Wijziging Regeling Europese Landbouwsubsidies 2023-2027 Overijssel

Gedeputeerde Staten van Overijssel,

 

BESLUITEN

 

De Regeling Europese Landbouwsubsidies 2023-2027 Overijssel als volgt te wijzigen.

 

In Paragraaf 5 Samenwerking voor innovatie in het kader van EIP de tekst Gereserveerd te vervangen door onderstaande.

 

Artikel 2.5.1 Begripsbepalingen

In deze paragraaf wordt verstaan onder:

Duurzame toegevoegde waardeketen: duurzame keten van activiteiten waarbij waarde aan de producten wordt toegevoegd op het moment dat deze een volgende activiteit in een keten passeren en waarbij de keten als geheel het product toegevoegde waarde geeft;

EIP: Europees Innovatie Partnerschap, voor de productiviteit en duurzaamheid in de landbouw als bedoeld in artikel 127 van verordening 2021/2115;

GVE: grootvee-eenheden;

Ketenpartij: instelling of dienstverlener waarmee de eigen activiteiten worden afgestemd omdat deze een rol speelt in het gezamenlijk te doorlopen traject;

Operationele groepen: samenwerkingsverbanden die deel uitmaken van een EIP, die bestaan uit minimaal twee actoren, waarvan minimaal één landbouwer deel uitmaakt en is gericht op het ontwikkelen, valideren en verfijnen van innovaties;

Verdienmodel: manier waarop geld verdiend kan worden met een bepaalde activiteit.

 

Toelichting

Dit artikel bevat enkele omschrijvingen van begrippen die in de interventie worden gebruikt.

 

Duurzame toegevoegde waardeketen

Om de economische veerkracht van de sector en de ketens te versterken hebben landbouwers ondersteuning nodig om in samenwerking met andere ketenpartners duurzame concepten te ontwikkelen. Het gaat hier om bestaande, nieuwe en/of korte voedselketens van lokaal, regionaal of bovenregionaal belang waarbij landbouwer(s) samen met een of meerdere marktpartij(en), een keten ontwikkelt. Het gaat daarbij om de fase van idee tot aan het marktrijp maken van een concept.

 

EIP

EIP is het Europees Innovatie Partnerschap. Dit netwerk dient voor internationale kennisuitwisseling over innovaties. Daarmee kunnen de verschillende projecten van elkaars kennis en ervaring profiteren voor versnelling van het innovatieproces. Het maakt de vorming van een netwerk van operationele groepen, adviesdiensten en onderzoekers mogelijk.

 

Operationele groepen

Het samenwerkingsverband dat een projectaanvraag indient wordt een operationele groep genoemd. Alle deelnemers binnen deze operationele groep buigen zich over het vraagstuk waar het project zich op richt en werken gezamenlijk aan een innovatieve oplossing. Een operationele groep moet zo samengesteld zijn dat de deelnemers beschikken over de juiste/vereiste expertise voor het welslagen van het samenwerkingsverband.

 

Artikel 2.5.2 Subsidiabele activiteit

  • 1.

    Subsidie kan worden verstrekt voor het uitvoeren van een innovatief samenwerkingsproject dat zich richt op het ontwikkelen, door ontwikkelen of praktijkrijp maken van nieuwe concepten, producten of diensten die bijdragen aan de transitie naar een duurzame en toekomstbestendige landbouw en de uitwisseling van kennis hierover.

  • 2.

    Het innovatieve samenwerkingsproject dient betrekking te hebben op de voortbrenging van landbouwproducten of handel in landbouwproducten als bedoeld in bijlage 1 van het Verdrag betreffende de Werking van de Europese Unie (VWEU).

  • 3.

    Het innovatieve samenwerkingsproject heeft betrekking op één of meerdere van de volgende thema’s:

    • a.

      het ontwikkelen van duurzame verdienmodellen binnen de landbouw, met als resultaat een rendabel inkomen voor landbouwers wat de veerkracht van de landbouwsector in de EU ten goede komt;

    • b.

      vergroten van de marktgerichtheid en het concurrentievermogen van landbouwbedrijven, door meer aandacht voor onderzoek, nieuwe technologieën of digitalisering;

    • c.

      tot een marktrijp concept ontwikkelen van een duurzame toegevoegde waardeketen gericht op landbouwproducten, waarbij de positie van de landbouwer in de waardeketen verbetert;

    • d.

      bijdragen aan het tot staan brengen en ombuigen van biodiversiteitsverlies, tot versterking van ecosysteemdiensten en de instandhouding van habitats en landschappen;

    • e.

      bevorderen van de duurzame ontwikkeling of het efficiënte beheer van natuurlijke hulpbronnen zoals water, bodem en lucht, onder meer door de afhankelijkheid van chemische middelen te verkleinen;

    • f.

      bijdragen aan de beperking van en aanpassing aan de klimaatverandering, onder meer door de uitstoot van broeikasgassen te verminderen, de koolstofvastlegging te verbeteren of duurzame energie te bevorderen;

    • g.

      inspelen op de maatschappelijke verwachtingen inzake voedsel en gezondheid, onder meer wat betreft hoogkwalitatief, veilig en voedzaam voedsel dat op duurzame wijze is geproduceerd, en voorts vermindering van de voedselverspilling, verbetering van het dierenwelzijn, of bestrijding van antimicrobiële resistentie.

Toelichting

Innovaties zijn cruciaal voor de Nederlandse landbouw om te verduurzamen, om de GLB-doelen te behalen en om in te kunnen spelen op de meeste geprioriteerde behoeften van onderwerpen die in de komende jaren aanpak behoeven. Daarbij dienen de technische en sociale aspecten van innovaties vaak hand in hand te gaan om effectief steun te verlenen aan het gewenste veranderingsproces in de landbouw. Zo hebben innovaties die enkel zijn gericht op efficiëntieverhoging en kostenbesparing minder duurzaamheidseffect als ze niet tevens bijdragen aan bijvoorbeeld een sterkere positie van de primaire producent in de voedselketen. De voorkeur ligt daarom op innovaties die landbouwers prikkelen om te verduurzamen vanuit de markt of die het ontstaan van nieuwe verdienmodellen stimuleert. De gedachte is dat daarmee tevens de afhankelijkheid van de landbouw van grote hoeveelheden publieke middelen om te verduurzamen op de langere termijn geleidelijk afneemt.

 

De innovatiethema’s zijn gekozen omdat deze naar verwachting het meest kunnen bijdragen aan de doelen van deze interventie. De landbouw heeft voor haar verduurzamingsopgave spelers uit andere sectoren nodig zoals die uit de hele voedselketen, de directe omgeving en de hightech-industrie, om samen op te trekken en gebruik te maken van innovatieve ontwikkelingen die daar plaatsvinden zoals op het vlak van waarde creatie, precisielandbouw, dataficatie, robotisering en nieuwe ketens. Op de langere termijn is dat voor een voedselsysteem waar investeringen van de landbouw in de productie van duurzamer voedsel en voor een gezond eetpatroon, zich op termijn meer gaan terugverdienen in de markt en samenleving. Dat wil zeggen met ketenpartijen en consumenten die bereid zijn een meerprijs te betalen voor aantoonbaar duurzamere en gezondere producten.

 

De samenwerkingsverbanden werken op projectbasis aan een innovatieopgave die een antwoord moet geven op een concrete vraag of kans uit de praktijk. Daarbij gaat het om de uitvoering van het gezamenlijke innovatieproject door het samenwerkingsverband. Het betreft met name het verder ontwikkelen, valideren en verfijnen van kennis en innovaties, met als doel dat die uiteindelijk deel uit gaan maken van een groter ontwikkelingsproces dat gericht is op grootschalige toepassing ervan in de praktijk. Dit proces kan bijvoorbeeld gestart worden door kleine actieve samenwerkingsverbanden (living labs) met een schil van koplopers (early adapters). Zolang de activiteiten nog gericht zijn op het praktijkrijp maken van de kennis en innovatie, vallen ze onder deze maatregel. Waar wanneer het gaat om het doelgericht communiceren over en demonstreren van reeds praktijkrijpe (geheel beproefde) innovaties vallen ze onder de interventie kennis, uitgewerkt in paragraaf 8.

 

Artikel 2.5.3 Aanvrager

  • 1.

    Subsidie als bedoeld in artikel 2.5.2, eerste lid, kan worden verstrekt aan de deelnemers van een samenwerkingsverband.

  • 2.

    Aan het samenwerkingsverband als bedoeld in het eerste lid neemt minimaal één landbouwer en een expert/kennispartner deel.

  • 3.

    In aanvulling op het tweede lid en op artikel 1.3 dient het samenwerkingsverband uit ten minste 2 partijen te bestaan.

Toelichting

Om innovaties met succes te ontwikkelen en die aansluiten op de landbouwpraktijk is het belangrijk dat deze in een open innovatieproces tot stand komen met een diversiteit aan deelnemers die samen hiervoor de nodige kwaliteiten inbrengen. Het is belangrijk dat de samenstelling van het samenwerkingsverband maximaal is afgestemd op de innovatieopgave, zowel voor de ontwikkeling als de verspreiding van de innovatie/nieuwe kennis.

 

De subsidie wordt daarom enkel verstrekt aan samenwerkingsverbanden (operationele groep genaamd) zoals omschreven in artikel 1.3. Deze bestaat tenminste uit twee actoren die van belang zijn voor het verwezenlijken van de doelstelling(en) van het project waarvoor subsidie is aangevraagd en bevat tenminste één landbouwer en één expert/kennispartner.

 

Artikel 2.5.4 Aanvraagvereisten

In aanvulling op het bepaalde in artikel 1.3 en 1.6 bevat de aanvraag om subsidie:

  • a.

    een aantoonbare oriëntatie op reeds uitgevoerde onderzoeken en bestaande initiatieven omtrent de betreffende innovatie;

  • b.

    een uitwerking van de beoogde activiteiten voor kennisverspreiding met gebruik van de hiertoe geëigende netwerken, waaronder het nationale en Europese EIP-netwerk;

  • c.

    een toelichting op eventuele investeringen in bedrijfsmiddelen binnen het project;

  • d.

    het verwachte aantal personen dat van advies, opleiding, kennisuitwisseling of deelname aan de EIP-groep zal profiteren door betere duurzame economische, sociale, milieu- en klimaatprestaties en prestaties op het gebied van hulpbronnenefficiëntie te leveren;

  • e.

    het verwachte aandeel GVE vallend onder ondersteunde acties ter verbetering van dierenwelzijn.

Toelichting

Om de subsidie effectief in te zetten is het van belang dat iedere aanvrager zich heeft georiënteerd op reeds uitgevoerde onderzoeken en bestaande initiatieven omtrent de betreffende innovatie. Dit onderzoek kan binnen het EIP-netwerk zelf plaatsvinden, maar tevens daarbuiten. Denk hierbij onder andere aan het EIP-AGRI netwerk (projectdatabase), Groen Kennisnet, Netwerk Platteland (projectendatabase POP3) en Farmbook. Op een aantal van deze netwerken zijn voorbeelden van projecten te vinden.

 

Omdat het doel van deze interventie is dat er een kennisnetwerk ontstaat dat voor iedereen toegankelijk is, moet de aanvrager in zijn aanvraag onderbouwen hoe deze de kennis die binnen zijn eigen project wordt opgedaan gaat verspreiden. Welke activiteiten worden hiervoor uitgevoerd?

 

Om de hoogte van de subsidie waar de aanvrager aanspraak op kan maken juist te berekenen, is het van belang dat in de aanvraag een toelichting wordt gegeven op eventuele investeringen in bedrijfsmiddelen die binnen het project plaats zullen vinden.

 

Artikel 2.5.5 Subsidiabele kosten

  • 1.

    Voor subsidie komen uitsluitend de kosten als bedoeld in artikel 1.8, onder a, b en e voor zover deze betrekking hebben op de operationele kosten van het samenwerkingsverband in aanmerking,

  • 2.

    In afwijking van het eerste lid komen investeringen voor bedrijfsmiddelen voor subsidie in aanmerking.

Toelichting

Operationele kosten van het samenwerkingsverband zijn alle kosten die te maken hebben met het uitvoeren van het project. Hieronder valt onder andere het projectmanagement, coördinatie van het samenwerkingsverband, uitvoeren van onderzoek, verbruikskosten gedurende de projectperiode (zoals brandstof), het ontwikkelen van prototypes of modellen, de arbeidskosten besteed aan de uitvoering van het project en tevens het verspreiden van de opgedane kennis. LET OP: Advies aan agrariërs in de vorm van trainingen en workshops is binnen deze paragraaf niet subsidiabel.

 

Artikel 2.5.6 Niet subsidiabele kosten

In aanvulling op artikel 1.10 komen kosten gericht op de reguliere bedrijfsvoering van bestaande reguliere samenwerkingsactiviteiten niet voor subsidie in aanmerking.

 

Artikel 2.5.7 Hoogte subsidie

  • 1.

    De hoogte van de subsidie bedraagt minimaal € 25.000,- en maximaal € 500.000,-.

  • 2.

    De hoogte van de subsidie bedraagt:

    • a.

      40% van de subsidiabele kosten voor investeringen;

    • b.

      100% van de overige subsidiabele kosten.

Toelichting

In dit artikel is beschreven op welke wijze de hoogte van de subsidie wordt berekend. Hierbij is van belang welke soorten kosten er zijn gemaakt en van welke rekenmethode er gebruik wordt gemaakt. Vraagt u subsidie aan zonder kosten voor investeringen en wilt u gedurende de uitvoering van het project toch een investering doen, dan kan artikel 1.9c niet alsnog worden toegepast.

 

Artikel 2.5.8 Weigeringsgronden

Onverminderd artikel 1.5 wordt subsidie geweigerd indien de aanvraag wordt gedaan door een reeds bestaand samenwerkingsverband, tenzij de activiteit waarvoor subsidie wordt aangevraagd nieuw is voor het reeds bestaande samenwerkingsverband.

 

Toelichting

Een project komt niet voor subsidie in aanmerking als het niet nieuw is voor een of meer van de deelnemers aan een operationele groep. Het project dient innovatief te zijn, waarbij de innovativiteit kan bestaan uit nieuwe praktijken of uit bestaande praktijken in een nieuwe milieu- of geografische context. Deze afwijzingsgrond is van toepassing als een deelnemer eerder in een ander of hetzelfde samenwerkingsverband heeft gewerkt aan hetzelfde project. Dat het project wel nieuw is voor de overige deelnemers doet hier niet aan af. Het is wel mogelijk dat hetzelfde samenwerkingsverband meer dan één keer voor subsidie in aanmerking komt, als het project nieuw is ten opzichte van eerdere gesubsidieerde projecten. Het is bovendien van belang dat het project zich in voldoende mate onderscheidt van eerdere projecten van de deelnemers aan de operationele groep, gezien het rangschikkingscriterium 'mate van innovatie'.

 

Artikel 2.5.9 Selectie en rangschikking

  • 1.

    Aanvragen die voor subsidie in aanmerking komen, worden door een adviescommissie als bedoeld in artikel 1.13 geselecteerd en gerangschikt op basis van de volgende selectiecriteria:

    • a.

      mate van effectiviteit (zie toelichting voor nadere informatie);

    • b.

      de haalbaarheid van de activiteit (zie toelichting voor nadere informatie);

    • c.

      de mate van innovatie (zie toelichting voor nadere informatie);

    • d.

      de mate van efficiëntie van uitvoering van de activiteit (zie toelichting voor nadere informatie).

  • 2.

    Ieder selectiecriterium heeft een wegingsfactor 1, en weegt dus voor 25% mee in de totaalscore;

  • 3.

    Alleen projecten die 12 of meer punten behalen, komen voor subsidie in aanmerking:

  • 4.

    Indien aanvragen op een gelijk puntenaantal eindigen, wordt rangschikking van die aanvragen bepaald door loting volgens artikel 1.12 lid 6 en lid 7.

Toelichting

Bij de selectie van de aanvragen wordt gewerkt met een onafhankelijke en deskundige adviescommissie. De selectiecriteria zijn effectiviteit, haalbaarheid, mate van innovatie en efficiëntie.

 

Mate van effectiviteit

Met effectiviteit van de activiteit wordt bedoeld de mate waarin wordt bijgedragen aan het doel dat met de openstelling resp. de samenwerking wordt nagestreefd (‘wat voegt dit project toe’).

Bij het thema Samenwerking gaat het niet alleen om het effect van de innovatie, als deze slaagt, maar ook om de meerwaarde van het samenwerkingsproces, dat leidt tot meer kennisdeling regionaal, nationaal, internationaal, ontstaan van nieuwe innovatie-verbindingen (zoals cross-overs tussen meerdere sectoren) en nieuw samenspel tussen ketenpartijen.

 

In samenhang worden de volgende aspecten bezien:

  • 1.

    Meerwaarde beoogde innovatie voor doel innovatiethema/ urgentie – betreft de aanvraag een goede oplossing voor de in de openstelling omschreven behoefte.

  • 2.

    Bijdrage project aan duurzame nieuwe samenwerkingsverbanden – heeft het project voorbeeldwerking, levert het ervaringen op waarmee andere groepen hun voordeel kunnen doen.

  • 3.

    Mate van geschiktheid van de beoogde innovatie voor brede toepasbaarheid/uitrol – is er goede kans op snelle vertaling naar de praktijk.

  • 4.

    Kwaliteit communicatieplan t.b.v. kennisdeling tijdens het innovatietraject en t.b.v. verspreiding van de resultaten – is er blijk van actieve beoogde koppeling van wetenschappelijke en praktijkkennis, bevat de begroting ruimte voor actieve kennisdeling?

Ook wordt de hoogte van het gevraagde subsidiebedrag in ogenschouw genomen.

 

Hieronder wordt uitgewerkt op grond waarvan de punten worden toegekend:

0 punten: In het projectplan worden de bovenstaande aspecten zeer gering beschreven, waardoor onduidelijk is welke activiteiten er worden uitgevoerd en geen inschatting kan worden gemaakt van de effectiviteit van deze activiteiten.

1 punt: In het projectplan worden de bovenstaande aspecten gering beschreven, er wordt slechts beperkt duidelijk welke activiteiten er worden uitgevoerd en de effectiviteit daarvan kan slechts beperkt worden ingeschat.

2 punten: In het projectplan worden de bovenstaande aspecten matig beschreven, waardoor nog veel onduidelijk is over de activiteiten die worden uitgevoerd. De verwachte effectiviteit van de 4 aspecten samen lijkt op basis van de beschrijving zwak.

3 punten: In het projectplan wordt de effectiviteit van de activiteiten (samenwerking, innovatieontwikkeling en communicatie) en de beoogde innovatie voldoende beschreven.

4 punten: In het projectplan wordt de effectiviteit van de activiteiten (samenwerking, innovatieontwikkeling en communicatie) en de beoogde innovatie goed beschreven.

5 punten: In het projectplan wordt de effectiviteit van de activiteiten (samenwerking, innovatieontwikkeling en communicatie) en de beoogde innovatie zeer goed omschreven, waardoor het oordeel over effectiviteit zeer gefundeerd is te geven.

 

Haalbaarheid van de activiteit

De wijze waarop de kans op succes/haalbaarheid wordt gemeten is afhankelijk van het soort aanvraag waarover een oordeel geveld moet worden.

 

Uitvoeren EIP project/ Ontwikkelen innovatie:

In deze fase wordt de “kans op succes” gedefinieerd als de kans dat de partijen er in slagen het innovatie-idee uit te werken. Dit betekent niet dat het innovatieproject ook moet slagen. Het samenwerkingsverband bestaat al en heeft een haalbare innovatie geïdentificeerd. Activiteiten betreffen uitwerking naar technische specificaties, bouwen, uitwerken businessplan, proefopstelling. Ook onderdelen die betrekking hebben op inrichting van een demonstratie-inrichting en/of activiteiten kennisoverdracht en/of marktintroductie (eerste uitrol) kunnen onderdeel zijn van de aanvraag. De aanvrager levert een goed onderbouwd Plan van Aanpak hiervoor. In de fase “ontwikkelen innovatie” mag men resultaten van voorwerk verwachten, bij een gecombineerde aanvraag is aan te raden in de openstelling te eisen dat de aanvraag een go – no go moment bevat voor de ontwikkelfase.

 

Bij dit criterium wordt in samenhang gekeken naar de volgende aspecten:

  • 1.

    Kwaliteit procesplan voor samenwerking en/of ontwikkeling innovatie – zijn alle randvoorwaarden goed in beeld gebracht en vertaald naar beheermaatregelen, is er goed nagedacht over ruimte voor procesmanagement, is goed nagedacht over risicomanagement, zijn er goede kwaliteitseisen gesteld aan de trekker van het project?

  • 2.

    Blijk van oriëntatie op (technische) haalbaarheid en voor handen kennis – geeft de groep er blijk van zich te hebben georiënteerd of te gaan oriënteren op bestaande kennis, aanbevelingen, best practices en dergelijke rond het beoogde innovatiedoel?

  • 3.

    Blijk van oriëntatie op businessmodel en marktpotentieel – heeft de groep de probleemstelling of kans die ten grondslag ligt aan de beoogde innovatie scherp voor ogen en kijken de aanvragers naar hoe de innovatie in praktijk gebracht kan worden?

  • 4.

    Kwaliteit in relatie tot breedte samenstelling, kennisniveau en werkafspraken samenwerkingsverband – past de samenstelling van de groep bij de ambitie?

  • 5.

    Kennisdeling – zegt de groep toe kennis uit te wisselen met het EIP-netwerk en is er blijk van een actieve opstelling hierbij, bijvoorbeeld is er de bereidheid een buitenlandse presentatie te verzorgen of een buitenlandse groep belangstellenden te ontvangen?

Hieronder wordt uitgewerkt op grond waarvan de punten worden toegekend:

0 punten: In het projectplan worden bovenstaande aspecten zeer summier of slecht beschreven, waardoor niet kan worden beoordeeld of de activiteiten haalbaar zijn of de haalbaarheid van de activiteiten wordt als onvoldoende ingeschat.

1 punt: In het projectplan is een te geringe beschrijving van bovenstaande aspecten opgenomen, waardoor geen goede inschatting kan worden gemaakt van de haalbaarheid, of de haalbaarheid van de beschreven activiteiten wordt als matig beoordeeld.:

2 punten: In het projectplan worden bovenstaande aspecten matig beschreven, waardoor geen goede inschatting kan worden gemaakt van de haalbaarheid, of de haalbaarheid van de beschreven activiteiten wordt als zwak beoordeeld.

3 punten: In het projectplan worden bovenstaande aspecten voldoende beschreven, waardoor inschatting van de haalbaarheid enigszins kan worden gemaakt, of de haalbaarheid wordt als gemiddeld beoordeeld.

4 punten: In het projectplan worden bovenstaande aspecten goed beschreven, en de haalbaarheid van de beschreven activiteiten wordt als goed beoordeeld.

5 punten: In het projectplan worden bovenstaande aspecten zeer goed beschreven, en de haalbaarheid van de activiteiten wordt als zeer goed beoordeel.

 

Mate van innovatie

Met innovativiteit kan hierbij gedoeld worden op het samenwerkingsproces als zodanig, op het onderwerp van de samenwerking of op beide.

Bij de beoordeling van de innovativiteit van het samenwerkingsproces wordt gekeken in hoeverre de voorgestelde samenwerking NIEUWE verbanden/verbintenissen tot stand brengt. Hoe meer gangbaar de samenwerking tussen de partijen is, hoe minder punten er worden toegekend.

Voor de beoordeling van het onderwerp van de samenwerking/de beoogde innovatie zelf geldt: het gaat om de meerwaarde die de innovatie heeft, in de zin dat het gaat om het verschil dat het product zelf te weeg kan brengen. Betreft de beoogde innovatie slechts een zeer geringe aanpassing van een bestaand product (of dienst, proces, procedé enz.), dan wordt er geen punt toegekend. Betreft de beoogde innovatie bijvoorbeeld een geheel of vrijwel geheel nieuw product, dan worden vier of vijf punten toegekend.

 

In samenhang worden de volgende aspecten bezien:

  • 1.

    Technisch of sociaal grensverleggend karakter van het innovatie – idee (product, procedé, techniek, concept, aanpak) – hoe bijzonder is het idee?

  • 2.

    Transitie karakter van de innovatie – draagt de innovatie bij aan realisatie van de toekomstbestendige “duurzame landbouw”, waaronder wordt verstaan inzet op beoogde transitie van benadering kostenreductie en/of verhoogde volumes naar benadering meerwaardecreatie, circulaire bedrijfsvoering/productie en/of sector overstijgende toepassing (cross-over)?

  • 3.

    Innovatieve waarde van het samenwerkingsverband – ontstaat er nieuwe ketensamenwerking of cross-over samenwerking?

  • 4.

    Toepassingsgebied – is er al een oplossing maar wordt deze niet toegepast en is het project erop gericht om belemmeringen weg te nemen?

  • 5.

    Innovatie infrastructuur – waar wordt de innovatie feitelijk ontwikkeld, geproduceerd en gereed gemaakt voor installatie? Zijn hierbij de ondernemers uit eigen regio/land aan zet? Beogen zij de leiding te nemen bij uitrol elders?

Hieronder wordt uitgewerkt op grond waarvan de punten worden toegekend:

0 punten: In het projectplan worden bovenstaande aspecten zeer summier of slecht beschreven waardoor geen inschatting is te maken van de mate van innovatie, of de mate van innovatie wordt als onvoldoende beoordeeld.

1 punt: Het projectplan is een te geringe beschrijving van bovenstaande opgenomen, waardoor geen goede inschatting is te maken van de mate van innovatie, of de mate van innovatie wordt als zwak beoordeeld.

2 punten: In het projectplan worden bovenstaande aspecten matig beschreven waardoor vrijwel geen goede inschatting is te maken van de mate van innovatie, of de mate van innovatie wordt als matig beoordeeld.

3 punten: In het projectplan worden bovenstaande aspecten voldoende beschreven waardoor van de mate van innovatie enigszins een inschatting is te maken, of de mate van innovatie wordt als gemiddeld beoordeeld.

4 punten: In het projectplan worden bovenstaande aspecten goed beschreven en de mate van innovatie wordt als goed beoordeeld.

5 punten: In het projectplan worden bovenstaande aspecten zeer goed beschreven en de mate van innovatie wordt als zeer goed beoordeeld.

 

Mate van efficiëntie

De efficiëntie wordt bepaald door in samenhang te kijken naar de volgende aspecten:

  • 1.

    Redelijkheid van kosten - staat de begroting (uren en tarieven) in een reële verhouding tot de geplande prestatie? Hoe is dit aannemelijk gemaakt? Hierbij wordt gelet op:

    • de omvang van de totale subsidiabele projectkosten in relatie tot de innovatieopgave;

    • het potentiële toepassingsbereik van de innovatie binnen de agrarische sector.

  • 2.

    Relevantie van de kosten – wordt de gevraagde bijdrage aan de juiste zaken besteed?

  • 3.

    Efficiënt gebruik van kennis, kunde en arbeid - in hoeverre wordt bestaande kennis goed benut, staat de overhead van het project in redelijke verhouding tot de prestatie?

Hieronder wordt uitgewerkt op grond waarvan de punten worden toegekend:

0 punten: De in het projectplan beschreven kosten worden niet doelmatig gemaakt en de middelen niet doelmatig ingezet. De opgevoerde projectkosten zijn te hoog. Er wordt geen gebruik gemaakt van bestaande kennis en kunde, de aanvrager gaat opnieuw het wiel uitvinden.

1 punt: De opgevoerde kosten en inzet middelen zijn onvoldoende doelmatig. Opgevoerde projectkosten zijn hoog. De aanvrager geeft wel blijk van kennis van bestaande kennis en kunde, maar gebruikt die kennis niet of nauwelijks bij de uitvoering van het project. De aanvraag bevat bijvoorbeeld veel uren van adviseurs in plaats van de bestaande kennis en kunde te gebruiken.

2 punten: Doelmatigheid van de opgevoerde kosten en middelen is matig. De bestaande kennis en kunde is in kaart gebracht en is gebruikt voor de basis van het projectplan. De opgevoerde projectkosten zijn matig hoog.

3 punten: De doelmatigheid van de opgevoerde kosten en middelen is voldoende. De opgevoerde projectkosten zijn redelijk. De bestaande kennis en kunde is in kaart gebracht en is gebruikt voor de basis van het projectplan.

4 punten: De doelmatigheid van de opgevoerde kosten is goed, ze staan in goede verhouding tot het doel van de subsidie. Het project wordt efficiënt uitgevoerd. De aanvrager maakt ook tijdens de uitvoering van het project gebruik van de bestaande kennis en kunde, bijvoorbeeld als toetsingsmoment.

5 punten: De opgevoerde kosten zijn zeer doelmatig, de opgevoerde kosten zijn zeer redelijk en er wordt op een zeer goede manier gebruik gemaakt van bestaande kennis en kunde. De aanvrager maakt zeer goed gebruik van bestaande kennis en kunde. Bijvoorbeeld van innovaties heeft de aanvrager eerdere vergelijkbare innovaties in kaart gebracht en bouwt daarop voort. Het is voor de aanvrager helder waarom de eerdere projecten zijn misgelopen. Bijvoorbeeld: de doelen zijn duidelijk omschreven en zijn voldoende realistisch. Het kan bijvoorbeeld gaan om een reeks bijeenkomsten, een businessplan, een marktonderzoek, een procesbeschrijving of het opzetten van nieuwe ketensamenwerkingsvormen. De kwaliteit van uitwerking van deze elementen staan in verhouding tot de begrootte kosten, die ook voldoende zijn gespecificeerd. Gehanteerde uurtarieven zijn in verhouding tot geleverde prestaties. De prestaties zijn realistisch in een goed uitgewerkte planning weergegeven. De verhouding van de kosten en de te bereiken projectresultaten is redelijk en geloofwaardig.

 

Artikel 2.5.10 Verplichting

In aanvulling op artikel 1.15 is de subsidieontvanger verplicht de opgedane kennis en resultaten van het project gedurende de uitvoering van het project openbaar te maken via het Nationale en Europese EIP-netwerk en andere geëigende netwerken.

 

Toelichting

Aansluiting op het EIP-netwerk en andere innovatie- en kennisnetwerken draagt ertoe bij dat operationele groepen gedurende het gehele project gebruik kunnen maken van beschikbare kennis en ervaring voor een hogere effectiviteit. De ervaring laat zien dat de gang van praktijkrijpe innovaties in de landbouw naar een bredere toepassing ervan door de doelgroep vaak geen vanzelfsprekendheid is. Daarom wordt er bij deze interventie op gelet dat gedurende het innovatieproject voldoende aandacht is voor communicatie. Zo zal elk project gemeld worden aan het nationale en Europese EIP netwerk. Het doel hiervan is dat het delen van de kennis die opgedaan wordt tijdens de projecten door anderen gebruikt kan worden en daardoor bijdraagt aan het moderniseren van de landbouwsector in Nederland en in Europa. Daarnaast kunnen via de netwerken ook interacties ontstaan tussen de verschillende operationele groepen zodat deze elkaar kunnen versterken.

 

Artikel 2.5.11 Realisatietermijn

  • 1.

    De subsidieontvanger is verplicht binnen 2 maanden na subsidiebeschikking met de uitvoering van het project te starten, tenzij in de beschikking tot subsidieverlening anders is bepaald.

  • 2.

    Het project dient binnen drie jaar na datum subsidiebeschikking of, indien dat eerder is, uiterlijk op 31 december 2028 te zijn gerealiseerd, tenzij in de beschikking tot subsidieverlening anders is bepaald.

Artikel 2.5.12 Voortgangsverslag en deelbetaling

In aanvulling op het bepaalde in de artikelen 1.16 en 1.18 bevat een voortgangsverslag en deelbetalingsverzoek de volgende gegevens:

  • a.

    Het gerealiseerde en nog te verwachten aantal personen dat van advies, opleiding, kennisuitwisseling of deelname aan de EIP-groep heeft geprofiteerd/zal profiteren om betere duurzame economische, sociale, milieu- en klimaatprestaties en prestaties op het gebied van hulpbronnenefficiëntie te leveren;

  • b.

    Het gerealiseerde en nog te verwachten aandeel GVE vallend onder ondersteunde acties ter verbetering van dierenwelzijn.

Toelichting

Deze verplichtingen worden opgelegd omdat de lidstaten verplicht zijn deze gegevens aan te leveren bij de Europese Commissie.

 

Grootvee-eenheden (GVE) worden als volgt bepaald:

  • -

    Runderen van meer dan twee jaar oud à 1,0 GVE per dier

  • -

    Runderen van zes maanden tot twee jaar oud à 0,6 GVE per dier

  • -

    Schapen en geiten vanaf zes maanden à 0,15 GVE per dier

Artikel 2.5.13 Inhoudelijk verslag

In aanvulling op het bepaalde in de artikelen 1.20 en 1.21 bevat een inhoudelijk verslag de volgende gegevens:

  • a.

    Het gerealiseerde aantal personen dat van advies, opleiding, kennisuitwisseling of deelname aan de EIP-groep heeft geprofiteerd om betere duurzame economische, sociale, milieu- en klimaatprestaties en prestaties op het gebied van hulpbronnenefficiëntie te leveren;

  • b.

    Het gerealiseerde aandeel GVE vallend onder ondersteunde acties ter verbetering van dierenwelzijn.

Toelichting

Deze verplichtingen worden opgelegd omdat de lidstaten verplicht zijn deze gegevens aan te leveren bij de Europese Commissie.

 

Dit besluit treedt in werking 1 dag na publicatie van dit provinciaal blad.

Gedeputeerde Staten voornoemd.

Naar boven