Subsidieregeling Energiefonds Overijssel 2024

 

Hoofdstuk 1: Algemeen

Paragraaf 1.1: Algemene bepalingen

Artikel 1.1.1: Begripsbepalingen

In deze regeling wordt verstaan onder:

  • -

    Adviescommissie: door Gedeputeerde Staten bij besluit d.d. 13 november 2012 ingestelde commissie;

  • -

    AGVV: de Algemene Groepsvrijstellingsverordening (EG) nr. 651/2014, Pb L187/1 van de Europese Commissie van 17 juni 2014 waarbij bepaalde categorieën steun op grond van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) met de gemeenschappelijke markt verenigbaar worden verklaard, of diens opvolger;

  • -

    Awb: de Algemene wet bestuursrecht;

  • -

    bank: een bank zoals gedefinieerd in de Wet op het financieel toezicht of een aan een bank gelieerd beleggingsfonds, al dan niet via een beheerder, zoals gedefinieerd in de Wet op het financieel toezicht waarbij de bank of het beleggingsfonds handelt op grond van een vergunning van de Autoriteit Financiële Markten;

  • -

    basispunten: basispunten als bedoeld in de Mededeling-garanties en Mededeling-rentepercentages. 100 basispunten is gelijk aan 1%.

  • -

    BW: het Burgerlijk Wetboek;

  • -

    circulaire projecten: proposities met een C02-impact door toepassing van circulariteit of inzet van duurzamere grond- en brandstoffen in bijvoorbeeld de bouw, food en agri, fashion en mobiliteit;

  • -

    concern: een groep als bedoeld in artikel 2:24b BW die gericht is op een duurzame deelneming aan het economische verkeer en waartoe de aanvrager behoort;

  • -

    enablers: technologieën zonder CO2-impact, die van belang zijn voor de energietransitie. Bijvoorbeeld hybride technologieën die fossiele brandstoffen gebruiken en op termijn overschakelen op schone brandstoffen;

  • -

    energieproject: een project waarbij één of meer maatregelen worden genomen als bedoeld in Hoofdstuk 2 van deze regeling;

  • -

    EU-norm:

    • een verplichte EU-norm waarbij de op milieugebied te bereiken normen per onderneming zijn vastgesteld, of

    • de verplichting op grond van Richtlijn 2010/75/EU om de beste beschikbare technieken (BBT) te gebruiken en ervoor te zorgen dat de emissieniveaus van verontreinigende stoffen niet hoger zijn dan bij de toepassing van de BBT is. Voor de gevallen waarin de met de BBT geassocieerde emissieniveaus zijn bepaald in uitvoeringshandelingen die op grond van Richtlijn 2010/75/EU zijn vastgesteld, zullen die niveaus gelden. Wanneer die niveaus als een bandbreedte zijn geformuleerd, zal de grens waar de BBT het eerst wordt bereikt, van toepassing zijn;

  • -

    garantie: de overeenkomst tussen Energiefonds Overijssel II B.V. en de bank betreffende de zekerheid tot aflossing van het krediet dat de aanvrager van de garantie ten aanzien van het energieproject van de bank heeft verkregen;

  • -

    Gedeputeerde Staten: het college van Gedeputeerde Staten van provincie Overijssel;

  • -

    grote onderneming: een onderneming die niet onder de definitie van middelgrote- en/of kleine onderneming valt;

  • -

    kleine onderneming: een onderneming in de zin van Bijlage I van de AGVV, met minder dan 50 werknemers en met een jaaromzet of een jaarlijks balanstotaal van maximaal € 10 miljoen. Een onderneming wordt niet als een kleine onderneming aangemerkt indien één of meer overheidsinstanties, gezamenlijk of afzonderlijk, direct of indirect zeggenschap hebben over 25% of meer van het kapitaal of de stemrechten, behoudens de in artikel 3, tweede lid, tweede alinea van Bijlage I van de AGVV bedoelde gevallen;

  • -

    krediet: krediet dat de aanvrager van de garantie van de bank heeft gekregen voor het uitvoeren van een energieproject;

  • -

    maatschappelijk rendement: de als gevolg van de door de ontvangen subsidie gerealiseerde energie-efficiëntie c.q. opwekking van hernieuwbare energie c.q. verhoogde circulariteit en de als gevolg van de door de ontvangen subsidie gecreëerde arbeidsplaatsen gezamenlijk;

  • -

    Mededeling-garanties: Mededeling van de Europese Commissie betreffende de toepassing van de artikelen 87 en 88 van het EG-Verdrag op staatssteun in de vorm van garanties (Pb. 2008, C155/10) en de rectificatie van de Commissie daarop zoals gepubliceerd in Pb. 2008, C244/32, of diens opvolger;

  • -

    Mededeling-rentepercentages: Mededeling van de Commissie over de herziening van de methode waarmee de referentie- en disconteringspercentages worden vastgesteld (Pb. 2008, C14/6), of diens opvolger;

  • -

    medeoverheden: gemeenten, waterschappen, andere provincies en rijksoverheid;

  • -

    middelgrote onderneming: een onderneming in de zin van Bijlage I van de AGVV, met minder dan 250 werknemers en met een jaaromzet van maximaal € 50 miljoen of een balanstotaal van maximaal € 43 miljoen. Een onderneming wordt niet als een middelgrote onderneming aangemerkt indien één of meer overheidsinstanties, gezamenlijk of afzonderlijk, direct of indirect zeggenschap hebben over 25% of meer van het kapitaal of de stemrechten, behoudens de in artikel 3, tweede lid, tweede alinea van Bijlage I van de AGVV bedoelde gevallen;

  • -

    moedermaatschappij: de nauwst met een aanvrager verbonden rechtspersoon ten aanzien van wie een ratingverklaring is of kan worden afgegeven;

  • -

    onderneming: iedere entiteit, ongeacht haar rechtsvorm, die een economische activiteit uitoefent. Een concern wordt als één onderneming aangemerkt;

  • -

    onderneming in moeilijkheden: een onderneming ten aanzien waarvan zich ten minste één van de omstandigheden voordoet als bedoeld in artikel 2 lid 18 van de AGVV;

  • -

    premiekorting: de korting op de premie ten opzichte van de marktconforme premie. De marktconforme premie wordt berekend volgens de safe-harbour premies zoals opgenomen in paragraaf 3.3 van de Mededeling-garanties;

  • -

    projectplan: een inhoudelijk werkplan waarin onder andere een beschrijving c.q. gemotiveerde inschatting van de door de ontvangen subsidie te verwachten energie-efficiëntie c.q. toename van hernieuwbare energie c.q. verhoogde circulariteit is opgenomen;

  • -

    provincie: de publiekrechtelijke rechtspersoon provincie Overijssel;

  • -

    Raad van Commissarissen: de Raad van Commissarissen van Energiefonds Overijssel I B.V.;

  • -

    ratingverklaring: een door GS geaccepteerde verklaring waaruit de rating van de aanvrager van een subsidie blijkt conform de Mededeling-rentepercentages en Mededeling-garanties, dan wel van diens moedermaatschappij, indien de aanvrager geen rating heeft of kan verkrijgen vanwege het ontbreken van een kredietverleden;

  • -

    rentekorting: de korting op rente ten opzichte van de marktconforme rente. De marktconforme rente wordt berekend volgens de methode in de Mededeling-rentepercentages;

  • -

    subsidie: een subsidie als bedoeld in artikel 4:21 Awb, die voor een bepaalde termijn wordt verstrekt;

  • -

    steun: staatssteun waarbij wordt voldaan aan de vijf cumulatieve criteria zoals benoemd in artikel 107 lid 1 VWEU. Voor een geldlening bestaat de steun uit de rentekorting en voor een garantie bestaat de steun uit de premiekorting;

  • -

    Ubs: Uitvoeringsbesluit subsidies Overijssel 2022;

  • -

    VWEU: Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie.

Artikel 1.1.2: Uitvoering regeling

De uitvoering van deze subsidieregeling is door Gedeputeerde Staten gemandateerd aan de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Energiefonds Overijssel II B.V.

Artikel 1.1.3: Vorm van de subsidie

Gedeputeerde Staten kunnen aan een onderneming op aanvraag subsidie verlenen in de vorm van een geldlening of een garantie.

Artikel 1.1.4: Subsidiabele activiteiten

  • 1.

    In hoofdstuk 2 staat welke activiteiten voor subsidie in aanmerking komen en welke voorwaarden daarbij gelden.

  • 2.

    De activiteiten waarvoor subsidie wordt ontvangen vinden plaats in Overijssel. Als dat niet het geval is, zijn de effecten van de activiteit helemaal of voor het grootste deel merkbaar in Overijssel.

Artikel 1.1.5: Strategische investeringen

  • 1.

    Gedeputeerde Staten kunnen bij uitzondering ook een geldlening of garantie verstrekken voor een strategische investering. Maximaal 10% van het fondsvermogen is beschikbaar voor strategische investeringen.

  • 2.

    Strategische investeringen zijn investeringen:

    • a.

      waarvoor de te verlenen subsidie tussen € 125.000,- en € 1.000.000,- ligt. Dit is een afwijking van artikel 1.1.9 lid 3;

    • b.

      in bedrijven buiten de provincie Overijssel, met in achtneming van artikel 1.1.4 lid 2;

    • c.

      in circulaire projecten; of

    • d.

      in enablers.

  • 3.

    Strategische investeringen, met uitzondering van strategische investeringen als bedoeld in lid 2 sub a, worden alleen verleend indien de Raad van Commissarissen vooraf goedkeuring heeft verleend.

Artikel 1.1.6: De aanvrager

  • 1.

    De aanvrager van een geldlening is een onderneming.

  • 2.

    De aanvrager van een garantie is een kleine of middelgrote onderneming.

Artikel 1.1.7: Subsidiabele kosten

  • 1.

    Als subsidiabele kosten worden beschouwd de in aanmerking komende kosten zoals bepaald in hoofdstuk 2.

  • 2.

    Kosten zijn slechts subsidiabel voor zover deze:

    • a.

      toerekenbaar zijn: de kosten houden direct verband met de subsidiabele activiteit;

    • b.

      aantoonbaar zijn: de aanvrager kan de kosten uitleggen en bewijzen met bijvoorbeeld offertes, facturen of betaalbewijzen.

Artikel 1.1.8: Kosten die niet voor subsidie in aanmerking komen

Tot de subsidiabele kosten behoren in ieder geval niet:

  • a.

    kosten die anderszins al vergoed zijn door de provincie of andere publiekrechtelijke rechtspersonen of openbare lichamen, daaraan gelieerde instellingen of de Europese Commissie.

  • b.

    investeringen voor activiteiten die aanvrager verplicht is te doen op grond van een wettelijke plicht, waaronder een EU-norm;

  • c.

    kosten die gemaakt worden ten behoeve van het aanvragen van de subsidie voor het energieproject, waaronder kosten voor het inhuren van een subsidieadviesbureau of andere subsidiebemiddelaar;

  • d.

    administratieve kosten die gemaakt worden ten behoeve van het energieproject;

  • e.

    boetes en gerechtskosten;

  • f.

    debetrente;

  • g.

    vergoedingen voor de inzet van uren van vrijwilligers;

  • h.

    gangbare apparaatkosten van medeoverheden, tenzij de aanvrager kan aantonen dat deze kosten specifiek worden gemaakt ten behoeve van de subsidiabele activiteit en anders niet zouden zijn gemaakt.

Artikel 1.1.9: Hoogte van de subsidie

  • 1.

    Een geldlening bedraagt maximaal 100% van de in aanmerking komende kosten.

  • 2.

    Een garantie bedraagt maximaal 80% van het krediet.

  • 3.

    De subsidie is minimaal € 1.000.000,- per energieproject. Bij het berekenen van het subsidiebedrag worden alle aanvragen betrokken die aanvrager op dezelfde dag op grond van deze regeling heeft ingediend.

  • 4.

    De totale investering in een energieproject is niet hoger dan € 20.000.000,-. De totale investering wordt berekend door het op basis van deze regeling te verlenen subsidiebedrag en de investering op basis van het Investeringsreglement Energiefonds Overijssel I B.V. bij elkaar op te tellen. Gedeputeerde Staten kunnen Provinciale Staten van Overijssel toestemming vragen om hiervan af te wijken.

  • 5.

    De totale steun die de aanvrager met betrekking tot dezelfde – elkaar geheel of gedeeltelijk overlappende – in aanmerking komende kosten geniet, is maximaal € 20.000.000,-, ongeacht of deze steun door het Rijk, andere publiekrechtelijke rechtspersonen of openbare lichamen dan wel de daaraan gelieerde instellingen is verstrekt.

  • 6.

    De bij subsidie gehanteerde bedragen worden naar boven afgerond op ééntallen.

Artikel 1.1.10: Subsidieplafond

  • 1.

    Gedeputeerde Staten stellen jaarlijks een subsidieplafond als bedoeld in artikel 4:25 Awb vast.

  • 2.

    Het subsidieplafond wordt verdeeld in volgorde van ontvangst van de complete subsidieaanvraag. De compleetheid wordt bepaald op datum en tijdstip van de ontvangst van de aanvraag.

  • 3.

    Als bij het bereiken van het subsidieplafond de volgorde van ontvangst niet met zekerheid kan worden vastgesteld, wordt de onderlinge rangschikking van die aanvragen vastgesteld door middel van prioritering op basis van de hoogst verwachte energie-efficiëntie c.q. toename van hernieuwbare energie per aangevraagde euro aan subsidie.

Artikel 1.1.11: Weigeringsgronden

  • 1.

    Van subsidie zijn expliciet uitgesloten:

    • a.

      exportsteun;

    • b.

      steun ten behoeve van werkzaamheden in de sectoren visserij en aquacultuur;

    • c.

      steun ten behoeve van werkzaamheden in de kolenindustrie;

    • d.

      steun aan ondernemingen in moeilijkheden;

    • e.

      steun ten behoeven van wind- en kernenergie, uitgezonderd innovatieve windmolens, zoals kleine stedelijke windmolens en kleine windmolens die nu in veel bestemmingsplannen zijn toegestaan, beide kleiner dan 25 meter.

  • 2.

    Gedeputeerde Staten weigeren de subsidie indien:

    • a.

      sprake is van stapeling van provinciale subsidie. Er is sprake van stapeling van subsidie als voor dezelfde activiteiten of dezelfde kosten al subsidie is verstrekt op grond van het Ubs of de Algemene subsidieverordening Overijssel 2005. Dit geldt niet indien sprake is van subsidie die verstrekt is uit Europese Fondsen of een subsidie die verstrekt is in de vorm van een geldlening;

    • b.

      de subsidie in de vorm van een geldlening naar het oordeel van Gedeputeerde Staten naar verwachting niet terugbetaald kan worden;

    • c.

      uit de begroting, waarin ook de aangevraagde geldlening bij Gedeputeerde Staten of het krediet bij de bank is opgenomen, blijkt dat de kosten niet gefinancierd kunnen worden of de aanvrager over onvoldoende financiële middelen beschikt om het project uit te voeren;

    • d.

      sprake is van een aanvrager ten aanzien waarvan er een bevel tot terugvordering uitstaat ingevolge een eerder besluit van de Europese Commissie waarbij steun onrechtmatig en onverenigbaar met de interne markt is verklaard;

    • e.

      het bedrijfsplan en/of projectplan naar het oordeel van Gedeputeerde Staten niet haalbaar of uitvoerbaar is;

    • f.

      de aanvrager op de markt gehele financiering voor het energieproject kan verkrijgen en met die financiering de commerciële levensvatbaarheid van het project met eenzelfde maatschappelijk rendement, naar het oordeel van Gedeputeerde Staten, aannemelijk is;

  • 3.

    Gedeputeerde Staten weigeren de subsidie geheel of gedeeltelijk indien:

    • a.

      de activiteiten al zijn aangevangen op het tijdstip van indiening van de subsidieaanvraag. De subsidie wordt alleen verleend voor het deel van de activiteiten die nog niet zijn aangevangen;

    • b.

      de werkelijke kosten naar het oordeel van Gedeputeerde Staten niet in redelijke verhouding staan tot het te verkrijgen resultaat;

    • c.

      uit de ratingverklaring blijkt dat de aanvrager van een geldlening of diens moedermaatschappij tot de ratingcategorie CCC of lager behoort;

    • d.

      uit de ratingverklaring blijkt dat de aanvrager van een garantie of diens moedermaatschappij tot de ratingcategorie CCC+ of lager behoort;

    • e.

      indien de aanvrager, zijnde een grote onderneming, naar het oordeel van Gedeputeerde Staten, er niet in geslaagd is om het stimulerend effect van de subsidie in de zin van artikel 6 lid 3 van de AGVV aan te tonen in het projectplan;

    • f.

      de kosten van de subsidiabele activiteit naar het oordeel van Gedeputeerde Staten als niet doelmatig kunnen worden aangemerkt of redelijkerwijs anders kunnen worden gedekt.

Artikel 1.1.12: Staatssteun

  • 1.

    Er is geen sprake van staatssteun als de geldlening of garantie marktconform is. Geldleningen en garanties die worden verstrekt conform de Mededeling-rentepercentages c.q. de Mededeling-garanties zijn marktconform.

  • 2.

    Indien de te verstrekken subsidie staatssteun oplevert in de zin van artikel 107 lid 1 van het VWEU, dan kunnen Gedeputeerde Staten de subsidie alleen verstrekken indien voldaan wordt aan de AGVV.

  • 3.

    Als sprake is van subsidieverlening op basis van de AGVV maakt de provincie binnen 6 maanden na subsidieverlening de gegevens bekend als bedoeld in Bijlage III van de AGVV, waaronder de naam van de subsidieontvanger en de hoogte van de steun.

  • 4.

    De in lid 3 genoemde gegevens worden bekend gemaakt voor:

    • a.

      subsidies van € 10.000,- of meer, als de subsidieontvanger een landbouwonderneming is;

    • b.

      subsidies van € 100.000,- of meer voor overige subsidieontvangers.

Artikel 1.1.13: Kenmerken van de uitvoeringsovereenkomst

  • 1.

    In geval van een geldlening, worden in de kredietovereenkomst de volgende afspraken opgenomen:

    • a.

      de geldlening wordt onderhands verstrekt;

    • b.

      de geldlening en kredietovereenkomst worden aangegaan voor bepaalde tijd, van maximaal de economische levensduur van het energieproject;

    • c.

      in welke gevallen de geldlening direct opeisbaar wordt;

    • d.

      de hoogte van de afsluitprovisie;

    • e.

      de rente van de geldlening wordt vóór het verstrekken van de geldlening voor de gehele looptijd vastgelegd. Daarbij kunnen per fase van het project andere rentepercentages worden gehanteerd;

    • f.

      het overeengekomen aflossingsbedrag en een aflossingsschema. Daarbij kunnen verplichtingen worden opgenomen ten aanzien van de kredietwaardigheid van de subsidieontvanger;

    • g.

      de voorwaarden voor vervroegde aflossing van de geldlening;

    • h.

      de eisen die gesteld worden aan de financiële verantwoording, als bedoeld in artikel 1.3.3 lid 2.

  • 2.

    In geval van een garantie worden in de garantieovereenkomst de volgende afspraken opgenomen:

    • a.

      de hoogte van de afsluitprovisie;

    • b.

      de overeengekomen premie en het betalingsschema;

    • c.

      de hoogte van de garantie wordt verminderd naar rato van de aflossingen die worden gedaan op de kredietovereenkomst waarvoor de garantie is verstrekt.

Paragraaf 1.2: De subsidieaanvraag

Artikel 1.2.1: Indieningstermijn subsidieaanvraag

Een subsidieaanvraag moet uiterlijk vier weken voor het eind van het subsidietijdvak waarop de aanvraag betrekking heeft volledig zijn ingediend.

Artikel 1.2.2: Bij de subsidieaanvraag in te dienen gegevens

  • 1.

    De subsidieaanvraag wordt schriftelijk bij Gedeputeerde Staten ingediend door gebruik te maken van het beschikbaar gestelde digitale aanvraagformulier.

  • 2.

    Een subsidieaanvraag bevat in ieder geval de volgende gegevens:

    • a.

      een beschrijving van de activiteiten waarvoor de subsidie wordt aangevraagd;

    • b.

      de start- en einddatum van de activiteiten;

    • c.

      een projectplan met daarin een omschrijving van de doelen en resultaten die met de uitvoering van de activiteiten worden nagestreefd, en hoe de activiteiten daaraan bijdragen. Grote ondernemingen tonen in hun projectplan het stimulerend effect van de subsidie in de zin van artikel 6 lid 3 van de AGVV aan;

    • d.

      een begroting waaruit de kosten van te subsidiëren activiteiten en de dekking daarvan blijkt, onder vermelding van de van toepassing zijnde subsidiabele kosten als bedoeld in artikel 1.1.7 lid 1.

  • 3.

    Indien sprake is van staatssteun in de zin van artikel 107 lid 1 van het VWEU overlegt de aanvrager ook:

    • a.

      de gegevens waaruit blijkt dat de onderneming een kleine of middelgrote onderneming is, tenzij de aanvrager een grote onderneming is;

    • b.

      een verklaring waaruit blijkt dat de onderneming niet in moeilijkheden verkeert.

  • 4.

    Gedeputeerde Staten kunnen bij een subsidieaanvraag of bij wijziging van de subsidieontvanger een volledig in te vullen Bibob-formulier subsidies verplicht stellen. In dat geval worden geen voorschotten verstrekt totdat de beoordeling van het ingezonden Bibob-formulier afgerond is.

  • 5.

    De aanvrager overlegt bij de subsidieaanvraag een ratingverklaring, tenzij de aanvrager een special purpose vehicle is zonder kredietverleden en geen moedermaatschappij heeft.

  • 6.

    De aanvrager overlegt een opgave van subsidies, vergoedingen of tegemoetkomingen in welke vorm ook met staatsmiddelen bekostigd, die al zijn of zullen worden ontvangen voor de te subsidiëren activiteiten en overlegt daarbij alle bewijsstukken waaruit deze subsidies, vergoedingen of tegemoetkomingen blijken;

  • 7.

    De aanvrager overlegt bij de subsidieaanvraag ook een bedrijfsplan.

  • 8.

    De aanvrager overlegt bij de subsidieaanvraag documentatie ten behoeve van het uitvoeren van een financiële due diligence, een technische due diligence, een duurzaamheidstoets en een fiscale en juridische due diligence.

  • 9.

    De aanvrager overlegt, ingeval een garantie wordt aangevraagd, bij de subsidieaanvraag ook een door een bank geoffreerde kredietovereenkomst en concept garantverklaring.

Artikel 1.2.3: Compleetheid van de subsidieaanvraag

  • 1.

    Een subsidieaanvraag is compleet als:

    • a.

      het voorgeschreven aanvraagformulier volledig is ingevuld; en

    • b.

      de gegevens zoals genoemd in artikel 1.2.2 en eventuele aanvullende gegevens die gevraagd worden zijn overgelegd.

  • 2.

    Als het nodig is voor de inhoudelijke beoordeling van de subsidieaanvraag, kan om een toelichting op de ingediende informatie gevraagd worden. Dit heeft geen gevolgen voor de datum van compleetheid van de subsidieaanvraag.

Artikel 1.2.4: Beslistermijn subsidieaanvraag

  • 1.

    Gedeputeerde Staten beslissen op een subsidieaanvraag binnen 13 weken na ontvangst van de aanvraag.

  • 2.

    De in lid 1 bedoelde termijn van 13 weken bedraagt maximaal 22 weken indien:

    • a.

      sprake is van cofinanciering van een door de Raad van de Europese Unie, het Europees Parlement en de Raad gezamenlijk of de Europese Commissie goedgekeurd programma;

    • b.

      ter beoordeling van de subsidieaanvraag een Adviescommissie is ingesteld.

Artikel 1.2.5: Adviescommissie en Raad van Commissarissen

  • 1.

    Gedeputeerde Staten leggen een subsidieaanvraag als bedoeld in deze subsidieregeling, nadat de aanvraag volledig is, ter advies voor aan de Adviescommissie indien de geldlening of garantie € 200.000,- of hoger is.

  • 2.

    De Adviescommissie brengt binnen zes weken een advies uit aan Gedeputeerde Staten. Deze termijn kan met een termijn van maximaal twee weken worden verlengd.

     

Paragraaf 1.3: De subsidieverlening en -vaststelling

Artikel 1.3.1: Verlening subsidie

  • 1.

    Gedeputeerde Staten geven een beschikking tot subsidieverlening.

  • 2.

    Bij het besluit tot verlening van subsidie geven Gedeputeerde Staten de datum aan waarop de activiteiten uiterlijk moeten zijn verricht en op welke wijze de verantwoording van de te ontvangen subsidie plaatsvindt.

  • 3.

    De subsidie wordt verstrekt onder de opschortende voorwaarde dat ter uitvoering van de beschikking tot subsidieverlening een uitvoeringsovereenkomst als bedoeld in artikel 1.1.13 is gesloten.

  • 4.

    Gedeputeerde Staten kunnen aan het verstrekken van de subsidie de voorwaarde verbinden dat de aanvrager zekerheden aan Gedeputeerde Staten verschaft voor het nakomen van de financiële verplichtingen uit de uitvoeringsovereenkomst bedoeld in artikel 1.1.13.

Artikel 1.3.2: Betaling en bevoorschotting

Gedeputeerde Staten verstrekken in geval van een geldlening de aanvrager een voorschot van 100% van de verleende subsidie en kunnen bepalen dat daarbij gebruik wordt gemaakt van een bouwdepot.

Artikel 1.3.3: Vaststelling subsidie

  • 1.

    Een aanvraag tot subsidievaststelling wordt ingediend bij Gedeputeerde Staten uiterlijk 2 weken na het gereedkomen van het project en uiterlijk 2 weken na het verstrijken van de subsidieperiode.

  • 2.

    De aanvraag tot subsidievaststelling bevat een inhoudelijk verslag, een financiële verantwoording en, indien in de subsidieparagraaf of de verleningsbeschikking als zodanig verplicht, een accountantsverklaring conform het controleprotocol.

  • 3.

    Uit het inhoudelijk verslag als bedoeld in lid 2 blijkt in welke mate de activiteiten, waarvoor de subsidie is verleend, zijn gerealiseerd.

  • 4.

    Uit de financiële verantwoording als bedoeld in lid 2 blijkt wat het totale bedrag is van de gerealiseerde subsidiabele kosten van de activiteiten en de dekking daarvan. De financiële verantwoording voldoet aan de overige eisen die daaraan gesteld worden in de uitvoeringsovereenkomst, als bedoeld in artikel 1.1.13.

  • 5.

    Indien de activiteiten zijn gerealiseerd, wordt de subsidie vastgesteld op basis van de werkelijke subsidiabele kosten. Daarbij wordt uitgegaan van het in hoofdstuk 2 of de verleningsbeschikking genoemde subsidiepercentage, met als maximum het verleende bedrag.

  • 6.

    Ingeval van een garantie kan de subsidie ambtshalve worden vastgesteld zodra:

    • a.

      het krediet waarvoor de provincie een garantie heeft afgegeven is afgelost; of

    • b.

      ingeval de bank de garantie heeft ingeroepen: de vordering van de provincie op de subsidieontvanger is voldaan dan wel de provincie heeft besloten af te zien van verdere invordering.

Artikel 1.3.4: Beslistermijn vaststellen subsidie

Gedeputeerde Staten stellen binnen 22 weken na ontvangst van de aanvraag tot subsidievaststelling de subsidie vast.

 

Paragraaf 1.4: Verplichtingen van de subsidieontvanger

Artikel 1.4.1: Deugdelijke administratie

  • 1.

    De subsidieontvanger is verplicht voor de verstrekte subsidie een administratie te voeren waaruit blijkt wat de voortgang is van de gesubsidieerde activiteiten en de financiering daarvan.

  • 2.

    De administratie van de gemaakte subsidiabele kosten moet worden bewaard gedurende 12 maanden na subsidievaststelling.

Artikel 1.4.2: Tussenrapportage

Indien de subsidieverlening betrekking heeft op activiteiten met een looptijd langer dan een jaar, kunnen Gedeputeerde Staten de verplichting opleggen tot het tussentijds afleggen van rekening en verantwoording omtrent de verrichte activiteiten en de daaraan verbonden uitgaven en inkomsten. Een dergelijke tussentijdse verantwoording wordt in beginsel niet vaker dan één keer per jaar gevraagd, maar Gedeputeerde Staten kunnen hiervan afwijken.

Artikel 1.4.3: Evaluatie effecten van subsidie

De subsidieontvanger is verplicht mee te werken aan een evaluatieonderzoek door of namens Gedeputeerde Staten.

Artikel 1.4.4: Meldingsplicht

De subsidieontvanger doet binnen vier weken via een digitaal formulier melding aan Gedeputeerde Staten, zodra:

  • a.

    naar verwachting de voorwaarden of verplichtingen die aan de subsidieverlening zijn opgelegd niet of niet geheel kunnen worden nagekomen;

  • b.

    naar verwachting de activiteiten niet binnen de in de beschikking vermelde datum zullen worden nagekomen.

Artikel 1.4.5: Subsidieperiode

  • 1.

    Subsidieontvanger start binnen één jaar na subsidieverlening met de uitvoering van het energieproject en voert de activiteiten waarvoor de subsidie wordt verstrekt binnen vier jaar na verlening van de subsidie uit. Gedeputeerde Staten kunnen in de subsidiebeschikking een afwijkende begindatum en/of einddatum opleggen.

  • 2.

    Gedeputeerde Staten kunnen op verzoek van de subsidieontvanger de subsidieperiode verlengen indien sprake is van feiten en omstandigheden waarvan de aanvrager op het moment van de subsidieaanvraag niet op de hoogte kon zijn.

  • 3.

    Gedeputeerde Staten verlengende subsidieperiode niet indien de verlenging in strijd is met het beoogde beleidsdoel van de provincie of de activiteiten naar verwachting niet meer gerealiseerd gaan worden.

Artikel 1.4.6: Instandhouding resultaten

Gedeputeerde Staten kunnen de verplichting opleggen dat de resultaten van de activiteiten in bedrijf blijven voor een periode van maximaal vijf jaar.

Artikel 1.4.7: Uitvoeringsovereenkomst

De aanvrager tekent uiterlijk acht weken na het verlenen van de subsidie met de provincie Overijssel een uitvoeringsovereenkomst als bedoeld in artikel 1.1.13.

Artikel 1.4.8: Verplichtingen bij geldlening

  • 1.

    De subsidieontvanger betaalt aan Gedeputeerde Staten jaarlijks rente over de geldlening.

  • 2.

    De subsidieontvanger betaalt het overeengekomen aflossingsbedrag volgens het aflossingsschema zoals overeengekomen in de kredietovereenkomst.

Artikel 1.4.9: Verplichtingen bij garantie

  • 1.

    De aanvrager sluit uiterlijk acht weken na het verlenen van de subsidie met een bank de bij de subsidieaanvraag overlegde door een bank geoffreerde kredietovereenkomst en definitieve garantverklaring.

  • 2.

    De subsidieontvanger betaalt aan Gedeputeerde Staten een jaarlijkse premie voor de verstrekte garantie.

  • 3.

    Ingeval van een door de bank ingeroepen garantie, betaalt de subsidieontvanger aan Gedeputeerde Staten het door de provincie aan de bank betaalde terug.

  • 4.

    De subsidieontvanger doet onverwijld mededeling aan Gedeputeerde Staten indien de bank de garantie zal inroepen, dan wel in het geval verwacht kan worden dat de bank de garantie in zal roepen.

Artikel 1.4.10: Uitstel of ontheffing betalingsverplichting

  • 1.

    Ingeval van een geldlening kan de subsidieontvanger Gedeputeerde Staten gemotiveerd verzoeken om ontheffing te verlenen van de verplichting genoemd in artikel 1.4.8 lid 2.

  • 2.

    Ingeval van een door de bank ingeroepen garantie kan de subsidieontvanger Gedeputeerde Staten gemotiveerd verzoeken om ontheffing of uitstel te verlenen van de terugbetalingsverplichting als bedoeld in artikel 1.4.9 lid 3.

  • 3.

    De ontheffing of uitstel, bedoeld in lid 1 en 2, kan worden verleend indien:

    • a.

      tijdige en/of volledige terugbetaling door bijzondere omstandigheden niet mogelijk is; of

    • b.

      een strikte toepassing van artikel 1.4.8 lid 2 of 1.4.9 lid 3 naar het oordeel van Gedeputeerde Staten door bijzondere omstandigheden zou leiden tot een onredelijke en onevenwichtige uitkomst.

  • 4.

    Gedeputeerde Staten kunnen bepalen dat bij het verzoek om ontheffing of uitstel als bedoeld in lid 1 en 2 van dit artikel een accountantsverklaring als bedoeld in artikel 2:393 BW wordt overgelegd.

  • 5.

    Er wordt geen ontheffing of uitstel verleend wanneer dit naar het oordeel van Gedeputeerde Staten in strijd is met de toepasselijke staatssteunregels, zoals onder meer bedoeld in artikel 1.1.12.

Artikel 1.4.11: Terugvordering

Als de subsidieontvanger het energieproject niet uitvoert zoals is vastgelegd in de verleningsbeschikking en niet heeft voldaan aan een of meer van de verplichtingen als bedoeld in deze subsidieregeling kunnen Gedeputeerde Staten besluiten eenmalig een premie van maximaal 5% van de hoogte van de afgegeven garantie bij de subsidieontvanger terug te vorderen.

Artikel 1.4.12: Overige verplichtingen subsidieontvanger

  • 1.

    De subsidieontvanger doet onverwijld mededeling aan Gedeputeerde Staten als hij verwacht niet binnen de in de beschikking tot subsidieverlening opgenomen termijn te beschikken over de vereiste vergunningen, ontheffingen of andere (rechtens benodigde) toestemmingen in verband met het energieproject.

  • 2.

    De subsidieontvanger dient uiterlijk na het beëindigen van de looptijd van de geldlening c.q het krediet aan te tonen dat het energieproject conform de subsidieaanvraag is uitgevoerd en voltooid. Daarbij rapporteert de aanvrager ook over het maatschappelijk rendement van het energieproject. Indien de looptijd van de geldlening c.q. krediet langer duurt dan één jaar rapporteert de subsidieontvanger jaarlijks aan Gedeputeerde Staten over de voortgang van het project en overlegt daarbij in ieder geval de jaarrekening.

  • 3.

    Gedeputeerde Staten kunnen voorwaarden aan de subsidiebeschikking verbinden ten aanzien van:

    • a.

      de Earnings Before Interest, Taxes, Depreciation and Amortization (EBITDA) ten opzichte van rente- en aflossingsverplichtingen;

    • b.

      het aanhouden van liquide middelen ten behoeve van onderhoud, rente en aflossingsverplichtingen en onvoorziene omstandigheden;

    • c.

      toestemming bij wijziging van aandeelhouders;

    • d.

      toestemming voor het aangaan van financiële verplichtingen met derden;

    • e.

      toestemming voor uitkeringen van dividend en/of opname van cashflow ten behoeve van het concern.

Hoofdstuk 2: subsidiabele projecten

Paragraaf 2.1: Energie-efficiëntie door ondernemingen

Artikel 2.1.1: Definities

In deze regeling wordt verstaan onder:

  • -

    digitalisering: de introductie van technologieën gebaseerd op elektronische apparaten en/of systemen die het mogelijk maken de functionaliteit van producten te vergroten, onlinediensten te ontwikkelen, processen te moderniseren, of te migreren naar bedrijfsmodellen die gebaseerd zijn op de uitschakeling van de tussenhandel bij de productie van goederen en het verrichten van diensten, hetgeen uiteindelijk een transformerend effect zal opleveren;

  • -

    energie-efficiënte stadsverwarming en/of –koeling: een systeem voor stadsverwarming en/of -koeling dat ten minste 50% hernieuwbare energie, 50% afvalwarmte, 75% warmte uit warmtekrachtkoppeling of 50% uit een combinatie van dergelijke energie en warmte gebruikt;

  • -

    energie-efficiëntie: de verhouding tussen de verkregen prestatie, dienst, goederen of energie, en de hiertoe gebruikte input van energie;

  • -

    energie-efficiëntiefonds: een bijzonder investeringsvehikel dat is opgezet om te investeren in energie-efficiëntieprojecten ter verbetering van de energie-efficiëntie van gebouwen. Energie-efficiëntiefondsen worden beheerd door een professioneel managementbedrijf met rechtspersoonlijkheid dat in aanmerking komende energie-efficiëntieprojecten selecteert en daarin investeert;

  • -

    energie-efficiëntiemaatregelen: maatregelen die een subsidie-aanvrager in staat stellen zijn energieverbruik te verminderen in de productiecyclus of een gebouw. In het geval van woningcorporaties valt hieronder ook de bouwkundige aanpassingen aan woningen die nodig zijn om de energiemaatregelen of andere onderhoud- of verbetermaatregelen te realiseren die fysieke samenhang hebben met de te realiseren energie-efficiëntiemaatregelen;

  • -

    energie-efficiëntieprojecten: een investeringsproject dat de energie-efficiëntie van een gebouw verhoogt;

  • -

    energieprestatiecertificaat: een nationaal erkend certificaat waarin het resultaat van de berekening van de energieprestatie van een gebouw of gebouwunit is opgenomen en die is berekend volgens de geldende methodologie;

  • -

    hernieuwbare energie: energie opgewekt met installaties waarbij uitsluitend van hernieuwbare energiebronnen wordt gebruikgemaakt, alsmede het aandeel in calorische waarde van de met hernieuwbare energiebronnen in hybride installaties opgewekte energie die ook op conventionele energiebronnen werken. Hieronder valt ook hernieuwbare elektriciteit die wordt gebruikt voor „achter de meter” aangesloten accumulatiesystemen (geïnstalleerd samen met of als uitbreiding van de hernieuwbare installatie), maar niet elektriciteit die van dergelijke systemen afkomstig is;

  • -

    onderdeel van een gebouw: technisch bouwsysteem of een onderdeel van de bouwschil;

  • -

    oplaadinfrastructuur: de vaste of mobiele infrastructuur die vervoermiddelen, mobiel terminalmaterieel of mobiel grondafhandelingsmaterieel van elektriciteit voorziet;

  • -

    primaire energie: energie uit hernieuwbare en niet-hernieuwbare bronnen die geen omzetting of transformatie heeft ondergaan;

  • -

    smart-readiness: het vermogen van gebouwen of gebouwunits om hun werking aan te passen aan de behoeften van de gebruiker, met inbegrip van het optimaliseren van de energie-efficiëntie en de algemene prestaties, en hun werking aan te passen aan signalen van het net;

  • -

    stadsverwarming of –koeling: de distributie van thermische energie in de vorm van stoom, warm water of gekoelde vloeistoffen vanuit een centrale productie-installatie via een netwerk dat verbonden is met meerdere gebouwen of locaties, voor het verwarmen of koelen van ruimten of processen;

  • -

    warmtekrachtkoppeling: de gelijktijdige opwekking in één proces van thermische energie en elektrische of mechanische energie;

  • -

    woningcorporatie: toegelaten instelling in de zin van artikel 19 Woningwet.

Artikel 2.1.2: Subsidiabele activiteiten

  • 1.

    De subsidie bedoeld in deze paragraaf kan uitsluitend worden verleend voor de in aanmerking komende kosten van een energieproject ter verbetering van de energie-efficiëntie:

    • a.

      in de productiecyclus;

    • b.

      in gebouwen. Hieronder valt ook de energie-efficiëntie van de verwarmings- of koelingsuitrusting in gebouwen;

    • c.

      van woningen middels energie service companies (ESCO) of door energie-prestatiecontracten die worden uitgevoerd door een rechtspersoon.

  • 2.

    Uitgesloten zijn energie-efficiëntiemaatregelen in de vorm van:

    • a.

      warmtekrachtkoppeling;

    • b.

      stadsverwarming en/of -koeling;

    • c.

      energie-uitrustingen op fossiele brandstoffen, met inbegrip van aardgas.

  • 3.

    De energie-efficiëntieprojecten als bedoeld in lid 1 sub b kunnen gecombineerd worden met:

    • a.

      de installatie van geïntegreerde on-site installaties voor hernieuwbare energie waarmee elektriciteit, warmte of koude wordt geproduceerd;

    • b.

      de installatie van uitrusting voor de opslag van de energie die in on-site installaties voor hernieuwbare energie wordt geproduceerd. De uitrusting voor opslag haalt op jaarbasis ten minste 75% van zijn energie uit rechtstreeks aangesloten installaties voor de opwekking van hernieuwbare energie;

    • c.

      de aansluiting op een systeem voor energie-efficiënte stadsverwarming en/of -koeling en bijbehorende uitrusting;

    • d.

      de aanleg en installatie van oplaadinfrastructuur voor gebruik door de gebruikers van het gebouw, en daarbij behorende infrastructuur, zoals leidingen, indien de parkeervoorzieningen ofwel inpandig zijn of fysiek aan het gebouw grenzen;

    • e.

      de installatie van uitrusting voor digitalisering van het gebouw, met name om de smart-readiness te vergroten, daaronder begrepen passieve binnenhuisbekabeling of gestructureerde bekabeling voor datanetwerken en de randuitrusting van breedbandinfrastructuur op het eigendom waartoe het gebouw behoort, maar met uitsluiting van bedrading of bekabeling voor datanetwerken buiten het eigendom;

    • f.

      investeringen in groendaken en uitrusting voor het opvangen en gebruiken van regenwater.

Artikel 2.1.3: Aanvrager

  • 1.

    Voor de activiteiten bedoeld in artikel 2.1.2 lid 1 sub b is de aanvrager, in aanvulling op artikel 1.1.6, de eigenaar of huurder, afhankelijk van wie de opdracht geeft voor de energie-efficiëntiemaatregelen. De aanvrager kan ook een energie-efficiëntiefonds of financiële intermediair zijn.

  • 2.

    Voor de activiteiten bedoeld in artikel 2.1.2 lid 1 sub c is de aanvrager, in aanvulling op artikel 1.1.6, een kleine of middelgrote onderneming die maatregelen ter verbetering van de energieprestaties aanbiedt.

Artikel 2.1.4: In aanmerking komende kosten

  • 1.

    De in aanmerking komende kosten zijn de totale investeringskosten.

  • 2.

    Ingeval de werkzaamheden als bedoeld in artikel 2.1.2 lid 1 sub b worden gecombineerd met de werkzaamheden als bedoeld in artikel 2.1.2 lid 3, zijn de in aanmerking komende kosten de totale kosten van het energie-efficiëntieproject inclusief de investeringskosten van de verschillende onderdelen van de in artikel 2.1.2 lid 3 vermelde uitrusting.

  • 3.

    In afwijking van artikel 1.1.8 sub b wordt subsidie ook verleend als deze wordt aangewend om aan een al vastgestelde maar nog niet van kracht zijnde EU-norm te voldoen:

    • a.

      voor activiteiten als bedoeld in art. 2.1.2 lid 1 sub a, mits de investering ten minste 18 maanden vóór de inwerkingtreding van de norm is uitgevoerd en voltooid;

    • b.

      voor activiteiten als bedoeld in art. 2.1.2 lid 1 sub b. Indien de EU-normen afwijken van de minimumnormen inzake energieprestaties, moet de investering ten minste 18 maanden vóór inwerkingtreding van de EU-norm worden uitgevoerd en voltooid.

  • 4.

    Artikel 1.1.8 sub b is niet van toepassing op subsidie voor activiteiten als bedoeld in artikel 2.1.2 lid 1 sub c.

Artikel 2.1.5: Hoogte van de steun

Voor de activiteiten bedoeld in artikel 2.1.2 lid 1 sub a en b wordt, in aanvulling op artikel 1.1.9, een subsidie slechts verleend voor zover de totale steun die de aanvrager met betrekking tot dezelfde - elkaar geheel of gedeeltelijk overlappende - in aanmerking komende kosten geniet, ongeacht of deze steun door het Rijk, andere publiekrechtelijke rechtspersonen of openbare lichamen dan wel de daaraan gelieerde instellingen is verstrekt, niet hoger is dan:

  • a.

    15% van de in aanmerking komende kosten als de aanvrager een grote onderneming is;

  • b.

    20% van de in aanmerking komende kosten als de aanvrager een middelgrote onderneming is; en

  • c.

    25% van de in aanmerking komende kosten als de aanvrager een kleine onderneming is.

Artikel 2.1.6: Criteria

  • 1.

    Voor de activiteiten als bedoeld in artikel 2.1.2 lid 1 sub b moet de verbetering van de energieprestatie van het gebouw, gemeten in primaire energie, ten minste:

    • a.

      20% zijn ten opzichte van de situatie vóór de investering in het geval van renovatie van bestaande gebouwen;

    • b.

      10% zijn ten opzichte van de situatie vóór de investering in het geval van renovatiemaatregelen met betrekking tot de installatie of vervanging van slechts één type onderdeel van een gebouw en deze gerichte renovatiemaatregelen niet meer dan 30% vertegenwoordigen van het deel van de subsidie dat bestemd is voor energie-efficiëntiemaatregelen;

    • c.

      10% zijn ten opzichte van de drempel die is vastgesteld voor de vereisten van bijna energieneutrale gebouwen in nationale maatregelen ter omzetting van Richtlijn 2010/31/EU in het geval van nieuwe gebouwen.

  • 2.

    De verbetering van de energieprestatie bedoeld in lid 1 wordt vastgesteld aan de hand van een energieprestatiecertificaat.

  • 3.

    Indien de aanvrager een energie-efficiëntiefonds of andere financiële intermediair is, gelden de volgende criteria:

    • a.

      de geldlening of garantie wordt zoveel mogelijk doorgegeven aan de eindbegunstigden, namelijk de eigenaren of huurders van het gebouw, in de vorm van hogere financieringsvolumes, lagere zekerheidsvereisten, lagere garantiepremies of lagere rentetarieven;

    • b.

      de terugbetaling door de eigenaren van gebouwen aan het energie-efficiëntiefonds of andere financiële intermediair gebeurt ten minste tegen de nominale waarde van de geldlening;

    • c.

      ten minste 30% van de totale investering voor het energie-efficiëntieproject is afkomstig van onafhankelijke particuliere investeerders;

    • d.

      de financiële intermediair, met inbegrip van energie-efficiëntiefonds, voldoet aan de voorwaarden gesteld in artikel 39 lid 9 AGVV.

  • 4.

    Voor de activiteiten als bedoeld in artikel 2.1.2 lid 1 sub c:

    • a.

      is de looptijd van de geldlening of garantie maximaal 10 jaar;

    • b.

      bedraagt, indien sprake is van een niet-achtergestelde geldlening, de mede-investering door commerciële verstrekkers van schuldfinanciering niet minder dan 30% van de waarde van de onderliggende portefeuille van energieprestatiecontracten, en is de terugbetaling door de aanvrager ten minste gelijk aan het nominale bedrag van de geldlening.

Artikel 2.1.7: Aanvullende stukken bij subsidieaanvraag

  • 1.

    In aanvulling op artikel 1.2.2 lid 2 sub c bevat het projectplan ook:

    • a.

      een beschrijving c.q. inschatting van de door de ontvangen subsidie te verwachten energie-efficiëntie;

    • b.

      indien van toepassing een berekening van de in aanmerking komende kosten waarbij de kosten van het energieproject afgezet worden tegen de kosten van de referentie-investering;

  • 2.

    Indien de subsidieaanvraag een energieproject is waarbij energie-efficiëntiemaatregelen worden genomen door aanpassing of vervanging van bedrijfsruimten, wordt een taxatierapport van een taxateur, die is ingeschreven bij één van de taxatieregisters VastgoedCERT of SCVM, overgelegd dat op de datum van de aanvraag niet ouder is dan drie maanden.

  • 3.

    Indien sprake is van de situatie als omschreven in artikel 2.1.4 lid 3, dient aanvrager ook een renovatieplan en -tijdschema in waaruit blijkt dat de renovatie ten minste volstaat om de naleving van de minimumnormen voor energieprestaties te garanderen voordat deze bindend worden voor de aanvrager.

Artikel 2.1.8: Kenmerken kredietovereenkomst

In aanvulling op artikel 1.1.13 wordt ingeval van een geldlening een rentekorting van maximaal 2,5% of 250 basispunten gehanteerd per jaar.

 

Paragraaf 2.2: Hernieuwbare energie en energie-infrastructuur

Artikel 2.2.1: Definities

In deze regeling wordt verstaan onder:

  • -

    afval: elke stof of elk voorwerp waarvan de houder zich ontdoet, voornemens is zich te ontdoen of zich moet ontdoen;

  • -

    afvalhiërarchie: de prioriteitsvolgorde is:

    • preventie;

    • voorbereiding voor hergebruik;

    • recycling;

    • andere nuttige toepassing, bijvoorbeeld energieterugwinning;

    • verwijdering.

  • -

    afvalwarmte: onvermijdelijke warmte die als bijproduct in industriële of stroomopwekkingsinstallaties of in de tertiaire sector wordt opgewekt, die ongebruikt terecht zou komen in lucht of water zonder verbinding met een stadsverwarmings- of -koelingssysteem, wanneer een warmtekrachtkoppelingsproces is gebruikt of zal worden gebruikt of warmtekrachtkoppeling niet haalbaar is;

  • -

    biobrandstof: uit biomassa geproduceerde vloeibare brandstof voor vervoer;

  • -

    biogas: gasvormige brandstof die uit biomassa wordt geproduceerd;

  • -

    biomassa: de biologisch afbreekbare fractie van producten, afvalstoffen en residuen van biologische oorsprong uit de landbouw, met uitzondering van houtige biomassa, maar met inbegrip van plantaardige en dierlijke stoffen, de bosbouw en aanverwante bedrijfstakken, met inbegrip van de visserij en de aquacultuur, alsmede de biologisch afbreekbare fractie van afval, met inbegrip van industrieel en huishoudelijk afval van biologische oorsprong;

  • -

    biomassabrandstoffen: gasvormige of vaste brandstoffen die uit biomassa worden geproduceerd;

  • -

    elektriciteitsopslag: uitstel van het eindgebruik van elektriciteit tot een later tijdstip dan het tijdstip waarop deze elektriciteit is opgewekt, of de omzetting van elektrische energie in een vorm van energie die kan worden opgeslagen, de opslag van die energie en de latere omzetting van die energie in elektrische energie;

  • -

    energie-efficiënte stadsverwarming en/of –koeling: een systeem voor stadsverwarming en/of -koeling dat ten minste 50% hernieuwbare energie, 50% afvalwarmte, 75% warmte uit warmtekrachtkoppeling of 50% uit een combinatie van dergelijke energie en warmte gebruikt;

  • -

    energie-infrastructuur: fysieke uitrusting of faciliteit als bedoeld in artikel 2, punt 130 AGVV;

  • -

    financieringskloof: de nettomeerkosten worden vastgesteld als het verschil tussen de economische opbrengsten en kosten (inclusief investeringen en exploitatie) van het energieproject en die van het alternatieve project dat de subsidieontvanger zonder de subsidie geloofwaardig zou uitvoeren. Om de financieringskloof te bepalen, worden voor het feitelijke scenario en voor een geloofwaardig nulscenario alle belangrijke kosten en opbrengsten, de voor het disconteren van toekomstige kasstromen geraamde gewogen gemiddelde vermogenskostenvoet („WACC”) van de begunstigden, alsmede de netto contante waarde („NPV”) voor het feitelijke scenario en voor het nulscenario, over de levensduur van het project gekwantificeerd. De typische nettomeerkosten kunnen worden geraamd als het verschil tussen de NPV voor het feitelijke scenario en voor het nulscenario over de levensduur van het referentieproject.

  • -

    hernieuwbare energie: energie opgewekt met installaties waarbij uitsluitend van hernieuwbare energiebronnen wordt gebruikgemaakt, alsmede het aandeel in calorische waarde van de met hernieuwbare energiebronnen in hybride installaties opgewekte energie die ook op conventionele energiebronnen werken. Hieronder valt ook hernieuwbare elektriciteit die wordt gebruikt voor „achter de meter” aangesloten accumulatiesystemen (geïnstalleerd samen met of als uitbreiding van de hernieuwbare installatie), maar niet elektriciteit die van dergelijke systemen afkomstig is;

  • -

    hernieuwbare energiebronnen:

    • biogas;

    • biomassa;

    • gas van rioolzuiveringsinstallaties;

    • geothermische energie: in de vorm van warmte onder het vaste aardoppervlak opgeslagen energie;

    • omgevingsenergie;

    • stortgas;

    • warmtepompen;

    • waterkracht;

    • windenergie, waarbij gebruik wordt gemaakt van innovatieve windmolens, zoals kleine stedelijke windmolens en kleine windmolens die nu in veel bestemmingsplannen zijn toegestaan, beide kleiner dan 25 meter;

    • zonne-energie.

  • -

    hernieuwbare waterstof: waterstof geproduceerd uit hernieuwbare energie overeenkomstig de in Richtlijn (EU) 2018/2001 uiteengezette methoden voor hernieuwbare vloeibare en gasvormige transportbrandstoffen van niet-biologische oorsprong;

  • -

    hoogrenderende warmtekrachtkoppeling: warmtekrachtkoppeling die voldoet aan de criteria in bijlage II van Richtlijn 2012/27/EU;

  • -

    omgevingsenergie: van nature voorkomende thermische energie en geaccumuleerde energie in het milieu met afgebakende grenzen, die in de omgevingslucht, met uitzondering van afvoerlucht, of in oppervlakte- of rioolwater kan worden opgeslagen;

  • -

    stadsverwarming of –koeling: de distributie van thermische energie in de vorm van stoom, warm water of gekoelde vloeistoffen vanuit een centrale productie-installatie via een netwerk dat verbonden is met meerdere gebouwen of locaties, voor het verwarmen of koelen van ruimten of processen;

  • -

    thermische opslag: uitstel van het eindgebruik van thermische energie tot een later tijdstip dan het tijdstip waarop deze is opgewekt, of de omzetting van elektrische of thermische energie in een vorm van energie die kan worden opgeslagen, de opslag van die energie en, indien van toepassing, de latere omzetting of heromzetting van die energie in thermische energie voor eindgebruik (d.w.z. verwarming of koeling);

  • -

    terugverdientijd: de tijd die nodig is om de extra investeringskosten terug te verdienen;

  • -

    vloeibare biomassa: uit biomassa geproduceerde vloeibare brandstof voor andere energiedoeleinden dan vervoer, waaronder elektriciteit, verwarming en koeling;

  • -

    warmtepomp: een machine, toestel of installatie dat/die warmte uit de natuurlijke omgeving, zoals de lucht, het water of de bodem overdraagt aan gebouwen of industriële installaties door de natuurlijke warmtestroming om te keren van een lagere naar een hogere temperatuur. Bij omkeerbare warmtepompen kan de warmtestroming ook van het gebouw naar de natuurlijke omgeving plaatsvinden.

Artikel 2.2.2: Subsidiabele activiteiten

  • 1.

    De subsidie als bedoeld in deze paragraaf kan uitsluitend worden verleend voor de in aanmerking komende kosten van een energieproject ter bevordering van:

    • a.

      hernieuwbare energie, energie uit hernieuwbare waterstof, en energie uit hoogrenderende warmtekrachtkoppeling;

    • b.

      de bouw, uitbreiding of upgrade van systemen voor energie-efficiënte stadsverwarming en/of -koeling, waaronder installaties voor warmte- of koudeopwekking, thermische opslag, en/of het distributienet;

    • c.

      de bouw of upgrade van energie-infrastructuur.

  • 2.

    Niet voor subsidie in aanmerking komen:

    • a.

      uit hernieuwbare waterstof geproduceerde elektriciteit;

    • b.

      productiefaciliteiten voor stadsverwarming en/of -koeling op basis van fossiele brandstoffen;

    • c.

      energie-infrastructuur die is vrijgesteld van derdentoegang of tariefregulering;

    • d.

      gasopslag, tenzij is voldaan aan de voorwaarden uit artikel 2.2.5 lid 2.

Artikel 2.2.3: In aanmerking komende kosten

  • 1.

    De in aanmerking komende kosten zijn de totale investeringskosten.

  • 2.

    De in aanmerking komende kosten voor de subsidiabele activiteiten als bedoeld in artikel 2.2.2 lid 1 sub a zijn beperkt tot de totale investeringskosten voor nieuw geïnstalleerd of gerenoveerd vermogen.

Artikel 2.2.4: Hoogte van de steun

In aanvulling op artikel 1.1.9 wordt de subsidie als bedoeld in deze paragraaf slechts verleend voor zover de totale steun die de aanvrager met betrekking tot dezelfde - elkaar geheel of gedeeltelijk overlappende - in aanmerking komende kosten geniet, ongeacht of deze steun door het Rijk, andere publiekrechtelijke rechtspersonen of openbare lichamen dan wel de daaraan gelieerde instellingen is verstrekt, niet hoger is dan:

  • a.

    voor investeringen als bedoeld in artikel 2.2.2 lid 1 sub a en b:

    • 30% van de in aanmerking komende kosten als de aanvrager een grote onderneming is;

    • 40% van de in aanmerking komende kosten als de aanvrager een middelgrote onderneming is;

    • 50% van de in aanmerking komende kosten als de aanvrager een kleine onderneming is.

  • b.

    voor energie-infrastructuur als bedoeld in artikel 2.2.2 lid 1 sub c: 100% van de financieringskloof.

Artikel 2.2.5: Criteria

  • 1.

    Energieprojecten voor de opwekking van hernieuwbare energie zijn subsidiabel indien zij een terugverdientijd van meer dan drie jaar hebben.

  • 2.

    Energieprojecten ter bevordering van hernieuwbare energie waarbij gebruik wordt gemaakt van biobrandstof, vloeibare biomassa, biogas (met inbegrip van biomethaan) en biomassabrandstof, zijn alleen subsidiabel voor zover het om de productie en opslag van deze producten gaat. De brandstoffen voldoen aan de criteria voor duurzaamheid en broeikasgasemissiereductie van Richtlijn (EU) 2018/2001 en de uitvoeringshandelingen of gedelegeerde handelingen ervan, en worden geproduceerd uit de in bijlage IX bij die richtlijn genoemde grondstoffen. De opslagcomponent haalt op jaarbasis ten minste 75% van zijn brandstofinhoud uit rechtstreeks aangesloten installaties voor de productie van deze brandstoffen.

  • 3.

    Elektriciteitsopslag is alleen subsidiabel voor zover het onderdeel uitmaakt van energie-infrastructuur als bedoeld in artikel 2.2.2 lid 1 sub c, of onderdeel uitmaakt van een gecombineerd project voor opslag (achter de meter) en hernieuwbare energie of hoogrenderende warmtekrachtkoppeling. In het laatste geval:

    • a.

      maken opslag en productie deel uit van één investering of wordt de opslag gekoppeld aan een bestaande installatie voor opwekking van hernieuwbare energie;

    • b.

      haalt de opslagcomponent op jaarbasis ten minste 75% van zijn energie uit rechtstreeks aangesloten installaties voor de opwekking van hernieuwbare energie.

  • 4.

    Indien thermische opslag direct is aangesloten op een installatie voor de productie van hernieuwbare energie of hoogrenderende warmtekrachtkoppeling, maken productie en opslag deel uit van één investering of wordt de opslag gekoppeld aan een bestaande installatie voor opwekking van hernieuwbare energie en haalt de opslagcomponent op jaarbasis ten minste 75% van zijn energie uit rechtstreeks aangesloten installaties voor de opwekking van hernieuwbare energie.

  • 5.

    Energieprojecten voor hernieuwbare waterstof zijn subsidiabel indien de installaties uitsluitend hernieuwbare waterstof produceren. Voor energieprojecten die bestaan uit een elektrolyse-installatie en een of meer productie-eenheden voor hernieuwbare energie achter één netaansluitpunt, bedraagt het vermogen van de elektrolyse-installatie niet meer dan het gecombineerde vermogen van de productie-eenheden voor hernieuwbare energie.

  • 6.

    Investeringen in hoogrenderende warmtekrachtkoppeling zijn slechts subsidiabel indien:

    • a.

      deze ten opzichte van de afzonderlijke productie van warmte en elektriciteit, een totale besparing van primaire energie oplevert zoals bepaald door Richtlijn 2012/27/EU of diens opvolger.

    • b.

      de installatie geen gebruik maakt van fossiele brandstof.

  • 7.

    Investeringen in stadsverwarming en/of -koeling zijn slechts subsidiabel indien energie wordt opgewekt op basis van hernieuwbare energiebronnen, warmtepompen, afvalwarmte of hoogrenderende warmtekrachtkoppeling. Daarbij geldt als aanvullende voorwaarde dat:

    • a.

      warmtepompen een minimale Coëfficiënt Of Performance (COP) van 4 hebben;

    • b.

      afval dat als brandstof wordt gebruikt, het beginsel van de afvalhiërarchie niet mag omzeilen.

  • 8.

    Indien de stadsverwarming en/of –koeling nog niet voldoet aan de definitie van energie-efficiënte stadsverwarming en/of –koeling uit artikel 2.2.1, wordt binnen drie jaar begonnen met de benodigde upgrades om het systeem alsnog aan die definitie te laten voldoen.

  • 9.

    Investeringen in upgrades van opslag- en distributienetwerken van op basis van fossiele brandstoffen geproduceerde warmte of koude zijn slechts subsidiabel indien is voldaan aan de voorwaarde uit lid 8, en:

    • a.

      het distributienetwerk geschikt is of geschikt wordt gemaakt voor de transmissie van warmte of koude die wordt geproduceerd uit hernieuwbare energiebronnen en/of afvalwarmte;

    • b.

      de upgrade niet resulteert in een toegenomen productie van energie uit fossiele brandstoffen.

  • 10.

    Investeringen in energie-infrastructuur, die bestemd is voor het vervoeren van gas, zijn slechts subsidiabel indien de infrastructuur:

    • a.

      bestemd is voor het gebruik van waterstof en/of hernieuwbaar gas, of

    • b.

      wordt gebruikt voor het vervoer van meer dan 50% waterstof en hernieuwbaar gas.

Artikel 2.2.6: Weigeringsgronden

  • 1.

    In afwijking van artikel 1.1.5 lid 2 en artikel 1.1.9 lid 3 weigeren Gedeputeerde Staten de subsidie indien de subsidieaanvraag ziet op een subsidie voor een zonne-energieproject indien:

    • a.

      op basis van de aanvraag wordt beoordeeld dat het te verlenen subsidiebedrag lager is dan € 500.000,-;

    • b.

      op basis van de aanvraag wordt beoordeeld dat het te verlenen subsidiebedrag een bedrag is tussen € 500.000 en € 1.000.000,- en het een niet-dupliceerbaar zonne-energieproject is;

    • c.

      op basis van de aanvraag wordt beoordeeld dat de som van de toegekende subsidies aan een dupliceerbaar zonne-energieproject met een te verlenen subsidiebedrag tussen € 500.000,- en € 1.000.000,-, hoger is dan € 2.500.000,-.

  • 2.

    In aanvulling op artikel 1.1.11 weigeren Gedeputeerde Staten de subsidie voor biomassa-projecten:

    • a.

      indien andere duurzame warmtebronnen beschikbaar zijn;

    • b.

      indien processen te elektrificeren zijn;

    • c.

      voor elektriciteitsproductie.

Artikel 2.2.7: Aanvullende stukken bij de subsidieaanvraag

In aanvulling op artikel 1.2.2 lid 2 sub c bevat het projectplan ook:

  • a.

    een beschrijving c.q. inschatting van de door de ontvangen subsidie te verwachten opwekking van hernieuwbare energie;

  • b.

    voor energie-infrastructuurprojecten: een berekening van de in aanmerking komende kosten waarbij de kosten van het energieproject afgezet worden tegen de kosten van de referentie-investering.

Artikel 2.2.8: Kenmerken kredietovereenkomst

In aanvulling op artikel 1.1.13 wordt ingeval van een geldlening een rentekorting van maximaal 2,5% of 250 basispunten gehanteerd per jaar.

 

Paragraaf 2.3: Verduurzaming van vervoermiddelen

Artikel 2.3.1: Definities

In deze regeling wordt verstaan onder:

  • -

    emissievrij vervoermiddel: vervoermiddel zoals gedefinieerd in artikel 2 lid 102 octies AGVV;

  • -

    schoon vervoermiddel: vervoermiddel zoals gedefinieerd in artikel 2 lid 102 septies AGVV;

  • -

    vervoermiddel: een wegvoertuig categorie M1, M2, N1, M3, N2, N3 of L, een binnenschip of zee- en kustvaarttuig voor passagiers- of goederenvervoer, of rollend materieel.

Artikel 2.3.2: Subsidiabele activiteiten

  • 1.

    De subsidie als bedoeld in deze paragraaf kan uitsluitend worden verleend voor de in aanmerking komende kosten van investeringen in:

    • a.

      de aanschaf of leasing van schone of emissievrije vervoermiddelen;

    • b.

      de retrofitting van vervoermiddelen naar schone of emissievrije vervoermiddelen.

  • 2.

    Er wordt geen subsidie verstrekt voor de aanschaf, leasing of retrofitting van vliegtuigen.

Artikel 2.3.3: In aanmerking komende kosten

  • 1.

    De in aanmerking komende kosten voor de aanschaf of leasing van schone of emissievrije vervoermiddelen zijn de extra kosten van de aanschaf of leasing. Deze kosten worden als volgt berekend:

    • a.

      voor de aanschaf: het verschil tussen de investeringskosten voor de aanschaf van het schone of het emissievrije vervoermiddel en de investeringskosten voor de aanschaf van een vervoermiddel van dezelfde categorie dat aan al van kracht zijnde toepasselijke EU-normen voldoet en dat zonder de steun zou zijn aangeschaft;

    • b.

      voor de leasing: het verschil tussen de netto contante waarde van de leasing van het schone of het emissievrije vervoermiddel en de netto contante waarde van de leasing van een vervoermiddel van dezelfde categorie dat aan al van kracht zijnde toepasselijke EU-normen voldoet en dat zonder de steun zou zijn geleased. De exploitatiekosten van het vervoermiddel, daaronder begrepen energiekosten, verzekeringskosten en onderhoudskosten, komen niet in aanmerking.

  • 2.

    De in aanmerking komende kosten voor de retrofitting van vervoermiddelen zijn de volledige investeringskosten voor de retrofitting. Artikel 1.1.8 sub b is niet van toepassing.

Artikel 2.3.4: Hoogte van de steun

In aanvulling op artikel 1.1.9 wordt de subsidie als bedoeld in deze paragraaf slechts verleend voor zover de totale steun die de aanvrager met betrekking tot dezelfde - elkaar geheel of gedeeltelijk overlappende - in aanmerking komende kosten geniet, ongeacht of deze steun door het Rijk, andere publiekrechtelijke rechtspersonen of openbare lichamen dan wel de daaraan gelieerde instellingen is verstrekt, niet hoger is dan:

  • a.

    20% van de in aanmerking komende kosten als de aanvrager een grote onderneming is;

  • b.

    40% van de in aanmerking komende kosten als de aanvrager een middelgrote onderneming is;

  • c.

    50% van de in aanmerking komende kosten als de aanvrager een kleine onderneming is.

Artikel 2.3.5: Criteria

  • 1.

    In geval van leasing, worden de vervoermiddelen voor een periode van ten minste drie jaar geleased.

  • 2.

    Bij de aanschaf of leasing van schone vervoermiddelen gaat het om vervoermiddelen die ten minste gedeeltelijk door elektriciteit of waterstof worden aangedreven.

  • 3.

    De vervoermiddelen die worden aangeschaft of geleased zijn bestemd voor het wegvervoer, spoorvervoer, vervoer over de binnenwateren, of zeevervoer.

Artikel 2.3.6: Aanvullende stukken bij de subsidieaanvraag

In aanvulling op artikel 1.2.2 lid 2 sub c overlegt de aanvrager van de subsidie voor de aanschaf of leasing van vervoermiddelen bij de subsidieaanvraag ook een berekening van de in aanmerking komende kosten waarbij de kosten van de aanschaf danwel leasing afgezet worden tegen de kosten van de referentie-investering.

Artikel 2.3.7: Kenmerken kredietovereenkomst

In aanvulling op artikel 1.1.13 wordt ingeval van een geldlening een rentekorting van maximaal 2,5% of 250 basispunten gehanteerd per jaar.

 

Paragraaf 2.4: Circulaire projecten

Artikel 2.4.1: Definities

In deze regeling wordt verstaan onder:

  • -

    afval: elke stof of elk voorwerp waarvan de houder zich ontdoet, voornemens is zich te ontdoen of zich moet ontdoen;

  • -

    afvalhiërarchie: de prioriteitsvolgorde is:

    • preventie;

    • voorbereiding voor hergebruik;

    • recycling;

    • andere nuttige toepassing, bijvoorbeeld energieterugwinning;

    • verwijdering.

  • -

    andere producten, materialen of stoffen: andere materialen, producten en stoffen dan afvalstoffen, met inbegrip van bijproducten als bedoeld in artikel 5 van Richtlijn 2008/98/EG, land- en bosbouwresiduen, afvalwater, regenwater en afstromend water, mineralen, nutriënten, restgassen van productieprocessen, en overtollige producten, onderdelen en materialen;

  • -

    gescheiden inzameling: de inzameling waarbij een afvalstroom gescheiden wordt naar soort en aard van het afval om een specifieke behandeling te vergemakkelijken;

  • -

    hergebruik: elke handeling waarbij producten of componenten die geen afvalstoffen zijn, opnieuw worden gebruikt voor hetzelfde doel als dat waarvoor zij waren bedoeld;

  • -

    hulpbronnenefficiëntie: verminderen van de hoeveelheid input die noodzakelijk is om een eenheid output te produceren, of het vervangen van primaire input door secundaire input;

  • -

    overtollige producten, onderdelen en materialen: producten, onderdelen of materialen die niet noodzakelijk of nuttig meer zijn voor de houder ervan, maar die wel geschikt zijn voor hergebruik;

  • -

    nuttige toepassing: elke handeling met als voornaamste resultaat dat afvalstoffen een nuttig doel dienen door hetzij in de betrokken installatie, hetzij in de ruimere economie andere materialen te vervangen die anders voor een specifieke functie zouden zijn gebruikt, of waardoor de afvalstof voor die functie wordt klaargemaakt, alsmede nuttige toepassing van andere producten, materialen of stoffen;

  • -

    recycling: elke nuttige toepassing waardoor afvalstoffen opnieuw worden berwerkt tot producten, materialen of stoffen, voor het oorspronkelijke doel of voor een ander doel. Dit omvat het opnieuw bewerken van organisch afval, maar het omvat niet energieterugwinning, noch het opnieuw bewerken tot materialen die bestemd zijn om te worden gebruikt als brandstof of als opvulmateriaal;

  • -

    verwerking: nuttige toepassing of verwijdering, met inbegrip van aan toepassing of verwijdering voorafgaande voorbereidende handelingen, alsmede verwerking van andere producten, materialen of stoffen;

  • -

    verwijdering: elke nuttige toepassing waardoor afvalstoffen opnieuw worden berwerkt tot producten, materialen of stoffen, voor het oorspronkelijke doel of voor een ander doel. Dit omvat het opnieuw bewerken van organisch afval, maar het omvat niet energieterugwinning, noch het opnieuw bewerken tot materialen die bestemd zijn om te worden gebruikt als brandstof of als opvulmateriaal;

  • -

    voorbereiding voor hergebruik: elke nuttige toepassing bestaande uit controleren, schoonmaken of repareren, waarbij producten of componenten van producten, die afvalstoffen zijn geworden, worden klaargemaakt zodat ze zullen worden hergebruikt zonder dat verdere voorbehandeling nodig is.

Artikel 2.4.2: Subsidiabele activiteiten

  • 1.

    De subsidie als bedoeld in deze paragraaf kan uitsluitend worden verleend voor de in aanmerking komende kosten van investeringen ten behoeve van hulpbronnenefficiëntie en een circulaire economie.

  • 2.

    Hulpbronnenefficiëntie bestaat uit:

    • a.

      een nettoreductie van de bij de productie van een gegeven hoeveelheid output verbruikte hulpbronnen vergeleken met een al bestaand productieproces dat door de aanvrager wordt gebruikt of met een nulscenario als bedoeld in artikel 2.4.3 lid 1; of

    • b.

      de vervanging van primaire grondstoffen of brandstoffen door secundaire (hergebruikte, teruggewonnen of gerecyclede) grondstoffen of brandstoffen.

  • 3.

    De nettoreductie als bedoeld in lid 2 sub a wordt bepaald door het verbruik vóór en na de uitvoering van de activiteiten te meten of te ramen, rekening houdende met aanpassingen voor externe omstandigheden die op het hulpbronnenverbruik van invloed kunnen zijn. De verbruikte hulpbronnen omvatten alle verbruikte materiële hulpbronnen, met uitzondering van energie.

  • 4.

    Investeringen ten behoeve van een circulaire economie zien op:

    • a.

      het verminderen van de eigen afvalproductie;

    • b.

      de voorbereiding voor hergebruik, decontaminatie en recycling van afval;

    • c.

      het inzamelen, sorteren, decontamineren, voorbehandelen en behandelen van andere door de begunstigde of door derden geproduceerde producten, materialen of stoffen die anders niet of op een minder hulpbronnenefficiënte manier zouden worden gebruikt; of

    • d.

      de gescheiden inzameling en sortering van afval met het oog op de voorbereiding ervan voor hergebruik of recycling.

  • 5.

    Niet voor subsidie in aanmerking komen:

    • a.

      activiteiten inzake afvalverwijdering en nuttige toepassing van afval om energie te produceren;

    • b.

      investeringen in technologieën die een winstgevende staande zakelijke praktijk in de hele Europese Unie vormen.

  • 6.

    In aanvulling op artikel 1.1.8 sub b zijn investeringen om te voldoen aan een al vastgestelde maar nog niet van kracht zijnde EU-norm subsidiabel, mits de investering ten minste 18 maanden vóór de inwerkingtreding van de EU-norm is uitgevoerd en voltooid.

Artikel 2.4.3: In aanmerking komende kosten

  • 1.

    De in aanmerking komende kosten zijn de extra investeringskosten ten opzichte van het nulscenario. Het nulscenario is:

    • a.

      een vergelijkbare investering die geloofwaardig zou zijn verwezenlijkt in een nieuw of al bestaand productieproces zonder steun en dat niet hetzelfde niveau van hulpbronnenefficiëntie behaalt;

    • b.

      een vergelijkbare investering in een conventioneel productieproces waarbij primaire grondstoffen of feedstock worden gebruikt, indien het verkregen secundaire (hergebruikte of teruggewonnen) product technisch en economisch substitueerbaar is met het primaire product; of

    • c.

      de behandeling van afval op basis van een verwerkingsmethode die lager in de prioritaire volgorde van de afvalhiërarchie staat, of de behandeling van afval, andere producten, materialen of stoffen op een minder hulpbronnenefficiënte manier.

  • 2.

    De nulscenario's als bedoeld in lid 1 sub a en b gaan over een investering met een vergelijkbare outputcapaciteit en levensduur die voldoet aan de al van kracht zijnde EU-normen.

  • 3.

    In afwijking van lid 1 zijn de in aanmerking komende kosten de totale investeringskosten indien:

    • a.

      de investering bestaat in een uitbreiding van een al bestaande faciliteit waarvoor geen minder milieuvriendelijk equivalent bestaat; of

    • b.

      de aanvrager kan aantonen dat zonder steun geen investering zou worden gedaan.

  • 4.

    Niet in aanmerking voor subsidie komen:

    • a.

      kosten die voortvloeien uit de verwerking van afval waarvoor ondernemingen die afval produceren aansprakelijk zijn uit hoofde van het EU-recht of het Nederlandse recht;

    • b.

      kosten van een normale bedrijfsvoering.

Artikel 2.4.4: Hoogte van de steun

In aanvulling op artikel 1.1.9 wordt de subsidie als bedoeld in deze paragraaf slechts verleend voor zover de totale steun die de aanvrager met betrekking tot dezelfde - elkaar geheel of gedeeltelijk overlappende - in aanmerking komende kosten geniet, ongeacht of deze steun door het Rijk, andere publiekrechtelijke rechtspersonen of openbare lichamen dan wel de daaraan gelieerde instellingen is verstrekt, niet hoger is dan:

  • a.

    40% van de in aanmerking komende kosten als de aanvrager een grote onderneming is;

  • b.

    50% van de in aanmerking komende kosten als de aanvrager een middelgrote onderneming is;

  • c.

    60% van de in aanmerking komende kosten als de aanvrager een kleine onderneming is.

Artikel 2.4.5: Criteria

  • 1.

    De geldlening of garantie stimuleert niet de productie van afval en zet niet aan tot een intensiever gebruik van hulpbronnen.

  • 2.

    De subsidiabele activiteiten bedoeld in artikel 2.4.2 lid 4 sub b kunnen zowel zien op door aanvrager zelf gegenereerd afval als afval geproduceerd door derden.

  • 3.

    Afval geproduceerd door derden, als bedoeld in lid 2, is afval dat anders zou worden benut, verwijderd of verwerkt:

    • a.

      met een verwerkingsmethode die hoger of even hoog in de prioritaire volgorde van de afvalhiërarchie staat;

    • b.

      op een minder hulpbronnenefficiënte manier; of

    • c.

      op een manier die tot een minder kwalitatieve recycling zou leiden.

Artikel 2.4.6: Aanvullende stukken bij de subsidieaanvraag

  • 1.

    Indien artikel 2.4.3 lid 1 van toepassing is, overlegt de aanvrager, in aanvulling op artikel 1.2.2 lid 2 sub c, ook een berekening van de in aanmerking komende kosten waarbij de kosten van de investering afgezet worden tegen de kosten van de referentie-investering in het nulscenario.

  • 2.

    Indien sprake is van de situatie als omschreven in artikel 2.4.2 lid 6, dient aanvrager ook een investeringsplan en -tijdschema in waaruit blijkt dat de investering ten minste 18 maanden vóór de inwerkingtreding van de EU-norm is uitgevoerd en voltooid.

Artikel 2.4.7: Kenmerken kredietovereenkomst

In aanvulling op artikel 1.1.13 wordt ingeval van een geldlening een rentekorting van maximaal 2,5% of 250 basispunten gehanteerd per jaar.

Hoofdstuk 3: Slotbepalingen

Artikel 3.1: Inwerkingtreding

Deze regeling treedt in werking op 1 mei 2024 en werkt terug tot en met 1 januari 2024.

Artikel 3.2: Intrekking en overgangsrecht

  • 1.

    De Subsidieregeling hernieuwbare energie en energie-efficiëntie door ondernemingen wordt ingetrokken.

  • 2.

    Subsidies die vóór 1 januari 2024 zijn aangevraagd, worden behandeld overeenkomstig de op het moment van aanvraag geldende regelgeving.

  • 3.

    In afwijking van lid 2, worden subsidies die vóór 1 juli 2022 zijn verleend maar nog niet zijn vastgesteld, behandeld overeenkomstig de bepalingen van het Ubs dat op de datum van verlenen van toepassing was.

Artikel 3.3: Citeertitel

Dit besluit kan worden aangehaald als ‘Subsidieregeling EFO II 2024’.

Gedeputeerde Staten van Overijssel

Naar boven