Besluit van gedeputeerde staten van Zeeland houdende openstelling van de regeling GLB/NSP “Samenwerking voor plattelandsontwikkeling-LEADER – Uitvoering projecten LOS 2023 – 2027”

Besluit van gedeputeerde staten van Zeeland van 19 maart 2024, 398980, houdende openstelling van de GLB/NSP regeling Samenwerking voor plattelandsontwikkeling-LEADER – Uitvoering projecten LOS 2023 - 2027.

 

Gedeputeerde staten van Zeeland,

  • Overwegende dat de LAG van LEADER provincie Zeeland GLB/NSP 2023-2027 Gedeputeerde Staten heeft verzocht om het Openstellingsbesluit uitvoering projecten LOS 2023-2027 te publiceren.

  • Gelet op de Lokale Ontwikkelingsstrategie LEADER provincie Zeeland GLB/NSP 2023-2027.

  • Gelet op artikel 1.2 en paragraaf 7 van de Verordening Europese Landbouwsubsidies 2023-2027 Zeeland.

Besluiten:

  • I.

    Open te stellen de regeling Samenwerking voor plattelandsontwikkeling-LEADER – Uitvoering projecten LOS 2023 – 2027 als bedoeld in paragraaf 7 van de Verordening Europese Landbouwsubsidies 2023-2027 Zeeland voor de periode van 2 april 2024 09.00 tot en met 1 april 2025 17.00;

  • II.

    Het subsidieplafond voor deze regeling vast te stellen op € 4.150.000 bestaande uit 80% ELFPO middelen en 20% middelen uit het Cofinancieringsfonds LEADER.

Artikel 1 Definities

In dit openstellingsbesluit wordt verstaan onder:

  • a.

    Bedrijfsmiddelen: Bedrijfsmiddelen zijn zaken die u gebruikt in uw onderneming en die u niet wilt verkopen. U hebt ze nodig om uw producten te kunnen maken of uw diensten te kunnen verlenen. Bij bedrijfsmiddelen moet u denken aan machines, transportmiddelen, gereedschappen, inventaris en dergelijke;

  • b.

    Elfpo: Europees Landbouwfonds voor Plattelandsontwikkeling, bedoeld in artikel 4, onderdeel b, van Verordening (EU) 2021/2116;

  • c.

    LAG: Lokale Actie Groep als bedoeld in artikel 33 van Verordening (EU) 2021/1060;

  • d.

    LEADER: vanuit de gemeenschap aangestuurde lokale ontwikkeling als bedoeld in artikel 31 van Verordening (EU) 2021/1060;

  • e.

    LOS: strategie voor vanuit de gemeenschap geleide lokale ontwikkeling als bedoeld in artikel 31, tweede lid, onderdeel c, en artikel 32 van Verordening (EU) 2021/1060; in dit openstellingsbesluit wordt met LOS de Lokale Ontwikkelingsstrategie LEADER provincie Zeeland GLB/NSP 2023-2027 bedoeld;

  • f.

    GLB: Gemeenschappelijk Landbouw Beleid;

  • g.

    NSP: Nederlands Nationaal Strategisch Plan GLB 2023-2027;

  • h.

    Samenwerkingsverband: verband dat geen rechtspersoonlijkheid bezit, niet zijnde een vennootschap, bestaand uit ten minste twee niet in een groep verbonden deelnemers, dat is opgericht ten behoeve van de uitvoering van activiteiten;

  • i.

    MKB-verklaring: een verklaring waarmee de subsidie aanvrager kan aantonen dat de onderneming een mkb onderneming is;

  • j.

    De-minimis verklaring: verklaring waarmee de subsidie aanvrager kan aantonen dat de aangevraagde subsidie valt onder de de-minimissteun op grond van een van de de-minimisverordeningen;

  • k.

    Verordening: Verordening Europese Landbouwsubsidies 2023-2027 Zeeland.

Artikel 2 Subsidiabele activiteiten

Subsidie kan worden verstrekt voor het uitvoeren van projecten die zijn geselecteerd door de LAG, passen binnen de door Gedeputeerde Staten goedgekeurde LOS en die bijdragen aan één of meerdere van onderstaande thema’s:

  • a.

    Duurzame recreatieve ontwikkeling in balans met het gebied;

  • b.

    Toekomst voor een klimaatbewust en biodivers Zeeland;

  • c.

    Voldoende zoetwaterbeschikbaarheid voor iedereen;

  • d.

    Zeeuwse ketens en kringlopen;

  • e.

    Explorerende samenleving met zorg voor elkaar.

Artikel 3 Aanvrager

Subsidie kan worden verstrekt aan:

  • a.

    Natuurlijke personen;

  • b.

    Rechtspersonen; en

  • c.

    Samenwerkingsverbanden van bovenstaande partijen.

Artikel 4 Subsidiabele kosten

  • 1.

    Alleen kosten als bedoeld in artikel 1.8 van de Verordening die direct verband houden met het uitvoeren van projecten die passen binnen de door Gedeputeerde Staten goedgekeurde LOS en zijn geselecteerd door de LAG komen voor subsidie in aanmerking.

  • 2.

    Voor zover zij direct verbonden zijn met de uitvoering van de desbetreffende subsidiabele activiteiten, komen de volgende kosten voor subsidie in aanmerking:

    • a.

      loonkosten inclusief overheadkosten;

    • b.

      de kosten van door een subsidieontvanger verrichte eigen arbeid inclusief overheadkosten;

    • c.

      bijdragen in natura in de vorm van door of namens de subsidieontvanger op geld te waarderen inbreng van producten of diensten, waar geen bonnen en betaalbewijzen voor beschikbaar zijn en die voldoen aan de criteria genoemd in artikel 67, eerste lid, van Verordening (EU) 2021/1060;

    • d.

      andere kosten waarvoor een factuur of document met gelijkwaardige bewijskracht kan worden overlegd;

  • 3.

    De subsidiabele loonkosten en kosten eigen arbeid, inclusief overheadkosten, als bedoeld in het tweede lid, onder a en b, worden berekend volgens artikel 1.9a lid 1a van de Verordening, waarbij in geval van kosten eigen arbeid het totale aantal voor een bepaald jaar te subsidiëren uren per werknemer niet meer kan bedragen dan 1.372 uren.

  • 4.

    De overige subsidiabele kosten, als bedoeld in het tweede lid, onder c en d, worden vastgesteld op basis van een factuur of een document met gelijkwaardige bewijskracht.

  • 5.

    De kosten van inzet van vrijwilligers, als bijdragen in natura als bedoeld in het tweede lid, onder c, zijn slechts subsidiabel indien de werkelijke inzet controleerbaar is aan de hand van een urenadministratie en worden gewaardeerd tegen een tarief van € 22,00 per uur.

Artikel 5 Hoogte van de subsidie

  • a.

    De subsidie bedraagt maximaal 60% van de totale subsidiabele kosten waarvan 80% bestaat uit een bijdrage vanuit het ELFPO en 20% uit cofinanciering van het Zeeuwse cofinancieringsfonds voor LEADER projecten, welke bestaat uit bijdragen van de 13 Zeeuwse gemeenten, het waterschap Scheldestromen en de Provincie Zeeland. De hoogte van de subsidie bedraagt overeenkomstig artikel 2.7.7 van de Verordening maximaal € 200.000.

  • b.

    Subsidie wordt niet verstrekt als toepassing van het eerste lid ertoe leidt dat de subsidie minder bedraagt dan € 30.000.

Artikel 6 Arrangement

  • a.

    Subsidies tot maximaal €125.000,- worden overeenkomstig artikel 1.7 en 1.20 van de Verordening verstrekt en vastgesteld op basis van arrangement 2.

  • b.

    Subsidies van € 125.000 en hoger worden overeenkomstig met artikel 1.7 en 1.21 van de Verordening verstrekt en vastgesteld op basis van arrangement 3.

Artikel 7 Weigeringsgronden

Onverminderd het bepaalde in artikel 1.5 van de Verordening wordt subsidie geweigerd indien het project niet past binnen de door gedeputeerde staten goedgekeurde LOS als bedoeld in artikel 2.

 

Artikel 8 Aanvullende vereisten

In aanvulling op het bepaalde in artikel 1.6 van de Verordening bevat een aanvraag om subsidie:

  • a.

    Een projectplan met daarin een omschrijving van de bijdrage van het project aan de thema’s van de LOS. Voor het projectplan moet het format projectplan worden gebruikt dat op de website van de Provincie Zeeland staat;

  • b.

    Een toelichting / onderbouwing op de begroting, doormiddel van één of meerdere offertes;

  • c.

    In het geval de aanvrager voor de uitvoering van dit project vergunning plichtig is: een bewijsstuk van het starten van de vergunningprocedure. Bij het eerste betaalverzoek moet de verleende vergunning worden meegezonden;

  • d.

    Indien de subsidie wordt aangevraagd door een onderneming bevat de aanvraag in aanvulling op artikel 1.6 en als invulling op artikel 2.7.5 van de Verordening een MKB verklaring;

  • e.

    Indien de aangevraagde subsidie valt onder de minimissteun op grond van de minimisverordening, bevat de subsidieaanvraag een Verklaring de minimissteun.

Artikel 9 Bevoorschotting, voortgangsverslagen en deelbetalingen

  • a.

    Na ontvangst van de subsidieverleningsbeschikking ontvangt de aanvrager een voorschot van 50% van de verleende subsidie.

  • b.

    De subsidie ontvanger dient een voortgangsverslag te overleggen, indien de periode van uitvoering van de activiteiten waarvoor subsidie wordt verstrekt meer dan twaalf maanden bedraagt.

  • c.

    Er kan een aanvraag om een deelbetaling worden gedaan indien deze betrekking op minimaal 25% van de verleende subsidie of minimaal € 50.000 aan subsidie.

  • d.

    Voorschotten als bedoeld in artikel 1.17 van de Verordening en deelbetalingen als bedoeld in artikel 1.18 eerste lid bedragen tezamen niet meer dan 90% van de verleende subsidie.

  • e.

    In aanvulling op artikel 1.18 van de Verordening kan er maximaal 1 keer per jaar een betaalverzoek worden ingediend op basis van realisatie.

Artikel 10 Verplichtingen

  • 1.

    Onverminderd artikel 1.15 van de Verordening is de subsidieontvanger verplicht de subsidiabele activiteiten waarvoor subsidie is verstrekt binnen 2 jaar na ontvangst van de subsidieverleningsbeschikking uit te voeren.

  • 2.

    Indien de subsidiabele activiteit wegens onvoorziene omstandigheden niet kan worden afgerond binnen de termijn, genoemd in het eerste lid, en de subsidieontvanger verlenging van die termijn wenselijk acht, kan hij uiterlijk de dag voor het verstrijken van die termijn schriftelijk een gemotiveerd verzoek indienen bij gedeputeerde staten tot verlenging van de termijn tot en met uiterlijk 31 december 2027.

  • 3.

    Onverminderd het bepaalde in het eerste en tweede lid is de subsidieontvanger verplicht om uiterlijk 1 april 2029 de vaststelling in te dienen.

Artikel 11 Indiening

Een aanvraag dient, om in de daaropvolgende periode beoordeeld te worden door de LAG compleet via het digitale portal van RVO te worden ingediend voor een van de volgende momenten:

  • 31 mei 2024 17.00

  • 30 september 2024 17.00

  • 15 januari 2025 17.00

  • 1 april 2025 17.00

Artikel 12 Selectie en selectiecriteria

  • 1.

    In afwijking van artikel 1.12 van de Verordening vindt selectie van activiteiten die voor subsidie in aanmerking komen plaatsvindt door de LAG, op basis van selectiecriteria welke zijn opgenomen in de door Gedeputeerde Staten goedgekeurde LOS.

  • 2.

    De LAG hanteert voor de selectie en rangschikking de in de LOS vastgestelde selectiecriteria zoals weergeven in bijlage 2.

Artikel 13 Puntenmethodiek

De projecten worden door de LAG beoordeeld op basis van de in artikel 12 bedoelde selectiecriteria, waarbij per criterium het volgend aantal punten wordt toegekend.

  • a.

    De weging van de scores is als volgt:

CRITERIUM

MIMIMUM SCORE

MAXIMUM SCORE

WEGING

TOTAAL MAXIMUM

Effectiviteit

4

15

2

30

LEADER aanpak

5

20

2

40

Haalbaarheid

2

5

3

15

Kosteneffectiviteit

2

5

3

15

Totale score

100

  • b.

    Om voor subsidie in aanmerking te komen moet per criterium de minimale score worden behaald en moeten er minimaal 60 punten worden gescoord.

  • c.

    In overeenstemming met artikel 1.12 lid 3 van de Verordening worden projecten gehonoreerd op volgorde van rangschikking.

  • d.

    In overeenstemming met artikel 1.12 lid 6 van de Verordening zal indien toepassing van onderdeel c ertoe leidt dat aanvragen op een gelijk puntenaantal eindigen, de rangschikking van die aanvragen worden bepaald door loting.

Artikel 14 Inwerkingtreding

Dit besluit treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van het Provinciaal Blad waarin het wordt geplaatst.

 

Artikel 15 Citeerregel

Dit besluit wordt aangehaald als: openstelling van de regeling Samenwerking voor plattelandsontwikkeling-LEADER – Uitvoering projecten LOS 2023 – 2027.

 

 

Aldus vastgesteld in de vergadering van gedeputeerde staten van Zeeland van 19 maart 2024.

Drs. J.M.M. Polman, voorzitter

drs. M.C.J. Franken, secretaris

Bijlage 1 Toelichting

Dit is een openstelling vanuit het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid (GLB/NSP) in de Provincie Zeeland. Het GLB/NSP programma loopt van 2023 tot en met 2027. Voor alle projecten moet voor 1 april 2029 een subsidievaststellingverzoek worden ingediend. Het programma is gericht op slimme veerkrachtige landbouw, milieu-, biodiversiteits- en klimaatdoelen en brede plattelandsontwikkeling.

 

Algemeen

Op basis van dit openstellingsbesluit kan subsidie worden verleend voor activiteiten die een bijdrage leveren aan de doelen van de Lokale Ontwikkelingsstrategie LEADER provincie Zeeland GLB/NSP 2023-2027 (LOS). De LOS is te raadplegen op de website van de Provincie Zeeland via Leader Provincie Zeeland.

 

Voor het LEADER gebied provincie Zeeland beslist de Lokale Actie Groep (LAG) provincie Zeeland over de ingediende aanvragen om subsidie.

 

Alleen aanvragen om subsidie die, blijkens de beoordelingsformulieren, minimaal in voldoende mate een bijdrage leveren aan de doelstellingen van de Lokale ontwikkelingsstrategie komen voor subsidie in aanmerking.

 

Op dit openstellingsbesluit is de Verordening Europese Landbouwsubsidies 2023-2027 Zeeland van toepassing. Deze verordening maakt integraal onderdeel uit van dit openstellingsbesluit.

 

Resultaatindicatoren

Projecten die worden ingediend binnen deze subsidie interventie moeten een bijdrage leveren aan één of meerdere onderstaande resultaatindicatoren:

  • R.1 Verbetering van prestaties door kennis en innovatie: Aandeel landbouwers dat steun ontvangt voor advies, opleiding, kennisuitwisseling of deelname aan operationele groepen van EIP ter verbetering van de prestaties op het gebied van duurzame economische, sociale, milieu-, klimaat- en hulpbronnenefficiëntie.

  • R.10 Betere organisatie van de toeleveringsketen: aandeel landbouwbedrijven dat deelneemt aan producentengroepen, producentenorganisaties, lokale markten, korte ketens van toeleveringsketens en kwaliteitsregelingen.

  • R.15 Hernieuwbare energie uit land- en bosbouw en uit andere hernieuwbare bronnen: Gesteunde investeringen in productiecapaciteit voor hernieuwbare energie, inclusief biobased (in MW).

  • R.17 Bebost land: Gebied dat wordt ondersteund voor bebossing, boslandbouw en herstel, inclusief storingen.

  • R.26 Investeringen in verband met natuurlijke hulpbronnen: Aandeel van landbouwbedrijven die profiteren van productieve en niet-productieve investeringssteun van het GLB in verband met de zorg voor de natuurlijke hulpbronnen.

  • R.27 Milieu- of klimaat gerelateerde prestaties door middel van investeringen in plattelandsgebieden: aantal acties dat bijdraagt aan ecologische duurzaamheid en de verwezenlijking van klimaatmitigatie- en aanpassingsdoelstellingen in plattelandsgebieden.

  • R.28 Milieu- of klimaat gerelateerde prestaties door kennis en innovatie: aantal personen dat profiteert van advies, opleiding, kennisuitwisseling of deelname aan operationele groepen van het Europees innovatiepartnerschap (EIP) die worden ondersteund door het GLB met betrekking tot milieu- of klimaat gerelateerde prestaties.

  • R.32 Investeringen in verband met biodiversiteit: Aandeel van landbouwbedrijven dat profiteert van investeringssteun van het GLB dat bijdraagt aan biodiversiteit.

  • R.37 Groei en banen in plattelandsgebieden: nieuwe banen gesteund.

  • R.38 LEADER-dekking: Aandeel van de plattelandsbevolking dat onder lokale ontwikkelingsstrategieën valt.

  • R.39 Ontwikkeling van de plattelandseconomie: aantal plattelandsbedrijven, inclusief bio-economiebedrijven, ontwikkeld met GLB-steun.

  • R.41 Het Europese platteland verbinden: aandeel van de plattelandsbevolking dat profiteert van verbeterde toegang tot diensten en infrastructuur.

  • R.42 Bevordering van sociale inclusie: aantal personen dat wordt bereikt door ondersteunde projecten voor sociale inclusie (= aantal personen dat onder ondersteunende projecten voor sociale inclusie valt).

 

Artikel 4 Subsidiabele kosten

Op grond van artikel 1.9a eerste lid onder a van de Verordening geldt voor de hieronder genoemde kostensoorten het volgende:

 

Loonkosten en kosten eigen arbeid, inclusief overheadkosten (artikel 4, tweede lid, onder a en b):

  • De loonkosten en kosten eigen arbeid worden overeenkomstig artikel 1.9a eerste lid onder a van de Verordening berekend door:

    • in het geval van eigen arbeid, het aantal aan het project bestede uren te vermenigvuldigen met een uurtarief van € 50;

    • in het geval van loonkosten, een per medewerker bepaald individueel uurtarief te vermenigvuldigen met het aantal door de medewerker aan het project bestede uren, waarna dat bedrag met 15% wordt vermeerderd voor overhead;

    • Het hierboven bedoelde individuele uurtarief voor loonkosten wordt op grond van artikel 1.9a, tweede lid van de Verordening berekend door het bruto jaarloon, vermeerderd met 44,2% voor werkgeverslasten, te delen door 1720 uur op basis van een 40-urige werkweek, of, in geval van een niet volledig gewerkt jaar of een medewerker die werkzaam is in deeltijd, een naar rato toegepast aantal uren.

  • In geval van eigen arbeid kan het totale aantal voor een bepaald jaar te subsidiëren uren op grond van artikel 1.9, tweede lid, onder b van de Verordening niet meer bedragen dan 1372 uren;

  • Eigen arbeid is slechts subsidiabel indien de werkelijke arbeidstijd voor de uitvoering van de activiteit gecontroleerd kan worden.

Bijdragen in natura (artikel 4, tweede lid, onder c):

  • Bijdragen in natura in de vorm van door of namens de subsidieontvanger op geld te waarderen inbreng van producten of diensten, waar geen bonnen en betaalbewijzen voor beschikbaar zijn en die voldoen aan de criteria genoemd in artikel 67, eerste lid, van Verordening (EU) 2021/1060;

  • Bijdragen in natura zijn subsidiabel indien:

    • a.

      de overheidssteun die aan de concrete actie is betaald, inclusief bijdragen in natura, is niet hoger dan het totale bedrag aan subsidiabele uitgaven, exclusief bijdragen in natura, aan het einde van de concrete actie;

    • b.

      de waarde die aan bijdragen in natura wordt toegekend, is niet hoger dan de kosten die gewoonlijk op de markt in kwestie worden aanvaard;

    • c.

      de waarde en de uitvoering van de bijdrage in natura kunnen onafhankelijk worden beoordeeld en geverifieerd;

    • d.

      wat de levering van grond of onroerend goed betreft, kan met het oog op een huurovereenkomst een nominaal jaarlijks bedrag van maximaal één valuta-eenheid van de lidstaat worden betaald; De waarde van de grond of het onroerend goed wordt gecertificeerd door een onafhankelijke gekwalificeerde deskundige of een bevoegde officiële instantie en ligt niet hoger dan maximaal 10% van de totale subsidiabele kosten;

    • e.

      wat bijdragen in natura in de vorm van onbetaalde arbeid betreft, wordt de waarde van die arbeid bepaald aan de hand van de werkelijke, geverifieerde arbeidstijd en de beloning voor soortgelijke arbeid.

Niet subsidiabele kosten

Op grond van artikel 1.10 van de Verordening komen de volgende kosten niet voor subsidie in aanmerking:

  • a.

    kosten die niet aantoonbaar rechtstreeks aan de activiteiten waarop de subsidie betrekking heeft zijn toe te rekenen;

  • b

    kosten van rente, debetrente, bankdiensten, financieringen, gerechtelijke procedures, juridische advisering of bijstand ten behoeve van gerechtelijke procedures, boetes en sancties, fooien en geschenken. Personeelsactiviteiten, overboekingen en annuleringen, gratificaties en bonussen, outplacementtrajecten en representatiekosten en -vergoedingen;

  • c

    kosten van handelingen ter voorbereiding van de activiteiten waarvoor subsidie is aangevraagd;

  • d.

    vervangingsinvesteringen;

  • e.

    legeskosten, tenzij deze kosten expliciet subsidiabel gesteld worden;

  • f.

    verrekenbare of compensabele BTW;

  • g.

    kosten die naar het oordeel van Gedeputeerde Staten niet voldoen aan de vereisten van goed financieel beheer als bedoeld in artikel 33 van Verordening (EU) 2018/1046;

  • h.

    winstopslagen binnen een groep;

  • i.

    kosten die een deelnemer van het samenwerkingsverband in rekening brengt bij een andere deelnemer van het samenwerkingsverband;

  • j.

    de aankoop van landbouwproductierechten;

  • k.

    de aankoop van betalingsrechten;

  • l.

    investeringen die leiden tot een verslechtering van het dierenwelzijn;

  • m.

    de aankoop van dieren;

  • n.

    de aankoop van zaai- en pootgoed van eenjarige gewassen alsmede het planten daarvan voor een ander doel dan:

    • herstel van het landbouw- of bospotentieel na natuurrampen, ongunstige weersomstandigheden of rampzalige gebeurtenissen,

    • de bescherming van vee tegen grote roofdieren of van vee dat in de bosbouw in plaats van machines wordt gebruikt,

    • het in het kader van de in artikel 70 bedoelde verbintenissen fokken van met uitsterven bedreigde rassen als omschreven in artikel 2, punt 24, van verordening 2016/1012 van get Europees Parlement en de Raad, of

    • het in het kader van de in artikel 70 bedoelde verbintenissen in stand houden van plantenrassen die worden bedreigd door genetische erosie;

  • o.

    de aankoop van niet-bebouwde en bebouwde grond voor een bedrag van meer dan 10% van de totale subsidiabele uitgaven van de betrokken verrichting, met uitzondering van aankoop van land ten behoeve van milieubehoud en het behoud van koolstofrijke bodems tot een maximum van 30% van de totale subsidiabele uitgaven van de betrokken verrichting;

  • p

    investeringen in grootschalige infrastructuur die geen deel uitmaken van de strategieën voor vanuit de gemeenschap geleide lokale ontwikkeling beschreven in artikel 32 van verordening 2021/1060, met uitzondering van investeringen in breedbandinfrastructuur en van preventieve acties tegen overstromingen ter bescherming van de kust, die gericht zijn op inperking van de gevolgen van mogelijke natuurrampen, ongunstige weersomstandigheden of rampzalige gebeurtenissen; investeringen in bebossing die niet verenigbaar zijn met de milieu- en klimaat gerelateerde doelstellingen overeenkomstig de beginselen van duurzaam bosbeheer, zoals ontwikkeld in het kader van de pan-Europese richtsnoeren voor bebossing en herbebossing;

  • q

    kosten van investeringen die worden gedaan om te voldoen aan een wettelijke verplichting;

  • r.

    kosten van investeringen met een negatief effect op de omgeving.

Artikel 10 Verplichtingen

Op basis van artikel 1.2, derde lid, onder k van de Verordening geldt er een maximale uitvoeringstermijn van twee jaar na ontvangst van de subsidieverleningsbeschikking voor het project. De verplichtingen waaraan een subsidieontvanger moet voldoen staan in hoofdstuk 1 van de Verordening.

 

Indien de activiteit wegens onvoorziene omstandigheden niet kan worden afgerond binnen de termijn en de subsidieontvanger verlenging van die termijn wenselijk acht, dan kan er uiterlijk de dag voor het verstrijken van die termijn schriftelijk een gemotiveerd verzoek worden ingediend bij gedeputeerde staten tot verlenging van de termijn tot en met uiterlijk 31 december 2027.

 

Artikel 11 Indiening

De projecten die voor 31 mei 2024 17.00, 30 september 2024 17.00, 15 januari 2025 of 1 april 2025 17.00 zijn ingediend worden door de LAG beoordeeld in de daaropvolgende periode. De LAG selecteert na ieder ijkmoment de beste projecten die in de voorafgaande periode zijn ingediend aan de hand van de in artikel 12 genoemde puntenmethodiek, te beginnen na 31 mei 2024.

 

Artikel 12 Selectiecriteria

Met behulp van de selectiecriteria zoals opgenomen onder 7.3 in de Lokale Ontwikkelingsstrategie wordt door de LAG beoordeeld in hoeverre het project kan bijdragen aan één of meerdere doelen van de LOS. Deze beoordeling vindt plaats met behulp van de selectiecriteria genoemd in bijlage 2.

 

Een project kan bijdragen aan één of meerdere doelen. Het gaat hierbij om kwaliteit van de mate waarop wordt bijgedragen, niet om de kwantiteit (aantal) doelen waaraan wordt bijgedragen.

 

Mogelijke toepassing BIBOB-onderzoek

Wanneer u subsidie aanvraagt kan de Provincie Zeeland gebruik maken van de Wet bevordering integriteitsbeoordelingen (Bibob). Deze wet dient te voorkomen dat de provincie criminele activiteit(en) faciliteert door subsidie te verlenen.

 

Wanneer het Bibob-onderzoek op u van toepassing is ontvangt u van ons een brief waarin het Bibob-onderzoek verder wordt uitgelegd. Het onderzoek bestaat uit een uitgebreide vragenlijst die u moet invullen.

https://www.zeeland.nl/bestuur/beleid-en-regelgeving/ondermijning

 

Op wie is het Bibob-onderzoek van toepassing?

Vraagt u een omgevingsvergunning of een subsidie aan, doet u mee met een overheidsopdracht, of sluit u een vastgoedtransactie met de Provincie Zeeland? Dan kan de Provincie Zeeland gebruikmaken van de Wet Bibob. Op de pagina Bibob beleid staat een lijst van activiteiten waarop wij vaak een Bibob-onderzoek toepassen. Wanneer het Bibob-onderzoek op u van toepassing is ontvangt u van ons een brief waarin het Bibob-onderzoek verder wordt uitgelegd.

 

Bijlage 2 Beoordeling en selectiecriteria

 

Hoofdcriteria

Subcriteria

Toelichting bij het criterium

Scoring van het criterium

1. Effectiviteit: LEADER thema’s zoals omschreven in de LOS

A. Score op themalijn 1

 

Duurzame recreatieve ontwikkeling in balans met het gebied

  • Het vergroten van de spin-off van toerisme voor het platteland van Zeeland.

  • Het creëren en/of verbinden van kleinschalige, bijzondere verblijfs- en bezoeksmogelijkheden.

  • Het buiten het hoogseizoen en/of buiten de toeristische hotspots toevoegen van bijvoorbeeld culturele plattelandsbelevingen/evenementen/exposities/culinair gebied/etc. die bijdragen aan de aantrekkelijkheid voor bezoekers.

  • Samenwerking/arrangementontwikkeling tussen bedrijven uit de toeristische sector en/of met andere sectoren ten gunste van het platteland.

  • 0 punten indien niet aan het thema wordt bijgedragen.

  • 1 punt indien niet overtuigend/enigszins aan het thema wordt bijdragen.

  • 2 punten indien voldoende duidelijk aan het thema wordt bijdragen.

  • 3 punten indien overtuigend aan het thema wordt bijgedragen.

B. Score op themalijn 2

 

Toekomst voor een klimaatbewust en biodivers Zeeland

  • Experimenteren met circulaire economie en verbetering van circulaire businessmodellen.

  • Samenwerkingen tussen organisaties en bewoners stimuleren ter bevordering van biodiversiteit en klimaatbewustzijn.

  • Stimuleren van energieneutraal en klimaatbewust ondernemen.

  • Innovatieve pilots met nieuwe teelten, passend bij het veranderende klimaat in het landelijk gebied.

  • Meer groen in kleine kernen ten behoeve van soortendiversiteit en tegen wateroverlast en hittestress.

  • 0 punten indien niet aan het thema wordt bijgedragen.

  • 1 punt indien niet overtuigend/enigszins aan het thema wordt bijdragen.

  • 2 punten indien voldoende aan het thema wordt bijdragen.

  • 3 punten indien overtuigend aan het thema wordt bijgedragen.

C. Score op themalijn 3

 

Voldoende zoetwaterbeschikbaarheid voor iedereen

 

  • Realiseren van vernieuwende methoden van (zoet)waterberging en infiltratie en/of afkoppelen van hemelwater van het rioolsysteem o.a. voor het tegengaan van verzilting.

  • Vernieuwende methoden toepassen om drinkwatergebruik te verminderen, hergebruik van water te stimuleren en/of water te ontzilten.

  • 0 punten indien niet aan het thema wordt bijgedragen.

  • 1 punt indien niet overtuigend/enigszins aan het thema wordt bijdragen.

  • 2 punten indien voldoende aan het thema wordt bijdragen.

  • 3 punten indien overtuigend aan het thema wordt bijgedragen.

D. Score op themalijn 4

 

Zeeuwse ketens en kringlopen

  • Realiseren van korte ketens in voedselproductie en consumptie en biobased bouwmaterialen.

  • Grotere bewustwording over de wijze van voedselproductie en het belang van de agrarische sector voor de streek en hierin aansprekende voorbeelden financieren.

  • 0 punten indien niet aan het thema wordt bijgedragen.

  • 1 punt indien niet overtuigend/enigszins aan het thema wordt bijdragen.

  • 2 punten indien voldoende duidelijk aan het thema wordt bijdragen.

  • 3 punten indien overtuigend aan het thema wordt bijgedragen.

E. Score op themalijn 5

 

Explorerende samenleving met zorg voor elkaar

  • Een gelukkige, fysiek en mentaal gezonde bevolking nastreven, met een gezonde levensstijl en voldoende beweging en educatie hierover.

  • Zorgdragen voor nuttige en gewaardeerde voorzieningen & organisaties in de streek.

  • Verminderen en/of oplossen van leegstand van gemeenschapsgebouwen of agrarische bebouwing door een nieuwe maatschappelijke functie te huisvesten die beter aansluit bij de lokale behoefte.

  • 0 punten indien niet aan het thema wordt bijgedragen.

  • 1 punt indien niet overtuigend/enigszins aan het thema wordt bijdragen.

  • 2 punten indien voldoende duidelijk aan het thema wordt bijdragen.

  • 3 punten indien overtuigend aan het thema wordt bijgedragen.

2. LEADER aanpak: bijdrage van het project aan de LEADER criteria

A. Bottom-up gehalte en draagvlak in de regio

Hulpvragen bij de beoordeling van dit criterium zijn:

  • Hoe bottom up is het project?

  • Hoe zit het met aantoonbaar draagvlak vanuit de samenleving?

  • Zijn er verschillende typen organisaties betrokken?

  • Zijn er intentieverklaringen en/of steunbrieven toegevoegd, en zo ja van wie?

  • Is er afstemming geweest met de lokale overheden?

  • 0 punten indien het initiatief top down tot stand is gekomen.

  • 1 punt indien het initiatief bottom up tot stand is gekomen maar dit niet voldoende is aangetoond.

  • 2 punten indien het initiatief bottom up tot stand is gekomen en er aantoonbaar minimaal 2 bedrijven, instellingen of personen uit Zeeland betrokken zijn geweest.

  • 3 punten indien het initiatief bottom up tot stand is gekomen en er aantoonbaar minimaal 4 bedrijven, instellingen of personen uit Zeeland betrokken zijn geweest.

  • 4 punten indien het initiatief bottom up tot stand is gekomen en er aantoonbaar minimaal 6 bedrijven, instellingen of personen uit Zeeland betrokken zijn geweest.

B. Innovativiteit

Vanuit het LEADER-programma wordt veel waarde gehecht aan het innovatieve karakter van projecten. Innovatie kan verschillende vormen aannemen:

  • 1.

    Technisch of sociaal grensverleggend karakter van het innovatie-idee (product, procedé, techniek, concept, aanpak) – hoe bijzonder is het idee?

  • 2.

    Strategisch karakter van de innovatie – hoe groot is de impact van de innovatie van het project op de LEADER thema's waarop is gescoord bij criterium 1?

  • 3.

    Innovatieve waarde van het samenwerkingsverband – In hoeverre ontstaat er nieuwe (keten)samenwerking of cross-over samenwerking?

  • 4.

    Toepassingsgebied – is er al een oplossing maar wordt deze niet toegepast in deze sector of in dit gebied?

  • 0 punten indien het project op geen van genoemde vormen scoort.

  • 1 punt indien er sprake is van één van de genoemde vormen

  • 2 punten indien de innovatie op ten minste twee van de genoemde vormen enigszins scoort.

  • 3 punten indien de innovatie op drie van de genoemde vormen ruim voldoende scoort.

  • 4 punten indien de innovatie op alle genoemde vormen voldoende scoort.

C. Samenwerking en netwerk-opbouw

Hulpvragen voor de beoordeling van deze indicator zijn:

  • Wie zijn er inclusief de initiatiefnemer bij het project betrokken?

  • Is er een evenwichtige rolverdeling?

  • Worden er nog netwerkpartners gemist?

  • 0 punten indien er geen sprake is van samenwerking.

  • 1 punt indien er een aantoonbare samenwerking is van minimaal 2 partijen, welke reeds eerder met elkaar hebben samengewerkt.

  • 2 punten indien er een aantoonbare samenwerking is van minimaal 3 partijen, welke reeds eerder met elkaar hebben samengewerkt of een samenwerking van minimaal 2 partijen, welke nog niet eerder met elkaar samengewerkt hebben.

  • 3 punten indien er een aantoonbare samenwerking is van minimaal 4 partijen, welke reeds eerder met elkaar hebben samengewerkt of een samenwerking van minimaal 3 partijen, welke nog niet eerder met elkaar samengewerkt hebben.

  • 4 punten indien er een aantoonbare samenwerking is van minimaal 5 partijen, welke reeds eerder met elkaar hebben samengewerkt of een samenwerking van minimaal 4 partijen, welke nog niet eerder met elkaar samengewerkt hebben.

D. Overdracht van kennis en ervaring in het gebied

Hulpvragen voor de beoordeling van deze indicator zijn:

  • Worden de resultaten uitgedragen?

  • Is het project overdraagbaar?

  • Is er in het projectplan concreet aandacht besteed aan acties in de opgedane kennis over te dragen of om de overdraagbaarheid aan het project mogelijk te maken?

  • 0 punten indien er geen sprake is van overdracht van kennis en ervaring en overdraagbaarheid.

  • 1 punt indien het project matig kennis en ervaring deelt of matig overdraagbaar is.

  • 2 punten indien het project voldoende kennis en ervaring deelt of overdraagbaar is.

  • 3 punten indien het project overtuigend kennis en ervaring deelt en overdraagbaar is.

  • 4 punten indien het project een echt voorbeeldproject is voor de regio en LEADER werkwijze, zeer overdraagbaar is en veel aandacht heeft voor het delen van kennis en ervaring.

E. Integraliteit

Er wordt gestreefd naar projecten die meer dan één doel dienen.

Dragen de voorgestelde maatregelen ook bij aan het behalen van andere doelstellingen? Denk hierbij aan klimaatadaptatie, vergroening, verbeteren natuur/biodiversiteit, stikstoftransitie, energietransitie, verbeteren gezondheid, algehele leefbaarheid, educatie, recreatie en toerisme, werkgelegenheid. En/of levert het project een bijdrage aan het verkleinen van de achterstandssituatie van achterstandsgroeperingen, met name jongeren, ouderen, vrouwen en/of mensen met een migratieachtergrond.

  • 0 punten indien het geen integraal project betreft.

  • 1 punt indien er minimaal 2 doelen worden bereikt.

  • 2 punten indien er minimaal 3 doelen worden bereikt.

  • 3 punten indien er minimaal 4 doelen worden bereikt.

  • 4 punten indien er minimaal 5 worden bereikt, waaronder minimaal 1 doel betrekking heeft op het verkleinen van de achterstandssituatie van achterstandsgroeperingen.

3. Haalbaarheid en kans op succes

N.v.t

Met dit criterium wordt naar de haalbaarheid van de investering gekeken:

  • Is het projectplan van voldoende kwaliteit, heeft het project een realistische doelstelling, d.w.z. mag verwacht worden dat met de beschikbare middelen, kennis en tijd de beoogde resultaten worden bereikt?

  • Is de organisatiestructuur duidelijk beschreven? Zijn de rolverdelingen en verantwoordelijkheden tussen betrokken partijen en personen helder beschreven en voldoende afgebakend?

  • Is er voldoende zicht op de uitvoerbaarheid? Zijn de benodigde vergunningen al afgegeven of is hier zicht op, is de financiering rond, kan tijdig beschikt worden over de mensen en middelen die nodig zijn voor de uitvoering binnen de gestelde termijn?

  • Is er voldoende aantoonbare expertise aanwezig bij de aanvrager Of de betrokken partijen?

  • Is de continuïteit van de resultaten gewaarborgd, bijvoorbeeld middels een meerjarig exploitatiebegroting en/of kennis-, onderhouds- of beheerplan?

  • 0 punten: geen van genoemde aspecten scoort voldoende.

  • 1 punt: één van genoemde aspecten scoort voldoende.

  • 2 punten: twee van genoemde aspecten scoren voldoende.

  • 3 punten: drie van genoemde aspecten scoren voldoende.

  • 4 punten: vier van genoemde aspecten scoren voldoende.

  • 5 punten: vijf van genoemde aspecten scoren voldoende.

4. Kosten-effectiviteit (value for money)

N.v.t.

De volgende punten worden in samenhang bezien:

  • Levert het project waar voor zijn geld? Staan de resultaten in verhouding tot de investeringen in tijd, geld en arbeid?

  • Wordt de gevraagde bijdrage aan de juiste zaken besteed, kijkend naar de vijf thematische lijnen?

  • Wordt er efficiënt gebruik gemaakt van de beschikbare bronnen?

  • Zou het project zonder LEADER geen doorgang kunnen vinden? Waar zit het plusje?

  • Worden er een nieuwe verdienmodellen ontwikkeld en/of is er sprake van een hogere maatschappelijke waarde?

  • 0 punten: geen van genoemde aspecten scoort voldoende.

  • 1 punt: één van genoemde aspecten scoort voldoende.

  • 2 punten: twee van genoemde aspecten scoren voldoende.

  • 3 punten: drie van genoemde aspecten scoren voldoende.

  • 4 punten: vier van genoemde aspecten scoren voldoende.

  • 5 punten: vijf van genoemde aspecten scoren voldoende.

Naar boven