is hier in principe beperkt, behalve in gebieden met een beschermingscategorie 1 en 2 (zie uitleg onder kopje beschermingscategorieën).

-          Aanpassen

Dit betreft een ruimtelijke ontwikkeling die past binnen de bestaande gebiedsidentiteit maar die wijziging(en) op structuurniveau veroorzaakt. De ontwikkeling verandert landschappelijke structuren zoals groen en water of wegen, dijken en linten. Bewoners en gebruikers uit de bestaande omgeving merken duidelijk invloed van de nieuwe ontwikkeling. Een dergelijke ontwikkeling wordt alleen toegestaan mits de ruimtelijke kwaliteit per saldo ten minste gelijk blijft door zorgvuldige inbedding van de ontwikkeling in de omgeving, rekening houdend met de relevante richtpunten ruimtelijke kwaliteit. De rol van de provincie zal zich, afhankelijk van het type landschap en het type ontwikkeling, vooral richten op het toewerken naar een kwalitatief zo gunstig mogelijk resultaat. Omdat in deze gevallen niet aan (alle) richtpunten ruimtelijke kwaliteit kan worden voldaan, zijn ontwerp optimalisatie en aanvullende ruimtelijke maatregelen nodig om de ruimtelijke kwaliteit te behouden of te verbeteren.

-          Transformeren

Dit betreft een ruimtelijke ontwikkeling die niet binnen de bestaande gebiedsidentiteit past. Het gaat om een verandering van een gebied van dusdanige aard en omvang dat er een nieuw landschap of stedelijk gebied ontstaat. Er ontstaat een nieuwe toekomst voor het gebied met een nieuwe gebiedsidentiteit. De impact van deze plannen op een gebied is groot. Dit is bijvoorbeeld het geval bij uitleglocaties voor woningbouw en bedrijventerreinen of de aanleg van grootschalige recreatiegebieden. Een dergelijke ontwikkeling wordt uitsluitend toegestaan mits de ruimtelijke kwaliteit van de nieuwe ontwikkeling is gewaarborgd door een integraal ontwerp. Daarin wordt behalve aan de ruimtelijke kwaliteit van het gehele gebied ook aandacht besteed aan de fysieke en visuele overgang naar de omgeving en de fasering in ruimte en tijd en wordt ook rekening gehouden met de relevante richtpunten ruimtelijke kwaliteit. In de meest verregaande vorm van transformatie is van de huidige identiteit niets meer zichtbaar. In alle gevallen is het belangrijk om aansluiting te zoeken bij structuren en patronen in de omgeving, bijvoorbeeld een bosrand, waterloop of woonlint. Het ontwerp kan gepaard gaan met aanvullende ruimtelijke maatregelen in de omgeving. Gelet op de omvang van de ontwikkeling kunnen dergelijke maatregelen – eenvoudiger dan bij aanpassen – onderdeel uitmaken van hetzelfde plan. Bij transformatieopgaven is bijna altijd een provinciaal doel of belang in het geding en zal de betrokkenheid van de provincie zich richten op een actieve behartiging van provinciale doelen en een kwalitatief optimaal resultaat.

Beschermingscategorieën

De provincie kent een aantal kwetsbare gebieden en gebieden met een uitzonderlijke kwaliteit. Deze gebieden worden in zekere mate beschermd. Het gaat om de gebieden met een landelijk karakter (Buitengebied), gebieden met een recreatieve functie (Recreatiegebied), gebieden die fungeren als groene ruimte tussen steden (Groene buffer) en gebieden met natuurwaarden en/of cultuurhistorische waarden. De bescherming betekent niet dat er geen ontwikkelingen mogelijk zijn. Welk type ontwikkeling mogelijk is, hangt samen met de betreffende beschermingscategorie.

De provincie maakt onderscheid in de volgende drie beschermingscategorieën:

Beschermingscategorie 1: deze is van toepassing op Natuurwerk Nederland, Graslanden in de Bollenstreek en Kroonjuwelen Cultureel Erfgoed

In deze gebieden is een ruimtelijke ontwikkeling mogelijk als deze bijdraagt aan de bijzondere kwaliteit van het landschap. Zowel de gebiedsidentiteit als de daaraan bijdragende structuur beschouwt de provincie als uitzonderlijk of kwetsbaar. Initiatieven in beschermingscategorie 1 kunnen daarom alleen als deze vallen onder inpassen. Bovendien is het wenselijk dat deze inpassingsopgaven de structuur en de gebiedsidentiteit versterken. Alleen bij uitzonderlijke gevallen kan ervan worden afgeweken.

Beschermingscategorie 2: deze is van toepassing op: Belangrijk weidevogelgebied – Recreatiegebied – Groene buffer

Deze beschermingscategorie beschermt de specifieke waarden van het desbetreffende gebied. Ruimtelijke ontwikkelingen mogen geen afbreuk doen aan deze waarden. Inpassen en aanpassen zijn onder voorwaarden toegestaan. Transformatieopgaven zijn uitgesloten in gebieden met beschermingscategorie 2.

Beschermingscategorie 2: deze is van toepassing op: Belangrijk weidevogelgebied – Recreatiegebied – Groene buffer/Landschapspark

 Deze beschermingscategorie beschermt de specifieke waarden van het desbetreffende gebied. Ruimtelijke ontwikkelingen mogen geen afbreuk doen aan deze waarden. Inpassen en aanpassen zijn onder voorwaarden toegestaan. Transformatieopgaven zijn uitgesloten in gebieden met beschermingscategorie 2.

>Belangrijk weidevogelgebied

De ambitie voor belangrijk weidevogelgebied is het behouden en versterken van de waarde van het gebied voor weidevogels. De waarden zijn: de weidevogeldichtheid en de potentie daarvoor, de aanwezige condities voor weidevogels zoals het graslandgebruik, de waterhuishouding met relatief hoge grondwaterstanden, de openheid en de rust van het gebied.

Ruimtelijke ontwikkelingen zijn alleen mogelijk als:

  • De kenmerken en de (potentiële) kwaliteiten van het weidevogelgebied in stand blijven of worden versterkt;

  • Oppervlakte, kwaliteit en samenhang van het gebied in stand blijven of worden vergoot.

>Recreatiegebied

De ambitie voor recreatiegebied is het behouden en versterken van de recreatieve kwaliteit, zoals de geschiktheid van het gebied voor recreatief gebruik voor diverse doelgroepen, de gebiedsidentiteit en de openbaarheid van het gebied.

Ruimtelijke ontwikkelingen zijn alleen mogelijk als:

  • De openbare toegankelijkheid behouden blijft of wordt vergoot;

  • Wordt aangesloten bij de recreatieve behoefte van diverse doelgroepen;

  • De landschappelijke en cultuurhistorische kenmerken worden versterkt;

  • Een bijdrage wordt geleverd aan de samenhang en diversiteit tussen de verschillende recreatiegebieden;

  • Wordt aangesloten op (stedelijke) groenblauwe structuren;

  • Recreatieve verbindingen behouden blijven of worden uitgebreid.  

>Groene buffer/landschapspark

De ambitie voor groene buffer/landschapspark is het behouden en versterken van het groen/blauwe karakter van de groene ruimte tussen de steden in de Zuidvleugel. Ambitie is om de recreatieve kwaliteiten en de betekenis van de groene buffer/landschapspark voor natuur, water en landbouw nabij de steden te versterken. De stedelijke druk op de groene buffer is groot. Dit hangt samen met de ligging tussen en aan de rand van steden. Stedelijke functies zoals wonen, werken of intensieve recreatie kunnen in hoge mate afbreuk doen aan de groen/blauwe kwaliteiten van de groene buffer. Grootschalige stedelijke ontwikkeling is daarom uitgesloten in Groene buffer/landschapspark. Opgave is om de groene buffer te ontwikkelen als multifunctioneel landschapspark waarin natuur, recreatie en duurzame landbouw hand in hand gaan. De groene buffers in Zuid-Holland verschillen sterk van karakter. De provincie wil de verscheidenheid tussen de gebieden versterken.

Ruimtelijke ontwikkelingen zijn alleen mogelijk als:

  • De groene buffer/landschapspark als groen/blauwe ruimte tussen steden in de Zuidvleugel wordt versterkt;

  • De ontwikkeling een bijdrage levert aan de samenhang van de groene buffer/landschapspark als geheel;

  • De recreatieve gebruikswaarde, de waarde voor natuur en landbouw van de groene buffer/landschapspark wordt versterkt;

  • De ontwikkeling een bijdrage levert aan behoud of versterking van de landschappelijke en cultuurhistorische kenmerken van de groene buffer/landschapspark;

  • Zorggedragen wordt voor een passende stads- en dorpsrand op de overgang van stads- en dorpsgebied en de groene buffer/landschapspark;

  • De ontwikkeling bijdraagt aan groenblauwe verbindingen tussen stads- en dorpsgebied en groene buffer/landschapspark;

  • Door de ontwikkeling de verscheidenheid tussen de diverse delen van de Groene buffer/landschapspark wordt versterkt.

Stedelijke ontwikkeling waarbij sprake is van transformatie is uitgesloten in gebiedstype Groene buffer/landschapspark. In het geval van stedelijke ontwikkeling waarbij sprake is van aanpassing of inpassing gelden de randvoorwaarden voor ruimtelijke ontwikkelingen in de groene buffer/landschapspark.

Bovendien gelden de voorwaarden voor toekomstbestendige stedelijke ontwikkeling, te weten:

  • De kwantitatieve en kwalitatieve behoefte van de ontwikkeling is aangetoond middels vastlegging in een door GS vastgestelde of aanvaarde regionaal programma wonen of werken;

  • Er is voldoende gemotiveerd waarom deze ontwikkeling niet binnen bestaand stads- en dorpsgebied mogelijk is;

  • Er is sprake van een weloverwogen locatiekeuze (i.e. is dit de juiste locatie voor deze functie) van de nieuwe stedelijke ontwikkeling.

 Beschermingscategorie 3: deze is van toepassing op: Buitengebied

 Het betreft het landelijk gebied buiten het bestaande stads- en dorpsgebied. Deze beschermingscategorie beschermt de specifieke landschappelijke waarden van het gebied. Inpassen, aanpassen en transformeren zijn mogelijk, mits nieuwe kwaliteiten in het buitengebied ontstaan. De ambitie voor Buitengebied is om de groene functies van het gebied (landbouw, natuur en recreatie) en het groene/blauwe karakter te behouden en te versterken. De stedelijke druk op het buitengebied, met name aan de rand van stads- en dorpsgebied en langs infrastructuur in het buitengebied, is op vele plaatsen hoog. Versterken van de landschappelijke kwaliteiten heeft daarom prioriteit. Stedelijke ontwikkeling is echter niet uitgesloten, mits nieuwe kwaliteiten ontstaan.

Ruimtelijke ontwikkelingen zijn mogelijk als:

  • De ontwikkeling een bijdrage levert aan de behoud of versterking en cultuurhistorische kenmerken van het buitengebied;

  • Zorggedragen wordt voor een passende stads- en dorpsrand op de overgang van stads- en dorpsgebied en het buitengebied;

  • De ontwikkeling bijdraagt aan groenblauwe verbindingen tussen stads- en dorpsgebied en het buitengebied.

In het geval van stedelijke ontwikkeling gelden de randvoorwaarden voor ruimtelijke ontwikkelingen in buitengebied. Bovendien gelden de voorwaarden voor toekomstbestendige stedelijke ontwikkeling, te weten:

  • De kwantitatieve en kwalitatieve behoefte van de ontwikkeling is aangetoond middels vastlegging in een door GS vastgestelde of aanvaarde regionaal programma wonen of werken;

  • Er is voldoende gemotiveerd waarom deze ontwikkeling niet binnen bestaand stads- en dorpsgebied mogelijk is;

  • Er is sprake van een weloverwogen locatiekeuze (i.e. is dit de juiste locatie voor deze functie) van de nieuwe stedelijke ontwikkeling.

Toekomstbestendige Stedelijke Ontwikkeling

Wat wil de provincie bereiken?

De provincie streeft naar een compact, samenhangend en kwalitatief hoogwaardig bebouwd gebied dat toekomstbestendig is en waar het aantrekkelijk, veilig, en gezond wonen, werken en recreëren is. De provincie wil zorgvuldig omgaan met haar schaarse ruimte en daarom primair inzetten op het beter benutten van de bestaande bebouwde ruimte. Door in te zetten op klimaatrobuuste, groene en gezonde stedelijke ontwikkelingen worden kernen, dorpen en steden toekomstbestendig en blijven landschappen in het landelijk gebied behouden. De provincie zet in op intensivering, concentratie, diversiteit en specialisatie binnen het bestaand stads- en dorpsgebied. Er zijn veel kansen voor inbreiding en intensivering in de bestaande kernen, dorpen en steden. Specifiek zijn er kansen in naoorlogse wijken, in de nabijheid van hoogwaardig openbaar vervoersknooppunten en door middel van functiemenging op locaties met detailhandel, kantoren en bedrijven. Daarnaast wordt ingezet op een hiërarchie van complementaire knooppunten en centra met een goede onderlinge bereikbaarheid. Toekomstbestendig ontwikkelen is daarbij een belangrijk aandachtspunt, waarbij wordt ingezet op water en bodem sturend, klimaatadaptatie en -mitigatie, transitie naar hernieuwbare energie, circulariteit en groene en gezonde leefomgevingen die beweging en sociale interactie stimuleren. Stedelijke ontwikkelingen die niet binnen bestaand stads- en dorpsgebied gerealiseerd kunnen worden, kunnen onder voorwaarde in het landelijk gebied plaatsvinden. Het eindoordeel over stedelijke ontwikkelingen groter dan 3 hectare buiten bestaand stads- en dorpsgebied ligt bij de provincie. Deze worden door de provincie integraal afgewogen en afhankelijk daarvan opgenomen op de 3 hectare-kaart.

 De provincie hanteert de volgende uitgangspunten voor een weloverwogen locatiekeuze voor nieuwe stedelijke ontwikkelingen:

  • Bouw primair binnen bestaand stads- en dorpsgebied en zet in op functiemenging en meervoudig ruimtegebruik;

  • Bouw georiënteerd op hoogwaardig openbaar vervoer; houdt rekening met de gevolgen van de ontwikkeling voor de bereikbaarheid; versterk de langzaam vervoersrelaties;

  • Benut het netwerk van stedelijke centra en knooppunten;

  • Bouw naar behoefte;

  • Bouw toekomstbestendig; houd rekening met water en bodem sturend, bodemdaling en klimaatadaptatie en -mitigatie, vitale dorpen en sterke steden, economische toplocaties, gezonde stedelijke ontwikkelingen, energietransitie, circulair en natuurinclusief bouwen;

  • Realiseer in samenhang met het stedelijk netwerk robuuste en klimaatadaptieve recreatie- en natuurgebieden.

Aanleiding

De ruimtelijke opgaven in en rondom het stedelijk gebied zijn groot. Tegelijkertijd is ruimte in het dichtbevolkte Zuid-Holland schaars. Binnen stedelijke ontwikkelingen komen meerdere opgaven samen en deze kunnen elkaar versterken. Er zijn keuzes nodig tussen nieuwe stedelijke uitbreidingen en het investeren in bestaande steden en dorpen. Daarbij speelt de wens voor behoud van het landelijk gebied en tegelijkertijd de ontwikkeling van steden en dorpen zodat bestaande infrastructuur en voorzieningen beter worden benut, we intensiever gebruik maken van bestaande ruimte, functies mengen en gezonde en klimaatadaptieve leefomgevingen creëren. Het zou hier bijvoorbeeld kunnen gaan om een combinatie van wonen en waterberging.

Structuurversterking is nodig van het samenhangende stedelijk gebied, waarbij keuzes moeten worden gemaakt voor meer vestigingskwaliteit, nabijheid en diversiteit. Vraag en aanbod van wonen, werkgelegenheid, bedrijfsruimte en voorzieningen zijn soms niet in overeenstemming met elkaar en onevenredig verdeeld over de regio. Om de druk op de autowegen te verminderen, is het van belang dat wonen en werken zoveel mogelijk plaatsvindt nabij hoofdwaardig openbaar vervoer (HOV) en juist daar de hoogste dichtheden in de nabijheid van voorzieningen worden gerealiseerd. Meer mensen kunnen dan gebruik maken van het openbaar vervoer. In combinatie met lopen en de fiets, biedt dit optimale keuzevrijheid tussen de modaliteiten lopen, fietsen, openbaar vervoer en auto. Zo creëren we een beweegvriendelijke leefomgeving en blijft Zuid-Holland ook goed bereikbaar per auto.

Motivering Provinciaal Belang

De provincie streeft naar een compact, samenhangend en kwalitatief hoogwaardig bebouwd gebied dat toekomstbestendig is en waar het aantrekkelijk, veilig, en gezond wonen, werken en recreëren is.  Het gebruik van, en de opgaven binnen, de stedelijke agglomeratie overschrijden de gemeentegrenzen. Ook het Rijk streeft ernaar ontwikkelingen zoveel mogelijk te laten plaatsvinden binnen bestaand stads- en dorpsgebied en heeft daarom de ladder voor duurzame verstedelijking ontwikkeld. De ladder laat ruimte voor de provinciale regierol in de ruimtelijk ordening. De provincie Zuid-Holland deelt het belang van de toepassing van deze ladder. Als een gemeente een ruimtelijke ontwikkeling wil realiseren, wordt op grond van het Besluit kwaliteit leefomgeving (Bkl) de ‘ladder voor duurzame verstedelijking’ doorlopen. Het is van belang dat alle betrokken gemeenten dezelfde uitgangspunten hanteren, zodat sprake is van een gelijk speelveld en onderlinge concurrentie geen afbreuk doet aan de evenwichtige toedeling van functies aan locaties op (boven)regionale schaal.

Het provinciaal belang is om voldoende woningen, werkgelegenheid en voorzieningen te bieden voor haar inwoners en in het bijzonder om voldoende sociale en betaalbare woningen binnen de regio te hebben en te realiseren. Bij voorzieningen gaat het om basisvoorzieningen zoals zorg, onderwijs, sport en openbaar vervoer en om recreatiemogelijkheden. Daarnaast is de kwaliteit van het landschap van regionaal belang. Daarom gaat de provincie hier zorgvuldig mee om. 

Nadere uitwerking

De provincie streeft naar het beter benutten en de kwaliteitsverbetering van bestaand stads- en dorpsgebied. Dit is in lijn met de maatschappelijke behoefte en draagt bij aan een zorgvuldig gebruik van de ruimte. Zoals eerder benoemd hanteert de provincie zeven uitgangspunten voor nieuwe stedelijke ontwikkelingen. Deze uitgangspunten worden hieronder toegelicht.

Bouw primair binnen bestaand stads- en dorpsgebied en zet in op functiemenging en meervoudig ruimtegebruik

Met kwalitatieve intensivering van het stedelijk gebied wordt de schaarse ruimte en infrastructuur effectiever en efficiënter benut. Bouwen binnen bestaand bebouwd gebied speelt in op de behoefte aan binnenstedelijk wonen en werken en benut bestaande infrastructuur en voorzieningen. Het draagt bij aan efficiënt ruimtebeslag, innovatie in woon-en werkmilieus en in de bouw. De provincie vraagt gemeenten dan ook rekening te houden met mogelijkheden voor functiemenging van wonen en bedrijvigheid. Combinaties van functies gaan voor enkelvoudige functies, oftewel meervoudig ruimtegebruik. Afwentelen van ruimtelijke functies wordt voorkomen. Dit resulteert tevens in meer nabijheid, wat de agglomeratiekracht en de diversiteit van de gevraagde vestigingsmilieus versterkt en beweegvriendelijke leefomgeving stimuleert. Nabijheid en behoud van werk en voorzieningen in stad en dorp zorgt voor minder autoafhankelijkheid en meer vitaliteit. Ook zorgt het voor ruimte op bedrijventerreinen voor bedrijven die daar vanwege geur-, geluid-, stof- of verkeershinder echt moeten zitten. Door binnenstedelijk of binnendorps te bouwen (bv. door transformatie en herontwikkeling of middels ‘optoppen’, ‘aanplakken’ en ‘uitplinten’) kan bovendien het open landschap behouden blijven. Behoud en ontwikkelen van het groenblauwe netwerk in, om en tussen de steden en dorpen draagt bij aan een toekomstbestendige leefomgeving met aandacht voor biodiversiteit, klimaatadaptatie en -mitigatie, recreatie en groene, gezonde en aantrekkelijke woon- en werkmilieus.

De provincie hanteert de ‘ladder voor duurzame verstedelijking’ om bouwen binnen bestaand stads- en dorpsgebied te bevorderen. De ‘ladder voor duurzame verstedelijking’ is opgenomen in het Besluit kwaliteit leefomgeving (Bkl). Toepassing is ook van provinciaal belang, daarom is in de Omgevingsverordening een verwijzing opgenomen naar de Rijksladder. Uitgangspunt van de ladder is dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling voorziet in een behoefte en in beginsel in bestaand stedelijk gebied wordt gerealiseerd. Doel van de ladder is zorgvuldig gebruik van de ruimte.

De provincie wil dat de ladder voor duurzame verstedelijking op (sub)regionaal niveau wordt toegepast en wil met samenwerkende gemeenten een gezamenlijk beeld ontwikkelen van de ontwikkelmogelijkheden binnen en buiten bestaand stads- en dorpsgebied.

Bouwlocaties buiten bestaand stads-en dorpsgebied

De provincie wil zorgvuldig omgaan met haar schaarse ruimte en daarom primair inzetten op het beter benutten van de bestaande bebouwde ruimte. Zo blijven open landschappen in het landelijk gebied behouden. De provincie wil daarom zuinig omgaan met nieuwe stedelijke ontwikkelingen buiten BSD. Locaties voor mogelijke uitbreiding buiten bestaand stads- en dorpsgezicht zijn beperkt en worden zorgvuldig afgewogen.

Stedelijke ontwikkelingen die niet binnen bestaand stads- en dorpsgebied gerealiseerd kunnen worden, kunnen onder voorwaarden in het landelijk gebied plaatsvinden. Voorwaarden voor nieuwe stedelijke ontwikkelingen in het landelijk gebied zijn onder andere:

  • De kwantitatieve en kwalitatieve behoefte van de ontwikkeling is aangetoond middels vastlegging in een door GS vastgestelde of aanvaarde regionaal programma wonen of werken;

  • Er is voldoende gemotiveerd waarom deze ontwikkeling niet binnen bestaand stads- en dorpsgebied mogelijk is;

  • Er is sprake van een weloverwogen locatiekeuze (i.e. is dit de juiste locatie voor deze functie) van de nieuwe stedelijke ontwikkeling.

  • De ontwikkeling sluit in principe aan op bestaand stads- en dorpsgebied.

Nieuwe stedelijke ontwikkelingen moeten bovendien passen in regionale visies en de richtpunten ruimtelijke kwaliteit van de Omgevingsvisie en andere in het omgevingsbeleid aangegeven ruimtelijke kaders.

Op plekken waar het gewenst is vanwege de leefbaarheid en het op peil houden van voorzieningen, zal de provincie de mogelijkheid geven om extra woningen te bouwen aan de rand van kernen. Het gaat om het principe ‘een straatje erbij’ en een ‘straatje ertussen’, met een maximum van 50 woningen. Het beleid hiervoor wordt nog uitgewerkt. Zie ook de beleidskeuze Vitaal Landelijk Gebied.

3-ha kaart

Gedeputeerde Staten zien toe op een adequate toepassing van de ‘ladder voor duurzame verstedelijking’ in het kader van de beoordeling van omgevingsplannen. Stedelijke ontwikkelingen groter dan 3 hectare buiten bestaand stads- en dorpsgebied, worden door de provincie afgewogen vóórdat de gemeente de procedure tot wijziging van het Omgevingsplan start. De provincie stelt voor stedelijke ontwikkelingen groter dan 3 hectare buiten bestaand stads- en dorpsgebied daarom de eis dat deze zijn opgenomen in de Omgevingsverordening op de kaart ‘grote buitenstedelijke bouwlocaties’ (ook wel genoemd: ‘3 ha-kaart’). Daarmee ligt het eindoordeel over omvangrijke stedelijke ontwikkeling buiten bestaand stads- en dorpsgebied bij de provincie.

Als een locatie is opgenomen op de ‘3 ha-kaart’ betekent dit dat de provincie op hoofdlijnen geen ruimtelijk bezwaar heeft tegen de betreffende ontwikkeling. Dit neemt niet weg dat de gemeente bij de verdere detaillering van de betreffende ontwikkeling (in het kader van het omgevingsplan) nog wel rekening moet houden met specifieke onderdelen van het provinciaal beleid, bijvoorbeeld het beleid voor ruimtelijke kwaliteit.

De 3 ha-kaart (grote buitenstedelijke bouwlocaties) is opgenomen in de Omgevingsverordening. In de bijlage van de Omgevingsverordening zijn tabellen opgenomen met gegevens per locatie. Uitgangspunt voor het opnemen van een locatie op de ‘3 ha-kaart’ is dat het gaat om een reële ontwikkeling. Binnen een periode van ten hoogste 10 jaar moet er voldoende behoefte bestaan voor ontwikkeling van de locatie. Na een periode van 5 jaar is een tussentijdse evaluatie wenselijk. Als er op dat moment geen zicht is op realisering moet worden bezien of de locatie nog wel nodig is, zodat er eventueel ruimte ontstaat voor een andere locatie.

De regionale visies en programmeringen voor wonen en bedrijventerreinen vormen belangrijke input voor de ‘3 ha-kaart’. Het is daarom aan te raden om al voordat een nieuwe buitenstedelijke locatie wordt opgenomen in de regionale visie in overleg te treden met de provincie over de ruimtelijke aanvaardbaarheid van die locatie.

Bij het ontwikkelen van een locatie die op de 3 ha-kaart staat, zijn het beleid en de regels voor optimalisatie van woningbouwplannen van toepassing. Dit beleid wordt hieronder toegelicht.

Optimalisatie van woningbouwplannen

De provincie streeft naar optimalisatie van woningbouwplannen, De provincie zet daarom in op hogere dichtheden, meer betaalbare en sociale woningen, meer variatie in woningtypen, de nabijheid van basisvoorzieningen en recreatiemogelijkheden, en concentratie van woningbouw nabij HOV. De provincie stimuleert waar mogelijk lopen, fietsen, OV en deelmobiliteit, daar waar dit autoritten kan vervangen. Een groen en gezond woon- en leefklimaat is daarbij belangrijk.

De provincie wil minder parkeerplaatsen in stationsomgevingen en bij sociale woningen, door de parkeernormen in overeenstemming te brengen met de werkelijke situatie. Woningbouwplannen zijn makkelijker te realiseren wanneer de gemeente uitgaat van werkelijk autobezit en werkelijke lokale data over autogebruik (in plaats van de landelijke generieke CROW-parkeerrichtlijnen).  Ook wil de provincie minder parkeerplaatsen in grote buitenstedelijke bouwlocaties ('3 ha locaties'), onder meer om het autogebruik tegen te gaan en het gebruik van openbaar vervoer te stimuleren.

Woningbouwlocaties kunnen optimaler en toekomstgerichter worden ingericht. Er wordt nu vooral gebouwd voor grotere huishoudens met twee auto’s, terwijl de groei vooral zit in een- en tweepersoonshuishoudens. Die huishoudens hebben vaak maar één auto. Er zijn veel alternatieven voorhanden voor de tweede auto, zoals de elektrische fiets en de deelauto. In gebiedsontwikkelingen kan hiermee rekening worden gehouden, door plannen minder auto-georiënteerd in te richten. Hoge dichtheden, gevarieerde woningtypen, passende parkeernormen en functiemenging spelen hierbij een rol. De woon-werkafstanden worden hierdoor verkleind.

Als lagere parkeernormen worden gehanteerd kan ook in de toekomstige situatie parkeerdruk worden voorkomen met parkeerregulering, goede voorlichting van de nieuwe bewoners en een beperking van het aantal parkeervergunningen per woning (met notarieel vastgelegd kettingbeding). Hiermee kunnen ongewenste situaties worden voorkomen en is zowel nu als in de toekomst sprake van een evenwichtige ruimtelijke ontwikkeling.

Dichtheid woningbouwlocaties

Recent ontwikkelde woningbouwlocaties hebben een relatief lage woningdichtheid van gemiddeld genomen en afgerond 30 woningen per hectare, waarbij de focus vooral ligt op eengezinswoningen en appartementen. Een hogere dichtheid en een grotere variatie in woningtypen en woonmilieus zijn nodig vanwege de grote woningbouwopgave en om de schaarse ruimte en de mobiliteitsvoorzieningen beter te benutten. Het gaat daarbij om zowel de kwantitatieve als de kwalitatieve woonbehoefte.

Het zorgdragen voor een groen en gezond woon- en leefklimaat blijft onverminderd van toepassing. Ook bij een hoge woningdichtheid zal dus gezorgd moeten worden voor een toekomstbestendige woon- en leefomgeving die aantrekkelijk, veilig en gezond is, onder meer met voldoende voorzieningen, groen en ruimte voor waterberging in de woonomgeving. Een hogere woningdichtheid wil niet zeggen dat ook hoger gebouwd moet worden. De woningdichtheid kan ook verhoogd worden door gevarieerder te bouwen en niet alleen suburbane woonmilieus te realiseren, maar ook centrum-dorpse en centrum-stedelijke woonmilieus. De oude dorps- en stadskernen kennen een relatief hoge dichtheid en zijn aantrekkelijke en populaire gebieden om te wonen. De structuur past goed bij de menselijke maat.

De provincie wil dat omgevingsplannen voor woningbouw een zo hoog mogelijke woningdichtheid mogelijk maken, passend bij een groen en gezond woon- en leefklimaat. Dit is daarom ook vastgelegd in de Omgevingsverordening. Welke dichtheid kan worden gerealiseerd hangt af van de lokale situatie en de lokale omstandigheden. Het gaat om maatwerk en om het toevoegen van kwaliteit. De dichtheid kan aansluiten bij de dichtheid van de oude kern, het dorp of de stad waar de woningbouwlocatie bij hoort. Er is dus differentiatie mogelijk tussen stedelijk en landelijk gebied.

De provincie verwacht van gemeenten dat zij een goede afweging maken over een passende dichtheid van nieuwe woningbouwlocaties en dat zij zich voldoende inspannen om een hogere woningdichtheid mogelijk te maken. De provincie verwacht tevens van gemeenten dat zij hierover een gemotiveerd besluit nemen. Het is niet de bedoeling dat een hoge dichtheid ten koste gaat van ruimtelijke inpassing. Het zorgdragen voor goede ruimtelijke kwaliteit en een goede overgang naar het buitengebied is belangrijk. Vandaar dat ook de groene randen en andere vormen van ruimtelijke inpassing, niet meetellen bij de woningdichtheid.

Gevarieerde woningen

Op veel woningbouwlocaties worden vooral eengezinswoningen en appartementen gebouwd. Dit draagt bij aan inefficiënt ruimtegebruik, een lage woningdichtheid en sluit onvoldoende aan bij de huidige en toekomstige vraag naar woningen als gevolg van de veranderende samenstelling van huishoudens. De provincie vraagt daarom aandacht voor het bouwen van andere typen woningen, zoals dubbele bovenhuizen, beneden-bovenwoningen, hofjeswoningen, rug-aan-rug woningen en souterrainwoningen.

Parkeernorm stationsomgevingen

Overheden geven jaarlijks miljarden uit aan de exploitatie van het openbaar vervoer, de versterking van het netwerk en het beheer van de infrastructuur. Juist in omgevingen waar het gebruik van het openbaar vervoer de meeste potentie heeft, bij de opstappunten, is het wenselijk de ruimtelijke ontwikkeling daarop te oriënteren. In de praktijk kan de investering in het openbaar vervoer nog beter ondersteund worden door de ruimtelijke ontwikkeling. Hoge parkeernormen zorgen voor lagere dichtheden, verminderen de haalbaarheid en betaalbaarheid van ontwikkelingen en stimuleren het autogebruik.

Voor woningbouw in stationsomgevingen, hanteert de provincie een maximale parkeernorm van 0,7 per woning (inclusief bezoekers). Deze norm sluit aan bij het werkelijke autobezit in deze gebieden. Deze regel geldt niet voor gemeenten die zelf al specifiek parkeerbeleid hebben vastgesteld, gebaseerd op eigen data over de lokale situatie en eigen overwegingen.

Parkeernorm sociale huur

Parkeernormen voor sociale huur zijn in veel gevallen structureel te hoog vergeleken bij het werkelijk autobezit van de huurders. Het gemiddelde autobezit ligt rond de 0,5 per woning. De gehanteerde parkeernorm ligt vooral in kleinere gemeenten meestal rond de 1. Een hoge parkeernorm voor sociale huur belemmert de haalbaarheid en betaalbaarheid van sociale huurprojecten en leidt vaak tot structurele leegstand in parkeergarages onder sociale huurcomplexen.

Voor sociale huurwoningen hanteert de provincie een parkeernorm van 0,7 per woning. Dit is iets ruimer ten opzichte van het werkelijk gemiddelde autobezit, waardoor er ruimte blijft voor lokaal maatwerk. Deze regel geldt niet voor gemeenten die zelf al specifiek parkeerbeleid hebben vastgesteld, gebaseerd op eigen data over de lokale situatie en eigen overwegingen.

Parkeernorm 3-hectare locaties

Voor 3-hectare locaties geldt hetzelfde als voor stationsomgevingen. De provincie wil een ander gedrag ter plekke stimuleren. In dit geval om te voorkomen dat er grote auto-verkeersknelpunten ontstaan en/of forse infrastructuur-investeringen rondom deze locaties nodig zijn. Tevens wil de provincie dat investeringen in de realisatie van het HOV beter worden benut door meer reizigers aan te trekken. Dit is lijn met de ambitie een mobiliteitstransitie te bewerkstelligen. Daarnaast wil de provincie de woningbouw haalbaarder en betaalbaarder maken en meer (betaalbare) woningen bouwen. Lagere parkeernormen dragen bij aan meer woningen en meer draagvlak voor nabijheid van voorzieningen. Hierdoor wordt het voor meer mensen mogelijk zich ook met andere vervoerswijzen dan de auto te verplaatsen.

Doel van parkeerbeleid bij 3-ha locaties

Parkeerbeleid bij 3-ha locaties heeft als doel om meer toekomstbestendige, multimodaal bereikbare wijken te realiseren en minder autoverkeer te genereren per plan. Op die manier worden weguitbreidingen en investeringen in infrastructuur voorkomen. Lage parkeernormen zijn een planologisch middel dat stuurt op minder autobezit en daarmee ook minder autoverplaatsingen. Hiermee kan per 3-ha locatie minder infrastructuur investeringen worden gedaan om het toenemende autoverkeer te faciliteren dat door de nieuwbouw-ontwikkeling wordt gegenereerd. De provincie kiest voor vrije sector nieuwbouwwoningen op deze locaties voor gemiddeld maximaal 1 auto per huishouden en 0,3 plekken voor bezoekers. Hiermee wordt gemiddeld 75% van de huishoudens bediend dat bestaat uit huishoudens met 1 of minder auto’s. 

Regionaal belang om te sturen op parkeernormen

Door woningbouwontwikkelingen neemt de congestie op de (hoofd)wegen verder toe. Omdat de fysieke en financiële mogelijkheden beperkt zijn en er grenzen zijn voor onderhoud, kiest de provincie ervoor autoverkeersgeneratie op deze locaties te beperken. In het verleden zijn de ontwikkelingen op 3-ha locaties gepaard gegaan met ruime parkeernormen. Hierdoor ligt de bebouwingsdichtheid lager, is het openbaar vervoer minder aantrekkelijk en is de afstand tot voorzieningen groter. De ruimtelijke opzet zorgde ervoor dat het autobezit en -gebruik hoog is en daarmee vormde zij een relatief grote druk op het omliggend wegennet. De provincie wil dat Hoogwaardig Openbaar Vervoer (HOV) op loop- of fiets afstand van deze locaties wordt benut en dat ruimtelijke ontwikkelingen de investeringen in HOV ondersteunen. Dit vertraagt vervolgens weer de woningbouw en maakt deze duurder of suboptimaal als het aantal auto’s gaat bepalen hoeveel woningen er kunnen worden gebouwd. Naast lage parkeernormen is het voor het welslagen hiervan van belang om ook flankerende maatregelen te treffen zoals parkeren op afstand, nabijheid van voorzieningen, deelmobiliteit, heldere communicatie over het mobiliteitsconcept en parkeerregulering.

Lokale autobezit data als richtlijn

De provincie adviseert gemeenten die alleen CROW gebruiken als basis voor hun parkeerbeleid of bij onderbouwing van de parkeernorm en dat niet baseren op eigen onderzoek en data, voortaan gebruik te maken van werkelijke cijfers die beschikbaar zijn op de site van de provincie. https://public.tableau.com/profile/staatvanzuidholland#!/vizhome/Ruimte_autobezit_per_gemeente_publiek_nw/Dashboard1?publish=yes en op www.passendeparkeernorm.nl.

Bouw georiënteerd op hoogwaardig openbaar vervoer; houdt rekening met de gevolgen van de ontwikkeling voor de bereikbaarheid; versterk de langzaam vervoersrelaties

Een goede bereikbaarheid is voor Zuid-Holland van groot belang. Dat mensen zich gemakkelijk en comfortabel kunnen verplaatsen tussen gebieden en dat werk en voorzieningen goed bereikbaar zijn, is niet alleen belangrijk voor de leefbaarheid en individuele ontwikkeling maar ook voor het vestigingsklimaat en de concurrentiepositie van de regio. De voorkeur gaat uit naar nieuwe woningbouw nabij hoogwaardig openbaar vervoer (HOV) en nabij voorzieningen en werkgelegenheid. In combinatie met fietsen en lopen maakt dit meer compacte en gezonde stedelijke ontwikkelingen mogelijk. Deze ontwikkellocaties moeten goed worden aangepast op het provinciaal hoofdfietsnetwerk, zodat een optimale keuze mogelijk is tussen de verschillende vervoersmodaliteiten.

Binnen het bestaand stads- en dorpsgebied liggen er veel kansen voor herstructurering en transformatie. Voor de provincie ligt de hoogste prioriteit bij herstructurering, transformatie en functiemenging van locaties die binnen de invloedsfeer van hoogwaardig openbaar vervoer liggen. Daarnaast zijn er in de provincie veel kansen voor inbreiding in naoorlogse wijken.

Een omgevingsplan voor een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling houdt rekening met de gevolgen voor de bereikbaarheid. Als een nieuwe stedelijke ontwikkeling niet mogelijk is binnen de invloedsfeer van hoogwaardig openbaar vervoer, dan is een goede aansluiting op het provinciaal hoofdfietsnetwerk en bereikbaarheid per auto nodig.

Benut het netwerk van stedelijke centra en knooppunten

Binnen de stedelijke agglomeratie stuurt de provincie op sterke en complementaire centra en ontwikkelingslocaties bij knooppunten. Nieuwe investeringen in gebiedsontwikkeling, mobiliteit en infrastructuur worden zo veel mogelijk geconcentreerd. Daarvoor komen locaties in aanmerking binnen de stedelijke agglomeratie, waar het infrastructuurnetwerk nog onbenutte capaciteit heeft en waar door de stedelijke en economische dynamiek kansen liggen voor de versterking van de agglomeratiekracht en complementariteit in de regio.

Andere ontwikkelingslocaties kunnen in aanmerking komen, als ze goed ontsloten zijn per hoogwaardig openbaar vervoer, goed aangesloten zijn op het (provinciaal) hoofdfietsnetwerk en goed te bereiken zijn over de weg. Nieuwe bovenregionale voorzieningen (zoals bovenregionale ziekenhuizen, opleidingscentra en culturele voorzieningen) wil de provincie concentreren op locaties die verschillende voordelen combineren: de te bereiken schaalvoordelen, de bijdrage aan de stedelijke economie en dynamiek van de gebieden en het benutten van de capaciteit op het mobiliteitsnetwerk.

Levendige en dynamisch centra zijn belangrijk voor de agglomeratiekracht en het vestigingsklimaat. Het is daarom belangrijk dat centrumfuncties, zoals bioscopen, theaters, musea, detailhandel en horeca, in de centra wordt geaccommodeerd en niet in de periferie. De aard en omvang van deze voorzieningen moet aansluiten bij de aard en omvang van de locatie. Een megabioscoop hoort dus bijvoorbeeld niet thuis in een wijk- of stadsdeelcentrum.

Bouw naar behoefte

Uitgangspunt van de ‘ladder voor duurzame verstedelijking’ is dat gebouwd wordt naar behoefte. De provincie streeft ernaar dat aanbod en vraag, zowel in kwantitatieve als in kwalitatieve zin met elkaar in overeenstemming zijn. De provinciale woningbehoefteverkenning brengt in beeld hoeveel woningen nodig zijn en voor welke doelgroepen. Kwantitatief betekent dat er voldoende woningen in de voorraad beschikbaar zijn, om dat te bereiken moeten er netto voldoende woningen toegevoegd worden. Met kwalitatieve behoefte wordt bedoeld dat er voldoende passende woningen zijn voor de verschillende doelgroepen. Regionale afstemming is hierbij nodig. Het is van belang dat er voldoende woningen beschikbaar zijn voor jongeren en ouderen, ook specifiek in kleinere kernen. Vanuit een oogpunt van zorgvuldig ruimtegebruik is het ongewenst nieuwe ontwikkelingen toe te laten als sprake is van overaanbod.

De provincie hecht waarde aan de vestigingswens van bewoners en bedrijven. Binnen de kaders van het provinciaal beleid wil de provincie zoveel mogelijk tegemoet komen aan die wensen. Voor wonen is het uitgangspunt daarbij dat de juiste woning op de juiste plek (op juiste moment) wordt gerealiseerd. Zie de beleidskeuze voor wonen.

De markten voor kantoren en detailhandel zijn zeer specifiek waarbij sprake is van veranderende omstandigheden. Daarbij kan er op de ene plek sprake zijn van overaanbod en leegstand, terwijl op de andere plek nog ruimte is voor nieuwe ontwikkelingen. De provincie hanteert daarom specifiek beleid en regels voor deze sectoren. Zie de beleidskeuzes over detailhandel en kantoren.

Voor bedrijven streeft de provincie naar het op lange termijn in evenwicht brengen van de vraag naar en het aanbod van bedrijventerreinen. Daarbij wordt ingezet op beter benutten en duurzaam functioneren van bestaande bedrijventerreinen en op het behoud van voldoende ruimte voor bedrijven in hogere milieucategorieën en watergebonden bedrijven. Zie de beleidskeuze over bedrijventerreinen.

Voor de versterking van het vestigingsklimaat is het wenselijk ontwikkelingen voor wonen en werken in samenhang met elkaar te bezien en in samenhang met investeringen in infrastructuur en een aantrekkelijke groenblauwe leefomgeving. Ontwikkelingen dragen bij aan de maatschappelijke opgaven en transities waar de provincie voor staat.

Regionale visies

Met regionale visies voor -in ieder geval- wonen en kantoren stemmen gemeenten in regionaal verband het aanbod af op de vraag. De schaal van deze regionale visies is afgestemd op de markt voor de desbetreffende functie. De regionale visies zijn afgestemd op behoefteonderzoek dat door de provincie is vastgesteld. De provincie is betrokken bij de totstandkoming van deze visies en committeert zich aan de afspraken in de door haar aanvaarde regionale visies. Het is gewenst de regionale visie actueel te houden.

De onderbouwing volgens de ‘Ladder voor duurzame verstedelijking’ vormt een belangrijk uitgangspunt bij het opstellen van regionale visies. Als het plan qua regionale behoefteraming past in een door GS vastgesteld regionaal woningbouwprogramma, kan daarnaar worden verwezen bij de beschrijving van de behoefte als bedoeld in de ‘Ladder voor duurzame verstedelijking’. Gedeputeerde Staten kunnen bij het vaststellen van een regionaal woningbouwprogramma aangeven in hoeverre de ‘Ladder voor duurzame verstedelijking’ op regionaal niveau volgens de provincie geheel of gedeeltelijk is doorlopen.

De gemeenten zijn verantwoordelijk voor het verwerken in hun omgevingsplannen van de regionale visie wonen, kantoren, en –indien van toepassing – detailhandel en bedrijventerreinen. De provincie gaat er vooralsnog vanuit dat de samenwerkende gemeenten zelf hun verantwoordelijk nemen en zo nodig bestaande plancapaciteit voor stedelijke ontwikkelingen die niet (langer) in overeenstemming zijn met een regionale visie, zullen schrappen. Mocht het provinciaal belang dat noodzakelijk maken, dan kan de provincie hiertoe ook haar instrumentarium inzetten.

Bouw toekomstbestendig; houd rekening met water en bodem sturend, bodemdaling, klimaatadaptatie en -mitigatie, vitale dorpen en steden, economische toplocaties, gezonde stedelijke ontwikkeling, energietransitie, circulair en natuurinclusief bouwen

Bij de planvorming spelen vraagstukken rondom water en bodem sturend, bodemdaling, klimaatadaptatie en -mitigatie, energie, duurzaamheid, circulair en natuurinclusief bouwen en een gezonde leefomgeving een steeds belangrijkere rol. Dit vindt zijn weerslag in locatiekeuzes, bij uitvoering van diverse bouwprogramma’s en bij keuzes ten aanzien van de levensduur en functionaliteit van gebouwen.

De provincie vraagt om bij de locatiekeuzes voor, en het ontwikkelen van, nieuwe bouwplannen rekening te houden met water en bodem sturend, als ook de bodemdalingsgevoeligheid en het watersysteem van een gebied expliciet mee te nemen vanwege het toekomstig beheer van gebouwen alsmede de woon- en werkomgeving. De potentieel hoge aanleg- en beheerskosten een extra reden om terughoudend te zijn ten aanzien van het toevoegen van nieuwe bouwlocaties buiten bestaand stads- en dorpsgebied in bodemdalingsgevoelige gebieden. De provincie wil hierbij samen met de regio’s tot maatwerk komen in de regionale visies, op gebied van werklocaties en wonen. Ook vraagt de provincie om rekening te houden met het optimaal benutten van de bodem en ondergrond. Zie hiervoor de beleidskeuze Optimaal benutten, beschermen en beheren van bodem en ondergrond. In het kader van dat beleid is de provincie bezig water en bodem sturend verder uit te werken.

Ook vraagt de provincie om bij de locatiekeuzes voor, en het ontwikkelen van, nieuwe bouwplannen rekening te houden met de (nabije) groenblauwe structuur voor natuurinclusiviteit, gezondheid en recreatie. Groen in en om de stad speelt een belangrijke rol in het creëren van toekomstbestendige leefomgevingen waar het fijn wonen, werken en recreëren is in een groene, gezonde omgeving.

Daarnaast heeft de provincie de ambitie om gebouwen inclusief alle woningen in Zuid-Holland in 2035 CO² neutraal en vóór 2050 klimaatrobuust ingericht en ingepast te laten zijn, aansluitend bij de groenblauwe structuur van Zuid-Holland. Nieuwe stedelijke ontwikkelingen dragen zo bij aan klimaatadaptie en -mitigatie, mede door de vergroening en het toekomstbestendig bouwen. Zie hiervoor de beleidskeuze toekomstbestendig bouwen (wonen).

Realiseer in samenhang met het stedelijk netwerk robuuste en klimaatadaptieve recreatie- en natuurgebieden.

Realiseer in samenhang met het stedelijk netwerk een robuuste en klimaatadaptieve groen- en waterstructuur. Denk daarbij aan gebieden en groenblauwe verbindingen met mogelijkheden voor recreatief gebruik en recreatieve routenetwerken. Denk ook aan het mogelijk maken van landbouw passend bij en in de stedelijke context zoals voedseltuinen, het realiseren van waterberging, het ontwikkelen van natuur in en om bebouwd gebied en de aanleg van bos en landschappelijke beplantingen.

Vitaal landelijk gebied

Wat wil de provincie bereiken?

De provincie wil de kwaliteit en vitaliteit van het landelijk gebied verbeteren en daarbij interbestuurlijk afgesproken doelstellingen voor transitieopgaven realiseren. Bij keuzes over ruimtelijke ontwikkelingen in het landelijk gebied geeft de provincie voorkeur aan locaties of grondgebruik die passen bij het bodem- en watersysteem. De provincie vindt het belangrijk om ontwikkelingen in het landelijk gebied integraal te benaderen en stimuleert daarom een samenhangende en gebiedsgerichte aanpak. Daarnaast hanteert de provincie uitgangspunten voor herontwikkeling van voormalige agrarische bedrijfscomplexen.

Ontwikkelingen in het landelijk gebied staan in verbinding met stedelijke ontwikkelingen. De provincie wil bestaande steden en dorpen optimaal ontwikkelen en tegelijkertijd de kwaliteit van het landelijk gebied behouden of versterken. Ook met het oog op blijvende functies.

Aanleiding

In het landelijk gebied komen meerdere transities en urgente opgaven samen. Er spelen opgaven voor het verbeteren van de natuurdoelen en waterkwaliteit, voor stikstofreductie, klimaatadaptatie en -mitigatie, bodemdaling en het realiseren van de energietransitie. Ook is sprake van verstedelijkingsdruk, met ruimteclaims voor woningbouw, infrastructuur en bedrijventerreinen. Het aantal bedrijven in de agrarische sector loopt terug en leidt tot leegstand van voormalige agrarische bedrijfscomplexen en een bijbehorende herontwikkelingsopgave. Het totaal van deze opgaven heeft een grote ruimtelijke impact op de ontwikkeling van het landelijk gebied.

Lokaal gebruik van grond en bebouwing

Op lokaal niveau spelen vraagstukken over het al dan niet toestaan van (andere) functies op specifieke locaties in het landelijk gebied, zoals de vraag hoe om te gaan met vrijkomende agrarische bebouwing (VAB). De grote transitieopgaven maken dat de huidige gebruikers van het landelijk gebied, met name agrariërs, op zoek zijn naar manieren om hun bedrijf te kunnen voortzetten, stoppen of verplaatsen. Dit leidt tot vragen over welke activiteiten op specifieke locaties, vaak op perceelsniveau of voor enkele percelen, zijn toegestaan. Deze vragen betreffen zowel het grondgebruik, als het gebruik van de bestaande bebouwing.

Structurerende ruimtelijke keuzes op nationale schaal

Op het nationale schaalniveau worden structurerende keuzes gemaakt over het ontwikkelperspectief van het landelijk gebied. Dit gebeurt in het Nationaal Programma Landelijk Gebied, als beleidsuitwerking van de nationale omgevingsvisie. Het Rijk stuurt daarmee op het toekomstbestendig ontwikkelen van het landelijk gebied, mede met het oog op het voldoen aan internationale verplichtingen op het gebied van natuur, water en klimaat. Inzet daarbij is dat de draagkracht van het water- en bodemsysteem leidend wordt voor het landgebruik in het landelijk gebied.

De rijksinzet voor het landelijk gebied leidt tot bovenregionale keuzes over verdelingsvraagstukken in het landelijk gebied. Bij dergelijke keuzes gaat het om goede ruimtelijke afwegingen op drie schaalniveaus (nationaal, regionaal en lokaal) en om een goed samenspel hiertussen.

Gebiedsregie

In gebieden waar nationale transitieopgaven en verdeelvraagstukken spelen, zijn ook veel lokale vraagstukken over het wel of niet toestaan van functies op specifieke locaties. Als gebiedsregisseur heeft de provincie hierin een verbindende rol.

Motivering Provinciaal Belang

De transitie van het landelijk gebied raakt aan meerdere provinciale belangen. Het gaat hier om de realisatie van beleidsdoelen en -keuzes uit de provinciale omgevingsvisie, de uitvoering van wettelijke taken vanuit de Omgevingswet en om opgaven die voortkomen uit interbestuurlijk gemaakte afspraken.

Gemeenten zijn verantwoordelijk voor een evenwichtige toedeling van functies aan locaties op lokaal niveau. De provincie stuurt op regionaal niveau en vanuit provinciaal belang op ‘de juiste ontwikkeling op de juiste plek’, waar dat een bovenlokaal belang of effect heeft. Opgaven die zich op meerdere schaalniveaus voordoen komen samen in gebieden; de provincie heeft daarbij de rol van gebiedsregisseur.

Nadere uitwerking

De provincie wil gebiedsgericht, integraal en op het regionale schaalniveau sturen op kwaliteitsverbetering, het realiseren van beleidsdoelen en bij het gebied passende ruimtelijke ontwikkelingen (‘de juiste ontwikkeling op de juiste plek’). Daarbij wil de provincie samenwerken met gebiedspartners en een verbindende rol vervullen bij de realisatie van opgaven die zich op meerdere schaalniveaus voordoen en samenkomen in het landelijk gebied.

De provincie biedt ruimte voor ontwikkeling in het landelijk gebied, passend bij en ondersteunend aan de realisatie van grotere (transitie)opgaven voor natuur/stikstof, water/bodem, landbouw en klimaat. Daarbij wordt ook gestuurd op veranderingen in grondgebruik en nieuwe functies voor vrijkomende agrarische bebouwing, passend bij de gewenste ontwikkelrichting van het gebied en met medeneming van effecten op bestaande en blijvende functies, waaronder agrarische bedrijven.

Woningbouw met het oog op vitaliteit

Op plekken waar het gewenst is vanwege de leefbaarheid en het op peil houden van voorzieningen, zal de provincie de mogelijkheid geven om extra woningen te bouwen aan de rand van kernen. Het gaat om het principe ‘een straatje erbij’ en een ‘straatje ertussen’, met een maximum van 50 woningen. Het beleid hiervoor wordt nog uitgewerkt.

Ook binnen de kernen is ruimte voor woningbouw, passend binnen het regionaal woningbouwprogramma, bijvoorbeeld door ‘optoppen’, ‘aanplakken’ en ‘uitplinten’.  Zie ook de beleidskeuze Toekomstbestendige Stedelijke Ontwikkeling.

Uitgangspunten voor herontwikkeling van voormalige agrarische bedrijfsgebouwen

Vrijkomende agrarische bedrijfsgebouwen kunnen herontwikkeld worden voor andere functie(s). Per individuele situatie heeft herontwikkeling een relatief beperkte impact op een gebied. De optelsom van meerdere individuele ontwikkelingen kan echter wel degelijk een grote impact hebben en de ontwikkelingsrichting van een gebied beïnvloeden, zeker in een gebied waar veel agrarische bedrijven stoppen. Het is daarom nodig individuele plannen voor herontwikkeling op elkaar af te stemmen en bij voorkeur hiervoor een gebiedsgericht kader op te stellen.

Voor individuele plannen hanteert de provincie de volgende uitgangspunten:

  • Nieuwe functies kunnen zich vestigen binnen de bestaande bebouwing; uitbreiding van de bebouwing is uitgesloten, ook in de toekomst.

  • Hergebruik van kassen is uitgesloten.

  • Sloop en nieuwbouw van (een deel van) de bebouwing is mogelijk, mits:

    • de hoeveelheid bebouwing per saldo substantieel afneemt;

    • het perceel de uitstraling behoudt van een boerderij-erf; en

    • cultuurhistorische bebouwing in stand blijft.

  • De verkeersaantrekkende werking van de nieuwe functies is gering en past bij de huidige ontsluitingsstructuur.

  • Rekening wordt gehouden met de bestaande aanwezige functies in de omgeving.

  • Als het gaat om bedrijvigheid wordt dit beperkt tot lichte vormen (vergelijkbaar met milieucategorie 1 en 2).

  • Opslag van materialen buiten de bebouwing is uitgesloten.

  • Het toevoegen van woningen is in beperkte mate mogelijk en moet passen in het regionaal woningbouwprogramma; betaalbaarheid en bouwen voor kleine huishoudens zijn aandachtspunten.

  • De omvang van de woningen moet passend zijn bij de uitstraling van het boerderijerf. Als richtsnoer geldt een maximum van 2000 m3 te verdelen over de te bouwen woningen en maximaal 650 m3 per woning.

Ook ander provinciaal beleid is van toepassing, zoals Water en bodem sturend en toekomstbestendig bouwen.

Niet-agrarische bedrijven in het landelijk gebied

Nogal wat bedrijven zijn in het landelijk gebied gevestigd buiten de dorpskernen en de bedrijventerreinen. Vaak gaat het om bedrijven die zijn gevestigd in voormalige agrarische bedrijfsgebouwen. Vanuit een oogpunt van ruimtelijke kwaliteit is doorgroei van deze bedrijven op deze solitaire locaties veelal ongewenst. Toch gebeurt het nogal eens dat bedrijven keer op keer worden vergroot en telkens opnieuw uit hun jasje groeien. Daarom is verplaatsing naar een bedrijventerrein uitgangspunt bij een noodzakelijke vergroting van het bedrijf. Uitbreiding ter plekke wordt beperkt tot eenmalig met 10% en voor zover de ruimtelijke kwaliteit per saldo ten minste gelijk blijft.

Beleidsdoel 7-1 Bevorderen verbetering milieukwaliteit en gezondheid

7-1 Bevorderen verbetering milieukwaliteit en gezondheid

De provincie Zuid-Holland wil de milieukwaliteit verder verbeteren. Het milieubeleid is er tot nu toe sterk op gericht grenswaarden te behalen. Een belangrijk doel blijft om een basisniveau op orde te houden. Met vergunningverlening, toezicht en handhaving vullen we dat in, waarbij de vijf omgevingsdiensten in Zuid-Holland voor de uitvoering zorgen.

Via programma’s rond luchtkwaliteit, zeer zorgwekkende stoffen, aanpak van geluidshinder en omgevingsveiligheid willen wij de milieukwaliteit als integraal onderdeel van een goede leefomgeving verder versterken. De provincie werkt eraan de bodem en ondergrond optimaal te benutten, te beschermen en te beheren, zodat dit ertoe bijdraagt maatschappelijke vraagstukken op te lossen. Daarbij streeft de provincie ernaar dat er geen bodemverontreinigingen meer zijn die leiden tot onaanvaardbare humane, ecologische en verspreidingsrisico's.

Bij bevordering van de gezonde leefomgeving zal de provincie per opgave bepalen welke provinciale rol daarbij het beste past.

Beleidskeuzes van 7-1 Bevorderen verbetering milieukwaliteit en gezondheid
Beschermen en benutten van de kwaliteiten van het bodem- en grondwatersysteem

Wat wil de provincie bereiken?

De provincie bevordert het duurzaam beschermen, benutten en beheren van de bodem & de ondergrond, zowel door middel van haar eigen beleid als door het beïnvloeden van dat van andere overheden. Het gaat hier om het beschermen en beheren van de kwaliteit van het bodem-grondwatersysteem in relatie tot het verantwoord aanbrengen, beheren en afbouwen van functies in de ondergrond. De provincie zet voor deze beleidskeuze in op:

  • het optimaal benutten en beheren van bodem en ondergrond;

  • het beschermen en beheren van het bodem- en grondwatersysteem;

  • de nazorg van stortplaatsen in het kader van de Wet Milieubeheer.

Aanleiding

Optimaal benutten en beheren van de bodem en de ondergrond

De provincie constateert dat de kwaliteiten van bodem en ondergrond nog onvoldoende worden meegenomen bij het oplossen van maatschappelijk opgaven. In de Kamerbrief van het Ministerie van I&W  ‘Water en Bodem Sturend’ (WBS, 25 november 2022) wordt nader toegelicht hoe het (natuurlijk) water- en bodemsysteem steeds vaker tegen grenzen aanloopt, nog versterkt door een veranderend klimaat. De provincie werkt doelen en ambities uit om nadere invulling te geven aan de  uitgangspunten en structurerende keuzes van voorgenoemde Kamerbrief. Het betreft onder andere het tegengaan van bodemdaling, meer zoetwatervoorraden in de ondergrond, minder bodemafdichting, locaties met een hoger grondwaterpeil, meer duurzame energievoorzieningen in de vorm van aardwarmte en bodemenergie.

Aan voorgaande wordt nog te weinig invulling gegeven omdat boven- en ondergronds ruimtegebruik nog onvoldoende als een geheel van de ruimte worden geordend. De gevolgen hiervan zijn dat:

  • Conflicterende ruimteclaims pas in een laat stadium van de planvorming worden ontdekt;

  • Er kansen verloren gaan doordat mogelijke koppelingen tussen activiteiten nog niet duidelijk in beeld zijn;

  • Er zorgen zijn over de impact van activiteiten in bodem en ondergrond (o.a. aantasten van ecosystemen en vermindering van veiligheid).

Door deze toenemende druk op de ruimte en de hiermee gepaard gaande zorgen is het noodzakelijk om tot een integrale afweging van belangen te komen. Met deze afweging geeft de provincie een concrete invulling aan de provinciale kernopdracht: Duurzaam, veilig en efficiënt gebruik van de bodem en ondergrond.

Beschermen en beheren van het bodem-grondwatersysteem

Bodem- en grondwaterverontreinigingen zijn een risico voor mensen en biodiversiteit. Een goede chemische bodemkwaliteit is de basis voor een gezonde leefomgeving en een voorwaarde voor ruimtelijke en economische ontwikkelingen in een gebied. Daarnaast heeft de provincie steeds meer te maken met nieuwe en met zeer zorgwekkende stoffen die diffuus voorkomen en waar een lokale aanpak geen soelaas biedt. Mobiele verontreiniging kunnen zich verspreiden en zo de zoetwatervoorziening aantasten.

Nazorg stortplaatsen in het kader van de Wet Milieubeheer

De provincie is in het kader van de Wm verplicht om nazorg te verrichten op de in deze wet aangewezen stortplaatsen. Dit om te voorkomen dat deze negatieve effecten op de omgeving hebben.

Motivering Provinciaal Belang

Optimaal benutten en beheren van de bodem en ondergrond

Het provinciaal belang is gelegen in het op een rechtvaardige manier benutten van potenties van bodem en ondergrond voor de maatschappelijke opgaven op regionale schaal. De provincie beoogt in samenwerking met andere overheden om 3D-Ordening, als instrumentarium van ‘Water en Bodem Sturend (WBS)’, standaard en structureel onderdeel te laten worden van alle relevante ruimtelijke planprocessen in Zuid-Holland. Naast de bovengrondse ‘’occupatie’’ en ‘’netwerken’’ vormen ‘’water, bodem en ondergrond’’ de derde dimensie van ruimtelijke ordening, de 3D-Ordening. Zo zijn in het kader van de Omgevingswet tussen provincies, omgevingsdiensten, waterschappen en gemeenten afspraken gemaakt over samenwerking en een nieuwe rolverdeling bij het realiseren van een duurzaam, veilig en efficiënt gebruik van bodem en ondergrond.

Beschermen en beheren van het bodem-grondwatersysteem

Sinds de ingang van de Omgevingswet op 1 januari 2024 zijn gemeenten verantwoordelijk voor de chemische bodemkwaliteit.

Een uitzondering vormen complexe bedrijven zoals beschreven in het Besluit activiteiten leefomgeving, afdeling 3. Voor deze bedrijven is de provincie het bevoegd gezag. De provincie blijft ook bevoegd gezag voor bodemverontreinigingen en nazorglocaties die vallen onder het overgangsrecht van de Omgevingswet zoals beschreven in de aanvullingswet bodem (artikel 3.7). Ook houdt ze een belangrijke rol als hoeder van de grondwaterkwaliteit.

Bij de uitoefening van bevoegdheden en toepassing van wettelijke voorschriften geldt de duurzame veiligstelling van de openbare drinkwatervoorziening als een dwingende reden van groot openbaar belang.

Nazorg stortplaatsen in het kader van de Wet Milieubeheer (Wm)

Provincies zijn bestuurlijk, financieel en organisatorisch verantwoordelijk voor de nazorg van afval- en baggerstortplaatsen die na 1996 gesloten zijn of die nog gaan worden gesloten (nazorgregeling van de Wm). Volgens deze regeling dienen gesloten stortplaatsen zo min mogelijk nadelige gevolgen voor het milieu te hebben en moet de nazorg langdurig gewaarborgd zijn door de verantwoordelijkheid van de exploitanten over te dragen aan de provincie. Bij de inwerkingtreding van de Omgevingswet zal dit niet wijzigen.

(Her)gebruik en/of en activiteiten op gesloten stortplaatsen is onder voorwaarden, dat de nazorgbelangen niet in het geding komen, mogelijk. In het kader van een goede uitvoering van de nazorg en ter bescherming van de nazorgvoorzieningen zijn in de Omgevingsverordening Zuid-Holland regels opgenomen met betrekking tot (her)gebruik van -en activiteiten op gesloten stortplaatsen.

Nadere uitwerking

De beleidskeuze heeft een relatie met de thema’s milieu, klimaat, ruimte, water, energie en cultureel erfgoed.



Optimaal benutten en beheren van bodem en ondergrond

De provincie bevordert de integrale belangenafweging over het gebruik van de bodem en de ondergrond, zowel in haar eigen beleid als in dat van andere overheden (de zogenoemde 3D-Ordening).

Voor de provincie zijn de bodem en ondergrond een integraal onderdeel van de ruimte. Daarom werkt de provincie met behulp van haar 3D-Ordening instrumentarium aan het verder vorm geven aan ‘Water en Bodem Sturend’ (WBS) en zal nadere invulling worden gegeven aan de uitgangspunten en structurerende keuzes van betreffende Kamerbrief. Deze heeft als doel dat het gebruik van de bodem en ondergrond “duurzaam, veilig en efficiënt” is.  Hiervoor wordt gewerkt met relevante (grond)water- en bodemthema’s. Vervolgens worden deze vroegtijdig en integraal meegenomen bij beleidsontwikkeling en advies.

Voor het bodemthema ‘identiteit’ is het duurzaam beschermen en beheren van waarden van de ondergrond (= archeologische, cultuurhistorische, aardkundige, landschappelijke en ecologische waarden) en de rolverdeling van het beheer tussen provincie en gemeente een aandachtspunt om nader beleid voor te ontwikkelen.

In dit kader adviseert de provincie de minister van EZK over mijnbouwactiviteiten in de diepe ondergrond, zoals gas en aardwarmtewinning. In de contournota aanpassing Mijnbouwwet van het Rijk wordt onder andere het afbouwen van gaswinning op land nader uitgewerkt. Daarnaast weegt de provincie ook activiteiten in de ondiepe ondergrond integraal af, zoals de vergunningverlening voor open bodemenergiesystemen.



Beschermen en beheren van het bodem-grondwatersysteem

De provincie wil de chemische bodem- en grondwaterkwaliteit beschermen en verbeteren, de gezondheidsrisico`s als gevolg van bodemverontreiniging reduceren en stimuleren dat bodemkwaliteit integraal wordt meegewogen bij functietoewijzing in ruimtelijke ontwikkelingen.

Voor de periode tot en met 2030 zijn tussen het rijk, de provincies en de gemeenten afspraken gemaakt over de aanpak van milieuhygiënisch risicovolle locaties. Voor deze locaties blijft de provincie ook na de inwerkingtreding van de Omgevingswet (Ow) het bevoegde gezag. De meeste risicovolle verontreinigingen zijn inmiddels door de provincie aangepakt. Alle risicovolle locaties worden de komende jaren door de provincie voortvarend verder aangepakt.

Het beheer en de aanpak van minder risicovolle historische bodemverontreinigingen en nieuwe bodemverontreinigingen valt sinds de inwerkingtreding van de Ow onder de beleidsruimte van de gemeenten. Het principe dat kwaliteitsverbetering van bodem en grondwater in samenloop met locatie-ontwikkeling plaatsvindt wordt door het Rijk niet meer voorgeschreven. Ze geeft decentrale overheden de ruimte om daar haar eigen afwegingen in te maken. Voor nieuwe verordeningen blijft de zorgplicht gelden.

Voor het grondwater behoudt de provincie op grond van de KRW en Grondwaterrichtlijn nog een belangrijke rol om kwaliteitsverbetering van grondwater te realiseren. Vandaar dat een koppeling is gelegd met de maatregelen in het Waterprogramma.

Provincie en gemeenten zullen waar mogelijk blijven samenwerken met betrekking tot de nieuwe en zeer zorgwekkende stoffen en met betrekking tot de diffuse verontreinigingen, omdat dit thema’s zijn die niet strikt lokaal zijn gebonden.

Voor deze doelen is een goede kennisinfrastructuur nodig en deze is per definitie niet lokaal. Hierin wordt een stimulerende en faciliterende rol gepakt  om op het beleidsthema innovatie te stimuleren en de samenwerking in de kennisinfrastructuur te versterken.



Nazorg stortplaatsen in het kader van de Wet Milieubeheer

De Staat heeft gemeend dat eeuwigdurende nazorg van stortplaatsen niet belegd kan worden bij de exploitanten van stortplaatsen. Daarom is gekozen om deze middels de Wet milieubeheer (Wm) bij de provincies neer te leggen. De provincie is in het kader van de Wm verplicht om nazorg (eeuwigdurend) te verrichten op negen (gesloten) stortplaatsen. In Zuid-Holland behoren 11 stortplaatsen tot de categorie waarop de Wm van toepassing is; twee baggerdepots zijn voor de uitvoer van nazorg aan Rijkswaterstaat toegewezen. 

Externe veiligheid

Wat wil de provincie bereiken?

Het doel is een veiliger Zuid-Holland door de risico’s van activiteiten met gevaarlijke stoffen te beperken. Dit doet de provincie door eisen te stellen aan dergelijke risicovolle activiteiten, te sturen op hun locatie, en te sturen op locaties waar (zeer) kwetsbare gebouwen gerealiseerd worden. Het minimaliseren van de kans dat grote groepen mensen slachtoffer worden van ongevallen met gevaarlijke stoffen staat hierbij centraal. Hiervoor maakt de provincie gebruik van het (berekende) groepsrisico en de in de verordening vastgestelde oriëntatiewaarde. Via de provinciale Omgevingsverordening bevordert de provincie zowel het clusteren en verantwoord combineren van risicovolle activiteiten, als het gebruik van veiligheid als ontwerpprincipe. Daarnaast richt de provincie zich met haar nota Vergunningverlening, Toezicht en Handhaving (VTH) op het reduceren van risico’s bij risicovolle bedrijven waar de provincie bevoegd gezag is.

Aanleiding

In Zuid-Holland, de dichtstbevolkte provincie van Nederland, wonen, werken en recreëren we dicht naast elkaar. Externe veiligheid gaat over acute risico’s – toxiciteit, brand, explosie – voor de omgeving door ongevallen bij productie, opslag, verwerking en transport (inclusief buisleidingen) van gevaarlijke stoffen en bij luchtvaart en windturbines. De provincie Zuid-Holland heeft in vergelijking met andere delen van Nederland aanzienlijk meer te maken met dit soort risico’s.

Binnen de provincie wordt gewerkt aan de ontwikkeling van een gezonde en groene economie. Om de economische kracht van Zuid-Holland te versterken is een goed vestigings- en leefklimaat van doorslaggevend belang. Het waarborgen van gezondheid, veiligheid en leefbaarheid is hier een onderdeel van. Bovendien staat de provincie de komende jaren voor grote maatschappelijke opgaven zoals de duurzaamheidstransities (energietransitie en circulaire economie) en een toename van woningbouw. Hierdoor kunnen de gezondheid en veiligheid in bepaalde gebieden onder druk komen te staan.

Motivering Provinciaal Belang

Het waarborgen van de externe veiligheid is voor de provincie Zuid-Holland een provinciaal belang.

In Zuid-Holland is een samenloop van hoge bevolkingsdichtheid en hoge industrialisatie, wat resulteert in hogere externe veiligheidsrisico’s dan elders in Nederland. Er vindt in Zuid-Holland veel transport van gevaarlijke stoffen plaats en er is een hoge concentratie van risicovolle activiteiten. Tegelijkertijd vergroot de hoge bevolkingsdichtheid het risico op slachtoffers bij rampen.

Er kunnen zich op verschillende locaties in de gehele provincie ongevallen met gevaarlijke stoffen voordoen, waarvan de effecten zich uitstrekken over de gemeentegrenzen heen. Deze risico’s ontstaan door de combinatie van een hoge concentratie risicovolle activiteiten en een hoge bevolkingsdichtheid. Risico’s zijn vooral aanwezig rond bedrijven die werken met gevaarlijke stoffen en langs transportroutes voor deze stoffen. Daarnaast verandert de ruimtelijke omgeving in Zuid-Holland snel, waardoor het aantal gemeentegrens overstijgende risico's kan toenemen. Een risicoloze samenleving is ondenkbaar en niet haalbaar, maar de provincie streeft ernaar de risico’s voor de fysieke leefomgeving te beperken.

De provincie staat aan de lat voor een breed scala aan opgaves die de gezondheid en veiligheid van haar inwoners beïnvloeden. Het is van provinciaal belang dat de opgaves van de provincie, zoals de energietransitie en ruimtelijke inrichting, op een veilige manier kunnen worden vormgegeven.

Activiteiten en ontwikkelingen in het Havenindustrieel complex (HIC) vragen in het bijzonder om provinciale aandacht. Het HIC rond de zeehavens van Rotterdam en Dordrecht:

  • heeft een economische functie van nationaal en internationaal belang;

  • heeft een groot aantal industriële activiteiten;

  • staat centraal in de ontwikkeling van een duurzaam en circulair Zuid-Holland.

In het HIC zijn, in samenwerking met gemeenten, gebieden aangewezen die speciaal geschikt zijn voor de vestiging van risicovolle bedrijven. De effecten van activiteiten in deze gebieden, inclusief de daarmee gepaard gaande risico’s, overschrijden vaak de gemeentegrenzen. Dit soort risico’s vereist een provinciale aanpak. De provincie beschikt over uitgebreide kennis over deze gebieden, vanwege haar rol als bevoegd gezag voor de meest risicovolle bedrijven (de zogenaamde Seveso – voorheen Brzo – bedrijven) en bedrijven in de chemische industrie.

Nadere uitwerking

Het clusteren van risicovolle activiteiten

De provincie past clustering toe om ruimte te bieden aan risicovolle activiteiten en tegelijkertijd het gebied waar de effecten van die activiteiten merkbaar kunnen zijn te beperken. Het clusteren van risicovolle activiteiten gebeurt in de regio’s Rotterdam-Rijnmond en Zuid-Holland Zuid. Onder de Omgevingswet gebeurt clustering in zogenaamde ‘risicogebieden’. De provincie streeft ernaar de bestaande ruimte voor het verlenen van vergunningen voor risicovolle bedrijfsactiviteiten binnen risicogebieden te behouden. Dit omvat ook ruimte voor de effecten van (toekomstige) bedrijven die tot buiten het risicogebied kunnen reiken. Dit is van belang voor de ruimtelijke ontwikkeling van gemeenten die grenzen aan de risicogebieden.

Clusteren biedt drie voordelen:

  • Een veiligere leefomgeving

    Door bedrijven te clusteren wordt het aantal personen dat wordt blootgesteld aan risicovolle activiteiten verminderd en blijven (zeer) kwetsbare gebouwen op veilige afstand. Daarnaast kan het gebied zodanig worden ingericht dat het voor bedrijven en hulpdiensten eenvoudiger is om gezamenlijk op te treden in geval van een ramp of incident.

  • Een betere ruimtelijke ordening

    Clustering beperkt het ruimtebeslag van risicovolle bedrijvigheid. Het optimaliseren van schaarse beschikbare ruimte is van groot belang gezien de maatschappelijke opgaven waar de provincie voor staat. Clustering biedt ook duidelijkheid over de mogelijkheden voor ruimtelijke ontwikkeling binnen en rond risicogebieden. Dit geeft betrokken partijen zekerheid met oog op de toekomst.

  • Economische voordelen

    Binnen de risicogebieden geeft de provincie ruimte aan het economische belang van bedrijven. De provincie reserveert in de risicogebieden specifiek ruimte voor bedrijven met risicovolle activiteiten. Dit biedt bedrijven de zekerheid dat ze zich in Zuid-Holland, onder de overige gestelde voorwaarden, kunnen vestigen en ontwikkelen. Daarnaast bieden de risicogebieden ruimte voor de vestiging van bedrijvigheid die nodig is voor de ontwikkeling van een duurzame circulaire economie. Het clusteren van risicovolle bedrijven en het vaststellen van risicogebieden dragen dus bij aan het behoud van een aantrekkelijk vestigingsklimaat en de sterke concurrentiepositie van Zuid-Holland. 

Verantwoord combineren van risicovolle activiteiten

Idealiter zijn in de buurt van risicovolle activiteiten geen grote groepen mensen aanwezig en vindt transport van gevaarlijke stoffen niet plaats door binnensteden. Echter, in een dichtbevolkte provincie zoals Zuid-Holland is het soms niet mogelijk om de combinatie van risicovolle activiteiten en (zeer) kwetsbare gebouwen te vermijden. De provincie streeft ernaar om waar mogelijk de leefomgeving zo veilig mogelijk in te richten. Dit verbetert de bescherming tegen ongevallen met gevaarlijke stoffen met grote groepen slachtoffers. Het groepsrisico, oftewel de kans dat 10 of meer mensen overlijden door een ongeval met gevaarlijke stoffen, speelt hierin een belangrijke rol. De provincie zet zich ervoor in dat externe veiligheid vroegtijdig in ruimtelijke besluitvorming een plaats krijgt, zodat het volwaardig meegenomen kan worden. Voor het HIC, Rotterdam The Hague Airport en de oevers van de Nieuwe Waterweg en Nieuwe Maas is locatiegericht beleid ontwikkeld, omdat deze gebieden en infrastructurele assen van groot economisch belang zijn.

Naast het verantwoord combineren, stimuleert de provincie dat gemeenten voldoende rekening houden met risicovolle activiteiten en de daarbij horende effecten in hun Omgevingsplan en bij omgevingsvergunningen voor buitenplanse omgevingsplan activiteiten. In de provinciale Omgevingsverordening zijn instructieregels opgenomen die van belang zijn voor een veilig ontwerp van de omgeving rondom risicovolle activiteiten. Deze omvatten onder andere het handhaven van voldoende afstand tot de risicobron, het beperken van de bevolkingsdichtheid en het nemen van bouwmaatregelen. Deze bepalingen omvatten ook aspecten zoals de mogelijkheden voor rampenbestrijding en de mogelijkheid voor personen om zichzelf in veiligheid te brengen in geval van een incident. Het doel van deze bepalingen uit de Omgevingsverordening is ervoor te zorgen dat risico reducerende maatregelen worden overwogen en genomen. Hierbij beschouwt de provincie de veiligheidsregio’s in Zuid-Holland als belangrijke partners voor gemeenten.

Reduceren van risico’s aan de bron

De provincie zet in op het reduceren van risico’s aan de bron. Dit geldt zowel voor risicovolle activiteiten bij bedrijven als voor transport van gevaarlijke stoffen. De uitwerking voor risicovolle activiteiten waarvoor de provincie het bevoegd gezag is, is vastgelegd in de nota Vergunningverlening, Toezicht en Handhaving (VTH). Hierbij beschouwt de provincie de veiligheidsregio’s in Zuid-Holland als belangrijke partners.

Voor risicovolle activiteiten waarbij de gemeente het bevoegd gezag is, bevat de provinciale Omgevingsverordening richtlijnen voor het beheersen van het groepsrisico bij zowel het opstellen of wijzigen van het omgevingsplan als het verlenen van een buitenplanse omgevingsvergunning. Met deze richtlijnen streeft de provincie naar een gelijke werkwijze/aanpak tussen gemeenten en de provincie zelf.

Het transport van gevaarlijke stoffen over het spoor door binnensteden is een grote risicoveroorzaker waar provincie en gemeenten zelf geen rechtstreekse invloed op hebben. De provincie is met de Rijksoverheid in gesprek, waarbij de inzet is om bronmaatregelen te initiëren die bestaande transportrisico’s verlagen, zoals sturen op het vermijden van binnenstedelijk gebied. De provincie zet in op verminderen van het vervoer van gevaarlijke stoffen door binnenstedelijk gebied, om op lange termijn de knelpunten rond het spoorvervoer met nieuwe spoorinfrastructuur op te lossen.

Gezondheid en welzijn

Wat wil de provincie bereiken?

De provincie wil bijdragen aan het verbeteren van de gezondheid van haar inwoners, gezondheidsverschillen verkleinen en zorgkosten reduceren. Gezondheid is het resultaat van een groot aantal verschillende elementen, van milieufactoren als lucht en geluid, kwaliteit van de leefomgeving, de mogelijkheid tot recreatie en sport tot specifieke factoren zoals individuele leefstijl. De provincie definieert gezondheid vanuit de ‘Positieve Gezondheid’ benadering, een benadering die niet de ziekte maar een betekenisvol leven van mensen centraal stelt. De nadruk ligt hierbij op veerkracht, eigen regie en aanpassingsvermogen van de mens, in het licht van de sociale, fysieke en emotionele uitdagingen van het leven. Gezondheid gaat hierbij hand in hand met welzijn ofwel het gevoel van welbevinden.

Aanleiding

Zuid-Holland heeft, mede als gevolg van de stedelijke agglomeratie, de hoge mobiliteitsdruk en het Haven Industrieel Complex een grote uitdaging op het terrein van gezondheid. Uit onderzoek komt naar voren dat de provincie Zuid-Holland laag scoort op het gebied van gezondheid. Binnen de provincie zijn daarbij grote verschillen te zien. De provincie heeft daarom extra aandacht voor kwetsbare groepen en wijken met een gezondheidsachterstand.

Motivering Provinciaal Belang

Gezien haar rol bij de inrichting van de leefomgeving - zowel op basis van wettelijke taken als via stimulerende activiteiten – ligt er een duidelijke rol voor de provincie om een gezonde en veilig leefomgeving te beschermen en te bevorderen. De inwoner staat hierbij centraal. Voor de inwoners zijn de provinciale interventies op gezondheid en welzijn vooral effectief als deze in samenhang en in samenwerking kunnen worden gedaan in zowel het fysieke als in het sociale domein.

Nadere uitwerking

Veel verschillende partijen hebben taken die invloed hebben op gezondheid. Als deze partijen hun taken in samenhang uitvoeren met anderen, vergroot dat de impact van handelen van alle actoren. De provincie wil daarom niet alleen vanuit haar verantwoordelijkheid voor de leefomgeving bijdragen aan de gezondheid van de inwoners, maar ziet ook een belangrijke rol in het bij elkaar brengen van verschillende partijen die bijdragen aan gezondheid, welzijn en een gezonde leefomgeving. Het centrale uitgangspunt daarbij is dat gezondheid breed wordt gedefinieerd, en deze definitie ook breed wordt gedeeld. Gezondheid is namelijk het resultaat van maatregelen over beleidsdomeinen en disciplines heen. Samenwerking tussen domeinen binnen, maar ook buiten de provincie is cruciaal.

In de taken waar de provincie verantwoordelijk voor is, zetten we gezondheid en welzijn centraal en wordt gewerkt aan een omgeving die inwoners als prettig ervaren, uitnodigt tot gezond gedrag en beschermt tegen negatieve invloeden, zoals luchtvervuiling, bodemverontreiniging, veiligheidsrisico’s, geluid, wateroverlast en hittestress. Naast het beschermen van inwoners voor negatieve gezondheidseffecten wil de provincie een duidelijke verbetering van de leefomgeving bewerkstelligen door de leefomgeving op gezond gedrag in te richten. Gezondheid is daartoe ook sturend in andere beleidskeuzes.

Tot nu toe is het thema gezondheid in ander provinciaal beleid dan milieubeleid vaak impliciet gebleven. Het gaat er om meer bewust te worden van de mogelijkheden in al het beleid en in het gebruik van het instrumentarium om de gezondheid van inwoners verder te bevorderen. Het gaat daarbij onder meer om verankering in economische, ruimtelijke en mobiliteitsplannen, gezond voedsel, bevorderen van verschillende soorten groen voor sportieve en recreatieve inspanning en ontspanning, bevorderen van ecosysteemdiensten, zoals verkoeling, versterken immuunsysteem en natuurlijke plaagregulatie en inzetten van VTH-instrumenten om bestaande grenswaarden te bewaken.

Vanuit de netwerkende rol als regionale overheid wil de provincie een netwerk opbouwen, borgen en onderhouden tussen het fysiek en sociaal domein. Een netwerk van partners, mede overheden en relevante actoren die zich verbinden aan een gezamenlijke ambitie op het gebied van gezondheid en dat zich inzet voor kennisontwikkeling, samenwerking, innovatie en uitvoeringskracht. Het is nu tijd om samen te werken met de belangrijkste partners, verdere interdisciplinaire samenwerking te versterken, de beleidsagenda van de provincie te koppelen aan onderzoek en onderwijs van kennisinstellingen en deze gezamenlijke initiatieven uit te bouwen en op te schalen.

Luchtkwaliteit en verminderen geurhinder

Wat wil de provincie bereiken?

De provincie zet zich in om de luchtkwaliteit te bevorderen en geurhinder te beperken met als doel de gezondheidsschade aan mensen en de schade aan de natuur te reduceren. De provincie streeft ernaar om in 2030 de in 2019 geldende WHO-advieswaarden voor luchtkwaliteit te behalen. De advieswaarden van de WHO vragen om een halvering van de wettelijke grenswaarde voor fijnstof. Om deze advieswaarde te behalen wordt samengewerkt met andere partijen om ook aan de wettelijke Europese luchtkwaliteitseisen te voldoen.



Om de luchtkwaliteitsdoelen te behalen heeft de provincie met haar partners het Schone Lucht Akkoord gesloten. In het akkoord staan maatregelen ter verbetering van de luchtkwaliteit. Daarnaast worden provinciale maatregelen ter verbetering van luchtkwaliteit genomen en wordt het instrumentarium in het kader van Vergunningverlening toezicht en handhaving (VTH) ingezet. Zo draagt de provincie bij aan een gezonde woon- en leefomgeving.

Het geurhinderbeleid is bedoeld om de geurhinder door bedrijven onder provinciaal bevoegd gezag te beperken tot een acceptabel niveau.

Aanleiding

Voor verschillende stoffen in de lucht heeft de Europese Unie grenswaarden vastgesteld die zijn vertaald en vastgelegd in Nederlandse wetgeving. De Wereld Gezondheid Organisatie (WHO) heeft daarnaast advieswaarden voor de luchtkwaliteit vastgesteld die lager liggen dan de wettelijke grenswaarden.



Het WHO heeft in 2021 geadviseerd de grenswaarden van luchtkwaliteit aan te scherpen. De Europese Unie herziet op dit moment de luchtkwaliteitsnormen vanwege gezondheid. De verwachting is dat deze meer in lijn komen met de nieuwe WHO-advieswaarden uit 2021 en per 2035 zullen gelden. De provincie loopt op het herzien van deze norm vooruit.  

Motivering Provinciaal Belang

Bouw van nieuwe woningen zal naar verwachting steeds meer plaatsvinden in door luchtkwaliteit belaste gebieden. Daarnaast leidt de uitbreiding en verdichting van de woningbouw tot extra knelpunten in luchtkwaliteit en geur. De provincie ziet goede luchtkwaliteit en beperkte geurhinder als onderdelen van brede welvaart. De huidige luchtkwaliteit in Zuid-Holland leidt tot vervroegde sterfte en gezondheidsklachten. Met het behalen van de WHO-advieswaarden uit 2019 is volgens het RIVM een gemiddelde levensduurverlenging van 4 maanden mogelijk.

Het geurhinderbeleid werkt enerzijds door richting bedrijven onder provinciaal bevoegd gezag met Hoge Milieuhindercategorie (HMC-bedrijven), die met name te vinden zijn in de zeehavengebieden in de Rotterdamse Regio en de Drechtsteden. De ruimte voor HMC-bedrijven staat onder druk door de milieuzoneringen rond de oprukkende woningbouw. Gezien het belang van de HMC-bedrijven is de (milieu)ruimte voor dit type bedrijven van provinciaal belang. Uitgangspunt voor omgevingsplannen is het mogelijk maken van de hoogst mogelijke categorie op het bedrijventerrein. Anderzijds werkt het geurhinderbeleid door naar de vergunningverlening aan bedrijven waar de provincie het bevoegd gezag voor is en het acceptabel hinderniveau bepaalt.

Er is provinciaal geurbeleid opgesteld om een uniforme afweging per besluit waar geur een rol speelt, mogelijk te maken. De provincie gebruikt dit beleid bij vergunningverlening, toezicht en handhaving voor bedrijven waar zij bevoegd gezag voor is. Voor het havengebied (kerngebied Rijnmond) is apart beleid geformuleerd vanwege de verhoogde kans op het mengen van geuren (cumulatie).

Uitvoering van het smogbeleid en van het beleid rond Zeer Zorgwekkende Stoffen is een wettelijke taak van de provincie.

Nadere uitwerking

Luchtkwaliteit raakt diverse andere opgaven binnen de provincie en wordt integraal opgepakt met nadere thema’s zoals energietransitie, mobiliteit, industrie, (binnen)vaart en havens en stikstofdepositie. In regionale samenwerkingsverbanden worden Zuid-Hollandse gemeenten ondersteund bij het opstellen van luchtkwaliteitsbeleid zoals onder andere bij het opstellen van een participatieproces en houtstookbeleid. Daarnaast wordt citizen science gestimuleerd.

Omdat benzeen schadelijk is voor de gezondheid heeft de provincie het ontgassen van benzeen en benzeen houdende stoffen door binnenvaartschepen verboden. De provincie werkt nauw samen met de rijksoverheid en het bedrijfsleven om het landelijke verbod zo spoedig mogelijk in te voeren.

Geurhinder - ofwel stank - wordt onder andere veroorzaakt door industriële activiteiten en veehouderij (megastallen). Geureffecten worden beperkt door het nemen van bronmaatregelen. Bij vergunningverlening wordt rekening gehouden met de milieubeslastende activiteit om geurhinder te beperken tot een acceptabel niveau. Door een acceptabel hinderniveau vast te stellen worden geurgevoelige gebouwen beschermd tegen onacceptabele geurhinder. Daarnaast zijn er regels opgenomen met betrekking tot geurneutraliserende middelen.

Het industriële complex in de regio Rijnmond kent door de vele geurbronnen die dicht op elkaar zitten een complexere problematiek. Voor Rijnmond zijn er dan ook aanvullende beleidsregels vastgesteld gericht op lokale geuraanpak.

Vergunningverlening, toezicht en handhaving (VTH) van milieuwetgeving

Wat wil de provincie bereiken?

Bedrijven in Zuid Holland behoren tot de meest innovatieve ter wereld en zijn belangrijk voor werkgelegenheid, maar moeten ook veilig zijn met zo min mogelijk uitstoot van gevaarlijke stoffen om zo een gezonde en veilige leefomgeving te bevorderen. Hiervoor worden de instrumenten vergunningverlening, toezicht en handhaving ingezet om voor een goede milieukwaliteit (luchtkwaliteit, bodem, geluid en externe veiligheid) binnen het wettelijk kader te zorgen. De uitvoering van deze provinciale taken gebeurt door vijf Zuid Hollandse Omgevingsdiensten. Daar waar dat noodzakelijk is, pakken we als provincie zelf de regie om hier sturing aan te geven en nieuw beleid te ontwikkelen. Zo kan VTH-instrument via het stellen van aangescherpte voorwaarden of door ruimte te scheppen voor experimenten op verantwoorde wijze ingezet worden voor gewenste transities richting een duurzamer energiebeleid en circulaire economie.

Aanleiding

De provincie heeft op grond van de Wet Algemene Bepalingen Omgevingsrecht de taak om grote (complexe en soms risicovolle) bedrijven te reguleren in relatie tot de leefomgeving. Dat betekent dat activiteiten van een bedrijf beoordeeld worden op gevolgen voor die leefomgeving. Dus wat is het effect van die activiteiten op het gebied van b.v. geluid, externe veiligheid, geur, stof, bodem, lucht- en waterkwaliteit? Hierbij wordt beoordeeld of het effect van die activiteiten valt binnen (wettelijke) grenzen met het doel om milieubelasting en overlast te beperken en tegelijk ruimte te geven voor het bedrijf om zijn activiteiten uit te voeren. Daar waar verantwoord kan het VTH-instrumentarium ook bijdragen aan de energietransitie en de omslag naar een circulaire economie.

De provincie wil zorgen voor een gezonde en veilige leefomgeving, die inwoners beschermt tegen negatieve invloeden, zoals luchtvervuiling, bodemverontreiniging, veiligheidsrisico’s, geluid- en geuroverlast. Uitgangspunt hierbij is dat gewerkt wordt aan een circulaire economie met duurzame energievoorziening.

Motivering Provinciaal Belang

De provincie heeft deze wettelijke taak gekregen omdat de grotere, complexe bedrijven doorgaans een grotere impact hebben dan alleen hun directe omgeving; de gevolgen van hun activiteiten hebben vaak een (boven)regionaal karakter. Gedeputeerde Staten zijn wettelijk verantwoordelijk voor de uitvoering van de VTH-activiteiten en rapporteren hierover naar Provinciale Staten.

Nadere uitwerking

Het VTH-instrument wordt, naast regulering van industrie, ook ingezet voor de bescherming van natuurgebieden binnen de provincie.

De provincie is bevoegd gezag voor circa 350 industriële bedrijven. We willen uitstoot van gevaarlijke stoffen bij deze bedrijven beperken. Bij het beschermen tegen negatieve milieuaspecten zal de provincie de VTH-instrumenten krachtig inzetten om bestaande grenswaarden te bewaken en zo een gezonde en veilige leefomgeving te bevorderen.

Om kennis en kwaliteit van het gebruik van VTH-instrumenten voortdurend te verbeteren zijn kwaliteitscriteria van kracht voor de uitvoering van deze provinciale taken.

Van (potentieel) zeer zorgwekkende stoffen willen we snel helderheid over de risico’s. Daarom gaan we in gesprek met bedrijfsleven, gemeenten, Rijk en Europa voor transparantie en betere wet- en regelgeving.

De provincie werkt aan een altijd actuele en digitale vergunning, zodat duidelijk en opvraagbaar voor iedereen is wat bedrijven mogen en aan welke regels moet worden voldaan.

De kennis en het netwerk bij de Omgevingsdiensten helpen bij de vormgeving van ons beleid op het gebied van gezonde en veilige leefomgeving, circulaire economie en energietransitie. Zo gaan we samen met de Omgevingsdiensten na in hoeverre we daarvoor vergunningverlening, toezicht en handhaving kunnen inzetten.

Verminderen van geluidhinder

Wat wil de provincie bereiken?

De belangrijkste provinciale verantwoordelijkheden voor geluidhinder concentreren zich op de provinciale infrastructuur, provinciale inrichtingen, regionale luchthavens en stiltegebieden. De inzet is gericht op het voorkomen en verminderen van geluidhinder door weg-(en rail) verkeer, luchtvaart en industrie (zonering en vergunningverlening) en het aanwijzen en beschermen van stiltegebieden. Maatschappelijk gewenste ontwikkelingen (op het gebied van bijvoorbeeld economie, verkeer en vervoer) moeten kunnen plaatsvinden terwijl tegelijkertijd de burger wordt beschermd tegen geluidhinder. Daarbij is het streven om de wettelijke geluidtaken, naast vergunningverlening Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (WABO), te integreren in de provinciale kerntaken ruimte, economie en bereikbaarheid. 

De provincie wil als bevoegd gezag voor kleine en recreatieve luchthavens milieurandvoorwaarden scheppen waarbinnen kan worden voldaan aan de maatschappelijke behoefte aan luchtvaart.

De werkwijze bij de vergunningverlening, toezicht en handhaving is uitgewerkt in de Nota vergunningverlening, toezicht en handhaving.

Specifiek voor nestgeluid van afgemeerde schepen reguleert de provincie dat dit wordt meegenomen bij nieuwe ontwikkelingen.

Aanleiding

Op basis van wettelijke taken om geluidhinder en nadelige gezondheidseffecten zoveel mogelijk te voorkomen. Vermindering van geluidbelasting geeft veel gezondheidswinst en vergroot de mogelijkheden voor economische en ruimtelijke ontwikkeling.

Motivering Provinciaal Belang

Deze taken komen voort uit bestaande wet- en regelgeving waarvan de belangrijkste de Wet milieubeheer, de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, de Wet geluidhinder, de Wet luchtvaart en de Crisis- en herstelwet zijn. Als provincie willen we invloed uitoefenen op in ontwikkeling zijnde wetgeving, ten gunste van ruimtelijke ontwikkelingsmogelijkheden. Vanuit de Wet geluidhinder is de provincie verplicht tot het maken van een geluidbelastingkaart voor de provinciale wegen, het opstellen van een actieplan geluid voor provinciale wegen en het aanwijzen van stiltegebieden.

Nadere uitwerking

De provincie richt zich op de volgende taken:

1. Wegen

  • Aanpak geluidhinder langs provinciale wegen via het Actieplan geluid, waarbij de provincie zich inzet om binnen de beschikbare middelen het aantal geluidgehinderden zoveel mogelijk terug te dringen.  (wettelijke taak);

  • Besluiten hogere grenswaarden bij provinciale- en rijksinfrastructuur (wettelijke taak);

  • Maken en monitoren en geluidbelastingkaarten (wettelijke taak);

  • Verbetering van de geluidwetgeving via Samen Werken in de Uitvoering van Nieuw Geluidbeleid). (SWUNG 2) (provinciale inzet);

  • Kwaliteit van de besluitvorming voor geluidhinder verbeteren (provinciaal beleid);

  • Inzet ISV gelden op te saneren woningen (wettelijke taak). (in OW onder de naam Ssv)

2. Luchtvaart

Verlenen van luchthavenbesluiten en luchthavenregelingen en ontheffingen (wettelijke taak) waarbij als provinciaal doel (Beleidsplan Regionale Luchtvaart 2008-2020) gesteld is dat de kwaliteit van de leefomgeving zoals veiligheid en milieu niet mag verslechteren door de regionale luchtvaart ten opzichte van de situatie in 2008.

3. Industrie

De vergunningverlening wordt uitgevoerd door de regionale omgevingsdiensten op basis van de Nota vergunningen, toezicht en handhaving 2018-2021.  Verder is de provinciale inzet gericht op verbetering van de geluidwetgeving (SWUNG 2 en het optimaliseren van efficiënt ruimtegebruik op industrieterreinen gekoppeld aan geluidruimteverdeling (provinciaal beleid).

4. Cumulatie: optelsom van geluidbronnen

De provincie is verplicht bij diverse besluitvorming rekening te houden met cumulatie van geluid (reconstructie of aanleg wegen, inpassingsplannen) (wettelijke taak).

5. Stiltegebieden

Aanwijzen en beschermen van stiltegebieden (wettelijke taak). De stiltegebieden zijn aangewezen in de Omgevingsverordening.

Beleidsdoel 7-2 Bevorderen recreatie, duurzaam toerisme en sport

7-2 Bevorderen recreatie, duurzaam toerisme en sport

De provincie draagt bij aan een gezonde levensstijl van haar inwoners door voldoende en gevarieerde voorzieningen voor sport en recreatie aan te bieden. De provincie wil, voortbouwend op de groenblauwe leefomgeving, voldoende (groene) openbare ruimte om in te verblijven en te bewegen, zowel binnen als buiten de stad. Vooral voor stedelingen is het groen buiten de stad vaak op enige afstand en soms lastig te bereiken. De provincie streeft naar een beweegvriendelijke leefomgeving en een zo groot mogelijke deelname van onze bewoners aan sport en recreatie, vooral in en dicht bij de woonomgeving (‘om de hoek’).

Beleidskeuzes van 7-2 Bevorderen recreatie, duurzaam toerisme en sport
Recreatie, sport en bewegen

Wat wil de provincie bereiken?

De provincie wil dat mensen meer naar buiten gaan om te ontspannen, bewegen of sporten. De provincie zet daarom, samen met partners, in op een goed netwerk van gebieden, voorzieningen en bestemmingen voor sport en recreatie. Ook stimuleert de provincie activiteiten die gericht zijn op een grotere deelname van bewoners aan sport en recreatie, met name van hierin ondervertegenwoordigde groepen.

Aanleiding

In het bedrijvige en dichtbevolkte Zuid-Holland dient er voor alle inwoners ook ruimte te zijn voor ontspanning en voor sport en recreatie. Dit draagt bij aan de gezondheid en het sociaal welbevinden. Door het toenemend aantal inwoners en toenemend aantal toeristen neemt de behoefte aan deze ruimte toe.

Motivering Provinciaal Belang

De gebieden, voorzieningen, bestemmingen, wateren en netwerken waar mensen sporten en recreëren, zijn vaak gemeentegrensoverschrijdend. Veel bewoners recreëren en sporten niet (alleen) in hun eigen gemeente. Het onderhouden en ontwikkelen van een recreatief en sportief netwerk is een gezamenlijke opgave van provincie, gemeenten en andere partijen.

Nadere uitwerking

De provincie zet, samen met gemeenten en beheerders, in op behoud en verbetering van recreatiegebieden. Waar dit niet ten koste gaat van de mogelijkheden voor recreatie en sport worden recreatiegebieden ook ingezet om bij te dragen aan andere opgaven van de provincie, zoals biodiversiteit, waterberging en meer bos en bomen.

Ook zet de provincie in op het behouden en vergroten van de mogelijkheden voor recreatie en sport  buiten de recreatiegebieden. Hierbij gaat het om o.a. de belevingswaarde en toegankelijkheid van natuur, landschap, water, erfgoed, historische stads- en dorpskernen, etc.

Om de mogelijkheden voor lopen, fietsen, paardrijden, varen te vergroten stimuleert de provincie het verbinden van recreatief aantrekkelijke gebieden, bestemmingen en woongebieden. Recreatieve routes spelen hierbij een belangrijke rol. De belangrijkste recreatieve fietsroutes zijn opgenomen in het provinciaal fietsnetwerk. De Lange Afstands Wandelpaden (LAW’s) zijn opgenomen in het provinciale wandelroutenetwerk. Daarnaast wijst de provincie jaarlijks de zwemwaterlocaties in natuurwater aan en beoordeelt de kwaliteit en veiligheid van deze locaties tijdens het zwemwaterseizoen.

Ook buiten de recreatiegebieden en recreatieve routes heeft de provincie oog voor het versterken van de mogelijkheden voor recreatie en sport. De provincie streeft naar een zo groot mogelijke deelname van bewoners aan sport en recreatie, met name van hierin ondervertegenwoordigde groepen (waaronder tienermeiden, ouderen, gehandicapten, praktisch opgeleiden en migranten met een niet-Westerse achtergrond), vooral in en dicht bij de woonomgeving.

Beleidsdoel 7-3 Klimaatbestendig Zuid-Holland, opgewassen tegen de effecten van klimaatverandering

7-3 Klimaatbestendig Zuid-Holland, opgewassen tegen de effecten van klimaatverandering

De effecten van klimaatverandering (weers-extremen, zeespiegelstijging) en bodemdaling hebben impact op de gezondheid en veiligheid van onze inwoners, de robuustheid van onze natuur, gebouwen en infrastructuur en aantrekkingskracht voor nieuwe investeringen (concurrentiekracht/vestigingsklimaat).

Om ervoor te zorgen dat in Zuid-Holland onze inwoners, bedrijven en investeringen gezond en veilig blijven, moeten we onze omgeving, ons beleid en ons handelen aanpassen aan de nieuwe omstandigheden. Dit betreft alle beleidsvelden van de provincie.

Beleidskeuzes van 7-3 Klimaatbestendig Zuid-Holland, opgewassen tegen de effecten van klimaatverandering
Beperken maatschappelijke kosten door bodemdaling

Wat wil de provincie bereiken?

De provincie wil, samen met alle belanghebbende partners en partijen, de directe en indirecte maatschappelijke kosten door bodemdaling beperken. Afhankelijk van de lokale omstandigheden, mogelijkheden en maatschappelijke urgentie is dat tegengaan van bodemdaling (mitigeren) of meebewegen (adapteren). Dit doet de provincie onder andere via gebiedsaanpakken.

In specifiek de veen(weide)gebieden wil de provincie de bodemdaling beperken, omwille van 1) de generieke klimaatopgave om broeikasgasemissies door veenoxidatie terug te dringen en 2) de soms plaatselijke noodzaak in urgent kwetsbare gebied(en), waar het blijven meebewegen met de veenbodemdaling tegen fysieke of financiële grenzen aanloopt en niet langer is te verantwoorden. Dit doet de provincie onder andere als regisseur van de Regionale Veenweide Strategieën (gericht op 2030) en via een bijdrage aan het, door het Rijk te regisseren, Nationaal Veenplan (met doorkijk naar 2050).

De provincie wil de gevolgen van (doorgaande) bodemdaling inzichtelijk en bespreekbaar maken, evenals het helpen bieden van handelingsperspectieven voor een vitale en (be)leefbare toekomst van de gebieden en mensen die het aangaat. Dit doet de provincie onder andere via het Nationaal Onderzoeksprogramma Veengebieden.

De provincie wil bij alle werkzaamheden, ruimtelijke ontwikkelingen en keuzes expliciet rekening houden met de bodemdalingsgevoeligheid. De provincie wil een gebalanceerde afweging tussen de verschillende doelen en belangen (mogelijk) maken.

De provincie verwacht van de waterschappen dat ze rekening houden met de gevolgen van bodemdaling, onder andere bij het vaststellen van de peilbesluiten en dat zij aangeven als dit knelt met andere normen, belangen, functies of grondgebruik.

De provincie verwacht van gemeenten en anderen dat ze bij locatiekeuzes voor het ontwikkelen van nieuwe woningbouwplannen of andere ruimtelijke ontwikkelingen, de bodemdalingsgevoeligheid van een gebied expliciet meenemen vanwege het toekomstig beheer. Dit wordt uitgewerkt in de beleidsregel “toekomstbestendig bouwen”. Ook verwacht de provincie dat rekening wordt gehouden met de gevolgen van bodemdaling bij de uitvoering van werken zoals de aanleg van rioleringen en ophoogwerkzaamheden.

Aanleiding

De afgelopen jaren is bodemdaling steeds hoger op de bestuurlijk agenda’s komen te staan.

  • Enerzijds in relatie tot het Klimaatakkoord Parijs en het nationaal “Klimaatakkoord”, omdat het tegengaan van veenbodemdaling bijdraagt aan de reductie van broeikasgasemissies (klimaat mitigatie).

  • Anderzijds in relatie tot het in het nationaal “Deltaprogramma Ruimtelijke Adaptatie” (DPRA), vanwege het omgaan met extreme neerslag (en dus wateroverlast in gedaalde gebieden of wegen) en het omgaan met extreme droogte (en dus funderingsschade in dalingsgevoelige gebieden).

De maatschappelijke kosten van bodemdaling, in bebouwd gebied en van veengronden, op de samenleving zijn groot:

  • In vooral het bebouwde gebied - en in mindere mate ook in het landelijke gebied - zorgt bodemdaling – als gevolg van zetting of klink van slappe veen- of kleibodem, voor directe maatschappelijke kosten door verzakkingen, paalrot, wateroverlast, schade aan funderingen, gebouwen, cultureel erfgoed, wegen, rioleringen, kabels en leidingen.

  • In de landelijke veenweidegebieden, zoals het Groene Hart, zorgt bodemdaling – als gevolg van veenafbraak en veenoxidatie door (bewust gestuurde) drooglegging of (natuurlijke) droogte – voor indirecte maatschappelijke kosten door met name de emissie van CO2 en/of andere broeikasgassen, die zorgen voor klimaatverandering, maar ook door de invloed op de waterkwaliteit, het door kweldruk opbarsten van slootbodems of percelen en een ongelijke bodemdaling die zorgen voor een minder robuust watersysteem.

Daarom wil de provincie bodemdaling en bijbehorende maatschappelijke kosten beperken en handelingsperspectief bieden.

Motivering Provinciaal Belang

Het verstandig omgaan met of tegengaan van bodemdaling is geen wettelijke taak, maar pakt de provincie op vanuit een brede maatschappelijke verantwoordelijkheid en rolopvatting. Daarnaast is de provincie betrokken omdat:

  • In het Klimaatakkoord is afgesproken dat de provincies de regie nemen in het opstellen van Regionale Veenweide Strategieën.

  • In het provinciaal “Convenant Klimaatadaptief Bouwen” is het bodemdalingbestendige bouwen hoger op de agenda heeft gezet.

  • Bodemdaling raakt aan direct eigen provinciaal belang bij aanleg en beheer van provinciale wegen en andere infrastructuur op slappe bodem.

Nadere uitwerking

De aanpak van bodemdaling in het stedelijke gebied wordt door de provincie aangepakt als onderdeel van de door GS vastgestelde klimaatadaptatiestrategie ‘Weerkrachtig Zuid-Holland’.

Voor de aanpak van de landelijke veenbodemdaling en de reductie van broeikasgassen uit veen, zijn afspraken gemaakt in het nationaal Klimaatakkoord, waarmee de provincie heeft ingestemd. De afspraak is om in 2030 de CO2-eq emissies uit veen te hebben gereduceerd met 1 Mton per jaar (wat overeenkomt met ongeveer 20% van de huidige emissie uit veen in Nederland).

Een belangrijke sleutel om de veenbodemdaling te remmen of stoppen zit in het vernatten van de veenbodem, bijvoorbeeld door verhogen van de grondwaterstand of aangepast peilbeheer. Dat heeft echter gevolgen voor de economische houdbaarheid van het huidige grondgebruik en de grondgebruikers. Dit vraagt om een verken-, ontwikkel- en adaptatie- of (sociaal) transitie traject, op basis van kennis, kaders en handelingsperspectieven en een verdienmodel (of andere compensatie). De provincie wil hierover in gesprek met de landbouwsector en andere partijen. Dit gebeurt o.a. in het proces van het opstellen van de Regionale Veenweidestrategieën.

Waar synergiekansen met andere beleidskeuze zich voordoen wil de provincie die verbinding (mogelijk helpen) maken:

  • Transitie naar een ander natter grondgebruik dat gepaard gaat met extensivering, biedt kansen voor synergie met

    • stikstofreductie en de bredere transitie naar circulaire landbouw en daarmee voor synergie met

    • verbetering van de waterkwaliteit en biodiversiteit.

Daarnaast liggen er, voor een beperkt areaal (door regelgeving of fysieke mogelijkheden), kansen voor synergie met:

  • conservering (onder water) van aardkundige waarden en cultuurhistorische bodemschatten,

    • transitie naar circulaire bouwen door de natte teelt van vezel- of houtgewassen,

    • energietransitie door de aanleg van energielandschappen, eventueel i.c.m. waterbergingsgebied (drijvende zonnepanelen),

    • ontwikkeling van nieuwe landschappelijke kwaliteiten,

    • In bebouwd gebied liggen er kansen voor synergie met klimaatadaptatie en klimaatbestendig bouwen, doordat bodemdalingsgevoelig gedaald gebied extra kwetsbaar is voor de impact van extreme neerslag (wateroverlast) of droogte (zakkingen).

Waar conflicterende situaties zich voordoen wil de provincie een gebalanceerde (gebied specifieke) afweging tussen de verschillende belangen, doelen en normen (mogelijk helpen):

Het vernatten van veenbodem door het verhogen van de grondwaterstand of aangepast peilbeheer kan zorgen voor lastige/conflicterende keuzen doordat het zorgt voor:

  • een grotere zoetwatervraag, die ten tijde van extreme droogte vaker kan leiden tot schade door de noodzakelijke inlaat van brakwater

  • een groter risico op wateroverlast, doordat de veenbodem natter is en minder buffercapaciteit heeft

Ook kan bodemdaling worden veroorzaakt door onttrekkingen of winningen van grondwater of andere (delf)stoffen.

Klimaatadaptatie

Wat wil de provincie bereiken?

De provincie wil dat Zuid-Holland een fijne plek blijft om te werken, wonen en recreëren, ook als omstandigheden veranderen. Daarom neemt de provincie nu maatregelen om zich voor te bereiden op klimaatopgaven als weersextremen (hitte, droogte, wateroverlast, overstromingen), zeespiegelstijging en bodemdaling. Samen met waterschappen, gemeenten en het Rijk wordt er voor een  klimaatbestendig en waterrobuust ingerichte provincie in 2050 gezorgd. Niet alleen om schade en overlast te beperken, maar ook vanuit de ambitie te streven naar een gezonde, groene leefomgeving, een aantrekkelijk vestigingsklimaat, goede bereikbaarheid en een veerkrachtige innovatieve economie.

Inzet van de provincie is om de transitie naar een klimaatbestendige provincie onlosmakelijk onderdeel uit te laten maken van het gehele provinciale beleid en de praktijk. Klimaatadaptatie is een dwarsdoorsnijdend thema dat vele beleidsterreinen raakt, denk aan infrastructuur, landbouwtransitie, natuur, stedelijke ontwikkeling, etc. Op al deze terreinen zet de provincie in op de bescherming van mensen, leefomgeving en economie tegen de gevolgen van overstromingen en extreem weer. Bijvoorbeeld door het stimuleren van innovatieve oplossingen voor waterberging en voorkomen van hittestress in stedelijk gebied. Ook werkt de provincie aan  een duurzame zoetwatervoorziening waarbij vraag en aanbod in balans zijn, en aan het voorbereiden van de natuur en economie op de klimaatverandering.

Inzet van de provincie is tevens om bij ruimtelijke ontwikkelingen (nieuw of in bestaand bebouwd gebied) de betrokken partijen de risico’s als gevolg van de klimaatopgaven expliciet mee te laten wegen bij de locatiekeuze of inrichting van het gebied. Daarbij wordt in ieder geval gebruik gemaakt van de uitkomsten van de klimaatstresstesten die overheden hebben uitgevoerd (conform de afspraken uit het Deltaprogramma Ruimtelijke Adaptatie). Op die manier wordt bij nieuwe ruimtelijke projecten rekening houden met de impact van klimaatverandering en kan het risico op schade en slachtoffers voor zover dat redelijkerwijs haalbaar is, worden beperkt. Centraal vertrekpunt daarbij is dat meer ruimte wordt geboden aan het water, natuurlijke processen, en groen. Dit uitgangspunt draagt tevens bij aan andere opgaven als een gezonde leefomgeving, bescherming van de natuur en de verhoging van biodiversiteit.

Door beleid tijdig aan te passen maken wordt er tevens gebruik gemaakt van kansen om adaptieve maatregelen mee te nemen in al geplande ruimtelijke projecten of ontwikkelingen, bijvoorbeeld op gebied van beheer en onderhoud van eigen assets als gebouwen, wegen en infrastructuur. Hiermee kan geld slimmer worden ingezet en worden kosten, schade en overlast bespaard. Daarnaast geeft de provincie hierdoor het goede voorbeeld.

Aanleiding

De provincie wil tijdig en adequaat inspelen op het opwarmende klimaat. Door de mondiale opwarming stijgt de zeespiegel en worden weerpatronen beïnvloed. Hierdoor neemt in Zuid-Holland de intensiteit van neerslag toe, is sprake van een toename van het aantal hittegolven en neemt de kans op extreme droogteperiodes toe. Verder daalt de bodem en neemt de brakke kwel toe. Deze veranderingen zullen de komende decennia voor nieuwe uitdagingen zorgen.

Omgaan met de weersextremen zal onvermijdelijk ook effect hebben op de inrichting van het stedelijk en landelijk gebied. In de provincie worden veel nieuwe woningen gebouwd, de economie groeit, de landbouw is in transitie, ambitieuze landschapsparken en nieuwe infrastructuur staan op stapel. Dit heeft allemaal impact op een (gezonde) leefomgeving. Daarnaast vindt uiteraard regulier beheer en onderhoud van de ruimtelijke inrichting plaats, zoals vervanging van riolering of onderhoud van bestaande wegenstructuren. Al deze opgaven samen vergen zowel lange termijn planning als flexibiliteit om mee te bewegen met veranderende omstandigheden, ofwel ‘adaptief beleid’. Ten aanzien van klimaatadaptatie en de relatie met andere opgaven is de provinciale inzet vastgelegd in de strategie ‘Weerkrachtig Zuid-Holland’.

Ambitie/ beleidsdoel

Op (inter)nationaal niveau zijn afspraken gemaakt over de wijze waarop  de provincie zichzelf moet voorbereiden op klimaatverandering. Klimaatadaptatie is onderdeel van het klimaatakkoord van Parijs en onderdeel van de Verordening voor een Europese klimaatwet. Nederland heeft bovendien een Nationale Adaptatiestrategie, en sinds 2018 het Deltaplan Ruimtelijke Adaptatie. In de bijbehorende deltabeslissing Ruimtelijke Adaptatie staat dat Nederland voor 2050 klimaatbestendig en waterrobuust ingericht moet zijn. Daartoe hebben alle overheden in Nederland afgesproken dat klimaatadaptatie uiterlijk in 2020 onderdeel uitmaakt van hun beleid(smatig handelen).

In de ontwerp-NOVI (Nationale Omgevingsvisie) is klimaatadaptatie één van de richtinggevende prioriteiten. Het rijk maakt hierin de volgende beleidskeuze: Nederland is in 2050 klimaatbestendig en waterrobuust. Bij (her)ontwikkelingen wordt voorkomen dat het risico op schade en slachtoffers door overstromingen of extreem weer toeneemt, voor zover dat redelijkerwijs haalbaar is.

Motivering Provinciaal Belang

Klimaatadaptatie is een opgave die zich op meerdere schaalniveaus voordoet ((inter)nationaal, regionaal, lokaal) en daarom vraagt om een goede samenwerking tussen de verschillende overheden. Iedere overheid draagt bij vanuit de eigen rol en verantwoordelijkheid.

De provincies hebben zich gecommitteerd aan het Deltaprogramma Ruimtelijke Adaptatie en de Nationale Adaptatiestrategie. De provincie draagt aan het uitvoeren van deze programma’s bij vanuit haar verantwoordelijkheid voor de (regionale) ruimtelijke ordening, natuur, milieu en infrastructuur, en verbinder tussen stedelijk en landelijk gebied. De provincie Zuid- Holland werkt hierbij nauw samen met gemeenten, waterschappen en het Rijk en andere stakeholders zoals projectontwikkelaars, de bouwsector en terreinbeheerders om deze doelen te bereiken.

Nadere uitwerking

De fysieke leefomgeving wordt komende decennia zodanig ingericht dat deze de gevolgen van klimaatverandering doelmatig kan opvangen. Dit geldt voor zowel nieuwbouwontwikkelingen, alsook de fysieke leefomgeving van bestaand bebouwd gebied. Zo wordt voorkomen dat extreme weersomstandigheden leiden tot onnodige schade aan bijvoorbeeld gebouwen, infrastructuur, landbouw, natuur, en economie. Het werken aan klimaatadaptatie heeft de provincie binnen Zuid-Holland voor zes verschillende beleidsvelden uitgewerkt in de strategie ‘Weerkrachtig Zuid-Holland’:

Toekomstbestendige bebouwing:

Samen met onder meer partijen uit de bouwsector, waterschappen, gemeenten en natuurorganisaties is afgesproken dat klimaatadaptief bouwen de norm is in Zuid-Holland. Nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen zijn toegerust op de gevolgen van klimaatverandering. Daartoe is een Leidraad en Programma van Eisen klimaat adaptief bouwen opgesteld. Hierin is onder andere aandacht voor het voorkomen van wateroverlast en hittestress in de gebouwde omgeving.

Ook bestaand bebouwd gebied zal klimaatbestendig ingericht moeten worden. Met behulp van de klimaatstresstesten en risicodialogen met stakeholders bereiden overheden maatregelen in de fysieke leefomgeving voor om de gevolgen van klimaatverandering zoveel als mogelijk op te kunnen vangen en maken afspraken met private partijen om hun eigendommen/bebouwing klimaatadaptatief te maken.

Robuuste infrastructuur:

Ook bij extreme weersomstandigheden blijft onze infrastructuur optimaal inzetbaar, met minimale verkeershinder. Dat is een belangrijke voorwaarde voor het vestigingsklimaat en de economie, maar ook om adequaat te kunnen handelen bij calamiteiten. Daarnaast zien we de provinciale infrastructuur als aanjager voor adaptatie en innovatie in de regio.

Groene leefomgeving:

Zuid-Holland investeert in een gezonde, aantrekkelijke en veilige leefomgeving voor mens en natuur. Daarom zet de provincie in op kwalitatief hoogwaardig en bereikbaar groenblauw in en om de stad, ontwikkeling van nationale parken, diversiteit in landschappen en duurzame landbouw. Door klimaatverandering wint deze inzet aan urgentie: toevoegen van- en ruimte bieden aan meer groen en water zijn effectieve oplossingen in het tegengaan van wateroverlast en hittestress in met name stedelijk gebied. Vooral groepen zoals ouderen en zieken die extra kwetsbaar zijn voor hittestress kunnen daarvan profiteren.

Klimaatverandering zorgt daarnaast voor nieuwe uitdagingen. Bijvoorbeeld waar het de impact op de natuur betreft. Andere soorten dieren en planten doen hun intrede. De biodiversiteit, bijvoorbeeld de insectendiversiteit of kwetsbare gewassen, staat nog meer onder druk door onder meer droogte en verzilting. Klimaatverandering kan het behoud van sommige icoonsoorten wellicht onhoudbaar maken. Landschappen veranderen doordat andere gewassen of landbouwfuncties worden gekozen ten gunste van waterpeilstijging in bodemdalingsgevoelige gebieden. Het is de ambitie om in Zuid-Holland deze rijke groenblauwe leefomgeving maximaal te benutten in het tegengaan van en beschermen tegen de negatieve gevolgen van weersextremen.

Waardevol Water:

Nieuwe weersomstandigheden zoals langdurige droogte en hitte zetten beschikbaarheid en kwaliteit van zoet water onder druk. De beschikbaarheid van zoet water gaat veranderen door klimaatverandering en zeespiegelstijging. Het grondwater wordt zouter (interne verzilting), door zeespiegelstijging en lage rivierafvoeren komt met name in de kuststreek zout zeewater steeds verder landinwaarts, zowel in de rivieren als ondergronds (externe verzilting). Bovendien zorgt in perioden van droogte de verminderde aanvoer van rivieren en neerslag voor hogere concentraties vervuilende stoffen in het water. Als deze concentraties in het rivierwater te hoog worden, heeft dat gevolgen voor de inlaatpunten voor drinkwater of oppervlaktewater. Daarmee lopen naast drinkwater, ook functies in het achterland, zoals landbouw, nat houden van veengebieden en natuur, risico. De provincie Zuid-Holland is dan ook samen met de partners uit het Deltaprogramma zoetwater alert op ontwikkelingen die een bedreiging kunnen zijn voor het aanwezige zoetwater in Zuid-Holland.

Voldoende schoon water is een basisvoorwaarde voor een goed leefklimaat, voedselvoorziening en de regionale economie. Ook het tegengaan van bodemdaling in zowel stedelijk als landelijk gebied vraagt voldoende beschikbaarheid van water. Daarom streeft de provincie samen met haar partners naar een duurzame, klimaatbestendige watervoorziening en goede waterkwaliteit.

Een adaptieve economie:

Voor de economie geldt dat een aantrekkelijk vestigingsklimaat rand voorwaardelijk is om te kunnen floreren. Voor bedrijven geldt dat bedrijfszekerheid en continuïteit een basisvoorwaarde zijn om te kunnen functioneren. Tijdig anticiperen op de effecten en kansen van klimaatverandering is een voorwaarde voor een duurzaam en aantrekkelijk vestigingsklimaat.

De inzet van de provincie is er dan ook op gericht om de bedrijventerreinen en Greenports toekomstbestendig te maken. Onderdeel daarvan is deze voor te bereiden op de gevolgen van de klimaatverandering in de vorm van extreem weer. De Greenports bijvoorbeeld wil de provincie  voorbereiden op mogelijke perioden van hitte en droogte en daarmee gepaard gaande verzilting. Ook vanuit het oogpunt van veiligheid is tijdig anticiperen is een goed voorbereide haven van Rotterdam en andere bedrijventerreinen in de provincie van groot belang.

Veerkracht bij extremen:

Het streven is een weerbare provincie, die goed voorbereid is op het omgaan met weersextremen als gevolg van klimaatverandering en daarmee gepaard gaande potentiële calamiteiten. De provincie Zuid-Holland is samen met andere overheden en private eigenaren medeverantwoordelijk voor de vitale en kwetsbare voorzieningen op lokaal en regionaal niveau, vanwege het risico op ontwrichting bij uitval. De provincie Zuid-Holland heeft ook speciale aandacht voor de weerbaarheid van kwetsbare groepen in de samenleving, zoals voor ouderen bij perioden van hitte. Voor de vitaal en kwetsbare functies drinkwater, infrastructuur en olie en chemie zet de provincie vanuit haar verantwoordelijkheid actief in op het reduceren van de risico’s voor deze sectoren bij extreem weer.

Beleidsmatig is er een belangrijke samenhang met de beleidskeuzen over woningbouw (toekomstbestendig bouwen), water (waterveiligheid en wateroverlast en mooi en schoon water), bodemdaling (beperken maatschappelijke kosten door bodemdaling) en met de ambities betreffende de energietransitie. Voor de laatstgenoemde is samenhang zowel op strategisch niveau als op tactische en operationeel niveau. Op strategisch niveau zijn de opgaven gelinkt omdat zij beide het klimaat betreffen. Op tactisch en operationeel niveau speelt o.a. de toegenomen vraag naar koelte en wens om zoveel mogelijk werk met werk te combineren.

Bijlage 1 Overzicht informatieobjecten

Bodemdalingsgevoelig gebied

/join/id/regdata/pv28/2024/9-12/nld@2024‑05‑07;1

Concessie- en contractgebied openbaar vervoer

/join/id/regdata/pv28/2024/9-21/nld@2024‑05‑07;1

Erfgoed (beleven)

/join/id/regdata/pv28/2024/9-33/nld@2024‑05‑07;1

Erfgoed (beschermen)

/join/id/regdata/pv28/2024/9-37/nld@2024‑05‑07;1

Externe veiligheid

/join/id/regdata/pv28/2024/9-42/nld@2024‑05‑07;1

Groenblauwe structuur

/join/id/regdata/pv28/2024/9-10/nld@2024‑05‑07;1

Havenindustrieel complex

/join/id/regdata/pv28/2024/9-14/nld@2024‑05‑07;1

Kernnet logistiek (SVIR)

/join/id/regdata/pv28/2024/9-30/nld@2024‑05‑07;1

Provincie Zuid-Holland

/join/id/regdata/pv28/2024/9-1/nld@2024‑05‑07;1

Ruimtelijke kwaliteit en beschermingscategorieën

/join/id/regdata/pv28/2024/9-34/nld@2024‑05‑07;1

Stedelijke ontwikkeling

/join/id/regdata/pv28/2024/9-28/nld@2024‑05‑07;1

Bijlage I Volledig overzicht wijzigingen Beleidskeuzes & Maatregelen

/join/id/pubdata/pv28/2024/pdf-ontwerp-omgevingsvisie-5-2/nld@2024‑05‑07;1

Bijlage 2 Ontwerp-besluit wijziging Omgevingsvisie Zuid-Holland Herziening 2024

/join/id/pubdata/pv28/2024/pdf-ontwerp-omgevingsvisie-5-5/nld@2024‑05‑07;1

Naar boven