Vaststelling Openstellingsbesluit GLB-NSP Samenwerking voor innovatie EIP Drenthe 2024

 

Gedeputeerde Staten van Drenthe;

 

gelet op artikel 1.2 en paragraaf 2.5 van de Verordening Europese Landbouwsubsidies 2023-2027;

 

overwegende dat met dit openstellingsbesluit wordt bijgedragen aan een toekomstbestendige landbouw, een sterkere natuur en een leefbaar platteland in Drenthe;

 

BESLUITEN:

 

het Openstellingsbesluit GLB-NSP Samenwerking voor innovatie EIP Drenthe 2024 vast te stellen.

 

 

Openstellingsbesluit GLB-NSP Samenwerking voor innovatie EIP Drenthe 2024

 

Artikel 1 Begripsbepalingen

 

In aanvulling op de definities, als bepaald in artikel 1.1 en artikel 2.5.1 van de verordening, wordt in dit openstellingsbesluit verstaan onder:

  • a.

    algemene groepsvrijstellingsverordening: Verordening (EU) Nr. 651/2014 van de Commissie van 17 juni 2014 waarbij bepaalde categorieën steun op grond van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag met de interne markt verenigbaar worden verklaard, Pb L187/1 van 26 juni 2014 en Verordening EU 2017/1084 van de Commissie van 14 juni 2017 tot wijziging van Verordening EU Nr. 651/2014 wat betreft steun voor haven- en luchthaveninfrastructuur, aanmeldingsdrempels voor steun voor cultuur en instandhouding van het erfgoed en voor steun voor sportinfrastructuur en multifunctionele recreatieve infrastructuur, en regelingen inzake regionale exploitatiesteun voor ultraperifere gebieden, en tot wijziging van Verordening EU Nr. 702/2014 wat betreft de berekening van de in aanmerking komende kosten, PbEU L 156/1 van 20 juni 2017;

  • b.

    EIP: een Europees Partnerschap voor innovatie, voor de productiviteit en duurzaamheid in de landbouw als bedoeld in artikel 127 van verordening 2021/2115. Het EIP AGRI werkt met Operationele Groepen en bestaat uit boeren, onderzoekers, adviseurs, bedrijven, milieuorganisaties, consumenten belangengroepen en andere NGO's. De Operationele Groepen stellen een plan op voor het ontwikkelen, testen, aanpassen of uitvoeren van het innovatieve project met betrekking tot landbouw. Meer informatie is te vinden op: https://www.netwerkplatteland.nl/samenwerken/europese-netwerkpartners/eip-agri;

  • c.

    experimentele ontwikkeling: experimentele ontwikkeling als bedoeld in artikel 2, onder 86, van de algemene groepsvrijstellingsverordening;

  • d.

    innovatieproject: project gericht op het ontwikkelen, valideren of verfijnen van een innovatie;

  • e.

    ketenpartij: instelling of dienstverlener waarmee de eigen activiteiten worden afgestemd omdat deze een rol speelt in het gezamenlijk te doorlopen traject;

  • f.

    landbouwproduct: alle producten die zijn genoemd in bijlage 1 van het Verdrag betreffende de werking van de EU van 35 maart 1957;

  • g.

    Verordening: Verordening Europese Landbouwsubsidies 2023-2027 provincie Drenthe.

Artikel 2 Subsidiabele activiteiten

 

  • 1.

    Subsidie kan worden verstrekt voor het uitvoeren van een innovatief samenwerkingsproject dat zich richt op het ontwikkelen, doorontwikkelen of praktijkrijp maken van nieuwe (technische) concepten, producten of diensten die bijdragen aan de ontwikkeling van duurzame en toekomstbestendige landbouw en de uitwisseling van kennis hierover.

  • 2.

    Het innovatieve samenwerkingsproject dient betrekking te hebben op de voortbrenging van landbouwproducten of handel in landbouwproducten als bedoeld in bijlage 1 van het Verdrag betreffende de Werking van de Europese Unie (VWEU).

  • 3.

    Het innovatieve samenwerkingsproject heeft betrekking op één of meerdere van de volgende thema’s:

    • a.

      het ontwikkelen van duurzame verdienmodellen binnen de landbouw, met als resultaat een rendabel inkomen voor landbouwers wat de veerkracht van de landbouwsector in de EU ten goede komt;

    • b.

      vergroten van de marktgerichtheid en het concurrentievermogen van landbouwbedrijven, door meer aandacht voor onderzoek, nieuwe technologieën of digitalisering;

    • c.

      tot een marktrijp concept ontwikkelen van een duurzame toegevoegde waardeketen gericht op landbouwproducten, waarbij de positie van de landbouwer in de waardeketen verbetert;

    • d.

      bijdragen aan het tot staan brengen en ombuigen van biodiversiteitsverlies, tot versterking van ecosysteemdiensten en de instandhouding van habitatten en landschappen;

    • e.

      bevorderen van de duurzame ontwikkeling of het efficiënte beheer van natuurlijke hulpbronnen zoals water, bodem en lucht, onder meer door de afhankelijkheid van chemische middelen te verkleinen;

    • f.

      bijdragen aan de beperking van en aanpassing aan de klimaatverandering, onder meer door de uitstoot van broeikasgassen te verminderen, de koolstofvastlegging te verbeteren of duurzame energie te bevorderen;

    • g.

      inspelen op de maatschappelijke verwachtingen inzake voedsel en gezondheid, onder meer wat betreft hoogkwalitatief, veilig en voedzaam voedsel dat op duurzame wijze is geproduceerd, en voorts vermindering van de voedselverspilling, verbetering van het dierenwelzijn, of bestrijding van antimicrobiële resistentie.

Artikel 3 Doelgroep

 

  • 1.

    Subsidie kan worden verstrekt aan de deelnemers van een samenwerkingsverband bestaande uit minimaal twee partijen.

  • 2.

    Aan het samenwerkingsverband als bedoeld in het eerste lid neemt minimaal één landbouwer deel.

  • 3.

    Geen van de partijen neemt meer dan 70% van de subsidiabele kosten voor haar rekening.

Artikel 4 Openstellingsperiode

 

  • 1.

    Subsidieaanvragen kunnen worden ingediend van 1 mei 2024 9:00 uur tot en met 15 augustus 2024 17:00 uur.

  • 2.

    Een aanvraag is tijdig ingediend indien deze binnen de in het eerste lid genoemde periode door SNN is ontvangen via het daarvoor ontwikkelde webportaal http://www.snn.nl/programmas/glb-23-27

Artikel 5 Subsidieplafond

 

Het subsidieplafond dat beschikbaar is in de periode zoals bepaald in artikel 4, is vastgesteld op € 2.000.000,--, samengesteld uit € 860.000,-- Europese middelen (ELFPO) en € 1.140.000,-- nationale cofinanciering van provinciale middelen van provincie Drenthe.

Artikel 6 Hoogte subsidie

 

  • 1.

    De hoogte van de subsidie bedraagt minimaal € 125.000,-- en maximaal € 500.000,--.

  • 2.

    De hoogte van de subsidie bedraagt:

    • a.

      40% van de subsidiabele kosten voor investeringen;

    • b.

      100% van de overige subsidiabele kosten.

  • 3.

    Subsidie wordt verstrekt op basis van arrangement 3 zoals bedoeld in artikel 1.7 eerste lid onder c, in artikel 1.18, derde lid en in artikel 1.21 van de verordening.

Artikel 7 Subsidiabele kosten

 

  • 1.

    Voor subsidie komen uitsluitend de kosten als bedoeld in artikel 1.8, onder a, b en e van de verordening, voor zover deze betrekking hebben op de operationele kosten van het samenwerkingsverband in aanmerking.

  • 2.

    Indien voor de uitvoering van een innovatieproject een fysieke investering wordt gedaan, wordt ook subsidie verstrekt voor de kosten als bedoeld in artikel 1.8, onder d van de verordening.

  • 3.

    Subsidiabele kosten worden berekend volgens artikel 1.9a lid 1 onder a en lid 3 of artikel 1.9b uit de verordening.

Artikel 8 Niet-subsidiabele kosten

 

Onverminderd het bepaalde in artikel 1.10 van de verordening zijn kosten gericht op de reguliere bedrijfsvoering van bestaande reguliere samenwerkingsactiviteiten niet subsidiabel.

 

Artikel 9 Aanvraagvereisten

 

Onverminderd artikel 1.6 van de verordening en in aanvulling op het bepaalde in artikel 1.3 van de verordening dient een subsidieaanvraag te worden ingediend bij Gedeputeerde Staten van de provincie Drenthe via het SNN door middel van een daarvoor ontwikkelde webportaal dat bereikbaar is via de website van SNN. Daarnaast dient te worden voldaan aan de volgende vereisten:

  • a.

    een omschrijving van de activiteiten waarvoor subsidie wordt aangevraagd conform het projectplan van het SNN dat inzicht geeft in het project;

  • b.

    een begroting conform het format van het SNN voor de activiteiten waarvoor subsidie wordt aangevraagd;

  • c.

    een toelichting of onderbouwing op de begroting, eventueel door middel van één of meerdere offertes.

  • d.

    een aantoonbare oriëntatie op reeds uitgevoerde onderzoeken en bestaande initiatieven omtrent de betreffende innovatie;

  • e.

    een uitwerking van de beoogde activiteiten voor kennisverspreiding met gebruik van de hiertoe geëigende netwerken, waaronder het nationale en Europese EIP-netwerk;

  • f.

    een toelichting op eventuele investeringen in bedrijfsmiddelen binnen het project;

  • g.

    het verwachte aantal personen dat van advies, opleiding, kennisuitwisseling of deelname aan de EIP groep zal profiteren door betere duurzame economische, sociale, milieu- en klimaatprestaties en prestaties op het gebied van hulpbronnenefficiëntie te leveren;

  • h.

    het verwachte aandeel GVE vallend onder ondersteunde acties ter verbetering van dierenwelzijn.

Artikel 10 Selectiecriteria, weging en selectie

 

  • 1.

    Aanvragen die voor subsidie in aanmerking komen, worden door een adviescommissie als bedoeld in artikel 1.13 van de verordening geselecteerd en gerangschikt op basis van de volgende selectiecriteria:

    • a.

      de mate van effectiviteit van de activiteit;

    • b.

      de haalbaarheid van de activiteit;

    • c.

      de mate van innovativiteit.

    • d.

      de mate van efficiëntie van uitvoering van de activiteit;

  • 2.

    Voor ieder van de in het eerste lid bedoelde criteria kunnen 0 tot en met 5 punten worden behaald.

  • 3.

    De criteria hebben de volgende wegingsfactoren:

 

Selectiecriterium

Weging

Te behalen punten

Maximum per criterium

a.

Effectiviteit

4

0-5

20

b.

Haalbaarheid/

kans op succes

2

0-5

10

c.

lnnovativiteit

3

0-5

15

d.

Efficiëntie

3

0-5

15

Maximumaantal te behalen punten

60

  • 4.

    Als twee of meer aanvragen een gelijk aantal punten hebben verkregen en hun plaats in de rangschikking zodanig is dat de som van de toe te kennen maximale subsidiebedragen het subsidieplafond overstijgt, wordt met inachtneming van het subsidieplafond subsidie verleend voor de aanvraag om subsidie met het hoogste aantal punten behaald op het criterium, bedoeld in het eerste lid, onderdeel a.

  • 5.

    Indien de aanvragen, bedoeld in het vierde lid, een gelijk aantal punten hebben behaald op het criterium, bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, wordt de subsidie verleend voor de aanvraag om subsidie met het hoogste aantal punten behaald op het criterium, bedoeld in het eerste lid, onderdeel c.

  • 6.

    Indien de aanvragen, bedoeld in het vijfde lid, een gelijk aantal punten hebben behaald op de criteria, bedoeld in het eerste lid, onderdelen a en c, wordt de subsidie verleend voor de aanvraag om subsidie met het hoogste aantal punten behaald op het criterium, bedoeld in het eerste lid onderdeel d.

  • 7.

    Indien de aanvragen, bedoeld in het zevende lid, een gelijk aantal punten hebben behaald op de criteria, bedoeld in het eerste lid, onderdelen a, c en d, wordt de subsidie verleend voor de aanvraag om subsidie met het hoogste aantal punten behaald op het criterium, bedoeld in het eerste lid, onderdeel b.

Artikel 11 Bevoorschotting

 

  • 1.

    In aanvulling op het bepaalde in artikel 1.17 van de verordening is bevoorschotting op aanvraag mogelijk. Het voorschot bedraagt 50% van de verleende subsidie.

  • 2.

    Het aanvragen van een deelbetaling is mogelijk. In aanvulling op het bepaalde in artikel 1.18 van de verordening kan één keer per kalenderjaar een aanvraag om een voorschot worden ingediend, waarop een uitbetaling kan plaatsvinden. Een voorschot en deelbetaling(en) bedragen samen ten hoogste 90% van het verleende subsidiebedrag.

Artikel 12 Weigeringsgronden

 

Onverminderd het bepaalde in artikel 1.5 en artikel 2.5.8 van de verordening wordt subsidie geweigerd indien:

  • a.

    niet wordt voldaan aan de subsidievereisten als bepaald in artikel 1.6 van de verordening en artikel 9 van dit openstellingsbesluit;

  • b.

    overeenkomstig met artikel 2.5.8 van de verordening wordt de aanvraag gedaan door een reeds bestaand samenwerkingsverband, tenzij de activiteit waarvoor subsidie wordt aangevraagd nieuw is voor het reeds bestaande samenwerkingsverband;

  • c.

    na beoordeling van de aanvraag blijkt dat de totale subsidiabele kosten minder bedragen dan €125.000;

  • d.

    overeenkomstig met artikel 1.12, lid 4 van de verordening wordt een aanvraag met minder dan 36 punten niet gehonoreerd.

Artikel 13 Verplichtingen

 

  • 1.

    In aanvulling op artikel 1.15 en artikel 2.5.10 van de verordening is de subsidieontvanger verplicht de opgedane kennis en resultaten van het project gedurende de uitvoering van het project openbaar te maken via het Nationale en Europese EIP-netwerk en andere geëigende netwerken.

  • 2.

    Indien de periode van uitvoering van de activiteiten waarvoor subsidie wordt verstrekt meer dan twaalf maanden bedraagt, dient eenmalig een voortgangsverslag te worden overlegd zoals beschreven in artikel 1.16, lid 2 van de verordening.

  • 3.

    In aanvulling op het bepaalde in de artikelen 1.16 en 1.18 van de verordening bevat een voortgangsverslag en deelbetalingsverzoek de volgende gegevens:

    • a.

      Het gerealiseerde en nog te verwachten aantal personen dat van advies, opleiding, kennisuitwisseling of deelname aan de EIP groep heeft geprofiteerd/zal profiteren om betere duurzame economische, sociale, milieu- en klimaatprestaties en prestaties op het gebied van hulpbronnenefficiëntie te leveren;

    • b.

      Het gerealiseerde en nog te verwachten aandeel GVE’s vallend onder ondersteunde acties ter verbetering van dierenwelzijn.

  • 4.

    Het project dient geheel of grotendeels te worden uitgevoerd in de provincie Drenthe.

  • 5.

    De aanvraag tot vaststelling van de subsidie bevat in ieder geval een inhoudelijk verslag, conform het format van SNN, waarin de activiteiten waarvoor subsidie is verleend zijn beschreven en een financieel verslag met een rapport van feitelijke bevindingen zoals bedoeld in artikel 1.21, zevende lid van de verordening.

Artikel 14 Realisatie van het project

 

Subsidieontvanger is verplicht de aanvraag tot subsidievaststelling binnen drie jaar na datum van de subsidiebeschikking in te dienen of, indien dat eerder is, uiterlijk op 30 juni 2028

Artikel 15 Slotbepalingen

 

  • 1.

    Dit openstellingsbesluit treedt in werking op de eerste dag na bekendmaking in het Provinciaal Blad waarin het wordt geplaatst.

  • 2.

    De bijlagen maken integraal deel uit van dit openstellingsbesluit.

Artikel 16 Citeertitel

Dit besluit wordt aangehaald als: Openstellingsbesluit GLB-NSP Samenwerking voor innovatie EIP Drenthe 2024.

 

 

Gedeputeerde Staten voornoemd,

 

drs. J. Klijnsma, voorzitter

W.F. Brenkman MSc, secretaris

 

Assen, 16 april 2024

Kenmerk 4.3/2024000566

 

Uitgegeven: 25 april 2024

 

Bijlage 1 Scoretabel

In onderstaande tabel staan de vier criteria voor beoordeling, als bedoeld in artikel 2.5.9 van de verordening uitgewerkt. Voor elk criterium geldt dat er maximaal 5 punten worden toegekend. Voor verdere toelichting van scoring, zie toelichting.

 

0 punten: zeer geringe bijdrage

1 punt: geringe bijdrage

2 punten: matige bijdrage

3 punten: voldoende bijdrage

4 punten: goede bijdrage

5 punten: zeer goede bijdrage

 

Effectiviteit

In samenhang worden de volgende aspecten bezien:

  • 1.

    Meerwaarde van de beoogde innovatie: betreft de aanvraag een goede oplossing voor de in de openstelling omschreven behoeften zonder afwenteling te veroorzaken naar andere domeinen (klimaat, water of natuur)?

  • 2.

    Bijdrage project aan duurzame nieuwe samenwerkingsverbanden - heeft het project voorbeeldwerking, levert het ervaringen op waarmee andere groepen hun voordeel kunnen doen?

  • 3.

    Mate van geschiktheid van de beoogde innovatie voor brede toepasbaarheid / uitrol - is er goede kans op snelle vertaling naar de praktijk

  • 4.

    Kwaliteit communicatieplan t.b.v. kennisdeling tijdens het innovatietraject en t.b.v. verspreiding van de resultaten - is er blijk van actieve beoogde koppeling van bestaande wetenschappelijke en praktijkkennis en aandacht voor verspreiding van kennis en resultaten gericht op de noordelijke provincies?

  • 5.

    Kwaliteit procesplan voor samenwerking en/of ontwikkeling innovatie – zijn alle randvoorwaarden goed in beeld gebracht en vertaald naar beheermaatregelen, is er goed nagedacht over ruimte voor procesmanagement, is goed nagedacht over risicomanagement, zijn er goede kwaliteitseisen gesteld aan de trekker van het innovatieproject?

  • 6.

    Blijk van oriëntatie op (technische) haalbaarheid en voor handen kennis – geeft de groep er blijk van zich te hebben georiënteerd of te gaan oriënteren op bestaande kennis, aanbevelingen, best practices en dergelijke rond het beoogde innovatiedoel?

  • 7.

    Blijk van oriëntatie op businessmodel en marktpotentieel – heeft de groep de probleemstelling of kans die ten grondslag ligt aan de beoogde innovatie scherp voor ogen en kijken de aanvragers naar hoe de innovatie in praktijk gebracht kan worden?

  • 8.

    Kwaliteit, breedte samenstelling, kennisniveau en werkafspraken samenwerkingsverband – past de samenstelling van de groep bij de ambitie?

 

Maximale punten: 5

Wegingsfactor: 4

 

Haalbaarheid

De mate waarin het project haalbaar is vanuit organisatorisch oogpunt en haalbaar vanuit de context van de innovatie. Hierbij gaat het om het vooraf kunnen beoordelen of de partijen er ook in geslaagd zijn een innovatie-idee goed te hebben uitgewerkt om te kunnen testen of te beproeven. Het gaat om bijvoorbeeld om een uitwerking naar (installatie)technische specificaties, bouwkundig ontwerp, businessmodel of proefopstelling. Ook het procesmatige aspect van de samenwerking zoals onderlinge taakverdeling, planning en inzet van menskracht wordt hierbij beoordeeld. Haalbaarheid wordt beoordeeld aan de hand van de samenhang van de volgende aspecten:

  • 1.

    Kwaliteit procesplan voor samenwerking en/of projectplan voor de ontwikkeling van de beoogde innovatie; de kwaliteit van een project- en/of procesplan wordt beoordeeld aan de hand van de beschrijving van het probleem en onderbouwing van de aanpak van activiteiten. Daarnaast dient een proces/projectplan een heldere omschrijving van de beheersmatige aspecten zoals tijdsplanning, kosten, menskracht, organisatie, en risico’s te bevatten.

  • 2.

    Blijk van oriëntatie op (technische) haalbaarheid op basis van de kennis die voor handen ligt; hieruit moet blijken of het samenwerkingsverband zich in voldoende mate heeft georiënteerd of gaat oriënteren op bestaande kennis, bestaande praktijken, aanbevelingen en dergelijke rond het beoogde innovatiedoel.

  • 3.

    Blijk van oriëntatie op businessmodel en marktpotentieel; hieruit moet blijken of het samenwerkingsverband zich in voldoende mate heeft georiënteerd op het businessmodel achter de innovatie. Daarin spelen de aspecten die bepalen of de toekomstige aanbieder of leverancier een business case heeft voor de innovatie. Het gaat daarbij om zaken zoals het beoogde marktsegment, klantenrelaties, waarde propositie, kostenstructuur en marktprijs.

  • 4.

    Kwaliteit van het samenwerkingsverband in relatie tot het ambitieniveau; de kwaliteit van het samenwerkingsverband, moet blijken uit de samenstelling, kennisniveau en werkafspraken in relatie tot het ambitieniveau van de innovatie.

  • 5.

    Bereidheid tot kennisdeling; in hoeverre zegt het samenwerkingsverband toe kennis uit te wisselen met het EIP-netwerk en is er blijk van een actieve opstelling hierbij, bijvoorbeeld is er de bereidheid een buitenlandse presentatie te verzorgen of een buitenlandse groep belangstellenden te ontvangen?

 

Maximale punten: 5

Wegingsfactor: 2

 

 

Innovativiteit

In samenhang worden de volgende aspecten bezien:

  • 1.

    Technisch of sociaal grensverleggend karakter van het innovatie – idee (product, procedé, techniek, concept, aanpak) – hoe bijzonder is het idee?

  • 2.

    Transitie karakter van de innovatie – draagt de innovatie bij aan realisatie van de toekomstbestendige “duurzame landbouw”, d.w.z. inzet op beoogde transitie van benadering kostenreductie en/of verhoogde volumes naar benadering meerwaardecreatie, circulaire bedrijfsvoering / productie en/of sector-overstijgende toepassing (cross-over)?

  • 3.

    Innovatieve waarde van het samenwerkingsverband – ontstaat er nieuwe ketensamenwerking of cross-over samenwerking?

  • 4.

    Toepassingsgebied – is er al een oplossing maar wordt deze niet toegepast en is het innovatieproject erop gericht om belemmeringen weg te nemen?

  • 5.

    Innovatie infrastructuur – waar wordt de innovatie feitelijk ontwikkeld, geproduceerd en gereed gemaakt voor installatie? Zijn hierbij de ondernemers uit Drenthe aan zet? Beogen zij de leiding te nemen bij uitrol elders?

Maximale punten: 5

Wegingsfactor: 3

 

 

Efficiëntie

De efficiëntie wordt bepaald door in samenhang te kijken naar de volgende aspecten:

  • 1.

    Redelijkheid van kosten - staat de begroting (uren en tarieven) in een reële verhouding tot de geplande prestatie? Hoe is dit aannemelijk gemaakt? Hierbij wordt gelet op:

    • de omvang van de totale subsidiabele projectkosten in relatie tot de innovatieopgave

    • het potentiële toepassingsbereik van de innovatie binnen de agrarische sector.

  • 2.

    Relevantie van de kosten – wordt de gevraagde bijdrage aan de juiste zaken besteed?

  • 3.

    Efficiënt gebruik van kennis, kunde en arbeid - in hoeverre wordt bestaande kennis goed benut, staat de overhead van het innovatieproject in redelijke verhouding tot de prestatie?

  • 4.

    Is er sprake van een jonge landbouwer binnen de activiteit? – een jonge landbouwer neemt nieuwe kennis, kunde en arbeid mee in een project en kan de continuïteit van de activiteit verhogen.

Maximale punten: 5

Wegingsfactor: 3

 

 

Toelichting Openstellingsbesluit GLB-NSP Samenwerking voor Samenwerking voor innovatie EIP 2024 provincie Drenthe

 

LEESWIJZER

 

Voorliggend openstellingsbesluit moet in samenhang gelezen worden met de Verordening Europese landbouwsubsidies 2023-2027 van de provincie Drenthe

 

Met dit openstellingsbesluit wordt paragraaf 5 uit hoofdstuk 2 van de Verordening – de maatregel Samenwerking in het kader van EIP – opengesteld. De artikelen 2.5.1 tot en met 2.5.12 van paragraaf 5 uit hoofdstuk 2 van de Verordening moeten tezamen gelezen worden met de artikelen in dit openstellingsbesluit. Daarnaast zijn de algemene en slotbepalingen uit de Verordening ook van toepassing op een aanvraag. Het openstellingsbesluit bevat derhalve uitsluitend nadere regels ten opzichte van de Verordening.

 

EIP is het Europees Innovatie Partnerschap. Dit netwerk dient voor internationale kennisuitwisseling over innovaties. Daarmee kunnen de verschillende projecten van elkaars kennis en ervaring profiteren voor versnelling van het innovatieproces. Het maakt de vorming van een netwerk van operationele groepen, adviesdiensten en onderzoekers mogelijk. Het samenwerkingsverband dat een projectaanvraag indient wordt een operationele groep genoemd. Alle deelnemers binnen deze operationele groep buigen zich over het vraagstuk waar het project zich op richt en werken gezamenlijk aan een innovatieve oplossing. Een operationele groep moet zo samengesteld zijn dat de deelnemers beschikken over de juiste/vereiste expertise voor het welslagen van het samenwerkingsverband.

 

Artikel 2 Subsidiabele activiteiten

Innovaties zijn cruciaal voor de Nederlandse landbouw om te verduurzamen, om de GLB-doelen te behalen en om in te kunnen spelen op de meeste geprioriteerde behoeften van onderwerpen die in de komende jaren aanpak behoeven. Daarbij dienen de technische en sociale aspecten van innovaties vaak hand in hand te gaan om effectief steun te verlenen aan het gewenste veranderingsproces in de landbouw. Zo hebben innovaties die enkel zijn gericht op efficiëntieverhoging en kostenbesparing minder duurzaamheidseffect als ze niet tevens bijdragen aan bijvoorbeeld een sterkere positie van de primaire producent in de voedselketen. De voorkeur ligt daarom op innovaties die landbouwers prikkelen om te verduurzamen vanuit de markt of die het ontstaan van nieuwe verdienmodellen stimuleert. De gedachte is dat daarmee tevens de afhankelijkheid van de landbouw van grote hoeveelheden publieke middelen om te verduurzamen op de langere termijn geleidelijk afneemt.

 

De innovatiethema’s zijn gekozen omdat deze naar verwachting het meest kunnen bijdragen aan de doelen van deze interventie. De landbouw heeft voor haar verduurzamingsopgave spelers uit andere sectoren nodig zoals die uit de hele voedselketen, de directe omgeving en de hightech-industrie, om samen op te trekken en gebruik te maken van innovatieve ontwikkelingen die daar plaatsvinden zoals op het vlak van waarde creatie, precisielandbouw, dataficatie, robotisering en nieuwe ketens. Op de langere termijn is dat voor een voedselsysteem waar investeringen van de landbouw in de productie van duurzamer voedsel en voor een gezond eetpatroon, zich op termijn meer gaan terugverdienen in de markt en samenleving. Dat wil zeggen met ketenpartijen en consumenten die bereid zijn een meerprijs te betalen voor aantoonbaar duurzamere en gezondere producten.

 

De samenwerkingsverbanden werken op projectbasis aan een innovatieopgave die een antwoord moet geven op een concrete vraag of kans uit de praktijk. Daarbij gaat het om de uitvoering van het gezamenlijke innovatieproject door het samenwerkingsverband. Het betreft met name het verder ontwikkelen, valideren en verfijnen van kennis en innovaties, met als doel dat die uiteindelijk deel uit gaan maken van een groter ontwikkelingsproces dat gericht is op grootschalige toepassing ervan in de praktijk. Dit proces kan bijvoorbeeld gestart worden door kleine actieve samenwerkingsverbanden (living labs) met een schil van koplopers (early adapters). Zolang de activiteiten nog gericht zijn op het praktijkrijp maken van de kennis en innovatie, vallen ze onder deze maatregel.

In onderstaande tabel zijn voorbeelden genoemd van subsidiabele activiteiten. Deze zijn niet uitputtend, en bedoeld om bestaande ideeën voor duurzame activiteiten te stimuleren naar verdere ontwikkeling.

 

Doel

Toelichting en voorbeelden subsidiabele activiteiten (niet uitputtend)

 

Het ontwikkelen van duurzame verdienmodellen binnen de landbouw, met als resultaat een rendabel inkomen voor landbouwers wat de veerkracht van de landbouwsector in de EU ten goede komt

Het ontwikkelen van verdienmodellen die anticiperen op veranderende omstandigheden (o.a. klimaat) en/of de ontwikkeling van verdienmodellen die bijdragen aan een verminderde impact op natuurlijke hulpbronnen. Voorbeelden hiervan zijn:

  • Teelten ten behoeve van biobased of eiwitrijke materialen zoals vlas, vezelhennep en veldboon;

  • Inpassing van ecosysteemdiensten of nevenactiviteiten (zoals recreatie) in het bedrijfsmodel.

 

Het vergroten van de marktgerichtheid en het concurrentievermogen van landbouwbedrijven, door meer aandacht voor onderzoek, nieuwe technologieën of digitalisering

 

Het concurrentievermogen en de marktgerichtheid van landbouwbedrijven wordt vergroot. Door onderzoek, nieuwe technologie en/of digitalisering wordt hieraan bijgedragen. Hierbij denken we bijvoorbeeld aan het door onderzoek, technologie of digitalisering ondersteunen van duurzame en lokale producten, en de ontwikkeling van nieuwe verdienmodellen die bijdragen aan het tot staan brengen of ombuigen van biodiversiteitsverlies en efficiënt beheer van natuurlijke hulpbronnen bevorderen.

 

Het tot een marktrijp concept ontwikkelen van een duurzame toegevoegde waardeketen gericht op landbouwproducten, waarbij de positie van de landbouwer in de waardeketen verbeterd kan worden

 

Het gaat hierbij zowel om het ontwikkelen van duurzame toegevoegde waardeketens gericht op landbouwproducten, als om het ontwikkelen van (biologische of gangbare) korte ketens.

  •  

Bijdragen aan het tot staan brengen en ombuigen van biodiversiteitsverlies, tot versterking van ecosysteemdiensten en de instandhouding van habitatten en landschappen

Projecten die bij kunnen dragen aan het tot staan brengen en ombuigen van biodiversiteitsverlies en tot versterking van ecosysteemdiensten en de instandhouding van habitatten en landschappen.

Voorbeelden zijn projecten op een van de volgende thema's:

  • Versterken groenblauwe dooradering

  • Versterken landschappelijke structuur en herkenbaarheid

  • Agroforestry

  • Kennisontwikkeling en analyse van de landschappelijke en ecologische structuur, gericht op inrichting, beheer en onderhoud van de (agrarische) landschappelijke structuren. Zoals een Veldgids, landschapsbiografie, landschapsecologische systeemanalyse of soortgelijk product.

  • Experimenten met het inpassen van (voedsel)hagen, erfbeplanting en erfstruwelen in de bedrijfsvoering

  • Experimenten/praktijkproeven met de toepassing van ruige mest, compost, bodemverbetering, alternatieve mestaanwending, vermindering van kunstmestgebruik, integrale gewasbescherming.

Bevorderen van de duurzame ontwikkeling of het efficiënte beheer van natuurlijke hulpbronnen zoals water, bodem en lucht, onder meer door de afhankelijkheid van chemische middelen te verkleinen

 

Voorbeelden van projecten die goed in dit doel passen zijn:

  • Bouwplan- en teeltverruiming

  • Experimenten met innovatieve teeltsystemen zoals ruggenteelt, strokenteelt, pixelteelt

  • Verminderen van uit- en afspoeling van gewasbeschermingsmiddelen naar bodem, grond- en oppervlaktewater. Bijvoorbeeld door groenere middelen toe te passen of verwaaiing en drift tegen te gaan.

  • Experimenten met autonome en semiautonome systemen die ziekten/plagen/onkruiden kunnen herkennen en bestrijden met duurzame methoden (thermisch, mechanisch, laser, elektrisch)

  • Experimenten met mechanische bestrijdingstechnieken zoals de wiedeggen, biofrees, schrijfeggen, valse zaaibedbereiding, schoffelmachines.

  • Experimenten met biologische bestrijding van plaagsoorten en onkruid.

  • Experimenten met alternatieve manieren om onkruid en plaagsoorten te voorkomen zoals stro, gaas, mulchen, keuzes in groenbemesters, etc.

  • Experimenten voor duurzaam bodembeheer zoals CO2 vastleggen in de bodem, tegengaan bodemverdichting, bevorderen bodembiodiversiteit, verbeteren nutriëntenkringloop

  • Tegengaan verzilting

  •  

Bijdragen aan de beperking van en aanpassing aan de klimaatverandering, onder meer door de uitstoot van broeikasgassen te verminderen, de koolstofvastlegging te verbeteren of duurzame energie te bevorderen

Bijvoorbeeld projecten op een van de volgende thema’s:

  • Duurzame bouwmaterialen

  • Eiwittransitie

  • Nieuwe gewassen

  • Terugbrengen CO2-uitstoot

  • Terugbrengen methaan-uitstoot

  • CO2-neutraal werken

  • Bodemverdichting

  • Bodembiodiversiteit

  • Het vasthouden van gebiedseigen water

  • Stimuleren van de infiltratie van water (grondwateraanvulling)

  • Het sluiten van de mineralenkringloop

 

Inspelen op de maatschappelijke verwachtingen inzake voedsel en gezondheid, onder meer wat betreft hoogkwalitatief, veilig en voedzaam voedsel dat op duurzame wijze is geproduceerd.

Naast de hierboven al genoemde voorbeelden van innovatiethema’s, gaat het hier om de koppeling tussen maatschappelijke verwachting en de wijze waarop voedsel wordt geproduceerd;

  • Stimuleren korte keten en lokaal seizoensgebonden voedsel

  • vermindering van voedselverspilling

  • verbetering van dierenwelzijn

  • bestrijding van antimicrobiële resistentie.

 

Artikel 3 Doelgroep

Om innovaties met succes te ontwikkelen en die aansluiten op de landbouwpraktijk is het belangrijk dat deze in een open innovatieproces tot stand komen met een diversiteit aan deelnemers die samen hiervoor de nodige kwaliteiten inbrengen. Het is belangrijk dat de samenstelling van het samenwerkingsverband maximaal is afgestemd op de innovatieopgave, zowel voor de ontwikkeling als de verspreiding van de innovatie/nieuwe kennis.

De subsidie wordt daarom enkel verstrekt aan samenwerkingsverbanden (operationele groep genaamd) zoals omschreven in artikel 3. Deze bestaat tenminste uit twee actoren die van belang zijn voor het verwezenlijken van de doelstelling(en) van het project waarvoor subsidie is aangevraagd en bevat tenminste één landbouwer. Geen van de partijen neemt meer dan 70% van de subsidiabele kosten voor haar rekening zodat actieve participatie van alle deelnemers in het samenwerkingsverband wordt gestimuleerd.

 

Artikel 6 Hoogte subsidie

In dit artikel is beschreven op welke wijze de hoogte van de subsidie wordt berekend. Hierbij is van belang welke soorten kosten er zijn gemaakt en van welke rekenmethode er gebruik wordt gemaakt. Mocht u aangevraagd hebben zonder kosten voor investeringen en gedurende de uitvoering van het project toch een investering willen doen, dan kan de VKO overige kosten niet meer worden toegepast. Dit kan mogelijk leiden tot een lager subsidiebedrag.

 

Artikel 7 Subsidiabele kosten

Subsidiabele kosten kunnen bestaan uit operationele kosten van het samenwerkingsverband en uit investeringen in bedrijfsmiddelen. Operationele kosten van het samenwerkingsverband zijn alle kosten die te maken hebben met het uitvoeren van het project, met uitzondering van investeringen in bedrijfsmiddelen. Investeringen in bedrijfsmiddelen zijn vaste activa die voor de bedrijfsvoering worden gebruikt en die behoren tot het ondernemingsvermogen. Het zijn bezittingen die voor langere tijd aan het landbouwbedrijf gebonden zijn die gebruikt worden voor de bedrijfsvoering. Voorbeelden van bedrijfsmiddelen zijn gebouwen, machines en inventaris. Ook software is een bedrijfsmiddel. In het kader van dit openstellingsbesluit zijn investeringen in bedrijfsmiddelen subsidiabel voor de duur van het project. Dit betekent dat wanneer een bedrijfsmiddel van bijvoorbeeld € 100.000 wordt aangeschaft ten behoeve van het innovatieproject en dit bedrijfsmiddel wordt in 5 jaar afgeschreven en het project duurt 3 jaar, dan is € 60.000,- van de investering in het bedrijfsmiddel subsidiabel waarover 40% subsidie kan worden verstrekt.

De begroting van uw project kan op verschillende manieren tot stand komen. Hierna wordt hier verder op ingegaan. Een innovatieproject in het kader van deze regeling kan in twee verschijningsvormen voorkomen:

 

Soort project

Opties berekening subsidiabele kosten

Project met operationele kosten én investeringen

1. Werkelijke kosten (cf. artikel 1.9a, eerste lid onder a en derde lid van de Regeling)

2. Vereenvoudigde kostenoptie voor arbeidskosten (cf. artikel 1.9b van de Regeling)

Project met enkel operationele kosten

1. Werkelijke kosten (cf. artikel 1.9a van de Regeling)

2. Vereenvoudigde kostenoptie voor arbeidskosten (cf. artikel 1.9b van de Regeling)

 

Op basis van onderstaand rekenvoorbeeld wordt in beeld gebracht hoe de begroting van een innovatieproject kan worden opgesteld.

 

  • 1.

    In geval van het begroten van de werkelijke kosten conform artikel 1.9a van de Verordening, in dit geval moeten alle kosten worden verantwoord:

 

Begroting

 

 

Financiering

 

 

€ 200.000 arbeidskosten

€ 300.000 overige kosten

 

Waarvan € 50.000 investeringen in bedrijfsmiddelen en € 250.000 geen investeringen in bedrijfsmiddelen

Totaal:

€ 500.000

totale kosten

100% subsidie over € 200.000:

€ 200.000

40% subsidie over € 50.000:

€ 20.000

 

en

100% subsidie over € 250.000:

€ 250.000

Totaal:

€ 470.000 subsidie en € 30.000 eigen bijdrage

 

  • 2.

    In geval van het begroten van de kosten met gebruikmaking van de vereenvoudigde kostenoptie voor arbeidskosten conform artikel 1.9b van de Verordening, in dit geval hoeven alleen de overige kosten te worden verantwoord op basis van facturen en betaalbewijzen:

 

Begroting

 

 

Financiering

 

 

€ 69.000 arbeidskosten

 

Percentage, 23%, van de overige kosten; € 300.000

€ 300.000 overige kosten

 

Waarvan € 50.000 investeringen in bedrijfsmiddelen en € 250.000 geen investeringen in bedrijfsmiddelen

Totaal:

€ 369.000

totale kosten

100% subsidie over € 69.000:

€ 69.000

40% subsidie over € 50.000:

€ 20.000

en

100% subsidie over € 250.000:

€ 250.000

Totaal:

€ 339.000 subsidie en € 30.000 eigen bijdrage

 

  • 3.

    Er kan zowel gebruik gemaakt worden van:

    • a.

      Begroten op basis van werkelijke kosten, conform artikel 1.9a, eerste lid onder a en derde lid van de Regeling, of;

    • b.

      Vereenvoudigde kostenoptie voor arbeidskosten, conform artikel 1.9b van de Verordening (enkel verantwoording van de overige kosten nodig op basis van facturen betaalbewijzen).

Een rekenvoorbeeld voor 3a is hierboven gegeven onder 1. Hierna volgt een voorbeeld voor 3b (conform artikel 1.9b van de Verordening).

 

Rekenvoorbeeld 3b

Begroting

 

 

Financiering

 

 

€ 57.500 arbeidskosten

 

Percentage, 23%, van de overige kosten; € 250.000

€ 250.000 overige kosten

Totaal:

€ 307.500

totale kosten

100% subsidie over € 307.500;

€ 307.500.

 

Totaal:

€ 307.500, geen eigen bijdrage nodig omdat de subsidie 100% bedraagt.

 

Artikel 8 Niet-subsidiabele kosten

Kosten gericht op de reguliere bedrijfsvoering van bestaande reguliere samenwerkingsactiviteiten zijn niet subsidiabel.

 

Artikel 10 Selectiecriteria, weging en selectie

Voor het bepalen van de rangschikking van projecten zijn vier selectiecriteria benoemd in artikel 2.5.9 van de regeling. Het bepalen van de scores van de selectiecriteria vindt als volgt plaats. Per selectiecriterium zijn diverse aspecten benoemd op basis waarvan een project wordt beoordeeld:

 

  • a.

    Effectiviteit (maximaal 5 punten, de weging is 4, totaal te behalen punten is 20),

De mate van de effectiviteit van de innovatie is een beoordeling op de toegevoegde waarde van een verbeterd product, dienst, methode of procedé voor het benaderen van de thematiek binnen deze openstelling. Nadrukkelijk wordt hierbij gekeken naar het doel van deze openstelling: uitvoering van innovatieprojecten in relatie tot het provinciale beleid van de provincie Drenthe. De mate van effectiviteit wordt bepaald op basis van de samenhang van de volgende aspecten:

  • Meerwaarde van de beoogde innovatie voor de gestelde doelen binnen het thema van de openstelling; hieronder wordt bedoeld het (potentiële) effect van een geslaagde innovatie (nieuw of verbeterd product, dienst, methode of procedé) op de thema’s. Het gaat dan vooral om het meetbare effect in technische zin in termen van bijvoorbeeld minder nutriënten uitspoeling, uitstoot van broeikasgassen of minder bodemdaling.

  • Voorbeeldwerking van het innovatieproject in breder verband; bij samenwerkingsprojecten gaat het niet alleen om het (potentiële)effect van de innovatie zelf maar ook om de meerwaarde van het samenwerkingsproces op regionaal, nationaal of eventueel mondiaal niveau. Naast de reikwijdte van dergelijke verbanden wordt ook het ontstaan van nieuwe innovatie-verbindingen (zoals cross-overs tussen meerdere sectoren) en nieuw samenspel tussen ketenpartijen positief beoordeeld.

  • De mate waarin de innovatie breed toepasbaar is; onder brede toepasbaarheid wordt verstaan dat er een goede motivatie beschikbaar is wie potentieel de innovatie adopteert. Het is van belang om daarbij de doelgroep goed voor ogen te hebben. Het kan gaan om een selectieve groep van early adaptors of een brede groep (early majority). Tevens is de mate van geschiktheid van de beoogde innovatie voor brede toepasbaarheid of uitrol in de provincie of bepaald gebied van belang om duidelijk in beeld te brengen. Dit omdat sommige nieuwe verdienmodellen zich bijvoorbeeld kunnen richten op een bepaald gebied (zoals de veenweiden of een polder) of op een bepaald marktsegment (korte keten of specifieke groep consumenten).

  • Kwaliteit communicatieplan ten behoeve van kennisdeling tijdens het innovatieproject en ten behoeve van verspreiding van resultaten. Is er blijk van actieve beoogde koppeling van wetenschappelijke en praktijkkennis en bevat de begroting ruimte voor actieve kennisdeling? Op het gebied van innovatie-ontwikkeling is in Europees verband een proces gestart dat EIP-Agri heet. Van de initiatiefnemer wordt verwacht dat zij/hij zich op gelijksoortige projecten als het projectidee oriënteert, die in Nederland (zie Externe link: https://projecten.netwerkplatteland.nl/nl) en in de EU (zie: https://eu-cap-network.ec.europa.eu/projects/search_en) zijn gestart. Ook wordt verwacht dat aangetoond wordt dat in het projectplan de kennis is gebruikt, die is ontwikkeld in de EIP Focus Groups (zie Externe link: https://eu-cap-network.ec.europa.eu/operational-groups_en).

 

  • b.

    Haalbaarheid kans op succes (maximaal 5 punten, de weging is 2, totaal te behalen punten is 10),

De mate waarin het project haalbaar is vanuit organisatorisch oogpunt en haalbaar vanuit de context van de innovatie. Hierbij gaat het om het vooraf kunnen beoordelen of de partijen er ook in geslaagd zijn een innovatie-idee goed uitgewerkt hebben om te kunnen testen of te beproeven. Het gaat om bijvoorbeeld om een uitwerking naar (installatie)technische specificaties, bouwkundig ontwerp, businessmodel of proefopstelling. Ook het procesmatige aspect van de samenwerking zoals onderlinge taakverdeling, planning en inzet van menskracht wordt hierbij beoordeeld. Haalbaarheid wordt beoordeeld aan de hand van de samenhang van de volgende aspecten:

  • Kwaliteit procesplan voor samenwerking en/of projectplan voor de ontwikkeling van de beoogde innovatie; de kwaliteit van een project- en/of procesplan wordt beoordeeld aan de hand van de beschrijving van het probleem en onderbouwing van de aanpak van activiteiten. Daarnaast dient een proces/projectplan een heldere omschrijving van de beheersmatige aspecten zoals tijdsplanning, kosten, menskracht, organisatie, en risico’s te bevatten.

  • Blijk van oriëntatie op (technische) haalbaarheid op basis van de kennis die voor handen ligt; hieruit moet blijken of het samenwerkingsverband zich in voldoende mate heeft georiënteerd of gaat oriënteren op bestaande kennis, bestaande praktijken, aanbevelingen en dergelijke rond het beoogde innovatiedoel.

  • Blijk van oriëntatie op businessmodel en marktpotentieel; hieruit moet blijken of het samenwerkingsverband zich in voldoende mate heeft georiënteerd op het businessmodel achter de innovatie. Daarin spelen de aspecten die bepalen of de toekomstige aanbieder of leverancier een business case heeft voor de innovatie. Het gaat daarbij om zaken zoals het beoogde marktsegment, klantenrelaties, waarde propositie, kostenstructuur en marktprijs.

  • Kwaliteit van het samenwerkingsverband in relatie tot het ambitieniveau; de kwaliteit van het samenwerkingsverband, moet blijken uit de samenstelling, kennisniveau en werkafspraken in relatie tot het ambitieniveau van de innovatie.

  • Bereidheid tot kennisdeling; in hoeverre zegt het samenwerkingsverband toe kennis uit te wisselen met het EIP-netwerk en is er blijk van een actieve opstelling hierbij, bijvoorbeeld is er de bereidheid een buitenlandse presentatie te verzorgen of een buitenlandse groep belangstellenden te ontvangen?

 

  • c.

    Innovativiteit (maximaal 5 punten, de weging is 3, totaal te behalen punten is 15),

Met innovativiteit wordt zowel het samenwerkingsproces (samenwerkingsverband) als het vernieuwende karakter van het onderwerp van de samenwerking (het idee dat in de praktijk gebracht wordt) beoordeeld. Het gaat bij dit laatste om de mate waarin verbeteringen of geheel nieuwe producten, diensten, methodes of procedés worden ontwikkeld. Hoe groter de verbetering hoe hoger de score. Als referentie voor het beoordelen van het innovatieve karakter van het beoogde product, dienst, methode of procedé hanteren wij de gangbare praktijk binnen de provincie. Innovaties scoren hoger naarmate die ook op nationaal dan wel Europees of mondiaal niveau als vernieuwend mogen worden beschouwd. Innovatie wordt beoordeeld aan de hand van de samenhang van de volgende aspecten:

  • Technisch of sociaal grensverleggend karakter van de innovatie; dit is de beoordeling op het feitelijke vernieuwende van het idee dat tot ontwikkeling wordt gebracht. Behalve, de puur landbouwtechnische kanten van het idee kan het daarbij ook gaan om de sociale en financiële aspecten daarbij. Daarbij kan gedacht worden aan meer consumentenvertrouwen, nieuwe financieringsvormen of betere arbeidsomstandigheden.

  • Transitiekarakter van de innovatie; met dit aspect beoordelen we de innovatie naar de bijdrage die het kan leveren aan een structurele verandering naar een toekomstbestendige “duurzame landbouw”. De innovatie wordt daarin in samenhang met maatschappelijke ontwikkelingen en institutionele veranderingen (bijvoorbeeld regelgeving) beschouwd.

  • Innovatieve waarde van het samenwerkingsverband; op basis van dit aspect wordt gekeken naar de partijen in het samenwerkingsverband. Partijen die nog niet eerder hebben samengewerkt, of partijen die uit andere sectoren (niet landbouw) deelnemen aan de samenwerking maken dat het verband op zich al vernieuwend kan zijn.

  • Toepassingsgerichtheid van de innovatie; indien de innovatie al in concept al is uitgewerkt, er is bijvoorbeeld al een prototype of model ontwikkeld, maar die wordt nog niet toegepast, dan wordt de innovatie beoordeeld op het oplossend vermogen van het samenwerkingsproject en of men in staat is belemmeringen voor verdere uitrol of marktintroductie weg te nemen.

  • Innovatie-infrastructuur; hierbij wordt gelet op waar de innovatie feitelijk wordt ontwikkeld, geproduceerd en gereed gemaakt voor installatie. In hoeverre zijn hierbij de ondernemers uit eigen regio/land aan zet en beogen zij de leiding te nemen bij uitrol elders?

 

  • d.

    Efficiëntie (maximaal 5 punten, de weging is 3, totaal te behalen punten is 15),

  • Met de efficiëntie wordt gekeken naar de verhouding tussen de kosten en de geplande resultaten of prestatie(s) van het innovatieproject. Efficiëntie wordt beoordeeld aan de hand van de samenhang van de volgende aspecten:

  • De verhouding tussen de begrote kosten en de beoogde projectresultaten (prestaties); hiermee wordt de redelijkheid van de kosten beoordeeld. De projectprestatie bestaat uit duidelijk omschreven projectresultaten. Het kan bijvoorbeeld gaan om een marktonderzoek, productontwerp, procesomschrijving van een productieproces of een tastbaar product of prototype. Ook een dataset met monitoringsgegevens kan als deelresultaat in een innovatieproces omschreven worden. Deze elementen worden afgewogen tegen de kosten die in de begroting staan. Daarbij wordt ook gekeken naar uurtarieven en het aantal geplande uren. Het totaal wordt ook bezien in relatie tot het potentiële toepassingsbereik van de innovatie binnen de agrarische sector en het beoogde effect binnen het beleidsthema. Met deze aspecten in ogenschouw willen we voorkomen dat er veel kosten worden gemaakt voor een innovatie met een geringe impact.

  • Relevantie van de voorziene kosten voor het realiseren van de beoogde innovatie; dit aspect richt zich op de vraag of alle begrote kosten wel strikt noodzakelijk zijn voor het project.

  • Mate van efficiënt gebruik van (bestaande) kennis en arbeid; dit aspect is een maat voor het beoordelen of bestaande kennis en arbeid binnen het samenwerkingsverband goed wordt benut. Ook het aandeel overhead in relatie tot de andere projectactiviteiten wordt bezien en die afgezet tegen de prestatie(s) van het project.

 

Het maximumaantal punten dat behaald kan worden is 60. Het project met het meest aantal punten krijgt de hoogste ranking. Toetsing vindt plaats door een onafhankelijk adviescommissie die Gedeputeerde Staten adviseert. Er worden maximaal 5 punten toegekend per criterium. Aan elk selectiecriterium is een wegingsfactor toegekend. In totaal zijn maximaal 60 punten te behalen. De plaats in de rangorde wordt bepaald door het aantal punten dat de toetsingscommissie aan het project toekent. Voor elk project geldt dat een minimumaantal punten dient te worden behaald om voor subsidie in aanmerking te kunnen komen (60% van 60 punten = minimaal 36 punten). Indien een aanvraag minder dan 36 punten behaalt, wordt de aanvraag niet gehonoreerd. Het doel van deze systematiek is om alle projecten onderling te vergelijken en de beste projecten uit het totaalaanbod te kunnen selecteren.

Aanvragen worden op volgorde van de rangschikking gehonoreerd. Als twee of meer aanvragen een gelijk aantal punten hebben gekregen en de som van de aangevraagde bedragen dusdanig is dat het subsidieplafond wordt overschreden, dan vindt tussen hen een prioritering plaats op de afzonderlijke scores in de volgorde: 1. effectiviteit, 2. innovativiteit, 3. Efficiëntie en 4. Haalbaarheid/ kans op succes. Indien de aanvragen een gelijk aantal punten hebben behaald, wordt de rangschikking van de aanvragen bepaald door loting.

Het puntentotaal per project wordt samengesteld uit de te behalen punten op basis van deze methodiek. Het toekennen van punten vindt per selectiecriterium als volgt plaats:

  • -

    0 punten worden toegekend indien de score op de bij het selectiecriterium genoemde aspecten in samenhang bezien, zeer gering is;

  • -

    1 punt wordt toegekend indien de score op de bij het selectiecriterium genoemde aspecten in samenhang bezien, gering is;

  • -

    2 punten worden toegekend indien de score op de bij het selectiecriterium genoemde aspecten in samenhang bezien, matig is;

  • -

    3 punten worden toegekend indien de score op de bij het selectiecriterium genoemde aspecten in samenhang bezien, voldoende is;

  • -

    4 punten worden toegekend indien de score op de bij het selectiecriterium genoemde aspecten in samenhang bezien, goed is;

  • -

    5 punten worden toegekend indien de score op de bij het selectiecriterium genoemde aspecten in samenhang bezien, zeer goed is.

 

Artikel 12 Weigeringsgronden

Een project komt niet voor subsidie in aanmerking als het niet nieuw is voor een of meer van de deelnemers aan een operationele groep. Het project dient innovatief te zijn, waarbij de innovativiteit kan bestaan uit nieuwe praktijken of uit bestaande praktijken in een nieuwe milieu- of geografische context. Deze afwijzingsgrond is van toepassing als een deelnemer eerder in een ander of hetzelfde samenwerkingsverband heeft gewerkt aan hetzelfde project. Dat het project wel nieuw is voor de overige deelnemers doet hier niet aan af. Het is wel mogelijk dat hetzelfde samenwerkingsverband meer dan één keer voor subsidie in aanmerking komt, als het project nieuw is ten opzichte van eerdere gesubsidieerde projecten. Het is bovendien van belang dat het project zich in voldoende mate onderscheidt van eerdere projecten van de deelnemers aan de operationele groep, gezien het rangschikkingscriterium 'mate van innovatie'.

 

Een aanvraag kan door een reeds bestaand samenwerkingsverband worden gedaan indien sprake is van een geheel nieuw project. Dit kan betrekking hebben op een project met een nieuw thema of op de doorontwikkeling of het praktijkrijp maken van een thema waar al onderzoek naar is gedaan door het samenwerkingsverband. Een aanvraag kan niet gedaan worden ten behoeve van een lopend project.

 

Artikel 13 Verplichtingen

Indien de periode van uitvoering van de gesubsidieerde activiteiten meer dan twaalf maanden bedraagt dient een voortgangsverslag te worden overlegd. Dit verslag dient niet te worden aangeleverd indien in de afgelopen twaalf maanden een deelbetaling is aangevraagd waarbij ook een voortgangsverslag is aangeleverd. Vanaf dit moment geldt wederom dat iedere twaalf maanden een voortgangsverslag dient te worden ingediend.

Om de subsidie effectief in te zetten is het van belang dat iedere aanvrager zich heeft georiënteerd op reeds uitgevoerde onderzoeken en bestaande initiatieven omtrent de betreffende innovatie. Dit onderzoek kan binnen het EIP netwerk zelf plaatsvinden, maar tevens daarbuiten. Denk hierbij onder andere aan het EIP-AGRI, Groen Kennisnet, Netwerk Platteland en Farmbook. Over voorgaande moet een onderbouwing zijn opgenomen in de aanvraag.

Omdat het doel van deze interventie is dat er een kennisnetwerk ontstaat dat voor iedereen toegankelijk is, moet in de aanvraag onderbouwd worden hoe deze de kennis die binnen zijn eigen project wordt opgedaan gaat verspreiden. Welke activiteiten worden hiervoor uitgevoerd?

Om de hoogte van de subsidie waar de aanvrager aanspraak op kan maken juist te berekenen, is het van belang dat in de aanvraag een toelichting wordt gegeven op eventuele investeringen in bedrijfsmiddelen die binnen het project plaats zullen vinden.

 

Communicatieverplichting

Aansluiting op het EIP-netwerk en andere innovatie- en kennisnetwerken dragen ertoe bij dat samenwerkingsverbanden (operationele groepen) gedurende het gehele project gebruik kunnen maken van beschikbare kennis en ervaring voor een hogere effectiviteit. De ervaring laat zien dat de gang van praktijkrijpe innovaties in de landbouw naar een bredere toepassing ervan door de doelgroep vaak geen vanzelfsprekendheid is. Daarom wordt er bij deze interventie op gelet dat gedurende het innovatieproject voldoende aandacht is voor communicatie. De subsidie ontvanger is verplicht om de resultaten van het project te delen via de hiertoe geëigende netwerken.

  • 1.

    Onder geëigende netwerken wordt in ieder geval begrepen:

    • a.

      Groen Kennisnet

    • b.

      EIP als bedoeld in artikel 127 VO (EU) nr 2021/2115

  • 2.

    Elk project wordt gemeld aan het nationale en Europese EIP netwerk). Het doel hiervan is dat het delen van de kennis die opgedaan wordt tijdens de projecten, door anderen gebruikt kan worden en daardoor bijdraagt aan het moderniseren van de landbouwsector in Nederland en in Europa. Daarnaast kunnen via de netwerken ook interacties ontstaan tussen de verschillende samenwerkingsverbanden (operationele groepen) zodat deze elkaar kunnen versterken door een community te vormen. Met Groen Kennisnet, het kennisplatform van de groene sector, is een speciale samenwerking aangegaan. Nadat de subsidie is verleend aan een project maakt Groen Kennisnet voor elk project een pagina aan om de plannen en eindresultaten te delen. Ook tijdens uw project kunt u resultaten delen via Groen Kennisnet. Groen Kennisnet neemt hierover contact met u op.

 

Rapportageverplichtingen

Bij voorgangsverslagen, verzoeken tot deelbetaling en vaststelling gelden rapportageverplichtingen. Deze verplichtingen worden opgelegd omdat de lidstaten verplicht zijn dergelijke gegevens aan te leveren bij de Europese Commissie. In eerste instantie dient men te rapporteren over het aantal personen dat baat gehad heeft bij het innovatieproject en wordt als volgt in beeld gebracht: het gerealiseerde aantal personen dat van advies, opleiding, kennisuitwisseling of deelname aan de EIP groep heeft geprofiteerd om betere duurzame economische, sociale, milieu- en klimaatprestaties en prestaties op het gebied van hulpbronnenefficiëntie te leveren;

Indien dierenwelzijn onderdeel is van de aanvraag geldt het volgende:

Ook in het kader van dierenwelzijn geldt een rapportageverplichting. Men dient te rapporteren over het gerealiseerde aandeel GVE vallend onder ondersteunde acties ter verbetering van dierenwelzijn, wat als volgt wordt bepaald:

  • -

    Runderen van meer dan twee jaar oud à 1,0 GVE

  • -

    Runderen van zes maanden tot twee jaar oud à 0,6 GVE

  • -

    Schapen en geiten vanaf zes maanden à 0,15 GVE

 

Naar boven