Provinciaal blad van Overijssel
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
---|---|---|---|
Overijssel | Provinciaal blad 2024, 5904 | algemeen verbindend voorschrift (verordening) |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
---|---|---|---|
Overijssel | Provinciaal blad 2024, 5904 | algemeen verbindend voorschrift (verordening) |
Subsidieregeling Energiefonds Overijssel 2024
Paragraaf 1.1: Algemene bepalingen
Artikel 1.1.1: Begripsbepalingen
In deze regeling wordt verstaan onder:
AGVV: de Algemene Groepsvrijstellingsverordening (EG) nr. 651/2014, Pb L187/1 van de Europese Commissie van 17 juni 2014 waarbij bepaalde categorieën steun op grond van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) met de gemeenschappelijke markt verenigbaar worden verklaard, of diens opvolger;
bank: een bank zoals gedefinieerd in de Wet op het financieel toezicht of een aan een bank gelieerd beleggingsfonds, al dan niet via een beheerder, zoals gedefinieerd in de Wet op het financieel toezicht waarbij de bank of het beleggingsfonds handelt op grond van een vergunning van de Autoriteit Financiële Markten;
de verplichting op grond van Richtlijn 2010/75/EU om de beste beschikbare technieken (BBT) te gebruiken en ervoor te zorgen dat de emissieniveaus van verontreinigende stoffen niet hoger zijn dan bij de toepassing van de BBT is. Voor de gevallen waarin de met de BBT geassocieerde emissieniveaus zijn bepaald in uitvoeringshandelingen die op grond van Richtlijn 2010/75/EU zijn vastgesteld, zullen die niveaus gelden. Wanneer die niveaus als een bandbreedte zijn geformuleerd, zal de grens waar de BBT het eerst wordt bereikt, van toepassing zijn;
kleine onderneming: een onderneming in de zin van Bijlage I van de AGVV, met minder dan 50 werknemers en met een jaaromzet of een jaarlijks balanstotaal van maximaal € 10 miljoen. Een onderneming wordt niet als een kleine onderneming aangemerkt indien één of meer overheidsinstanties, gezamenlijk of afzonderlijk, direct of indirect zeggenschap hebben over 25% of meer van het kapitaal of de stemrechten, behoudens de in artikel 3, tweede lid, tweede alinea van Bijlage I van de AGVV bedoelde gevallen;
middelgrote onderneming: een onderneming in de zin van Bijlage I van de AGVV, met minder dan 250 werknemers en met een jaaromzet van maximaal € 50 miljoen of een balanstotaal van maximaal € 43 miljoen. Een onderneming wordt niet als een middelgrote onderneming aangemerkt indien één of meer overheidsinstanties, gezamenlijk of afzonderlijk, direct of indirect zeggenschap hebben over 25% of meer van het kapitaal of de stemrechten, behoudens de in artikel 3, tweede lid, tweede alinea van Bijlage I van de AGVV bedoelde gevallen;
ratingverklaring: een door GS geaccepteerde verklaring waaruit de rating van de aanvrager van een subsidie blijkt conform de Mededeling-rentepercentages en Mededeling-garanties, dan wel van diens moedermaatschappij, indien de aanvrager geen rating heeft of kan verkrijgen vanwege het ontbreken van een kredietverleden;
Artikel 1.1.2: Uitvoering regeling
De uitvoering van deze subsidieregeling is door Gedeputeerde Staten gemandateerd aan de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Energiefonds Overijssel II B.V.
Artikel 1.1.3: Vorm van de subsidie
Gedeputeerde Staten kunnen aan een onderneming op aanvraag subsidie verlenen in de vorm van een geldlening of een garantie.
Artikel 1.1.8: Kosten die niet voor subsidie in aanmerking komen
Tot de subsidiabele kosten behoren in ieder geval niet:
Artikel 1.1.9: Hoogte van de subsidie
De totale investering in een energieproject is niet hoger dan € 20.000.000,-. De totale investering wordt berekend door het op basis van deze regeling te verlenen subsidiebedrag en de investering op basis van het Investeringsreglement Energiefonds Overijssel I B.V. bij elkaar op te tellen. Gedeputeerde Staten kunnen Provinciale Staten van Overijssel toestemming vragen om hiervan af te wijken.
De totale steun die de aanvrager met betrekking tot dezelfde – elkaar geheel of gedeeltelijk overlappende – in aanmerking komende kosten geniet, is maximaal € 20.000.000,-, ongeacht of deze steun door het Rijk, andere publiekrechtelijke rechtspersonen of openbare lichamen dan wel de daaraan gelieerde instellingen is verstrekt.
Artikel 1.1.10: Subsidieplafond
Als bij het bereiken van het subsidieplafond de volgorde van ontvangst niet met zekerheid kan worden vastgesteld, wordt de onderlinge rangschikking van die aanvragen vastgesteld door middel van prioritering op basis van de hoogst verwachte energie-efficiëntie c.q. toename van hernieuwbare energie per aangevraagde euro aan subsidie.
Artikel 1.1.11: Weigeringsgronden
Gedeputeerde Staten weigeren de subsidie indien:
sprake is van stapeling van provinciale subsidie. Er is sprake van stapeling van subsidie als voor dezelfde activiteiten of dezelfde kosten al subsidie is verstrekt op grond van het Ubs of de Algemene subsidieverordening Overijssel 2005. Dit geldt niet indien sprake is van subsidie die verstrekt is uit Europese Fondsen of een subsidie die verstrekt is in de vorm van een geldlening;
Paragraaf 1.2: De subsidieaanvraag
Artikel 1.2.1: Indieningstermijn subsidieaanvraag
Een subsidieaanvraag moet uiterlijk vier weken voor het eind van het subsidietijdvak waarop de aanvraag betrekking heeft volledig zijn ingediend.
Artikel 1.2.2: Bij de subsidieaanvraag in te dienen gegevens
Een subsidieaanvraag bevat in ieder geval de volgende gegevens:
een projectplan met daarin een omschrijving van de doelen en resultaten die met de uitvoering van de activiteiten worden nagestreefd, en hoe de activiteiten daaraan bijdragen. Grote ondernemingen tonen in hun projectplan het stimulerend effect van de subsidie in de zin van artikel 6 lid 3 van de AGVV aan;
De aanvrager overlegt een opgave van subsidies, vergoedingen of tegemoetkomingen in welke vorm ook met staatsmiddelen bekostigd, die al zijn of zullen worden ontvangen voor de te subsidiëren activiteiten en overlegt daarbij alle bewijsstukken waaruit deze subsidies, vergoedingen of tegemoetkomingen blijken;
Paragraaf 1.3: De subsidieverlening en -vaststelling
Artikel 1.3.2: Betaling en bevoorschotting
Gedeputeerde Staten verstrekken in geval van een geldlening de aanvrager een voorschot van 100% van de verleende subsidie en kunnen bepalen dat daarbij gebruik wordt gemaakt van een bouwdepot.
Artikel 1.3.3: Vaststelling subsidie
Uit de financiële verantwoording als bedoeld in lid 2 blijkt wat het totale bedrag is van de gerealiseerde subsidiabele kosten van de activiteiten en de dekking daarvan. De financiële verantwoording voldoet aan de overige eisen die daaraan gesteld worden in de uitvoeringsovereenkomst, als bedoeld in artikel 1.1.13.
Paragraaf 1.4: Verplichtingen van de subsidieontvanger
Artikel 1.4.2: Tussenrapportage
Indien de subsidieverlening betrekking heeft op activiteiten met een looptijd langer dan een jaar, kunnen Gedeputeerde Staten de verplichting opleggen tot het tussentijds afleggen van rekening en verantwoording omtrent de verrichte activiteiten en de daaraan verbonden uitgaven en inkomsten. Een dergelijke tussentijdse verantwoording wordt in beginsel niet vaker dan één keer per jaar gevraagd, maar Gedeputeerde Staten kunnen hiervan afwijken.
Artikel 1.4.3: Evaluatie effecten van subsidie
De subsidieontvanger is verplicht mee te werken aan een evaluatieonderzoek door of namens Gedeputeerde Staten.
De subsidieontvanger doet binnen vier weken via een digitaal formulier melding aan Gedeputeerde Staten, zodra:
Artikel 1.4.5: Subsidieperiode
Subsidieontvanger start binnen één jaar na subsidieverlening met de uitvoering van het energieproject en voert de activiteiten waarvoor de subsidie wordt verstrekt binnen vier jaar na verlening van de subsidie uit. Gedeputeerde Staten kunnen in de subsidiebeschikking een afwijkende begindatum en/of einddatum opleggen.
Artikel 1.4.6: Instandhouding resultaten
Gedeputeerde Staten kunnen de verplichting opleggen dat de resultaten van de activiteiten in bedrijf blijven voor een periode van maximaal vijf jaar.
Artikel 1.4.7: Uitvoeringsovereenkomst
De aanvrager tekent uiterlijk acht weken na het verlenen van de subsidie met de provincie Overijssel een uitvoeringsovereenkomst als bedoeld in artikel 1.1.13.
Artikel 1.4.11: Terugvordering
Als de subsidieontvanger het energieproject niet uitvoert zoals is vastgelegd in de verleningsbeschikking en niet heeft voldaan aan een of meer van de verplichtingen als bedoeld in deze subsidieregeling kunnen Gedeputeerde Staten besluiten eenmalig een premie van maximaal 5% van de hoogte van de afgegeven garantie bij de subsidieontvanger terug te vorderen.
Artikel 1.4.12: Overige verplichtingen subsidieontvanger
De subsidieontvanger dient uiterlijk na het beëindigen van de looptijd van de geldlening c.q het krediet aan te tonen dat het energieproject conform de subsidieaanvraag is uitgevoerd en voltooid. Daarbij rapporteert de aanvrager ook over het maatschappelijk rendement van het energieproject. Indien de looptijd van de geldlening c.q. krediet langer duurt dan één jaar rapporteert de subsidieontvanger jaarlijks aan Gedeputeerde Staten over de voortgang van het project en overlegt daarbij in ieder geval de jaarrekening.
Hoofdstuk 2: subsidiabele projecten
Paragraaf 2.1: Energie-efficiëntie door ondernemingen
In deze regeling wordt verstaan onder:
digitalisering: de introductie van technologieën gebaseerd op elektronische apparaten en/of systemen die het mogelijk maken de functionaliteit van producten te vergroten, onlinediensten te ontwikkelen, processen te moderniseren, of te migreren naar bedrijfsmodellen die gebaseerd zijn op de uitschakeling van de tussenhandel bij de productie van goederen en het verrichten van diensten, hetgeen uiteindelijk een transformerend effect zal opleveren;
energie-efficiëntiefonds: een bijzonder investeringsvehikel dat is opgezet om te investeren in energie-efficiëntieprojecten ter verbetering van de energie-efficiëntie van gebouwen. Energie-efficiëntiefondsen worden beheerd door een professioneel managementbedrijf met rechtspersoonlijkheid dat in aanmerking komende energie-efficiëntieprojecten selecteert en daarin investeert;
energie-efficiëntiemaatregelen: maatregelen die een subsidie-aanvrager in staat stellen zijn energieverbruik te verminderen in de productiecyclus of een gebouw. In het geval van woningcorporaties valt hieronder ook de bouwkundige aanpassingen aan woningen die nodig zijn om de energiemaatregelen of andere onderhoud- of verbetermaatregelen te realiseren die fysieke samenhang hebben met de te realiseren energie-efficiëntiemaatregelen;
hernieuwbare energie: energie opgewekt met installaties waarbij uitsluitend van hernieuwbare energiebronnen wordt gebruikgemaakt, alsmede het aandeel in calorische waarde van de met hernieuwbare energiebronnen in hybride installaties opgewekte energie die ook op conventionele energiebronnen werken. Hieronder valt ook hernieuwbare elektriciteit die wordt gebruikt voor „achter de meter” aangesloten accumulatiesystemen (geïnstalleerd samen met of als uitbreiding van de hernieuwbare installatie), maar niet elektriciteit die van dergelijke systemen afkomstig is;
Artikel 2.1.2: Subsidiabele activiteiten
De energie-efficiëntieprojecten als bedoeld in lid 1 sub b kunnen gecombineerd worden met:
de installatie van uitrusting voor digitalisering van het gebouw, met name om de smart-readiness te vergroten, daaronder begrepen passieve binnenhuisbekabeling of gestructureerde bekabeling voor datanetwerken en de randuitrusting van breedbandinfrastructuur op het eigendom waartoe het gebouw behoort, maar met uitsluiting van bedrading of bekabeling voor datanetwerken buiten het eigendom;
Artikel 2.1.4: In aanmerking komende kosten
Ingeval de werkzaamheden als bedoeld in artikel 2.1.2 lid 1 sub b worden gecombineerd met de werkzaamheden als bedoeld in artikel 2.1.2 lid 3, zijn de in aanmerking komende kosten de totale kosten van het energie-efficiëntieproject inclusief de investeringskosten van de verschillende onderdelen van de in artikel 2.1.2 lid 3 vermelde uitrusting.
Artikel 2.1.5: Hoogte van de steun
Voor de activiteiten bedoeld in artikel 2.1.2 lid 1 sub a en b wordt, in aanvulling op artikel 1.1.9, een subsidie slechts verleend voor zover de totale steun die de aanvrager met betrekking tot dezelfde - elkaar geheel of gedeeltelijk overlappende - in aanmerking komende kosten geniet, ongeacht of deze steun door het Rijk, andere publiekrechtelijke rechtspersonen of openbare lichamen dan wel de daaraan gelieerde instellingen is verstrekt, niet hoger is dan:
Voor de activiteiten als bedoeld in artikel 2.1.2 lid 1 sub b moet de verbetering van de energieprestatie van het gebouw, gemeten in primaire energie, ten minste:
10% zijn ten opzichte van de situatie vóór de investering in het geval van renovatiemaatregelen met betrekking tot de installatie of vervanging van slechts één type onderdeel van een gebouw en deze gerichte renovatiemaatregelen niet meer dan 30% vertegenwoordigen van het deel van de subsidie dat bestemd is voor energie-efficiëntiemaatregelen;
Voor de activiteiten als bedoeld in artikel 2.1.2 lid 1 sub c:
bedraagt, indien sprake is van een niet-achtergestelde geldlening, de mede-investering door commerciële verstrekkers van schuldfinanciering niet minder dan 30% van de waarde van de onderliggende portefeuille van energieprestatiecontracten, en is de terugbetaling door de aanvrager ten minste gelijk aan het nominale bedrag van de geldlening.
Artikel 2.1.7: Aanvullende stukken bij subsidieaanvraag
Indien de subsidieaanvraag een energieproject is waarbij energie-efficiëntiemaatregelen worden genomen door aanpassing of vervanging van bedrijfsruimten, wordt een taxatierapport van een taxateur, die is ingeschreven bij één van de taxatieregisters VastgoedCERT of SCVM, overgelegd dat op de datum van de aanvraag niet ouder is dan drie maanden.
Paragraaf 2.2: Hernieuwbare energie en energie-infrastructuur
In deze regeling wordt verstaan onder:
afvalwarmte: onvermijdelijke warmte die als bijproduct in industriële of stroomopwekkingsinstallaties of in de tertiaire sector wordt opgewekt, die ongebruikt terecht zou komen in lucht of water zonder verbinding met een stadsverwarmings- of -koelingssysteem, wanneer een warmtekrachtkoppelingsproces is gebruikt of zal worden gebruikt of warmtekrachtkoppeling niet haalbaar is;
biomassa: de biologisch afbreekbare fractie van producten, afvalstoffen en residuen van biologische oorsprong uit de landbouw, met uitzondering van houtige biomassa, maar met inbegrip van plantaardige en dierlijke stoffen, de bosbouw en aanverwante bedrijfstakken, met inbegrip van de visserij en de aquacultuur, alsmede de biologisch afbreekbare fractie van afval, met inbegrip van industrieel en huishoudelijk afval van biologische oorsprong;
elektriciteitsopslag: uitstel van het eindgebruik van elektriciteit tot een later tijdstip dan het tijdstip waarop deze elektriciteit is opgewekt, of de omzetting van elektrische energie in een vorm van energie die kan worden opgeslagen, de opslag van die energie en de latere omzetting van die energie in elektrische energie;
financieringskloof: de nettomeerkosten worden vastgesteld als het verschil tussen de economische opbrengsten en kosten (inclusief investeringen en exploitatie) van het energieproject en die van het alternatieve project dat de subsidieontvanger zonder de subsidie geloofwaardig zou uitvoeren. Om de financieringskloof te bepalen, worden voor het feitelijke scenario en voor een geloofwaardig nulscenario alle belangrijke kosten en opbrengsten, de voor het disconteren van toekomstige kasstromen geraamde gewogen gemiddelde vermogenskostenvoet („WACC”) van de begunstigden, alsmede de netto contante waarde („NPV”) voor het feitelijke scenario en voor het nulscenario, over de levensduur van het project gekwantificeerd. De typische nettomeerkosten kunnen worden geraamd als het verschil tussen de NPV voor het feitelijke scenario en voor het nulscenario over de levensduur van het referentieproject.
hernieuwbare energie: energie opgewekt met installaties waarbij uitsluitend van hernieuwbare energiebronnen wordt gebruikgemaakt, alsmede het aandeel in calorische waarde van de met hernieuwbare energiebronnen in hybride installaties opgewekte energie die ook op conventionele energiebronnen werken. Hieronder valt ook hernieuwbare elektriciteit die wordt gebruikt voor „achter de meter” aangesloten accumulatiesystemen (geïnstalleerd samen met of als uitbreiding van de hernieuwbare installatie), maar niet elektriciteit die van dergelijke systemen afkomstig is;
thermische opslag: uitstel van het eindgebruik van thermische energie tot een later tijdstip dan het tijdstip waarop deze is opgewekt, of de omzetting van elektrische of thermische energie in een vorm van energie die kan worden opgeslagen, de opslag van die energie en, indien van toepassing, de latere omzetting of heromzetting van die energie in thermische energie voor eindgebruik (d.w.z. verwarming of koeling);
warmtepomp: een machine, toestel of installatie dat/die warmte uit de natuurlijke omgeving, zoals de lucht, het water of de bodem overdraagt aan gebouwen of industriële installaties door de natuurlijke warmtestroming om te keren van een lagere naar een hogere temperatuur. Bij omkeerbare warmtepompen kan de warmtestroming ook van het gebouw naar de natuurlijke omgeving plaatsvinden.
Artikel 2.2.4: Hoogte van de steun
In aanvulling op artikel 1.1.9 wordt de subsidie als bedoeld in deze paragraaf slechts verleend voor zover de totale steun die de aanvrager met betrekking tot dezelfde - elkaar geheel of gedeeltelijk overlappende - in aanmerking komende kosten geniet, ongeacht of deze steun door het Rijk, andere publiekrechtelijke rechtspersonen of openbare lichamen dan wel de daaraan gelieerde instellingen is verstrekt, niet hoger is dan:
Energieprojecten ter bevordering van hernieuwbare energie waarbij gebruik wordt gemaakt van biobrandstof, vloeibare biomassa, biogas (met inbegrip van biomethaan) en biomassabrandstof, zijn alleen subsidiabel voor zover het om de productie en opslag van deze producten gaat. De brandstoffen voldoen aan de criteria voor duurzaamheid en broeikasgasemissiereductie van Richtlijn (EU) 2018/2001 en de uitvoeringshandelingen of gedelegeerde handelingen ervan, en worden geproduceerd uit de in bijlage IX bij die richtlijn genoemde grondstoffen. De opslagcomponent haalt op jaarbasis ten minste 75% van zijn brandstofinhoud uit rechtstreeks aangesloten installaties voor de productie van deze brandstoffen.
Elektriciteitsopslag is alleen subsidiabel voor zover het onderdeel uitmaakt van energie-infrastructuur als bedoeld in artikel 2.2.2 lid 1 sub c, of onderdeel uitmaakt van een gecombineerd project voor opslag (achter de meter) en hernieuwbare energie of hoogrenderende warmtekrachtkoppeling. In het laatste geval:
Indien thermische opslag direct is aangesloten op een installatie voor de productie van hernieuwbare energie of hoogrenderende warmtekrachtkoppeling, maken productie en opslag deel uit van één investering of wordt de opslag gekoppeld aan een bestaande installatie voor opwekking van hernieuwbare energie en haalt de opslagcomponent op jaarbasis ten minste 75% van zijn energie uit rechtstreeks aangesloten installaties voor de opwekking van hernieuwbare energie.
Energieprojecten voor hernieuwbare waterstof zijn subsidiabel indien de installaties uitsluitend hernieuwbare waterstof produceren. Voor energieprojecten die bestaan uit een elektrolyse-installatie en een of meer productie-eenheden voor hernieuwbare energie achter één netaansluitpunt, bedraagt het vermogen van de elektrolyse-installatie niet meer dan het gecombineerde vermogen van de productie-eenheden voor hernieuwbare energie.
Paragraaf 2.3: Verduurzaming van vervoermiddelen
Artikel 2.3.3: In aanmerking komende kosten
De in aanmerking komende kosten voor de aanschaf of leasing van schone of emissievrije vervoermiddelen zijn de extra kosten van de aanschaf of leasing. Deze kosten worden als volgt berekend:
voor de aanschaf: het verschil tussen de investeringskosten voor de aanschaf van het schone of het emissievrije vervoermiddel en de investeringskosten voor de aanschaf van een vervoermiddel van dezelfde categorie dat aan al van kracht zijnde toepasselijke EU-normen voldoet en dat zonder de steun zou zijn aangeschaft;
voor de leasing: het verschil tussen de netto contante waarde van de leasing van het schone of het emissievrije vervoermiddel en de netto contante waarde van de leasing van een vervoermiddel van dezelfde categorie dat aan al van kracht zijnde toepasselijke EU-normen voldoet en dat zonder de steun zou zijn geleased. De exploitatiekosten van het vervoermiddel, daaronder begrepen energiekosten, verzekeringskosten en onderhoudskosten, komen niet in aanmerking.
Artikel 2.3.4: Hoogte van de steun
In aanvulling op artikel 1.1.9 wordt de subsidie als bedoeld in deze paragraaf slechts verleend voor zover de totale steun die de aanvrager met betrekking tot dezelfde - elkaar geheel of gedeeltelijk overlappende - in aanmerking komende kosten geniet, ongeacht of deze steun door het Rijk, andere publiekrechtelijke rechtspersonen of openbare lichamen dan wel de daaraan gelieerde instellingen is verstrekt, niet hoger is dan:
Artikel 2.3.6: Aanvullende stukken bij de subsidieaanvraag
In aanvulling op artikel 1.2.2 lid 2 sub c overlegt de aanvrager van de subsidie voor de aanschaf of leasing van vervoermiddelen bij de subsidieaanvraag ook een berekening van de in aanmerking komende kosten waarbij de kosten van de aanschaf danwel leasing afgezet worden tegen de kosten van de referentie-investering.
Paragraaf 2.4: Circulaire projecten
In deze regeling wordt verstaan onder:
andere producten, materialen of stoffen: andere materialen, producten en stoffen dan afvalstoffen, met inbegrip van bijproducten als bedoeld in artikel 5 van Richtlijn 2008/98/EG, land- en bosbouwresiduen, afvalwater, regenwater en afstromend water, mineralen, nutriënten, restgassen van productieprocessen, en overtollige producten, onderdelen en materialen;
nuttige toepassing: elke handeling met als voornaamste resultaat dat afvalstoffen een nuttig doel dienen door hetzij in de betrokken installatie, hetzij in de ruimere economie andere materialen te vervangen die anders voor een specifieke functie zouden zijn gebruikt, of waardoor de afvalstof voor die functie wordt klaargemaakt, alsmede nuttige toepassing van andere producten, materialen of stoffen;
recycling: elke nuttige toepassing waardoor afvalstoffen opnieuw worden berwerkt tot producten, materialen of stoffen, voor het oorspronkelijke doel of voor een ander doel. Dit omvat het opnieuw bewerken van organisch afval, maar het omvat niet energieterugwinning, noch het opnieuw bewerken tot materialen die bestemd zijn om te worden gebruikt als brandstof of als opvulmateriaal;
verwijdering: elke nuttige toepassing waardoor afvalstoffen opnieuw worden berwerkt tot producten, materialen of stoffen, voor het oorspronkelijke doel of voor een ander doel. Dit omvat het opnieuw bewerken van organisch afval, maar het omvat niet energieterugwinning, noch het opnieuw bewerken tot materialen die bestemd zijn om te worden gebruikt als brandstof of als opvulmateriaal;
Artikel 2.4.2: Subsidiabele activiteiten
De nettoreductie als bedoeld in lid 2 sub a wordt bepaald door het verbruik vóór en na de uitvoering van de activiteiten te meten of te ramen, rekening houdende met aanpassingen voor externe omstandigheden die op het hulpbronnenverbruik van invloed kunnen zijn. De verbruikte hulpbronnen omvatten alle verbruikte materiële hulpbronnen, met uitzondering van energie.
Artikel 2.4.4: Hoogte van de steun
In aanvulling op artikel 1.1.9 wordt de subsidie als bedoeld in deze paragraaf slechts verleend voor zover de totale steun die de aanvrager met betrekking tot dezelfde - elkaar geheel of gedeeltelijk overlappende - in aanmerking komende kosten geniet, ongeacht of deze steun door het Rijk, andere publiekrechtelijke rechtspersonen of openbare lichamen dan wel de daaraan gelieerde instellingen is verstrekt, niet hoger is dan:
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/prb-2024-5904.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.