Besluit van Provinciale Staten van Zeeland houdende wijziging van de Verordening Europese Landbouwsubsidies 2023-2027 Zeeland

Besluit van Provinciale Staten van Zeeland van 15 maart 2024, 399874, houdende wijziging van de Verordening Europese Landbouwsubsidies 2023-2027 Zeeland.

 

Provinciale Staten van Zeeland,

  • Overwegende dat de Europese Commissie op 13 december 2022 het Nederlands Nationaal Strategisch Plan in het kader van het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid 2023-2027 heeft goedgekeurd;

  • Overwegende dat Gedeputeerde Staten bij de Regeling uitvoering NSP GLB 2023-2027 zijn aangewezen als intermediaire instantie als bedoeld in artikel 123, vierde lid, van verordening 2021/2115;

  • Overwegende dat op 14 juli 2023 de Verordening Europese Landbouwsubsidies 2023-2027 Zeeland van kracht is geworden;

  • Overwegende dat in de genoemde verordening nog een aantal paragrafen dient te worden toegevoegd en nog enkele (technische) wijzigingen dienen te worden aangebracht.

Besluiten vast te stellen de navolgende wijziging van de Verordening Europese Landbouwsubsidies 2023-2027 Zeeland.

 

Artikel I  

 

De Verordening Europese Landbouwsubsidies 2023-2027 Zeeland wordt als volgt gewijzigd:

 

A  

In het derde lid van artikel 1.3 wordt “onverschuldigde” telkens vervangen door: onverschuldigd.

 

B  

In het tweede lid van artikel 1.6 wordt, onder verlettering van onderdeel d tot onderdeel e, na onderdeel c een nieuw onderdeel ingevoegd, luidende:

  • d.

    de doelstellingen van het project;

C

In het tweede lid van artikel 1.9 vervalt het haakje na subonderdeel i.

 

D

In het tweede lid van artikel 1.9c wordt “gebruik maakt” vervangen door: gebruikmaakt.

 

E

In het eerste lid van artikel 1.9d wordt “gebruik maken” vervangen door: gebruikmaken

 

F  

Artikel 1.10 wordt gewijzigd als volgt:

  • 1.

    In onderdeel g. wordt “Verordening (EU) 2018/1046” vervangen door: verordening 2018/1046.

  • 2.

    In onderdeel n., onder iii, vervalt “van het Europees Parlement en de Raad”, en wordt onder iii en iv na “artikel 70” telkens ingevoegd: van verordening 2021/2115.

  • 3.

    Onderdeel p. komt te luiden:

    • p.

      investeringen in grootschalige infrastructuur die geen deel uitmaken van de strategieën voor vanuit de gemeenschap geleide lokale ontwikkeling beschreven in artikel 32 van verordening 2021/1060, met uitzondering van investeringen in breedbandinfrastructuur en van preventieve acties tegen overstromingen ter bescherming van de kust, die gericht zijn op inperking van de gevolgen van mogelijke natuurrampen, ongunstige weersomstandigheden of rampzalige gebeurtenissen;

  • 4.

    Onder verlettering van de onderdelen q. en r. tot r. en s. wordt na onderdeel p. een nieuw onderdeel ingevoegd, luidende:

    • q.

      investeringen in bebossing die niet verenigbaar zijn met de milieu- en klimaatgerelateerde doelstellingen overeenkomstig de beginselen van duurzaam bosbeheer, zoals ontwikkeld in het kader van de pan-Europese richtsnoeren voor bebossing en herbebossing;

G  

Artikel 1.15 wordt gewijzigd als volgt:

  • 1.

    In het tweede lid wordt in onderdeel a. de komma na “zullen worden verricht” vervangen door een puntkomma.

  • 2.

    In het derde lid wordt in onderdeel e., onder i, de komma na “is verstrekt” vervangen door een puntkomma.

H  

In het tweede lid van artikel 1.16 wordt in onderdeel e “tenminste” vervangen door: ten minste.

 

I  

In het derde lid van artikel 1.18 wordt aan het einde van de zin een punt toegevoegd.

 

J  

In het vijfde lid van artikel 1.21 wordt “of verleningsbeschiking” vervangen door: of de verleningsbeschikking.

 

K  

In het derde lid van artikel 2.1.8 wordt “een extra punt” vervangen door: minimaal een extra punt.

 

L  

De titel van artikel 2.1.17 komt te luiden: Artikel 2.1.7 Subsidiepercentage

 

M  

In het derde lid van artikel 2.2.8 wordt “een extra punt” vervangen door: minimaal een extra punt.

 

N  

In het eerste lid van artikel 2.4.1 wordt aan het einde van de zin een punt toegevoegd.

 

O  

Paragraaf 6 komt te luiden:

 

Paragraaf 6 Samenwerking integrale gebiedsontwikkeling

 

Artikel 2.6.1 Subsidiabele activiteit

  • 1.

    Subsidie kan worden verstrekt voor:

    • a.

      het voorbereiden en oprichten van een samenwerkingsverband, het formuleren van een gebiedsopgave en de uitwerking daarvan in een integraal gebiedsplan;

    • b.

      het in samenwerking uitvoeren van een integraal gebiedsplan.

  • 2.

    Subsidie wordt uitsluitend verstrekt als het project betrekking heeft op ten minste één van de volgende doelen:

    • a.

      bijdragen aan de beperking van en aanpassing aan de klimaatverandering, onder meer door de uitstoot van broeikasgassen te verminderen, de koolstofvastlegging te verbeteren of duurzame energie te bevorderen;

    • b.

      bevorderen van de duurzame ontwikkeling of het efficiënte beheer van natuurlijke hulpbronnen zoals water, bodem en lucht, onder meer door de afhankelijkheid van chemische middelen te verkleinen;

    • c.

      bijdragen aan het tot staan brengen en ombuigen van biodiversiteitsverlies, tot versterking van ecosysteemdiensten en de instandhouding van habitats en landschappen;

Artikel 2.6.2 Integraal gebiedsplan

Een integraal gebiedsplan zoals bedoeld in artikel 2.6.1, bestaat uit minimaal één van de volgende maatregelen:

  • a.

    investeringen als bedoeld in artikel 2.2.2;

  • b.

    investeringen als bedoeld in artikel 2.3.1;

  • c.

    investeringen als bedoeld in artikel 2.4.1;

  • d.

    bijeenkomsten voor kennisoverdracht als bedoeld in artikel 2.10.1, eerste lid, onder a;

  • e.

    voorbereiding en uitvoering van ruilverkaveling;

  • f.

    ontwikkelen of beproeven van innovaties als bedoeld in artikel 2.5.2 dienend aan de doelen van het gebiedsplan, of

  • g.

    draagvlakontwikkeling of samenwerkingsactiviteiten.

Artikel 2.6.3 Aanvrager

  • 1.

    Subsidie als bedoeld in artikel 2.6.1, eerste lid, onder a, kan worden verstrekt aan de initiatiefnemer van een samenwerkingsverband in oprichting.

  • 2.

    Subsidie als bedoeld in artikel 2.6.1, eerste lid, onder b, kan worden verstrekt aan de deelnemers van een samenwerkingsverband.

Artikel 2.6.4 Samenwerkingsverband

  • 1.

    Een samenwerkingsverband als bedoeld in artikel 2.6.3 bestaat tenminste uit twee actoren waarvan tenminste één actieve landbouwer.

  • 2.

    Indien bijeenkomsten voor kennisoverdracht onderdeel uitmaken van het gebiedsplan, bestaat het samenwerkingsverband in aanvulling op het eerste lid ook uit tenminste één kennisaanbieder als bedoeld in artikel 2.10.2.

  • 3.

    In aanvulling op het bepaalde in artikel 1.2, derde lid, kunnen Gedeputeerde Staten in een openstellingsbesluit nadere regels stellen omtrent:

    • a.

      de deelnemende partijen in het samenwerkingsverband;

    • b.

      het minimale aantal bij het samenwerkingsverband betrokken partijen.

Artikel 2.6.5 Aanvraagvereisten

  • 1.

    Onverminderd het bepaalde in artikel 1.6 bevat een aanvraag om subsidie als bedoeld in artikel 2.6.1, eerste lid, onder a:

    • a.

      een korte beschrijving van het beoogde gebied, de uitdagingen waar het gebied voor staat en een visie voor de beoogde bijdrage aan de doelen op het gebied van klimaat, water, bodem, lucht of biodiversiteit;

    • b.

      een korte beschrijving van de organisatiestructuur van het beoogde samenwerkingsverband waaronder de rollen en verantwoordelijkheden van de verschillende partners om tot een integraal gebiedsplan te komen;

    • c.

      een beschrijving welke mogelijke tegenstrijdige effecten die bij de uitvoering van het integrale gebiedsplan zouden kunnen optreden en welke beheermaatregelen worden genomen om deze effecten te voorkomen;

    • d.

      een uitwerking van de beoogde activiteiten voor kennisverspreiding met gebruik van de hiertoe geëigende netwerken, waaronder het nationale en Europese EIP-netwerk als bedoeld in artikel 127 van verordening 2021/2115.

  • 2.

    Onverminderd het bepaalde in artikel 1.6 bevat een aanvraag om subsidie als bedoeld in artikel 2.6.1, eerste lid, onder b, een integraal gebiedsplan met:

    • a.

      een beschrijving van de afbakening, analyse en uitdagingen van het gebied;

    • b.

      een uitwerking van de beoogde activiteiten die in het gebied worden uitgevoerd;

    • c.

      aangetoond draagvlak uit het gebied;

    • d.

      een beschrijving van de verschillende partijen die betrokken zijn bij het integrale gebiedsplan;

    • e.

      een beschrijving van de organisatiestructuur van het samenwerkingsverband;

    • f.

      een beschrijving van belanghebbenden en de relatie met de belanghebbenden bij het gebiedsplan;

    • g.

      een beschrijving van de wijze waarop monitoring en evaluatie over de voortgang plaatsvindt gedurende het project;

    • h.

      een beschrijving van de wijze waarop over de resultaten wordt gerapporteerd.

Artikel 2.6.6 Weigeringsgronden

  • 1.

    Onverminderd artikel 1.5 wordt subsidie voor activiteiten als bedoeld in artikel 2.6.1, eerste lid, onder a, geweigerd indien de aanvraag wordt gedaan door een reeds bestaand samenwerkingsverband.

  • 2.

    Onverminderd artikel 1.5 wordt subsidie voor activiteiten als bedoeld in artikel 2.6.1, eerste lid, onder b, geweigerd indien de aanvraag wordt gedaan door een reeds bestaande samenwerking, tenzij de activiteit waarvoor subsidie wordt aangevraagd nieuw is voor de reeds bestaande samenwerking.

  • 3.

    Onverminderd artikel 1.5 wordt subsidie voor activiteiten als bedoeld in artikel 2.6.1, eerste lid, onder a en b, geweigerd indien het gebiedsplan betrekking heeft op Natura 2000 gebieden of veenweidegebieden.

Artikel 2.6.7 Berekening subsidiabele kosten

Subsidiabele kosten, als bedoeld in artikel 1.8, worden berekend op basis van artikel 1.9a.

 

Artikel 2.6.8 Niet subsidiabele kosten

Kosten van investeringen van € 2.000.000 of meer voor de aanleg of verbetering van infrastructuur, met uitzondering van investeringen in het watersysteem die als doel hebben de waterkwaliteit te verbeteren, komen niet voor subsidie in aanmerking.

 

Artikel 2.6.9 Hoogte subsidie

  • 1.

    De subsidie voor activiteiten als bedoeld in artikel 2.6.1, eerste lid, onder a, bedraagt 100% van de subsidiabele kosten tot een maximum van € 40.000.

  • 2.

    De subsidie voor activiteiten als bedoeld in artikel 2.6.1, eerste lid, onder b, bedraagt:

    • a.

      40% van de kosten voor investeringen als bedoeld in artikel 2.6.2, onder a;

    • b.

      100% van de kosten van investeringen, niet gericht op het watersysteem, als bedoeld in artikel 2.6.2 onder b;

    • c.

      70% van de kosten voor investeringen, gericht op het watersysteem, als bedoeld in artikel 2.6.2 onder b;

    • d.

      70% van de kosten voor investeringen, die alleen bijdragen aan waterkwantiteit, als bedoeld in artikel 2.6.2 onder c;

    • e.

      100% van de kosten voor investeringen, die niet alleen bijdragen aan waterkwantiteit, als bedoeld in artikel 2.6.2 onder c;

    • f.

      80% van de kosten voor kennisoverdrachtsactiviteiten als bedoeld in artikel 2.6.2, onder d;

    • g.

      100% van de kosten voor voorbereiding en uitvoering van ruilverkaveling als bedoeld in artikel 2.6.2, onder e;

    • h.

      100% van de kosten voor het ontwikkelen en beproeven van innovaties als bedoeld in artikel 2.6.2, onder f;

    • i.

      100% van de kosten voor draagvlakontwikkeling en samenwerkingsactiviteiten als bedoeld in artikel 2.6.2 onder h.

  • 3.

    De subsidie voor de kosten, genoemd in het tweede lid, onder f tot en met i, bedraagt maximaal 25% van de totale verstrekte subsidie.

Artikel 2.6.10 Selectiecriteria

  • 1.

    Aanvragen die voor subsidie als bedoeld in artikel 2.6.1, eerste lid onder a, in aanmerking komen, worden door een adviescommissie als bedoeld in artikel 1.13 geselecteerd en gerangschikt op basis van de volgende selectiecriteria:

    • a.

      mate waarin de aanvrager in staat is een gebiedsplan op te stellen in relatie tot de opgave van het gebied;

    • b.

      mate waarin de aanvrager in staat is het samenwerkingsverband te organiseren;

    • c.

      de voorgenomen organisatie en samenstelling van het samenwerkingsverband;

    • d.

      de haalbaarheid van de activiteiten;

  • 2.

    Aanvragen die voor subsidie als bedoeld in artikel 2.6.1, eerste lid onder b, in aanmerking komen, worden door een adviescommissie als bedoeld in artikel 1.13 geselecteerd en gerangschikt op basis van de volgende selectiecriteria:

    • a.

      ambitie van het plan ten aanzien van de te realiseren gebiedsdoelen;

    • b.

      diversiteit van de partijen en aantal samenwerkende partijen;

    • c.

      draagvlak voor het gebiedsplan;

    • d.

      effectiviteit van de activiteit;

    • e.

      efficiëntie van uitvoering van de activiteit;

    • f.

      haalbaarheid van de activiteit;

    • g.

      mate van urgentie van de activiteit.

Artikel 2.6.11 Verplichting

In aanvulling op artikel 1.15 is de subsidieontvanger verplicht om de opgedane kennis en resultaten van het project gedurende de uitvoering van het project openbaar te maken via het Nationale en Europese EIP-netwerk als bedoeld in artikel 127 van verordening 2021/2115 en andere geëigende netwerken.

 

Artikel 2.6.12 Voortgangsverslag, deelbetaling en inhoudelijk verslag

Indien subsidie verstrekt is voor activiteiten als bedoeld in artikel 2.6.1, eerste lid, onder b, bevat een voortgangsverslag, deelbetalingsverzoek of inhoudelijk verslag, in aanvulling op het bepaalde in de artikelen 1.16 en 1.18, 1.20 en 1.21 een opgave van de gerealiseerde resultaten.

 

P  

In artikel 2.7.7 wordt aan het einde van de zin een punt toegevoegd.

 

Q  

Paragraaf 2.10 komt te luiden:

 

Paragraaf 10 Kennis en informatie

 

Artikel 2.10.1 Subsidiabele activiteit

  • 1.

    Subsidie kan worden verstrekt voor:

    • a.

      trainingen, workshops, coaching, voorlichtingsacties en demonstratieactiviteiten aan groepen van landbouwers;

    • b.

      kennisoverdracht in de vorm van een demonstratieproject door een landbouwer op het eigen landbouwbedrijf.

  • 2.

    Subsidie wordt uitsluitend verstrekt als de activiteit bijdraagt aan minimaal één van de volgende doelen:

    • a.

      ontwikkelen van duurzame verdienmodellen binnen de landbouw, met als resultaat een rendabel inkomen voor landbouwers;

    • b.

      vergroten van de marktgerichtheid en het concurrentievermogen van landbouwbedrijven door meer aandacht voor onderzoek, nieuwe technologieën of digitalisering;

    • c.

      ontwikkelen van een marktrijp concept van een duurzame toegevoegde waardeketen gericht op landbouwproducten, waardoor de positie van de landbouwer in de waardeketen verbetert;

    • d.

      bijdragen aan de beperking van en aanpassing aan de klimaatverandering door de uitstoot van broeikasgassen te verminderen, de koolstofvastlegging te verbeteren of duurzame energie te bevorderen;

    • e.

      bevorderen van de duurzame ontwikkeling en het efficiënte beheer van natuurlijke hulpbronnen zoals water, bodem en lucht, door de afhankelijkheid van chemische middelen te verkleinen;

    • f.

      bijdragen aan het tot staan brengen en ombuigen van biodiversiteitsverlies, tot versterking van ecosysteemdiensten of de instandhouding van habitats of landschappen;

    • g.

      aantrekken en behouden van jonge landbouwers of nieuwe landbouwers of bevordering van duurzame bedrijfsontwikkeling in plattelandsgebieden;

    • h.

      bevorderen van de werkgelegenheid, groei, gendergelijkheid, sociale inclusie of lokale ontwikkeling in plattelandsgebieden;

    • i.

      inspelen op maatschappelijke verwachtingen ten aanzien van voedsel en gezondheid of vermindering van de voedselverspilling, verbetering van het dierenwelzijn of bestrijding van antimicrobiële resistentie.

  • 3.

    Onverminderd het bepaalde in artikel 1.2 kunnen Gedeputeerde Staten in het openstellingsbesluit nadere regels stellen omtrent:

    • a.

      de doelgroep waarop de activiteit gericht is;

    • b.

      het minimale aantal deelnemende landbouwers.

Artikel 2.10.2 Aanvrager

  • 1.

    Subsidie als bedoeld in artikel 2.10.1, eerste lid, onder a kan worden verstrekt aan een kennisaanbieder of een samenwerkingsverband van kennisaanbieders.

  • 2.

    Subsidie als bedoeld in artikel 2.10.1, eerste lid, onder b, kan worden verstrekt aan een landbouwer of een samenwerkingsverband van landbouwers.

Artikel 2.10.3 Aanvraagvereisten

De aanvraag bevat, in aanvulling op artikel 1.6:

  • a.

    een omschrijving waaruit blijkt dat de aanvrager beschikt over voldoende gekwalificeerde en regelmatig getrainde projectuitvoerders en over middelen om de activiteit succesvol uit te kunnen voeren;

  • b.

    een opgave van het verwachte aantal deelnemende landbouwers.

Artikel 2.10.4 Niet subsidiabele kosten

In aanvulling op artikel 1.10 wordt geen subsidie verstrekt voor:

  • a.

    de ontwikkeling van nieuwe kennis;

  • b.

    kennisaanbod dat deel uitmaakt van reguliere programma's of leergangen in het middelbaar- of hoger beroepsonderwijs of het wetenschappelijk onderwijs;

  • c.

    eigen uren door landbouwers om als deelnemer aan de kennisoverdrachtsactiviteit deel te nemen.

Artikel 2.10.5 Subsidiepercentage

  • 1.

    De subsidie voor een activiteit als bedoeld in artikel 2.10.1, eerste lid, onder a, bedraagt 80% van de subsidiabele kosten.

  • 2.

    De subsidie voor een activiteit als bedoeld in artikel 2.10.1, eerste lid, onder b, bedraagt 100% van de subsidiabele kosten.

Artikel 2.10.6 Selectie en rangschikking

  • 1.

    Voor selectie en rangschikking van aanvragen die voor subsidie in aanmerking komen, worden de volgende selectiecriteria gehanteerd:

    • a.

      mate van effectiviteit;

    • b.

      de haalbaarheid van de activiteit;

    • c.

      de mate van efficiëntie van uitvoering van de activiteit.

  • 2.

    Onverminderd het eerste lid kunnen Gedeputeerde Staten besluiten tevens de mate van innovatie als selectiecriterium te hanteren.

Artikel 2.10.7 Voorschot

In afwijking van artikel 1.17 verstrekken Gedeputeerde Staten geen voorschot.

 

Artikel 2.10.8 Voortgangsverslag, deelbetaling en inhoudelijk verslag

  • 1.

    In aanvulling op het bepaalde in de artikelen 1.16 en 1.18 bevat een voortgangsverslag en deelbetalingsverzoek het totaal aantal deelnemers tot dan toe.

  • 2.

    In aanvulling op het bepaalde in artikel 1.19 is de subsidieontvanger verplicht om na afloop van de activiteiten te rapporteren over het totaal aantal deelnemers.

  • 3.

    In aanvulling op het bepaalde in de artikelen 1.20 en 1.21 is de subsidieontvanger verplicht te rapporteren over het totaal aantal deelnemers.

R  

Bijlage 1 komt te vervallen.

 

S  

Bijlage 2 komt te vervallen.

 

Artikel II  

 

De Toelichting behorende bij de Verordening Europese Landbouwsubsidies 2023-2027 Zeeland wordt als volgt gewijzigd:

 

A  

De toelichting op artikel 1.7, vierde en vijfde lid, komt te luiden:

 

vierde en vijfde lid

Uit deze leden volgt dat in een interventie kan worden bepaald dat op subsidieverstrekkingen een lichter arrangement wordt toegepast om op die manier de lasten te beperken. Het zal daarbij gaan om subsidies waarbij sprake is van geringe risico’s (blijkend uit een risicoanalyse), bijvoorbeeld vanwege de bekendheid van of ervaring met de subsidieontvanger in het verleden.

 

B  

De toelichting op paragraaf 6 komt te luiden:

 

Paragraaf 6 Samenwerking integrale gebiedsontwikkeling

 

Achtergrond

Hoewel Nederland een relatief kleine oppervlakte heeft, kent het een grote verscheidenheid in onder meer geografische omstandigheden en landgebruik. Daardoor verschillen de gebieden in Nederland significant qua uitdagingen en kansen voor de landbouw, milieu, biodiversiteit en potentiële bijdrage aan de klimaatopgaven. Zo verdienen de hoge uitspoelings- en droogtegevoelige zandgronden een andere aanpak dan de akkerbouwkleigebieden, de gebieden met een hoge veedichtheid en gebieden nabij stedelijke agglomeraties.

 

Het gaat om gebieden die een logische eenheid vormen qua vergelijkbare geografische omstandigheden, uitdagingen en identiteit, en waar draagvlak ontstaat om deze uitdagingen gezamenlijk op te pakken en de synergiekansen daarbij te benutten. Het gaat om uitdagingen binnen de gebiedsopgaven die aansluiten op de geprioriteerde GLB-doelen.

 

Deze interventie dient om in te kunnen spelen op de behoefte aan maatwerk voor de eigen context van gebieden en waar naar verwachting een meerjarige programmatische aanpak meerwaarde biedt. Het uitganspunt is dat met elkaar samenhangende en afgestemde activiteiten met een actieve rol van een samenwerkingsverband effectiever zijn aan te pakken dan als losstaande projecten. Een programmatische aanpak verlaagt ook de afhankelijkheid van andere projectgerichte GLB-steunmogelijkheden via openstellingen, die vaak maar eens per jaar plaatsvinden en lange doorlooptijden kennen, waardoor tijd- en momentumverlies wordt voorkomen.

 

Een samenwerkingsverband dat een breed gedragen integraal gebiedsplan kan uitvoeren en een integraal gebiedsplan zelf is in veel gebieden niet aanwezig. Daarom wordt ook steun verleend voor de oprichting van een samenwerkingsverband en het opstellen van het integraal gebiedsplan.

 

Voor de uitvoering van een integraal gebiedsplan zijn met deze interventie acties mogelijk zoals niet-productieve investeringen voor inrichtings- en herstelmaatregelen ten behoeve van doelen voor milieu (water, bodem en lucht), biodiversiteit en klimaat, kennisoverdracht, samenwerking voor innovatie en productieve investeringen ten behoeve van modernisering van landbouwbedrijven voor verwezenlijking van het integrale gebiedsplan.

 

Door gebruik te maken van een samenwerkingsverband met een mandaat om binnen de kaders van een goedgekeurd gebiedsplan voor meerdere jaren diverse acties te steunen, ontstaat meer inspraak, draagvlak en gebundelde energie voor de uitvoering vanuit het gebied zelf.

 

Nationale bijdrage

Het Nationaal Programma Landelijk Gebied (NPLG) brengt de opgaven op het gebied van water, natuur, stikstof en klimaat samen. Rijk en provincies stellen per gebied doelen voor natuur, stikstof, water en klimaat. De provinciale plannen moeten in Q2 2023 gereed zijn.

 

Elk project zal duidelijk moeten maken hoe het project bijdraagt aan de doelen klimaat, water of biodiversiteit, maar hoe ook het project bijdraagt aan de opgaven zoals nitraat en stikstof. Steun voor voorbereiding van integrale gebiedsontwikkeling, dat wil zeggen voor het opstellen van een integraal gebiedsplan, met een gebiedsorganisatie en draagvlak in het gebied, leidt niet automatisch tot steun voor de uitvoering integrale gebiedsontwikkeling.

 

Artikel 2.6.1 Subsidiabele activiteit

eerste lid

Voor de uitvoering van een integraal gebiedsplan, door een samenwerkingsverband in de vorm van een operational group, kunnen de volgende activiteiten worden uitgevoerd:

  • Het organiseren van bijeenkomsten voor kennisdeling en bewustwording voor draagvlak in het gebied ten behoeve van de opgave in het gebied en de te bereiken doelen (klimaat, water, bodem en/of lucht) zoals opgenomen in het plan;

  • De voorbereiding en uitvoering van eventuele ruilverkaveling (en bedrijfsverplaatsingen) voor de realisatie van de doelen;

  • De realisatie van specifieke productieve en niet-productieve investeringen die bijdragen aan de doelen op het gebied van klimaat, water, bodem en/of lucht, biodiversiteit en landschap zoals opgenomen in het integrale gebiedsplan;

  • Het ontwikkelen of beproeven van innovaties dienend aan de doelen van het gebiedsplan (als operational group in het EIP);

  • Agrarische beheersactiviteiten (management) gerelateerd aan nieuwe (bv. niet-productieve investeringen gerealiseerd gedurende dit project) gedurende de periode van dit project (dubbelfinanciering met het Anlb wordt voorkomen). Hiervoor worden de bedragen van de verschillende beheerpakketten uit het Agrarisch natuur- en landschapsbeheer gehanteerd.

  • Proces, administratie en verantwoording. Monitoring en evaluatie (en eventuele bijsturing).

Investeringen die in het kader van het gebiedsplan uitgevoerd kunnen worden, zijn bijvoorbeeld (niet limitatief) investeringen ten behoeve van de bodemverbetering, precisie landbouw, watergebruik/beheer, investeringen voor het aanleggen van een bloemrijke rand, de aanleg van voorzieningen (o.a. plas-dras) voor weidevogelbeheer, de aanleg van landschapselementen/agroforestry, de aanleg van kruidenrijk grasland, de aanleg van greppels ten behoeve van waterkwaliteit of natuurvriendelijke oevers, plasdras sloten.

 

Voorbereiding

Subsidie kan worden aangevraagd voor het oprichten van het nieuwe samenwerkingsverband, het (laten) opstellen van een gebiedsplan en de voorbereiding voor het realiseren van het plan. De aanvraag kan worden gedaan door een initiatiefnemer namens het beoogde samenwerkingsverband voor het gebied.

 

tweede lid

Specifieke GLB-doelstellingen

De volgende specifieke GLB-doelstellingen staan centraal in deze paragraaf:

  • a.

    Klimaat (SO4): Lagere broeikasgasemissies en grotere koolstofvastlegging; Lagere ecologische, economische schade en waterkwantiteit (klimaatadaptatie);

  • b.

    Natuurlijke hulpbronnen (SO5): Betere chemische en biologische waterkwaliteit; Landbouwbodems (bodemkwaliteit): naar een sterkere natuurlijke weerbaarheid en waterleverend vermogen van de bodem; Betere luchtkwaliteit (terugdringen emissies van stikstof, geurstoffen en fijnstof);

  • c.

    Biodiversiteit en cultuurhistorisch landschap (SO6): Meer en herstel biodiversiteit (soorten en habitatten en daarmee ook landschappen) in landbouwgebieden, door middel van verandering in bedrijfsvoering; Landbouw zo ingericht dat ecosysteemdiensten (producerende en regulerende) geleverd kunnen worden; Instandhouding en herstel van (cultuur)landschappen.

Artikel 2.6.2 Aanvrager

De begunstigden zijn de initiatiefnemer(s) voor de samenwerking en het opstellen van een integraal gebiedsplan. Initiatiefnemers kunnen zijn:

  • landbouwers,

  • grondeigenaren,

  • pachters,

  • landbouworganisaties,

  • natuur- en landschapsorganisaties,

  • provincies,

  • waterschappen,

  • gemeenten, en

  • overige natuurlijke- of rechtspersonen

Artikel 2.6.3 Aanvraagvereisten

derde lid, onder e (resultaatindicatoren)

Bij de resultaatindicatoren gaat het om de volgende indicatoren:

r16 het aantal landbouwbedrijven dat een investering heeft gedaan gericht op klimaatadaptatie of klimaatmitigatie;

r26 het aantal landbouwbedrijven dat een investering heeft gedaan gericht op de zorg voor natuurlijke hulpbronnen;

r32 het aantal landbouwbedrijven dat en investering heeft gedaan gericht op biodiversiteit;

r27 Het aantal uitgevoerde niet-productieve investeringen buiten landbouwbedrijven.

 

Deze indicatoren zijn ook van belang bij voortgangsverslagen en deelbetalingen (artikel 2.6.9) en het eindverslag (artikel 2.6.10).

 

Artikel 2.6.6 Hoogte subsidie

eerste lid, onder a (voorbereiding)

De totale subsidie voor de voorbereidende activiteiten betreft een bedrag van maximaal € 40.000dat wordt toegekend aan initiatiefnemers die voldoen aan de subsidiecriteria. De subsidie is bedoeld voor alle kosten t.b.v. het opstellen (of updaten) van het gebiedsplan, het mobiliseren van de partijen uit het gebied en het samenstellen (of actualiseren) van een samenwerkingsverband die de uitvoering van het plan in de 2e fase op zich kan nemen. Het gaat dan vooral om kosten voor het organiseren van bijeenkomsten, studies, adviseurs, communicatie, personeelskosten. Uitgesloten zijn kosten voor uitvoering van het plan.

 

De prestatie is een gebiedsplan, een uitwerking van het beoogde samenwerkingsverband en een begroting van het beoogde project.

 

derde lid

De hoogte van de subsidie voor een project bedraagt de optelsom van de per product of activiteit, bepaalde respectievelijk berekende bedragen, waarbij de kosten voor samenwerking (coördinatie, samenwerking en planvorming, monitoring en intekenen van percelen en landschapselementen) niet meer mogen bedragen dan 25% van de totale kosten.

 

C  

In de toelichting op paragraaf 7, onder Algemeen, komt de tekst bij het tweede bolletje te luiden:

  • LEADER-projecten komen ten goede aan de economische ontwikkeling, leefbaarheid en werkgelegenheid op het platteland, innovaties op agrarische bedrijven, de leefomgeving van de agrarische sector, en jonge boeren en hun gezinnen;

D  

In de toelichting op artikel 2.7.2 wordt “het publiekrechtelijk rechtspersoon dat” vervangen door: de publiekrechtelijke rechtspersoon die.

 

E  

De toelichting op paragraaf 10 komt te luiden:

 

Paragraaf 10 Kennis en informatie

 

Algemeen

De transitie van de landbouw naar een duurzamere variant voltrekt zich niet vanzelf. Om de doelen te bereiken zoals aangegeven in de Green Deal, en zoals voor de landbouw nader vertaald in de strategieën Farm2Fork en Biodiversiteit, moet deze transitie worden gestimuleerd en gefaciliteerd. Uiteindelijk staat of valt dat met de beslissingen die aan de keukentafel genomen worden. Deze paragraaf “Kennis en informatie” voorziet in de behoefte om via kennisverspreiding, bewustwording en informatie ondernemers te ondersteunen in deze transitie. Hiervoor moeten de adviezen wel integraal zijn (meerdere onderwerpen in hun samenhang beschouwend) en toegespitst op de specifieke omstandigheden van het landbouwbedrijf. Agrarische ondernemers leren op verschillende manieren. In deze interventie Kennis en informatie wordt maatwerk per doelgroep nagestreefd om zo de effectiviteit zo groot mogelijk te maken.

Nederland heeft een adviessysteem dat bestaat uit veel verschillende private partijen. Dit in tegenstelling tot veel andere lidstaten. In artikel 15 van verordening 2021/2115 wordt de ruimte gegeven om aan de voorwaarde van een onpartijdig adviessysteem te voldoen met private adviesdiensten. De interventie Kennis en informatie is er op gericht om private partijen in te zetten om met gerichte kennis via projecten, bij te dragen aan de doelen van het GLB. Deze interventie richt zich door de aard ervan op meerdere specifieke GLB-doelen en de daarvan afgeleide behoeften die in het Nationaal Strategisch Plan (NSP) prioriteit verdienen.

 

Artikel 2.10.1 Subsidiabele activiteit

Het gaat om steun voor activiteiten gericht op meerdere landbouwers tegelijk, waarmee de doelgroep van het project bedoeld wordt.

De activiteiten hebben een collectief karakter, maar als onderdeel hiervan kunnen individuele activiteiten (zoals ondernemerscoaching) aan meerdere landbouwers tegelijk worden opgenomen in het project. Het gaat met name om activiteiten gericht op landbouwers, zoals trainingen, workshops, ondernemerscoaching, voorlichtingsacties en demonstratieprojecten. Daarbij vindt kennisuitwisseling plaats rond een specifiek onderwerp. Het doel is om landbouwers te informeren over nieuwe, maar bestaande, kennis en innovaties in de landbouw die leiden tot toepassing ervan en bijdragen aan de verduurzaming van deze sector.

De kennis die wordt overgedragen betreft bestaande kennis over innovaties die nog niet breed aanwezig is bij een bredere groep van landbouwers. Een project kan enkel gericht zijn op het delen van bestaande kennis over innovaties om deze innovaties verder te brengen en is daarmee niet gericht op het ontwikkelen van nieuwe kennis. Tegelijk kan een project ook geen deel uitmaken van reguliere programma’s en leergangen uit het reguliere onderwijs (MBO-, HBO-, en WO-onderwijs).

Bij demonstratieprojecten nemen landbouwers zelf het initiatief voor de aanvraag om subsidie waarbij het de bedoeling is dat zij het eigen landbouwbedrijf beschikbaar stellen voor de demonstratieactiviteiten.

Inhoudelijk moeten de kennisoverdrachtactiviteiten aansluiten bij de Europese doelstellingen van het GLB 2023-2027, deze zijn terug te vinden in artikel 6 van verordening 2021/2115.

 

Artikel 2.10.2 Aanvrager

Met een kennisaanbieder wordt bedoeld: degene die de kennisoverdracht verstrekt en faciliteert aan landbouwers.

Met demonstratieprojecten op het eigen landbouwbedrijf wordt bedoeld dat het bedrijf van een landbouwer moet worden ingezet als locatie voor het uitvoeren van het demonstratieproject. De activiteiten waarvoor de subsidie wordt verstrekt dienen plaats te vinden op het landbouwbedrijf waarvan de landbouwer dan tevens de aanvragende partij voor de subsidie voor het demonstratieproject is.

 

Artikel 2.10.4 Niet subsidiabele kosten

Ten aanzien van de ontwikkeling van nieuwe kennis wordt bedoeld dat geen subsidie wordt verstrekt voor de ontwikkelingen van bijvoorbeeld nieuwe opleidingen, trainingen en cursussen. Tevens zijn kosten voor cursussen of stages die deel uitmaken van normale programma's of leergangen binnen het reguliere onderwijs (MBO-, HBO- en WO-onderwijs) niet subsidiabel.

 

Artikel 2.10.6 Selectie en rangschikking

In het projectplan dient het doel van het project helder te worden beschreven: de toename van kennis en bewustwording, het effect dat voor landbouwers gerealiseerd wordt in de aanpassing van de bedrijfsvoering en de investeringen die worden gedaan en het effect op het gebied van duurzaamheid op bedrijfs- en of gebiedsniveau. Op basis van dit doel dient de mix van activiteiten te worden bepaald, waarmee de haalbaarheid van het behalen van de doelstelling zo groot mogelijk is.

 

Artikel III  

 

Dit besluit treedt in werking op de eerste dag na de datum van uitgifte van het Provinciaal Blad waarin het wordt geplaatst.

 

 

 

 

Aldus vastgesteld in de vergadering van Provinciale Staten van 15 maart 2024.

Drs. J.M.M. Polman, voorzitter

Drs. F.J. van Houwelingen MPA, statengriffier

Naar boven