Openstellingsbesluit subsidie Samenwerking voor innovatie in het kader van EIP Noord-Holland 2024

Gedeputeerde Staten van Noord-Holland;

Gelet op de artikelen 1.2 en 2.5.2 Uitvoeringsregeling Europese Landbouwsubsidies Noord-Holland 2023-2027;

 

Besluiten:

  • I.

    Gedeputeerde staten stellen open Hoofdstuk 2, paragraaf 5, Samenwerking voor innovatie in het kader van EIP voor de periode van 5 juni 2024 om 9.00 uur, tot en met 30 september 2024 om 17:00 uur.

  • II.

    Gedeputeerde staten stellen voor de onder I. genoemde periode het subsidieplafond ten behoeve van de maatregel vast op € 3.000.000,-

    De middelen zijn voor 43% afkomstig uit het Europees Landbouwfonds voor Plattelandsontwikkeling en 57% provinciale middelen.

Gedeputeerde staten stellen de volgende nadere regels vast:

 

Openstellingsbesluit subsidie Samenwerking voor innovatie in het kader van EIP Noord-Holland 2024

Artikel 1 Begripsbepaling

In dit openstellingsbesluit wordt verstaan onder:

  • -

    EIP: een Europees Partnerschap voor innovatie, voor de productiviteit en duurzaamheid in de landbouw;

  • -

    Operationele groepen: samenwerkingsverbanden die deel uit maken van een EIP, die bestaan uit minimaal twee actoren, waarvan minimaal één landbouwer deel uitmaakt en is gericht op het ontwikkelen, valideren en verfijnen van innovaties;

  • -

    duurzame toegevoegde waardeketen: duurzame keten van activiteiten waarbij waarde aan de producten wordt toegevoegd op het moment dat deze een volgende activiteit in een keten passeren en waarbij de keten als geheel het product toegevoegde waarde geeft;

  • -

    verdienmodel: manier waarop geld verdiend kan worden met een bepaalde activiteit;

  • -

    ketenpartij: instelling of dienstverlener waarmee de eigen activiteiten worden afgestemd omdat deze een rol speelt in het gezamenlijk te doorlopen traject;

  • -

    GVE: grootvee-eenheden;

  • -

    Uitvoeringsregeling: Uitvoeringsregeling Europese Landbouwsubsidies Noord-Holland 2023-2027

  • -

    bedrijfsmiddelen: vaste activa die voor de bedrijfsvoering worden gebruikt en die behoren tot het ondernemingsvermogen. Het zijn bezittingen die voor langere tijd aan het landbouwbedrijf gebonden zijn die gebruikt worden voor de bedrijfsvoering.

Artikel 2 Subsidiabele activiteit

  • 1.

    Subsidie kan worden verstrekt voor het uitvoeren van een innovatief samenwerkingsproject dat zich richt op het (door-)ontwikkelen of praktijkrijp maken van nieuwe concepten, producten of diensten die bijdragen aan de transitie naar een duurzame en toekomstbestendige landbouw en de uitwisseling van kennis hierover.

  • 2.

    Het innovatieve samenwerkingsproject dient betrekking te hebben op de voortbrenging van landbouwproducten of handel in landbouwproducten als bedoeld in bijlage 1 van het Verdrag betreffende de Werking van de Europese Unie (VWEU).

  • 3.

    Het innovatieve samenwerkingsproject heeft betrekking op één of meerdere van de volgende thema’s:

    • a.

      het ontwikkelen van duurzame verdienmodellen binnen de landbouw, met als resultaat een rendabel inkomen voor landbouwers wat de veerkracht van de landbouwsector in de EU ten goede komt;

    • b.

      vergroten van de marktgerichtheid en het concurrentievermogen van landbouwbedrijven, door meer aandacht voor onderzoek, nieuwe technologieën of digitalisering;

    • c.

      tot een marktrijp concept ontwikkelen van een duurzame toegevoegde waardeketen gericht op landbouwproducten, waarbij de positie van de landbouwer in de waardeketen verbetert;

    • d.

      bijdragen aan het tot staan brengen en ombuigen van biodiversiteitsverlies, tot versterking van ecosysteemdiensten en de instandhouding van habitats en landschappen;

    • e.

      bevorderen van de duurzame ontwikkeling of het efficiënte beheer van natuurlijke hulpbronnen zoals water, bodem en lucht, onder meer door de afhankelijkheid van chemische middelen te verkleinen;

    • f.

      bijdragen aan de beperking van en aanpassing aan de klimaatverandering, onder meer door de uitstoot van broeikasgassen te verminderen, de koolstofvastlegging te verbeteren of duurzame energie te bevorderen;

    • g.

      inspelen op de maatschappelijke verwachtingen inzake voedsel en gezondheid, onder meer wat betreft hoogkwalitatief, veilig en voedzaam voedsel dat op duurzame wijze is geproduceerd, en voorts vermindering van de voedselverspilling, verbetering van het dierenwelzijn, of bestrijding van antimicrobiële resistentie.

Artikel 3 Aanvrager

  • 1.

    Subsidie kan worden verstrekt aan de deelnemers van een samenwerkingsverband.

  • 2.

    Aan het samenwerkingsverband neemt minimaal één landbouwer deel.

  • 3.

    Het samenwerkingsverband bestaat uit minimaal 4 deelnemers.

Artikel 4 Aanvraagvereisten

In aanvulling op artikelen 1.3 en 1.6 van de uitvoeringsregeling bevat een aanvraag om subsidie:

  • a.

    een aantoonbare oriëntatie op reeds uitgevoerde onderzoeken en bestaande initiatieven omtrent de betreffende innovatie;

  • b.

    een uitwerking van de beoogde activiteiten voor kennisverspreiding met gebruik van de hiertoe geëigende netwerken, waaronder het nationale en Europese EIP-netwerk;

  • c.

    een toelichting op eventuele investeringen in bedrijfsmiddelen binnen het project;

  • d.

    het verwachte aantal personen dat van advies, opleiding, kennisuitwisseling of deelname aan de EIP groep zal profiteren door betere duurzame economische, sociale, milieu- en klimaatprestaties en prestaties op het gebied van hulpbronnenefficiëntie te leveren;

  • e.

    het verwachte aandeel GVE vallend onder ondersteunde acties ter verbetering van dierenwelzijn.

Artikel 5 Subsidiabele kosten

  • 1.

    Voor subsidie komen uitsluitend de kosten als bedoeld in artikel 1.8, onder a, b en e voor zover deze betrekking hebben op de operationele kosten van het samenwerkingsverband in aanmerking.

  • 2.

    De subsidiabele kosten als bedoeld in het eerste lid worden berekend conform artikel 1.9a, 1.9b of 1.9c van de uitvoeringsregeling.

  • 3.

    Indien gebruik gemaakt wordt van artikel 1.9a, zijn de tarieven uit artikel 1.9a, eerste lid onder b, niet van toepassing.

  • 4.

    Indien gebruik gemaakt wordt van artikel 1.9c, zijn de tarieven uit artikel 1.9c, eerste lid onder b, niet van toepassing.

  • 5.

    In afwijking het eerste lid komen ook investeringen voor bedrijfsmiddelen voor subsidie in aanmerking.

  • 6.

    Indien de aanvraag kosten voor investeringen voor bedrijfsmiddelen bevat, kunnen alle subsidiabele kosten enkel worden berekend conform artikel 1.9a of 1.9b van de uitvoeringsregeling.

Artikel 6 Niet subsidiabele kosten

In aanvulling op artikel 1.10 van de uitvoeringsregeling komen kosten gericht op de reguliere bedrijfsvoering van bestaande reguliere samenwerkingsactiviteiten niet voor subsidie in aanmerking.

Artikel 7 Subsidiehoogte

  • 1.

    In afwijking van artikel 2.5.7 van de uitvoeringsregeling bedraagt de hoogte van de te verlenen subsidie minimaal €50.000,- en maximaal €500.000,-.

  • 2.

    De subsidie bedraagt:

    • a.

      40% van de subsidiabele kosten voor investeringen in bedrijfsmiddelen;

    • b.

      100% van de overige subsidiabele kosten.

Artikel 8 Weigeringsgronden

Onverminderd artikel 1.5 van de uitvoeringsregeling wordt subsidie geweigerd indien de aanvraag wordt gedaan door een reeds bestaand samenwerkingsverband, tenzij de activiteit waarvoor subsidie wordt aangevraagd nieuw is voor het reeds bestaande samenwerkingsverband.

Artikel 9 Selectie en rangschikking

  • 1.

    Aanvragen die voor subsidie in aanmerking komen, worden door een adviescommissie, als bedoeld in artikel 1.13 van de uitvoeringsregeling, geselecteerd en gerangschikt op basis van de volgende selectiecriteria:

    • a.

      effectiviteit;

    • b.

      haalbaarheid of kans op succes;

    • c.

      Innovativiteit;

    • d.

      efficiëntie.

  • 2.

    Voor elk van de in het eerste lid genoemde criteria kan 0 tot en met 5 punten worden behaald.

  • 3.

    De criteria hebben de volgende wegingsfactoren:

    • a.

      het criterium, bedoeld in het eerste lid, onder a, heeft een wegingsfactor van 4;

    • b.

      het criterium, bedoeld in het eerste lid, onder b, heeft een wegingsfactor van 3;

    • c.

      het criterium, bedoeld in het eerste lid, onder c, heeft een wegingsfactor van 3;

    • d.

      het criterium, bedoeld in het eerste lid, onder d, heeft een wegingsfactor van 2.

  • 4.

    Overeenkomstig artikel 1.12 vierde lid van de uitvoeringsregeling wordt een aanvraag geweigerd indien die minder dan 36 punten heeft behaald.

  • 5.

    Aanvragen worden conform artikel 1.12 lid 1 sub b van de uitvoeringsregeling op volgorde van rangschikking op basis van selectiecriteria gehonoreerd.

  • 6.

    Als twee of meer aanvragen een gelijk aantal punten hebben gekregen en de som van de aangevraagde bedragen dusdanig is dat het subsidieplafond wordt overschreden, dan vindt tussen hen een prioritering plaats op de afzonderlijke scores in de volgorde: effectiviteit, 2. haalbaarheid of kans op succes, 3. innovativiteit, en 4. efficiëntie.

  • 7.

    Indien de aanvragen, zoals bedoeld in het 6e lid een gelijk aantal punten hebben behaald, wordt de rangschikking van de aanvragen bepaald door loting.

Artikel 10 Verplichtingen van de subsidieontvanger

  • 1.

    In aanvulling op artikel 1.15 van de uitvoeringsregeling is de subsidieontvanger verplicht de opgedane kennis en resultaten van het project gedurende de uitvoering van het project openbaar te maken via het Nationale en Europese EIP-netwerk en andere geëigende netwerken.

  • 2.

    Het verzoek tot vaststelling van de subsidie wordt ingediend vóór 1 april 2029.

  • 3.

    De activiteiten waarvoor subsidie is verstrekt worden uiterlijk afgerond op 31 december 2028.

Artikel 11 Bevoorschotting, deelbetalingen en voortgangsverslag

  • 1.

    Een voorschot bedraagt ten hoogste 50 % van de verleende subsidie.

  • 2.

    In aanvulling op artikel 1.18 van de uitvoeringsregeling kunnen er twee deelbetalingen per jaar worden aangevraagd.

  • 3.

    Een deelbetaling heeft betrekking op minimaal 25% van de verleende subsidie of bedraagt minimaal €50.000,-

  • 4.

    In aanvulling op artikelen 1.16 en 1.18 van de uitvoeringsregeling bevat een voortgangsverslag en deelbetalingsverzoek de volgende gegevens:

    • a.

      Het gerealiseerde en nog te verwachten aantal personen dat van advies, opleiding, kennisuitwisseling of deelname aan de het samenwerkingsverband heeft geprofiteerd/zal profiteren om betere duurzame economische, sociale, milieu- en klimaatprestaties en prestaties op het gebied van hulpbronnenefficiëntie te leveren;

    • b.

      Het gerealiseerde en nog te verwachten aandeel GVE’s vallend onder ondersteunde acties ter verbetering van dierenwelzijn.

Artikel 13 Inhoudelijk verslag

In aanvulling op artikelen 1.20 en 1.21 van de uitvoeringsregeling bevat een inhoudelijk verslag de volgende gegevens:

  • a.

    Het gerealiseerde aantal personen dat van advies, opleiding, kennisuitwisseling of deelname aan de samenwerkingsgroep heeft geprofiteerd om betere duurzame economische, sociale, milieu- en klimaatprestaties en prestaties op het gebied van hulpbronnenefficiëntie te leveren;

  • b.

    Het gerealiseerde aandeel GVE vallend onder ondersteunde acties ter verbetering van dierenwelzijn.

Artikel 14 Slotbepalingen

  • 1.

    Dit besluit treedt in werking met ingang van de eerste dag na de datum van uitgifte van het Provinciaal Blad waarin zij wordt geplaatst.

  • 2.

    Dit besluit vervalt op 1 april 2029.

  • 3.

    Dit besluit wordt aangehaald als: Openstellingsbesluit subsidie Samenwerking voor innovatie in het kader van EIP Noord-Holland 2024

Haarlem, 23 april 2024

Gedeputeerde staten van Noord-Holland

A.Th.H. van Dijk, voorzitter

M.J.H. van Kuijk, provinciesecretaris

BIJLAGE

 

Algemeen

Dit openstellingsbesluit moet in samenhang gelezen worden met de Uitvoeringsregeling Europese Landbouwsubsidies Noord-Holland 2023-2027, paragraaf 5. Daarnaast zijn de algemene en slotbepalingen uit de uitvoeringsregeling ook van toepassing op een aanvraag.

 

EIP staat voor Europees Innovatie Partnerschap. Dit netwerk dient voor internationale kennisuitwisseling over innovaties. Daarmee kunnen de verschillende projecten van elkaars kennis en ervaring profiteren voor versnelling van het innovatieproces. Het maakt de vorming van een netwerk van operationele groepen, adviesdiensten en onderzoekers mogelijk.

 

Innovatie is cruciaal voor de landbouw. De samenwerkingsprojecten onder de EIP-regelingen betreffen het ontwikkelen van nieuwe, op bredere schaal te gebruiken initiateven die bijdragen aan de transitie naar een duurzame toekomstbestendige landbouw.

 

Met deze openstelling willen we bijdragen aan de doelen van het voorontwerp van het PPLG (Provinciaal Programma Landelijk gebied) en onze Voedselvisie 2020-2030. In de Voedselvisie richten we ons op de volgende doelen:

  • Agrarische ondernemers in de voedselketen hebben een economisch gezond en toekomstbestendig bedrijfsperspectief.

  • De grondgebonden agrarische bedrijfsvoering draagt bij aan ecosysteemdiensten, klimaatadaptie en het reduceren van emissies, (bodem-) biodiversiteit en dierenwelzijn.

  • Er is voldoende ruimte voor voedselproductie in een toekomstbestendig landschap.

  • in 2030 is de grondgebonden landbouw natuurinclusief (niveau II) à Regeneratieve Landbouw;

  • in 2030 zijn kringlopen op een zo laag mogelijk niveau gesloten (o.a. mest, voer, grond);

  • in 2030 eten we 25% uit de regio à Korte Keten.

Het PPLG richt zich provincie dekkend op alle landbouwsectoren inclusief de sierteelt en glastuinbouw. Centraal in het PPLG staat de transitie van de landbouw naar Kringlooplandbouw. Kringlooplandbouw is het efficiënt produceren van voedsel in kringlopen, zodat schade aan het ecosysteem (water, bodem, lucht) voorkomen en hersteld wordt. Kringlopen van grondstoffen en hulpbronnen zijn op een zo laag mogelijk – lokaal, nationaal of internationaal – schaalniveau gesloten. Kringlooplandbouw moet bijdragen aan 7 doelen: waterkwaliteit, klimaatmitigatie en - adaptatie, bodemkwaliteit, biodiversiteit, circulariteit, dier- en plantgezondheid en de sociaaleconomische positie van de agrariër. Bij kringlooplandbouw is de uitstoot van schadelijke stoffen zo klein mogelijk, wordt bijgedragen aan de verbetering van biodiversiteit en bodem en wordt zuinig omgegaan met grondstoffen en energie. Daarbij wordt rekening gehouden met dierenwelzijn. In deze transitie moeten boeren en tuinders vanzelfsprekend ook een goede boterham kunnen verdienen. Innoveren, extensiveren en omschakelen. In het landelijke beleid om kringlooplandbouw te bevorderen, moet de landbouw bijdragen aan al deze 7 doelen. Het handelingperspectief ziet er voor iedere agrariër en voor elk bedrijf anders uit. Dat perspectief hangt af van de agrarische ondernemer, maar ook van de mogelijkheden of beperkingen in de omgeving. Voor elke PPLG-regio komen plannen om de doelen voor natuur, waterkwaliteit en klimaat te halen in de gebiedsgerichte aanpak mede op basis van een analyse van de landbouw en van het gebied. Boeren die graag door willen en kunnen, moeten dat kunnen doen op een volhoudbare manier. Agrarische ondernemers kunnen zich richten op verduurzamen, verplaatsen of beëindigen (stoppen). In de route verduurzamen zijn de opties nieuwe producten of diensten, extensiveren of technologische innovaties. In de praktijk zal een boer vaak de meerdere richtingen combineren op het bedrijf. Aandacht voor de goede landbouwstructuur bij deze transitie is van belang.

 

De provincie stimuleert tevens samenwerking tot innovatie via onder meer Greenports Noord-Holland Noord en Greenport Aalsmeer. Noord-Holland legt bij innovaties de directe link met duurzaamheid door o.a. in te spelen op duurzame verdienmodellen, nieuwe technologieën, duurzame toegevoegde waardeketen en in te spelen op onderwerpen als biodiversiteit, bodem, water, lucht, klimaatmitigatie, klimaatadaptatie en circulariteit.

 

Artikelsgewijze toelichting

 

Artikel 1 Begripsbepaling

Dit artikel bevat enkele omschrijvingen van begrippen die in de interventie worden gebruikt.

 

Duurzame toegevoegde waardeketen: Om de economische veerkracht van de sector en de ketens te versterken hebben landbouwers ondersteuning nodig om in samenwerking met andere ketenpartners duurzame concepten te ontwikkelen. Het gaat hier om bestaande, nieuwe en/of korte voedselketens van lokaal, regionaal of bovenregionaal belang waarbij landbouwer(s) samen met een of meerdere marktpartij(en), een keten ontwikkelt. Het gaat daarbij om de fase van idee tot aan het marktrijp maken van een concept.

 

Operationele groepen: Het samenwerkingsverband dat een projectaanvraag indient wordt een operationele groep genoemd. Alle deelnemers binnen deze operationele groep buigen zich over het vraagstuk waar het project zich op richt en werken gezamenlijk aan een innovatieve oplossing. Een operationele groep moet zo samengesteld zijn dat de deelnemers beschikken over de juiste/vereiste expertise voor het welslagen van het samenwerkingsverband.

 

Artikel 2 Subsidiabele activiteit

Innovaties zijn cruciaal voor de Nederlandse landbouw om te verduurzamen, om de GLB-doelen te behalen en om in te kunnen spelen op de meeste geprioriteerde behoeften van onderwerpen die in de komende jaren aanpak behoeven. Daarbij dienen de technische en sociale aspecten van innovaties vaak hand in hand te gaan om effectief steun te verlenen aan het gewenste veranderingsproces in de landbouw. Zo hebben innovaties die enkel zijn gericht op efficiëntieverhoging en kostenbesparing minder duurzaamheidseffect als ze niet tevens bijdragen aan bijvoorbeeld een sterkere positie van de primaire producent in de voedselketen. De voorkeur ligt daarom op innovaties die landbouwers prikkelen om te verduurzamen vanuit de markt of die het ontstaan van nieuwe verdienmodellen stimuleert. De gedachte is dat daarmee tevens de afhankelijkheid van de landbouw van grote hoeveelheden publieke middelen om te verduurzamen op de langere termijn geleidelijk afneemt.

 

De innovatiethema’s zijn gekozen omdat deze naar verwachting het meest kunnen bijdragen aan de doelen van deze interventie. De landbouw heeft voor haar verduurzamingsopgave spelers uit andere sectoren nodig zoals die uit de hele voedselketen, de directe omgeving en de hightechindustrie, om samen op te trekken en gebruik te maken van innovatieve ontwikkelingen die daar plaatsvinden zoals op het vlak van waarde creatie, precisielandbouw, dataficatie, robotisering en nieuwe ketens. Op de langere termijn is dat voor een voedselsysteem waar investeringen van de landbouw in de productie van duurzamer voedsel en voor een gezond eetpatroon, zich op termijn meer gaan terugverdienen in de markt en samenleving. Dat wil zeggen met ketenpartijen en consumenten die bereid zijn een meerprijs te betalen voor aantoonbaar duurzamere en gezondere producten.

 

De samenwerkingsverbanden werken op projectbasis aan een innovatieopgave die een antwoord moet geven op een concrete vraag of kans uit de praktijk. Daarbij gaat het om de uitvoering van het gezamenlijke innovatieproject door het samenwerkingsverband. Het betreft met name het verder ontwikkelen, valideren en verfijnen van kennis en innovaties, met als doel dat die uiteindelijk deel uit gaan maken van een groter ontwikkelingsproces dat gericht is op grootschalige toepassing ervan in de praktijk. Dit proces kan bijvoorbeeld gestart worden door kleine actieve samenwerkingsverbanden (living labs) met een schil van koplopers (early adapters). Zolang de activiteiten nog gericht zijn op het praktijkrijp maken van de kennis en innovatie, vallen ze onder deze subsidiemaatregel.

 

Kosten zijn subsidiabel voor zover zij te beschouwen zijn als operationele kosten voor het samenwerkingsverband. Hierbij kan bijvoorbeeld gedacht worden aan coördinatie van het samenwerkingsverband, projectmanagement, uitvoeren van onderzoek, verbruikskosten gedurende de projectperiode (zoals brandstof), het ontwikkelen van prototypes of modellen, arbeidskosten besteed aan de uitvoering van het project en het verspreiden van de opgedane kennis, maar ook kosten voor de samenwerking en het proces zoals periodieke overleggen en de inzet van een projectcoördinator die erop toeziet dat alle resultaten samenkomen en dat doelen worden bereikt, zijn subsidiabel als onderdeel van de uitvoering van een innovatieproject.

 

Artikel 3 Aanvrager

Om innovaties met succes te ontwikkelen en die aansluiten op de landbouwpraktijk is het belangrijk dat deze in een open innovatieproces tot stand komen met een diversiteit aan deelnemers die samen hiervoor de nodige kwaliteiten inbrengen. Het is belangrijk dat de samenstelling van het samenwerkingsverband maximaal is afgestemd op de innovatieopgave, zowel voor de ontwikkeling als de verspreiding van de innovatie/nieuwe kennis.

 

De subsidie wordt daarom enkel verstrekt aan samenwerkingsverbanden (operationele groep genaamd) zoals omschreven in artikel 1.3 van de uitvoeringsregeling. Deze bestaat tenminste uit vier actoren die van belang zijn voor het verwezenlijken van de doelstelling(en) van het project waarvoor subsidie is aangevraagd en bevat tenminste één landbouwer.

 

Indien een samenwerkingsverband, niet zijnde een formeel samenwerkingsverband in de vorm van een rechtspersoon, subsidie wenst aan te vragen, zijn er aan het samenwerkingsverband eisen gesteld. Bij de aanvraag moet een door alle partijen ondertekende samenwerkingsovereenkomst van de deelnemende partijen worden overlegd. Hieruit moet blijken dat de penvoerder bevoegd is om namens de andere deelnemers van het samenwerkingsverband de subsidie aanvraag in te dienen en de betaling te ontvangen en namens hen administratieve handelingen uit te voeren. De penvoerder verdeelt vervolgens de subsidie over de deelnemers.

De aanvraag bevat dan ook de verdeling van de verantwoordelijkheden, bevoegdheden en financiële verplichtingen bevattende de baten en lasten van de deelnemende partijen. In het geval van terugvordering van onverschuldigde betaling de deelnemers aansprakelijk zijn voor hun eigen deel.

 

Artikel 4 Aanvraagvereisten

Om de subsidie effectief in te zetten is het van belang dat iedere aanvrager zich heeft georiënteerd op reeds uitgevoerde onderzoeken en bestaande initiatieven omtrent de betreffende innovatie. Dit onderzoek kan binnen het EIP netwerk zelf plaatsvinden, maar tevens daarbuiten. Denk hierbij onder andere aan het EIP-AGRI, Groen Kennisnet, Netwerk Platteland en Farmbook. Over voorgaande moet een onderbouwing zijn opgenomen in de aanvraag.

 

Omdat het doel van deze interventie is dat er een kennisnetwerk ontstaat dat voor iedereen toegankelijk is, moet de aanvrager in zijn aanvraag onderbouwen hoe deze de kennis die binnen zijn eigen project wordt opgedaan gaat verspreiden. Welke activiteiten worden hiervoor uitgevoerd?

 

Om de hoogte van de subsidie waar de aanvrager aanspraak op kan maken juist te berekenen, is het van belang dat in de aanvraag een toelichting wordt gegeven op eventuele investeringen in bedrijfsmiddelen die binnen het project plaats zullen vinden.

 

Om te monitoren wat innovatieprojecten kunnen opleveren, zijn indicatoren bepaald. In het kader van indicatoren moet in de aanvraag een onderbouwing worden opgenomen over het verwachte aantal personen dat van advies, opleiding, kennisuitwisseling of deelname aan de EIP groep zal profiteren door betere duurzame economische, sociale, milieu- en klimaatprestaties en prestaties op het gebied van hulpbronnenefficiëntie te leveren. Wanneer de aanvraag zich ook op dierenwelzijn dient ook het verwachte aandeel GVE vallend onder ondersteunde acties ter verbetering van dierenwelzijn onderbouwd te worden.

 

Artikel 5 Subsidiabele kosten

Subsidiabele kosten kunnen bestaan uit operationele kosten van het samenwerkingsverband en uit investeringen in bedrijfsmiddelen. Operationele kosten van het samenwerkingsverband zijn alle kosten die te maken hebben met het uitvoeren van het project, met uitzondering van investeringen in bedrijfsmiddelen. Investeringen in bedrijfsmiddelen zijn vaste activa die voor de bedrijfsvoering worden gebruikt en die behoren tot het ondernemingsvermogen. Het zijn bezittingen die voor langere tijd aan het landbouwbedrijf gebonden zijn die gebruikt worden voor de bedrijfsvoering. Voorbeelden van bedrijfsmiddelen zijn gebouwen, machines en inventaris. Ook software is een bedrijfsmiddel. In het kader van dit openstellingsbesluit zijn investeringen in bedrijfsmiddelen subsidiabel voor de duur van het project. Dit betekent dat wanneer een bedrijfsmiddel van bijvoorbeeld € 100.000 wordt aangeschaft ten behoeve van het innovatieproject en dit bedrijfsmiddel wordt in 5 jaar afgeschreven en het project duurt 3 jaar, dan is € 60.000 van de investering in het bedrijfsmiddel subsidiabel waarover 40% subsidie kan worden verstrekt.

 

Vereenvoudigde kostenopties

De begroting van uw project kan op verschillende manieren tot stand komen. Hiervoor zijn voorwaarden opgenomen in artikel 1.9a tot en met 1.9c van de Verordening. Hierna wordt hier verder op ingegaan. Een innovatieproject in het kader van deze regeling kan in twee verschijningsvormen voorkomen:

 

Soort project

Opties berekening subsidiabele kosten

Project met operationele kosten én investeringen

  • 1.

    Werkelijke kosten (cf. artikel 1.9a van de Verordening)

  • 2.

    Vereenvoudigde kostenoptie voor arbeidskosten (cf. artikel 1.9b van de Verordening)

Project met enkel operationele kosten

  • 1.

    Werkelijke kosten (cf. artikel 1.9a van de Verordening)

  • 2.

    Vereenvoudigde kostenoptie voor arbeidskosten (cf. artikel 1.9b van de Verordening)

  • 3.

    Vereenvoudigde kostenoptie voor overige kosten (cf. artikel 1.9c van de Verordening)

 

Op basis van onderstaand rekenvoorbeeld wordt in beeld gebracht hoe de begroting van een innovatieproject kan worden opgesteld.

 

  • 1.

    In geval van het begroten van de werkelijke kosten conform artikel 1.9a van de Verordening, in dit geval moeten alle kosten worden verantwoord:

    Begroting

    Financiering

    € 200.000 arbeidskosten

    € 300.000 overige kosten

     

    Waarvan € 50.000 investeringen in bedrijfsmiddelen en € 250.000 geen investeringen in bedrijfsmiddelen

    Totaal:

    € 500.000

    totale kosten

    100% subsidie over € 200.000:

    € 200.000

    40% subsidie over € 50.000:

    € 20.000

     

    en

    100% subsidie over € 250.000:

    € 250.000

    Totaal:

    € 470.000 subsidie en € 30.000 eigen bijdrage

  • 2.

    In geval van het begroten van de kosten met gebruikmaking van de vereenvoudigde kostenoptie voor arbeidskosten conform artikel 1.9b van de Verordening, in dit geval hoeven alleen de overige kosten te worden verantwoord op basis van facturen en betaalbewijzen:

    Begroting

    Financiering

    € 69.000 arbeidskosten

     

    Percentage, 23%, van de overige kosten; € 300.000

    € 300.000 overige kosten

     

    Waarvan € 50.000 investeringen in bedrijfsmiddelen en € 250.000 geen investeringen in bedrijfsmiddelen

    Totaal:

    € 369.000

    totale kosten

    100% subsidie over € 69.000:

    € 69.000

    40% subsidie over € 50.000:

    € 20.000

    en

    100% subsidie over € 250.000:

    € 250.000

    Totaal:

    € 339.000 subsidie en € 30.000 eigen bijdrage

  • 3.

    Wanneer uw project geen investeringen in bedrijfsmiddelen bevat, gebruik gemaakt worden van:

    • a.

      Begroten op basis van werkelijke kosten, conform artikel 1.9a van de Verordening, of;

    • b.

      Begroten met de vereenvoudigde kostenoptie voor arbeidskosten, conform artikel 1.9b van de Verordening (enkel verantwoording van de overige kosten nodig op basis van facturen en betaalbewijzen), of;

    • c.

      Begroten met de vereenvoudigde kostenoptie voor overige kosten, conform artikel 1.9c van de Verordening (enkel verantwoording van de arbeidskosten nodig op basis van uurtariefberekeningen en urenregistraties).

  • Een rekenvoorbeeld voor 3a is hierboven gegeven onder 1. Hierna volgen voor 3b en 3c rekenvoorbeelden:

     

    3b

    Begroting

    Financiering

    € 57.500 arbeidskosten

    Percentage, 23%, van de overige kosten; € 250.000

    € 250.000 overige kosten

    Totaal:

    € 307.500

    totale kosten

    100% subsidie over € 307.500;

    € 307.500.

    Totaal:

    € 307.500, geen eigen bijdrage nodig omdat de subsidie 100% bedraagt.

    3c

    Begroting

    Financiering

    € 200.000 arbeidskosten

    € 80.000 overige kosten

    Percentage, 40%, van de arbeidskosten; € 200.000

    Totaal:

    € 280.000

    totale kosten

    100% subsidie over € 280.000;

    € 280.000.

    Totaal:

    € 280.000, geen eigen bijdrage nodig omdat de subsidie 100% bedraagt.

Artikel 6 Niet subsidiabele kosten

De kosten voor reguliere bedrijfsvoering van bestaande reguliere samenwerkingsactiviteiten komen niet voor subsidie in aanmerking.

 

Artikel 7 Subsidiehoogte

In dit artikel is beschreven op welke wijze de hoogte van de subsidie wordt berekend.

 

Hierbij is van belang welke soorten kosten er zijn gemaakt en van welke rekenmethode er gebruik wordt gemaakt. Mocht u aangevraagd hebben zonder kosten voor investeringen en gedurende de uitvoering van het project toch een investering willen doen, dan kan de VKO overige kosten niet meer worden toegepast. Dit kan mogelijk leiden tot een lager subsidiebedrag.

 

Artikel 8 Weigeringsgronden

Een project komt niet voor subsidie in aanmerking als het niet nieuw is voor een of meer van de deelnemers aan een operationele groep. Het project dient innovatief te zijn, waarbij de innovativiteit kan bestaan uit nieuwe praktijken of uit bestaande praktijken in een nieuwe milieu- of geografische context. Deze afwijzingsgrond is van toepassing als een deelnemer eerder in een ander of hetzelfde samenwerkingsverband heeft gewerkt aan hetzelfde project. Dat het project wel nieuw is voor de overige deelnemers doet hier niet aan af. Het is wel mogelijk dat hetzelfde samenwerkingsverband meer dan één keer voor subsidie in aanmerking komt, als het project nieuw is ten opzichte van eerdere gesubsidieerde projecten. Het is bovendien van belang dat het project zich in voldoende mate onderscheidt van eerdere projecten van de deelnemers aan de operationele groep, gezien het rangschikkingscriterium 'mate van innovatie'.

 

Artikel 9 Selectie en rangschikking

Voor het bepalen van de rangschikking van projecten zijn vier selectiecriteria benoemd in artikel 2.5.9 van de Uitvoeringsregeling. Het bepalen van de scores van de selectiecriteria vindt als volgt plaats. Per selectiecriterium zijn diverse aspecten benoemd op basis waarvan een project wordt beoordeeld:

 

  • a.

    de mate van effectiviteit van de activiteit, hetgeen blijkt uit het potentiële effect aan één of meer thema’s zoals bedoeld in artikel 2, derde lid, waarbij in samenhang de volgende aspecten worden bezien:

    • i.

      Meerwaarde van de beoogde innovatie voor het doel van het innovatiethema;

    • ii.

      Voorbeeldwerking van het innovatieproject in breder verband;

    • iii.

      Mate van geschiktheid van de beoogde innovatie voor brede toepasbaarheid of uitrol.

    • iv.

      Kwaliteit van het communicatieplan t.b.v. kennisdeling tijdens het innovatietraject en t.b.v. verspreiding van de resultaten.

  • b.

    de haalbaarheid van de activiteit; hetgeen blijkt uit de slagingskans van de innovatie waarbij in samenhang de volgende aspecten worden bezien:

    • i.

      kwaliteit procesplan voor samenwerking en/of projectplan voor de ontwikkeling van de beoogde innovatie;

    • ii.

      blijk van oriëntatie op (technische) haalbaarheid op basis van de kennis die voor handen ligt;

    • iii.

      blijk van oriëntatie op businessmodel en marktpotentieel;

    • iv.

      kwaliteit van het samenwerkingsverband in relatie tot het ambitieniveau;

    • v.

      mate van kennisdeling t.b.v. het EIP-netwerk.

  • c.

    de mate van innovatie, hetgeen blijkt uit de meerwaarde die de beoogde innovatie heeft op basis van de volgende aspecten:

    • i.

      technisch of sociaal grensverleggend karakter van de beoogde innovatie;

    • ii.

      transitie karakter van de innovatie;

    • iii.

      innovatieve waarde van het samenwerkingsverband;

    • iv.

      toepassingsgebied;

    • v.

      de opzet van de innovatie infrastructuur.

  • d.

    de mate van efficiëntie van uitvoering van de activiteit, hetgeen blijkt uit door in samenhang te kijken naar de volgende aspecten:

    • i.

      de verhouding tussen de begrote kosten en de beoogde projectresultaten (prestaties);

    • ii.

      relevantie van de voorziene kosten voor het realiseren van de beoogde innovatie;

    • iii.

      mate van efficiënt gebruik van kunde, kennis en arbeid.

Nader toelichting per selectiecriteria

  • a.

    Effectiviteit (maximaal 5 punten, de weging is 4, totaal te behalen punten is 20),

    De mate van de effectiviteit van de innovatie is een beoordeling op de toegevoegde waarde van een verbeterd product, dienst, methode of procedé voor het benaderen van de thematiek binnen deze openstelling. Nadrukkelijk wordt hierbij gekeken naar het doel van deze openstelling: uitvoering van innovatieprojecten in relatie tot de doelen van het PPLG, de Voedselvisie en de Greenports.

    De mate van effectiviteit wordt bepaald op basis van de samenhang van de volgende aspecten:

    • i.

      Meerwaarde van de beoogde innovatie voor de gestelde doelen binnen het thema van de openstelling; hieronder wordt bedoeld het (potentiële) effect van een geslaagde innovatie (nieuw of verbeterd product, dienst, methode of procedé) op de thema’s. Het gaat dan vooral om het meetbare effect in technische zin in termen van bijvoorbeeld minder nutriënten uitspoeling, uitstoot van broeikasgassen of minder bodemdaling. Dit kan bijvoorbeeld blijken uit dat een innovatie relevant is voor een brede toepassing in veel sectoren of relevant zijn voor een groot deel van de provincie, of juist een bijdrage levert aan een oplossing voor een substantiële problematiek.

    • ii.

      Voorbeeldwerking van het innovatieproject in breder verband; bij samenwerkingsprojecten gaat het niet alleen om het (potentiële)effect van de innovatie zelf maar ook om de meerwaarde van het samenwerkingsproces op regionaal, nationaal of eventueel mondiaal niveau. Naast de reikwijdte van dergelijke verbanden wordt ook het ontstaan van nieuwe innovatie-verbindingen (zoals cross-overs tussen meerdere sectoren) en nieuw samenspel tussen ketenpartijen positief beoordeeld.

    • iii.

      De mate waarin de innovatie breed toepasbaar is; onder brede toepasbaarheid wordt verstaan dat er een goede motivatie beschikbaar is wie potentieel de innovatie adopteert. Het is van belang om daarbij de doelgroep goed voor ogen te hebben. Het kan gaan om een selectieve groep van early adaptors of een brede groep (early majority). Tevens is de mate van geschiktheid van de beoogde innovatie voor brede toepasbaarheid of uitrol in de provincie of bepaald gebied van belang om duidelijk in beeld te brengen. Dit omdat sommige nieuwe verdienmodellen zich bijvoorbeeld kunnen richten op een bepaald gebied (zoals de veenweiden of een polder) of op een bepaald marktsegment (korte keten of specifieke groep consumenten).

    • iv.

      Kwaliteit communicatieplan ten behoeve van kennisdeling tijdens het innovatieproject en ten behoeve van verspreiding van resultaten. Is er blijk van actieve beoogde koppeling van wetenschappelijke en praktijkkennis en bevat de begroting ruimte voor actieve kennisdeling? Op het gebied van innovatie-ontwikkeling is in Europees verband een proces gestart dat EIP-Agri heet. Van de initiatiefnemer wordt verwacht dat zij/hij zich op gelijksoortige projecten als het projectidee oriënteert, die in Nederland en in de EU zijn gestart. Ook wordt verwacht dat aangetoond wordt dat in het projectplan de kennis is gebruikt, die is ontwikkeld in de EIP Focus Groups.

  • b.

    Haalbaarheid/ kans op succes (maximaal 5 punten, de weging is 3, totaal te behalen punten is 15)

    De mate waarin het project haalbaar is vanuit organisatorisch oogpunt en haalbaar vanuit de context van de innovatie. Hierbij gaat het om het vooraf kunnen beoordelen of de partijen er ook in geslaagd zijn een innovatie-idee goed uitgewerkt hebben om te kunnen testen of te beproeven. Het gaat om bijvoorbeeld om een uitwerking naar (installatie)technische specificaties, bouwkundig ontwerp, businessmodel of proefopstelling. Ook het procesmatige aspect van de samenwerking zoals onderlinge taakverdeling, planning en inzet van menskracht wordt hierbij beoordeeld. Haalbaarheid wordt beoordeeld aan de hand van de samenhang van de volgende aspecten:

    • i.

      Kwaliteit procesplan voor samenwerking en/of projectplan voor de ontwikkeling van de beoogde innovatie; de kwaliteit van een project- en/of procesplan wordt beoordeeld aan de hand van de beschrijving van het probleem en onderbouwing van de aanpak van activiteiten. Daarnaast dient een proces/projectplan een heldere omschrijving van de beheersmatige aspecten zoals tijdsplanning, kosten, menskracht, organisatie, en risico’s te bevatten (en dus ook hoe met deze risico's wordt omgegaan).

    • ii.

      Blijk van oriëntatie op (technische) haalbaarheid op basis van de kennis die voor handen ligt; hieruit moet blijken of het samenwerkingsverband zich in voldoende mate heeft georiënteerd of gaat oriënteren op bestaande kennis, de juiste kennispartijen betrokken zijn bij het opstellen van het project, bestaande praktijken, aanbevelingen en dergelijke rond het beoogde innovatiedoel.

    • iii.

      Blijk van oriëntatie op businessmodel en marktpotentieel; hieruit moet blijken of het samenwerkingsverband zich in voldoende mate heeft georiënteerd op het businessmodel achter de innovatie. Daarin spelen de aspecten die bepalen of de toekomstige aanbieder of leverancier een business case heeft voor de innovatie. Het gaat daarbij om zaken zoals het beoogde marktsegment, klantenrelaties, waarde propositie, kostenstructuur en marktprijs.

    • iv.

      Kwaliteit van het samenwerkingsverband in relatie tot het ambitieniveau; de kwaliteit van het samenwerkingsverband, moet blijken uit de samenstelling, kennisniveau en werkafspraken in relatie tot het ambitieniveau van de innovatie.

    • v.

      Bereidheid tot kennisdeling; in hoeverre zegt het samenwerkingsverband toe kennis uit te wisselen met het EIP-netwerk en is er blijk van een actieve opstelling hierbij, bijvoorbeeld is er de bereidheid een buitenlandse presentatie te verzorgen of een buitenlandse groep belangstellenden te ontvangen?

  • c.

    Innovativiteit (maximaal 5 punten, de weging is 3, totaal te behalen punten is 15)

    Met innovativiteit wordt zowel het samenwerkingsproces (samenwerkingsverband) als het vernieuwende karakter van het onderwerp van de samenwerking (het idee dat in de praktijk gebracht wordt) beoordeeld. Het gaat bij dit laatste om de mate waarin verbeteringen of geheel nieuwe producten, diensten, methodes of procedés worden ontwikkeld. Hoe groter de verbetering hoe hoger de score. Als referentie voor het beoordelen van het innovatieve karakter van het beoogde product, dienst, methode of procedé hanteren wij de gangbare praktijk binnen de provincie. Innovaties scoren hoger naarmate die ook op nationaal dan wel Europees of mondiaal niveau als vernieuwend mogen worden beschouwd. Innovatie wordt beoordeeld aan de hand van de samenhang van de volgende aspecten:

    • i.

      Technisch of sociaal grensverleggend karakter van de innovatie; dit is de beoordeling op het feitelijke vernieuwende van het idee dat tot ontwikkeling wordt gebracht. Behalve, de puur landbouwtechnische kanten van het idee kan het daarbij ook gaan om de sociale en financiële aspecten daarbij. Daarbij kan gedacht worden aan meer consumentenvertrouwen, nieuwe financieringsvormen of betere arbeidsomstandigheden.

    • ii.

      Transitiekarakter van de innovatie; met dit aspect beoordelen we de innovatie naar de bijdrage die het kan leveren aan een structurele verandering naar een toekomstbestendige “duurzame landbouw”. De innovatie wordt daarin in samenhang met maatschappelijke ontwikkelingen en institutionele veranderingen (bijvoorbeeld regelgeving) beschouwd.

    • iii.

      Innovatieve waarde van het samenwerkingsverband; op basis van dit aspect wordt gekeken naar de partijen in het samenwerkingsverband. Partijen die nog niet eerder hebben samengewerkt, of partijen die uit andere sectoren (niet landbouw) deelnemen aan de samenwerking maken dat het verband op zich al vernieuwend kan zijn.

    • iv.

      Toepassingsgerichtheid van de innovatie; indien de innovatie al in concept al is uitgewerkt, er is bijvoorbeeld al een prototype of model ontwikkeld, maar die wordt nog niet toegepast, dan wordt de innovatie beoordeeld op het oplossend vermogen van het samenwerkingsproject en of men in staat is belemmeringen voor verdere uitrol of marktintroductie weg te nemen.

    • v.

      Innovatie-infrastructuur; hierbij wordt gelet op waar de innovatie feitelijk wordt ontwikkeld, geproduceerd en gereed gemaakt voor installatie. In hoeverre zijn hierbij de ondernemers uit eigen regio/land aan zet en beogen zij de leiding te nemen bij uitrol elders?

  • d.

    Efficiëntie (maximaal 5 punten, de weging is 2, totaal te behalen punten is 10

    Met de efficiëntie wordt gekeken naar de verhouding tussen de kosten en de geplande resultaten of prestatie(s) van het innovatieproject. Efficiëntie wordt beoordeeld aan de hand van de samenhang van de volgende aspecten:

    • 1.

      De verhouding tussen de begrote kosten en de beoogde projectresultaten (prestaties); hiermee wordt de redelijkheid van de kosten beoordeeld. De projectprestatie bestaat uit duidelijk omschreven projectresultaten. Het kan bijvoorbeeld gaan om een marktonderzoek, productontwerp, procesomschrijving van een productieproces of een tastbaar product of prototype. Ook een dataset met monitoringsgegevens kan als deelresultaat in een innovatieproces omschreven worden. Deze elementen worden afgewogen tegen de kosten die in de begroting staan. Daarbij wordt ook gekeken naar uurtarieven en het aantal geplande uren. Het totaal wordt ook bezien in relatie tot het potentiële toepassingsbereik van de innovatie binnen de agrarische sector en het beoogde effect binnen het beleidsthema. Met deze aspecten in ogenschouw willen we voorkomen dat er veel kosten worden gemaakt voor een innovatie met een geringe impact.

    • 2.

      Relevantie van de voorziene kosten voor het realiseren van de beoogde innovatie; dit aspect richt zich op de vraag of alle begrote kosten wel strikt noodzakelijk zijn voor het project.

    • 3.

      Mate van efficiënt gebruik van (bestaande) kennis en arbeid; dit aspect is een maat voor het beoordelen of bestaande kennis en arbeid binnen het samenwerkingsverband goed wordt benut. Ook het aandeel overhead in relatie tot de andere projectactiviteiten wordt bezien en die afgezet tegen de prestatie(s) van het project.

Na sluiting van de indieningstermijn worden alle tijdig ontvangen aanvragen door een onafhankelijke adviescommissie beoordeeld als bedoeld in artikel 1.13 van de uitvoeringsregeling. Op basis van de selectiecriteria zoals opgenomen in artikel 9 van dit openstellingsbesluit worden deze in rangorde op een lijst geplaatst. Het puntentotaal per project wordt samengesteld uit de te behalen punten op basis van deze methodiek. Het toekennen van punten vindt per selectiecriterium als volgt plaats:

  • -

    0 punten worden toegekend indien de score op de bij het selectiecriterium genoemde aspecten in samenhang bezien, zeer gering is;

  • -

    1 punt wordt toegekend indien de score op de bij het selectiecriterium genoemde aspecten in samenhang bezien, gering is;

  • -

    2 punten worden toegekend indien de score op de bij het selectiecriterium genoemde aspecten in samenhang bezien, matig is;

  • -

    3 punten worden toegekend indien de score op de bij het selectiecriterium genoemde aspecten in samenhang bezien, voldoende is;

  • -

    4 punten worden toegekend indien de score op de bij het selectiecriterium genoemde aspecten in samenhang bezien, goed is;

  • -

    5 punten worden toegekend indien de score op de bij het selectiecriterium genoemde aspecten in samenhang bezien, zeer goed is.

De behaalde punten per selectiecriterium worden vervolgens gewogen:

Selectiecriterium

Weging

Te behalen punten

Maximum per criterium

a.

Effectiviteit

4

0-5

20

b.

Haalbaarheid/ kans op succes

3

0-5

15

c.

lnnovativiteit

3

0-5

15

d.

Efficiëntie

2

0-5

10

Maximumaantal te behalen punten

60

 

Het maximumaantal punten dat behaald kan worden is 60. Het project met het meest aantal punten krijgt de hoogste ranking. Toetsing vindt plaats door een onafhankelijk adviescommissie die Gedeputeerde Staten adviseert. Er worden maximaal 5 punten toegekend per criterium. Aan elk selectiecriterium is een wegingsfactor toegekend. In totaal zijn maximaal 60 punten te behalen. De plaats in de rangorde wordt bepaald door het aantal punten dat de adviescommissie aan het project toekent. Voor elk project geldt dat een minimumaantal punten dient te worden behaald om voor subsidie in aanmerking te kunnen komen (60% van 60 punten = minimaal 36 punten). Indien een aanvraag minder dan 36 punten behaalt, wordt de aanvraag niet gehonoreerd. Het doel van deze systematiek is om alle projecten onderling te vergelijken en de beste projecten uit het totaalaanbod te kunnen selecteren.

 

Aanvragen worden op volgorde van de rangschikking gehonoreerd. Als twee of meer aanvragen een gelijk aantal punten hebben gekregen en de som van de aangevraagde bedragen dusdanig is dat het subsidieplafond wordt overschreden, dan vindt tussen hen een prioritering plaats op de afzonderlijke scores in de volgorde: 1.effectiviteit 2. haalbaarheid/ kans op succes 3. innovativiteit, en 4. Efficiëntie. Indien de aanvragen een gelijk aantal punten hebben behaald, wordt de rangschikking van de aanvragen bepaald door loting. Het toekennen van de scores en de rangschikking vindt plaats door een adviescommissie zoals bedoeld in artikel 1.13 van de uitvoeringsregeling.

 

Artikel 10 Verplichtingen van de subsidieontvanger

Aansluiting op het EIP-netwerk en andere innovatie- en kennisnetwerken dragen ertoe bij dat samenwerkingsverbanden (operationele groepen) gedurende het gehele project gebruik kunnen maken van beschikbare kennis en ervaring voor een hogere effectiviteit. De ervaring laat zien dat de gang van praktijkrijpe innovaties in de landbouw naar een bredere toepassing ervan door de doelgroep vaak geen vanzelfsprekendheid is. Daarom wordt er bij deze interventie op gelet dat gedurende het innovatieproject voldoende aandacht is voor communicatie.

De subsidie ontvanger is verplicht om de resultaten van het project te delen via de hiertoe geëigende netwerken.

  • 1.

    Onder geëigende netwerken wordt in ieder geval begrepen:

    • a.

      Groen Kennisnet

    • b.

      EIP als bedoeld in artikel 127 VO (EU) nr 2021/2115

  • 2.

    Elk project wordt gemeld aan het nationale en Europese EIP netwerk). Het doel hiervan is dat het delen van de kennis die opgedaan wordt tijdens de projecten, door anderen gebruikt kan worden en daardoor bijdraagt aan het moderniseren van de landbouwsector in Nederland en in Europa. Daarnaast kunnen via de netwerken ook interacties ontstaan tussen de verschillende samenwerkingsverbanden (operationele groepen) zodat deze elkaar kunnen versterken door een community te vormen. Met Groen Kennisnet, het kennisplatform van de groene sector, is een speciale samenwerking aangegaan. Nadat de subsidie is verleend aan een project maakt Groen Kennisnet voor elk project een pagina aan om de plannen en eindresultaten te delen. Ook tijdens uw project kunt u resultaten delen via Groen Kennisnet. Groen Kennisnet neemt hierover contact met u op.

Daarnaast vermelden we de projecten op het netwerkplatform Boer en Businnes in Balans en nemen we het op in onze monitor duurzame landbouw.

 

Het verzoek tot vaststelling van de subsidie wordt ingediend vóór 1 april 2029 bij RVO. De activiteiten waarvoor subsidie is verstrekt worden uiterlijk afgerond op 31 december 2028.

 

Artikel 11 Bevoorschotting, deelbetalingen en voortgangsverslag en Artikel 12 inhoudelijk verslag

Bij voorgangsverslagen, verzoeken tot deelbetaling en vaststelling gelden rapportageverplichtingen. Deze verplichtingen worden opgelegd omdat de lidstaten verplicht zijn dergelijke gegevens aan te leveren bij de Europese Commissie. In eerste instantie dient men te rapporteren over het aantal personen dat baat gehad heeft bij het innovatieproject en wordt als volgt in beeld gebracht: het gerealiseerde aantal personen dat van advies, opleiding, kennisuitwisseling of deelname aan de EIP groep heeft geprofiteerd om betere duurzame economische, sociale, milieu- en klimaatprestaties en prestaties op het gebied van hulpbronnenefficiëntie te leveren.

 

Ook in het kader van dierenwelzijn geldt een rapportageverplichting. Men dient te rapporteren over het gerealiseerde aandeel GVE vallend onder ondersteunde acties ter verbetering van dierenwelzijn, wat als volgt wordt bepaald:

  • Runderen van meer dan twee jaar oud à 1,0 GVE

  • Runderen van zes maanden tot twee jaar oud à 0,6 GVE

  • Schapen en geiten vanaf zes maanden à 0,15 GVE

Naar boven